KENNIS EN KUNDE
Filosofie
als begeleider van praktische
Adriaan BEKMAN
Dr. A. Bekman is directeur van Instituut voor Mens- en Organisatieontwikkeling (www.het-imo.net) en lector leiderschap aan de Hanze Hogeschool te Groningen. E-mail:
[email protected].
2
Tijdschrift voor Begeleidingskunde, 3 (2), 2-11
Voor het schrijven van mijn boek Bezieling.
INLEIDING Filosofie van het georganiseerde leven - een nog
steeds lopend proces - heb ik mij enkele jaren beziggehouden met het lezen van het werk van een aantal grote filosofen. Zo wilde ik ontdekken hoe deze wijsgeren omgaan met wezenlijke vragen die in de ziel van mensen leven. Het werd mij geleidelijk duidelijk dat zij zich niet zozeer willen inspannen om tot een absolute waarheid te komen, maar dat zij willen bijdragen aan het duiden van wat zich tussen mensen afspeelt. Dit lijkt mij ook vandaag de dag een mooi aanknopingspunt voor de begeleidingskunde. In wezen zijn begeleiders immers de filosofen voor de dagelijkse praktijk. Zij helpen de klant op een inspirerende wijze te filosoferen over levensvragen en daarbij zinvolle stappen te zetten. Zo komt hun vraagstuk in beweging en komen zij tot verhelderende inzichten ter onderbouwing van levenskeuzen.
levensvragen Met dit artikel wil ik in kaart brengen hoe filosofen in de afgelopen 2.500 jaar zijn omgegaan met fundamentele levensvragen, zoals wezenlijke dilemma’s en uitdagingen omtrent het bestaan van onze oorsprong, de ziel, vrijheid en de zin van ons leven, en wat betreft de scheppingsruimte die mensen hebben om tot een eigen zin en levensbestemming te komen. Met andere woorden, hoe de filosofen denken over bezieling en zingeving. In de kern zien zij van oudsher de essentiële levensvraag voor de mens als de keuze tussen genot of het ontwikkelen van kennis als weg tot blijvend levensgeluk. Deze ‘wor-
www.tsvb.nl
In het georganiseerde leven dat wij leiden, is er veel aandacht voor alles wat ons nog te doen staat en minder aandacht voor ons reflecteren op de waaromvraag. Juist deze vraag leidt ons naar bronnen van bezieling en zingeving. De filosofie is zo’n eeuwenoude bron voor bezieling en zingeving. Aan de hand van enkele spraakmakende filosofen over een periode van 2.500 jaar verken ik in dit artikel hoe de ‘wortelvragen’ van ons leven - de vragen naar onze oorsprong, de menselijke ziel en het bestaan van vrijheid - door filosofen behandeld zijn en hoe dit ons inspiratie kan geven deze vragen in ons georganiseerde bestaan op te zoeken en te verkennen. Dit kan een fundament geven voor wat de begeleidingskunde in wezen doet - tijd en ruimte maken voor wezenlijke vragen van mensen in een georganiseerd bestaan - en wat de begeleidingskunde tot een begeleidingskunst maakt.
telvragen’ en daaruit volgende levenskeuzen vormen de basis voor de praktische uitdaging en zijn een uitnodiging om tot een ‘zinschepping’ van het eigen leven te komen. Met dit artikel hoop ik de lezer een basis te bieden voor de filosofische duiding van de zin van de begeleidingskunde. Daartoe worden afwisselend beschouwingen en reflecties daarop (cursief) gepresenteerd.
