V /1
28 02 2007
FACULTEIT TECHNIEK, BESTUUR EN MANAGEMENT
Hoog bezoek Een delegatie uit China, afkomstig van de Tsinghua Universiteit was eind januari 2007 bij TBM op bezoek. De Tsinghua Universiteit, is met zijn 27.000 studenten en 7.000 werknemers, een van de beroemdste en selectiefste universiteiten in China. Tijdens een bijeenkomst in 2005 zijn President GU Binglin en college voorzitter Hans van Luijk overeengekomen, dat beide universiteiten de samenwerking willen vergroten en intensiveren. Een task force van TBM zal een uitwisselingsprogramma voorbereiden tussen TBM en Tsinghua. De werkgroep zal tevens de mogelijkheden onderzoeken voor een eventueel double of dual degree programma met betrekking tot de master Management of Technology.
DRIE TU’S WERKEN SAMEN IN NIEUW CENTRUM VOOR ETHIEK EN TECHNOLOGIE
Filosofie met een praktische inslag
Oraties Vrijdag 7 september 2007, Alexander Verbraeck: leerstoel Systems and simulation, sectie Systeemkunde Vrijdag 21 september 2007, Helen Stout: leerstoel Recht en Infrastructuren, sectie Recht Woensdag 26 september 2007, Bent Flyvbjerg: leerstoel Management of large infrastructure projects, sectie Transportbeleid en Logistieke Organisatie IBM faculty-award De prestigieuze IBM faculty-award gaat dit jaar wederom naar Marc Zegveld. IBM wil met deze prijs stimuleren dat wetenschappelijke kennis een weg vindt naar de maatschappij. De twee beloningen die in Nederland worden uitgereikt gaan over de toepassing van nieuwe kennis binnen chiptechnologie en een nieuwe manier van zakendoen om innovatie te kunnen managen.
“Aan ethiek moet je iets hebben”, zegt Jeroen van den Hoven, hoogleraar Ethiek en Technologie bij TBM. Dat is dan ook het uitgangspunt van het nieuwe ‘3TU. Centre for Ethics and Technology’, waarvan Van den Hoven wetenschappelijk directeur is. Minister Winsemius opende het centrum officieel op 24 januari. “We gaan niet vanuit de leunstoel het vaderland beschouwen”, licht Van den Hoven de bedoelingen toe.
Het nieuwe centrum, dat wordt gefinancierd door de technische universiteiten uit Delft, Eindhoven en Twente, richt zich op morele vraagstukken rondom ontwerp, gebruik en regulering van techniek. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar ICT, biomedische technologie, nanotechnologie en duurzame energie. “We gaan ethiek bedrijven die dicht op de praktijk zit, en die zich niet alleen met theoretische vraagstukken bezig houdt. We willen een manier van kijken aanreiken waar organisaties iets aan hebben, inzichten die ze niet kunnen verwachten van andere disciplines.” Van den Hoven geeft als voorbeeld het probleem van de privacy in relatie tot nieuwe ICT-technologie. “Een goed elektronisch dossier van een kind kan helpen kindermisbruik of zelfs sterfgevallen te voorkomen. Technisch kunnen we de databases van organisaties die zich bezighouden met kinderen op allerlei manieren aan elkaar koppelen. Maar willen we dat ook? We vinden het ook eng om op die manier de identiteit van een persoon op te bouwen en vast te leggen. Wat stop je precies in het dossier en wie mag ernaar kijken?” Ethische overwegingen zijn dus van groot belang bij het ontwerpen van dergelijke systemen voor identiteitsmanagement. De ethiek helpt bij het zoeken naar een verantwoorde architectuur voor zo’n systeem. Van den Hoven: “Techniekfilosofen zoeken naar een goede balans tussen twee maatschappelijke posities: hoe kun je de functionaliteit van een technologische vinding optimaal gebruiken, zonder dat je last hebt van de nadelen?”
Status aparte De 35 wetenschappers die verbonden zijn aan het nieuwe ethiekcentrum zijn filosofen van de vakgroepen uit Delft, Eindhoven en Twente. Hun werk werd door een internationale visitatiecommissie van de VSNU onlangs als ‘excellent’ beoordeeld. De commissie vond zelfs dat Nederland gidsland is in ethiek en techniek. Deze kwalificatie was de directe aanleiding voor de oprichting van het nieuwe centrum, dat het zesde ‘centre of excellence’ is van de gezamenlijke technische universiteiten. Elke universiteit stelt er een half miljoen euro voor beschikbaar. Het ethiekcentrum heeft een iets andere status dan de andere vijf, omdat het niet wordt betaald uit de 50 miljoen euro (grotendeels overheidsgeld) die voor de centres of excellence beschikbaar is. Dat komt omdat het ethiekcentrum in een later stadium aan de plannen is toegevoegd, mede dankzij het lovende visitatierapport. De ethici zullen met hun onderzoeksonderwerpen wel aansluiting zoeken bij de specialismen van de andere vijf centra: ICT, biomedische technologie, nanotechnologie, duurzame energie en materiaalkunde. Van den Hoven vindt de status aparte en een dienende rol niet zo’n probleem: “Eerst is er wetenschap en techniek, dan de reflectie daarop.” Hij voegt er nog aan toe dat hij geen laboratoria en dure proefopstellingen nodig heeft.
vervolg zie pagina 2
Maarten Kroesen Maarten Kroesen, de eerste student die afstudeerde bij Honours Track binnen SEPAM is begin december 2006 begonnen als promovendus bij de sectie TLO. Het onderwerp van zijn promotieonderzoek, dat voortborduurt op zijn afstudeerproject, betreft geluidhinder als gevolg van vliegtuiggeluid. “Meer specifiek richt ik mij op zogenaamde niet-akoestische factoren, als wantrouwen richting geluidsautoriteiten, onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen en bezorgdheid in relatie tot gezondheidseffecten van geluid. Het gaat om factoren die naast het geluid zelf medebepalend zijn voor de mate waarin men geluidhinder ervaart. Deze sociaalpsychologische factoren bieden, naast geluid mitigerende en -reducerende maatregelen, mogelijkheden om geluidhinder te verminderen”. De uitdaging van zijn promotieonderzoek ligt in het vormgeven en waarderen van beleidsopties die deze mogelijkheden effectief benutten. SEPAM opent zich De master SEPAM (Systems Engineering, Policy Analysis & Management) was tot nu toe alleen toegankelijk voor studenten die een multidisciplinaire, technische bacheloropleiding hadden gevolgd. Daar komt verandering in. Vanaf komend studiejaar is SEPAM ook open voor bachelors van monodisciplinaire, technische opleidingen, mits zij de SEPAM-schakelminor bij TBM hebben gevolgd. Hiermee loopt SEPAM beter in de pas met de oorspronkelijke bedoelingen van de bachelor-masterstructuur: het op elkaar afstemmen van diverse (Europese) onderwijssystemen.
vervolg Korte Berichten zie pagina 7
Afscheid Hugo Priemus neemt afscheid op 29 juni. Een workshop start om 9.30 in de grote zaal van Bouwkunde en zal zich rond 14.30 verplaatsen naar het auditorium van de aula voor het afscheidscollege. Het uitgebreide programma is nog geheim. Schrijf dit in uw agenda, een uitnodiging volgt.
2
vervolg van pag. 1
Filosofie met een praktische inslag
TBM-Quarterly is het huisorgaan van de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft. Samenstelling, tekst en eindredactie Marketing & Communicatie TBM Mickpunt Francissen Communicatie Gerard Haverkamp Monique Volkers Ontwerp en vormgeving Heike Slingerland BNO, Vlaardingen Fotografie Herman Kempers, Delft Marcel Krijger, Krimpen a/d IJssel Druk JB&A Grafische Communicatie, Wateringen Vertalingen Taalcentrum VU, Amsterdam Oplage Nederlands 3500 Engels 500 Met bijdragen van Olaf van der Laan Herman Mooi Hugo Priemus Anne van Straten Sophie Vijfhuizen
Uiteraard brengen de filosofen ook hun eigen specialismen in. Zo worden Delftse onderzoeksaanvragen die onlangs door NWO met 1 miljoen euro werden gehonoreerd, ondergebracht in het nieuwe centrum. Het gaat om onderzoek naar de verantwoordelijkheidsverdeling in complexe R&D projecten én om onderzoek naar de ethiek van neurotechnologie. Andere nieuwe projecten en subsidieaanvragen zullen in elk geval de samenwerking zoeken van alfa-, bèta- en gammawetenschappers. Van den Hoven: “We stellen vragen als: hoe gaan gebruikers om met techniek? Hoe pakt een vinding uit in de praktijk? Wat is goed om te doen met een nieuwe technologie? Verder zullen we pro-actief zijn, en ervoor zorgen dat ethiek in een vroeg stadium bij het ontwerpproces wordt betrokken.”
Optimale voorwaarden voor samenwerking
TBM-focus Wat is de link van het nieuwe ethiekcentrum met de faculteit TBM? Van den Hoven: “De focus is echt een TBM-focus. Het onderzoek richt zich grotendeels op infrastructuren, op socio-technische systemen, het is ontwerpgericht, verbindt de harde en zachte aspecten van techniek, bekijkt vraagstukken vanuit het multiactorperspectief én probeert vooruit te kijken. We zullen dus vanwege de vele raakvlakken vaak aankloppen bij onze collega’s op de faculteit. Het is ook nog eens zo dat als je wilt praten over de ethische aspecten van de werkelijkheid je eerst een goed beeld moet hebben van die werkelijkheid. In die zin zijn wij afhankelijk van de meer beschrijvende en verklarende disciplines. Omgekeerd realiseren die disciplines zich dat het er bij besluit- en beleidsvorming ook om gaat goed na te denken over de vraag: wat is goed om te doen? We vullen elkaar dus uitstekend aan.”
“We stellen vragen als: hoe gaan gebruikers om met techniek? Hoe pakt een vinding uit in de praktijk?”
Correspondentieadres FACULTEIT TECHNIEK, BESTUUR EN MANAGEMENT, TU DELFT Jaffalaan 5 Postbus 5015 2600 GA Delft
De wetenschappelijk directeur en het secretariaat van het ethiekcentrum krijgen een plek op de Campus Den Haag op de Lange Voorhout 44, maar het onderzoek zal vanuit de drie universiteiten worden verricht. Het centrum start met zes AIO’s, betaald uit de anderhalf miljoen euro van de drie universiteiten. Daaraan wordt een viertal AIO’s of post-doc’s toegevoegd met de pas verworven NWO-gelden. Van den Hoven vertelt enthousiast over de mogelijkheden die het nieuwe samenwerkingsverband oplevert. “Het wordt nog makkelijker dan het al was om synergie tot stand te brengen tussen de drie vakgroepen. Het is ook makkelijker om de samenwerking te bevorderen tussen bijvoorbeeld filosofen en nanotechnologen. De voorwaarden om gezamenlijk een project te starten zijn optimaal. We hebben bovendien een sterke positie naar buiten toe. We zijn een interessante partner voor NWO, voor Europese onderzoeksconsortia en voor een instelling als het Rathenau Instituut.”
T 015 - 278 71 00 F 015 - 278 48 11
Het centrum zal zich niet alleen met onderzoek profileren. Dat gebeurt ook via een internationale PhD-school op het gebied van
Colofon
ethiek die in oprichting is. De Nederlandse ethici werken daarvoor nauw samen met toonaangevende ethiekinstituten in Australië, Groot-Brittannië, Zweden en de Verenigde Staten. In Twente komt een eenjarige masteropleiding die voorbereidt op een promotieonderzoek. De promovendi-in-spé kunnen tijdens deze opleiding de buitenlandse samenwerkingspartners bezoeken en een weloverwogen keuze maken voor een onderwerp.
