FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Multipla leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Multipla volledig te benutten.
A
ls uw Fiat buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project: Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig aan het einde van zijn lange levensduur milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:
"
veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto;
#
bescherming van het milieu.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden ❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. ❒
Veel leesplezier en goede reis! Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Multipla beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590.
MOTOR STARTEN Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Dieselmotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot het waarschuwingslampje m dooft; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
U
ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-card Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE.... …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het mileu) (conditie van de auto).
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
4
DASHBOARD EN BEDIENING DASHBOARD ...................................................................... SYMBOLEN ........................................................................... FIAT CODE .......................................................................... DE SLEUTELS ....................................................................... DIEFSTALALARM ................................................................ INSTRUMENTENPANEEL ................................................ INSTRUMENTEN ................................................................ INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ......... ZITPLAATSEN ..................................................................... HOOFDSTEUNEN ............................................................. STUURWIEL ......................................................................... SPIEGELS ................................................................................ KLIMAATREGELING .......................................................... VERWARMING EN VENTILATIE ................................... AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING...................... HULPVERWARMING ........................................................ BUITENVERLICHTING ..................................................... RUITEN REINIGEN ............................................................ INTERIEURVERLICHTING ............................................... BEDIENINGSORGANEN ..................................................
5 6 6 8 11 17 18 22 41 44 45 46 48 50 52 54 59 63 65 67 69
INTERIEURUITRUSTING .................................................. DUBBEL OPENDAK............................................................ PORTIEREN .......................................................................... ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... BAGAGERUIMTE ................................................................ MOTORKAP ......................................................................... IMPERIAAL/SKIDRAGER ................................................... KOPLAMPEN ....................................................................... ABS .......................................................................................... ESP-SYSTEEM ........................................................................ EOBD-SYSTEEM .................................................................. PARKEERSENSOREN ......................................................... MULTIPLA VAN .................................................................. AUTORADIO ....................................................................... TANKEN MET DE FIAT MULTIPLA .............................. BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................
71 76 78 80 82 88 90 91 93 95 99 100 102 105 110 112
TECHNISCHE GEGEVENS
1 Vast luchtrooster voor lucht naar de zijruiten - 2 Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen - 3 Claxon - 4 Dashboardkastje - 5 Airbag aan bestuurderszijde - 6 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 7 Instrumentenpaneel en controle- en waarschuwingslampjes - 8 Vast luchtrooster - 9 Verstelbare en regelbare luchtroosters - 10 Dashboardkastje - 11 Airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) - 12 Bedieningshendel buitenverlichting - 13 Opbergvakje - 14 Hendel voor motorkapontgrendeling - 15 Hendel voor stuurwielverstelling - 16 Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers - 17 Knop voor koplampverstelling - 18 Versnellingspook - 19 Bedieningsknoppen voor verwarming en ventilatie - 20 Munten-/creditcardhouder - 21 Toegangsklepje aansteker en asbak - 22 Stekkerdoos - 23 Beker-/voorwerpenhouder
ALFABETISCH REGISTER
F0E0003m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
DASHBOARD
5
DASHBOARD EN BEDIENING
SYMBOLEN
Onder de motorkap is een plaatje aangebracht, waarop de betekenis van de symbolen wordt verklaard. F0E0657m
FIAT CODE Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Fiat Multipla zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. WERKING
TECHNISCHE GEGEVENS
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt, schakelt het beveiligingssysteem de startblokkering in. Draai bij het starten van de motor de start-/contactsleutel in stand MAR:
ALFABETISCH REGISTER
❒ Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje (A) ¢ op het instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de door de sleutel gezonden code herkend en de startblokkering wordt opgeheven. Draai de sleutel in stand AVV om de motor te starten.
6
F0E0379m
❒ Als het lampje ¢ gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Zodra de auto stilstaat kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de motor uit door de contactsleutel in de stand STOP te zetten; zet de sleutel vervolgens in stand MAR: het lampje ¢ gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het lampje blijft branden, dan moet de hele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in de stand STOP moet blijven staan.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR:
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die verschillend is van alle andere, en die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal zeven) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
ONDERHOUD EN ZORG
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
❒ Als het controlelampje ¢ knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiatdealer.
ALFABETISCH REGISTER
❒ Als het controlelampje ¢ blijft branden (samen met het lampje U alleen bij benzine-uitvoeringen), wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutel.
7
DASHBOARD EN BEDIENING
DE SLEUTELS CODE-CARD
VEILIGHEID
Bij de auto worden geleverd: ❒ een sleutel (B) en een sleutel (A) als de auto is uitgerust met een afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling. F0E0004m
B - de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd; C - vakjes voor het aanbrengen van de codestickers als de auto is uitgerust met afstandsbediening.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
8
Samen met de sleutels hebt u een CODE-card ontvangen waarop staat aangegeven: A - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”);
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
❒ twee sleutels (B) als de auto is uitgerust met een diefstalalarm.
F0E0005m
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
DASHBOARD EN BEDIENING
MECHANISCHE SLEUTEL Sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd, is voor het normale gebruik van de auto en dient voor: ❒ de portieren ❒ de dop van de brandstoftank ❒ het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0004m
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: zijn op de laatste pagina’s van dit instructieboekje de typegoedkeuringen voor de verschillende landen opgenomen en staat voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnummer op de handgreep van de sleutel.
F0E0600m
TECHNISCHE GEGEVENS
Ministeriële goedkeuring
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met een knopje (C) en een lampje (D); het knopje schakelt de zender in en het lampje knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger. De afstandsbediening werkt op radiogolven.
ALFABETISCH REGISTER
Sleutel (B), met ingebouwde afstandsbediening, heeft dezelfde functies als sleutel (A) als de auto is uitgerust met afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling en/of diefstalalarm.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ het starten
9
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
10
DUPLICAATSLEUTELS Als u extra sleutels wenst, wendt u dan met alle sleutels die reeds in uw bezit zijn en de CODE-card tot de Fiat-dealer. De Fiat-dealer zal zowel de nieuwe sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels (tot een maximum van 7 sleutels) in het geheugen opslaan. De Fiat-dealer zal u vragen uw eigendomsrecht op de auto te bewijzen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor.
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer en neem alle in uw bezit zijnde sleutels en de CODE-card mee. BATTERIJEN VERVANGEN Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en het lampje op de afstandsbediening knippert een keer kort, of het lampje (F) op het dashboard blijft ongeveer 2 minuten constant branden, dan moet u de batterijen vervangen door nieuwe exemplaren van hetzelfde type: open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats (E). Plaats de nieuwe batterijen volgens de aangegeven polariteit; sluit het deksel.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een batterijenbak of chemobox worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
DASHBOARD EN BEDIENING
DIEFSTALALARM Het diefstalalarm regelt de volgende functies: ❒ omtrekbeveiliging (openen van portieren, achterklep en motorkap); ❒ volumetrische beveiliging (binnendringing in het interieur). F0E0601m
LAMPJES EN BERICHTEN
WERKING Het diefstalalarm van de Fiat Multipla wordt bediend via een ontvanger in het dashboard onder de bekleding rechtsvoor en in-/uitgeschakeld via de in de sleutel ingebouwde radiogolf-afstandsbediening.
De regeleenheid van het diefstalalarm heeft een sirene met eigen voeding. De sirene kan buiten werking worden gesteld.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0602m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Het systeem werkt alleen als de contactsleutel is uitgenomen in stand STOP of PARK.
Diefstalalarm inschakelen: druk kort op het knopje (C) van de afstandsbediening. U hoort een “biep” en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden (alleen bepaalde landen). Het lampje (F) op het dashboard knippert gedurende de tijd dat het systeem is ingeschakeld.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren;
ALFABETISCH REGISTER
Diefstalalarm uitschakelen: druk opnieuw op het knopje van de afstandsbediening. U hoort twee “bieps” en de richtingaanwijzers knipperen tweemaal (alleen bepaalde landen).
F0E0603m
11
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
12
Volumetrische beveiliging uitschakelen: voordat u het diefstalalarm inschakelt, is het ook mogelijk de volumetrische beveiliging van het interieur uit te schakelen. Ga als volgt te werk: draai vanuit stand STOP de sleutel onmiddellijk in stand MAR en vervolgens weer in stand STOP. Neem ten slotte de sleutel uit het contact. Het lampje (F) op het dashboard gaat ongeveer 2 seconden branden om de uitschakeling te bevestigen. U schakelt de volumetrische beveiliging weer in (voordat u het diefstalalarm inschakelt) door de sleutel weer in stand MAR te draaien en langer dan 30 seconden te wachten. Als u bij uitgeschakelde volumetrische bewaking een elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met de contactsleutel in stand MAR (bijv. de elektrische ruitbediening), dan moet u de contactsleutel in stand MAR draaien, de installatie bedienen en de contactsleutel binnen 30 seconden weer in stand STOP draaien. Op deze manier wordt de volumetrische bewaking niet opnieuw ingeschakeld. Sirene buiten werking stellen: druk gedurende 4 seconden op het knopje van de afstandsbediening tijdens het inschakelen van het alarm. Vijf “bieps” geven aan dat de sirene buiten werking is en het diefstalalarm is ingeschakeld.
ZELFDIAGNOSE VAN HET SYSTEEM Als bij het inschakelen van het diefstalalarm de “biep” wordt gevolgd (na 1 seconde) door een tweede, zeer korte “biep”, is het raadzaam te controleren of de portieren, de motorkap en de achterklep gesloten zijn. Probeer vervolgens nogmaals het diefstalalarm in te schakelen. Wendt u tot de Fiat-dealer als de situatie zich herhaalt. PROGRAMMEREN VAN HET SYSTEEM Bij aflevering van de nieuwe auto is het diefstalalarm al geprogrammeerd door de Fiat-dealer. Voor eventuele nieuwe programmeerprocedures raden wij u aan de Fiat-dealer te raadplegen. BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land. Laat deze procedure uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren, om te voorkomen dat het elektronische geheugen wordt beschadigd.
❒ Als er iets in het interieur komt (volumetrische beveiliging). ❒ Als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. Als het alarm in werking treedt, wordt de akoestische sirene ongeveer 26 seconden geactiveerd (maximaal 3 maal en onderbroken door pauzes van 6 seconden, als de oorzaak van het alarm blijft bestaan) en knipperen de richtingaanwijzers ongeveer 5 minuten (alleen bepaalde landen). Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie. Druk op het knopje van de afstandsbediening om het alarm te onderbreken.