3
KENNIS EN KUNDE
PLATO We beginnen bij Plato (ca. 427-347 v.Chr.), de onovertroffen Griekse filosoof die de basis legde voor alles wat later volgde. Plato’s werk is uniek wat betreft stijl en betekenis, en is ook nu nog relevant en lezenswaardig. Op een klassieke onderwijzende manier wil de leer van Plato laten zien hoe de mens in theorie gelukkig kan leven. Daarin is filosoferen als reflectieve activiteit belangrijk. In Plato’s werk speelt een andere filosoof, Socrates (ca. 470-399 v.Chr.), de hoofdrol. In dialoog met anderen onderzocht Socrates systematisch en vasthoudend de vraagstukken van God als oorsprong, ziel en vrijheid ofwel de vraag naar de zin van het leven. Filosofie en opvoeding gingen daarbij hand in hand. Enerzijds werd de geest geschoold door het filosoferen, anderzijds werd het lichaam geoefend in sport en genotsbeleving. Dit vormde toen reeds de basis voor een goede begeleiding van de ontwikkeling van de jonge menselijke ziel. In Plato’s tijd werden de bakens voor het reflecteren op het menselijk bestaan definitief verzet. Voor die tijd werden enkelen uit de elite geschoold tot het beheren en beheersen van de wijsheid van de mensheid en het mens-zijn. Deze ingewijden hadden tot opgave om andere willige of kundige uitverkorenen te scholen, en hen zo rijp te maken voor het dragen van verantwoordelijkheid in de natuurlijke gemeenschap waarvan zij deel uitmaakten. Zo kwam er in Plato’s tijd met het filosoferen een openbare orde voor het voeren van een reflectieve dialoog, waarin een ieder die bereid was na te denken kon participeren. Socrates voerde een horizontale en ‘zinscheppende’ dialoog, met iedereen die bereid was in te gaan op zijn vragen en gedachten en tevens eigen vragen en gedachten wilde uiten. Voor het kundig begeleiden geeft deze filosofische dialoog een goed handvat. We spreken met de ander niet zozeer over het probleem, maar laten hem onderzoeken wat de sturende gedachte is of het leidende idee dat zijn handelen en gedrag richting en kwaliteit geeft. Is dit idee eigenlijk wel adequaat, gezien de wijze waarop het uitwerkt in de praktijk? Wij laten
4
ons immers niet zelden leiden door ideeën en sturende opvattingen die helemaal niet goed uitwerken in de situaties waarin wij verkeren. Door deze opvattingen kritisch te bevragen, kunnen we het wendingspunt vinden: de opening naar een ander idee of sturende opvatting, als basis voor ons optreden in de sociale situatie. Plato hield zich als filosoof met de wezenlijke praktische levensvragen bezig en verwoordde die vragen en de daarbij horende gedachten op een zinscheppende manier. Hij wilde mensen handreikingen bieden voor het leiden van een gelukkig en zinnig leven. De kernvraag voor Plato - uitgedrukt in de dialogen van Socrates - was: gaat het in het leven om genot of gaat het om kennis? Daarbij vormden voor Plato de manier waarop de ziel van de mens verzorgd moet worden en de manier waarop de samenleving ingericht moet worden, de belangrijkste thema’s. Deze vragen ontstonden doordat mensen in toenemende mate leefden in zelfgevormde gemeenschapscontexten die zich vanuit een natuurlijk bestaan emancipeerden. Men kon zich niet meer onttrekken aan vraagstukken omtrent de zin van het leven. Dit bracht de mens in een wereld van krachten en machten die het leven beheerst en stuurt. Men werd geconfronteerd met de onvolmaaktheid van het menselijke bestaan en kreeg een morele verantwoordelijkheid te dragen. Filosofisch begeleiden is sindsdien: de levensvragen die mensen bezighouden op een reflectieve en onderzoekende wijze beschrijven, in dialoog met elkaar, zodat er een zingevende werking van kan uitgaan. Filosofisch begeleiden leidt niet tot waarheidsantwoorden die de vraagstukken definitief het zwijgen opleggen. Het biedt onderzoekende en beeldende gedachten en concepten, waarmee wij de werkelijkheid kunnen bekijken, vormgeven en waarderen. Sinds Plato is het filosoferen nog altijd een zinscheppende activiteit van de reflectieve mens. In onze tijd van dadendrang en presteren is de filosofie op de
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
KENNIS EN KUNDE