Daarmee zijn we terug bij het uitgangspunt: aan ethiek moet je iets hebben. Dat is voor Van den Hoven een belangrijke drijfveer voor de komende jaren. Dat, én het verkrijgen van internationale erkenning voor de ethiek van de techniek. “Uiteindelijk wil je graag dat de mensen uit de wereld van techniek en engineering zeggen: hier hebben we iets aan. En dat de theoretische ethici, die zò uit de ivoren toren komen, zeggen: dit is interessant wat hier gebeurt. Dit is interessante ethiek.”
E
[email protected] I www.tbm.tudelft.nl TBM Quarterly is als pdf te downloaden op www.tbm.tudelft.nl. This journal is also available in English. If you would like to receive a copy please send an e-mail to
[email protected].
QUYNH CHI TRINH
Multiple degree in Delft en Parijs Quynh Chi Trinh uit Vietnam is bijna klaar met de masteropleiding ‘Economics and Management of Network Industries’ (EMIN) bij TBM. In het najaar vertrekt zij naar Parijs om haar multiple degree af te ronden. Deze tweejarige masteropleiding heeft TBM ontwikkeld in samenwerking met Université Paris-Sud 11 en Universidad Pontificia Comillas in Madrid, dat onderdeel is van Erasmus Mundus, het prestigieuze onderwijsstimuleringsprogramma van de Europese Unie. Met veel motivatie volgt ze het programma. Ze studeert hard, het is een zware masteropleiding, deelt ze ons mee. Haar interesse gaat uit naar milieu- en energieprojecten, bovenal wil ze een goede manager worden. Het vak heeft me uitgerust met de kennis die ik nodig heb, om mijn droom in Vietnam te vervolmaken, aldus Quynh Chi Trinh. Quynh Chi Trinh: “I believe that Holland is the ideal country for foreign students. People are nice and friendly”. Al vanaf de eerste dag wordt ze enthousiast geholpen door haar medestudenten en docenten, eenzaam is ze hier niet. Ze hoort er helemaal bij. Ze voelt zich vereerd, dat ze deze kans heeft gekregen, om aan het EMIN programma te hebben mogen deelnemen. Quynh Chi Trinh: “And I believe in the future, when I am back in Vietnam, I will be proud that I used to be an EMIN student!”.
3
TOEKOMSTONDERZOEKER PATRICK VAN DER DUIN:
‘Vooruitzien is regeren’ Het is cruciaal om de toekomst te verkennen, zeker als het gaat om innovatie. Sterker nog, het zou een verplicht onderdeel moeten zijn bij innovatieve processen, en liefst ook op scholen.
Dat vindt althans universitair docent Patrick van
betrof KPN Research, Daimler Chrysler, Syntens, TNO Industry, Philips Medical Systems en PinkRoccade. Ik heb daarbij drie methodieken onderzocht, namelijk scenarioanalyse, roadmapping en trendanalyse. Ook heb ik afwijkende methodes gebruikt, zoals de Innovation Chain bij KPN Research. Voor iedere case heb ik zo’n twintig mensen geïnterviewd, documentatie verzameld en workshops bijgewoond.”
der Duin, die vorig jaar mei promoveerde op zijn proefschrift Qualitative Futures Research for Innovation. “Want de toekomst gaat vooral over het heden: vooruitzien is regeren.”
Innovatieve processen zijn langdurig en onzeker. Voordat een idee op de markt komt, zijn er al gauw jaren verstreken. Een nieuwe auto vergt zo’n zeven jaar, een revolutionair medicijn wel vijftien. In de tussentijd kan er veel gebeuren: nieuwe technologieën dienen zich aan en de markt en de maatschappij kunnen volledig zijn veranderd. “Bij elk goed idee moet je dus altijd rekening houden met verschillende scenario’s in de toekomst.” De toekomst wordt al sinds mensenheugenis bestudeerd. Ook is al veel kennis vergaard over de manier waarop innovatie binnen commerciële organisaties plaatsvindt. Nog niet eerder was er een wetenschappelijke studie verricht naar de link tussen beide aspecten. Van der Duin bestudeerde hoe toekomstverkenningen gebruikt kunnen worden in innovatieprocessen. Zijn eigen interesse voor de toekomst ontstond bij KPN Research, waar hij na zijn studie macro-economie aan de Universiteit van Amsterdam ging werken. Hij was daar betrokken bij enkele zeer boeiende projecten over de toekomst van telecommunicatie. Sinds hij in 2001 begon als toegevoegd onderzoeker aan de faculteit Techniek, Bestuur & Management heeft hij zich dan ook toegelegd op de specialisatie toekomstonderzoek en innovatiemanagement. “Ik ben in mijn onderzoek uitgegaan van zes casestudies die betrekking hebben op hoe commerciële organisaties kwalitatieve methoden van toekomstonderzoek naar innovatie gebruiken. Dit
Impliciet Opvallend vond Van der Duin dat de relatie zo impliciet was: “Bedrijven vinden het moeilijk om na te denken over hoe zij toekomstverkenningen kunnen inpassen. En dat terwijl zakendoen bij uitstek draait om het kijken naar een toekomstig gat in de markt. Men ontwikkelt een visie, maar als je doorvraagt waar nu precies op wordt geanticipeerd, wordt het stil. Organisatorisch is men daar niet goed op ingericht.”
Toekomstonderzoeker Patrick van der Duin voor het sloopterrein van de faculteit Materiaalkunde in Delft: “Bouwen aan de toekomst betekent slopen van het oude.”
moet er worden aangehaakt op de bedrijfsstrategie om aansluiting te houden met datgene waar een bedrijf goed in is. Anders raak je de weg kwijt.”
IJkpunt Vaak overheerst in bedrijven het idee van: never change a winning team. Ook al worden workshops en ideeën enthousiast ontvangen, de dag erna is het weer business as usual. De toekomst komt later wel, zo denkt men. Maar de toekomst is juist zo belangrijk voor het heden. Je moet weten waar je naartoe gaat, en daarop koersen. Net als een olietanker die van de Atlantische Oceaan naar de Rotterdamse havens vaart: die moet ook bijtijds sturen. Mensen moeten daarop worden getraind. Niet dat de toekomst vaststaat, maar je moet wel een ijkpunt hebben.” Een kind weet op z’n vierde precies wat hij later wil worden, maar op z’n 14e niet meer. Blijkbaar leren we dat toekomstdenken dus af. “Durf je af te vragen: waar staan we over tien jaar? Waar starten we mee, maar ook: met welk lopende project stoppen we? Want te vaak houden we vast aan één visie, terwijl er vele andere scenario’s denkbaar zijn. Het is de truc om niet op één paard te wedden en je grondig voor te bereiden. Want toekomst verkennen is vooral je huiswerk goed doen.”
“Van tevoren dacht ik dat er in goede tijden meer aan innovatie wordt gedaan dan in slechte tijden. Het tegendeel bleek echter het geval.”
Verrassend was ook de rol die de conjunctuur speelt. “Van tevoren dacht ik dat er in goede tijden meer aan innovatie wordt gedaan dan in slechte tijden. Het tegendeel bleek echter het geval. Als het goed gaat, is er namelijk geen tijd. En als het slecht gaat, bestaat er juist de noodzaak om iets nieuws te verzinnen. Bovendien zijn de meeste bedrijven operationeel bezig. Men vindt innoveren belangrijk, maar als het niet meteen meetbare resultaten oplevert, gaat de stekker eruit. Ook is er de neiging om toekomstverkenning en innovatie ad hoc te bekijken. Al met al blijken toekomstverkenningen moeilijk lang in de lucht te houden. Veel van de genoemde cases bestaan ook al niet meer.” Eén van zijn aanbevelingen is om een ‘future audit’ in te stellen: innovatie moet dan verplicht worden gekoppeld aan toekomstonderzoeken. “Bij elk idee voor een nieuwe dienst is het heel normaal dat je alles beschrijft, van een kosten/batenanalyse tot ethische zaken. Ik pleit ervoor om hier een toetsing met de toekomst aan vast te koppelen om de toekomstvastheid te bepalen. Deze moet antwoord geven op de vraag waarop je anticipeert. Zo zorg je dat je visie klaar is voor de toekomst. En natuurlijk
Van der Duin heeft zijn ideeën en bevindingen inmiddels in twee boeken verwoord: in De toekomst in een notendop en onlangs in Tegen de geschiedenis. Momenteel is hij onder meer bezig aan een Engelstalig boek, samen met sociologen, psychologen, filosofen en sterrenkundigen vanuit de hele wereld. “Want ook bij die disciplines is toekomstverkenning onontbeerlijk.”
4
Op het snijvlak van techniek, economie, beleid en strategie Wolter Lemstra onderzocht de internetbubbel
Wat is de invloed van de internetbubbel op de ontwikkeling van de telecommunicatiesector? En wat kunnen we daarvan leren als het gaat om strategieontwikkeling en beleidsvorming na de bubbel? Wolter Lemstra, Senior Research Fellow bij Economie van Infrastructuren (EI), verdiepte zich in deze materie en schreef er zijn proefschrift over. Afgelopen oktober promoveerde hij. Tussen 1995 en 2000 groeiden de ‘internetbomen’ tot in de hemel. Maar opeens was het over: de dot.com bubbel spatte uit elkaar. Ook de telecomsector werd zwaar getroffen; de investeringen vielen dramatisch terug. Veel, met name nieuwe, telecombedrijven gingen over de kop. De toekomst zag er somber uit. Het internetverkeer is echter blijven groeien en tegenwoordig is het internet niet meer weg te denken. Wolter Lemstra maakte de boom en bust van de bubbel van dichtbij mee. Na als VP Business Development en Marketing zijn afdeling drastisch te hebben afgeslankt, besloot hij in 2001 zijn 25jarige loopbaan bij telecomleveranciers als Philips, AT&T en meest recentelijk Lucent Technologies af te sluiten. Het was hem al snel duidelijk wat hij wilde doen. “Ik was al langer geïnteresseerd in de beleidsaspecten van telecommunicatie. Nu wilde ik de fundamenten van de internetbubbel beter begrijpen en de relatie onderzoeken met strategie en beleid in de telecomsector.” Lemstra stapte daarom het promotietraject in. “Al in '78, bij mijn afstuderen, werd gevraagd of ik wilde promoveren. Ik ben toen het bedrijfsleven ingegaan, maar het zaadje was wel gezaaid. Nu werd het tijd om daar werk van te maken. Zo begon ik in mei 2002 als promovendus bij prof. dr. Bill Melody. Dat betekende trouwens wel dat ik het nodige moest bijleren. Ik heb namelijk een elektrotechnische achtergrond, maar mijn onderzoek had behalve met techniek ook raakvlakken met economie, beleid en strategie.”
Langegolftheorie In zijn onderzoek heeft hij onder meer gekeken of de bubbel een op zichzelf staand verschijnsel is, of onderdeel van een groter
geheel of wellicht van een golfbeweging. “In de economie kennen we verschillende golfbewegingen. Zo ook een lange golf van vijftig tot zestig jaar die bekend staat als de Kondratieff-cyclus. De verklaring voor dit verschijnsel moeten we volgens Schumpeter zoeken in het feit dat innovatie niet gelijkmatig over de tijd verdeeld is, maar clustert. Voorbeelden hiervan zijn de ontdekking van waterkracht en de ontwikkeling van de stoommachine. We zitten nu midden in de vijfde golf die op de informatie- en communicatietechnologie is gebaseerd. Het onderzoek van met name Perez toont aan dat elke lange golf een bubbelperiode kent. De internetbubbel heeft dus z'n plekje gevonden in de langegolfbeweging. Nu is het zaak te kijken wat dit voor implicaties heeft.” Radicale technologische veranderingen hebben grote invloed op economische en sociale ontwikkelingen. Het roept spanningen op tussen de nieuwe technologie en de economische en sociale realiteit. “Wil je de positieve effecten van de nieuwe ontwikkeling benutten, dan moet je de nieuwe werkelijkheid onder ogen zien en reageren door aanpassingen te doen in het institutionele kader. Dat is een les die we uit het verleden kunnen leren.”