Om het systeem weer in te schakelen, moet u de contactsleutel in stand STOP draaien en uitnemen; verlaat vervolgens de auto, sluit de portieren en druk op het knopje van de afstandsbediening. Als het alarm niet inschakelt en het lampje op de afstandsbediening knippert een keer kort, terwijl het lampje op het dashboard ongeveer 2 minuten constant blijft branden, dan moet de batterij van de sleutel vervangen worden door een nieuw exemplaar van hetzelfde type. Deze batterij is normaal in de handel verkrijgbaar. Als u er niet in slaagt het alarm in te schakelen en de batterij van de afstandsbediening is geladen, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam de auto af te sluiten met de sleutel in het portierslot, zodat het alarm buiten werking wordt gesteld en de accu niet wordt uitgeput.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ Als de accu of de voedingskabels van het diefstalalarm worden losgemaakt.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Als een van de portieren, de motorkap of de achterklep wordt geopend.
NOODGEVALLEN
Druk op het knopje van de in de sleutel ingebouwde afstandsbediening om het alarm te onderbreken. Als het alarm niet wordt onderbroken, vanwege een lege batterij in de afstandsbediening of een storing in het systeem, moet u het portier met de sleutel ontgrendelen en het vervolgens openen; steek vervolgens de sleutel in het contactslot en draai de sleutel in stand MAR.
ONDERHOUD EN ZORG
Als het systeem is ingeschakeld, gaat het alarm in de volgende gevallen af:
TECHNISCHE GEGEVENS
ALARM ONDERBREKEN
ALFABETISCH REGISTER
WANNEER GAAT HET ALARM AF
13
DASHBOARD EN BEDIENING
WANNEER IS HET ALARM AFGEGAAN Als na uitschakeling van het diefstalalarm het lampje (F) gaat knipperen, dan is tijdens uw afwezigheid het alarm afgegaan:
VEILIGHEID
Signalering diefstalpoging 1 x knipperen = rechter voorportier
F0E0602m
5 x knipperen = volumetrische sensoren op het plafondlampje 6 x knipperen = motorkap 7 x knipperen = achterklep
NOODGEVALLEN
8 x knipperen = voeding via start-/contactslot 10 x knipperen = ten minste 3 alarmoorzaken Constant branden = batterij van de zender leeg F0E0603m
De knippercodes worden achter elkaar weergegeven met telkens een pauze van 1,5 seconde
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
3 x knipperen = rechter achterportier 4 x knipperen = linker achterportier
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
2 x knipperen = linker voorportier
14
Omdat het diefstalalarm stroom verbruikt, raden wij u aan het diefstalalarm met de afstandsbediening uit te schakelen als u de auto langer dan een maand niet denkt te gebruiken. Zo voorkomt u dat de accu wordt uitgeput.
DASHBOARD EN BEDIENING
START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid:
❒ AVV: motor starten. F0E0010m
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
TECHNISCHE GEGEVENS
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op knop (A).
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling, diefstalalarm, enz.).
15
DASHBOARD EN BEDIENING
STUURSLOT Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Uitschakelen: draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0010m
16
ATTENTIE
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
Uitvoering stuur links
DASHBOARD EN BEDIENING
INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEID
A. Toets â om het menu van het multifunctionele display te doorlopen B. Toets ã om het menu van het multifunctionele display te doorlopen D. Snelheidsmeter E. Toets trip om de trip computer te doorlopen F. Toets mode om het multifunctionele display in te stellen F0E0374m
Uitvoering stuur rechts
NOODGEVALLEN
H. Brandstofmeter.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
(De controlelampjes m en c zijn alleen aanwezig op JTD-uitvoeringen)
F0E0375m
ALFABETISCH REGISTER
G. Toerenteller
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
C. Instelbaar multifunctioneel display.
17
DASHBOARD EN BEDIENING
INSTRUMENTEN SNELHEIDSMETER
F0E0376m
E - brandstoftank leeg. F - brandstoftank vol.
F0E0377m
BELANGRIJK Als er een storing is in het meetsysteem van het brandstofniveau, gaat het lampje van de brandstofreserve continu knipperen en staat tegelijkertijd de wijzer van de brandstofmeter op nul. TOERENTELLER De toerenteller (C) geeft het aantal toeren/min van de motor aan.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
ALFABETISCH REGISTER
18
BRANDSTOFMETER De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje van de brandstofreserve (B) gaat branden als er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De snelheidsmeter (A) geeft de snelheid van de auto aan.
F0E0378m
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Met de toetsen â en ã kunnen, als het hoofdscherm actief is en de buitenverlichting brandt, de lichtsterkte van het instrumentenpaneel en het display (dimmer) geregeld worden.
ONDERHOUD EN ZORG
B - Toets ã om het scherm en de opties van boven naar beneden te doorlopen of, afhankelijk van de situatie, om de weergegeven waarde te verlagen (bijvoorbeeld tijdens het instellen van de tijd).
F0E0044m
TECHNISCHE GEGEVENS
A - Toets â om het scherm en de opties van beneden naar boven te doorlopen of, afhankelijk van de situatie, om de weergegeven waarde te verhogen (bijvoorbeeld tijdens het instellen van de tijd).
ALFABETISCH REGISTER
De toetsen (A) â en (B) ã zijn beschikbaar als u zich in een MENU op het display bevindt.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Om volledig gebruik te kunnen maken van de informatie die het digitale display kan leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de aangegeven bedieningsknoppen. De werking wordt hierna beschreven. Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk helemaal door te lezen.
19
DASHBOARD EN BEDIENING
C - Toets MODE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Korter dan 1 seconde indrukken (korte impuls): aangegeven met MODE 1 in de volgende schema’s, om vanuit het hoofdscherm naar het menu te gaan en toegang te krijgen tot de verschillende instellingen of om de gewenste keuze te bevestigen.
20
Langer dan 2 seconden indrukken (lange impuls): aangegeven met MODE 2 in de volgende schema’s, om de gewenste keuze te bevestigen en naar het hoofdscherm terug te keren. F0E0044m
D - Toets TRIP Korter dan 1 seconde indrukken (korte impuls): aangegeven met TRIP 1 in de volgende schema’s, om naar het volgende scherm van de functie TRIP te gaan. Langer dan 2 seconden indrukken (lange impuls): aangegeven met TRIP 2 in de volgende schema’s, om de dagteller op nul te zetten (reset) en een nieuwe reis te beginnen. BELANGRIJK De karakters die tijdens het instellen knipperen kunnen gewijzigd of bevestigd worden.
DASHBOARD EN BEDIENING
KLOKJE Zie voor de werking en het instellen van de tijd de paragraaf “Klokje” in dit hoofdstuk.
U kunt kiezen voor weergave van de totale kilometerstand of de dagstand. F0E0443i
LAMPJES EN BERICHTEN
Als bij uitgenomen contactsleutel een portier wordt geopend of gesloten, verschijnt de weergave van de kilometerteller (totaalstand of dagstand) 10 seconden; na deze 10 seconden dooft de weergave en verschijnt het klokje.
NOODGEVALLEN
Druk voor weergave van de dagstand op de toets TRIP volgens methode TRIP 1 (korter dan 1 seconde indrukken). Om de dagteller op nul te zetten, moet u op de toets TRIP drukken volgens methode TRIP 2 (langer dan 2 seconden indrukken). F0E0446i
TECHNISCHE GEGEVENS
Om terug te keren naar de totale kilometerstand, moet u opnieuw op de toets TRIP drukken volgens methode TRIP 1 (korter dan 1 seconde indrukken) of moet u op de toets MODE drukken volgens methode MODE 1. OLIENIVEAUMETER (alleen JTD-uitvoeringen)
ALFABETISCH REGISTER
Zie voor de werking van de olieniveaumeter de paragraaf “Motoroliepeil controleren” in dit hoofdstuk.
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Op het instelbare multifunctionele display kan alle informatie worden weergegeven die tijdens het rijden nuttig en noodzakelijk is, en een
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display de totale kilometerstand.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
KILOMETERTELLER
F0E0433i
21
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
22
menu dat de volgende keuze- en instellingsmogelijkheden biedt: ❒ KLOKJE; ❒ KILOMETERTELLER; ❒ BUITENTEMPERATUUR (Als de auto is uitgerust met airconditioning met automatische temperatuurregeling, kan het display op het dashboard, dat normaal de totale kilometerstand en het digitale klokje weergeeft, ook de buitentemperatuur weergeven); ❒ INFORMATIE OVER DE AUTO:
Menu instelbaar multifunctioneel display TRIP B: in-/uitschakelen van de functie (ON/OFF). KLOKJE: instellen uren; instellen minuten. ZOMERTIJD: in-/uitschakelen zomertijd 12/24-WEERGAVE: selecteren tijdweergave in 12 of 24 uur TAAL: instellen van de taal waarin de berichten op het display worden weergegeven
❒ Trip computer;
EENHEID: selecteren van de volgende eenheden: km, mi, °C, °F, km/l, l/100km, mpg, km/h, mph.
❒ Lichtsterkteregeling instrumentenpaneel en display (dimmer);
BUZZER: instellen van het volume van de geluidssignalen.
❒ Storingsmeldingen samen met het betreffende lampje op het instrumentenpaneel; ❒ Weergave waarschuwingen;
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD: weergave van de informatie over het juiste onderhoud van de auto gekoppeld aan de werkzaamheden van het Geprogrammeerde Onderhoud.
❒ Niveau motorolie (alleen JTD-uitvoeringen)
MENU OFF: menu verlaten.
VEILIGHEID
Het menu bestaat uit een aantal functies die “cyclisch” worden weergegeven. De functies kunnen met de toetsen â en ã worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellen (zie bijvoorbeeld “Taal” in het onderstaande schema); zie bovendien “Toegang tot het menuscherm” in dit hoofdstuk.
DASHBOARD EN BEDIENING
BESCHRIJVING VAN HET MENU
LAMPJES EN BERICHTEN
TRIP B
ONDERHOUD EN ZORG
ZOMERTIJD
12-/24-UUR VERBRUIK TAAL
English Deutsch
AFSTAND
Français
Italiano
Español Português
Q
TECHNISCHE GEGEVENS
BUITENTEMPERATUUR (alleen bij aanwezigheid van airconditioning met automatische temperatuurregeling)
NOODGEVALLEN
KLOKJE
BUZZER
ALFABETISCH REGISTER
MENU
STARTEN EN RIJDEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
23
DASHBOARD EN BEDIENING
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het instelbare multifunctionele display het bericht DIAGNOSE BEZIG: de controlefase is begonnen van alle elektronische systemen op de auto; deze fase duurt ongeveer 4 seconden. Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt OK op het display. BELANGRIJK Als het instelbare multifunctionele display een eventuele storingsmelding toont, zie dan de paragraaf “Controlelampjes en berichten” in dit hoofdstuk.