achtergrond geraakt en hebben we geen idee meer van de invloedrijke betekenis van filosoferen op het dagelijks leven. We missen de zinscheppende activiteit van het met elkaar in dialoog zijn over wezenlijke vragen betreffende onze oorsprong, de ziel en vrijheid. We vinden dat niet meer interessant en dat is beklagenswaardig. Dit is het fenomeen van ons leven in georganiseerde contexten, waarin de zinscheppende vragen en dialoog naar de achtergrond verdwenen, werden opgeruimd en werden ingewisseld voor actieve luiheid. Dit nu kan de begeleidingskunde als verwaarloosd terrein tot haar eigen territorium verklaren. Zij ondersteunt zoekende mensen die leven met reële vragen over het doorgronden van de wezenlijke dimensies van het scheppen van zin. De begeleidingskunde werkt bovendien als een bezielende kracht die mensen inspireert om het eens anders te proberen en op de werkingen daarvan zingevend te reflecteren. ARISTOTELES Plato vormde de overgang van een helderziend bestaan in ideële sferen, naar een bestaan vanuit de zintuiglijke waarneming. Aristoteles (384322 v.Chr.), eveneens een Griek, was de eerste filosoof die deze grote stap volledig kon maken en zo de mensheid op een ander niveau van verkennen en onderzoeken bracht. Voor Plato, door Socrates uitgesproken, was het duidelijk dat het de menselijke kennis is die de mens verder brengt en niet het bevredigen van zijn lusten en het genieten op zich. Op allerlei dialogische wijzen hield Socrates dit vraagstuk van genot of kennis tegen het licht. Aristoteles ging van start vanuit dit streven naar kennis en veralgemeniseerde dit als het voor elk mens nastrevenswaardige. De begeleidingskunde vraagt het vakmanschap van de begeleider om, vanuit de waarneming en de concrete beschrijving van gebeurtenissen, op zoek te gaan naar de werkende krachten en hoe die te sturen en soms te beteugelen. Het is de kunst om bij het gesprek niet in abstracties te verzanden, maar de ander te leiden naar reflecteren op wat gebeurd is,
www.tsvb.nl
door concreet in beeld te brengen wat in die situatie daadwerkelijk speelde. Door deze beschrijving komt het vraagstuk tot leven voor verteller en begeleider en kunnen de karakteristieken van het verhaal geduid worden. Dit vormt een brug naar de volgende stap, zodat men het proces in de praktijk op een goede manier verder kan brengen. Aristoteles maakte werk van het vraagstuk van de ziel. Hij zag beweging als de meest oorspronkelijke en duidelijke manifestatie van de ziel: het lichaam kan bewegen vanwege een ziel. Aristoteles werkte deze stelling in allerlei thema’s uit. Dit verkennen van een vraagstuk, het tot weten komen, het verkrijgen van inzicht door een eigen denkactiviteit, was voor Aristoteles - en is dat wellicht ook voor ons in de huidige tijd - het meest inspirerende en vreugdevolle wat een mens kan doen en beleven. De begeleider bevindt zich, bezien vanuit dit perspectief, in het hart van het zinscheppende proces dat iemand kan ondersteunen om tot bezield denken, voelen en handelen te komen. Aristoteles was niet alleen onderzoeker, maar ook pedagoog. Hij verkende al nadenkend de werelden van ziel en geest, en onderrichtte vele mensen in zijn omgeving in een eigen school. Aristoteles beheerste als geen ander het balanceren tussen het wezenlijke en het praktische, het geestelijke en het materiële, de activiteit en de zingeving. Na hem is er geen filosoof meer geweest die zo omvattend heeft gefilosofeerd, vanuit eenzelfde innerlijke vrijheid, vanuit de vreugde in het eigen denken en het verkennen van de wezenlijke vragen en in dialoog daarover met leerlingen. Plato haalde de ideeën ‘naar beneden’ en maakte ze voor de mens beschikbaar. Aristoteles construeerde vanuit de waarneming eigen denkbeelden die zinscheppend werken. Hiermee werd de basis gelegd voor 2.500 jaar filosoferen. Hun werk is ontegenzeggelijk de ‘oerbeweging’ van het filosoferen.
5
KENNIS EN KUNDE
Het is pas in onze tijd dat het dichterlijk, zingend en vrij verkennen van wezenlijke vraagstukken weer enigszins aan de orde mag komen. Na Plato en Aristoteles kwamen wij al filosoferend terecht in een geleidelijk proces van ‘uit de kosmos vallen’, in het geloof terechtkomen, de hang naar verwetenschappelijking doormaken en waarheid bewijzen. En nu zijn we op een nulpunt aangeland, waarbij we niet meer in staat zijn de wezenlijke vragen al filosoferend te onderzoeken. In het georganiseerde leven dat wij allen leiden, is er een bewuste poging nodig om dit verhelderende gesprek, dit zingevende proces en deze bezielende dialoog vorm te geven. De begeleidingskunde kan hieraan een wezenlijke bijdrage leveren. Hoe kunnen wij deze kwaliteiten in deze tijd op een bewuste manier ontwikkelen en laten werken? Dit vraagt onderzoek en methodieken die gezonde en inspirerende werkwijzen kunnen ondersteunen. Dat vindt aanknopingspunten voor ontwikkelstappen in de sociale wetenschappen; van opstellingen tot systeemleer en ontwikkelingsdenken. AUGUSTINUS