FINALE CONGRESTEKST ‘OVER GRENZEN’ INLEIDING
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
JONGCD&V beraadt zich over de Europese Unie, en hoe het ermee verder moet. Gegroeid van 6 naar 27 lidstaten in 50 jaar tijd, heeft de Europese Unie verschillende van haar initiële doelstellingen kunnen waarmaken: vrede en stabiliteit brengen op het Europese continent, de economische en sociale welvaart van zoveel mogelijk Europese burgers verzekeren, de kloof tussen de socio-economische realiteiten van de verschillende lidstaten en regio’s verkleinen. De Europese Unie is een reus geworden, met een arsenaal aan wetgeving, instellingen, ambtenaren en een verdragende stem op het economisch wereldtoneel. Vertrokken vanuit een bijna utopisch project van 6 Europese landen (Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Luxemburg en Italië), getekend door de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, is het Europese project met zijn principes van samenwerking en solidariteit gaandeweg verder uitgebreid naar Zuid, West, Noord en Oost. Naast uitgebreid is het Europese project ook nog eens stevig uitgediept. In de beginjaren was de samenwerking er vooral op economisch vlak, maar gaandeweg kreeg de EG ook een groot aantal andere verantwoordelijkheden toegedicht, in domeinen zoals landbouw, visserij, milieu, regionaal beleid, en zelfs ook sociaal beleid, cultuur, onderwijs, enzovoort. Toen in de jaren ’90 dan ook nog eens een aanzet gegeven werd voor een gemeenschappelijk buitenlands beleid en een samenwerking op het vlak van justitie en veiligheid, was de Europese Unie helemaal geboren. Toch is de politieke invulling van de Unie nog lang niet zo diepgaand als de economische invulling ervan. Zowel intern (zeker na de invoering van de monetaire unie en de Euro) als extern (als belangrijkste handelsblok in de wereld) heeft de Europese Unie vooral op economisch gebied haar ambities kunnen waarmaken. Op politiek vlak liggen de uitdagingen echter nog grotendeels voor het grijpen. Met een hele hoop jonge lidstaten, een niet te ontkennen golf van euroscepticisme die door Europa waait, en een pak nieuwe uitdagingen als globalisering, vergrijzing en klimaatsverandering, is de Europese Unie aan een grondige herdefinitie toe. Tijd ook voor JONGCD&V om zich te beraden over hoe het verder moet met de Europese Unie. Het Lissabonverdrag staat in de steigers, waardoor de institutionele molen van de EU op korte termijn weer aangezwengeld kan worden. Maar ook op middellange en lange termijn dient er een project klaar te liggen voor de EU. Zal dit project een gemeenschappelijke politieke invulling krijgen? Moet de EU bijvoorbeeld ook een sociale invulling geven aan de mooie economische samenwerking die ze heeft kunnen bewerkstelligen? Wil de EU ook een politieke en zelfs militaire hoofdrolspeler worden op het wereldtoneel? Moeten lidstaten bereid zijn hiervoor een deel van hun macht over te hevelen naar de EU? Hoever moet men hierin gaan? Waar trekt men de grens? Terwijl grenzen vervagen en nieuwe grenzen worden getrokken, durft JONGCD&V over alle grenzen heen te kijken: naar de toekomst, naar de buurlanden, naar de wereld. De EU heeft een duidelijk afgetekend project nodig, waarnaar het zich kan richten. Een politiek project net als het grootse economische project dat in 1957 Congrestekst.doc Pagina 1 van 36
JONGCD&V
43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82
in het Verdrag van Rome uitgelijnd werd. Een project dat wij als jongeren gaandeweg mee kunnen realiseren. En dit project wil JONGCD&V nu op dit congres gedeeltelijk uittekenen. JONGCD&V is overtuigd van de noodzaak van een sterke Europese Unie. Praktisch gesproken, en ideologisch gesproken. Praktisch gesproken omdat een aantal van de meest prangende actuele problemen en uitdagingen voor onze generatie enkel gebaat zijn bij een grensoverschrijdende aanpak. Deels omdat het probleem zelf grensoverschrijdend is (migratie, klimaatsverandering, terreurdreiging en criminaliteit, enzovoort), en deels omdat je de oplossingen gewoon niet binnen eigen landsgrenzen kan vinden (vergrijzing, delokalisering, onderzoek & ontwikkeling, enzovoort). Praktisch ook omdat het systeem zelf erom vraagt: als gevolg van “haar eigen succes”, en mede als gevolg van de globalisering, is de transnationale mobiliteit (van personen, werknemers, studenten, enzovoort) in de EU zodanig toegenomen dat al te verschillende systemen op sommige gebieden voor discriminatie zorgen: een sterkere convergentie dringt zich op. Vanuit ideologisch oogpunt is een sterke Europese Unie de manier bij uitstek om de beleidsvoering een aantal voor JONGCD&V essentiële christen-democratische basiswaarden mee te geven: verantwoordelijkheid, solidariteit, en zin voor initiatief. Verantwoordelijkheid door over grenzen heen te durven kijken, en niet te streven naar een “splendid isolation”, maar ook door resoluut voor een meer democratische EU te durven kiezen en de burgers zo dicht mogelijk bij de besluitvorming te betrekken. Solidariteit door minder welvarende regio’s en burgers bewust mee aan de kar te hangen. Zin voor initiatief door een voortrekkersrol op zich te kunnen nemen, door onze eigen toekomst in handen te durven nemen, door het beleid resoluut te heroriënteren naar de uitdagingen van de toekomst. JONGCD&V gelooft dus in een sterke politieke Europese Unie, met een uitgebreide supranationale of “communautaire” aanpak. Deze federalistische visie heeft daarom nog niet een klassieke federatie als einddoel. De eigenheid van het Europees project is de continue evenwichtsoefening tussen een versterkte supranationale samenwerking en een respect voor en vrijwaring van de diversiteit van de verschillende lidstaten, regio’s en bevolkingsgroepen die het Europese continent inkleden. Anders dan in een federatie als de VS bijvoorbeeld, is de Europese Unie gekenmerkt door een veelheid aan talen, culturen, lokale gebruiken en politieke systemen, geschiedenissen en religies. Dit bemoeilijkt een gemeenschappelijk politiek project misschien, maar maakt het ook rijker: de communautaire methode bevordert de “mutual learning”, het beter begrijpen door dichter samen te werken. JONGCD&V benadrukt dan ook het belang van het behoud van deze culturele diversiteit, en de mogelijkheid voor lokale entiteiten om hun stem te blijven laten gelden. Daarom blijft, ook in een supranationale Europese Unie, subsidiariteit een belangrijk principe. Hoe we deze versterkte supranationale Unie moeten inkleden, rekening houdend met de basiswaarden die wij als jonge christen-democraten aan het Europees project en haar politieke toekomst toekennen, dat leggen we vast in deze tekst. Over de toekomst van de EU, over de grenzen van de EU, over de EU in de wereld… Langs deze drie invalshoeken zullen we, telkens aan de hand van een aantal cruciale thema’s, onze toekomstvisie afbakenen. Met ambitie en durf. Over grenzen heen.
Congrestekst.doc Pagina 2 van 36
JONGCD&V
CONGRESTEKST ‘OVER GRENZEN’ OVER TOEKOMST Om te beginnen richt JONGCD&V het oog op de interne toekomst van de Europese Unie. JONGCD&V streeft naar een democratischer Europa, waarin plaats is voor meer “Europees denken” en waar “Europees beleid beter geëvalueerd” wordt. A. Democratie en instellingen B. Sociaal beleid C. Beleid en budget
83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124
A. Democratie en Instellingen JONGCD&V streeft naar een democratischer Europa, waarin plaats is voor meer “Europees denken” en waar Europees beleid “beter geëvalueerd” wordt. In het kader van deze doelstelling moet een gezond evenwicht worden bereikt tussen het belang van burgers, lidstaten en het algemeen Europees belang. Toelichting: JONGCD&V is van oordeel dat de Europese verkiezingen volgens het huidige systeem te weinig democratisch en Europees geïnspireerd zijn. Er is amper mogelijkheid tot evaluatie van het Europese beleid. Daarom pleiten wij enerzijds voor een optimalisatie van het democratisch potentieel van de Europese politieke partijen. Anderzijds wil JONGCD&V dat het Europees beleid beter geëvalueerd kan worden, zonder hierbij de Europese dynamiek te verliezen.
Stelling 1: JONGCD&V stelt dienaangaande volgende aanpassingen voor met betrekking tot de verkiezing van het Europees Parlement: - De organisatie van Europese verkiezingen wordt aangepast met oog op het mogelijk maken van een echt Europees debat in aanloop ervan en van meer transparantie van en controle op de politieke lijnen van de besluitvorming binnen het Europees Parlement. - De Europese politieke partijen brengen hun kiesprogramma in aanloop van de Europese verkiezingen naar de Europese burgers en krijgen een budget dat voor dit doel moet worden aangewend. - JONGCD&V wil een aanpassing van de Europese verkiezingen door invoering van een tweestemmenprocedure (zie motivering) zodat ook Europese politieke partijen verkozenen krijgen op eigen lijsten. Naarmate het systeem evolueert naar volledige verkiezing van het EP op basis van Europese naamstemmen dienen garanties ingebouwd te worden voor de vertegenwoordiging van kleinere lidstaten.
Motivatie: JONGCD&V acht de democratische controle op de Europese besluitvorming nog weinig effectief. De verkiezing van het Europees Parlement zou het "moment suprême" moeten zijn voor de Europese democratie: de burgers kiezen hun vertegenwoordigers die 5 jaar lang mee Europees beleid zullen maken en die hierin meestal sterk gestuurd worden door de eigen fractie binnen het Parlement. Deze fracties worden Congrestekst.doc Pagina 3 van 36
JONGCD&V
125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180
gevormd op basis van ideologische strekkingen. Zij ondersteunen de parlementsleden bij hun parlementair werk, en meerbepaald bij de coherentie ervan. Dit is wenselijk omdat het Europees Parlement ondertussen zeer uitgebreide wetgevende bevoegdheden heeft. De politieke fracties, bijna allen nauw verwant aan een Europese politieke partij, hebben in dit licht veel invloed op de Europese besluitvorming. Burgers moeten bij de Europese verkiezingen een duidelijk beeld krijgen van de voornemens van deze fracties. Het meest voor de handliggende kanaal hiervoor zijn de kiesprogramma’s van de Europese politieke partijen naar aanleiding van de Europese verkiezingen. Enkele Europese partijen stelden deze in het verleden reeds op, maar vastgesteld wordt dat hieraan amper aandacht wordt besteed in de nationale kiescampagnes. Het Lissabonverdrag1 heeft dit probleem niet aangepakt. JONGCD&V maakt hiervan een strijdpunt. Momenteel zijn Europese politieke partijen federaties, waarin nationale politieke partijen vertegenwoordigd zijn. In Europese verkiezingscampagnes overheersen nationale kwesties en leden van het Europees Parlement worden eerder om nationale redenen gekozen in plaats vanwege hun meerwaarde en inzet voor het Europees Parlement. De Europese partijen moeten ook echte partijen worden, open voor lidmaatschap van individuele politici en andere burgers. JONGCD&V stelt hieronder een sluitend systeem voor, dat met zich meebrengt dat de burgers voortaan 2 stemmen uitbrengen in het stemhokje: Een eerste op kandidaten volgens de huidige procedure voor de Europese verkiezingen: in België zijn dit regionale kandidaten die opkomen op een Europese lijst van hun regionale partij. In de toekomst moet op die lijsten wel duidelijk vermeld worden van welke Europese partij de nationale partijen en hun kandidaten lid (zullen) zijn. Er moet op worden toegezien dat de kiesprogramma’s van de Europese partijen een plaats krijgen in de nationale campagnes. Een tweede stem wordt uitgebracht, bij wijze van lijststem, voor de kandidaten op een Europese lijst. Het zijn de Europese partijen die autonoom deze lijst samenstellen, met de enige beperking dat van elke lidstaat minstens een kandidaat op iedere lijst moet voorkomen. 10 procent van alle leden van het Europees Parlement zullen via deze lijstverkiezingen verkozen worden. De Europese partijen stellen hun kieslijst samen op een evenwichtige manier, eventueel via poulevorming, met kandidaten uit de verschillende lidstaten die samen het kiesprogramma onderschrijven en die in hun persoonlijke kiescampagne zowel deze als het Europese kiesprogramma van hun nationale partij naar de kiezer brengen. Dit systeem ziet JONGCD&V als een overgangssysteem, dat uiteindelijk moet leiden tot het creëren van de nodige voorwaarden om de Europese burgers het volledige Europees Parlement te laten verkiezen op basis van het uitbrengen van naamstemmen op zulke Europese lijsten. Bovenstaande voorstellen zorgen voor een betere legitimatie van het politieke gewicht van de fracties. Door middel van de voorlopige lijststem krijgen de Europese partijen en fracties meer legitimatie voor hun belangrijke rol in de Europese besluitvorming en wordt vermeden dat de “wet van het aantal” bepaalt wie per lidstaat van op die lijsten verkozen wordt. Dit systeem biedt de meeste garanties voor de kleine lidstaten zolang de “Europese publieke sfeer” nog vorm moet krijgen en zorgt er bovendien voor dat de lidstaten die in hun huidige nationale kiessystemen geen naamstemmen kennen, geen al te grote verandering van hun kiescultuur opgelegd krijgen op korte termijn. Het streefdoel is wel om op langere termijn het Europees Parlement te verkiezen door middel van naamstemmen. Toelichting: JONGCD&V is van oordeel dat de huidige structuur en bevoegdheden van de Europese instellingen die de “institutionele driehoek” vormen, weinig democratische controle toelaten door de burgers. Daarom pleiten wij voor een herziening van de rol van de respectievelijke instellingen, waarbij de belangrijkste rol weggelegd wordt voor het democratisch verkozen Europees Parlement.
1
Het Herzieningsverdrag of Hervormingsverdrag werd in december 2007 onder Portugees voorzitterschap door de 27 Lidstaten in Lissabon ondertekend. Sindsdien heeft men het over het Lissabonverdrag. Dit is niet hetzelfde als de Lissabondoelstellingen. Congrestekst.doc Pagina 4 van 36
JONGCD&V
181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229
Stelling2: JONGCD&V wil streven naar volgende institutionele aanpassingen: •
Met betrekking tot de aanwijzing van de Commissieleden: De Commissieleden, inclusief de voorzitter van de Europese Commissie, worden aangewezen door het Europees Parlement in samenspraak met de lidstaten. De Commissieleden zijn allen verkozen in het Europees Parlement. •
Met betrekking tot de besluitvorming: - Het Europees Parlement deelt met de Europese Commissie het recht om Europese wetgeving te initiëren. - Het Europees Parlement krijgt medebeslissingsrecht2 over alle beleidsdomeinen van de Unie. - In de Raad van de Europese Unie moeten vetorechten afgeschaft worden in elk beleidsdomein. - De raadsbeslissingen gebeuren bij dubbele meerderheid3, zoals deze vastgelegd wordt in de verdragen. •
Om de zichtbaarheid van de Europese Instellingen te vergroten zowel extern als intern pleit JONGCD&V voor: - de invoering van een tweekamerstelsel. Dit tweekamerstelsel omvat het huidig Europees Parlement en de huidige Raad van de Europese Unie. De wetgevende macht bestaat op die manier uit vertegenwoordigers van het Europese volk (het Europees Parlement), en vertegenwoordigers van de Regeringen (Europese Raad). - Dit parlement bestaande uit 2 kamers benoemt dan de Europese Commissie, zoals in de eerste paragraaf van stelling 2 gesteld. De Europese Commissie heet vanaf nu Europese Regering. •
JONGCD&V wil de zetel van het Europees Parlement geheel en ondeelbaar naar Brussel halen.
•
JONGCD&V kant zich tegen referenda met betrekking tot Europese besluitvorming.
Motivatie: JONGCD&V is er zich van bewust dat het evenwicht tussen de instellingen van de Europese institutionele driehoek belangrijk is met oog op een democratische Europese besluitvorming. Dit evenwicht bestaat uit een verdeling van controle- en wetgevende bevoegdheden tussen deze instellingen die elk een apart belang belichamen: van de inwoners (Europees Parlement), van de lidstaten (Raad) en van de Europese Unie (gemeenschappelijk belang – Commissie). Toch stellen wij vast dat er binnen dit evenwicht een democratisch deficit aanwezig is. JONGCD&V wil hierop een antwoord bieden aan de hand van bovenstaande voorstellen. Vermits het Europees Parlement de enige rechtstreeks verkozen instelling is, geeft zij de hoogste legitimatie aan het Europese wetgevingsproces. Daarom pleiten wij voor een verhoging van de invloed van het Europees Parlement op de besluitvorming.