Synergie Tijdens zijn onderzoek nam hij elke vrijdagochtend deel aan de PhD-voortgangsbesprekingen op de TU. “Het mooie daarvan was de synergie die ontstond. De deelnemers, enerzijds wetenschappers, anderzijds ervaringsdeskundigen uit het bedrijfsleven, hadden elkaar echt iets te melden. Dat werkte heel stimulerend.” Voor Lemstra was de grootste leerervaring dat hij de bubbel nu kan plaatsen in zijn context. “Ik ben de context beter gaan begrijpen en zie mogelijkheden om daar samen met de overheid en andere partners op in te spelen. Voor mij vormt het werk van Carlotta Perez een belangrijke inspiratiebron. Zij heeft opmerkelijke parallellen ontdekt in de grote technologische ontwikkelingen van de westerse wereld. Haar inzichten heb ik onder andere gebruikt bij het project ‘Rethinking the European ICT agenda’, een opdracht van het ministerie van Economische Zaken.”
“Men raakt snel gefrustreerd omdat problemen zich op de traditionele manier niet laten oplossen.”
Nog al te vaak wordt dat echter niet gedaan. Er is geen kader voor het langetermijndenken en men raakt snel gefrustreerd omdat problemen zich op de traditionele manier niet laten oplossen. Denk daarbij aan het bestrijden van cybercrime, die al snel ontaardt in een technologische wapenrace, of aan het downloaden van muziek via internet en het zekerstellen van copyrights. “Feitelijk zijn er nieuwe varianten ontstaan op oude thema's maar dan in een nieuwe setting, namelijk die van een (virtuele) internetwereld.” Hij vervolgt: “De oude aanpak heeft daarom geen effect; er zijn andere manieren nodig om van de nieuwe ontwikkeling te profi-
Sinds zijn promoveren is Lemstra's agenda gevuld met een keur aan activiteiten. Zo werkt hij als interim manager strategie- en beleidsontwikkeling vanuit zijn eigen adviesbureau IndustryInsights BV, en is hij twee dagen per week verbonden aan EI. “Ik begeleid een aantal afstudeerders en we bereiden een boek voor over de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van Wi-Fi. Ook ben ik betrokken bij het ontwikkelen van plannen om het telecomdomein bij de sectie te verbreden en te verdiepen. Verder is er nog het Essay Elektronische Communicatie voor het Ministerie van Economische Zaken en ben ik betrokken bij het OECD-onderzoek naar cybercrime.”
teren èn private en publieke belangen te borgen. De huidige problemen moet je bekijken op basis van de langegolftheorie. Naar mijn mening kunnen we daar een belangrijke slag winnen. Als we zaken als de verschuivende normen en waarden en de regelgeving goed en slim aanpakken, kan Nederland zijn voorsprong internationaal gezien behouden en mogelijk zelfs verbeteren.”
Een volledige terugkeer naar het bedrijfsleven zit er (nog) niet in: “Ik zou het liefst projecten in het bedrijfsleven verbinden met een voeding vanuit de academische wereld. Daarmee kan ik mijn bedrijfservaring combineren met mijn academische nieuwsgierigheid.”
5
TBM ALS KWARTIERMAKER VAN DE TU DELFT IN CAMPUS DEN HAAG
Nieuw centrum voor veiligheidsstudies De eerste subsidie is al binnen voor het Centre for Safety, Security and Justice dat de TU Delft en de Universiteit Leiden gezamenlijk willen realiseren op de Campus Den Haag. Belangrijker nog dan de subsidie is het enthousiasme van de betrokken partijen voor een nieuw onderzoeks- en opleidingscentrum, dat toonaangevend op zijn vakgebied moet worden.
“We hebben een unieke situatie hier in Den Haag”, zegt Jouke de Vries, hoogleraar Bestuurskunde en wetenschappelijk directeur van de Campus Den Haag. “We zitten dicht bij allerlei bestuurlijke en juridische organisaties, zowel internationale als nationale. Die hebben veel professionals in huis die geschoold moeten worden. En er zijn op het gebied van veiligheid nauwelijks masters te vinden voor deze doelgroep. Mensen moeten hiervoor uitwijken naar de Verenigde Staten.” Daar komt dus binnenkort verandering in als het ligt aan de initiatiefnemers van het nieuwe centrum. Ze voeren de komende maanden een haalbaarheidsstudie uit naar het Centre for Safety, Security and Justice. De studie wordt gefinancierd met een half miljoen euro van het ministerie van OCW. Vanuit Leiden zal de nieuw aangestelde hoogleraar Terrorisme en Contraterrorisme Bob De Graaff een bijdrage leveren, vanuit Delft hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale. Vanuit TBM zijn decaan Hugo Priemus en projectmanager Uldrik Speerstra betrokken bij het initiatief. Jouke de Vries begeleidt het project vanuit de Campus Den Haag. Er zijn ook al andere partijen in beeld: TNO en Clingendael praten mee, en de verwachting is dat nog meer partners zullen volgen.
Body of Knowledge De haalbaarheidstudie richt zich niet alleen op mogelijke masteropleidingen of op mogelijke vormen van postinitieel onderwijs. Nadrukkelijk is het de bedoeling om binnen het centrum voor veiligheidsstudies onderwijs én onderzoek samen te brengen. Hugo Priemus denkt dat het niet anders kan: “Er is een zekere body of knowledge nodig om goede masters neer te zetten. Er is natuurlijk al het een en ander gedaan aan beide universiteiten, maar het samenbrengen van de Delftse ingenieursexpertise met de Leidse juridische en sociaalwetenschappelijke kennis is de grote kunst. En veiligheid is nog altijd een jong vakgebied.” Omgekeerd zullen de docenten/onderzoekers van het nieuwe centrum veel kunnen leren van de (toekomstige) studenten van een postinitiële opleiding. Dat zijn medewerkers van bijvoorbeeld Binnenlandse Zaken, Justitie, de politie, de brandweer en de AIVD, die vaak een jarenlange ervaring hebben op het gebied van veiligheid. “Het zijn enthousiaste professionals van wie de docenten meer kunnen leren dan ze weten“, zegt Jouke de Vries. “Daar staat tegenover dat je er geen routinecolleges op los kunt laten. Het zal nog het nodige vragen van de docenten om deze mensen aan te spreken, met zelflerende teams en andere nieuwe didactische vormen.” Inhoudelijk zal het centrum zich bezighouden met de brede wetenschappelijke en toepassingsgerichte bestudering van vraagstukken over internationale, nationale en technologische veiligheid. Thema’s die aan de orde komen variëren van de beveiliging van computersystemen en openbare ruimten tot bijvoorbeeld het in kaart brengen en beperken van risico’s op grote industriële complexen en infrastructuren. Ook crisisinterventie, rampenbestrijding en vredesoperaties zijn onderwerp van onderzoek en onderwijs.
zodanig kunt ontwerpen en beheren dat die minder kwetsbaar wordt, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Je moet ook nadenken over de mogelijke oplossingen voor het geval zich een noodsituatie voordoet. Wat doen we als er iets mis is? Hoe kan dan bijvoorbeeld de communicatie worden veiliggesteld? Wij voelen ons hier in Delft natuurlijk heel vertrouwd met het verbeteren van technische systemen.” De Leidenaren brengen vooral hun (internationale) juridische kennis in, en hun expertise op het gebied van internationale betrekkingen, bestuurskunde, risicomanagement. Jouke de Vries: “Op het gebied van security bijvoorbeeld is het heel belangrijk om snel een master internationale politiek en internationale verhoudingen aan te bieden. In Nederland wordt de kennis daarover heel versnipperd aangeboden. Dan gaat het om vragen als: hoe zit het met de contracten tussen staten, werken die nog of zijn die aan het veranderen, wat zijn de gevolgen voor de internationale politiek, voor terrorismebestrijding, welke militaire
vraagstukken spelen een rol, wat is de rol van het internationale recht, et cetera. Leiden zit daar goed in. Het klinkt ambitieus, maar ik wil op dit gebied een master neerzetten die zijn weerga niet kent.” Komende zomer moet de haalbaarheidsstudie klaar zijn. Daarna zullen nieuwe financieringsbronnen moeten worden gevonden. De Vries en Priemus zien daar niet tegenop. Veiligheid staat zowel in de nationale als in de internationale politiek hoog op de agenda. Er is geld beschikbaar voor onderzoek, bijvoorbeeld bij OCW, NWO en de Europese Commissie. De bundeling van krachten op de Campus Den Haag én het snel ontwikkelen van een internationaal netwerk zullen potentiële financiers ongetwijfeld aanspreken.
Campus Den Haag is in 1999 opgericht als nevenvestiging van de Universiteit Leiden, in samenwerking met de gemeente Den Haag. Inmiddels is het een instituut met een groot aanbod academische opleidingen voor professionals én drie kenniscentra. Binnenkort zal naar verwachting ook het nieuwe 3TU-centrum voor ethiek en filosofie (zie elders in dit nummer) op de Campus Den Haag worden gevestigd. In november 2005 tekenden de Universiteit Leiden, de TU Delft en de gemeente Den Haag een Memorandum of Understanding om de technische universiteit deel te laten nemen aan de Campus Den Haag. Het nieuwe veiligheidscentrum is één van de meest concrete activiteiten die daaruit is voortgekomen.
Safety and Security Het nieuwe centrum richt zich dus zowel op ‘safety’ als op ‘security’. Simpel geformuleerd gaat het eerste over veiligheidsproblemen die niet door opzet ontstaan, maar bijvoorbeeld door natuurverschijnselen of menselijke fouten. Het tweede, security, houdt zich bezig met veiligheidsvraagstukken die wél door opzet ontstaan, zoals de dreiging van terroristische aanslagen. Het zijn twee verschillende werelden, maar het centrum gaat op zoek naar wat ze gemeen hebben. Hugo Priemus: “De kwetsbaarheid van systemen komt bij beide aan de orde. Of ons wegennet nu lam ligt door sabotage of doordat het ijzelt maakt qua impact niet uit. Je moet goed nadenken over de vraag hoe je een infrastructuur
Wat meehielp is dat Leiden en Delft op het gebied van veiligheid al samenwerkten: voor het Innovatieplatform van premier Balkenende stelden de universiteiten samen met andere partners het actieplan ‘Met recht voor veiligheid’ op. Dit plan kreeg brede steun en wordt behandeld door OCW, de verstrekker van de startsubsidie voor het nieuwe veiligheidscentrum. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat Leiden en Delft hun onderzoeks- en onderwijsactiviteiten op het gebied van veiligheid ‘uitplaatsen’. Vanuit beide universiteiten zullen gespecialiseerde medewerkers netwerken in het nieuwe centrum, dat niet los te zien is van de moederorganisaties. Tenslotte is de TU Delft (lees: TBM) van plan een parttime variant van de masteropleiding Management of Technology op de Campus Den Haag te ontwikkelen.
6
NIEUWE ONTWIKKELING IN GLOBAL SUPPLY CHAIN GAME
Van klaslokaal naar wereldtoneel Twee jaar geleden boekte de faculteit TBM internationaal succes met de Global Supply Chain Game. In samenwerking met de University of Maryland werd deze ‘continuous serious game’ ontwikkeld voor een classroom setting. Op dinsdag 27 maart staan Alexander Verbraeck en Stijn-Pieter van Houten opnieuw voor een nieuwe uitdaging. Op achttien verschillende locaties, verdeeld over Azië, Europa en de Verenigde Staten, binden teams van evenzoveel universiteiten via het internet de strijd met elkaar aan.