Na deze Griekse wijsgeren raakte het filosoferen gevangen in een verengde context van belangen en overwegingen, die het lot van het staatsbestel en van de machtige elite diende te onderbouwen. Het filosoferen kwam in dienst van een geprogrammeerde geest. Het vanuit de Romeinse tijd ontstane kerkelijke geloof ging zich op een beslissende manier met de praktische levensvragen bezighouden. De menselijke ziel werd de gevangene van geloof, geloofssystemen en politieke macht. De wezenlijke vragen die desondanks de menselijke ziel beheersten, werden geformuleerd in termen van kerk en staat. Augustinus van Hippo (354-430) drukte op heldere wijze uit hoe de vragen rondom God als oorsprong, ziel en vrijheid behandeld moeten worden: vanuit een wanhopig worstelen met het beeld van een allesbepalende God en een onvermogende mens. Deze is desondanks toegerust met kwaliteiten van geest en ziel die ver uitstijgen boven al wat levend op aarde wordt aangetroffen. Bij de Grieken kon het filosoferen nog plaats-
6
vinden in een zojuist aan de Goden ontworstelde ruimte van zelf denken en dialoog voeren, juist ook met de ander, maar door Augustinus kwam de mens in de aarde terecht, in een troebel en onduidelijk bestaan van hartstochten en begeerten die hem naar beneden trekken. Van daaruit ontstond een godsbeeld van volmaaktheid en alomvattendheid, doordat de mens de barbaarsheid van de eigen ziel was binnengetrokken. De mens werd zich ervan bewust dat hij slecht is, in een wereld van God die goed is. De mens was uit de goddelijke schepping gevallen en werd geconfronteerd met de krachten die werken buiten het aards paradijs. Men was niet meer in staat zich op eigen kracht te verheffen boven dit genotzoekende bestaan en een weg naar die heerlijke schepperswereld te vinden en af te leggen. De mens moest zich derhalve overgeven en laten leiden door wat het goddelijke wijsheidswoord hem vertelde. De goddelijke liefde kon hem redden, als hij zich schikte in zijn lot en zijn verhouding tot God als allesbeheersend zou accepteren en naleven. Het goede was de mens uit handen geglipt. De vrijheid van denken en willen was slechts door God aan de mens gegeven. Liefde was slechts de goddelijke liefde, die de mens redden kon. Zo raakten alle wezenlijke zielskwaliteiten die een mens vanuit bewustzijn bewegen, ontkoppeld van het menselijke bestaan. Hier dient zich het vraagstuk aan van de vrije wil. Is de wil vrij of bestemd? Hierbij gaan de wegen uiteenlopen. De een zegt: het lot is bestemd, de genen zijn bepalend. Een ander vindt: de mens is vrij in zijn keuzen, als hij bewustzijn ontwikkelt. Bij het begeleiden van mensen naar een eigen standpunt, is de begeleider sturend voor het proces. Richt ik mij op het verleden en zoek ik naar oorzaken? Of richt ik mij meer op de toekomst en richt ik mij op keuzen en mogelijke stappen? Hier vinden we ook het spanningsveld tussen de context waarin men leeft en werkt, en die de mens sterk beïnvloedt, en de innerlijke oriëntatie en kracht van de mens, zijn idealen en impulsen, die hem in beweging brengen. De dialoog tussen mensen brengt dit spanningsveld in
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
KENNIS EN KUNDE
beweging. Het is mogelijk juist de meervoudigheid, de paradox van het zielenleven van de mens, die in de begeleiding een goede oriëntatie kan geven aan de begeleider voor het omgaan met dilemma’s. CUSANES EN SPINOZA Na Augustinus was het wachten op moedige denkers die bereid waren de door hem geformuleerde kaders en grenzen te doorbreken en op onderzoek uit te gaan. Dat werd een lang wachten. Nicolaas van Cusa ofwel Cusanus (1401-1464) en Baruch Spinoza (1632-1677) werden die kaderdoorbrekende filosofen; zij bewerkten, vanuit eigen denkkracht en op mathematisch precieze wijze, de wortelvragen. Dit werden bij hen vragen die ons kunnen helpen om de werkelijkheden die wij ervaren te onderzoeken en leren kennen. De filosofie kreeg in hun tijd als taak om grondvesten te verschaffen voor een methodische en wetenschappelijke benaderingen van vraagstukken. Dat gaf de filosofie toegang tot een breed maatschappelijk veld. Door haar verbinding met en de legitimering van het wetenschappelijk denken, kreeg het filosoferen een grote invloed op de leidende gedachten van bestuurders en andere invloedrijke personen. Het conflict tussen de ‘wetenschappelijke’ filosofen en de uit eigen intuïtie denkende filosofen zet zich ook nu nog voort in het maatschappelijke bestel. De wetenschappers verhuizen naar de universiteit en worden