2
De medebeslissingsprocedure werd voor een aantal beleidsdomeinen ingesteld door het Verdrag van Maastricht. Het Europees Parlement wordt hierdoor medewetgever, ze krijgt hierdoor de bevoegdheid om besluiten tezamen met de Raad van de Europese Unie vast te stellen. De medebeslissingsprocedure omvat een, twee of drie lezingen. Ze geldt onder meer voor wetgeving op gebied van vrij verkeer van werknemers, consumentenbescherming en milieu. Het Lissabonverdrag breidt de medebeslissingsrechten van het Europees Parlement verder uit naar bijvoorbeeld energievoorziening en migratie, maar ze zal ook na inwerkingtreding van het verdrag nog weinig bevoegdheden hebben op gevoelige gebieden als buitenlands beleid. 3 Het Lissabonverdrag voert een "dubbele meerderheid" in voor beslissingen van de Raad van ministers, ter vervanging van de "gekwalificeerde meerderheid" die nu geldt, voor een groot aantal beleidsdomeinen. Deze aanpassing moet de Europese besluitvorming doeltreffender en efficiënter maken. Vanaf 2014 zal een besluit goedgekeurd worden als het wordt gedragen door minstens 55% van de lidstaten die minstens 65% van de EU-bevolking vertegenwoordigen. Zowel het aantal lidstaten als het aantal inwoners zullen dus meetellen. Congrestekst.doc Pagina 5 van 36
JONGCD&V
230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288
De aanwijzing in samenspraak van de Commissieleden en –Voorzitter, zorgt ervoor dat de leden van de commissie de “goedkeuring hebben” van de inwoners van de Europese Unie enerzijds en van de lidstaten anderzijds. Het delen van het initiatiefrecht vergroot het draagvlak voor de Europese integratie, vermits de inwoners via hun gekozen vertegenwoordigers mee het beleid van de Unie kunnen bepalen. Ook nationale en regionale parlementen hebben initiatiefrechten. Er zijn geen overtuigende argumenten om dit te weigeren op Europees niveau. Ook door middel van een verdere veralgemening van het medebeslissingsrecht, voor alle beleidsdomeinen van de Unie, wil JONGCD&V het belang van de inwoners van de Unie zwaarder laten doorwegen. Het Lissabonverdrag moet hieraan voor een stuk tegemoet komen, maar de rechten van het Europees Parlement zullen ook na haar verhoopte inwerkingtreding beperkt blijven op een aantal beleidsdomeinen. Volgens JONGCD&V gaat het uit legitimiteitsoverwegingen niet op dat er besluiten gevormd worden zonder dat de vertegenwoordigers van de inwoners van de Europese Unie daar mee over beslist hebben. Ook zal het draagvlak bij de bevolking voor bepaalde besluiten groter zijn indien Europees parlementsleden de betreffende besluiten mee zullen verdedigen bij de bevolking. Het volgende punt binnen deze stelling heeft in de eerste plaats betrekking op de efficiëntie van de besluitvorming. De Unie zal maar sterk kunnen optreden, ook in de wereld, wanneer ze op alle domeinen verlost raakt van een te logge beslissingsprocedure. JONGCD&V is bovendien van mening dat wanneer de Europese Unie gemachtigd wordt om een beleid uit te tekenen, er geen blokkerend mechanisme mag bestaan dat tegen de wil van een (zeer ruime) meerderheid ingaat. En slechts mits deze aanpassing zal de Unie op wereldniveau de plaats kunnen innemen die haar toekomt. Om de herkenbaarheid en de transparantie van de Europese instellingen voor de burgers te vergroten, willen we dat de benamingen meer geënt worden op de nationale systemen: een tweekamerstelsel met een regering (in plaats van de huidige verwarrende “institutionele driehoek”). Referenda over Europese besluitvorming resulteren vaak in een debat naast de kwestie: nationale regeringen worden afgerekend op nationale aangelegenheden. Bovendien gaat het vaak om bijzonder ingewikkelde kwesties, die niet in een simpele ja/neen vraag kunnen uitgedrukt worden naar de bevolking toe. Daarvoor is JONGCD&V tegenstander van het houden van referenda rond Europese besluitvorming. Wij vinden dat het de parlementen zijn die hier hun rol van vertegenwoordiging moeten opnemen. Toelichting: Betreffende het gebruik binnen de Europese instellingen en in haar communicatie naar de bevolking toe, beschouwt de Europese Unie het gebruik van alle officiële talen van haar burgers als een van de factoren die haar transparantie, legitimiteit en doeltreffendheid vergroten. Basisidee hiervoor is “eenheid in verscheidenheid”, volksleuze van de Unie. Het bevorderen van meertaligheid van de Europese burgers is een doelstelling van de Unie. Meertaligheid leidt tot beter wederzijds begrip tussen de verschillende volkeren. Het leidt ook tot concurrentievoordeel en weerbaarheid van haar werkende bevolking.
Stelling 3: De Europese Unie moet de grote promotor van meertaligheid blijven, zowel naar gebruik in de eigen instellingen als naar prioriteit in het onderwijs van haar lidstaten de één-plus-twee-regel.
Motivatie: Het enig mogelijke tegenargument voor bovenstaande stelling is het risico op de teloorgang van de taalverscheidenheid in Europa. Maar die blijft gegarandeerd indien Europa haar huidige koers op het vlak van talen aanhoudt. Momenteel streeft de Unie naar de doelstelling “moedertaal plus twee andere talen”. JONGCD&V wil het belang hiervan nogmaals benadrukken: meertaligheid maakt rechtstreekse communicatie tussen alle Europese burgers mogelijk, en tevens komen jongeren met een stevig concurrentievoordeel ten opzichte van de rest van de wereld op de arbeidsmarkt terecht.
Congrestekst.doc Pagina 6 van 36
JONGCD&V
289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341
B. Sociaal Beleid
Toelichting: Sinds het Verdrag van Rome is één van de leidende principes van de Europese Unie de zogenaamde ‘sociale markteconomie’. Binnen het begrip “sociale markteconomie” zijn heel wat variaties: gaande van een meer Angelsaksisch model4 – dat ook door heel wat Oost-Europese lidstaten wordt aangehangen - over een continentale oplossing met het Rijnland model, tot het zogenaamde Scandinavisch model. Zelfs binnen ieder model zijn grote variaties ingebouwd. Hiernavolgend geeft JONGCD&V zijn visie op welke initiatieven de Europese Unie dient te nemen op het vlak van het sociale beleid. Stelling 4: Europa moet invulling geven aan het begrip ‘sociale markteconomie’. Het eenzijdige concurrentiedenken moet worden aangevuld met een volwaardige werkgelegenheids- en sociale politiek. Hiertoe zal Europa: • Juridische afdwingbare sociale en arbeidsrechtelijke minimumrechten en –normen ontwikkelen waarvan elke Europese burger kan genieten, ongeacht de lidstaat waarin hij woont of werkt. Aanvullend behoudt elke lidstaat het recht om verder te gaan in zijn sociale zekerheidsstelsel en zijn arbeids- en sociale wetgeving. • Naast de minimale rechten en normen voor iedere lidstaat de doelstellingen van het sociale- en werkgelegenheidsbeleid vastleggen, in overleg met de lidstaten. • Actief blijven in de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Een regeling voor grensoverschrijdende sociale inspectie en een Europees kader voor transnationale CAO's zijn vereist om geen inter-Europese deloyale concurrentie tussen sociale systemen te krijgen. • De sociale partners, in hun Europese dimensie, dienen betrokken te worden bij het vastleggen van deze rechten en normen.
Motivatie: JONGCD&V werkte op zijn congres in 2007 maatregelen uit die de nationale sociale zekerheid betaalbaar kunnen houden op lange termijn. Eén van de pijlers daartoe is het streven van JONGCD&V naar een meer flexibele arbeidsmarkt én de overtuiging dat er nood is aan meer intergenerationele solidariteit waarbij elke generatie zijn verantwoordelijkheid neemt in het betaalbaar houden van onze sociale zekerheid. Uit het Franse “non” en het Nederlandse “Neen” aan de Europese Grondwet leidt JONGCD&V onder meer af dat er vraag is naar een Europese Unie die meer bezig is met het veiligstellen van de welvaart van al haar burgers. JONGCD&V is er daarom van overtuigd dat de flexibele arbeidsmarkt die we voorstaan nood heeft aan bijkomende Europese sociale regels naarmate de Europese dimensie van deze arbeidsmarkt toeneemt. De Europese Unie dient daarom te evolueren naar een meer sociale Unie, die de sterkste schouders alle kansen geeft om zich ten volle te ontplooien maar tegelijkertijd ook zorg heeft voor de zwakkeren in de samenleving. Het Lissabonverdrag erkent de verantwoordelijkheid van overheden voor het aanbieden en financieren van publieke voorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs. JONGCD&V wil verder gaan en is er van overtuigd dat de Europese Unie een belangrijke rol heeft te spelen bij het invullen van het begrip “sociale markteconomie”. Dit betekent voor ons onder meer een streven naar een Europese economie met een sluitend sociaal vangnet en met toegankelijke en kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Dit sluitend sociaal vangnet is complementair aan de structurele hervormingen van de Lissabonagenda die de Europese Unie als geheel competitiever tracht te maken.
4 Het Angelsaksische model van sociale zekerheid heeft als voornaamste kenmerk de “zelfredzaamheid” en gaat gepaard met lage belasting op arbeid en een beperkte mate van sociale bescherming. Het Rijnland model van sociale zekerheid heeft als voornaamste kenmerk “vertrouwen” en gaat gepaard met een significante belasting op arbeid en een goede sociale bescherming. Het Scandinavische model wordt algemeen gezien als een middenweg tussen bovenstaande twee modellen: gekenmerkt door significante belasting op arbeid en een goede sociale bescherming heeft het model voldoende flexibele instrumenten om betaalbaar te blijven.
Congrestekst.doc Pagina 7 van 36
JONGCD&V
342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361
Daartoe dient de Europese Unie, naast structurele hervomingen ter vrijwaring van de competitiviteit, een kader te ontwikkelen van juridisch afdwingbare sociale en arbeidsrechtelijke minimumrechten en – normen die door elke burger individueel afdwingbaar zijn voor de nationale en Europese rechter. Aanvullend behoudt elke lidstaat het recht om verder te gaan in zijn sociale zekerheidsstelsel en zijn arbeids- en sociale wetgeving. Een sociaal Europa betekent voor JONGCD&V dus niet dat hetzelfde sociaal model aan alle lidstaten wordt opgedrongen. Op deze manier ontstaat er één Europese ruimte waarbinnen elke burger dezelfde minimale set van sociale en arbeidsrechtelijke rechten en normen geniet. Daarnaast moet elke lidstaat de vrijheid krijgen om boven de gemeenschappelijke sokkel een nationale sociale zekerheidsstructuur te behouden of uit te bouwen die kwalitatief en financieel kan verschillen van land tot land en dus van systeem tot systeem (zie hiertoe de hiernavolgende figuur). Het bestaan van deze verschillende niveaus van sociale bescherming ook een culturele reden. Het zijn trouwens deze culturele verschillen die JONGCD&V als één van de sterktes van de Unie beschouwt. Het behoud van verschillende sociale systemen op maat, met een goede Europese coördinatie, zal volgens JONGCD&V tot de hoogste “sociale efficiëntie” leiden in elke lidstaat en de mobiliteit van de burgers binnen de Europee Unie garanderen. Het streven naar één sociaal systeem in de volledige Europese Unie is om al deze redenen volgens ons niet wenselijk.
Kostprijs/Mate van Sociale Bescherming (vereenvoudigde grafiek bij wijze van vb.) BELGIE FRANKRIJ K
ZWEDEN NEDERLAN D
UK
Juridisch afdwingbare sociale en arbeidsrechtelijke minimumrechten en –normen
362 363 364 365 366 367 368 369 370 371 372 373 374 375 376
We leven vandaag wel in een Europese monetaire ruimte met vrij verkeer van personen. Om die reden streeft JONGCD&V naar het vastleggen van een minimum aan sociale rechten en normen: om te vermijden dat één lidstaat weinig moeite zou doen om een goed beleid te ontwikkelen voor zijn burgers en daardoor alle lasten op de schouders van de andere lidstaten duwt, moeten we het sociaal- en werkgelegenheidsbeleid van de verschillende Europese lidstaten beter op elkaar afstemmen. Hiertoe dienen doelstellingen op Europees niveau vastgelegd en bovendien deels afdwingbaar gemaakt te worden. Het kan gaan om meetbare objectieven, met inbegrip van sancties bij niet-realisatie, inzake de evolutie van bijvoorbeeld werkgelegenheidsgraad, jeugdwerkloosheid en armoede. De lidstaten behouden vrijheden in verband met de verwezenlijking van de objectieven. Dit is de enige manier om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun engagementen nakomen, met behoud evenwel van alle vrijheden om de doelstellingen te bereiken op een manier die overeenstemt met nationale tradities en economische structuren. Welke doelstellingen prioritair onder deze gemeenschappelijke sokkel moeten vallen wordt beschreven in volgende stelling. Congrestekst.doc Pagina 8 van 36
JONGCD&V
377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389 390 391 392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405 406 407 408 409 410 411 412 413 414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434
De actuele communautaire voorschriften, gebaseerd op twee richtlijnen uit 1971 en 1972, beogen geen harmonisatie maar betere coördinatie van de stelsels. Elke lidstaat kiest dus nog zelf welke personen ze wil verzekeren, welke verstrekking of uitkering de bescherming juist inhoudt en onder welke voorwaarden deze uitgekeerd wordt. Wel moeten er enkele gemeenschappelijk vastgelegde principes nageleefd worden (zoals de gelijkheid van behandeling en het non-discriminatiebeginsel). Dus iemand die zijn of haar recht van vrij verkeer en verblijf uitoefent mag hierdoor geen nadeel ondervinden. Voor een aantal problemen werd echter nog geen oplossing gevonden. Zo bijvoorbeeld de wegwerking van praktische obstakels voor de accumulatie van pensioenrechten door migrerende werknemers, waar JONGCD&V pleit voor een one-stop-shop-systeem. Dit is een eenloketsysteem waar EU-inwoners met alle info en administratieve vragen terecht kunnen, en waar in begeleiding wordt voorzien. Een verbetering en vereenvoudiging van de Europese regelgeving dringt zich in ieder geval op voor het geheel van beschermingsinstrumenten. Op die manier worden de transnationale aspecten geregeld en wordt de sociale zekerheid van migrerende personen verzekerd. In het Lissabonverdrag werd de mogelijkheid ingeschreven tot transnationale collectieve arbeidsovereenkomsten. JONGCD&V gelooft in de kracht van dit soort arbeidsovereenkomsten als hefboom om te komen tot meer sociale bescherming op een Europees niveau. Het is enkel door dit soort overeenkomsten dat al te destructieve concurrentie zoals tussen Volkswagen Vorst en Volkswagen Wolfsburg (waar de arbeiders van deze laatste fabriek een loonsverlaging aanvaardden en daardoor hun collega’s in België uit de markt prijsden) kan beheerst worden. Om deze transnationale collectieve arbeidsovereenkomsten ook effectief ingang te doen vinden dient er zo snel mogelijk een kader uitgewerkt te worden. Toelichting: Ter ondersteuning van bovenstaande streefdoelen moet de Europese Unie een aantal sociale minimumnormen vastleggen ter ondersteuning van het beleid met oog op een Europese ruimte van welvaart.
Stelling 5: JONGCD&V is van oordeel dat het vastleggen van Europese minimumnormen, die over het gehele Europese grondgebied en voor alle inwoners gelden, het meest noodzakelijk en dringend is op twee domeinen: • Een minimumloon wordt vastgesteld en gegarandeerd in functie van de armoededrempel. JONGCD&V stelt voor het minimumloon vast te leggen op 125% van deze drempel; • Een minimumpensioen, op 110% van de armoededrempel Elke jaar wordt een herevaluatie van deze methodiek (om de armoededrempel vast te leggen) doorgevoerd per land.
Motivatie: Zoals vermeld in voorgaande stelling moeten een aantal minimumnormen ingesteld worden om oneerlijke concurrentie tussen de sociale stelsels van de lidstaten tegen te gaan en om de burgers te allen tijde een minimumbescherming en dus minimaal welzijn te garanderen. JONGCD&V beschouwt minimumloon en – pensioen als meest belangrijke en dringende te verwezenlijken hervormingen, ook omdat deze voortkomen uit de gemeenschappelijke waarden waarop de Europese Unie stoelt. In de toekomst kan eventueel beslist worden om deze minimumnormen uit te breiden. Als berekeningsbasis voor beide minimumnormen achten wij de armoededrempel het meest aangewezen omwille van haar duurzaamheid: ze kan mee evolueren met de tijd en met de economische ontwikkelingen binnen de Europese Unie en haar lidstaten, zodat de normen op elk moment een rechtvaardige invulling krijgen aangepast aan de situatie in de lidstaten.
Congrestekst.doc Pagina 9 van 36
JONGCD&V
435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487 488 489 490
Sinds 2004 wordt op Europees niveau een armoededrempel vastgesteld voor elke Lidstaat, door middel van de EU-SILC (European Union – Statistics on Income and Living Conditions). Die drempel is gerelateerd aan de verdeling van de inkomsten zelf en vastgelegd op 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. EU-SILC is een enquête naar inkomens en levensomstandigheden en een belangrijk instrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen5. EU-SILC wordt voor België georganiseerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (voormalig N.I.S.) – FOD Economie, K.M.O, Middenstand en Energie. Jaarlijks worden ongeveer 5000 gezinnen (11000 personen) bevraagd en opgevolgd tot een maximum van vier opeenvolgende jaren. Het instrument wordt verankerd in het Europees statistisch systeem (ESS). Voor België lag deze armoededrempel in 2005 op 777 euro per maand beschikbaar inkomen per hoofd.
C. Beleid en Budget
Toelichting: Europese burgers hebben voornamelijk twee wensen: de Europese Unie moet waar voor hun geld geven en bescherming bieden tegen nieuwe dreigingen van de huidige mondiale samenleving. Een vaak geuite kritiek op de Europese Unie is dat haar uitgaven niet met de tijd mee evolueren en nog teveel gericht zijn op gevoeligheden en realiteiten uit het verleden. Dit verklaart mede de starre houding van de lidstaten bij de opstelling van meerjarenbegrotingen.