University of Maryland
Het Global Supply Chain Game is de eerste real-time simulatie waarin teams het tegen elkaar opnemen in een interactieve online omgeving. De teams proberen hun winst en marktaandeel te vergroten door de meest efficiënte handelsketen op te zetten in een wereld waarin onverwachte problemen, hun eigen zakelijke beslissingen en de beslissingen van hun tegenstanders het spel beïnvloeden. Het succesvolle gebruik van het game in een classroom setting in 2005 en 2006 wierp al snel een nieuwe vraag op. Is het niet mogelijk om het spel te ontwikkelen voor een internationale setting, zodat verschillende teams vanaf verschillende locaties via een website tegelijkertijd kunnen deelnemen aan de Global Supply Chain Game? “Dat was een uitdaging”, geeft Verbraeck (hoogleraar en parttime research professor aan de Smith School of Business, University of Maryland) toe. “Als je in een lab zit, kun je het allemaal van tevoren testen, maar nu heb je te maken met lokale netwerkinstellingen, het internet en wereldwijd dataverkeer. Wij kunnen niet even een uur voordat het spel begint in China langsgaan om te kijken of alles werkt.”
Robuust systeem
University of Nankai, China
CERAM, France
Game koppelen aan college Eén modus van de Global Supply Chain Game is nog niet uitgetest door Verbraeck en Van Houten: een semester lang de gesimuleerde bedrijven via het spel in de lucht houden en dat koppelen aan een college. Het is mogelijk om het spel zo op te zetten dat bijvoorbeeld twee tot drie jaar bedrijfsvoering in een semester kan worden nagespeeld. Het spel is dag en nacht in de lucht. De teams kunnen inloggen wanneer ze willen om te kijken of er nog iets is veranderd in de markt waar ze actie op moeten ondernemen. Even in de lunchpauze of ’s avonds thuis.
Technisch gezien was het een uitdaging om het systeem robuust te maken. Sun Microsystems volgde de acties van Verbraeck en promovendus Van Houten op de voet. “Dit bedrijf is sterk op de internationale markt gericht. Zij waren ook bij een vorig project als partner betrokken en vonden het heel interessant om te zien hoe wij dit project met behulp van hun hard- en software voor elkaar zouden krijgen”, legt Verbraeck uit. Het bouwen van een systeem en zorgen dat het werkt is voor een universiteit niet voldoende, er moet ook goed worden getest. Hoe werkt het, wat zijn de responstijden, wat gebeurt er als teams vanuit Maryland of andere plaatsen de server in Delft gebruiken, wat betekent het als de stekker er even uitgetrokken wordt? Kortom, is het systeem robuust? Allemaal vragen waarop een antwoord moest komen. Verbraeck: “Wij nodigen mensen voor een halve dag uit om een game te spelen, in het kader van hun Executive MBA waar zij tienduizenden dollars voor betalen. Dan kunnen we niet maken om te zeggen: sorry, maar het systeem werkt niet volledig.”
Terugblik Het is 24 oktober 2006. De dag waarop de grote test plaatsvindt, want ‘the proof of the pudding is in the eating’, zoals Verbraeck het stelt. Van Houten zit in Delft in het ‘zenuwcentrum’, met aan alle kanten computers om zich heen, zes stuks. Op de universiteit van Maryland loopt Verbraeck met een koptelefoon op zijn hoofd en een telefoon in zijn hand als een verkeersleider rond. Met diverse telefoonlijnen en Skype-verbindingen onderhoudt hij contact met de twaalf teams van vijf verschillende universiteiten in Europa, Azië en de Verenigde Staten. Via een centraal scherm, de microfoon of news flashes worden de deelnemers geïnformeerd over wijzigingen in het spel, zoals stijgende transportprijzen of een inzakkende markt. De reacties na afloop waren erg positief. Het spel was herkenbaar omdat de teams in hun eigen regio speelden met teams in andere regio’s. De Aziaten hadden zich tot in detail voorbereid. “Dat is wel een beetje hun cultuur”, weet Van Houten. “Zij hadden aanvankelijk een voorsprong, maar hielden nogal star aan hun vooraf bedachte strategie vast. Daardoor zakten ze tijdens het spel wat weg, terwijl de Amerikanen juist steeds verder opkwamen. Die analyseerden continu wat er aan de hand was en schakelden wél regelmatig op een andere strategie over.” Om met de real-time Supply Chain Game zo dicht mogelijk tegen de werkelijkheid aan te blijven, zijn in het spel prestatie-indicatoren gedefinieerd om de resultaten van de teams te meten. Dat zijn dezelfde indicatoren waarop bestaande bedrijven worden afgerekend. Verbraeck: “Dat maakt het spel heel herkenbaar voor business schools.” Op technisch niveau vonden naar aanleiding van de test in oktober nog wat kleine aanpassingen plaats. “De teams merken er niets van, maar ik kan nu volstaan met twee computers”, zegt Van Houten.
“Als je als universiteit iets unieks bereikt, dan wil je dat uitdragen..”
“Zoals de game nu draait, kan je het zo in een college verwerken”, legt Verbraeck uit. “Je speelt het spel in een ochtend of een middag tussen twee colleges in, maar als je het spelen over een langere periode uitspreidt, vergt dat ook een aanpassing van de collegestof.” Verbraeck stelt zich voor dat in het college bepaalde onderwerpen uit de supply chain literatuur aan bod komen, zoals een instortende markt. In het college wordt uitgelegd hoe je daarmee moet omgaan. Twee dagen later gebeurt zoiets in het scenario. “Dan is het interessant om te kijken hoe de teams daarop hebben gereageerd en hun strategieën in het college terug rapporteren.” Kijk voor meer informatie op www.gscg.org
Competitie Op dinsdag 27 maart a.s. volgt een nog zwaardere test met achttien universiteitsteams - een team bestaat meestal uit drie personen - verdeeld over drie continenten. Sun Microsystems sponsort deze test waarbij de teams met elkaar strijden om de prijzen. “Als je als universiteit iets unieks bereikt, wil je dat naar buiten uitdragen. De wedstrijd is daarvoor een goede manier,” zegt Verbraeck, die samen met Van Houten in Maryland aanwezig zal zijn om het spel te faciliteren en technisch te ondersteunen. Onderzoekstechnisch zijn Verbraeck en Van Houten vrijwel klaar met deze specifieke game. Nog een laatste test en dan kan Van Houten in zijn proefschrift het geheel documenteren. Daarna kan het spel de markt op. Er bestaan ideeën om een bedrijf op te zetten om het spel te vermarkten. Als een bedrijf of een universiteit dan een speciale wens heeft, bijvoorbeeld een aanpassing van het spel of een introductie door een specialist, dan moet dat via het nieuwe bedrijf lopen. “En elke keer als zoiets gebeurt, dan zou de universiteit een zeker percentage van de revenuen moeten krijgen”, denkt Verbraeck. Mocht dat niet van de grond komen, dan gaan het spel het publiek domein in. “Maar ik denk dat er vanuit universiteiten en bedrijven veel belangstelling is. Daarom kijken we in eerste instantie of we het spel commercieel op de markt kunnen zetten.”
7
HOOGLERAAR TELE-INFORMATIETECHNIEK JENS ARNBAK
Altijd op zoek naar de optimale balans Prof. dr. Jens Arnbak is ervan overtuigd: natuurwetten alléén zijn niet voldoende om problemen op te lossen. Een maatschappelijke ‘saus’ over de technische problemen heen gieten is onontbeerlijk. De hoogleraar TeleInformatietechniek bij TBM en voormalig boegbeeld van de OPTA streeft dan ook altijd naar de optimale balans.
Jens Arnbak werd in 1943 geboren in Aarhus, Denemarken. Zijn vader was ingenieur en een begenadigd pianist; zijn moeder is een bekende dichteres. “Ik werd het me pas laat bewust, maar ik heb als het ware een ‘gespleten geest’. Van allebei mijn ouders heb ik iets meegekregen: zo heb ik extraverte, artistieke neigingen, maar ben ik ook ingetogen. En bij de ‘harde’ kant zoek ik ook altijd de ‘zachte’ kant. Alfa en bèta gaan bij mij hand in hand. Dat is de rode draad in mijn leven.” Arnbak studeerde in 1968 af als elektrotechnisch en natuurkundig ingenieur aan de Technische Hogeschool van Denemarken. Al drie jaar later promoveerde hij daar ook. Militaire dienst volgde, evenals een verhuizing naar Nederland. “Ik ben getrouwd met een Nederlandse juriste. Het was voor mij logisch dat ik hierheen kwam. Natuurwetten zijn immers universeel en nationale wetten niet.”
Veelzijdig Een veelzijdige loopbaan volgde, te beginnen in 1972 bij SHAPE Technical Centre (STC) op de Waalsdorpervlakte in Den Haag. Als telecomingenieur was Arnbak verantwoordelijk voor de internationale satellietverbindingen voor politieke besluitvorming in de NAVO - en soms ook daarbuiten, tot in Vietnam. “Ik regelde als het ware de hotlines tussen de politieke leiders in diverse landen. Dit was onder meer aan de orde na de inval van Turkije in Cyprus, bij de eerste grote beroeringen in Libanon en bij de vredesonderhandelingen tussen Henry Kissinger van de Verenigde Staten en Le Duc Tho van Vietnam. Daarvoor kregen ze overigens de Nobelprijs voor de Vrede.” Arnbak ervoer het als een zeer boeiende periode. “Ik kon de openbare politieke ontwikkelingen volgen en tegelijkertijd een bescheiden bijdrage leveren aan het sluiten van vrede en de evacuatie
vervolg van pag. 1
Korte Berichten TBM start cursus Chinees voor Beginners De TU Delft heeft steeds meer contacten met Chinese universiteiten: met name de Tsinghua University Beijing, Shanghai Jiao Tong, Harbin en Hohai. Talloze medewerkers en studenten gaan voor kortere of langere tijd naar China. De master Engineering and Policy Analysis start in september 2007 met een double degree programma in samenwerking met het Harbin Institute of Technology (HIT), een top-10 universiteit in China. Studenten kunnen een graad van beide universiteiten verwerven en zullen een semester in China doorbrengen.Om de contacten met de Chinese docenten en studenten te vergemakkelijken, heeft het Instituut voor Techniek & Communicatie (Faculteit TBM) daarom Chinees voor Beginners in het talenprogramma opgenomen. Het IT&C werkt hierbij samen met het Delchi Instituut te Delft, dat als doel heeft bij te dragen aan de communicatie en samenwerking tussen Nederland en China en een ruime ervaring heeft met trainingen op dit gebied.
van vluchtelingen. ‘Hard’ in de vorm van bijvoorbeeld satellietschotels werd verenigd met ‘zacht’, zoals de grote sociale en culturele verschillen. Het werk was spannend en veeleisend vanwege de grote politieke beladenheid en de technische problemen; ik was een soort gids en zeker geen bevelhebber.” In 1979 volgde de benoeming tot hoogleraar in de Radiocommunicatie aan de Technische Universiteit Eindhoven. Den Haag bleef zijn woonplaats, omdat zijn vrouw daar een goede baan had. Arnbak reisde elke dag vier uur met de trein: “Zes jaar lang heb ik dat gedaan. Op een gegeven moment werd dat natuurlijk wel te veel, maar het had ook een groot voordeel: mijn colleges waren altijd tot in de puntjes voorbereid”, lacht hij. De baan stelde hoge eisen aan hem. “Ik moest me inwerken in de Nederlandse academische wereld en kreeg snel een spannende opdracht van de Amsterdamse Rechtbank: als getuige-deskundige adviseren op het gebied van piraterij op het toenmalige kabelnetwerk. Ik zag mogelijkheden om deze activiteiten uit te bannen, maar dit lokte felle reacties uit van de piraten. Er volgden zelfs bedreigingen! Het was even wennen hoe Nederlanders het recht in eigen hand nemen. In Denemarken kennen we dat niet zo. Daar heb je niet zulke tegengestelde maatschappelijke belangen.”