hoogleraar. De liefhebbers blijven thuis en proberen moeizaam hun ideeën en inzichten in de maatschappij geldend te krijgen. Vragen omtrent God als oorsprong, ziel en vrijheid komen op afstand te staan. Ze zijn geen onderdeel meer van een publieke overweging en missen maatschappelijke relevantie. De vraagstukken en antwoorden zijn naar de wetenschappelijke kamers verhuisd en worden daar op intellectuele en methodisch verantwoorde wijze beslecht. Het zingevende debat is uit de samenleving verdwenen. De mens leeft een nuttig, georganiseerd leven en daarnaast kan hij zich tot het geloof wenden voor antwoorden op levensvragen. Geinteresseerden in de filosofie blijft over om wijs-
www.tsvb.nl
begeerte aan de universiteit te gaan studeren. Dit heeft consequenties voor de mens en zijn innerlijk leven. De menselijke ziel is onvervuld en op de zinvragen die daar leven - het zoeken naar bezieling - is geen georganiseerd antwoord te geven. Hier werkt slechts dat mensen andere mensen helpen en ondersteunen bij het maken van een volgende stap en in het verkrijgen van een nieuw inzicht. Noodzakelijk daarvoor is dat de mens als persoon verschijnt, en dat het ik van de mens in de ziel verschijnt en het ik van de ander aanspreekt. Dit lijkt mij de kern van het begeleiden: het werken vanuit het eigen ik, de kern van het eigen zijn, door dit bij de ander aan te spreken. Dat betekent dat het niet zozeer om het probleem zelf gaat, maar om hoe die ander met dit probleem omgaat. In het bijzonder is daarbij van belang alles te verbinden met de persoon van de ander en van jezelf, om als mens tot mens te verschijnen en met de ander in contact te komen. Een voorbeeld: collega’s van mij begeleiden ‘uitbehandelde’ patiënten die door vele circuits zijn gegaan; uiteindelijk zijn de hulpverleners aan het eind van hun Latijn gekomen. Mijn collega’s doen niets anders dan een goed gesprek voeren, gericht op wat die ander als zijn vraag ziet en hoe hij daarmee omgaat. Het maken van een kleine nieuwe stap brengt de vraag meestal in beweging. De patiënten reageren dan verheugd; het is in hun beleving voor het eerst dat er iemand ingaat op hun vraag en ze zelf mogen onderzoeken welke stap hen verder zal brengen. KANT Met Immanuel Kant (1724-1804) kwam het dilemma tussen materie en geest tot een hoogtepunt. Hoe diende de mens te leven, nu het materiële en meditatieve bestaan volstrekt gescheiden waren geraakt? Dit gold voor de individuele mens, en dus ook voor het maatschappelijk bestel en zijn bestuurders. Kant vond er op sublieme wijze een antwoord op: we moeten onderscheid maken tussen het ‘ding’ en zijn ‘verschijnen’. Het ding zelf kunnen we niet kennen, het verschijnen kunnen we onderzoeken. Iedere mens heeft de verantwoordelijkheid om een manier te
7
KENNIS EN KUNDE
vinden om zich te verhouden tot wat zich in en om hem afspeelt. Hiervoor formuleerde Kant de stelregel: ieder mens handelt zoals het voor het geheel het beste zou zijn. Zo verbond Kant het eigenbelang van de mens met het maatschappelijk belang. Dit denken werd enorm gestimuleerd door wat zich in de Franse revolutie afspeelde. Niet het ‘door God gegeven’ gezag regelde voortaan de samenleving, maar de ‘stem van het volk’ werd bepalend. Niet meer het van boven gegeven morele handelen, maar het uit eigen moraliteit geboren handelen kwam voorop te staan. Het vraagstuk van vrijheid en noodzakelijkheid werd opnieuw gedefinieerd: vrijheid is een handelen vanuit zichzelf, geleid door het zelf inzien van het noodzakelijke. Met Kant kwam het individu op de kaart te staan en begon de weg van het individualisme en collectivisme als parallelle stromen bij het mens worden. Ik en gemeenschap, dat is waar het om ging draaien. Zo begon ook de eigen verantwoordelijkheid voor persoonlijke ontwikkeling. De mens kan de hem gegeven grenzen van ‘zijn’ doorbreken en nieuw land betreden. Ieder mens kan zich als individu bewegen. De nieuwe maatschappelijke dynamiek die daaruit voortkomt, kunnen we reguleren door leidende principes te introduceren die de mens - uit inzicht - zelf hanteert bij zijn optreden. Dat gaat echter niet vanzelf; daar is dialoog en ontmoeting voor nodig. We zijn hier aangeland bij het vraagstuk: hoe kom ik bij de ander? Hoe zie ik het lijden van de ander en maak ik het tot mijn verantwoordelijkheid de ander te helpen daarin zijn volgende stap te vinden? We zijn elkaars begeleider en kunnen via elkaar een eigen weg vinden. Zo is het voor mij heel behulpzaam als ik af en toe bij een klant een collega nadoe, door de kracht van die collega in mij zelf te mobiliseren en aldus te verschijnen. Het is dan een eigen kracht geworden, die de ander herkent als werkzaam voor de eigen vraag. De mens kwam door Kant in het centrum van het kosmische en wereldgebeuren te staan. De mens was