Stelling 6: •
De uitgaven van de Europese Unie moeten de prioriteiten van het Europese beleid doelmatiger ondersteunen, met het oogmerk de welvaart, het welzijn en het milieu binnen haar grenzen te verbeteren. Dit houdt een verschuiving in van uitgaven naar de domeinen waar Europa de grootste meerwaarde biedt. Momenteel zijn dit o.m. wetenschapsbeleid, innovatie, milieu en de ondersteuning van de interne markt.
•
Een belangrijke Europese uitgavenpost die noopt tot hervorming is landbouw. De Europese Unie verdient een modern, duurzaam en transparant landbouwbeleid, dat: - Het voortbestaan van een duurzame landbouw garandeert, met inbegrip van een minimale voedselonafhankelijkheid, kwalitatief goede producten en eerlijke prijzen voor de consument; - Geen steun meer aan agri-concerns en grootgrondbezitters meer die zich beperkt tot de ondersteuning van de kleine landbouwer, opdat deze op een duurzame en levensvatbare manier zijn werk kan verrichten; - Streeft naar een eerlijke wereldhandel die ook kansen biedt aan landbouwers uit de Derde Wereld; subsidies voor export naar ontwikkelingslanden dienen dan ook afgeschaft te worden;
Motivatie: Om de welvaart van haar burgers te vrijwaren op lange termijn moet de Europese Unie in de mondiale concurrentieslag focussen op innovatie, onderzoek en ontwikkeling. De Europese Unie streeft naar een sluitende bescherming van het klimaat en het milieu op wereldniveau en neemt als voortrekker reeds haar verantwoordelijkheid op om onze leefwereld voor de volgende generaties te vrijwaren. Het is de taak van de Unie om a) binnen de eigen grenzen een dwingend beschermend beleid te voeren die de kost voor de Unie als totaliteit minimaliseert en b) de mondiale bescherming na te streven op wereldfora.
5
Meer info: Trefpunt Economie 2006, FOD Economie, K.M.I., Middenstand en Energie, http://mineco.fgov.be/informations/crossing/pdf/Trefpunt2006_4A.pdf
Congrestekst.doc Pagina 10 van 36
JONGCD&V
491 492 493 494 495 496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533 534 535 536 537 538 539
JONGCD&V acht het noodzakelijk om in bovenstaande stelling expliciet verder in te gaan op het landbouwbeleid. Want de grote hap die het landbouwbeleid uit het Europese budget opeist is reeds decennia lang voer voor kritiek. Wij kiezen er ondubbelzinnig voor de Europese landbouw een toekomst te geven en te steunen om te overleven. De Europese Unie moet echter eveneens ijveren voor een wereldlandbouw waarin de handelsstromen niet onnodig verstoord worden door inkomenssteun in de rijke landen of door valse concurrentie tussen industriële landen. Dit met het oogmerk om, naast de eigen landbouwers een toekomstperspectief te garanderen, ook de kleine boer uit de derde wereldlanden kansen te bieden. Dit houdt met name in dat de exportsubsidies naar ontwikkelingslanden afgeschaft dienen te worden. Dankzij deze exportsubsidies kunnen Europese landbouw- en andere producten immers tegen zeer lage prijzen op buitenlandse markten aangeboden worden. Door de enorme concurrentiedruk die hierdoor ontstaat, hebben landbouwers in ontwikkelingslanden het vaak erg moeilijk om te overleven. Zij kunnen onmogelijk hun eigen lokale producten aanbieden tegen dezelfde lage prijzen als ze er nog een minimum aan winst uit willen halen. JONGCD&V vindt daarom dat exportsubsidies niet stroken met een eerlijk landbouwbeleid, en bovendien haaks staan op de doelstellingen van het Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Toelichting: Het Lissabonprogramma zet de lidstaten aan tot noodzakelijke structurele hervormingen om uitdagingen zoals de toegenomen mondiale concurrentie, vergrijzing van de bevolking, technologische veranderingen en aantasting van het milieu het hoofd te kunnen bieden en zodoende welvaart en sociale verwezenlijkingen voor de burgers te vrijwaren. De meeste lidstaten blijven echter ver achter de doelstellingen, wegens gebrek aan mechanismen die deze afdwingbaar maken. Dit hypothekeert onze toekomst.
Stelling 7: Elementen van het Lissabonprogramma moeten effectief afdwingbaar gemaakt worden. Tot deze elementen behoren volgens JONGCD&V onder meer het overheidsaandeel (1/3) in de voorgeschreven investeringen van 3% van het Bruto Binnenlands Product in Onderzoek en Ontwikkeling in elke lidstaat en de doelstellingen met betrekking tot levenslang leren6. Wat betreft andere elementen van het Lissabonprogrammma (de niet-afdwingbare) moet een efficiëntere uitwisseling van 'best practices' en het meer ruchtbaarheid geven aan achterstand, de achteroplopende lidstaten extra aansporen om ze te implementeren. Aanvullend moeten positieve acties ontwikkeld worden vanuit Europa om onderzoek en innovatie binnen bedrijven/ondernemingen te ondersteunen
Motivatie: Om het Europees sociaal model veilig te stellen heeft Europa nood aan een duurzaam gemoderniseerde Europese economie op basis van solide macro-economische beleidsmaatregelen. Het Lissabonprogramma voorziet doelstellingen ter ondersteuning van kennis en innovatie, ter aantrekking van investeringen en ter creatie van meer en betere banen binnen de Europese grenzen. De doelstellingen zijn vaak duidelijk, maar nationale regeringen zijn meer bekommerd voor resultaten op korte termijn en dus is er nood aan een dwingender kader. 6
Richtsnoer 23 van de geïntegreerde richtsnoeren die in 2005 in het kader van de Lissabonstrategie zijn goedgekeurd: "Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren, door: — een op integratie gericht onderwijs- en opleidingsbeleid en maatregelen die de toegang tot lager, middelbaar en hoger beroepsonderwijs aanzienlijk vergemakkelijken, onder meer door middel van leercontracten en opleidingen in ondernemerschap; — de schooluitval aanzienlijk terug te dringen; — efficiënte strategieën voor levenslang leren, toegankelijk voor iedereen, in scholen, bedrijven, overheden en huishoudens, overeenkomstig Europese akkoorden, inclusief passende prikkels en kostendelingsregelingen, ter bevordering van deelname aan voortdurende opleiding en opleiding op de werkplek gedurende de hele levensloop, in het bijzonder voor laaggeschoolde en oudere werknemers.
Congrestekst.doc Pagina 11 van 36
JONGCD&V
540 541 542 543 544 545 546 547 548 549 550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564 565 566 567 568 569 570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595
Men mag de afdwingbaarheid van de Lissabondoelstellingen evenwel niet te ver drijven. Elke lidstaat heeft namelijk eigen prioriteiten en ook in de toekomst moeten zij de mogelijkheid krijgen om eigen accenten te leggen en de doelstellingen om te zetten in eigen actieplannen, aangepast aan de economische structuur en traditie van hun land. Daarentegen zou onder meer het nagestreefde doel om 3% van het BBP van de lidstaten te investeren ter stimulering van een concurrerend Europees onderzoek, tot snelle resultaten leiden indien ze afdwingbaar gemaakt wordt. Dit is namelijk de kern van de Lissabondoelstellingen voor "groei en werkgelegenheid". De Commissie steunt kennis en innovatie in de Europese Unie bovendien via financieringsinstrumenten en een doeltreffende regelgeving. Investeringen vanuit de privé-sector en overheidsuitgaven behoren samen 3% van het BBP aan O&O te investeren. Het aandeel dat de nationale overheden voor eigen rekening moet nemen, namelijk 1/3 hiervan, moet zo snel mogelijk afdwingbaar worden. Daarnaast is opleiding, doorheen het actieve leven van mensen, een belangrijke hoeksteen voor de competitiviteit van de Europese economie. Op verschillende opeenvolgende Europese Raden werd de noodzaak onderstreept om coherente en algemene strategieën voor een leven lang leren te implementeren. Het betreft zowel studenten als werkenden en werklozen. Elementen van deze doelstellingen moeten eveneens afdwingbaar worden, gezien het belang van deze doelstelling voor onze toekomstige competitiviteit. Wat betreft andere elementen van het Lissabonprogramma (de niet-afdwingbare) moet een efficiëntere uitwisseling van "best practices" en het meer ruchtbaarheid geven aan achterstand, de achteroplopende lidstaten extra aansporen om ze te implementeren. Toelichting: Het huidige systeem van Europese inkomsten heeft haar grenzen bereikt. Het is toe aan een fundamentele hervorming, om te vermijden dat de akkoorden over de Europese meerjarenbegrotingen in de toekomst nog gehypothekeerd worden door het conflict tussen nettobetalers en –ontvangers onder de lidstaten. Het huidige systeem mist ook een directe link met de Europese burgers, die momenteel het Europees beleid slechts beoordelen naargelang hun nationale bijdrage aan de Unie.
Stelling 8: JONGCD&V oordeelt dat de Europese Unie financieel meer autonoom moet worden. Naast de bestaande middelen die voortvloeien uit haar beleid moet aan de Europese Unie een vastgelegd deel vennootschapsbelasting toekomen. Om dit werkbaar te maken in de praktijk moet een gemeenschappelijke berekening van de belastbare basis inzake vennootschapsbelasting ingevoerd worden en een minimumtarief opgelegd worden aan de lidstaten. Verdere fiscale inkomsten mogen voor JONGCD&V gezocht worden in energieverbruik en belasting van het milieu. Het gaat hier telkens om “vervangende belastingen”. De belastingdruk op de burgers mag bijgevolg niet verhoogd worden door bovenstaande hervormingsvoorstellen.
Motivatie: Er bestaat een grote eensgezindheid over het feit dat het huidige systeem van inkomstenverwerving van de Europese Unie haar grenzen bereikt heeft. Het opstellen van de meerjarenbegroting wordt steeds meer bemoeilijkt door de strijd tussen netto-betalende en netto-ontvangende lidstaten met betrekking tot de inkomsten van de Unie. Hoe meer een systeem algemeen aangevoeld wordt als geldtransfer van de lidstaten naar Brussel (in plaats van directe inkomstenverwerving door Brussel), des te meer concentreren de lidstaten zich op wat ze in retour krijgen.7 Daarom zijn termen als netto-betaler en netto-ontvanger zo belangrijk 7
Deze cijfers houden trouwens vooral rekening met de uitsluitend financiële geldstromen en niet zozeer met de talrijke voordelen die uit het gemeenschappelijke beleid voortvloeien.
Congrestekst.doc Pagina 12 van 36
JONGCD&V
596 597 598 599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635 636 637 638 639 640 641 642 643 644 645 646 647 648
geworden. Men moet bijgevolg trachten een manier te vinden om de Unie te verlossen van de afhankelijkheid van transfers vanwege de lidstaten. Een echte “Europese belasting”, die de huidige Europese inkomsten op basis van de Bruto Nationaal Inkomen (BNI ) van de lidstaten geheel of grotendeels vervangt en in eerste instantie de grootte van het Europese budget ongemoeid laat, zal de mentaliteit hieromtrent enigszins verzachten. Een eigen fiscale inkomst zou de band tussen de burgers en de Europese begroting versterken, waardoor het begrip voor de besteding van de middelen ook zal toenemen en het de Europese leiders extra zal responsabiliseren8. De burgers zullen deze “Europese belasting” maar aanvaarden wanneer ze voortkomt uit een duidelijk aanwezige meerwaarde die de Unie op het betreffende domein biedt. Dezelfde gedachtegang volgt men reeds voor bijvoorbeeld de douaneheffingen - direct verbonden met de Europese douane-unie. De vennootschapsbelasting zou de Europese Unie een bron van directe financiering bezorgen en tast de belastingautonomie van de lidstaten zo min mogelijk aan. Het huidig Europees budget maakt slechts minder dan één vierde van de som van de huidige vennootschapsbelastinginkomsten van de lidstaten uit. In ons voorstel gaat de opbrengst van een gezamenlijk minimumtarief naar Europa. Wat de lidstaten daarboven aanrekenen behouden ze. De vennootschapsbelasting is van nature ook een zeer “Europese” belasting en ligt in het verlengde van het Europese interne marktbeleid: vrij verkeer van kapitaal, van goederen en diensten, erkenning van diploma’s, gemeenschappelijk handelsbeleid etc. Tastbare voordelen zijn de vermindering van de voor de interne markt verstorende effecten van de vennootschapsbelasting9 en de verminderde administratieve lasten: voor een Europese vennootschapsbelasting is er naast een minimumtarief namelijk ook een gemeenschappelijke belastbare basis nodig. Door het gemeenschappelijke berekeningssysteem wordt het voor ondernemingen die in meerdere landen binnen de EU actief zijn gemakkelijker en transparanter om hun vennootschapsbelasting te berekenen. De lidstaten zullen bedrijven van andere lidstaten niet meer kunnen lokken met al te lage tarieven maar moeten zich via investeringen in innovatie, infrastructuur en een goede arbeidsmarkt aantrekkelijk maken voor investeerders. Het verlies aan nationale belastinginkomsten wordt gecompenseerd door de verminderde bijdrage aan de Europese begroting, waardoor de lasten voor de burgers niet verhoogd worden bij instelling van deze hervorming. Milieubescherming en klimaatswijziging zijn bij uitstek Europese bevoegdheden. Bij goede resultaten zal de burger geen aanstoot nemen aan rechtstreekse eco-bijdragen ter financiering van het EU-beleid.
D. Participatie
Stelling 9: Beslissingen worden steeds meer op Europees niveau genomen. JONGCD&V stelt dat de Vlaamse en Federale regering actief moeten deelnemen aan de debatten en onmiddellijk mee moeten onderhandelen.
E. Wegennet
Toelichting: De grenzen tussen de lidstaten vervagen, en de inwoners van de lidstaten worden meer mobiel. In verschillende lidstaten zijn er verschillende methodes, of is men bezig met de voorbereiding ervan, om de volledige kost van mobiliteit (o.a. het onderhoud van de wegen) te bekostigen. In Frankrijk zijn er de openbare wegen, maar ook de grote wegen die in private handen zijn, en waar er bijgevolg tolheffing is. In 8 Europees Parlementslid Alain Lamassoure heeft in enkele rapporten en andere publicaties een heldere analyse weergegeven in die zin: zie http://alainlamassoure.eu/actualite.php?id=1742&lang=fr; 9 want bedrijven zijn erg mobiel; dit in tegenstelling tot burgers, waarvan niet verwacht wordt dat velen migreren omwille van een verschillende personenbelasting. Om deze reden en omdat een personenbelasting in het vergrijzende Europa een last is, lijkt een personenbelasting niet aangewezen.
Congrestekst.doc Pagina 13 van 36
JONGCD&V
649 650 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660
Nederland zal men rekeningrijden invoeren voor goederenvervoer vanaf 2011 en voor personenvervoer tussen 2012 en 2016. Ook de Vlaamse regering is voorstander van rekeningrijden en wil dit in overleg met haar buurlanden invoeren..
Stelling 10: JONGCD&V stelt voor een Europees systeem van rekeningrijden uit te werken zodat iedereen zijn bijdrage levert voor de kost van zijn of haar mobiliteit. Het Europese rekeningrijden. Op die manier levert iedere gebruiker ook zijn bijdrage voor de uitbouw van een goed wegennet over de grenzen heen.
Congrestekst.doc Pagina 14 van 36
JONGCD&V
CONGRESTEKST ‘OVER GRENZEN’ OVER GRENZEN JONGCD&V gaat op zoek naar een consequente houding van de Europese Unie ten opzichte van haar buren. De Unie moet haar verantwoordelijkheid kunnen opnemen, want onze toekomst wordt ook bepaald door wat er zich aan onze grenzen afspeelt. A. Grenzen aan de EU? B. Uitbreiding C. Europees Nabuurschapsbeleid D. Asiel- en migratiebeleid
661 A. De grenzen van de Europese Unie vastgelegd 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683
Toelichting: Europa is gebaseerd op verschillende verdragen. Eén centrale vraag vinden we echter nergens terug in die verdragen: waar eindigt de Europese Unie? Noch in het verdrag van Rome, noch in het Lissabonverdrag , waagt men zich aan het vastleggen van grenzen. JONGCD&V vindt het daarom van belang om na te gaan of er überhaupt grenzen kunnen vastgelegd worden, waar deze grenzen zouden moeten liggen en wat de meerwaarde zou zijn van een dusdanige afbakening.
Stelling 1: JONGCD&V zoekt – uitgaande van de huidige politieke constellatie in een globaliserende tijd – naar de maximale grenzen van de Europese Unie. Grenzen zijn een fictief gegeven en bijgevolg moeilijk vast te leggen. Toch is het essentieel om maximale grenzen te definiëren, omdat dit de interne coherentie en de stabiliteit van de Europese Unie zal stimuleren voor deze Europese landen die streven naar een gemeenschappelijke finaliteit, een Europees identiteitsgevoel en eenheid in verscheidenheid. JONGCD&V wil dan ook de uiterste grens van de Europese Unie leggen langs Rusland, via de Kaspische Zee, achter Turkije tot de Middellandse Zee en tenslotte de Atlantische Oceaan.