OPTA Ongepland neemt zijn leven na 1986 een compleet andere wending. Hij wordt benoemd in Delft, als hoogleraar bij Elektrotechniek. In 1994 komt daar ook een leerstoel bij Technische Bestuurskunde bij, in een verdeling van 30%-70%. Tot zijn volslagen verrassing wordt hij daarna (1997) gevraagd om voorzitter te worden van het college van de OPTA, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit - ook wel aangeduid als telecomwaakhond. Hij verschijnt daardoor veelvuldig in de media.
Mekelprijs voor TBM student Ton Monasso TBM student Ton Monasso heeft uit handen van RM Jacob Fokkema de Mekelprijs ontvangen voor zijn essay genaamd 'I don't know what I am doing'. De jaarlijkse essayprijs is door het Platform Ethiek en Techniek ingesteld om studenten te stimuleren bij te dragen aan het zichtbaar maken en het verhelderen van morele kwesties die zich in de ingenieurswetenschappen kunnen voordoen. In zijn essay beschreef Ton Monasso de verantwoordelijkheid die ontwerpers hebben wanneer zij technologie ontwikkelen die invloed zal hebben op de samenleving. Tijdens het ontwerpen van nieuwe technologie is het vaak niet duidelijk, wat de invloed op de samenleving zal zijn. Ontwerpers hebben de verantwoordelijkheid om tijdig een discussie open te breken over de potentiële maatschappelijke gevolgen van hun ontwerp, stelt Monasso in zijn essay. Centre for Entrepreneurship Martijn Kuit is onlangs gestart als kwartiermaker van het Centre for Entrepreneurship. Het centrum heeft als doel de uitwisseling van best practices, het stimuleren van ondernemerschap en het ontwikkelen en implementeren van een hoog
“Met een staf van 150 man kregen we de opdracht om de oude PTT te ontmantelen en zaken als concurrentie en prijsverlagingen te stimuleren. Ik moest mijn benoeming bij TB opzeggen om me daar voldoende op te kunnen concentreren. Eén van de uitdagingen was ook om spam te bestrijden; ongevraagde e-mails die massaal worden verstuurd. Dat had zich tot een enorm mondiaal probleem ontwikkeld. De samenwerking op het gebied van spambestrijding is trouwens nog sterk in ontwikkeling. Maar er gloort hoop, er worden nu wereldwijd boetes uitgedeeld voor spamming. Ook is het een juridische novum dat een boete aan een spammer wordt uitgedeeld door een toezichthouder in een ander land.” Anderhalf jaar geleden heeft Arnbak zijn OPTA-voorzitterschap overgedragen aan Chris Fonteijn. Zelf heeft hij de draad bij de TU Delft weer opgepakt bij de faculteiten EWI en TBM, waar hij het geweldig vindt om weer met studenten te werken. Terugkijkend zegt hij: “Ik heb tamelijk verschillende banen gehad. Allemaal hebben ze ertoe bijgedragen dat ik van mening ben dat je weinig technische problemen kunt oplossen met natuurwetten alleen. Je moet steeds het gevoel voor cultuur en politieke verschijnselen mee laten wegen.” Officieel is de hoogleraar een halve dag per week aan het werk bij TBM in Delft, maar in de praktijk meer. Daarnaast geeft hij ook colleges bij EWI. Volgens Koninklijk Besluit van de toenmalige koningin Juliana gold zijn aanstelling tot zijn zeventigste verjaardag. “Maar helaas is dat door ambtenaren bij OC&W teruggebracht tot 65 jaar. Dat betekent dat mijn tijd bij de TU Delft korter is dan in 1980 verwacht, namelijk nog een jaar of twee. Ik vind dat heel jammer, zeker omdat ik graag nog enkele promovendi zou willen begeleiden. Maar goed, ik heb een heel interessant professioneel leven gehad. Het zal moeilijk zijn om straks een stap terug te doen, maar ik zal, net als altijd, wel een nieuwe balans vinden.”
kwalitatief, inspirerend en coherent onderwijsprogramma op het gebied van ondernemerschap. Het centrum wordt verantwoordelijk voor het duidelijk definiëren en realiseren van concrete doelstellingen omtrent de versterking van ondernemerschap aan de Technische Universiteit Delft. Verder zal het centrum het onderzoek in ondernemerschap moeten entameren en coördineren. Momenteel lopen met de twee universiteiten en drie hogescholen in de regio en de provincie gesprekken over het opzetten van één Centre for Entrepreneurship in Zuid-Holland. Kenneth P. Morse MBA is benoemd tot deeltijdhoogleraar op de leerstoel ‘Entrepreneurship, Innovation and Competitiveness’. De TU Delft haalt, met Kenneth Morse, een internationaal bekend persoon binnen op het gebied van high technology based entrepreneurship. Zijn benoeming geeft de TU Delft een unieke positie in Nederland. Kenneth Morse is hoofd van het MIT Centre for Entrepreneurship. Zijn ervaring en ‘credibility’ stelt de faculteit TBM in staat om binnen en buiten de TU Delft de leidende rol op het gebied van ondernemerschap te spelen.
8
Leren met en van de Shell Project Academy EEN CURRICULUM VAN WERELDKLASSE
De vaart zit er flink in bij de Shell Project Academy. In het
Shell Project Academy en TBM
eerste jaar is een curriculum van meer dan dertig modules geïdentificeerd voor de training van Shell-medewerkers over de hele wereld. Diverse groepen medewerkers hebben inmiddels hun eerste cursus in het kader van de Project Academy -op diverse locaties wereldwijd- achter de rug. De TU Delft is één van de vier geselecteerde universiteiten om samen met Shell in een consortium het onderwijsprogramma van de Shell Project Academy te ontwikkelen en uit te voeren. TBM is daarin één van de belangrijke spelers; een groep van vijftien tot twintig collega’s is ermee bezig en daar komen er nog meer bij. Alexander Verbraeck en Herman Mooi doen verslag. Een curriculum van wereldklasse, daarom vroeg Shell vorig voorjaar bij het consortium van de vier universiteiten die voor de Shell Project Academy waren geselecteerd (zie kader). Daarmee begon voor Simon Peerdeman, voormalig directeur ontwikkeling van de faculteit, en de TBM-docenten Alexander Verbraeck en Els van Daalen een maandenlange periode waarin zij over de wereld vlogen. Brisbane, Texas met tussenstops in Cranfield (nabij Londen) of Delft. Daar bouwden zij samen met hun collega's van andere universiteiten en tal van Shell-medewerkers het curriculum. Alleen al om vertrouwd te raken met alle processen en terminologieën bij Shell was een studie apart. “We hebben er veel van geleerd en andersom ook veel kennis in het project kunnen inbrengen. Alle partijen versterken elkaar, nog steeds”, zegt Verbraeck.
Verschillende levels Het curriculum is opgedeeld in verschillende niveaus (levels). Een beginnend projectleider begint met de zogenoemde PA100, een opstapcursus voor iedere projectmedewerker. TBM leidde daarvan de ontwikkeling. In het algemeen wordt elke module gemaakt door twee universiteiten. Als die voor de eerste keer wordt gegeven, kijken een derde universiteit en Shell zelf mee naar het verloop. Op- en aanmerkingen en leerpunten worden meegenomen in de volgende keren dat de module wordt gegeven. “Het lijkt bedreigend als anderen meekijken en commentaar leveren, maar het gebeurt in zo’n positieve opbouwende sfeer… Zelfs als doorgewinterde docent kan je nog veel van anderen leren”, zegt Verbraeck. “Wij hadden het nadeel én het voordeel dat de PA100 de allereerste module was. Dat is vallen en opstaan. Soms frustrerend, maar uiteindelijk wordt het programma er beter van.” Het zal nog zo’n anderhalf jaar duren voordat het gehele curriculum ‘staat’. De PA100 is inmiddels zes keer gehouden. Na het volgen van de cursus kunnen de deelnemers zelf bepalen welke specialistische modules uit het curriculum ze volgen in de loop van hun carrière. Shell beschouwt de Shell Project Academy als een
competence development programma van wereldklasse voor medewerkers in alle fases van de project delivery life cycle. Wie wil kan bij Shell dus een carrière lang leren.
Uitstekende resultaten Zelfs een zeer ervaren project director heeft altijd nog een serie trainingen te gaan. “Zij zijn managers die miljardenprojecten draaien. Je zou zeggen: wat moet je hen nog leren? Zij komen vaak met een afwachtende en kritische houding naar de cursus”,
zegt Herman Mooi, de interne projectmanager bij de TU voor de Shell Project Academy. ”Wat is het dan mooi dat wij over iemand zoals Hans de Bruijn beschikken, die zó door de wol geverfd is en uitstekende resultaten met zo’n groep behaalt. Want de deelnemers komen allemaal zéér positief uit de training.” Mooi is een half jaar geleden speciaal voor het Shell-project aangenomen en tevens directeur van het Centrum voor Project Management bij TBM. Dit centrum heeft onder meer als doel om onderzoek op het gebied van projectmanagement vorm te geven en om spin-off van projecten zoals de Shell Project Academy te creëren. “Onze deelname in het consortium is zeer waardevol voor de universiteit. Shell is internationaal natuurlijk een geweldige naam, waarvoor wij nu een prachtig onderwijsproduct neerzetten. Dat trekt ook de belangstelling van andere organisaties. Bovendien gaat het om een onderwerp, projectmanagement, dat alom in de belangstelling staat. Want projectmatig werken is het helemaal. Ook voor TBM en onze studenten is het waardevol. Naast technische kennis, kunnen wij onze studenten dankzij de ervaringen met de partners uit het consortium óók veel meer kennis over projectmanagement meegeven. Zodat ze straks in hun eerste baan als projectmedewerker nog beter weten waar het over gaat.”
"I really enjoyed the PA100 the Fundamentals of Project Management course. I have learned the challenges, drivers and differences of various businesses as well as obtained new skills and insights that will help me in my project delivery role in the future." Ricardo Uehara, Project Engineer, Shell Global Solutions International BV
Bij de Shell Project Academy draait alles om projectmanagement. In alle werelddelen voert Shell projecten uit, in vele soorten en maten, die allemaal te maken hebben met ontwerp, bouw en/of onderhoud van hun infrastructuur. De markt voor projectmanagement bevindt zich op een kookpunt. Er is véél aanbod, bijvoorbeeld door de economische vlucht van China en landen in het MiddenOosten. En dus is er veel vraag naar gekwalificeerde mensen. Omdat tegelijkertijd relatief veel managers de pensioenleeftijd naderen, dreigt er een tekort aan projectmanagers. Onder meer door deze ontwikkelingen uitgedaagd stichtte Shell in 2005 de Shell Project Academy. Hiermee wil de onderneming ingenieurs opleiden tot projectengineers en projectmanagers. Tevens wil Shell zorgen dat de kennis van ervaren medewerkers binnen de organisatie wordt overgedragen en geborgd. Voor de ontwikkeling van het wereldwijde trainingsprogramma selecteerde Shell uit meer dan 120 universiteiten er vier: de University of Texas in Austin/ McCombs School of Business (VS), Cranfield School of Management (Engeland), Queensland University of Technology in Brisbane (Australië) en de TU Delft. TU Delft in casu de TBM-faculteit dankt zijn selectie voor de Shell Project Academy aan een combinatie van factoren. Alexander Verbraeck: “Onze faculteit is bij uitstek in staat om een brug te slaan van techniek/engineering naar beleid en management. Daarbij zijn we in staat om vanuit de basisprincipes van projectmanagement tot het hoogste niveau van procesmanagement voor alle deelnemende partijen een win-winsituatie te creëren.” Wat TBM verder vóór heeft is dat het op een onderwijskundig innovatieve manier cursussen kan neerzetten. In plaats van lange hoorcolleges in duffe hotelzaaltjes maakt TBM gebruik van leren op afstand, met behulp van moderne elektronische technologie. “Kijk bijvoorbeeld naar hoe wij ons eigen projectmanagement onderwijs uitvoeren, waarbij we gebruik maken van video en managementgames. Verder hadden we veel in huis van wat Shell zocht, zoals internationale ervaring en stafleden die op hoog niveau les kunnen geven.” Alexander Verbraeck heeft prachtige verhalen over zijn werk voor de Shell Project Academy. Hij gaf al cursussen in Nederland en de Verenigde Staten, maar was ook in Kuala Lumpur, Oman en Nigeria. “Dat was geweldig. Wanneer maak je dat als universitair docent nou mee? Ik vond het uitermate spannend om daar te zijn en heb bovendien de Nigeriaanse medewerkers leren kennen als hard werkende en sprankelende deelnemers, met wie we ook heel veel plezier hebben beleefd.”