8
daarbij niet meer een vanzelfsprekend deel van wat zich ontwikkelt en voltrekt. De mens werd een actor die het gebeuren bepaalt en daarin zijn eigen lot ter hand neemt. Hier begon het grote waagstuk van de mens: hoe zal hij omgaan met zichzelf, met de wereld die hij aantreft, met de onzichtbare, onkenbare realiteiten die zijn bestaan beïnvloeden en mogelijk bepalen? Het vraagstuk van God als oorsprong, ziel en vrijheid werd voortaan in een nieuwe, door mensen zelf geschapen, context behandeld. We betreden hiermee definitief een horizontale ruimte: de ruimte tussen mensen waarin de dingen bepaald worden. Daarbij is het de mens die (zich) verandert. We moeten ons onttrekken aan de bestemmende verticale ruimte, waarin wij als mens deel zijn van een niet te kennen en door anderen gestuurde werkelijkheid. De ene mens begeleidt de andere mens. HEGEL Met Georg Wilhelm Friedrich Hegel (17701831) trad een genie aan. Hij waagde een poging het nieuwe paradigma in een allesomvattend, het geheel dekkend, systeem onder te brengen. Hegel herinnerde zich Plato en hoe deze de wereld van de geest als bepalend voor ons bestaan voorstelde. Die wereld kunnen wij door ons denken benaderen. Daar vinden we het vraagstuk van het geheel en de delen, de tijd en de ruimte, de waarheid en de voorstelling. Zo werd Hegel de inspirator van mensen die allesomvattende maatschappelijke systemen willen bouwen, omwille van het heil van mens en mensheid: we hebben het zelf in de hand en moeten de geest mobiliseren, de materie vormen en ons als gemeenschap inrichten op een wijze die een ieder de kans geeft mee te doen. Het verticale, op adel en edel gebaseerde, hiërarchische maatschappelijke bestel werd definitief doorbroken. De mens begint een ontdekkingstocht in het scheppen van de eigen buiten- en binnenwereld. Er ontstaat een nieuwe opening voor het onderzoeken van
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
KENNIS EN KUNDE
het vraagstuk van de ziel ofwel het bewustzijnsvraagstuk. Hoe zit het met het menselijk bewuste en hoe is dat vanuit de herinnering gevormd? Zo kan men innerlijk verkennen wat er is maar dat niet tot het bewuste is doorgedrongen: het onbewuste of onderbewuste. Dit is de opgave van de begeleider; dit is zijn focus. In dit onderzoeken van het bewustzijn kwam ook het zelfbewustzijn aan de orde; een eerste aanzet voor het onderzoek naar de geïndividualiseerde ziel. De eigen persoonlijke ‘ikgeest’ verschijnt in de ziel en vindt daar zijn behuizing. In de kunst werd dit met groot vertoon zichtbaar en hoorbaar gemaakt. De kunst individualiseerde. Zij werd een persoonlijke expressie, meer dan een verbeelden van wat als algemeen wordt gezien en geloofd. Daarin vonden mensen een nieuw oriëntatiepunt voor het vormgeven en zin geven aan hun leven.
besturing van het bestaan, evenals voor een zinvolle ontwikkeling van het maatschappelijke bestel. KIERKEGAARD Søren Kierkegaard (1813-1855) was de exponent van deze ontwortelde, zoekende mens die op eigen kracht de zin van het bestaan moet zien te vinden. Dit vroeg een volkomen doorbreken van alle oude, traditionele levensvormen en denkvormen, die nog altijd het maatschappelijke systeem in de klem hielden en een spanning opbouwden tussen wat zich in het innerlijk van de mens afspeelde en wat zich maatschappelijk aan levensruimte aanbood. Kierkegaard zocht de weg terug naar Griekse en christelijke bronnen, niet alleen wat betreft het kennende en denkende, maar ook wat betreft levensstijl. Hij opende de weg naar een kritische, zelfkritische en tevens beeldende kwaliteit van verkennen en leven. Dit gaf de richting aan voor de ‘moderne eenzame mens’ bij het zoeken naar zijn bronnen en de volgende levensstap.
De kunst is de grondslag van de begeleidingskunst. SCHOPENHAUER Arthur Schopenhauer (1788-1860) liet ons deze ongetemde ikgeest in de ziel zien. Hij zag tussen en onder de mensen een ontembare wil van zijn en heersen. Nu de traditionele kaders doorbroken waren en de machtsverhoudingen niet definitief vastgelegd en de mens op het eigen oordeel aangewezen was, zou het driftmatige van het geïndividualiseerde zijn in het maatschappelijke bestel doorbreken. Mensen kunnen daarbij door andere mensen gemobiliseerd worden voor idealen die hen ten slotte zelf te gronde richten.