Congrestekst.doc Pagina 15 van 36
JONGCD&V
684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695 696 697 698 699 700 701 702 703 704 705 706 707 708 709 710 711
Motivatie: Het principe van “The world is a global village” is vandaag alomtegenwoordig. Maar op hetzelfde moment streeft het individu ernaar om grenzen te trekken, van het afperken van een huis tot het afbakenen van landsgrenzen. Dergelijke ambiguïteit leeft ook wanneer het gaat om het vastleggen van grenzen voor de Europese Unie. Enerzijds vindt de bevolking de eenmaking een positief gegeven. Anderzijds is er sprake van aversie telkens er vernieuwing/uitbreiding voor de deur staat. Onbegrensde uitbreiding knaagt immers aan het gevoel van zekerheid en geborgenheid. Het vastleggen van grenzen gebeurt op basis van criteria en behoeften. Hoewel de cultureel-historische samenhang van het Europese continent voor veel Europeanen aan de grondslag ligt van de Europese identiteit, kan dit aspect op zich toch niet doorslaggevend zijn in het bepalen van grenzen. De grenzen van nationale staten zijn veelal historisch gegroeid. Europa is geen land, maar een groep landen die streeft naar enkele gemeenschappelijke doelstellingen. JONGCD&V staat net als de Europese Unie open voor elke cultuur, en gelooft in de diversiteit van de verschillende gemeenschappen. Een gemeenschappelijke geschiedenis kan een meerwaarde bieden, maar is niet determinerend voor het vastleggen van grenzen. Iedereen die het wil, kan immers de geschiedenis in zijn voordeel herschrijven Een alternatieve weg bestaat erin de grenzen van Europa te definiëren vanuit een gevoelsmatige behoefte. Zoals reeds aangehaald heeft elke mens de instinctieve neiging grenzen vast te leggen, zodat hij zijn eigen identiteit kan vormen of versterken. Om een positief gevoel van samenhorigheid te creëren onder alle burgers, is het dan ook belangrijk dat Europa een duidelijk kader biedt. Het visuele aspect is daarbij niet onbelangrijk. Wanneer Europa gezien wordt als een geheel van Europese landen, kunnen de grenzen als dusdanig worden afgebakend rond desbetreffende landen. Indien men immers voor ogen blijft houden dat de grenzen van Europa overal kunnen eindigen, zal er steeds een gevoel van onzekerheid aanwezig blijven. Congrestekst.doc Pagina 16 van 36
JONGCD&V
712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740 741 742 743 744 745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 755
Bovendien zou het vastleggen van de grenzen een groot voordeel zijn voor de bepaling van een Europese positie op wereldvlak, met andere woorden het geopolitieke. Als Europa via zijn territorium een gevoel van samenhorigheid kan creëren, wordt de positie van Europa versterkt. Het is logisch dat, wanneer Europa kan optreden als één geheel, het een sterkere onderhandelingspartner is, dan wanneer elk Europees land voor zich spreekt. De idee dat Europa als één stem spreekt tegenover landen als de VSA of Rusland, biedt perspectieven op bijvoorbeeld politiek en economisch vlak. JONGCD&V wil een grens voor de Europese Unie vastleggen. Deze grens ligt langs Rusland, via de Kaspische Zee, achter Turkije tot de Middellandse Zee en tenslotte de Atlantische Oceaan. Dit veronderstelt dat de volgende landen, als ze er ooit klaar voor zijn, mogelijks hun kandidatuur kunnen indienen voor toetreding tot de Europese Unie: Armenië, Azerbeidjan, de Balkanstaten, Georgië, IJsland, Moldavië, Noorwegen, Oekraïne, Wit-Rusland en Zwitserland. De noordelijke, westelijke en zuidelijke grenzen van de Europese Unie worden op deze manier gevormd door natuurlijke grenzen, namelijk door zeeën. Aan de oostelijke grens heeft Europa slechts één buurland, namelijk Rusland.
B. Strenge maar objectieve toetredingsvoorwaarden
Toelichting: De laatste decennia is de Europese Unie steeds groter geworden: van de zes stichtende landen in 1957 tot zevenentwintig lidstaten in 2007. Deze uitbreiding heeft plaats gevonden in zes etappes. Landen kunnen echter niet zomaar toetreden tot de Unie. De Europese Raad van Kopenhagen ontwikkelde in 1993 bepaalde criteria waaraan elk land dat wil toetreden tot de Europese Unie moet voldoen; deze zijn nadien bevestigd door de Europese Raad van Madrid in 1995. We hebben het hier over de zogenaamde Kopenhagencriteria. Concreet gaat het om: -
een politiek criterium: het land moet stabiele instellingen hebben die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen; - een economisch criterium: het land moet een functionerende markteconomie hebben en het hoofd kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Europese Unie; - het criterium van het “acquis communautaire” 10: het land moet de verplichtingen aankunnen die het lidmaatschap met zich meebrengt, en met name de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven. Het vervullen van deze criteria door de kandidaat-lidstaat wordt door de Europese Commissie nauwlettend in het oog gehouden. Recent bleek echter dat Europa tijdens de laatste twee uitbreidingen wat losser is geweest bij de controle van die criteria.
10 Het acquis communautaire betreft de gemeenschappelijke onderbouw van rechten en plichten die alle lidstaten uit hoofde van de Europese Unie bindt. Tot het acquis communautaire, dat voortdurend in ontwikkeling is, behoren: • de strekking, de beginselen en de politieke doelstellingen van de Verdragen; • de op grond van de Verdragen aangenomen wetgeving en de rechtspraak van het Hof van Justitie; • de verklaringen en resoluties die in het kader van de Unie zijn aangenomen; • de besluiten uit hoofde van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid; • de besluiten die op het terrein van justitie en binnenlandse zaken zijn overeengekomen; • de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten, alsook de overeenkomsten die de lidstaten onderling op beleidsterreinen van de Unie zijn aangegaan.
Naast het eigenlijke Gemeenschapsrecht omvat het acquis communautaire dus allerlei besluiten die uit hoofde van de tweede en de derde pijler van de Unie zijn vastgesteld, alsmede de gemeenschappelijke doelstellingen van de Verdragen. De Unie heeft zich tot doel gesteld het acquis communautaire volledig te handhaven en verder te ontwikkelen. Kandidaatlidstaten moeten het acquis communautaire aanvaarden vooraleer zij toetreden tot de Unie. Afwijkingen op het acquis zijn uitzonderlijk, en hebben een beperkte draagwijdte. Om te kunnen toetreden, zijn de kandidaatlidstaten verplicht het acquis om te zetten in hun nationale wetgeving en vanaf de daadwerkelijke toetreding toe te passen. Congrestekst.doc Pagina 17 van 36
JONGCD&V
756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778 779 780 781 782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802 803 804 805 806 807 808 809 810 811 812 813 814
In de zijlijn van het aftoetsen aan de Kopenhagencriteria van de vorderingen gemaakt door de kandidaatlidstaten, werd de laatste jaren de term “absorptiecapaciteit” mee opgenomen. Met “absorptiecapaciteit” wordt bedoeld het “in staat zijn van de Europese Unie om er nieuwe lidstaten bij te nemen”, en dit zowel op institutioneel als op financieel vlak.
Stelling 2: Voor JONGCD&V kan toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie enkel indien de kandidaatlidstaat volledig voldoet aan de Kopenhagencriteria. Op het moment dat de toetredingsprocedure met een land start, moet de Europese Unie de verantwoordelijkheid nemen om de kandidaat-lidstaat te steunen bij het bereiken van de Kopenhagencriteria. JONGCD&V is van mening dat de Europese Unie zich, na inwerkingtreding van het Lissabonverdrag, niet meer op de absorptiecapaciteit mag beroepen om toekomstige uitbreidingen te vertragen of tegen te gaan. JONGCD&V roept de leiders van de Unie dan ook op om zich grondig te beraadslagen over de financiële en andere gevolgen van een mogelijke uitbreiding vooraleer de kandidaatsstatus toe te kennen aan een bepaald land. Toekennen van kandidaatsstatus is immers een politieke beslissing, en mag geen vrijblijvend engagement zijn. Motivatie: Al te vaak wordt de term “absorptiecapaciteit” misbruikt om politieke onwil tot uitbreiding te maskeren, omwille van eenzijdige nationale of persoonlijke belangen. Het is een te rekbaar en subjectief begrip, dat een al te gemakkelijke stok achter de deur is voor landen die bepaalde kandidaat-lidstaten er per se niet bij willen, zelfs al zou de kandidaat-lidstaat in kwestie aan alle Kopenhagencriteria voldoen. JONGCD&V pleit er dan ook voor dit begrip niet te hanteren in de beslissingen tot toetreding, maar wel de kandidaat-lidstaat aan een zo nodig nog strengere evaluatie op grond van de objectieve Kopenhagencriteria te onderwerpen. De beslissing tot toetreding van een nieuwe lidstaat blijft in essentie een politieke beslissing die niet volledig in objectieve, juridische termen vast te leggen valt. De mogelijke gevolgen van het lidmaatschap van een bepaald land moeten in overweging genomen worden bij het begin van het proces, namelijk op het moment dat er beslist wordt de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen aan een land. Eens die stap gezet, moet elke kandidaat-lidstaat dezelfde eerlijke kans krijgen om de enorme inspanningen, beloond te zien om te voldoen aan de Kopenhagencriteria. Daarenboven wordt bij de inwerkingtreding van het nieuwe Lissabonverdrag een belangrijk struikelblok aangaande de zogenaamde absorptiecapaciteit van de Europese Unie opgelost. Het gaat hier om de institutionele kant van de zaak: in het Lissabonverdrag zijn mechanismen voorzien, waardoor bij elke nieuwe toetreding, de zetels in het Europees Parlement en in de Europese Commissie vanzelf proportioneel herverdeeld worden tussen alle oude en nieuwe lidstaten. Het onwerkbaar worden van de instellingen kan dus op zich geen argument tegen uitbreiding meer zijn. Ook de problematiek van de financiële capaciteit van de Europese Unie om er nieuwe lidstaten bij te nemen, moet genuanceerd worden. Of de Europese Unie voldoende financiële draagkracht heeft om een kandidaatlidstaat te absorberen, is een kwestie van het stellen van prioriteiten binnen de budgettaire mogelijkheden en dus van politieke wil. Bovendien zijn er een aantal “beveiligingen” ingebouwd, die ervoor moeten zorgen dat nieuwe, vaak armere lidstaten zich niet zomaar al het geld van de Europese Unie kunnen toe-eigenen; zo kunnen lidstaten bijvoorbeeld maximum een bepaald percentage van hun BBP ontvangen uit de Europese Cohesiefondsen.
Congrestekst.doc Pagina 18 van 36
JONGCD&V
815 816 817 818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 869 870 871
C. Turkse toetreding tot de Europese Unie
Toelichting: Turkije is al tientallen jaren lid van de Raad van Europa (1949) en van de NAVO (1952). Ook met de Europese Unie is het land reeds lang verbonden. In 1963 ondertekenden Turkije en de EEG (Europese Economische Gemeenschap) een associatie-akkoord, het zogenaamde Ankara-akkoord, waarin wordt verwezen naar de finale doelstelling van de Turks-Europese relaties, namelijk volledig lidmaatschap. Verschillende bronnen wijzen erop dat de Europese leiders in 1975 er Turkije zelfs informeel toe aangezet hebben om dit lidmaatschap aan te vragen. De Turkse inval in Cyprus zorgde voor een afkoeling van de Turks-Europese relaties. De dooi kwam er in de jaren ’80, en Turkije vroeg in 1987 lidmaatschap aan. In 1999 verkreeg Turkije de status van kandidaatlidstaat, en 5 jaar later gaf de Europese Raad zijn goedkeuring om de toetredingsonderhandelingen te starten. Ter elfde ure werd op vraag van Oostenrijk aan de Raadsconclusies toegevoegd dat de toetredingsonderhandelingen een open einde zouden hebben. Het zou de eerste keer in de Europese geschiedenis zijn dat ‘geslaagde’ onderhandelingen niet automatisch tot lidmaatschap zouden leiden. De eigenlijke toetredingsonderhandelingen werden geopend in oktober 2005. Het is belangrijk om op te merken dat de periode 2001-2004 gekenmerkt werd door een grote Turkse vooruitgang naar de Europese normen en standaarden toe. Net zoals dit in het verleden het geval was met Spanje, Portugal en Griekenland, is het perspectief op toetreding tot de Europese Unie de motor om verregaande hervormingen af te dwingen en landen te stabiliseren en te democratiseren. Sedert de groei van het Europees scepticisme ten aanzien van een Turkse toetreding, is het tempo van de Turkse hervormingen echter opmerkelijk vertraagd.
Stelling 3: Verwijzend naar Stelling 2, waarin de strikte naleving van de Kopenhagencriteria wordt vooropgesteld, dient elke kandidaat-lidstaat fair behandeld te worden op zijn weg naar toetreding. Ook voor Turkije moet dit het geval zijn. JONGCD&V is ervan overtuigd dat de toetredingsonderhandelingen voortgezet moeten worden met een positieve ingesteldheid. Turks lidmaatschap kan immers veel voordelen hebben voor de Europese Unie. JONGCD&V staat dan ook open voor een mogelijke toekomstige Turkse toetreding tot de Europese Unie. Turkse toetreding tot de Europese Unie kan enkel plaatsvinden als zowel Turkije als de Europese Unie daar klaar voor zijn. Dit betekent dat de kwestie Cyprus opgelost is, dat Turkije volledig voldoet aan de Kopenhagencriteria en dat het Lissabonverdrag in werking is getreden.
Motivatie: Door lid te worden zou Turkije zijn voorbeeldfunctie als democratische staat met een grotendeels moslimbevolking verder kunnen waarmaken. Turks lidmaatschap is van cruciaal belang wil de Europese Unie bruggen bouwen naar het Midden Oosten en Centraal-Azië toe. Olli Rehn, de Europese Commissaris voor de uitbreiding, beschouwt Turkije “a muslim pioneer with the soft power to project European Union values eastwards in an Islamic context, whose accession is the defining issue of the 21st century … the greatest challenge of our time is the relationship between Europe and Islam, or more widely between the West and Islam”11. Versterkte banden met de landen uit het Midden-Oosten en Centraal-Azië, kunnen de Europese Unie op wereldvlak enkel maar versterken. Turkije is bovendien een trouwe NAVO-partner, en is betrokken bij het uitvoeren van peacekeeping operaties, voor het merendeel ingeschreven in de Europese strategie, maar uitgevoerd in samenwerking met de NAVO. Het land was ondermeer gedurende 8 maanden de lead nation in Afghanistan door een derde van de troepen te leveren.
11
Quote uit ‘Turkey Snub Warning’, The Daily Telegraph, 11 juni 2007
Congrestekst.doc Pagina 19 van 36
JONGCD&V
872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 914 915 916 917 918 919 920 921 922 923 924 925
Een Turkse toetreding kan een grote economische meerwaarde bieden voor de Europese Unie. Europa heeft nood aan nieuwe afzetmarkten en investeringsopportuniteiten. Daarnaast kan het jonge Turkije in het licht van de demografische evolutie een tegengewicht bieden tegen het vergrijzende Europa. Voorts zorgt het land voor alternatieve aanvoerroutes voor de Europese energiebevoorrading. Met het associatie-akkoord, de toekenning van kandidaat-status en het opstarten van toetredingsonderhandelingen is de Europese Unie een engagement aangegaan. Terugkomen op dit engagement zou dan ook de Europese geloofwaardigheid ernstig aantasten. Zoals reeds eerder verduidelijkt, is de Europese Unie in de eerste plaats een groep landen die streeft naar de toepassing van een aantal basiswaarden en principes, zoals vrijheid, democratie en mensenrechten. Lidmaatschap van de Raad van Europa en de aanvraag tot lidmaatschap van de Europese Unie onderstreept het Turkse streven naar dezelfde fundamentele waarden en principes. Bovendien zal, eens het land aan de Kopenhagencriteria voldoet, bijvoorbeeld, tegemoet gekomen zijn aan de rechten van de Koerden, zal de persvrijheid gerespecteerd moeten worden en zal het leger aan macht moeten inboeten. En komt Europa dan niet opnieuw terecht bij zijn oorspronkelijke doelstelling, namelijk via samenwerking conflicten tegengaan en welvaart en stabiliteit creëren? Het kan echter zeker niet de bedoeling zijn om met het Turks lidmaatschap conflicten binnen te brengen in de Europese Unie. De oplossing van het Cypriotisch probleem is dan ook een voorwaarde sine qua non voor Turkse toetreding. Turkse toetreding vereist dus nog heel veel inspanningen, en is dus een langetermijnproject. Het debat moet dus gaan over een toetreding van een hervormd Turkije tot een hervormde Europese Unie.