TRIP AB I/100kmi
°C°F u
Draai de contactsleutel in stand MAR
JTD-uitvoeringen
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
24
Bij draaiende motor
Hoofdscherm
geen storingen aanwezig
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
EERSTE DIAGNOSE
motoroliepeil controleren
Het Geprogrammeerd Onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch, met de sleutel in stand MAR, 2.000 km (of mijlen) voor de vastgestelde km-stand is bereikt, en wordt iedere 200 km herhaald tot aan 200 km en vervolgens om de 100, 50, enz... Het op nul zetten wordt uitgevoerd door de Fiat-dealer.
Bij een storing
Bij draaiende motor
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Hoofdscherm
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Als op het multifunctionele display een storing wordt weergegeven, zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
DASHBOARD EN BEDIENING
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt, na de eerste diagnose, op het instelbare multifunctionele display het opschrift NIV. OLIE gedurende 5 seconden met de grafische weergave van het niveau uitgedrukt in vierkantjes.
VEILIGHEID
MOTOROLIEPEIL CONTROLEREN (JTD-uitvoeringen)
25
DASHBOARD EN BEDIENING
Bij stilstaande auto kan vanuit het hoofdscherm toegang worden verkregen tot het menuscherm: druk op de toets volgens methode MODE 1. Gebruik de toetsen â en ã om het scherm te doorlopen. Als langer dan 10 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, wordt automatisch weer het hoofdscherm weergegeven of het scherm dat actief was voordat de toets volgens methode MODE 1 was ingedrukt; alle niet opgeslagen instellingen worden gewist; alle met MODE 1 bevestigde instellingen worden opgeslagen.
Hoofdscherm Zie EERSTE DIAGNOSE
Hoofdscherm
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
26
Rijdt auto?
Ja
Als op het display een storingsmelding wordt weergegeven, zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”; als er twee of meerdere storingsmeldingen zijn, worden deze cyclisch na elkaar op het display weergegeven. Om het bericht van het instelbare display te verwijderen, moet u voor ieder bericht telkens op de toets drukken volgens methode MODE 1 Als het bericht “BRANDSTOFNOODSCHAK. ON” verschijnt, moet eerst de brandstofnoodschakelaar worden uitgeschakeld zoals aangegeven in de betreffende paragraaf. Als het bericht “FOUT CONFIGUR.” verschijnt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Nee
Volgend scherm
â
TRIP B KLOKJE ZOMERTIJD 12-/24-UUR TAAL AFSTAND VERBRUIK TEMPERATUUR BUZZER GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD MENU OFF
R Terug naar hoofdscherm
Menuscherm
â ã
ONDERHOUD EN ZORG
Na 10 sec als er geen enkele handeling is uitgevoerd
R â
Q
Kies met de toets â of ã voor inschakeling of uitschakeling ON/OFF
Menuscherm
Volgend scherm
TECHNISCHE GEGEVENS
Q
ALFABETISCH REGISTER
â ã
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
DASHBOARD EN BEDIENING
Met deze mogelijkheid kan de functie trip b (dagteller) worden in- (ON) of uitgeschakeld (OFF). De functie geeft informatie over het gemiddelde brandstofverbruik b, gemiddelde snelheid b, rijtijd b en afgelegde afstand b tijdens een “deeltraject” dat onderdeel is van een “algemeen traject”. Zie voor meer informatie “Trip A - Trip B” in dit hoofdstuk.
VEILIGHEID
Trip b (In-/uitschakelen ON/OFF)
27
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
28
KLOKJE Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk: Draai de contactsleutel in stand MAR om toegang te krijgen tot het hoofdscherm van het multifunctionele display; druk op de toets MODE volgens methode MODE 1 (korter dan 1 seconde indrukken) en druk een aantal malen op de toets â om toegang te krijgen tot het scherm KLOKJE. Instellen van de uren en minuten Druk op de toets MODE (volgens methode MODE 1), zodat de uren gaan knipperen. Stel het uur in met de toets â of ã. Elke keer als u de toets indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u de betreffende toets ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u de toets los en stelt u de exacte tijd in door de toets telkens in te drukken en los te laten.
❒ Om op te slaan en terug te keren naar het hoofdscherm (menu verlaten), moet u op de toets MODE drukken volgens methode MODE 2 (langer dan 2 seconden indrukken). ❒ Om het zojuist ingestelde uur op te slaan en verder te gaan met het instellen van de minuten, moet u op de toets MODE drukken volgens methode MODE 1 (korter dan 1 seconde indrukken); na het indrukken van de toets MODE volgens methode MODE 1 gaan de minuten knipperen. Stel de minuten in met de toets â of ã. Elke keer als u de toets indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u de betreffende toets ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u de toets los en stelt u de exacte tijd in door de toets telkens in te drukken en los te laten. a) om op te slaan en terug te keren naar het hoofdscherm (menu verlaten), moet u op de toets MODE drukken volgens methode MODE 2 (langer dan 2 seconden indrukken). b) om het uur en de zojuist ingestelde minuten op te slaan en verder te gaan, moet u op de toets MODE drukken volgens methode MODE 1 (korter dan 1 seconde indrukken). Om verder te gaan in het menu, moet u op de toets â drukken.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID Terug naar hoofdscherm
R Q
Terug naar menuscherm
â ã
ONDERHOUD EN ZORG
Elke keer als u de toets â of ã indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende toets ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de toets los en stelt u de exacte waarde in door de toets telkens in te drukken en los te laten.
â ã
R Q â
Volgend scherm
TECHNISCHE GEGEVENS
Menuscherm
ALFABETISCH REGISTER
Q
NOODGEVALLEN
R
â ã
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
29
Ga voor het in-/uitschakelen van de zomertijd (+ 1 uur ten opzichte van de wintertijd) als volgt te werk:
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
ZOMERTIJD
R
â ã
Q
Terug naar hoofdscherm
Menuscherm
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
30
â ã
R â
Q
Als u ZOMERTIJD AAN selecteert en activeert, dan schakelt het display tussen zomeren wintertijd, zonder dat het KLOKJE handmatig ingesteld hoeft te worden, zoals hiervoor is beschreven.
Terug naar menuscherm
Volgend scherm
VEILIGHEID
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in cycli van 12 of 24 uur. Ga voor het instellen als volgt te werk:
R Q
Terug naar hoofdscherm
â
Q Terug naar menuscherm
Volgend scherm
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
R
ALFABETISCH REGISTER
â ã
NOODGEVALLEN
Menuscherm
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
â ã
DASHBOARD EN BEDIENING
12-/24-UUR
31
Ga voor het kiezen van de gewenste taal voor de teksten en de berichten op het display als volgt te werk:
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
R
â ã
Q
Terug naar hoofdscherm
Menuscherm
â ã
â ã
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
TAAL
32
â ã
â ã
â ã
â ã
R â
Q Terug naar menuscherm
Volgend scherm
DASHBOARD EN BEDIENING
MEETEENHEID
VEILIGHEID
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld. Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk:
â ã â ã
(*)
â
Q
NOODGEVALLEN
ã â ã â
Q ã
ONDERHOUD EN ZORG
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Q
Volgend menu
ALFABETISCH REGISTER
(*) De meeteenheid die in het scherm AFSTAND wordt gekozen, bepaalt automatisch de meeteenheid in het scherm VERBRUIK (keuze mogelijk tussen km/h en l/100 km bij afstand in km of alleen mpg - mijlen per gallon bij afstand in mijlen)
TECHNISCHE GEGEVENS
â
33
Het geluidssignaal, dat klinkt als een bedieningsorgaan wordt gebruikt en als een storing wordt gevonden, kan stapsgewijs worden ingesteld met de toetsen â en/of ã. Ga voor het uitschakelen (OFF) of het instellen als volgt te werk:
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
BUZZER
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
34
R
â ã
Q
Terug naar hoofdscherm
menuscherm
â ã
R TRIP AB I/100kmi
°C°F u
â
Q
BELANGRIJK Als de buzzer is uitgeschakeld (OFF), blijven de akoestische signalen bij eventuele storingen toch klinken.
Terug naar menuscherm
Volgend scherm
â ã
Q Menuscherm
â
â
ã
ã
ã
ã
ã
â
â
Q
R
Terug naar menuscherm
Terug naar hoofdscherm
â
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
ã
ALFABETISCH REGISTER
â
â
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
De functie GEPROG. ONDERH. levert informatie over het juiste onderhoud van de auto. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk:
DASHBOARD EN BEDIENING
BELANGRIJK Het Geprogrammeerd Onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch, met de sleutel in stand MAR, 2.000 km (of mijlen) voor de vastgestelde km-stand is bereikt, en wordt iedere 200 km herhaald tot aan 200 km en vervolgens om de 100, 50, enz... Het op nul zetten wordt uitgevoerd door de Fiat-dealer.
Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
VEILIGHEID
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
35
Laatste functie voor het afsluiten van de reeks instellingen die “cyclisch” gerangschikt zijn in het menuscherm.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
MENU OFF
36
Menuscherm Zie TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
â
Q ã
â
Terug naar hoofdscherm
Om een nieuwe reis te beginnen die geregistreerd wordt door TRIP A, moet u met de contactsleutel in stand MAR, op de toets TRIP drukken volgens methode TRIP 1 (zie “Bedieningstoetsen”). Einde rit Begin nieuwe rit Reset TRIP A
Einde rit Begin nieuw deeltraject - Reset TRIP A
˙
Reset TRIP B
Einde rit Begin nieuw deeltraject
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ONDERHOUD EN ZORG
Einde rit - Begin nieuw deeltraject Reset TRIP B
Als het op nul zetten (indrukken van de toets TRIP volgens methode TRIP 2, zie “Bedieningstoetsen” in dit hoofdstuk) wordt uitgevoerd terwijl het scherm behorende bij TRIP A wordt getoond, dan wordt ook de informatie van TRIP B op nul gezet. Als het op nul zetten (indrukken van de toets TRIP volgens methode TRIP 2) wordt uitgevoerd terwijl het scherm behorende bij TRIP B wordt getoond, dan wordt alleen de informatie van die functie op nul gezet. BELANGRIJK Het onderdeel “Actieradius” kan niet op nul gezet worden.