9
TBM investeert in gaming
Het Centre for Process Management and Simulation (CPS), verbonden aan TBM, ontving onlangs van de faculteit een investeringsimpuls om meer tijd en mankracht te spenderen aan onderzoek naar de effecten van gaming en spelsimulaties.
Igor Mayer, hoofddocent Beleidskunde, Organisatie & Management, juicht die beslissing toe. “De vraag naar de zogenoemde serious games is groot en de technologie gaat zo snel, dat het ook voor de faculteit en de universiteit heel interessant is om daar meer mee te gaan doen.”
Met de almaar voortschrijdende ontwikkeling van computerspellen kon niet uitblijven dat games ook in het onderwijs en bij trainingen gebruikt zouden gaan worden. De activiteiten bij TBM op het gebied van gaming worden gestimuleerd en gecoördineerd vanuit het CPS. Mayer is sinds 2004 directeur van dit centrum. Hij komt oorspronkelijk uit de hoek van bestuurskunde. “Ik ben misschien een beetje afgedreven, maar toch ook weer niet helemaal”, lacht Mayer. In de bestuurskunde wordt immers al decennialang gebruik gemaakt van spelsimulaties voor beleidsondersteuning.
Veilige omgeving “Maar het gebruik van videogametechnologie is nieuw. Ik probeer die met de bestuurskunde te combineren. Daarbij moeten we denken vanuit de concepten, zoals besluitvormingsondersteunende concepten of leerconcepten, die we door middel van gametechnologie zo goed mogelijk aanbieden. Games bieden mensen een veilige omgeving om te experimenteren en een blik in de toekomst te werpen, wat hen in staat stelt nú betere beslissingen te nemen. Maar ik waak voor technologiefetisjisme. Een spel kan er nog zo mooi uitzien, we moeten er wel wat mee kunnen. Het is heel belangrijk dat wij qua onderzoek toonaangevend zijn en vernieuwende dingen doen. Dit moet een aantoonbare meerwaarde hebben voor de faculteit en de universiteit.”
Mayer stuurt dit netwerk dus aan sinds 2004 en coördineert alle bijbehorende zaken. Want het eigenlijke werk gebeurt binnen de faculteit zelf. Mayer: “CPS is geen eigen sectie. Je kunt beter spreken van een ontwikkel- en expertisecentrum. Het is een plek waar geïnteresseerde partijen elkaar kunnen vinden, waar faciliteiten zijn, waar zij gezamenlijke projecten kunnen definiëren en gezamenlijk onderzoek doen.” “Wanneer een project is afgerond, dan gaat iedereen weer gewoon zijn eigen weg totdat er een nieuw gamingproject komt. Zo krijgen we de beste mensen bij elkaar. Het CPS stimuleert en coördineert dit. De afgelopen jaren hebben we een redelijk aantal successen geboekt. Het is nu tijd om dat centrum meer body te geven. We moeten het een eigen gezicht geven en uitbreiden, misschien met andere partners erbij. Ook de naam ‘gaming’ moeten we meer benadrukken, want dat komt niet terug in de huidige naam van het centrum. Aanvankelijk was gaming één van de activiteiten van CPS, maar inmiddels doen we bijna niets anders. Centre for gaming past daar beter bij.” Mayer wil het centrum uitbreiden met een team van conceptuele toepassingsgerichte onderzoekers en technische mensen. Er moet vooral onderzoek worden verricht naar de maatschappelijke gevolgen en de bruikbaarheid van virtuele werelden, zoals Second Life en Active Worlds. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor beleids- en besluitvormingsondersteuning, training van professionals en hoger onderwijs? “Het onderzoek moet leiden tot bouwstenen voor nieuwe concepten, waarmee wij voor opdrachtgevers en onderzoek snellere en betere producten kunnen ontwikkelen”, legt Mayer uit. Door de investering van de faculteit is nu plaats voor twee ud’s en twee aio’s. “Maar als er drie of vier geschikte aio’s zijn, kan dat ook.”
“Ik waak voor technologiefetisjisme.”
Hoewel er al diverse serieuze spellen zijn ontwikkeld, zoals Dijkpatrouille en Simport (zie kader), is er volgens Mayer nog veel meer mogelijk. Dat heeft vooral te maken met de ontwikkeling van de technologie van de computerspellen. “Die technologie is gemakkelijker geworden, breed beschikbaar, goedkoop en flexibel. Daarmee komen een heleboel tools beschikbaar om voor nietentertainment doeleinden leuke en vooral leerzame dingen te doen. Wat voor mogelijkheden die enorme technologiepush biedt voor serieuze toepassingen, dat zijn we nu aan het ontdekken. Ik vind dat vreselijk spannend!”
Centre for gaming Het CPS speelt daarin een belangrijke rol. Het is een virtueel centrum op het gebied van spelsimulaties en serious games dat sinds 2002 bestaat en dat zich tot een Centre for Gaming ontwikkelt.
Durf Het besluit van het bestuur van de faculteit om te investeren in het onderzoek naar gaming en virtuele werelden getuigt van ‘durf’, vindt Mayer. Hij noemt het redelijk uniek voor een faculteit om geld uit te trekken, in de verwachting dat later via de reguliere eerste, tweede en derde geldstroomkanalen weer terug te krijgen. Het CPS, in casu Centre for Gaming in oprichting, zal zich in de komende tijd dan ook moeten bewijzen. Mayer: “De afgelopen jaren hebben we echter laten zien dat er volop mogelijkheden zijn.”
Opdrachtgevers weten het CPS te vinden Het komt regelmatig voor dat organisaties TBM benaderen of dat Mayer als bestuurslid van Saganet (Simulation and Gaming Association in the Netherlands) wordt aangesproken voor externe opdrachten. “Een organisatie heeft bijvoorbeeld een beleids- of organisatieprobleem en iemand heeft het idee dat een game kan bijdragen aan de oplossing daarvan. Wij kijken dan wie binnen de faculteit over de juiste expertise beschikt en of die onderzoekers het leuk vinden en tijd hebben om het probleem via een game aan te pakken”, vertelt Mayer. Tot de opdrachtgevers van het CPS behoren tot dusver het Havenbedrijf Rotterdam, de Raad van de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie, gemeenten en diverse denktanks. Kijk voor meer informatie op www.cps.tbm.tudelft.nl Simport en Dijkpatrouille Een van de spellen die door onderzoekers van de faculteit Techniek, Bestuur en Management is ontworpen, is Simport. Het spel werd ontwikkeld in opdracht van het Rotterdams Havenbedrijf. Het onderzoekt het effect van verschillende strategieën op de lange termijn. “We hadden nooit voorzien dat dit spel zo groot zou worden”, zegt Mayer die het havenspel de afgelopen jaren heeft geleid. “Twee jongens van informatica hebben in eerste instantie als vakantiebaantje het programmeerwerk voor dit spel gedaan. Ze vonden het zo leuk dat ze hier nu nog werken en het gamingbedrijfje ‘Tygron’ zijn begonnen. Inmiddels zijn ze mede-eigenaar van het spel en werken we nauw samen in nieuwe projecten.” Dijkpatrouille is een spel om dijkwachters te trainen. Het is gemaakt door een team van GeoDelft. Casper Harteveld, die bij Mayer afstudeert, fungeerde als hoofdontwerper en heeft het concept ontwikkeld. Het is een mooi voorbeeld van hoe de technologie van het schietspel Unreal Tournament is gebruikt om de wereld van dijkwachters te creëren. De dijkwachters schieten niet, maar lopen rond en kijken of ze gevaarlijke scheuren zien. Als dat het geval is, dan ondernemen ze actie.
10
Onlangs verschenen/Dissertaties
K A R E L F . M U L D E R , Sustainable Development for Engineers, A handbook and resource guide; en Sustainability, made in Delft, Delft 2006
Delft 2007
In het boek ‘Sustainable Development for Engineers, a handbook and resource guide’, “staat alles wat een ingenieur moet weten over duurzaamheid”, meent dr.ir. Karel Mulder. Het boek wordt in eerste instantie gebruikt voor onderwijs. De tien hoofdstukken gaan in op diverse aspecten van duurzaamheid, met verwijzingen naar andere bronnen. Aan het boek werkten auteurs van verschillende nationaliteiten, voornamelijk Nederlandse en Spaanse. Dat internationale perspectief is belangrijk, volgens de samensteller. “Ieder land kijkt door een nationale bril, maar duurzaamheid is toch typisch iets dat je op wereldschaal moet bekijken.” Het boek ‘Sustainability made in Delft’, is een eerbetoon aan Leo Jansen. Het beschrijft een aantal veranderingen die binnen de TU Delft hebben plaatsgevonden en enkele bijdragen die TU Delft levert aan duurzaamheid. Leo Jansen heeft een grote rol gespeeld bij deze verandering. In 1996 besloot het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft een commissie in te stellen om Duurzame Ontwikkeling een plaatsje te geven binnen de universiteit. Leo Jansen werd benoemd tot voorzitter van deze commissie. In de daaropvolgende tien jaar groeide duurzaamheid uit tot een belangrijk streven waaraan de TU Delft een bijdrage levert.
Geschiedenis is in. De kranten staan vol met historische bespiegelingen en ook op televisie blikken we voortdurend terug. Ons land staat vol met historische musea. Terugkijken op wat is geweest lijkt een nationale sport te zijn geworden. Men stelt dat vroeger alles beter was, dat we van de geschiedenis kunnen leren en dat de geschiedenis zich herhaalt. Maar is dat wel zo? De hedendaagse dynamiek zorgt er juist voor dat de toekomst en de geschiedenis steeds meer van elkaar verschillen. De geschiedenis herhaalt zich hierdoor juist niet en leren van de geschiedenis is daardoor onmogelijk. Wie wil anticiperen op de toekomst moet niet te rade gaan bij de geschiedenis. Beter is het om het verleden te laten rusten en de blik naar voren te richten. Alleen als we ons richten op de toekomst hebben we straks een verleden. Patrick van der Duin (Amsterdam, 1970) studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkte later bij KPN Research, waar hij betrokken was bij talrijke projecten over de toekomst van telecommunicatie. Momenteel werkt hij bij de faculteit Techniek, Bestuur & Management van de Technische Universiteit Delft. Zijn focus ligt op toekomstonderzoek en innovatiebeheer, en de manier waarop zij kunnen worden geïntegreerd.
CHORUS C.G.,
Traveler Response to Information, Delft 2007.