De individuele eenzame ziel, levend in een maatschappelijk systeem waarin zijn stem gehoord moet worden, raakt in zijn bestaan meer en meer ingebed in een economisch bestel dat is vormgegeven door georganiseerde ondernemingen en instituten. De sturing en bestemming is verdeeld over maatschappelijke partijen die waardenschepping op materieel en spiritueel vlak in concurrentie met elkaar willen bestemmen. We zijn totaal ontheemd en vervreemd geraakt van wat de mens eens leidde. Het proces voltrekt zich nu tussen mensen met belangen, strevingen en macht.
Hoe moet de mens - in een van God losgekomen wereld, in een voor het eigen ik toegankelijke ziel, waarin alle mogelijke krachten heersen kunnen zijn eigen lot en dat van de ander bestemmen en vormgeven? Er ontstaat een dringende noodzaak om de verwaarloosde reflectieve zingevende kant van het leven - de spirituele basis van het bestaan - een nieuwe inhoud, betekenis en werkingsvorm te geven. Deze moeten toegankelijk zijn voor de individuele
NIETZSCHE Net als Kierkegaard was Friedrich Nietzsche (1844-1900) een individuele ziel die de versnipperd geraakte wezenskern van het mens-zijn en de mensheid uit eigen kracht heel wilde maken. Hij wilde de nieuwe mens een nieuwe kern bieden; daartoe moest men zichzelf uit het moeras van het ‘zijn’ optrekken en een bestemming zoeken. Een onophoudelijke wederkeer van de dingen, een driftmatige kracht van leven en overleven met oog voor wat wezenlijke impulsen zijn, en een
www.tsvb.nl
9
KENNIS EN KUNDE
vernieuwing van een christelijke cultuur vanuit de oerbronnen (zoals de Grieken die blootlegden) - dat is wat Nietzsche voor de mensheid wilde doen. Het proces van begeleiden wordt nogal eens gezien als het gaan van een weg waarin allereerst wordt afgebroken en vervolgens weer kan worden opgebouwd. In vele begeleidingsmethoden zit dit duidelijk of subtiel verborgen. De mens moet eerst iets loslaten, voor hij iets nieuws kan integreren. Ik zie zelf meer in de tegenovergestelde beweging: de mens moet eerst zijn verleden integreren en zich daartoe bekennen, om daar kracht uit te putten voor een nieuwe stap die dit geheel van kennis en ervaringen in een nieuw licht zet. Dit baseer ik op het filosofisch inzicht dat het leven en het samenleven geen objectief maar een intersubjectief gebeuren zijn, waarin we steeds weer door een cyclus heengaan om zin aan ons leven toe te voegen. Die zin is niet vastgelegd en gegeven, die scheppen wij mede zelf. Daarin zit de vrijheid van het bestaan.
In plaats van in abstracties te belanden, moeten we terug naar de gebeurtenissen die zich afspelen. We gaan terug naar de waarneming en stellen vervolgens de zingevingsvraag. Het gaat niet om het openleggen van waarheid, maar om het scheppen van zin. Dit scheppen is een daad die net zo wezenlijk is als het materiële scheppen van onze eigen bestaanswereld.
De mens wordt nu uitgedaagd een verhouding tot de dingen en zichzelf te vinden. Daarin is hij op de andere mens aangewezen en de ander is de spiegel waarin hij kijkt.
Met Foucault - en met Ahrend, Habermas en Levinas - begon een nieuwe cyclus van verkennen van de wezenlijke vragen van God als oorsprong, ziel en vrijheid. We staan daarbij op de schouders van voorgangers, maar maken ons vrij om opnieuw deze vragen te stellen en te doordenken. Het bijzondere daarbij is, dat de mens als individu in de eigen ziel is aangekomen en iedere mens een wezenlijk bestanddeel van het maatschappelijk bestel geworden is, maar dat de mens vervreemd is van de ander, van de natuurlijke band met de ander en nu een weg inslaat die hem op (onder)zoek naar die ander laat gaan. Van ‘ken u zelve’ en ‘zorg voor u zelve’, gaan we nu op weg naar ‘ken de ander’ en ‘zorg voor de ander’; niet meer vanuit paternalistische verhoudingen, maar vanuit vrije mensen met een eigen verantwoordelijkheid. Dat vraagstuk kan de filosofie als geen ander begeleiden en documenteren.