TECHNISCHE GEGEVENS
TRIP B
˙
Einde rit Begin nieuw deeltraject
˙
˙
˙
Reset TRIP B TRIP B
˙
Einde rit Begin nieuw deeltraject Reset TRIP B
˙
TRIP B
ALFABETISCH REGISTER
˙
TRIP A
STARTEN EN RIJDEN
Procedure voor het begin van een rit (reset)
LAMPJES EN BERICHTEN
Met de functie TRIP COMPUTER kan op het instelbare multifunctionele display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit TRIP A (totaal) dat betrekking heeft op de hele rit van de auto en TRIP B (deel) dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met TRIP A wordt informatie over brandstofverbruik (gemiddelde verbruik), actieradius, gemiddelde snelheid, rijtijd en afgelegde afstand gegeven. Met TRIP B wordt informatie over brandstofverbruik B (gemiddelde verbruik), gemiddelde snelheid B, rijtijd B en afgelegde afstand B gegeven.
NOODGEVALLEN
TRIP A (TOTAAL) - TRIP B (DEEL)
37
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
vervolg
Zie EERSTE DIAGNOSE
Bij ingeschakelde buitenverlichting gaat u met â en ã altijd van het scherm TRIP naar het scherm VERLICHTING (zie “Lichtsterkteregelaar” in dit hoofdstuk).
V
Zijn er storingen?
V
NEE
V
JA
Hoofdscherm
Zie paragraaf LAMPJES en BERICHTEN in dit hoofdstuk
Q
W
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als verbruik in km/l is ingeschakeld.
38
V Q
W
V Q
als op de toets wordt gedrukt terwijl op het scherm de grootW heden van TRIP A worden weergegeven, dan worden de gegevens van zowel TRIP A als TRIP B op nul gezet.
W Q
V Q
W
Als u op toets MODE drukt, wordt automatisch teruggekeerd naar het hoofdscherm
TRIP B INGESCHAKELD
NEE
VEILIGHEID
doorgaan
DASHBOARD EN BEDIENING
Terug naar hoofdscherm
W
W
Q
W
V Q
ONDERHOUD EN ZORG
Q
V W
W
Bij ingeschakelde buitenverlichting gaat u met â en ã altijd van het scherm TRIP naar het scherm VERLICHTING zie “Lichtsterkteregelaar” in dit hoofdstuk
als de toets wordt ingedrukt terwijl de grootheden van TRIP B worden weergegeven, dan wordt alleen TRIP B op nul gezet.
Q Als u op de toets MODE drukt, wordt automatisch teruggekeerd naar het hoofdscherm
TECHNISCHE GEGEVENS
V
ALFABETISCH REGISTER
Q
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
JA
39
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Met deze functie kan de lichtsterkte van het instrumentenpaneel en het bijbehorende display geregeld (vermeerderd/verminderd) worden.
Draai de contactsleutel in stand MAR
Buitenverlichting ingeschakeld
Hoofdscherm
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
LICHTSTERKTEREGELAAR
â ã
ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
40
Lichtsterkteregeling
â ã
Q
Na 10 sec als er geen enkele handeling is uitgevoerd
BELANGRIJK Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, dan neemt de lichtsterkte van het display iets af. Bij een storing kan de lichtsterkte niet worden geregeld en wordt de maximale lichtsterkte ingesteld. Terug naar hoofdscherm
DASHBOARD EN BEDIENING
ZITPLAATSEN
Trek de hendel (B) omhoog en verstel de rugleuning.
ATTENTIE
ATTENTIE
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Verstellen en neerklappen van de rugleuningen
NOODGEVALLEN
De lendensteun zorgt voor een betere steun in de rug. Draai aan de knop (C) voor de instelling.
ONDERHOUD EN ZORG
F0E0629m
Verstellen van de lendensteun van de bestuurdersstoel (indien aanwezig)
TECHNISCHE GEGEVENS
Zet de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
ALFABETISCH REGISTER
Verstellen in lengterichting
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
ZITPLAATSEN VOOR
41
DASHBOARD EN BEDIENING
Met dezelfde hendel kan de rugleuning naar voren worden geklapt. Op de rugleuning van de middelste stoelen bevindt zich een tafeltje met bekerhouders.
Let er bij het naar voren klappen van de rugleuning van de middelste stoel op dat de stoel helemaal naar achteren is geplaatst en dat de hoofdsteun in de laagste stand staat. F0E0012m
Elektrische hoogteverstelling bestuurdersstoel (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Door de hendel omhoog te trekken kan de rugleuning weer in de normale stand worden gezet.
Met de knop (A) kan de stoel in hoogte worden versteld.
F0E0013m
TECHNISCHE GEGEVENS
ZITPLAATSEN ACHTER Verstellen en neerklappen van de rugleuningen
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contactsleutel in stand MAR.
Op de rugleuning van de middelste stoelen bevindt zich een tafeltje met bekerhouders.
42
Trek de hendel (B) omhoog en verstel de rugleuning. Met dezelfde hendel kan de rugleuning naar voren worden geklapt.
DASHBOARD EN BEDIENING
Middelste verschuifbare stoel (indien aanwezig) Zet de hendel (A) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed vergrendeld is.
Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten zijn twee standen mogelijk (drie voor de middelste stoel). Voor het naar voren schuiven van de stoelen moet gebruik gemaakt worden van de voorbereide openingen in de vloer.
F0E0015m
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor een maximale beladingsstand moet de middelste voorstoel zover mogelijk naar voren worden geschoven en de rugleuning worden neergeklapt.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Verplaatsen van de stoelen
In deze stand kan de achterstoel zo ver mogelijk naar voren worden gemonteerd met opengeklapte rugleuning, zoals is afgebeeld.
NOODGEVALLEN
Het is mogelijk de middelste stoel 10 cm meer naar achteren te plaatsen. A - helemaal naar voren geschoven C - helemaal naar achteren geschoven
F0E0016m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Zie voor het verwijderen van de stoelen de paragraaf “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk.
ONDERHOUD EN ZORG
B - standaard positie
F0E0232m
43
DASHBOARD EN BEDIENING
HOOFDSTEUNEN VOOR
VEILIGHEID
Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar en vergrendelen automatisch in de gewenste stand.
STARTEN EN RIJDEN
Omhoog: pak de hoofdsteun aan de onderkant vast en trek hem omhoog. F0E0231m
Omlaag: druk de hoofdsteun van boven naar beneden in de zitting en houd daarbij de knop (A) ingedrukt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Controleer of de hoofdsteunen vergrendeld zijn. ACHTER (indien aanwezig) Alleen de hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
NOODGEVALLEN
Hoofdsteunen verwijderen: 1 - trek de hoofdsteun omhoog tot aan de eerste vergrendeling
ONDERHOUD EN ZORG
2 - druk op de knoppen (A) en (B) en verwijder de hoofdsteun.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
De bijzondere constructie van de hoofdsteun verhindert dat de passagier achter op de juiste wijze tegen de rugleuning kan steunen; deze constructie is nuttig omdat de passagier gedwongen wordt de hoofdsteun voor gebruik omhoog in de juiste stand te trekken.
44
ATTENTIE
Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden.
DASHBOARD EN BEDIENING
STUURWIEL Het stuur kan in verticale richting worden versteld. 2) Zet het stuur in de gewenste stand. 3) Zet de hendel terug in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen.
ATTENTIE
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0018m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
1) Zet de hendel (A) in stand 1.
45
DASHBOARD EN BEDIENING
SPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL 1) normale stand; 2) anti-verblindingsstand. F0E0019m
De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt tijdens een botsing los. BUITENSPIEGELS
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Deze kan worden versteld. Zet de hendel (A) in stand:
Deze bestaan uit twee delen. A - bovenste spiegel, afstelbaar vanuit het interieur; Het vaste deel van de linker spiegel heeft een panoramische functie en neemt de blinde hoek aan de linkerzijde van de auto weg. F0E0020m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
B - onderste spiegel die niet afstelbaar is.
46
F0E0021m
Met de schakelaar (E) kunnen de spiegels elektrisch van stand 1 in stand 2 worden geklapt.
Als de spiegel met de hand is versteld, dan kunt u de spiegel met de hand weer terugplaatsen. Het is echter raadzaam de spiegel elektrisch te verstellen. Als de spiegel daarentegen elektrisch is versteld, mag de spiegel UITSLUITEND elektrisch weer worden teruggeplaatst.
De verwarming van de elektrisch inklapbare spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.
Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand 1 in stand 2 worden geklapt.
De spiegels zijn bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
U kunt de spiegels in 4 richtingen afstellen met de schakelaar (D) op de plafondverlichting.
VEILIGHEID
Met de schakelaar (C) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links, neutraal of rechts).
Om de spiegel weer in de juiste stand te zetten moet de schakelaar worden ingedrukt totdat de spiegel geheel is ingeklapt (u moet een klakkend geluid horen). Klap de spiegel vervolgens weer open.
STARTEN EN RIJDEN
De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contactsleutel in stand MAR.
Bij een botsing kunnen de spiegels in twee richtingen klappen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Met het vaste deel van de rechter spiegel kan tijdens het parkeren het rechter achterwiel in de gaten worden gehouden.
47
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
KLIMAATREGELING
48
F0E0045m
1 Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien van de voorruit - 2 Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien van de zijruiten voor - 3 Luchtrooster voor luchttoevoer naar de hoofdruimte van de passagiers voor 4 Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen - 5 Uitstroomopeningen voor luchttoevoer naar de beenruimte van de passagiers voor - 6 Verstelbare en regelbare luchtroosters.
DASHBOARD EN BEDIENING
VERSTELBARE EN REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN
F0E0046m
LAMPJES EN BERICHTEN
VERSTELBARE EN REGELBARE LUCHTROOSTERS
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met de verstelbare klepjes (A) kan de luchtopbrengst worden geregeld. De uitstroomopeningen kunnen worden verdraaid.
A - Regelknop voor de luchtopbrengst.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0E0047m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
B - Regelschuiven voor het richten van de luchtstroom.
49
DASHBOARD EN BEDIENING
VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSORGANEN
B - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager. C - Schuif voor inschakeling van het recirculatiesysteem, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt.
VERWARMING
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand:
µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”- stand);
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
LAMPJES EN BERICHTEN
D - Draaiknop voor de luchtverdeling.
NOODGEVALLEN
F0E0048m
ONDERHOUD EN ZORG
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).
50
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snelheid. ≤ voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit;
w voor gespreide verwarming van de beenruimte van de passagiers voor en achter. 4) Schuif voor de luchtrecirculatie: zet de schuif in stand T voor een snellere verwarming, waarbij alleen de lucht in het interieur circuleert.
Voorruit en zijruiten
2) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het blauwe vlak.
Extra verwarming
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft.