De afgelopen jaren kenden een indrukwekkende vooruitgang in de technische mogelijkheden van reisinformatiediensten. Het wordt verwacht dat in de nabije toekomst reizigers continu geïnformeerd worden, voorafgaand aan zowel als tijdens hun reis, over het optimale vertrektijdstip, de optimale route en vervoerswijze. Deze informatie zal zijn gebaseerd op enerzijds een betrouwbare inschatting van de situatie op het volledige transportnetwerk, en anderzijds de persoonlijke voorkeuren van de reiziger. Files op de weg en vertragingen op het spoor zullen dan nooit meer vervelende verrassingen zijn. Helaas gaapt er een groot gat tussen deze technologische vooruitgang, en onze kennis over de wijze waarop reizigers zullen reageren op deze stroom van informatie. Deze dissertatie beantwoordt poogt deze kennis te vergaren door het integreren van theorieën uit de micro-economie, psychologie, marketing en transportwetenschappen in wiskundige modellen van reizigersgedrag. Vervolgens wordt een computerprogramma ontwikkeld dat werkelijke reissituaties simuleert (inclusief fenomenen als tijdsdruk, files en vertragingen op het spoor). Door het gedrag te observeren van honderden deelnemers aan een experiment in deze kunstmatige omgeving wordt een unieke dataset gecreëerd. Geavanceerde econometrische analyses tonen aan dat de ontwikkelde theoretische modellen een adequate beschrijving vormen van reizigersgedrag. En nog belangrijker, ze suggereren dat reizigers behoorlijk goed zijn in het op een intelligente manier omgaan met complexe reissituaties en multifunctionele informatiediensten.
PATRICK VAN DER DUIN,
VAN GRINSVEN J.H.M.,
Tegen de geschiedenis,
Improving Operational Risk
H A N S D E B R U I J N , Tweede editie van Managing performance in the public sector, Delft 2006
Deze tweede editie laat zien hoe het denken over prestatiemeting een invloed heeft op het management van publieke organisaties, als overheden over de wereld prestatiemeting gebruiken om hun producten en services te evalueren. De opkomst van 'Prestatiemeting in de publieke sector' lijkt niet te stuiten. Professionals in de publieke sector hebben steeds meer autonomie nodig om hun taken uit te oefenen en worden dus ook steeds vaker om verantwoording gevraagd. Prestatiemeting komt aan deze ontwikkeling tegemoet. Een gerecht kan worden afgerekend op het aantal vonnissen dat het wijst, de politieagent op het aantal verbalen dat is uitgeschreven en de wetenschapper op het aantal gepubliceerde artikelen. De stellingen over prestatiemeting worden vaak snel ingenomen. Enerzijds is er de opvatting dat prestatiemeting bijdraagt aan de transparantie en legitimiteit van een overheid: de samenleving weet of ze 'value for money' krijgt en indien dit niet het geval is, kan ze haar maatregelen nemen. Anderzijds is er de opvatting dat prestatiemeting op geen enkele wijze recht doet aan de publieke professie: de activiteiten van organisaties als rechtbanken, politie en onderwijsinstellingen zijn niet te reduceren tot uitsluitend kwantificeerbare producten. Hans de Bruijn laat in 'Prestatiemeting in de publieke sector' zien dat beide opvattingen juist kunnen zijn. De centrale vraag hierbij is hoe prestatiemeting een levendige, inhoudsvolle en vertrouwensvolle activiteit kan zijn, waar zowel een bestuurder als een professional baat bij kan hebben.
MONNIKHOF R.A.H.,
Policy Analysis for participatory policy
Management, Delft 2006.
making, Delft 2006.
The volatility of today’s marketplace, regulatory-driven reforms such as the Basel Accord, and costly catastrophes e.g. Worldcom, Enron, Lloyds, Andersen, Metallgesellshaft, and Barings have prompted many organizations to focus their risk management efforts to the operational level. These costly losses have been in the billion of dollars. What is the source of these failures in operational risk management? If such failures occurred because of the approach that was used, then one can expect such failures to be repeated. At the faculty of TPM, section systems engineering Jurgen designed an approach to improve operational risk management. With this approach he aimed to improve the effectiveness, efficiency and satisfaction of ORM. Jurgen successfully applied his approach at a large bank (ING), a large insurance company (NN), and the dutch railroads (ProRail). Moreover, his approach is also applied in a distributed setting where the experts were distributed in time and place. Results so far: the approach is successfully applied thereby significantly improving the effectiveness, efficiency and satisfaction of operational risk management. Further, the ING group applied the approach worldwide and to date over 150 people are trained in applying this approach to their daily risk management practice.
In dit proefschrift worden richtlijnen voor het verbeteren van beleidsanalyse ter ondersteuning van beleidsontwikkeling over ruimtelijke onderwerpen ontwikkeld op basis van een combinatie van theorieën en casestudie onderzoek. Deze drie normen voor het beoordelen van beleidsontwikkelingen zijn: een besluitvormingsdoel norm, een compensatienorm en een participatienorm. De eerste houdt in dat de totale welvaart dient toe te nemen; de tweede dat zij die verwacht worden te verliezen daarvoor gecompenseerd worden en de derde dat degenen die de effecten van een besluit zullen ondervinden in staat moeten worden gesteld om hun verwachte winsten of verliezen zelf naar voren te brengen. Op basis van de empirische toetsing werden van de 24 ontwikkelde richtlijnen voor goed participatief beleid maken er 12 getypeerd als robuust. Naast richtlijnen over scope en focus van beleidsondersteuning horen bij die robuuste richtlijnen ook het in kaart brengen van onderhandelingsmogelijkheden, de verschaffing van onafhankelijke en vertrouwde expertise en het ondersteunen van variëteitscreatie.
11
HOOGLERAAR ROEL IN 'T VELD SLAAT KENNISBRUG TUSSEN WETENSCHAP EN PRAKTIJK
Katalysator van kennisverspreiding over NGI Wetenschappers en bedrijfsleven bundelen hun kennis binnen Next Generation Infrastructures (NGI). Samen buigen zij zich over de vraag hoe onze infrastructuur er op de lange termijn uit moet zien. Maar hoe zorg je ervoor dat de gemeenschap straks kan profiteren van de opgebouwde kennis? Prof. Dr. Roel in 't Veld tekende voor die vertaal-
“Ik zorg ervoor dat de geproduceerde kennis benutting vindt, wat ook wel disseminatie of valorisatie wordt genoemd. Wetenschap en bedrijfsleven werken weliswaar samen, maar dat is geen garantie dat de benutting goed verloopt. Het aantal partners is namelijk maar beperkt en het is maar de vraag of alle andere ondernemingen in de wereld tijdig worden geïnformeerd. Om ervoor te zorgen dat de samenleving optimaal kan profiteren van de opgebouwde kennis, moet die kennis dus worden verspreid. Mijn aanstelling bij TBM is dus om hierin katalysator te zijn.”
slag. De wetenschappelijke wereld is hem bepaald niet onbekend, maar ook bij de overheid en het bedrijfsleven kent hij het klappen van de zweep: zijn hele werkzame leven heeft zich wisselend daartussen afgespeeld. “Zat ik in het bedrijfsleven, dan ontstond er een soort verlangen om te reflecteren. En was ik werkzaam bij de universiteit, dan kreeg ik op een gegeven moment weer de kriebels om wat te ondernemen.” In 't Veld heeft voor zijn opdracht een 0,2 aanstelling bij TBM. “Hier bij TBM ben ik overigens aangenaam getroffen door het enthousiasme waarmee er wordt gewerkt. Soms zijn universiteiten verdrietfabrieken, maar daar is hier niets van te merken!” De professor is opgeleid als jurist, met een economisch proefschrift. Zijn eerste leerstoel was in de politicologie. Daarna volgden bestuurskunde, organisatiewetenschap en management. In totaal is hij aan acht universiteiten hoogleraar geweest. Momenteel heeft hij nog twee leerstoelen: Management van hybride organisaties aan de Open Universiteit, en Good Governance aan de Universiteit Nederlandse Antillen. "Ik heb eigenlijk een gemengd bedrijf van wetenschappelijke functies, zoals bij TBM, diverse commissariaten, en lesgeven." NGI gaat over infrastructuur in de breedste zin des woords: dus niet alleen over het spoor- en wegennet, maar bijvoorbeeld ook over kabels en informatienetwerken. Een groot internationaal consortium bundelt de krachten van kennisinstituten, bedrijfsleven en overheden om oplossingen te vinden voor de problematiek in de infrastructurele sectoren. Doel is om de vitale infrastructuren te verbeteren, inclusief de manier waarop ze worden geëxploiteerd en onderhouden.
Er zijn verschillende manieren om kennis uit te zaaien. Voor de hand liggend is het om opleidingen te verzorgen en publicaties uit te brengen. Een andere mogelijkheid is om actief gemeenschappen van geïnteresseerden te vormen. Met dit laatste aspect, ook bekend als communities of practice, zijn universiteiten echter traditioneel terughoudend geweest. Omdat het een relatief nieuw fenomeen is, valt op dit terrein dus nog het nodige te winnen.
Fascinatie Zijn fascinatie voor NGI is meerledig. “Het is zeer boeiend om iets te doen wat een transdisciplinaire context heeft. Je bent bezig met wederzijdse leerprocessen tussen de wereld van kennis en de wereld van produceren. Beide partijen hebben volop knowhow, maar volgens eigen wetten. Van beide kanten is dus respect voor en vertrouwen in elkaars kennis nodig, met erkenning voor het verschil in karakter van die kennis. Er zijn bovendien gemeenschappelijke richtlijnen nodig om ten slotte bezig te kunnen zijn met het oplossen van problemen in de wereld.” Hij vervolgt: “Maatschappelijke vraagstukken zijn nooit vanuit één wetenschappelijke tak op te lossen. Er zijn altijd meer disciplines nodig, en wat mij betreft is TBM een goed voorbeeld van zo'n interdisciplinaire aanpak. Heb je het echter over transdisciplinaire zaken, zoals bij NGI, dan vergt dat iets extra's: namelijk de interactie tussen theoretici en mensen uit de praktijk. Je hebt dan te maken met bijvoorbeeld taalproblemen en begripsmatige moeilijkheden, maar dat maakt het wel tot een mooie uitdaging.“ Daarnaast is er zijn grote fascinatie voor het onderwerp zelf. “Infrastructuur is zó bepalend voor het aanzien van de samenleving! Het is dan ook uitermate boeiend om je bezig te houden met vragen over de lange termijn van die infrastructuur. Je ziet
daarin trouwens tegenstrijdige ontwikkelingen. Enerzijds is er sprake van globalisering en schaalvergroting, denk maar aan mondiaal internet, luchtverkeer en wereldwijde pijpleidingen. Anderzijds zijn er pogingen tot lokalisering en nationale interventies. Wit-Rusland is daar heden ten dage een goed voorbeeld van: daar werkt men juist weer aan lokale energievoorzieningen om de afhankelijkheid te verkleinen. Nu is het streven naar lokale energieopwekking middels bijvoorbeeld zonnepanelen en kleine centrales niet te verwarren met het protectionisme zoals dat in de kwestie Wit-Rusland bleek, maar beide ontwikkelingen wijken af van globalisering.”
Levensmotto Lange tijd hanteerde In 't Veld het levensmotto van zijn vader: het Latijnse nondum, wat ‘nog niet’ betekent. “Maar dat doe ik inmiddels niet meer. Ik ben nu in een levensfase gekomen dat ik dingen wil afronden. Zaken als een baan krijgen en geld verdienen zijn niet het belangrijkste meer. Ik wil nu graag mooie dingen schrijven: mijn leven wijden aan het leveren van bijdragen aan de wetenschap, voor zover ik dat kan natuurlijk.” Terugkijkend vindt hij zichzelf vooral een echte schoolmeester. “Dat is al 47 jaar mijn grote passie. Momenteel doceer ik bij voorkeur aan beroepsbeoefenaren, zoals rechters, officieren van justitie, brandweercommandanten en topambtenaren. Ik wil geen theorie meer geven aan studenten die - met alle respect - nog niets van de wereld weten. Ik zie mijn lessen als transdisciplinaire ontmoetingen: momenten waarop er plaats is voor reflectie op ervaring, in plaats van uitsluitend kennisoverdracht.”