FOUCAULT Ook Michel Foucault (1926-1984) keerde terug naar de Griekse bron van het filosoferen: de vragen die bij hem centraal stonden, waren die van God
Dit kan het werk van de begeleider onderbouwen. Daarbij kan de begeleider zich het volgende realiseren: Foucault staat in het brandpunt van wat waar-
HEIDEGGER Met Martin Heidegger (1889-1976) kwam de filosofie op een punt waarbij bleek dat het technologische wonder dat zich van alle levensgebieden meester maakte, de dominante drijvende kracht in de samenleving werd. Tevens ontplooide zich een wereldeconomie waarin alle mensen participeerden. De filosofie had daar weinig meer aan bij te dragen dan een discours voor een kleine elite. Daarin werd vastgehouden aan de basale vragen van God als oorsprong, ziel en vrijheid, maar men kon geen antwoord bieden dat kon concurreren met de veelbelovende machten en krachten van technologie en economie.
10
als oorsprong, de ziel en vrijheid. Hij hield ervan met anderen, zijn studenten, in dialoog te komen en de door hem opgeworpen vragen samen te verkennen. Dit moest een houvast bieden in het praktische leven van de moderne geïndividualiseerde mens die - volkomen betrokken op het wereldwijde economische, sociale en politieke systeem - zijn weg moet zoeken. Foucault ging terug naar ‘ken u zelve’, maar ook naar ‘zorg voor u zelve’. Deze twee vragen dienden voortaan in het centrum van onze aandacht te staan.
Tijdschrift voor Begeleidingskunde
KENNIS EN KUNDE
schijnlijk het belangrijkste is in onze tijd. Ik doel daarmee op een uiterst omvattende en diepgaande verandering in het besef dat het westen zich geleidelijk van de geschiedenis en van de tijd heeft gevormd. Alles wat dit besef organiseerde, alles wat er continuïteit aan verleende en alles wat het voltooiing beloofde - dat alles valt in duigen. Sommige mensen zouden het graag weer oplappen. Foucault daarentegen zegt ons dat je - zelfs tegenwoordig - de tijd anders moet leven; voorál tegenwoordig. TOT BESLUIT Een verkenning van 2.500 jaar filosoferen vormt een lange cyclus die uiteindelijk, op een nieuwe manier, aankomt bij zijn begin. Het zijn de blijvende vragen die ons leiden door veranderende tijden en het is onze reflectieve inspanning om datgene wat gebeurt te doorgronden. Dit helpt ons een verhouding tot het eigen bestaan te verwerven en om oog, oor en hart te krijgen voor het bestaan van de ander. Het is mooi om te zien hoe in deze grote tijdspanne de vragen dezelfde gebleven zijn en hoe er steeds weer stappen genomen zijn om met deze vragen, vanuit de tijdgeest, om te gaan. We staan op de drempel van een grote sprong in het filosoferen, door ons te onttrekken aan het allesbepalende, voorschrijvende, wetenschappelijke vertoog en ons met de vruchten van het ontheiligde, aardse, zinscheppende vrije vertoog opnieuw op de wezenlijke vragen te richten en het discours van de afgelopen 2.500 jaar op een nieuwe manier en in een geheel andere context aan te gaan. Dit doen wij van-
www.tsvb.nl
uit en met het oog op de ander. Hier ontstaat een nieuwe basis voor de begeleidingskunde. Wij leren zien door de ogen van de ander. In de verkenningen die we zijn tegengekomen, komen enkele punten steeds terug. − Lichaam en geest zijn als zodanig evident. Het is de ziel van de mens die vragen oproept. − De vragen naar onze oorsprong, naar de zin van het leven en naar vrijheid of bepaaldheid zijn de blijvende zielenvragen. Deze uiten zich in allerlei problemen die de mens confronteren met zijn bestaan. − Het vrij denken, willen en oordelen is mogelijk de vrucht van de menselijke zielsontwikkeling in de loop van de eeuwen. − De individuele mens en zijn zielsontwikkeling komen in de loop van de tijd sterker naar voren als kern van het filosofische onderzoek. − De verhouding tussen ik en gemeenschap staat centraal bij het zoeken naar goede levensverhoudingen. Wij gaan ons op de ander richten. Dit zijn de blijvende aanknopingspunten voor een zinvolle begeleiding van mensen in het omgaan met hun levensvragen. Het coachen, begeleiden en mentoren van een ander vindt een goede basis in een filosofische reflectie op echte concrete levensvragen van mensen in georganiseerde levenscontexten. Daarin staat van oudsher ‘het goede doen’ centraal. Daarnaar zoeken geeft een fundamenteel houvast aan begeleider en klant, in hun proces van het vinden van de volgende zinvolle stap.
11