In bijzonder koude gebieden kunnen de dieseluitvoeringen zijn uitgerust met een extra verwarming die geheel automatisch zorgt voor een optimaal klimaat in het interieur van de auto.
Achterruit
RECIRCULATIE
Druk knop ( in. Hierdoor wordt ook de verwarming van de elektrische buitenspiegels ingeschakeld.
Als u de schuif voor de recirculatie in stand T zet, circuleert alleen de lucht in het interieur.
Zodra de achterruit ontwasemd is, is het raadzaam de verwarming met de knop uit te schakelen.
BELANGRIJK Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels, enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als u met meer personen in de auto zit. BELANGRIJK Gebruik de recirculatiefunctie niet tijdens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Voor een snelle ontwaseming/ontdooiing moeten alle bedieningsknoppen op het symbool - staan.
NOODGEVALLEN
4) Schuif voor de luchtrecirculatie in stand U, waarbij lucht van buiten binnenkomt.
5) Schuif voor de luchtrecirculatie: in stand U, waarbij lucht van buiten binnenkomt.
ONDERHOUD EN ZORG
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand -.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand ¥.
TECHNISCHE GEGEVENS
2) Draaiknop voor de aanjager: op de maximum snelheid.
3) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snelheid.
ALFABETISCH REGISTER
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode vlak (geheel naar rechts gedraaid).
1) Zij- en middenroosters: geheel open.
DASHBOARD EN BEDIENING
VENTILATIE
VEILIGHEID
SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING
51
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND BEDIENINGSORGANEN
C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager. D - Schakelaar voor in-/uitschakeling van de airconditioning. Als u deze schakelaar indrukt, schakelt de aanjager automatisch in op de 1e snelheid. Als het lampje op de schakelaar brandt, is de recirculatie ingeschakeld. E - Draaiknop voor de luchtverdeling. AIRCONDITIONING (KOELING) 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het blauwe vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snelheid. 3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand ¥. 4) Airconditioning: druk de schakelaars √ en T in.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0233m
B - Schakelaar voor inschakeling van de luchtrecirculatie, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt. Als het lampje op de schakelaar brandt, is de recirculatie ingeschakeld.
Voor een gematigde koeling: schakel de luchtrecirculatie T uit, verhoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager.
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).
1) draaiknop voor de luchttemperatuur in het blauwe vlak;
52
BELANGRIJK Voor een snelle koeling:
Als de schakelaar T is ingedrukt (lampje brandt), circuleert alleen de lucht in het interieur.
2) Draaiknop voor de aanjager: op de maximum snelheid.
BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels, enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als u met meer personen in de auto zit.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand -. 4) Druk de toets van de airconditioning √ in. 5) Schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op schakelaar gedoofd). Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft. BELANGRIJK De airconditioning kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht wordt ontvochtigd. Zet hiervoor de bedieningsknoppen op ontwasemen, zoals hiervoor beschreven, en schakel de airconditioning in door op de schakelaar √ te drukken (lampje brandt).
BELANGRIJK Gebruik de recirculatiefunctie niet tijdens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan. Een auto die is uitgerust met een airconditioning beschikt ook over een pollenfilter. Het pollenfilter houdt fijne stofdeeltjes tegen die hinderlijk zijn voor de inzittenden van de auto.
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden.
DASHBOARD EN BEDIENING
RECIRCULATIE
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode vlak (geheel naar rechts gedraaid).
VEILIGHEID
Voorruit en zijruiten
STARTEN EN RIJDEN
Nadat de achterruit ontwasemd is, is het raadzaam het systeem uit te schakelen.
LAMPJES EN BERICHTEN
SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING
NOODGEVALLEN
Druk de knop ( in. Hierdoor wordt ook de verwarming van de elektrische buitenspiegels ingeschakeld.
ONDERHOUD EN ZORG
3) draaiknop voor de luchtverdeling in stand ¥.
TECHNISCHE GEGEVENS
Achterruit
ALFABETISCH REGISTER
2) draaiknop voor de aanjager in stand 4;
53
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRCONDITIONING MET AUTOMATISCHE TEMPERATUURREGELING
❒ de luchttemperatuur uit de uitstroomopeningen om de gewenste temperatuur te verkrijgen die met de draaiknop (A) is ingesteld; ❒ de snelheid van de aanjager met de draaiknop (C) in stand AUTO. F0E0050m
BEDIENINGSORGANEN A - Draaiknop voor het regelen van de gewenste luchttemperatuur met uiterste standen voor inschakeling van de functies HI en LO (maximale en minimale luchttemperatuur). B - Schakelaar voor inschakeling van de luchtrecirculatie, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt. Als het lampje op de schakelaar brandt, is de recirculatie ingeschakeld. C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager: keuze voor handmatige of automatische bediening.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Dit systeem controleert de temperatuur in het interieur door de automatische regeling van:
54
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden.
Als de draaiknop in stand MAX/DEF wordt gezet, kiest het systeem voor ontwasemen/ontdooien.
4) Schakelaar voor luchtrecirculatie:
Het systeem is uitgerust met een pollenfilter voor reiniging van de binnenkomende lucht. Zie voor het vervangen het hoofdstuk “Geprogrammeerd onderhoud”
druk de schakelaar T in (lampje brandt) in voor een snellere verwarming, waarbij alleen de lucht in het interieur circuleert.
2) Draaiknop voor de aanjager: – op de gewenste snelheid; – in stand AUTO voor de automatische werking van de aanjager. Het systeem beperkt de snelheid van de aanjager totdat de verwarmingsvloeistof de juiste temperatuur heeft bereikt om de toevoer van te koude lucht in het interieur te voorkomen.
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ draai de knop (A) in stand HI; ❒ draai de knop (C) in stand 4.
NOODGEVALLEN
1) Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur: stel de gewenste temperatuur in.
BELANGRIJK Voor een maximale verwarming:
ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING Draaiknop voor de luchtverdeling, in stand: - voor ontwaseming en/of ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor.
ONDERHOUD EN ZORG
VERWARMING
VEILIGHEID
w voor gespreide verwarming van de beenruimte van de passagiers voor en achter.
STARTEN EN RIJDEN
µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”stand);
LAMPJES EN BERICHTEN
≤ voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit;
TECHNISCHE GEGEVENS
E - Draaiknop voor de luchtverdeling: handmatige keuze van de luchtverdeling.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling, in stand:
ALFABETISCH REGISTER
D - Schakelaar voor in-/uitschakeling van de compressor. Als u deze schakelaar indrukt, schakelt de aanjager automatisch in op de eerste snelheid als de draaiknop (C) in stand p staat. Als het lampje op de schakelaar brandt, is de compressor ingeschakeld.
55
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
56
SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING 1) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand MAX/DEF. Het systeem kiest voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten door de volgende functies automatisch te regelen: ❒ hoogste temperatuur ❒ maximale luchtopbrengst Het systeem beperkt de snelheid van de aanjager totdat de verwarmingsvloeistof de juiste temperatuur heeft bereikt om de toevoer van te koude lucht in het interieur te voorkomen. ❒ luchtrecirculatie uitgeschakeld (lampje gedoofd), waarbij lucht van buiten binnenkomt; ❒ compressor ingeschakeld (lampje brandt); ❒ luchtverdeling naar de voorruit. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan met de draaiknop voor de luchtverdeling een stand worden gekozen waarbij het comfort optimaal blijft.
BELANGRIJK Een belangrijk kenmerk is dat de airconditioning de lucht ontvochtigt. Het verdient aanbeveling om de compressor in te schakelen met de schakelaar √ (lampje brandt) om te voorkomen dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om beslaan van ruiten te voorkomen: ❒ schakel de luchtrecirculatie uit (lampje gedoofd); ❒ draaiknop voor de luchttermperatuur in stand HI; ❒ aanjager ten minste in stand 2; ❒ draaiknop voor de luchtverdeling op symbool met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen als de ruiten niet beslagen zijn. ❒ schakel de compressor in met de schakelaar √ (lampje brandt).
❒ in stand auto voor de automatische werking van de aanjager. 4) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand ¥. 5) Schakel de compressor √ in (lampje brandt). 6) Schakel de luchtrecirculatie T in (lampje brandt) voor een snellere koeling. Voor een gematigde koeling: schakel de luchtrecirculatie T uit, verhoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager.
BELANGRIJK Gebruik de recirculatie-functie niet tijdens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ op de gewenste snelheid;
STARTEN EN RIJDEN
3) Draaiknop voor de aanjager:
BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels, enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als u met meer personen in de auto zit.
LAMPJES EN BERICHTEN
2) Draaiknop voor de luchttemperatuur op de gewenste temperatuur.
NOODGEVALLEN
Als de schakelaar T is ingedrukt (lampje brandt), circuleert alleen de lucht in het interieur.
ONDERHOUD EN ZORG
1) Zij- en middenroosters geheel open.
TECHNISCHE GEGEVENS
RECIRCULATIE
ALFABETISCH REGISTER
KOELING
57
DASHBOARD EN BEDIENING
Bij een storing in het automatische systeem verschijnt op het display van het instrumentenpaneel het opschrift “STORING KLIMAAT REG”. Het automatische systeem blijft voor zover mogelijk functioneren.
Als er een storing is in de bediening van de aanjager (C), dan blijft deze in werking en schakelt automatisch in op stand 1. Als er een storing is in een luchttemperatuursensor, dan werkt de temperatuurinstelling (A) als een conventionele temperatuurregelaar.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Bij een storing
58
Automatisch geregelde airconditioning Door u uitgevoerd commando Starten van de auto (start-/contactsleutel in stand MAR)
Bevestiging in-/uitschakeling Lampje op schakelaar √ brandt
Variëren van de gewenste temperatuur Inschakelen recirculatie T
Lampje op schakelaar √ brandt
Inschakelen functie MAX/DEF
Lampje op schakelaar √ brandt Lampje op schakelaar T gedoofd
Lampjes op schakelaars √ en T branden
Automatische instelling Inschakelen compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatuur Inschakelen compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatuur Inschakelen compressor
Inschakelen compressor Maximale luchtopbrengst Luchtrecirculatie uitgeschakeld Luchttoevoer naar de ruiten
Reden Zo snel mogelijk bereiken van de gewenste temperatuur op het moment dat u met de auto gaat rijden. Snel starten van het systeem om de gewenste nieuwe temperatuur te bereiken Voorkomen van het binnendringen van vervuilde buitenlucht; voorkomen van het beslaan van de ruiten; versnellen afkoelen van de lucht Snel ontwasemen/ontdooien van de ruiten
Het systeem bestaat uit: ❒ een dieselbrander voor het verwarmen van de koelvloeistof, met een geluidgedempte uitlaat; ❒ een doseerpomp verbonden met de brandstofleidingen van de auto voor brandstoftoevoer naar de brander; ❒ een regeleenheid verbonden met het verwarmings-/ ventilatiesysteem van het interieur, die de automatische werking ervan mogelijk maakt bij de uitvoeringen met “Airconditioning met automatische temperatuurregeling”, terwijl bij de uitvoeringen met “Verwarming” of met “Handbediende airconditioning” de draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur in het rode vlak moet staan (geheel naar rechts gedraaid); ❒ een in de brander geïntegreerde elektronische regeleenheid voor controle en regeling van de brander.