D. Mag het wat meer zijn? Een politiek en sociaal Europees Nabuurschapsbeleid Toelichting: Het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) tracht sinds 2004 een antwoord te formuleren op de uitdagingen die Europa aan haar grenzen vindt. Die uitdagingen zijn niet gering: er zijn de zogenaamde bevroren conflicten (Transdnjestrie, Zuid-Ossetië, enzovoort), de open conflicten (bijvoorbeeld Israël-Palestina, de kwestie va de Golan hoogvlakte tussen Israël en Syrië, Libanon, de Westelijke Sahara), en de autoritaire of dictatoriale regimes (zoals Wit-Rusland, Libië, Egypte, Tunesië, Syrië, enzovoort). Het huidige ENB beoogt de volgende 16 ‘buurlanden’: Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Libanon, Jordanië, Israël, Syrië, de Palestijnse Autoriteiten, Egypte, Libië, Algerije, Tunesië en Marokko.12 Met dertien van deze landen is er een samenwerkingsakkoord van kracht. Met de overige drie landen is dit akkoord er voorlopig nog niet, en zal er wellicht – omwille van hun autocratische regimes – ook geen komen in de nabije toekomst: Wit-Rusland, Syrië en Libië. Het ENB, dat de laatste jaren ook echt een prioriteit is geworden voor Europa, is dus geen tussenstap voor de toetreding tot de Europese Unie. Het gaat om een beleidsmechanisme waarmee Europa streeft naar een stabiele relatie met de buurlanden ten oosten en ten zuiden van de Unie door op een redelijk coherente manier samen te werken met deze buren op politiek, economisch, sociaal en cultureel vlak. Wat houdt het ENB nu eigenlijk in? Het gaat in de eerste plaats om bilaterale akkoorden tussen enerzijds de Europese Unie en anderzijds het partnerland in kwestie, in de vorm van associatieakkoorden en actieplannen. Het beleid is dus verschillend voor elk land. Desalniettemin heeft het ENB wel enkele algemene doelstellingen: er wordt gestreefd naar politieke stabiliteit met de buurlanden, naar een economische vrijhandelszone waar zowel de Europese Unie als de partnerlanden beter van kunnen worden, en naar meer sociale en culturele samenwerking. Dit gebeurt op basis van een aantal gemeenschappelijke waarden: democratie en mensenrechten (waaronder de rechten van minderheden), het principe van de rechtsstaat, ‘good governance’, de economische principes van vrijhandel en duurzame ontwikkeling. De regionale 12
Met Rusland is er een apart samenwerkingsakkoord: het zogenaamde ‘Strategische Partnerschap’. Rusland valt dus buiten het ENB. Turkije valt er eveneens buiten aangezien dit land het toetredingsproces doorloopt. De Balkanlanden die geen lid zijn van de EU (Servië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Albanië en Macedonië) zijn evenmin opgenomen in het ENB. Op termijn zouden zij immers moeten toetreden tot de EU. Congrestekst.doc Pagina 20 van 36
JONGCD&V
926 927 928 929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 961 962 963 964 965 966 967 968 969 970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984
economische integratie is in principe ook afhankelijk van de vooruitgang die geboekt wordt op het vlak van mensenrechten, ‘good governance’, en van de bestendiging van de democratie. In de praktijk zien we dat de Europese Unie echter vooral streeft naar een economische vrijhandelszone. Veel buurlanden zijn nog niet klaar om op gelijke voet handel te drijven met de Europese Unie, en de laatste jaren verliezen deze landen zelfs nog terrein in de wereldeconomie. Tegelijk zien we dat er in deze landen amper vooruitgang is op het vlak van democratie, mensenrechten, ‘good governance’, om nog te zwijgen over iets als sociale bescherming (wetgeving, sociale zekerheid, enzovoort). Tot slot blijkt Europa totaal onmachtig in het oplossen van conflicten, of het nu gaat om ‘bevroren’ conflicten, dan wel om open conflicten in de buurlanden.
Stelling 4: JONGCD&V erkent het belang van het Nabuurschapsbeleid, en gelooft in de positieve effecten die een geïntegreerd beleid zou kunnen genereren voor Europa’s dichtste partners. Een geïntegreerd beleid veronderstelt een sterk politiek en sociaal-economisch beleid. Omdat ontwikkeling en stabiliteit niet afhankelijk zijn van economische vrijhandel alleen, moet de Europese Unie voor JONGCD&V in haar Nabuurschapsbeleid veel meer zijn politieke agenda ten uitvoer brengen. Zo moeten ook in de partnerlanden de mensenrechten gerespecteerd worden, en moeten principes als good governance en de rechtsstaat gepromoot worden. Daarnaast moeten mensenrechtenorganisaties, vertegenwoordigers van etnische minderheden, werkgeversorganisaties en vakbonden – de vierde pijler – veel nauwer bij de onderhandelingen betrokken worden. Tot slot moet de sanctieprocedure ook daadwerkelijk worden toegepast indien een partnerland zich bezondigt aan grove mensenrechtenschendingen of te weinig politieke inspanningen levert in de richting van een duurzame, participatieve democratie.
Motivatie: JONGCD&V moet uitmaken of ‘enkel dit streven naar een economische vrijhandelszone’ genoeg kan zijn. Stabiliteit aan de grenzen verkrijg je niet alleen door middel van economische vrijhandel, integendeel. Europa zou veel meer zijn politieke agenda ten uitvoer moeten brengen. Eén van de belangrijkste redenen waarom dit nu niet gebeurt, is dat de Europese Unie bijna uitsluitend onderhandelt met vertegenwoordigers van de huidige regeringen of regimes. Het is duidelijk dat ook pressiegroepen, zoals mensenrechtenorganisaties, werkgeversorganisaties en vakbonden, en vertegenwoordigers van etnische minderheden, veel meer aan de dialoog moeten deelnemen. Een gestroomlijnde en geformaliseerde dialoog is een must. Tot slot is er in de stelling sprake van een sanctieprocedure. De Europese Unie heeft een arsenaal aan sancties tot haar beschikking, gaande van de tijdelijke opschorting van een akkoord over een wapenembargo tot economische sancties. Tot nu toe heeft de Europese Unie nog geen enkele keer een sanctie gebruikt om de partner op zijn plichten te wijzen. Een flexibele sanctieprocedure die effectief gebruikt wordt om grove mensenrechtenovertredingen te veroordelen, om de wetgeving aan te passen of toe te passen, of om de democratie te bevorderen, kan een goed hulpmiddel zijn om een partnerland tot verandering te bewegen.
E. Naar een volwaardig Europees Asielbeleid Toelichting: In het verdrag van Amsterdam van 1999 werd beslist om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in het leven te roepen door een nauwere Europese samenwerking op het vlak van Justitie en Binnenlandse Zaken. De Europese Raad van Tampere later dat jaar legde een meerjarenplan vast dat deze ruimte gestalte moest geven. Een belangrijk onderdeel daarvan, was de creatie van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De noodzaak voor een gecoördineerde aanpak en een grotere solidariteit binnen de Unie werd in die periode pijnlijk duidelijk toen heel wat lidstaten zich geen raad wisten met de honderdduizenden vluchtelingen die de oorlog in Kosovo voortbracht. Congrestekst.doc Pagina 21 van 36
JONGCD&V
985 986 987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010 1011 1012 1013 1014 1015 1016 1017 1018 1019 1020 1021 1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043
Sinds 1999 werd de juridische basis gelegd om het ambitieuze doel van de Europese Commissie, een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, in 2010 te bereiken. Er werden normen vastgelegd voor de behandeling van asielverzoeken, normen voor de opvang van asielzoekers, normen voor de erkenning en bescherming van vluchtelingen en eveneens richtlijnen voor de asielprocedure op zich. Het Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid dat in juni 2007 verscheen, moet de basis leggen om in 2010 het systeem effectief op poten te kunnen zetten. Alle Europese lidstaten hanteren de criteria van de Conventie van Genève van 28 juli 1951 om te onderzoeken of een asielzoeker als vluchteling erkend kan worden: “Een vluchteling is elke persoon die zich buiten het land waarvan hij de nationaliteit heeft, of indien hij geen nationaliteit heeft, buiten zijn land van herkomst bevindt, en die de bescherming van dat land niet kan of wil inroepen omdat hij vreest voor vervolging omwille van zijn ras, zijn religie, zijn nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of zijn politieke overtuiging.” Deze definitie is in de huidige globale context echter te abstract geworden, wat ondermeer aanleiding gaf tot grote interpretatieverschillen tussen de lidstaten. Daarom werden er bijkomende criteria vastgelegd om mensen te kunnen beschermen die hiervoor niet in aanmerking komen onder de criteria van de Conventie van Genève. Sinds 1999 worden er concrete maatregelen genomen om het asielbeleid in de lidstaten te harmoniseren, maar de praktijk wijst uit dat de verschillen binnen de Europese Unie zeer groot blijven. Deze gemeenschappelijke criteria die vandaag al gelden zijn een afgezwakte versie van de oorspronkelijke ambities van de Commissie, het Europees Parlement en het middenveld aangezien er met unanimiteit beslist moest worden. De hindernis van de unanimiteitsregel zal binnenkort van de baan zijn, wanneer het Lissabonverdrag in voege zal treden. Dit is een absolute noodzaak, want de solidariteitsgevoelens van Tampere hebben intussen plaats gemaakt voor een meer ‘protectionistische’ opstelling van bepaalde lidstaten. Het aantal asielaanvragen is de laatste jaren in sterk dalende lijn: voor de EU27 telden we in 2002 nog 405.455 nieuwe asielaanvragen, en in 2006 slechts 181.770. Dit betekent niet dat de problemen van de baan zijn, integendeel: de interne verschillen qua behandeling van asielzoekers komen binnen de Europese Unie steeds meer aan de oppervlakte. Een asielaanvraag indienen in de Europese Unie is vandaag nog een loterij. De opvangfaciliteiten, sociale en medische begeleiding, de duurtijd, het erkenningspercentage, de beroepsmogelijkheden, het terugkeerbeleid, de toegang tot de arbeidsmarkt,... de grote verschillen op al deze vlakken maken dat het fenomeen van het asielshoppen nog lang niet verdwenen is. De lidstaat waar iemand het eerst een asielaanvraag indient of via dewelke hij illegaal het grondgebied van de lidstaten binnenkomt, is in principe verplicht zijn asielaanvraag te behandelen. Wetgeving of niet, zolang er geen echt ééngemaakt asielstelsel bestaat in Europa, is het heel begrijpelijk dat asielzoekers liever zelf het land uitkiezen waar ze denken meer kans op erkenning of betere levensomstandigheden te hebben. Het gevaar bestaat dat de Commissie genoegen zal nemen met een gemeenschappelijk asielstelsel dat gestoeld is op de kleinste gemene deler om toch maar de deadline van 2010 te halen. De nieuwe lidstaten, maar ook enkele ‘oude’ Europese Unie-leden, hebben geen traditie in het opvangen en integreren van vluchtelingen, en moeten zich vanuit een achterstandspositie aanpassen aan de Europese criteria. De praktijk wijst uit dat een aantal lidstaten zich niet aan Europese deadlines voor de omzetting van deze criteria kunnen (of willen?) houden. Vooral lidstaten aan de buitengrenzen van de EU voelen de druk van de illegale immigratie, en hebben de grootste moeite om een systeem op te zetten om de tienduizenden vluchtelingen op een degelijke manier op te vangen. Er bestaat ondersteuning via het Europees Vluchtelingenfonds, dat voor de periode 2008-2013 over een budget van € 628.000.000 beschikt. Het is echter duidelijk dat het fonds niet tegemoet komt aan de financieringsbehoeften van een aantal lidstaten, en dat de middelen doeltreffender aangewend kunnen worden. Acute investeringsbehoeften, de uitwisseling van knowhow en de effectieve controle op de procedures en opvang voor vluchtelingen blijven belangrijke knelpunten. Een doorgedreven harmonisatie van het asielstelsel moet op termijn resulteren in een uniforme beschermingsstatus voor vluchtelingen en de wederzijdse erkenning van nationale asielbeslissingen. Een vluchteling die bescherming geniet zou zich met andere woorden in een andere lidstaat moeten kunnen vestigen, en de beschermingsverantwoordelijkheid onder bepaalde voorwaarden ook kunnen overdragen aan die andere lidstaat.
Congrestekst.doc Pagina 22 van 36
JONGCD&V
1044 1045 1046 1047 1048 1049 1050 1051 1052 1053 1054 1055 1056 1057 1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090 1091 1092 1093 1094 1095 1096 1097 1098 1099 1100 1101 1102
Stelling 5: JONGCD&V is voorstander van een geïntegreerd Europees asielbeleid. Dit betekent dat asielzoekers in elke lidstaat moeten kunnen rekenen op een uniforme toepassing van Conventie van Genève, en van de criteria voor subsidiaire en tijdelijke bescherming. Indien Europa een hoge standaard voor de bescherming van politieke en oorlogsvluchtelingen wil, moet het de lidstaten ook in staat stellen aan hun verplichtingen te voldoen. De kwaliteit van opvang en bescherming van vluchtelingen mag niet teruggebracht worden tot de kleinste gemene deler. Er moet dan ook dringend meer geïnvesteerd worden in controle, informatie-uitwisseling, mensen en middelen om de doelstelling van 2010 nog enigszins geloofwaardig te houden. Een volwaardig gemeenschappelijk asielsysteem moet uitmonden in een Europese vluchtelingenstatus die door alle lidstaten erkend wordt. Elke asielzoeker moet kunnen rekenen op een redelijke termijn inzake afhandeling van zijn dossier.
F. De noodzaak om economische immigratie te stroomlijnen Toelichting: De berichten over bootvluchtelingen die vanuit Afrika of Turkije de Europese kusten willen bereiken, zijn bijna dagelijkse kost geworden. Griekenland, Italië, Spanje en Malta worden de laatste jaren in groeiende mate geconfronteerd met tienduizenden illegale immigranten die op gevaar van eigen leven de oversteek wagen. Een aantal wil in Europa een asielaanvraag indienen, een grotere groep onder hen is in de eerste plaats op zoek naar werk. De lidstaten hebben lang geworsteld met het zoeken naar gezamenlijke oplossingen om economische immigratie beheersbaar te maken. Het eerste echt concrete document van de Commissie kwam er pas in december 2005 met het beleidsplan legale migratie. In dit beleidsplan werd de aanzet gegeven voor een aantal richtlijnen, waarvan er twee ontwerpen in oktober 2007 door de Commissie werden voorgesteld. Het gaat meer bepaald om de richtlijn over socio-economische basisrechten voor alle werknemers uit derde landen en de richtlijn betreffende het toelaten van hooggekwalificeerde immigranten – het zogenaamde blue card systeem. Het heeft dus heel lang geduurd vooraleer er uitgewerkte voorstellen op tafel zijn gekomen om de arbeidsmigratie collectief te stroomlijnen. Met het richtlijnvoorstel voor de toelating van hooggeschoolde immigranten streeft de Commissie naar aantrekkelijker voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen die hooggekwalificeerde arbeid in de lidstaten van de Europese Unie komen verrichten, de zogenoemde "Europese blauwe kaart". Naargelang zijn arbeidsmarktbehoeften zal elke lidstaat zelf kunnen bepalen hoeveel personen het via deze flexibele procedure toelaat. Indien derdelanders op grond van deze regeling worden toegelaten, ontvangen zij een speciale verblijfs- en werkvergunning, waardoor ze van een reeks sociaal-economische rechten en voordelige voorwaarden voor gezinshereniging genieten. De toegang tot de arbeidsmarkt wordt bovendien vergemakkelijkt. In een poging om de negatieve gevolgen van de braindrain in ontwikkelingslanden, met name in Afrika, te voorkomen, pleit de Commissie voor ethische aanwerving. Actieve rekrutering door de lidstaten in ontwikkelingslanden die al onder een ernstige braindrain te lijden hebben, zou beperkt of zelfs verboden worden. Daarnaast wordt er voorzien in maatregelen om circulaire migratie te vergemakkelijken. Europa zal steeds een aantrekkingspool blijven voor economische migratie. Deze migratiestromen op alle fronten blijven bestrijden, zal dit fenomeen niet omkeren, maar het moet wel beheersbaar blijven.
Congrestekst.doc Pagina 23 van 36
JONGCD&V
1103 1104 1105 1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 1117 1118 1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157 1158 1159 1160 1161
Stelling 6: JONGCD&V verwelkomt de proactieve benadering van de Europese Commissie om een systeem van blue cards voor hooggeschoolden te ontwikkelen als onderdeel van een beleid om de arbeidsmigratie te stroomlijnen. JONGCD&V onderstreept wel dat bij het invullen van knelpuntberoepen voorrang gegeven moet worden aan werkzoekenden uit eigen land en de Europese Unie. De beperkingen op het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie moeten dan ook zo snel mogelijk weggewerkt worden. JONGCD&V vraagt maatregelen om “braindrain” te vermijden in de landen van herkomst. Blue cards zullen echter geen uitweg bieden voor de meeste migranten op zoek naar (zwart)werk in de Europese Unie. Vooral de landen in het Middellandse zeegebied ondervinden de laatste jaren de druk van tienduizenden illegale immigranten die op hun kusten stranden. Het versterken van de Europese buitengrenzen, de strijd tegen mensensmokkel en het bestrijden van de uitbuiting van deze immigranten, moet blijk geven van meer dan louter verbale solidariteit tussen de lidstaten. In de eerste plaats moet FRONTEX, het agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de Europese buitengrenzen, de middelen krijgen om zijn opdracht effectief te kunnen uitvoeren. Tegelijk moet dit systeem breder opengesteld worden dan enkel voor hooggeschoolden.