Najaarsbijeenkomst Arachnion Door Olaf van der Laan Eind oktober vond in Café Schlemmer in Den Haag de najaarsbijeenkomst plaats van Arachnion. Tijdens de bijeenkomst is de heer J.A. van Reijn, generaal majoor bd van het Korps Mariniers, ingegaan op het politieke besluitvormingsproces achter de beslissing om naar Uruzgan te gaan. De heer Van Reijn begon zijn militaire carrière in 1966 aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM) in Den Helder. Hij vervulde tijdens zijn loopbaan een breed scala van operationele, beleidsmatige en onderwijsfuncties, zowel in Nederland als daarbuiten, onder andere bij de NAVO in Brussel en het VN Hoofdkwartier in New York. Verder doceerde de heer Van Reijn politieke en militaire strategie aan het KIM. Voordat generaal majoor bd Van Reijn in 2003 met functioneel leeftijdsontslag ging, was hij achtereenvolgens Souschef Defensiestaf voor Operaties en directeur van de Militairen Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). Op dit moment is de heer Van Reijn Voorzitter van de Netherlands Intelligence Studies Association (NISA) en als deskundige verbonden aan het Clingendael Centre for Strategic Studies (CCSS).
Afghanistan Als eerste besprak de heer Van Reijn de situatie in Afghanistan. Het functioneren van de overheden in Afghanistan wordt gedomineerd door de verschillende stammen, drugsbaronnen en
corrupte ambtenaren. Als gevolg van de aanpak van de NAVO, zijnde het inzetten van Provinciale Reconstructie Teams om een democratische rechtsorde in gang te zetten en het land weer op te bouwen, is het in Kabul en in het Noorden en Westen van Afghanistan relatief veilig. De provincie Uruzgan waar op dit moment de Nederlanders een missie uitvoeren in het kader van de wederopbouw van Afganistan, telt ongeveer 300.000 inwoners en heeft de grootte van 2/3 Nederland. Volgens de heer Van Reijn in termen van risico’s, een overzichtelijke situatie. Nadat de heer Van Reijn ons had bijgepraat over de situatie in Afghanistan ging hij in op de bestuurlijke en juridische context waar binnen de besluitvorming over militaire missies plaatsvindt.
Bestuurlijke en juridische context De heer Van Reijn is kort ingegaan op het juridische en bestuurlijke kader van besluitvorming inzake militaire missies. Hij heeft daarbij toegelicht welke veranderingen er zijn geweest in de Grondwet (artikel 97 en 100), wat de kamerbrief Speciale Operaties inhoud, het Toetsingskader (2001) en de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (2002). In Nederlands is het bestuurlijk zo geregeld, dat de regering beslist en het parlement controleert. Bij de besluitvorming over het uitzenden van militairen heeft het parlement wél informatierecht vooraf, maar geen instemmingsrecht. Daarbij, u zult de term ongetwijfeld een keer gehoord hebben, wordt er gestreefd naar een ‘breed draagvlak’ in de Nederlandse samenleving.
Binnen de bestuurlijke context worden de politieke en militaire haalbaarheid van een missie beoordeeld aan de hand van een reeks aandachtspunten die samen het zogenaamde Toetsingskader vormen.
Besluitvormingsproces Na het toelichten van de bestuurlijke en juridische context ging Van Reijn over op het besluitvormingsproces bij de deelname aan militaire missies. Hij lichtte daarbij de voortdurende spanning toe tussen het politieke besluitvormingsproces en het militaire plan proces. Naast de MIVD spelen nog een groot aantal andere actoren een rol in het proces. De ‘start’ van zo’n besluitvormingsproces is volgens Van Reijn het meest interessante deel. Deze vindt plaats in de wereld van internationale betrekkingen, hetzij op het NAVO hoofdkwartier in Brussel of op het VN kantoor in New York en hangt af van verschillende factoren waaronder persoonlijke contacten van bewindspersonen en militairen. Het besluit om naar Uruzgan te gaan kwam onder andere ook uitvoerig aan de orde en werden diverse voorbeelden uit besluitvormingsprocessen van andere missies besproken.
Tot slot Tijdens de lunch, na afloop van de lezing, werd er nog druk nagepraat en werden er vragen gesteld aan de heer Van Reijn. Gezien de positieve reacties van de aanwezigen kunnen we concluderen dat het een leuke en leerzame bijeenkomst was.
12
Rustige weken op het Curiushok: buiten stormt het
De opleidingen van TBM De faculteit Techniek, Bestuur en Management verzorgt de volgende opleidingen: ■
BSc Technische Bestuurskunde (TB)
■
MSc Systems Engineering, Policy Analysis and Management (SEPAM)
Door Sophie Vijfhuizen De weken na de kerst is de drukte op het hok wat afgenomen. Een enkele commissie is bezig om een prachtig jaarboek af te maken of een Consul met een vernieuwde lay-out te versturen. De TB-student is in deze weken hard aan het studeren in de universiteitsbibliotheek of op de faculteit. Van een vers kopje koffie voor het tentamen of tussendoor is toch veel gebruik gemaakt. Zo rustig als het op TB was gedurende deze weken in januari, zo stormachtig was het buiten. Delft bereiken om een tentamen te maken, zorgde dan ook voor de nodige problemen voor een groot aantal studenten. Deze rustige tijden konden wij als bestuur gebruiken om alle klusjes op te pakken die al lang op onze to-do list stonden en om nieuwe plannen te maken: archiveren, grote schoonmaak houden op het hok, nieuwe Curiusfolder maken, nadenken over de studentenfaciliteiten bij de uitbreiding van het gebouw, beleid uitstippelen voor het resterende jaar en nadenken over Curius op de lange termijn.
Activiteiten in het tweede kwartaal In het tweede kwartaal in november en december zijn er een aantal mooie activiteiten georganiseerd. De Consultancy Cyclus was een groot succes en een heleboel ouders van de eerstejaarsstudenten hebben door de ouderdag een betere indruk gekregen van
waar hun zoon of dochter mee bezig is op onze faculteit. De tweede en derdejaars studenten hebben een kijkje genomen bij Corus. Vragen over een TB-carrière bij Corus en een rondleiding over het terrein werden erg gewaardeerd. De Technische Bestuurskunde Business Tour ging in twee dagen langs vier bedrijven: Tennet, Ormit, Siemens en KPMG. Een avondje uit in Utrecht en een afsluitend diner in Delft maakten deze dagen compleet. Het jaarlijkse TB-feest, de p-Co, georganiseerd door acht eerstejaars studenten, was dit jaar echt een groot succes. Door een volledig uitverkochte dansschool Wesseling, een muur vol met mooie teksten en vele originele outfits was het feest echt geweldig! Een bestuursuitje naar het Saint John’s Choir, georganiseerd door Studium Generale en de zeer lekkere kerstlunch op 20 december bracht iedereen al in kerstsferen. Tijdens de bye-bye 2006 borrel werd er gezellig gedronken op het hok, even alle projectstress vergeten.
■
MSc Management of Technology (MoT)
■
MSc Engineering and Policy Analysis (EPA)
■
MSc Transport, Infrastructure and Logistics (TIL) (i.s.m. de faculteiten Civiele Techniek en Geowetenschappen en 3mE)
■
MSc Information Architecture (IA) (i.s.m. de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica)
■
MSc Geomatics (i.s.m. de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen en Luchtvaart en Ruimtevaarttechniek)
I WWW.TBM.TUDELFT.NL E
[email protected] T 015 - 278 7100 Heb je je serieus in de informatie verdiept en overweeg je bij TBM te komen studeren? Twijfel je nog
Komende activiteiten
of je geschikt bent en of je vooropleiding wel vol-
De komende tijd staan er nog een aantal mooie activiteiten op het programma. De Management Workshops, een stedentrip naar Antwerpen voor tweede- en derdejaars, een excursie voor eerstejaars en het jaarboek 2006 komt uit. Ook zal de activiteitencommissie weer van zich laten horen en ook voor de masterstudenten staan er mooie lezingen en excursies op het programma.
doende is? Neem dan contact op met een van onze studieadviseurs: Drs. Marja Brand
(
[email protected])
Ir. Daniël Holt
(
[email protected])
Het 14e bestuur der S.V.T.B. Curius
VRAAG HET TBM Ingezonden “De onderzoekscommissie Complex Bos en Lommerplein heeft één complex onderzocht. Hoe is het mogelijk om op basis daarvan tal van aanbevelingen voor de hele Nederlandse bouwnijverheid te formuleren?”
Antwoord De Onderzoekscommissie Bos en Lommerplein heeft méér gedaan dan het onderzoek naar de gang van zaken bij één casus. De commissie heeft meer dan veertig personen geïnterviewd, onder wie een aantal bouwdeskundigen zoals prof. Vambersky (TU Delft) en prof. Kleinman (TU Eindhoven). Bovendien heeft de commissie zich onder meer door de analyse van documenten en literatuur verdiept in actuele ontwikkelingen in de bouw en een lange reeks van recente bouwcalamiteiten. De laatste jaren zijn verschillende gebouwen ingestort. Hierover is een recente CUR-publicatie ‘Leren van instortingen’ geschreven. Door regenval of sneeuwval zijn tientallen platte daken ingestort. Per jaar begeven bijvoorbeeld zo’n twintig platte daken het. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (Commissie Van Vollenhoven) schreef recent een rapport naar aanleiding van zes gebouwen waarvan dakplaten (meestal van grote hoogte) loslieten en naar beneden vielen. Er is bij het stellen van de diagnose overeenstemming tussen de deskundigen dat er twee grote tekortkomingen in de bouw zijn:
1. een gebrek aan intern toezicht en kwaliteitszorg; 2. onvoldoende bewaking van de samenhang, onder meer door de afwezigheid van een coördinerend bouwconstructeur. De procesgang van het multifunctionele complex Bos en Lommerplein vertoont deze zelfde zwakke plekken. Bij het project waren drie architectenbureaus, twee constructiebureaus, twee ontwikkelaars, één hoofdaannemer, een directievoerder en circa vijftig onderaannemers betrokken. Sommige partijen waren ISO-gecertificeerd. Dit garandeert dat bepaalde procedures waren gevolgd, maar niet dat kwaliteit wordt gewaarborgd. Intern toezicht kon bij geen van de partijen worden waargenomen. Noch het bouwbedrijf noch de gemeente heeft een behoorlijke risico-analyse uitgevoerd. Niemand was verantwoordelijk voor het totale complex. Wat ontbrak in Bos en Lommer, en wat in steeds meer complexe bouwprojecten ontbreekt, is een herkenbare, effectieve systeemverantwoordelijkheid. Op basis van een omvattende analyse bouwde de Onderzoekscommissie Bos en Lommerplein voort op de bevindingen van de Commissie Oosting (cafébrand Volendam), de Commissie Alders (vuurwerkramp Enschede), de Onderzoeksraad voor Veiligheid (‘Veiligheidsproblemen met gevelbekleding’, respectievelijk ‘Brand cellencomplex Schiphol-Oost’) en de onderzoekingen van de VROM-inspectie naar effecten van sneeuwval en regen op platte daken.
Daaruit vloeiden onder meer de volgende aanbevelingen voort: 1. Zorg ervoor dat alle partijen die de voorbereiding van een bouwplan een rol spelen, zodanige procedures volgen dat competent intern toezicht is gewaarborgd. 2. Schakel voor een bouwproject (boven een bepaalde bouwsom) een coördinerend bouwconstructeur in. 3. Leg de inschakeling van een hoofdbouwconstructeur bij complexe bouwprojecten als verplichting in wetgeving vast, zodat niet door prijsconcurrentie zo'n essentiële functie kan sneuvelen. 4. Verstrek aan architecten en constructeurs zo veel mogelijk integrale opdrachten. Daardoor vallen geen taken tussen de wal en het schip.
prof.dr.ir. Hugo Priemus Decaan faculteit Techniek, Bestuur en Management, TU Delft Lid van de Onderzoekscommissie Bos en Lommerplein