De opbrengst van de circulatiepomp wordt ook gecontroleerd door de elektronische regeleenheid, zodat de opwarmperiode tot een minimum beperkt blijft. BELANGRIJK De extra verwarming is uitgerust met een thermische beveiliging die de brander uitschakelt bij oververhitting door te weinig of lekkende koelvloeistof. Als dit het geval, wendt u dan tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren. De verwarming kan spontaan uitgaan door gebrek aan brandstof of als tijdens de werking de vlam dooft. Voer in dat geval de procedure uit voor het uitschakelen en probeer de verwarming weer in te schakelen; als de verwarming dan nog niet werkt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
❒ de koelvloeistof van de motor en vervolgens de motor zelf voor het starten wordt opgewarmd.
Nadat de verwarming is geactiveerd, schakelt de elektronische regeleenheid de circulatiepomp in en wordt de brander ontstoken op een vastgestelde en gecontroleerde manier.
NOODGEVALLEN
❒ de ruiten worden ontdooid;
ONDERHOUD EN ZORG
❒ het interieur van de auto wordt opgewarmd bij uitgezette motor;
TECHNISCHE GEGEVENS
De extra verwarming werkt volledig onafhankelijk van de werking van de motor en zorgt ervoor dat:
De extra verwarming, die ingeschakeld wordt met een specifieke afstandsbediening, verwarmt in de winter het interieur, houdt het op temperatuur en laat gedurende een vastgestelde tijd de koelvloeistof van de motor circuleren. Bij het starten van de motor bent u zo verzekerd van een optimale temperatuur van de motor en van het interieur.
ALFABETISCH REGISTER
EXTRA VERWARMING (JTD-uitvoeringen) (optional)
59
DASHBOARD EN BEDIENING
IN-/UITSCHAKELEN VAN DE EXTRA VERWARMING MET DE AFSTANDSBEDIENING
VEILIGHEID
De extra verwarming kan worden in-/uitgeschakeld met de daarvoor bestemde afstandsbediening die bij de auto geleverd is.
STARTEN EN RIJDEN
Om er zeker van te zijn dat de verwarming inschakelt, moet u de zender in uw hand houden met de antenne naar boven gericht en vervolgens ongeveer 2 seconden de toets (A) indrukken. F0E0194m
Voor het uitschakelen van de verwarming, moet u de zender in stand (B) houden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Het inschakelsignaal wordt door de afstandsbediening verzonden. Deze heeft een bereik van ongeveer 600 meter in open gebieden en een kleiner bereik bij aanwezigheid van obstakels. Het door de afstandsbediening verzonden signaal wordt opgevangen door een specifieke antenne op de auto en naar de regeleenheid van de verwarming gezonden.
60
ATTENTIE
De extra verwarming verbruikt, hoewel in geringe mate, evenals de motor brandstof. Om mogelijke vergiftiging en verstikking te voorkomen, mag de extra verwarming nooit, ook niet voor een korte periode, worden ingeschakeld in een afgesloten ruimte zoals een garage of werkplaats die niet is uitgerust met een afzuigsysteem voor uitlaatgassen.
❒ Als de verwarming werkt bij een uitgezette motor ontlaadt de accu; daarom moet het laadsysteem bij draaiende motor goed werken om de lading van de accu weer te herstellen. ❒ Het water in het motorkoelsysteem moet minimaal 10% antivries bevatten. ❒ Wendt u voor onderhoud en eventuele reparaties uitsluitend tot de Fiat-dealer en gebruik uitsluitend originele onderdelen. ONDERHOUD Laat de extra verwarming regelmatig (in ieder geval voor het winterseizoen) controleren door de Fiatdealer om verzekerd te zijn van een veilige en economische werking en een lange levensduur van de verwarming.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ De temperatuur in de nabijheid van de verwarming mag niet boven 120 °C komen (na spuitwerkzaamheden kan de temperatuur van de carrosserie in een moffeloven boven deze waarde uitstijgen). Hogere temperaturen kunnen de componenten van de elektronische regeleenheid beschadigen.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Parkeer niet boven brandbaar materiaal zoals papier, gras of droge bladeren: brandgevaar!
NOODGEVALLEN
❒ Schakel de verwarming tijdens het tanken en in de nabijheid van tankstations altijd uit om het gevaar van brand en/of ontploffingen te voorkomen.
ONDERHOUD EN ZORG
De inschakelduur van de extra verwarming is af fabriek ingesteld op 30 minuten; hierna schakelt de verwarming uit. Het is echter mogelijk de inschakelduur te programmeren tot een maximum van 60 minuten; druk hiervoor gelijktijdig de toetsen (A) en (B) op de afstandsbediening drie keer snel achter elkaar in; bij iedere reeks van drie impulsen knippert het lampje (C) en wordt de inschakelduur met 10 minuten verlengd.
TECHNISCHE GEGEVENS
BELANGRIJK
ALFABETISCH REGISTER
INSCHAKELDUUR REGELEN
61
DASHBOARD EN BEDIENING
BATTERIJEN VAN DE AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN
❒ batterijen geladen: het lampje knippert kort; ❒ batterijen onvoldoende geladen: het lampje blijft ongeveer 3 seconden branden; F0E0194m
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
62
❒ batterijen leeg: het lampje blijft ongeveer 5 seconden branden. Open, voor het vervangen van de batterijen, het klepje (D) door het in de richting van de pijl te duwen, verwijder de twee batterijen (E) en plaats de nieuwe exemplaren (van hetzelfde type). Let hierbij op de polariteit.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Om de lading van de batterijen van de afstandsbediening te controleren, moet u op de toets (A) of (B) drukken; het lampje (C) geeft het volgende aan:
F0E0195m
DASHBOARD EN BEDIENING
BUITENVERLICHTING HENDEL LINKS
De verlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook de verlichting van het instrumentenpaneel aan en worden de bedieningsknoppen op het dashboard verlicht.
F0E0051m
LAMPJES EN BERICHTEN
Buitenverlichting
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting en de richtingaanwijzers.
NOODGEVALLEN
Inschakelen: draai de schakelaar van stand O in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
Inschakelen: draai de schakelaar van stand 6 in stand 2.
F0E0052m
TECHNISCHE GEGEVENS
Grootlicht
ONDERHOUD EN ZORG
Dimlicht
Inschakelen: druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat.
ALFABETISCH REGISTER
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt.
F0E0053m
63
DASHBOARD EN BEDIENING
Grootlichtsignaal
F0E0054m
Richtingaanwijzers
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling).
Plaats de hendel: naar boven - rechter richtingaanwijzer ingeschakeld
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
naar beneden - linker richtingaanwijzer ingeschakeld.
64
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje y knipperen. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt. F0E0055m
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
DASHBOARD EN BEDIENING
RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS A - Ruitenwissers uitgeschakeld. B - Wissen met interval. F0E0056m
D - Snel continu wissen.
LAMPJES EN BERICHTEN
E - Tussenslag (onvergrendelde stand). Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0057m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als u de hendel naar het stuur trekt, schakelen de ruitensproeiers in. Als het dimlicht brandt, gaan gelijktijdig ook de koplampsproeiers (indien aanwezig) werken.
ALFABETISCH REGISTER
C - Langzaam continu wissen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
65
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. Bedieningsorganen: 2) als u de hendel naar voren (stand zonder vergrendeling) duwt, schakelt de achterruitwisser/-sproeier in; als u de hendel loslaat schakelt het systeem automatisch uit. F0E0058m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
1) draai de knop (A) van stand å in stand ': continu wissen;
66
Gebruik de achterruitwisser niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de achterruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de wisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENING
INTERIEURVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR
Met de schakelaar (B) bedient u het spotje. F0E0065m
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ met de schakelaar (A) in het midden worden de spotjes (C) en (D) ingeschakeld bij het openen van de voorportieren; ❒ met de schakelaar (A) naar links geschoven, zijn de spotjes (C) en (D) uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen of ontgrendelen van de portieren;
❒ in linker stand, het spotje (C) ingeschakeld; ❒ in rechter stand, het spotje (D) ingeschakeld. BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven na het sluiten van de portieren. Zo wordt voorkomen dat de accu ontlaadt.
F0E0236m
TECHNISCHE GEGEVENS
Met de schakelaar (B) wordt:
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ met de schakelaar (A) naar rechts geschoven, zijn de spotjes (C) en (D) continu ingeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
Afhankelijk van de stand van de schakelaar zijn de volgende instellingen mogelijk:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.
67
DASHBOARD EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De interieurverlichting gaat automatisch branden als u een van de achterportieren opent. Als de portieren gesloten zijn, kunnen de plafondlampjes op punt (A) worden in- en uitgeschakeld.
68
Bij uitvoeringen met een dubbel opendak bevinden de plafondlampjes zich tussen de twee opendaken.
F0E0067m
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSORGANEN WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Uitschakelen: druk nogmaals op de schakelaar. BEDIENINGSKNOPPEN
F0E0630m
LAMPJES EN BERICHTEN
Deze bevinden zich in het midden van het dashboard. Ze werken alleen als de contactsleutel in stand MAR staat (met uitzondering van de waarschuwingsknipperlichten).
F0E0235m
Mistachterlichten Knop (B): deze lampen werken alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Achterruitverwarming Knop (C): de verwarming werkt met een tijdschakeling Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
TECHNISCHE GEGEVENS
Knop (A): deze lampen werken alleen als de buitenverlichting is ingeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
Mistlampen voor
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als u een functie inschakelt, gaat op de knop zelf een lampje branden. Druk de knop nogmaals in om het systeem uit te schakelen.
ATTENTIE
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Inschakelen: druk op de schakelaar (D), ongeacht de stand van de contactsleutel.