Motivatie: Een Europees kader voor economische migratie is een goede zaak, maar we mogen niet vergeten dat we in ons land nog beschikken over een potentieel aan (buitenlandse) arbeidskrachten die nog niet geactiveerd werden of kunnen worden. De lijst met knelpuntberoepen groeit en de actieve bevolking krimpt – vooraleer derdelanders over te brengen, dienen eerst zo snel mogelijk de bestaande beperkingen ten opzichte van alle onderdanen van de Unie te worden weggewerkt. Het voorstel van de Commissie werd ook niet in alle lidstaten op gejuich onthaald. Zo bestaat er nog discussie over de definitie van ‘hooggeschoold’, en over andere randvoorwaarden. Landen als Duitsland en Oostenrijk vrezen ook dat een dergelijk systeem kan evolueren naar een situatie waar de Commissie voor elke lidstaat quota voor immigranten zou vastleggen. Het kan echter niet de bedoeling zijn ontwikkelingslanden van hun broodnodige hooggeschoolde krachten te beroven: JONGCD&V onderstreept dan ook het belang van maatregelen om deze zogenaamde “braindrain” te vermijden (bvb. Een circulaire migratie waarbij hooggeschoolden naar Europa komen om te werken maar nadien, met de ervaring die ze hier hebben opgedaan, terugkeren naar hun land en daar op de arbeidsmarkt geïntegreerd worden). De doelgroep van de blue card is bovendien te klein om structurele effecten op de immigratiestromen te bewerkstelligen. Het Europese continent heeft minstens evenveel nood aan laaggeschoold personeel dan aan hooggekwalificeerde werknemers. Het blijft dan ook uitkijken naar de voorstellen die de Commissie voor 2008 beloofd heeft met betrekking tot onder andere seizoenarbeiders. Intussen blijven de lidstaten in het Middellandse zeegebied kampen met een constante toestroom aan immigranten en een blue card zal aan dit fenomeen niet veel verhelpen. Dit fenomeen aanpakken, vereist een benadering op alle fronten. Op de eerste plaats moeten de lidstaten solidair zijn met de landen aan de buitengrenzen die kampen met een massale toestroom van (economische) vluchtelingen en hen financieel en materieel ondersteunen. In 2005 werd het agentschap Frontex operationeel, dat de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het vlak van grensbewaking moet coördineren. Frontex staat echter nog in de kinderschoenen, en lijdt onder een ernstig gebrek aan middelen om zijn taak naar behoren te kunnen vervullen. De grote verwachtingen die enkele zuiderse lidstaten koesterden, werden nog lang niet ingevuld. Daarnaast moet er ook werk gemaakt worden van een beleid tegen de sectoren die illegalen tewerkstellen, en waar soms schrijnende gevallen van uitbuiting aan de oppervlakte komen.
Congrestekst.doc Pagina 24 van 36
JONGCD&V
1162 1163 1164 1165 1166 1167 1168 1169 1170 1171 1172 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180
Toelichting: Momenteel heeft de Europese Unie geen enkele inspraak als een nationale regering beslist om een collectieve regularisatie uit te voeren van alle migranten die zich op haar grondgebied bevinden. Stelling 7: JONGCD&V wil dat individuele lidstaten hun beslissingen tot collectieve regularisaties van migranten moeten laten goedkeuren door de Europese Unie. Motivatie: Gezien het vrij verkeer van personen en werknemers dat geldt in de Europese Unie, worden alle lidstaten indirect getroffen door collectieve regularisaties. Eens dat migranten in één van de lidstaten een verblijfsvergunning krijgen, kunnen ze immers vrij naar een andere lidstaat verhuizen. Als we een gemeenschappelijk en efficiënt asielbeleid nastreven, is het dus ook van belang dat de Europese Unie inspraak krijgt in de nationale regularisatieprocedures, en met name in beslissingen om collectief te regulariseren.
Congrestekst.doc Pagina 25 van 36
JONGCD&V
CONGRESTEKST ‘OVER GRENZEN’ OVER DE WERELD JONGCD&V streeft naar een Europese Unie die sterk genoeg staat in de wereld om over belangrijke thema’s een voortrekkersrol op zich te kunnen nemen, ook op het politieke vlak. Zin voor initiatief en verantwoordelijkheid. A. Buitenlands beleid B. Handelsbeleid C. Defensiebeleid D. Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
1181 1182 1183 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 1203 1204 1205 1206 1207 1208 1209 1210 1211 1212 1213 1214
A. Naar een effectief gemeenschappelijk Buitenlands Beleid Toelichting: Het idee dat de Europese Unie met één stem moet spreken op het wereldtoneel is zo oud als het Europese integratieproces zelf. Na een heel aantal gestrande pogingen om een gemeenschappelijke politieke invulling te geven aan het buitenlandse beleid van de Economische Gemeenschap, werd uiteindelijk pas in 1993 met het Verdrag van Maastricht het “Gemeenschappelijk Buitenlands en VeiligheidsBeleid” (GBVB) geïntroduceerd. Omdat het een bijzonder “gevoelige” materie betrof, waarin de lidstaten hun volledig autonoom zeggenschap wilden behouden, werd het GBVB ondergebracht in een aparte structuur in het verdrag (de zogenaamde “tweede pijler”) waardoor het duidelijk gescheiden bleef van andere “gemeenschappelijke” beleidsdomeinen (de zogenaamde “de eerste pijler”), waarbinnen de Europese Unie wél geheel of gedeeltelijk de soevereiniteit van de lidstaten overnam. Sindsdien is er heel wat veranderd, maar lang niet zoveel als de vooruitgang die geboekt is op andere beleidsdomeinen. Zo heeft de Europese Unie, om haar diplomatieke invloed en zichtbaarheid uit te breiden, de post van Hoge Vertegenwoordiger13 voor het Buitenlands Beleid en het Veiligheidsbeleid gecreëerd (momenteel = Javier Solana). Deze heeft een uitgebreide ondersteunende structuur gekregen, waaronder een beleidseenheid die crisissituaties moet beoordelen en vroegtijdige waarschuwingen moet geven, het Politiek en Veiligheidscomité (PVC). Als onderdeel van het GBVB heeft de Unie tevens een Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) uitgezet, om later, indien hierover overeenstemming wordt bereikt, tot een gemeenschappelijke defensiestructuur te kunnen komen (zie onze stellingen 2-4 hierover). Binnen het Politiek en Veiligheidscomité is er dan ook een Militair Comité (EUMC), de militaire adviescommissie van het PVC en de Militaire Staf (EUMS), die de militaire besluiten van de PVC ten uitvoer brengt. De Europese Unie heeft bovendien al een heel aantal strategische partnerschappen afgesloten met derde landen en regio’s over de hele wereld. Doorgaans staan buitenlandse aangelegenheden, zoals de situatie in de Balkan, het Midden-Oosten hoog op de Europese agenda. Het ontbreekt de Unie echter aan slagkracht: veel meer dan een resolutie14 van het Europees Parlement, een mededeling vanwege de Commissie (bijvoorbeeld een stand van zaken over de relatie tussen de 13 Meer info over de functie: “De Hoge Vertegenwoordiger heeft tot taak de Raad bij te staan bij vraagstukken die betrekking hebben op het GBVB, door bij te dragen tot het uitwerken, het vastleggen en het implementeren van de besluiten. Op verzoek van het voorzitterschap handelt hij namens de Raad, waarbij hij de politieke dialoog met derden voert en er voor zorgt de zichtbaarheid van het GBVB te verbeteren en de coherentie ervan te versterken. “ (http://www.euramis.org/scadplus/leg/nl/lvb/r00001.htm) 14 Een resolutie is een niet-bindende handeling van het Europese Parlement of de Raad van Ministers waarmee zij doorgaans slechts een standpunt uiten, bijvoorbeeld over internationale gebeurtenissen en over inbreuken tegen de mensenrechten. Hoewel zij vooral symbolisch zijn en geen rechtsgevolgen teweeg brengen is het voor de bestemmelingen vaakmoeilijk om ze zomaar naast zich neer te leggen.
Congrestekst.doc Pagina 26 van 36
JONGCD&V
1215 1216 1217 1218 1219 1220 1221 1222 1223 1224 1225 1226 1227 1228 1229 1230 1231 1232 1233 1234 1235 1236 1237 1238 1239 1240 1241 1242
Europese Unie en een ander land of handelsblok) of een gemeenschappelijke standpuntinname vanwege de Raad (bijvoorbeeld over de wapenhandel naar sommige landen) komt er niet aan te pas. De diplomatieke rol van de Unie wordt dan ook sterk in vraag gesteld. Wegens onderlinge onenigheden tussen de lidstaten en de verlammende unanimiteitsregel mist de Europese Unie, in tegenstelling tot de VS bijvoorbeeld, de doordrukkings- en overtuigingskracht om als een invloedrijke speler op het internationale toneel te spelen. De tekortkomingen van de Unie in het verleden liegen er niet om: haar diplomatieke en militaire falen in de Balkanconflicten, in Libanon (vorig jaar nog), haar geringe rol in de vredesonderhandelingen in het MiddenOosten, het meerstemmige geruzie met de VS omtrent de aanpak van de crisis in Irak, enzovoort. In het nieuwe Lissabonverdrag (2007) dat nu ter ratificatie voorligt aan de lidstaten, worden een aantal van deze problemen verholpen, maar de vooruitgang is zeker niet spectaculair. Enerzijds worden de verantwoordelijkheden van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands en Veiligheidsbeleid wel verder uitgebreid (ook al wordt hij niet, zoals was voorzien in het project voor Grondwet voor de Europese Unie, de « Minister van Buitenlandse Zaken » van de Europese Unie). Anderzijds blijft de structuur van het verdrag zo opgesteld dat, ondanks het feit dat de “pijlerstructuur” van de Europese Unie verdwijnt, het GBVB nog steeds onder “specifieke bepalingen” valt, eerder dan onder de “beleidsdomeinen van de Unie”: het intergouvernementele karakter van het GBVB blijft behouden, wat erop wijst dat de lidstaten nog altijd even sceptisch staan t.o.v. het afstaan van eigen soevereiniteit aan de Unie op het gebied van het GBVB. Stelling 1: JONGCD&V pleit voor een vertegenwoordiging, op korte termijn, en zelfs volwaardig lidmaatschap, op lange termijn, van de Europese Unie in de belangrijke internationale instellingen en organen, in het bijzonder binnen de Raad van Europa15, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa16, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling17, en de Verenigde Naties.
15 De Raad van Europa De Raad van Europa is de oudste (1949) politieke organisatie van het continent, niet te verwarren met de Raad (van ministers) of de Europese Raad (van staatshoofden en regeringsleiders) van de Europese Unie. De Raad van Europa brengt 47 landen samen, heeft van nog 1 andere lande een aanvraag voor lidmaatschap ontvangen (Wit-Rusland) en heeft de status van waarnemer toegekend aan 5 andere staten (Vaticaanstad, Verenigde Staten van Amerika, Canada, Japan en Mexico), en heeft zijn zetel in Straatsburg. De Raad van Europa werd opgericht om: • de rechten van de mens, de parlementaire democratie en de rechtsstaat te verdedigen; • op Europees niveau verdragen te sluiten teneinde de maatschappelijke en juridische praktijken in de lidstaten met elkaar in overeenstemming te brengen; • de bewustwording te bevorderen van een Europese identiteit die gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden en uitstijgt boven culturele verschillen. Sinds 1989 zijn de belangrijkste taken van de Raad: • fungeren als politiek anker voor en hoeder van de mensenrechten voor de postcommunistische democratieën in Europa; • ondersteunen van de landen in Centraal- en Oost-Europa bij het parallel aan economische hervormingen uitvoeren en versterken van politieke, wettelijke en grondwettelijke hervormingen; • beschikbaar stellen van kennis op het gebied van mensenrechten, lokale democratie, onderwijs, cultuur en milieu. 16 OVSE : Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa De OVSE is de grootste regionale veiligheidssamenwerking ter wereld, die zich met 55 leden uitstrekt "van Vancouver tot Vladivostok". De OVSE verenigt de landen van Noord-Amerika, Europa en Centraal-Azië, en is een van de pijlers van de Europese veiligheidsarchitectuur. De organisatie werd in 1975 opgericht: een mijlpaal in de “détente” tussen het toenmalige Oostblok en het Westen. Met het einde van de Koude Oorlog verdween de scheiding tussen Oost en West, en kreeg de OVSE een nieuw elan. In 1990 werd in Parijs het Handvest voor een Nieuw Europa ondertekend, dat de OVSE opriep een rol te spelen in het beheer van de historische omwenteling in Europa en de begeleiding van de nieuwe democratieën en de nieuwe onafhankelijke landen in Oost-Europa en Centraal-Azië. 17 OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die in 1961 werd opgericht, kwam in de plaats van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES), die naar aanleiding van het Mashallplan in het leven werd geroepen. De OESO bestaat uit 30 landen die een aantal beginselen gemeen hebben: een markteconomie, een pluralistische democratie en de eerbieding van de rechten van de mens. Daarnaast is ze een uniek forum om van gedachten te wisselen, en om de beleidslijnen uit te stippelen en bij te sturen. Van bij de oprichting bestond de taak van de OESO erin de economie van haar leden van een stevigere basis te voorzien, de doeltreffendheid ervan te verbeteren, de markteconomie te bevorderen en bij te dragen tot de groei van de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. De OESO verleent de landen bijstand bij het uitwerken van oplossingen voor de gemeenschappelijke knelpunten en bij de coördinatie van de nationale en internationale beleidslijnen. Haar werkzaamheden houden met name verband met economische vraagstukken, de opmaak van statistieken, milieu, ontwikkeling, overheidsbeheer, internationale handel, financiële en fiscale aangelegenheden en bedrijfszaken, wetenschap, technologie en industrie, sociaal beleid en landbouw, regionale materies, de samenwerking met niet-leden.
Congrestekst.doc Pagina 27 van 36
JONGCD&V
1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 1250 1251 1252 1253 1254 1255 1256 1257 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268 1269 1270 1271 1272 1273 1274 1275 1276 1277
Motivatie: Het is duidelijk dat de Unie in haar diplomatieke en strategische buitenlandse invloed tekortschiet, en dat zij niet in staat is veel te realiseren: door gebrek aan een coherente interne visie mist ze slagkracht. Voor JONGCD&V is het nochtans belangrijk dat de Europese Unie wel deze rol kan spelen. Als het grootste handelsblok18 en de meest welvarende regio ter wereld, dient de Unie haar verantwoordelijkheid en voorbeeldrol te kunnen opnemen. In zeer veel verdragen, verklaringen en akkoorden heeft de Unie het over democratische waarden, over vrede en veiligheid, over armoede uitsluiten, enzovoort. Om deze woorden in de praktijk te kunnen omzetten, moet haar gemeenschappelijke buitenlandse daadkracht groter worden. Daarvoor is het belangrijk dat de Europese Unie sterkere banden ontwikkelt met strategisch belangrijke partners (Rusland, de VS, haar buurlanden, het Midden-Oosten, enzovoort). Maar deze bilaterale akkoorden zullen pas echt efficiënt zijn, als de Unie ook wordt gepercipieerd als een belangrijke wereldspeler. De lidstaten afzonderlijk zullen een steeds kleiner gewicht krijgen in het licht van de globalisering en de opkomst van nieuwe (economische) “machtsblokken”. Om nog iets te betekenen in de wereld, is zich verenigen de enige optie. Om de perceptie te vergroten van de “Europese Unie met één stem”, lijkt het voor JONGCD&V het meest haalbaar om eerst de kaart te trekken van éénstemmigheid binnen de multilaterale context. Dit zou zowel de interne coherentie van de Unie op gebied van GBVB, als haar rol in de wereld aanzienlijk versterken: één gemeenschappelijk zitje in multilaterale internationale organisaties betekent immers met één stem moeten spreken, en dus moeten werken aan een naar elkaar toegroeiende, gemeenschappelijke visie. Hoe de gemeenschappelijke vertegenwoordiging ingevuld dient te worden19, daar kan niet over één nacht ijs over beslist worden, maar dat het op zich mogelijk is bewijst bijvoorbeeld het zitje van de Europese Unie in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Voor JONGCD&V is dit dan ook een heel realistisch voorstel: de opeenvolgende aanpassingen van de Europese verdragen hebben aangetoond hoe moeilijk het is het GBVB uit de intergouvernementele logica te trekken. Maar de minieme vooruitgang die gaandeweg geboekt werd, toonde wel de politieke wil aan om überhaupt vooruit te gaan. In deze lijn kan ons voorstel een eerste concrete stap zijn naar het op termijn supranationaal maken van het GBVB, zonder meteen de snoeischaar te zetten in deze gevoelige nationale soevereiniteit van de lidstaten, maar wel door in de praktijk een feitelijke convergentie van de nationale visies te bewerkstelligen.
18 Het BBP van de EU-25 bedroeg in 2005 meer dan 10.800 miljard euro. Ter vergelijking: het BBP van de VS bedroeg “slechts” 10.000 miljard euro. 19 Naast of ter vervanging van de zitjes van de lidstaten? Of wordt deze rol vervuld door reeds in de internationale organisaties aanwezige EU-leden? Dankzij de uitbreiding in het Lissabonverdrag van de taken en de rol van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, kunnen we wel denken dat dit de aangewezen persoon zou kunnen zijn om het EU-zitje in te vullen, aangezien hij zowel de Commissie als de Raad vertegenwoordigt.
Congrestekst.doc Pagina 28 van 36
JONGCD&V
1278 1279 1280 1281 1282 1283 1284 1285 1286 1287 1288 1289 1290 1291 1292 1293 1294 1295 1296 1297 1298 1299 1300 1301 1302 1303 1304 1305 1306 1307 1308 1309 1310 1311 1312
B. Naar een uitgebreid Europees Defensie- en Veiligheidsbeleid Toelichting: De laatste jaren heeft het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) een hoge vlucht genomen. De EVDB werd in 1998 gelanceerd als militair luik van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Unie. Dit nadat de Europese Unie onkundig bleek om in het Balkanconflict, dat zich in haar achtertuin afspeelde, zonder hulp van de NAVO op te treden. Hierop werd de “Headline Goal” voorop gesteld: de Europese Unie moest binnen de 60 dagen 60.000 soldaten kunnen mobiliseren in geval van crisis. Een aantal nieuwe instellingen werden opgericht, en er kwam een overzicht van de troepen die lidstaten ter beschikking stelden. Het resultaat was dat er midden 2006 reeds 11 Europese Unie-operaties aan de gang waren, waarin zo’n 8.000 militairen deelnamen. Sinds 2003 heeft de EU zijn eigen veiligheidsstrategie. Daarin wordt gesteld dat “Europa moet klaar zijn om te delen in de verantwoordelijkheid voor de wereldwijde veiligheid en om te bouwen aan een betere wereld”.20 Daarbij wil de Unie een beroep kunnen doen op zowel economische, diplomatieke, civiele (opleiden van ambtenaren en juristen, helpen organiseren van verkiezingen, enzovoort) als militaire middelen. De Europese Unie stelt duidelijk dat militair ingrijpen de allerlaatste optie dient te zijn, en is een aanhanger van het “Responsibility to Protect”(R2P)-principe21. De Unie duidt tevens op het belang van een VN-mandaat. Deze ambitieuze Europese Veiligheidsstrategie vraagt echter om een sterker militair instrument dan dat waarover de Unie nu beschikt. Het huidige systeem kent meerdere tekortkomingen: zo ontbreekt het de Europese Unie reeds jaren aan bepaalde militaire capaciteiten (bijvoorbeeld luchttransport). Ook het aantal militairen dat de Unie-lidstaten kunnen uitzenden, zo’n 70- tot 80.000, staat niet in verhouding met de ambities van de Veiligheidstrategie of de ingezette middelen: de Europese Unie-lidstaten investeren samen meer dan 200 miljard euro (enkel de VSA geeft meer aan defensie), en hebben samen 2 miljoen militairen. Een ander probleem is de feitelijke coördinatie van de interventies: eenheden van verschillende landen die samen worden uitgestuurd, hebben bijvoorbeeld nooit voorafgaand samen getraind of een operationeel geheel gevormd, enz. Stappen werden reeds ondernomen om deze tekortkomingen te verhelpen: zo werd een “European Capabilities Action Plan” (ECAP) opgesteld. Voorts werd het Europees Defensieagentschap (EDA) opgericht, dat onder meer tot taak heeft projecten te ontwikkelen waarop lidstaten kunnen intekenen om samen materieel te laten ontwikkelen en aan te kopen22.
20 Dat de EU wel degelijk een rol kan spelen met betrekking tot globale veiligheid (en hierin soms tekortschiet) illustreert het volgende voorbeeld: In 2006 vroeg de VN troepen om in Congo de stabiliteit te bewaren tijdens de verkiezingsperiode. De EU, die Afrika veel belang toeschrijven, stelde slechts een 1.000-tal manschappen ter beschikking. Deze dienden uiteindelijk “de orde te bewaren” in een gebied zo groot als West-Europa. 21 Dit principe stelt dat als een staat niet bereid of in staat is om zijn bevolking te beschermen; of wanneer het zelf de uitvoerder is van een genocide, etnische zuivering, oorlogsmisdaden of mensenrechtenschending; de nationale soevereiniteit van de staat ondergeschikt is aan het recht van de internationale gemeenschap om in te grijpen. 22 De belangrijkste taken van het Europees Defensieagentschap, opgericht in 2004 zijn: - Ontwikkeling van defensievermogens op het gebied van crisisbeheersing. Het agentschap bepaalt de toekomstige behoeften van de Europese Unie op het gebied van defensie, coördineert de uitvoering van het Europees vermogensactieplan en de harmonisatie van militaire behoeften, stelt samenwerkingsactiviteiten op operationeel gebied voor en geeft een oordeel over financiële prioriteiten; - bevordering en uitbreiding van de Europese samenwerking inzake bewapening. Het agentschap stelt nieuwe multilaterale samenwerkingsprojecten voor, coördineert bestaande programma's en beheert specifieke programma's; - Versterking van de Europese technologische en industriële defensiebasis (DTIB) en totstandbrenging van een concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting. Het agentschap stelt passend beleid en passende strategieën vast in overleg met de Commissie en de industrie, en ontwikkelt en harmoniseert relevante weten regelgeving; - Verbetering van de doeltreffendheid van het Europees onderzoek en Europese technologie op defensiegebied. Het agentschap bevordert en coördineert, in samenspraak met de Commissie, onderzoek dat erop gericht is te voorzien in de toekomstige behoeften op het gebied van defensievermogens.
Congrestekst.doc Pagina 29 van 36
JONGCD&V
1313 1314 1315 1316 1317 1318 1319 1320 1321 1322 1323 1324 1325 1326 1327 1328 1329 1330 1331 1332 1333 1334 1335 1336 1337 1338 1339 1340 1341 1342 1343 1344 1345 1346 1347 1348 1349 1350 1351 1352 1353 1354 1355 1356 1357 1358
Stelling 2: JONGCD&V is voorstander van het geleidelijk opbouwen van een Europees leger met als hoofdopdracht het uitvoeren van de Petersbergtaken23 en van de solidariteitsclausule24 die in het Lissabonverdrag werd ingeschreven. Er moet gestreefd worden naar een autonome beslissingscapaciteit op Europees niveau.25 Democratische controle dient uitgeoefend te worden door het Europese Parlement. Internationale interventies dienen steeds aan een VN-mandaat onderhevig te zijn.
Motivatie: Op langere termijn ziet JONGCD&V heil in een supranationaler defensie- en veiligheidsbeleid. Dit uit zich in een gedeeltelijk ééngemaakt leger met gemeenschappelijke middelen, objectieven en missies, dat naast de (uitgedunde) nationale legers kan bestaan. Wanneer het over de efficiënte besteding van defensiebudgetten gaat, is het zo dat schaalvoordelen een grote rol spelen. Het feit dat momenteel elk land er zijn eigen leger op nahoudt, leidt tot heel wat verdubbeling van diensten. Door middelen te bundelen zou de Unie, met eenzelfde mankracht en budget, veel meer kunnen bereiken. Als de ondersteunende diensten naar een Europees niveau worden gebracht, komen er door deze “ontdubbeling” heel wat middelen vrij. Voorts zou een ééngemaakt Europees leger betere prestaties kunnen leveren, omdat het materieel beter op elkaar zou zijn afgestemd, de troepen gezamenlijk worden getraind, enzovoort. Ook gezamenlijk Onderzoek & Ontwikkeling zou tot meer en efficiëntere output kunnen leiden. De ontwikkeling van militaire capaciteiten op zich is echter niet voldoende. De militaire instrumenten moeten ook politiek inzetbaar zijn. Met de huidige intergouvernementele beslissingsmethode ligt dit moeilijk. Bevoegdheden naar het supranationale niveau brengen, wat betekent dat de raad van ministers (van defensie) bij gekwalificeerde meerderheid beslissingen neemt, is in dit opzicht dan ook noodzakelijk. Een eengemaakte defensiecapaciteit hangt nauw samen met een eenstemmig buitenlands beleid. Beiden versterken elkaar, en doen de lidstaten meer naar elkaar toe groeien. Aldus versterkt de Unie haar rol in de wereld: een gemeenschappelijke Europese visie, woord- en daadkracht, een speler waar je niet meer omheen kan. Daarnaast is het essentieel dat elk optreden van dit Europese leger onderhevig moet zijn aan een VNmandaat. Dit betekent dat de Unie of de lidstaten hun leger niet zomaar naar eigen goeddunken kunnen inzetten buiten de Europese Unie. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties dient voor elke buitenlandse interventie eerst haar goedkeuring te geven op basis van het Internationaal Recht. Sommige landen durven de beslissingen van de VN-Veiligheidsraad wel eens aan hun laars te lappen (zo bijvoorbeeld de VS bij haar interventie in Irak in 2003, waar de VN geen toestemming voor gegeven had). Deze weg willen wij met het Europese leger geenszins uitgaan: een gedeeltelijk ééngemaakt Europees leger betekent voor ons niet een nieuwe gevaarlijke supermacht. Dit betekent dat voor ons de creatie van een groot Europees leger niet mag samengaan met een militaristische of imperialistische wending in het buitenlands beleid van de Unie (zoals bijvoorbeeld blijkt uit het beleid van Bush in de VSA). Het Europees leger zal geen aanvalsleger zijn, maar wel een leger met een duidelijk humanitair oogmerk. Een groot leger dus dat efficiënter kan werken dan wanneer alle nationale legers apart zouden optreden, maar dat enkel opereert met goedkeuring van de internationale gemeenschap.
23 De Petersbergtaken omvatten: humanitaire- en reddingsopdrachten, vredeshandhavings- en crisisbeheersingsopdrachten van, met inbegrip van gevechtsopdrachten het tot stand brengen van vrede tot doel hebben. (“peace-enforcing”). 24 De solidariteitsclausule werd ingeschreven in het Lissabonverdrag, en houdt in dat eens dat de versterkte samenwerking tussen de lidstaten op gebied van defensie een feit is, elke lidstaat die slachtoffer wordt van een aanval op zijn territorium, kan rekenen op de hulp en bijstand van de andere lidstaten. 25 In praktijk zouden de grote lijnen dan worden uiteengezet door de raad van ministers (van defensie). De politieke controle over, en strategische opvolging van operaties ligt bij het politiek- en veiligheidscomité.
Congrestekst.doc Pagina 30 van 36
JONGCD&V
1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 1367 1368 1369 1370 1371 1372 1373 1374 1375 1376 1377 1378 1379 1380 1381 1382 1383 1384 1385 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 1398 1399 1400 1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407 1408 1409
Stelling 3: Wat het Belgisch engagement in het kader van de aanloop naar een sterker Europees defensiebeleid betreft, is het essentieel dat de belangrijkste legeraankopen steeds getoetst worden aan de behoeften van het EVDB, zoals opgesomd in het European Capabilities Action Plan.26 Het aankopen, ontwikkelen en uitwisselen van materieel en opleidingen gebeuren best in samenwerking met de andere Europese Unielidstaten in het kader van het Europees Defensieagentschap. JONGCD&V roept ook de andere Europese lidstaten op hetzelfde te doen.
Motivatie: Het Europees defensie- en veiligheidsbeleid blijft vooralsnog onderworpen aan de unanimiteitsregel: dit betekent dat landen telkens hun veto kunnen stellen bij elke beslissing die in dit kader genomen wordt (van het stellen van objectieven, tot het poolen van middelen en het gemeenschappelijk aangaan van een interventie). Gezien het feit dat vele staten afkerig staan tegenover het opgeven van soevereiniteit aangaande militaire aangelegenheden, zal een volledig ééngemaakt supranationaal beleid niet snel werkelijkheid worden. Toch betekent dit niet dat wij niet kunnen streven naar een grotere samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten. Zo wil JONGCD&V graag verwezenlijkt zien dat de Unie-lidstaten er wel in slagen om hun aankopen van legermateriaal te oriënteren naar de behoeftes die er zijn in het kader van de EVDB. Lidstaten dienen waar mogelijk samen met andere Unie-lidstaten in projecten te stappen die net deze capaciteiten ontwikkelen waar de EVDB nood aan heeft. Het “poolen” van middelen is efficiënter, en doet lidstaten op defensiegebied meer naar elkaar toe groeien. In het Lissabonverdrag wordt het EDA, dat operationeel is sinds 2005, verankerd en krijgt het een breed takenpakket toebedeeld. JONGCD&V hoopt dat deze snel ten volle uitvoering krijgt.
Stelling 4: JONGCD&V is bovendien van mening dat de EU zich niet dient af te keren van de NAVO, maar deze in de toekomst moet zien als één van de kaders waarbinnen het een militaire operatie ten uitvoering kan brengen. De EU moet echter ook autonoom, los van de NAVO, kunnen optreden.
Motivatie: JONGCD&V erkent het grote belang en voordeel van een sterke NAVO. Het streven naar een Europees leger hoeft samenwerking binnen de NAVO echter niet in de weg te staat. Het kan de Europese Unie integendeel in staat stellen belangrijkere taken op zich te nemen binnen de NAVO, en daardoor ook een groter politiek gewicht binnen de NAVO te krijgen. Daarnaast is het belangrijk dat de Unie in bepaalde gevallen ook alleen kan optreden, zonder dat het daarvoor de troepen van de NAVO nodig heeft. Een voorbeeld: de conflicten in de Balkan. De Europese Unie bleek niet in staat in haar eentje op te treden in haar eigen achtertuin, en heeft de hulp van de NAVO ingeroepen om in te grijpen in Kosovo. De Balkanlanden zijn belangrijke buurlanden en zelfs potentiële nieuwe lidstaten van de Unie. Het is daarom belangrijk dat er een goede en stevige bilaterale verstandhouding bestaat. Zo’n bilaterale verstandhouding wordt natuurlijk ondermijnd, als de Unie zelf niet bij machte blijkt om autonoom tussen te komen. Willen we de rol van de Europese Unie als politieke speler op internationaal niveau én in bilaterale betrekkingen versterken, dan is het belangrijk dat de Unie deze autonome interventiemacht ontwikkelt, en zo haar eigen invloedsfeer leert te bepalen.
26
En in de toekomst in het nieuwe Capability Development Plan waar momenteel aan gewerkt wordt.
Congrestekst.doc Pagina 31 van 36
JONGCD&V
1410 1411 1412 1413 1414 1415 1416 1417 1418 1419 1420 1421 1422 1423 1424 1425 1426 1427 1428 1429 1430 1431 1432 1433 1434 1435 1436 1437 1438 1439 1440 1441 1442 1443 1444 1445 1446 1447 1448 1449 1450 1451 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 1459 1460 1461 1462
C. Het Buitenlands Handelsbeleid van de Europese Unie Toelichting: Verantwoordelijk voor 20% van de totale in- en uitvoer in de wereld, is de Europese Unie het grootste en sterkste handelsblok ter wereld. Basisprincipe van het Unie internationaal handelsbeleid is het wegwerken van belemmeringen voor toegang tot haar markt (op voorwaarde dat haar handelspartners hetzelfde doen met toegang tot hun markt). Het Europees buitenlands handelsbeleid is quasi-supranationaal: dit betekent dat de lidstaten hun soevereiniteit inzake buitenlandse handel zo goed als helemaal hebben overgedragen aan de Europese Unie. Na de geleidelijke afschaffing van handelstarieven tussen de lidstaten, werd er ook geleidelijk een gemeenschappelijk buitenlands handelsbeleid geïnstalleerd, dit wil zeggen een eenmaking van de tarieven voor de van buiten de Unie geïmporteerde producten. Concreet betekent dit dat voor alle producten hetzelfde tarief wordt betaald, ongeacht of zij in de Unie via de haven van Genua of die van Hamburg worden ingevoerd. Als gevolg daarvan kan bijvoorbeeld een Japanse auto, waarvoor invoerrechten zijn betaald bij aankomst in Duitsland, naar België of Nederland worden vervoerd en daar op dezelfde wijze als een Duitse auto worden verkocht. Er dienen geen extra rechten meer te worden betaald. De creatie van dit geharmoniseerd gemeenschappelijk buitentarief (GBT) had tot gevolg dat de Europese Unie-landen als één groep aan de internationale handelsonderhandelingen moesten deelnemen: daarom voert de Europese Commissie, op mandaat van de Raad, de onderhandelingen in naam van de Europese Unie (zowel in bilaterale akkoorden met bepaalde landen of regio’s, als op multilateraal niveau, bijvoorbeeld in de WTO). Wegens haar gewicht in de internationale handelsorganisaties en haar bilaterale handelspartnerschappen met vele landen en regio’s, is de Europese Unie uitstekend geplaatst om een sensibiliserende en normerende rol te spelen in het globaal handelsverkeer en een aantal basiswaarden te introduceren.
Stelling 5: JONGCD&V pleit ervoor dat de Europese Unie bij het sluiten van bilaterale en multilaterale akkoorden ijvert voor: • duurzame ontwikkeling en de implementatie van milieuwetgeving; • respect voor mensenrechten en goed bestuur (“good governance”); • de implementatie van sociale minimumregels en –normen Meer in het bijzonder vraagt JONGCD&V de Europese Unie bij het sluiten van handelsverdragen variabele douanetarieven te hanteren die afhankelijk zijn van de aard, het aantal én de daadwerkelijke uitvoering van de door de handelspartner(s) geratificeerde internationale akkoorden met betrekking tot deze thema’s.