69
DASHBOARD EN BEDIENING
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Deze bevindt zich onder het dashboard aan bestuurderszijde en schakelt in bij een ongeval:
F0E0061m
Deze veiligheidsschakelaar (A) springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op de knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
70
ATTENTIE
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
DASHBOARD EN BEDIENING
INTERIEURUITRUSTING DASHBOARDKASTJE AAN BESTUURDERSZIJDE
F0E0063m
LAMPJES EN BERICHTEN
DASHBOARDKASTJE AAN PASSAGIERSZIJDE
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Openen: trek het klepje (A) omhoog.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0E0062m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Openen: trek het klepje (A) omhoog.
71
DASHBOARD EN BEDIENING
OPBERGVAKJES ONDER DE ZONNEKLEP Om deze vakjes te bereiken, moeten de zonnekleppen naar beneden worden geklapt.
OPBERGLADE ONDER DE ZITPLAATS RECHTSVOOR (indien aanwezig) Sluiten: duw de lade onder de stoel totdat hij vergrendelt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0065m
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Deze vakjes zijn ontworpen om kleine voorwerpen (afstandsbediening, bril, documenten, enz.) in te bewaren. Als er zwaardere voorwerpen in worden opgeborgen, kunnen de vakjes tijdens het rijden over een hobbelig wegdek opengaan.
72
Openen: druk op (A) en trek de lade naar buiten.
F0E0071m
DASHBOARD EN BEDIENING
AANSTEKER De aansteker kan alleen worden ingeschakeld als de contactsleutel in stand MAR staat. Druk op de knop (B) om de aansteker in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik. F0E0068m
LAMPJES EN BERICHTEN
ASBAK Voor de zitplaatsen voor Open het klepje (A) door het naar beneden te trekken.
De asbakken bevinden zich in de portieren.
F0E0604m
Open het klepje (D) door het naar achteren te trekken. De asbak is uitneembaar.
ATTENTIE
Let op. De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: kans op brand en/of brandwonden.
ATTENTIE
Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met peuken kan er brand ontstaan.
TECHNISCHE GEGEVENS
Voor de zitplaatsen achter
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
De asbak (C) is uitneembaar.
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Open het klepje (A) door het naar beneden te trekken.
73
DASHBOARD EN BEDIENING
ZONNEKLEPPEN De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
F0E0237m
STEKKERDOZEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Aan de bestuurderszijde heeft de zonneklep op de achterzijde een documentenvakje, terwijl de zonneklep aan passagierszijde voorzien is van een spiegeltje met verlichting.
Deze bevinden zich: ❒ stekkerdoos (A) op het dashboard naast de asbak;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ stekkerdoos (B) links in de bagageruimte (optional).
74
De stekkerdozen worden gevoed als de contactsleutel in stand MAR staat. Voor het gebruik van de stekkerdozen moet het beschermdeksel worden verwijderd. F0E0072m
BELANGRIJK Als bij uitgezette motor en de contactsleutel in stand MAR accessoires met een hoog stroomverbruik langdurig gebruikt worden (bijvoorbeeld langer dan 1 uur), kan de accu geleidelijk ontladen en de motor niet meer starten. De juiste werking is alleen gegarandeerd als de accessoires die erop worden aangesloten voorzien zijn van goedgekeurde stekkers. Alle accessoires uit het Fiat Lineaccessori-programma zijn van deze stekkers voorzien.
Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden aangesloten met een vermogen van maximaal 180W (maximale stroomsterkte 15A).
DASHBOARD EN BEDIENING
KOELBOX (optional) De koelbox van de Fiat Multipla heeft een inhoud van 18 liter en kan maximaal drie flessen van 1,5 liter bevatten.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
Met de schakelaar in stand 1 = verwarming ingeschakeld; in stand 2 = koeling ingeschakeld.
TECHNISCHE GEGEVENS
Het is raadzaam aan bederf onderhevig voedsel te verwijderen als er meer dan 2 uur wordt gepauzeerd.
F0E0073m
ALFABETISCH REGISTER
Om te voorkomen dat de spanning van de accu te sterk vermindert, is de koelbox via het start-/contactslot verbonden met het elektrische systeem. De koelbox werkt dus alleen bij een draaiende motor.
VEILIGHEID
De koelbox is voorzien van isolerend materiaal en kan naar wens verwarmen of koelen. Als de koeling ongeveer een uur is ingeschakeld, kan de temperatuur in de koelbox en in het interieur een verschil vertonen van ongeveer 20°C. De minimum temperatuur die bereikt kan worden is in ieder geval niet lager dan 8-10°C.
75
DASHBOARD EN BEDIENING
DUBBEL OPENDAK, ELEKTRISCH BEDIEND De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt. F0E0074m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met de schakelaars (A) en (B) kunt u beide daken openen, sluiten en omhoog of dicht kantelen.
ANTI-LETSELFUNCTIE OPNIEUW INSTELLEN
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
76
Iedere keer als het nodig is de accu los en weer vast te koppelen of de verbindingen van het opendak achter (aansluiting op motor en/of aansluiting op regeleenheid) los te maken, moet de volgende procedure voor het instellen van de anti-letselfunctie van het achterste dak worden uitgevoerd.
1) Draai de contactsleutel in stand MAR. 2) Druk op de knop (B) bij “openen” om het achterste dak geheel te openen en houd de knop ten minste 3 seconden ingedrukt. F0E0605m
3) Druk op de knop (B) bij “sluiten” en houd de knop ten minste 3 seconden ingedrukt nadat het achterste dak geheel gesloten is. Als deze procedure is uitgevoerd, is de “ANTI-LETSEL”-functie ingeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING
Bediening voor Opendak voor: druk op het symbool N van de schakelaar (A) om het dak te openen en op het symbool O om het te sluiten.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
ATTENTIE
ATTENTIE
Het opendak achter is voorzien van een veiligheidssysteem dat automatisch het sluiten onderbreekt wanneer zich voorwerpen bevinden in de baan van het opendak. Niettemin kan onzorgvuldig gebruik van het opendak gevaar opleveren. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. Bedien het opendak alleen als de auto stilstaat. Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Het zonnescherm moet voor het openen van het opendak worden bediend en kan niet worden gesloten als het opendak geopend is en de auto rijdt.
ONDERHOUD EN ZORG
Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0606m
ALFABETISCH REGISTER
Bij een storing in het elektrische systeem moet het deksel (C), dat zich tussen de twee opendaken bevindt, worden verwijderd. Op de achterkant van het deksel bevindt zich een sleutel (E). Steek de sleutel in de zitting (D) en draai aan de sleutel. Op deze manier kunt u met de hand de hierboven beschreven handelingen uitvoeren.
VEILIGHEID
Opendak achter: druk op het symbool N van de schakelaar (B) om het dak te openen en op het symbool O om het te sluiten.
77
DASHBOARD EN BEDIENING
PORTIEREN De Fiat Multipla is voorzien van centrale portiervergrendeling.
VEILIGHEID
Van buitenaf ontgrendelen/openen Draai de sleutel in stand (I) en trek de handgreep omhoog.
F0E0077m
Draai de sleutel in stand (2). Voorportieren van binnenuit openen/vergrendelen
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Van buitenaf vergrendelen
Openen: trek aan de hendel (A).
F0E0078m
Achterportieren van binnenuit ont-/vergrendelen Openen: controleer of het kinderveiligheidsslot (F) is uitgeschakeld. Trek het knopje (C) omhoog en trek aan de hendel (D).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Vergrendelen: sluit het portier en druk het knopje (B) naar beneden.
78
F0E0607m
U schakelt het systeem in door de punt van de contactsleutel in (F) te steken en te draaien in: Stand 1 - kinderveiligheidsslot uitgeschakeld.
ATTENTIE
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Stand 2 - kinderveiligheidsslot ingeschakeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
Hierdoor kunnen de achterportieren van binnenuit niet geopend worden.
NOODGEVALLEN
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
F0E0608m
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Als een of beide achterportieren geopend is/zijn en u de afstandsbediening gebruikt (of de sleutel in het portierslot draait), dan zorgt de centrale portiervergrendeling ervoor dat alle portieren vergrendeld worden en de knopjes worden ingedrukt. Als u de geopende achterportieren sluit, worden ze vergrendeld.
DASHBOARD EN BEDIENING
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na 8 of 9 snel opeenvolgende pogingen schakelt het systeem ongeveer 30 seconden uit. In deze 30 seconden kunt u de portieren met de hand veren ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 30 seconden is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal. Anders schakelt het systeem na enkele pogingen opnieuw uit.
79
DASHBOARD EN BEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR
VEILIGHEID
In de armsteun van het portier aan de bestuurderszijde zijn twee drukschakelaars gemonteerd: A - openen/sluiten zijruit links;
STARTEN EN RIJDEN
B - openen/sluiten zijruit rechts.
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0081m
Als u de schakelaar (A) voor de ruit aan bestuurderszijde langer dan een seconde ingedrukt houdt, gaat de ruit verder automatisch open of dicht: de beweging stopt als de ruit aan het einde is (of als u nogmaals op de schakelaar drukt).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
In de armsteun van het portier aan passagierszijde is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
80
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet worden blootgesteld aan verwondingen door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTER In de armsteun van beide achterportieren is een schakelaar (D) gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
Bij uitvoeringen met ESP bevindt deze schakelaar zich op het schakelaarpaneel onder de bedieningsknoppen van de verwarming (F).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0610m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0609m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Op het dashboard is een schakelaar (lock) (E) geplaatst, waarmee u de werking van de schakelaars voor de ruitbediening op de achterportieren kunt blokkeren (dan brandt het lampje).
F0E0611m
81
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE ACHTERKLEP OPENEN/SLUITEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De achterklep is voorzien van een elektrisch slot; bij ontgrendelde voorportieren kunt u de achterklep openen door het hendeltje (A) naast de ontgrendelhendel in te drukken. Bij vergrendelde portieren kan de achterklep dus niet worden geopend. De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open. Om de achterklep te laten zakken, kunt u de handgreep in de binnenbekleding van de achterklep gebruiken.
F0E0659m
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0658m
82
ATTENTIE
Rijd niet met een geopende achterklep: de uitlaatgassen kunnen in het interieur binnendringen. Let er bij het openen van de achterklep op dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigd kunnen worden.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGE VASTZETTEN
STARTEN EN RIJDEN
F0E0660m
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als u voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Controleer voor de juiste werking van de hoogteregelaars bovendien of de lading niet zwaarder is dan in de gewichtentabel staat aangegeven.
VEILIGHEID
In de bagageruimte bevinden zich bevestigingsogen waaraan touwen kunnen worden vastgemaakt waarmee de bagage goed kan worden vastgezet.