Toelichting: Deze stelling kadert in het streven van de Unie naar een harmonieuze ontwikkeling van een duurzame wereldhandel die gebaseerd is op sociale minimumregels en –normen en heeft als bedoeling een alternatieve stem te bieden aan de toenemende globalisering. Het houdt een concretisering en uitbreiding in van de mensenrechtenclausule27 die de Unie nu al opneemt in handels-, ontwikkelingsamenwerkings- en andere overeenkomsten met partners over de gehele wereld. 27 De mensenrechtenclausule stelt de door de EG toegekende ontwikkelingshulp afhankelijk van naleving van mensenrechten (democratie en principes van de rechtsstaat) door de ontwikkelingslanden. Bij niet-naleving kan de EG beslissen om de hulp op te schorten. Dit is vastgelegd via een besluit van de Raad (28/11/91) "over de mensenrechten, democratie en ontwikkeling” die bepaalt dat mensenrechten de grondslag vormen voor duurzame ontwikkelingssamenwerking en dat in alle externe overeenkomsten van de EG voortaan een mensenrechtenclausule opgenomen moet worden. De mensenrechtenclausule in een overeenkomst met een OVSElidstaat, luidt als volgt: "Respect for the democratic principles and human rights established by (the Helsinki Final Act and the Charter of Paris
Congrestekst.doc Pagina 32 van 36
JONGCD&V
1463 1464 1465 1466 1467 1468 1469 1470 1471 1472 1473 1474 1475 1476 1477 1478 1479 1480 1481 1482 1483 1484 1485 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 1494 1495 1496 1497 1498 1499 1500 1501 1502 1503
Niet zozeer door te bestraffen maar eerder door te belonen beoogt deze stelling de hoogte van de douaneheffingen afhankelijk te maken van de ratificatie van een aantal voor de Unie belangrijke verdragen. Naast de implementatie van dit instrument voor haar bilaterale overeenkomsten, verbindt de Europese Unie er zich toe een gelijkaardig systeem binnen het kader van de WTO te bepleiten. Met deze stelling kiezen we niet voor ongebreidelde vrijhandel, maar voor vrijhandel die gebaseerd is op een aantal voor JONGCD&V belangrijke waarden en normen. Door respect voor het milieu, duurzame ontwikkeling, mensenrechten en goed bestuur alsook minimale arbeidsvoorwaarden op te nemen in haar handelsakkoorden, geeft de Unie het signaal dat vrije handel belangrijk is maar dat er een aantal basiswaarden in het handelsverkeer gerespecteerd moeten worden. Volgens ons stemt een dergelijke maatregel landen als China en India tot nadenken. Dit zijn landen waarvan de economie exponentieel aan het groeien is, maar die tot nog toe niet goed scoren inzake de opgenoemde politieke thema’s. Een tegenargument kan zijn dat dit voorstel ingaat tegen de WTO principes van onvoorwaardelijke vrijhandel en van gelijke behandeling van alle landen. Maar het is dan ook hier dat de Unie haar rol als belangrijkste handelsblok en zware stem binnen de WTO kan laten gelden: als pleitbezorger voor een matiging van het harde ongebreidelde vrijhandelsdenken en voor het internationaal erkennen van het belang van een aantal normen en waarden. Inderdaad, tegen de achtergrond van de voortschrijdende globalisering is het duidelijk dat de WTO voor grote uitdagingen staat, en haar regels in vraag worden gesteld. In een wereld waarin de verschillende partijen steeds sterker van elkaar afhankelijk zijn, kunnen uitdagingen als klimaatverandering, de invoering van minimale arbeidsvoorwaarden en duurzame ontwikkeling niet door één land of zelfs een groep van landen alleen worden opgelost. In de Doha-ontwikkelingsronde hebben de WTO-ministers zelf het signaal gegeven dat handels- en milieuvraagstukken in een multilaterale context opgelost moeten worden. De opneming van randvoorwaarden binnen het handelsverkeer zoals voorgesteld in onze stelling is voor de WTO een opportuniteit om een veel completere rol te gaan spelen bij de bevordering van economische groei, het creëren van werkgelegenheid en de bestrijding van armoede. Werkwijze: Concreet zou de stelling als volgt ingevuld kunnen worden. De Commissie stelt een exhaustieve lijst op van verdragen die belangrijke waarden inhouden voor de Europese Unie zoals de lange lijst van onderscheiden ILO-conventies28, het Kyoto-protocol, het nonproliferatieverdrag van kernwapens29, het internationaal verdrag van Burgerlijke en Politieke Rechten, e.a. Aan ieder opgenomen (deel)verdrag wordt een bepaalde waarde toegekend, naargelang de ingeschatte belangrijkheid. Zo kan bijvoorbeeld aan de ILO-conventie nr. 122 inzake werkgelegenheidspolitiek een waarde van 10 punten worden toegekend, maar aan de ILO-conventie nr. 138 inzake kinderarbeid 50 punten. Deze lijst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het Comité artikel 133. Dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, en staat de Commissie bij in het domein van de buitenlandse handel. for a New Europe) (as well as the principles of market economy) (as defined at the Bonn CSCE conference) inspire the domestic and external policies of the Community and of (third countries) and constitute an essential element of this agreement." Meer voorbeelden: http://www.law.kuleuven.ac.be/jura/38n3/vaneylen.htm 28 De International Labour Organisation (ILO) of nog de Internationale Arbeidsorganisatie is onderdeel van de Verenigde Naties. Het is een organisatie die internationale werkstandaarden opstelt in de vorm van conventies waarin minimale standaarden geformuleerd zijn op het gebied van: • fundamentele arbeidsrechten • vrijheid van vereniging, vrijheid van organiseren • collectieve onderhandelingen • afschaffing van gedwongen arbeid • gelijkheid van mogelijkheden en gelijke behandeling • andere standaarden die met arbeid te maken hebben Daarnaast bevordert de ILO de ontwikkeling van onafhankelijke werknemers- en arbeidersorganisaties, en geeft ze trainingen en advies aan dergelijke organisaties. Binnen het systeem van de Verenigde Naties heeft de ILO een unieke structuur, waarin arbeiders en werkgevers als gelijke partners samenwerken met regeringen. 29
Het non-proliferatieverdrag is een verdrag dat het bezit van kernwapens beperkt. Het verdrag is op 1 juli 1968 opgesteld door Ierland en ondertekend en geratificeerd door 189 landen. Landen die het verdrag niet ondertekend hebben maar toch verondersteld worden een kernprogramma te hebben, zijn o.m. India, Pakistan, Iran, Israel, NoordKorea en Oekraïne. Het verdrag is gebaseerd op drie pijlers: non-proliferatie, ontwapening en het recht om kernenergie voor vreedzame toepassingen te gebruiken. Congrestekst.doc Pagina 33 van 36
JONGCD&V
1504 1505 1506 1507 1508 1509 1510 1511 1512 1513 1514 1515 1516 1517 1518 1519 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546 1547 1548 1549 1550 1551 1552
Bij het puntentotaal moet wel rekening gehouden worden met een noodzakelijk minimum aantal punten in elke van de drie categorieën van normen. M.a.w. landen moeten wel degelijk in alledrie de categorieën genoeg moeite doen om een proportioneel gunstige tarifering te kunnen genieten. Voor ieder land wordt vervolgens een totaalscore berekend afhankelijk van de (deel)verdragen dat het ondertekend heeft. Bij het toekennen van deze totaalscore wordt ook rekening gehouden met de algemene situatie in het betrokken land en met de naleving van een aantal factoren die voor vrijhandel in het algemeen en voor bedrijven in het bijzonder van belang zijn (bijvoorbeeld het al dan niet bestaan van oneerlijke concurrentie door de verlening van staatssteun, het al dan niet dumpen van eigen goederen op andere markten, het al dan niet creëren van een gunstig klimaat voor buitenlandse investeringen, bestaande graad van interne competitie, enzovoort). Vervolgens wordt bij het afsluiten van een handelsverdrag op basis van de toegekende totaalscore de hoogte van de tarieven bepaald. Bij deze beslissing kan eventueel een andere schaalgrootte worden gehanteerd voor ontwikkelings- en ontwikkelde landen. De 49 minst ontwikkelde landen die reeds vrije toegang tot de markt van de Unie hebben, worden buiten dit systeem geplaatst. De Europese Unie zal deze landen evenwel blijvend aanmoedigen om sociale minimumregels en –normen, milieuwetgeving en duurzame ontwikkeling te respecteren. De Unie moet er zich toe verbinden om de nodige steun te verlenen aan de overige ontwikkelingslanden, die bereid zijn bepaalde verdragen te ratificeren maar hulp behoeven.
D. Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid: de EPA’s Toelichting: Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Unie focust voornamelijk op de zogenaamde ACSlanden (Afrika, Caraïben en Stille Oceaan)30. Dit om verschillende redenen: niet alleen behoren 49 van de 78 ACS-landen tot de internationaal vastgestelde categorie van “minst ontwikkelde landen” (de armste landen ter wereld), maar de Europese Unie-lidstaten hebben ook vaak speciale historische banden met de ACSlanden en daarom een grote verantwoordelijkheid naar deze landen toe (uit het koloniaal verleden). De Unie is ontegensprekelijk de grootste donor ter wereld van hulp aan de ontwikkelingslanden31. De relaties met de ACS-landen worden vastgelegd in akkoorden. Het eerste Lomé-akkoord (genoemd naar de stad in Togo waar het akkoord ondertekend werd) dateert uit 1975. Het ging in eerste instantie voornamelijk om een “economisch partnerschapakkoord” dat de preferentiële toegang voor producten uit de ACS-landen op de Unie-markt vastlegde32. Om de vijf jaar werd dit partnerschap herzien (van Lomé I tot Lomé IV) en gaandeweg werden er ook meer politieke dimensies aan de akkoorden toegevoegd (het werken aan de versteviging van democratische instellingen, het respect voor mensenrechten, milieunormen, enzovoort). In 2000 werd dan een nieuw akkoord gesloten, het partnerschapakkoord van Cotonou, waarin de Europese Unie en de ACS-landen verondersteld worden “gelijke partners” te zijn, en aldus samen te werken aan een politieke en economische ontwikkeling van de ACS-landen. Het akkoord van Cotonou wordt echter als dusdanig niet meer vernieuwd. De Unie is bezig met het Cotonouakkoord te vervangen door de zogenaamde EPA’s, of “Economic Partnership Agreements” die zij afsluit met regio’s van ACS-landen (dus niet langer één akkoord voor alle 78 landen, maar wel 6 regionale EPA’s). De EPA’s zijn in weze vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Unie en de regio van ACS-landen in kwestie, die toelaten dat de Europese Unie vrije toegang krijgt tot de ACS-markten in ruil voor vrije toegang van de ACSlanden tot de Unie-markt. Hoe ver de EPA’s uiteindelijk zullen gaan (zowel qua vrijmaking van de markt als
30 Uiteraard worden er vanuit de EU ook humanitaire en ontwikkelingsprojecten gesponsord in andere werelddelen, en zijn er ook ontwikkelingssamenwerkingsakkoorden gesloten met niet ACS-landen, maar het gros van het budget en het beleid is afgestemd op de ACS. Het zijn dan ook enkel de ACS-landen die in de Europese Commissie onder het Directoraat Generaal Ontwikkelingssamenwerking vallen (EuropeAid), de andere ontwikkelingslanden vallen gewoon onder het Directoraat Generaal Buitenlandse Zaken (Relex). 31 De Europese Unie en haar lidstaten hebben in 2006 ongeveer 47 miljard euro besteed aan ontwikkelingshulp, of 0,43% van het BNP van de EU. Meer dan 7,5 miljard euro is afkomstig van de EU zelf. Bron: http://www.europa.eu/pol/dev/overview_nl.htm Ter vergelijking: de VS besteedt zo’n 16 miljard euro (22 miljard dollar) aan ontwikkelingshulp. (bron: OESO) 32 Alle producten uit de ACS-landen, met uitzondering van een aantal landbouwproducten, genieten van speciale invoertarieven – vaak zelfs van volledig gratis toegang – bij invoer in de EU.
Congrestekst.doc Pagina 34 van 36
JONGCD&V
1553 1554 1555 1556 1557 1558 1559 1560 1561 1562 1563 1564 1565 1566 1567 1568 1569 1570 1571 1572 1573 1574 1575 1576 1577 1578 1579 1580 1581 1582 1583 1584 1585 1586 1587 1588 1589 1590 1591 1592 1593 1594 1595 1596 1597 1598 1599 1600 1601 1602 1603 1604 1605 1606 1607 1608 1609 1610 1611
qua insluiting van de politieke thema’s) is nog niet volledig duidelijk: momenteel zijn de onderhandelingen nog aan de gang. De argumentatie achter de keuze van de Europese Unie voor de EPA’s is meerledig. Vooreerst is het zo dat het huidige Cotonou-regime in feite een “preferentieel handelsregime” is, wat niet toegestaan is volgens de WTOregels. De Europese Unie heeft voor dit speciaal regime naar de ACS-landen toe wel een tijdelijke uitzondering (een “waiver”) gekregen van de WTO. Deze uitzondering liep echter af eind december 2007. De Unie onderhandelt, samen met de ACS-landen, met de WTO om te zien welke alternatieven of verdere tijdelijke uitzonderingen er nog gegeven kunnen worden. Ten tweede is één van de hoofddoelen van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie naar de ACSlanden, zoals verwoord in artikel 34.1 van het Cotonou-akkoord, te streven naar “de soepele en geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie, met inachtneming van hun politieke keuzen en ontwikkelingsprioriteiten, zodat hun duurzame ontwikkeling wordt gestimuleerd en wordt bijgedragen aan het beëindigen van de armoede in de ACS-landen”. De Europese Unie gaat er nu van uit dat deze “integratie in de wereldeconomie” beter bekomen kan worden door de ACS-landen van hun preferentiële status te ontdoen en ze te onderwerpen aan dezelfde regels die voor andere landen gelden. Daardoor kon hun economie sneller groeien, omdat op termijn hun productie- en concurrentievermogen zou toenemen. Dit moet hen dan weer toelaten om “op eigen benen” te staan in de wereldeconomie. Ten derde, met de EPA’s ontdoet de Unie zich van het paternalistische kantje van haar Cotonouontwikkelingsbeleid: de ACS-landen worden effectief als volwaardige en gelijkwaardige (handels)partners beschouwd.
Stelling 6: JONGCD&V pleit ervoor dat voldoende flexibiliteit wordt voorzien in de EPA’s die momenteel onderhandeld en afgesloten worden, om gepaste overgangsperiodes in te bouwen al naargelang de specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden in kwestie. Er moet voldoende rekening gehouden worden met de graad van economische ontwikkeling van de ACS-landen (concurrentiepositie, uitvoercapaciteit, enzovoort) en de opening van de markt moet hier gradueel aan aangepast worden. De doelstellingen van capaciteitsopbouw en het bekomen van een duurzame stabiliteit in de regio’s, moeten even centraal komen te staan in de EPA’s als de doelstelling van de opening van de ACS-markten. Voor JONGCD&V is een politieke invulling van de samenwerkingsakkoorden noodzakelijk. JONGCD&V wil dat de Europese Unie het natuurlijke regionale integratieproces van de ACS-landen een kans geeft en meer ruimte laat aan de ACS-landen om er autonoom over te beslissen. Subsidies voor export naar ACS-landen moeten worden afgeschaft.
Motivatie: JONGCD&V gelooft dat op lange termijn de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie inderdaad de beste garantie biedt op een blijvende economische ontwikkeling van deze landen: een groeiende en bloeiende economie resulteert in principe in een daling van de armoede. De EPA’s kunnen hiertoe een eerste stap in de goede richting zijn. Een te bruuske en extern opgelegde opening van de markten is echter gevaarlijk voor de armste landen: ze hebben namelijk nog geen goede concurrentiepositie. Deze landen zijn institutioneel niet klaar om buitenlandse investeerders aan te trekken (een politiek onstabiel klimaat creëert niet voldoende vertrouwen bij buitenlandse investeerders, ook al zou de economie goed draaien) en hun productie, veelal primaire stoffen en landbouwproducten, zijn vaak geen interessante uitvoerproducten (wat zou kunnen resulteren in een handelsstroom die voornamelijk van de Unie naar de ACS-landen zou lopen, en niet omgekeerd). Een vrije toegang tot de Europese Unie-markt is daarenboven nog geen vrije toegang tot andere markten, waardoor de productie en uitvoer niet per se stijgt. En omgekeerd, import uit niet-Europese Unie-landen Congrestekst.doc Pagina 35 van 36
JONGCD&V
1612 1613 1614 1615 1616 1617 1618 1619 1620 1621 1622 1623 1624 1625 1626 1627 1628 1629 1630 1631 1632 1633 1634 1635 1636 1637
geniet niet automatisch van een vrije toegang, dus import neemt niet per se toe, waardoor we ook niet meteen een prijsdaling van importproducten moeten verwachten. Er moet een voldoende lange overgangsperiode zijn tussen het huidige preferentiële regime en de volledige vrije markttoegang, zodat de impact van deze mogelijke problemen tijdig kan worden ingeschat en verholpen. Daarnaast is economische ontwikkeling niet het enige wat nog staat te gebeuren in de ACS-landen. Andere waarden (waaronder democratie, respect voor mensenrechten, transparante instellingen en financiële systemen, goed bestuur) die vaak niet stevig verankerd zijn in deze landen, moeten een even belangrijke plaats behouden in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie. Naast het streven naar vlotte handelsrelaties is het voor ons ook belangrijk te streven naar een duurzame politieke stabiliteit van de regio’s in kwestie. Deze stabiliteit hangt niet enkel af van een betere handelspositie en meer economische groei, maar ook van een stevige capaciteitsopbouw in deze landen (transparante instellingen, goed bestuur, degelijk onderwijs, enzovoort). Er moeten dus minstens evenveel middelen geïnvesteerd worden in projecten die helpen met de politieke en sociale ontwikkeling van deze landen, als in de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsakkoorden. Ten slotte is het principe van “regionale” akkoorden volgens JONGCD&V in strijd met de ambitie van de Unie om de ACS-landen als partners op gelijke voet te beschouwen. De regio’s waarmee de EPA’s worden afgesloten, werden vastgelegd door de Europese Unie en laten de ACS-landen weinig of geen keuze om te beslissen tot welke regio (en dus op termijn vrijhandelszone) zij willen behoren. Dat regionale integratie op zich gestimuleerd wordt, is economisch gezien een goede zaak (het verhoogt onder andere de concurrentiekracht van de landen en vergemakkelijkt diversificatie van hun productie en handel), maar de landen moeten hierin meer inspraak krijgen en de spontane processen van regionalisering die reeds aan de gang zijn, moeten gerespecteerd worden.
Congrestekst.doc Pagina 36 van 36
JONGCD&V