83
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE VERGROTEN Het is mogelijk om de bagageruimte te vergroten en aan uw eisen aan te passen. Ga hiervoor als volgt te werk: 2) verwijder de hoedenplank; 3) klap de achterstoelen naar voren; 4) verwijder de stoelen. F0E0089m
Verplaatsen van de achterstoelen ❒ verwijder de afdekdoppen uit de voorste openingen van de geleiders m.b.v. een muntstuk;
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
1) plaats de achterstoelen naar voren (15 cm);
❒ klap met behulp van de hendel (A) de rugleuning naar voren en verwijder de hoofdsteunen;
❒ maak de bevestigingspunten aan de voorkant los met de hendel (D); F0E0612m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ haak de stoel aan de achterkant los door de rode lus (B) omhoog te trekken. Plaats de stoel omhoog en draai de stoel met behulp van de handgreep (C);
84
F0E0613m
❒ pak de stoel, als deze is losgehaakt, aan de voor- en achterkant vast en plaats hem 15 cm meer naar voren in de voorbereide opening in de vloer (zoals beschreven in de volgende paragraaf).
DASHBOARD EN BEDIENING
Achterstoelen terugplaatsen Controleer of de in de figuur aangegeven bevestigingspunten schoon zijn:
❒ laat de stoel tot op 10 cm zakken en laat de stoel dan los. Op deze manier plaatst de stoel zich door zijn eigen gewicht vanzelf en worden ook de achterste bevestigingspunten vergrendeld. F0G0016m
LAMPJES EN BERICHTEN
Als u de uitgenomen stoelen opnieuw in de auto plaatst, let er dan op dat de stoelen op de juiste positie worden gezet; de in de figuur weergegeven etiketten op de achterzijde van de stoelen geven de juiste positie aan:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ plaats de bevestigingspunten voor in de voorbereide openingen in de vloer van de auto;
a linker stoel b middelste stoel
NOODGEVALLEN
c rechter stoel
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Bij het terugplaatsen van de zijstoelen moet het zwarte deel van de veiligheidsgordel naar de buitenzijde van de auto zijn gericht.
F0E0026m
85
DASHBOARD EN BEDIENING
Hoedenplank verwijderen
De losse hoedenplank kan dwars achter de leuningen van de stoelen worden geplaatst. F0E0393m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Om de hoedenplank te verwijderen moet eerst de rugleuning van de achterstoelen worden losgemaakt en naar voren worden geklapt; trek vervolgens de parapluhouder (1) iets omhoog en duw de hoedenplank naar voren (2) totdat de blokkeerpennen (A) uit de zittingen loshaken; verwijder nu de hoedenplank.
Stoelen naar voren klappen
❒ klap met behulp van de hendel (A) de rugleuning naar voren en verwijder de hoofdsteun; F0E0239m
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Let er bij het naar voren klappen van de rugleuning van de middelste stoel op dat de stoel helemaal naar achteren is geplaatst en dat de hoofdsteun in de laagste stand staat.
ALFABETISCH REGISTER
86
De hoedenplank heeft aan de voorkant een lijst die naar achteren kan worden geklapt, om de rugleuningen van de achterstoelen achterover te kunnen klappen.
F0E0612m
❒ haak de stoel aan de achterkant los door de lus (B) naar achteren te trekken en plaats de stoel omhoog met de handgreep (C);
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ haak de spanriem (A) vast aan de pennen van de hoofdsteun voor. De spanriem bevindt zich onder de stoelen achter. Open de haak (B) voorzichtig door van boven naar beneden te drukken, zoals in de figuur is aangegeven.
F0E0614m
Achterstoelen verwijderen
TECHNISCHE GEGEVENS
Volg de hierboven beschreven procedure voor het verplaatsen.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0655m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Als de spanriem (A) na gebruik weer wordt opgeborgen, houdt u zich dan aan de volgorde die in de figuur is weergegeven en zorg ervoor dat de haak (D) samenvalt met de rode etiketten.
ALFABETISCH REGISTER
Bij uitvoeringen met een verschuifbare stoel middenachter moet u eerst de hendel (A) bedienen en de stoel zover mogelijk naar achteren schuiven; volg daarna de procedure die is beschreven voor het verplaatsen van de achterstoelen. F0E0097m
87
DASHBOARD EN BEDIENING
MOTORKAP Motorkap openen: 2) Duw het hendeltje (B) omhoog. 3) Til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem (D). F0E0615m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
1) Trek aan de hendel onder het dashboard (A).
Motorkap sluiten:
2) Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm zakken. 3) Laat de motorkap dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch. F0G0661m
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
1) Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang (C) uit de zitting (E) en plaats de steunstang terug in de klem (D).
ALFABETISCH REGISTER
88
4) Steek het uiteinde van de stang in de veiligheidsstand in zitting (E) op de motorkap.
F0G0662m
ATTENTIE
Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen. Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
89
DASHBOARD EN BEDIENING
IMPERIAAL/SKIDRAGER
VEILIGHEID
De imperiaal of skidrager moet op de in de figuur aangegeven plaatsen op het dak bevestigd worden, waarbij de vier beschermstrips verwijderd moeten worden. Dit is mogelijk door op een van de uiteinden te drukken en de strips enige millimeters onder de lijst te schuiven.
STARTEN EN RIJDEN
Wij herinneren u eraan dat in het Fiat Lineaccessori-programma een imperiaal/skidrager is opgenomen die specifiek voor de Fiat Multipla is ontwikkeld. F0G0663m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Let er op dat u niet tegen voorwerpen op het imperiaal stoot als u de achterklep opent.
90
F0E0102m
ATTENTIE
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
DASHBOARD EN BEDIENING
KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN
Correcte standen op basis van de beladingsgraad Stand 0 - max. drie personen op de stoelen voor. Stand 1 - max. zes personen. Stand 2 - zes personen + max. 130 kg bagage in de bagageruimte. Stand 3 - bestuurder + max. 300 kg bagage in de bagageruimte. Alleen bij de VAN-uitvoeringen met 4 of 5 zitplaatsen mag maximaal 350 kg in de bagageruimte worden geladen. BELANGRIJK Voor een juiste werking van de hoogteregelaar is het noodzakelijk dat het gewicht in de bagageruimte de voorgeschreven maximale waarden niet overschrijdt (zie de paragraaf “Gewichten” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Op het dashboard bevindt zich een knop voor de koplampverstelling (A).
ONDERHOUD EN ZORG
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. In dit geval moeten de koplampen worden afgesteld.
TECHNISCHE GEGEVENS
KOPLAMPVERSTELLING
F0E0103m
ALFABETISCH REGISTER
Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
VEILIGHEID
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
91
DASHBOARD EN BEDIENING
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden. F0G0631m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afgedekt (zie voor de plaats en afmetingen de afbeeldingen). Gebruik voor het afplakken ondoorzichtige tape.
92
F0G0632m
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
ATTENTIE
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
ATTENTIE
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.
ONDERHOUD EN ZORG
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
TECHNISCHE GEGEVENS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.
ALFABETISCH REGISTER
ABS (indien aanwezig)
93
DASHBOARD EN BEDIENING
STORINGSMELDINGEN Storing in ABS
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
F0G0633m
Storing in EBD
LAMPJES EN BERICHTEN
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
NOODGEVALLEN
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
94
In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer om het systeem te laten controleren.
F0G0634m
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje x gaat branden en op het instelbare multifunctionele display verschijnt ook een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
Bij activering gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
VEILIGHEID
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
STARTEN EN RIJDEN
ESP (Electronic Stability Program) (indien aanwezig)
95
DASHBOARD EN BEDIENING
STORINGSMELDINGEN
VEILIGHEID
Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje (A) op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt een bericht op het display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
STARTEN EN RIJDEN
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0384m
96
ATTENTIE
Als eventueel met het noodreservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP-systeem ingeschakeld. Houd er rekening mee dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
DASHBOARD EN BEDIENING
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; ❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; ❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
NOODGEVALLEN
Het ASR is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden:
F0E0390m
ONDERHOUD EN ZORG
❒ als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd.
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR het motorvermogen;
ALFABETISCH REGISTER
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden twee verschillende controlesystemen ingeschakeld:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. Het ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen.
97
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar (A) branden. Tijdens het rijden kan het ASR-systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door de schakelaar (A) op de middenconsole in te drukken.
Als het systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart. Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
Als het lampje op de schakelaar brandt, is het systeem uitgeschakeld.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
In-/uitschakeling van het systeem
98
ATTENTIE
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
Voor de juiste werking van het ASR is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie en altijd van het voorgeschreven type, merk en afmetingen zijn.
DASHBOARD EN BEDIENING
EOBD-SYSTEEM
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
NOODGEVALLEN
❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
ONDERHOUD EN ZORG
F0G0382m
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ de werking van het systeem controleren;
ALFABETISCH REGISTER
Het doel is:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
99
DASHBOARD EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto.
100
ACTIVERING F0G0664m
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, treedt automatisch een repeterend geluidssignaal in werking (een kort piepgeluid om de activering van het systeem aan te geven). De frequentie van het geluidssignaal: ❒ neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt; ❒ het geluidssignaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt; ❒ blijft constant als de afstand tot het obstakel constant blijft. Signalering: Meetbereik in het midden
150 cm
Meetbereik bij de hoeken
60 cm
Meetbereik minimaal/maximaal 25/180 cm Als meerdere sensoren een obstakel signaleren, zal de regeleenheid de kortste afstand weergeven.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
❒ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
LAMPJES EN BERICHTEN
WERKING MET AANHANGER
❒ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
NOODGEVALLEN
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden.
ONDERHOUD EN ZORG
Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het inschakelen van de achteruit aangegeven door een geluidssignaal van 3 seconden.
TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMENE OPMERKINGEN
ALFABETISCH REGISTER
STORINGSMELDINGEN
101
DASHBOARD EN BEDIENING
MULTIPLA VAN
VEILIGHEID
Deze uitvoering is in de volgende uitrustingen leverbaar:
STARTEN EN RIJDEN
❒ 5 zitplaatsen (uitvoeringen 100 16v - JTD 115)
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ 3 zitplaatsen (uitvoeringen Bipower - JTD 115)
❒ 4 zitplaatsen (uitvoeringen Bipower)
NOODGEVALLEN
alle met scheidingswand tussen interieur en laadruimte.
F0G0666m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
F0G0665m
102
ATTENTIE
Rijden met geopende achterklep wordt afgeraden omdat de uitlaatgassen in de laadruimte kunnen binnendringen.
DASHBOARD EN BEDIENING
AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN De Fiat Multipla Van is ontworpen en goedgekeurd op basis van vastgestelde maximum gewichten:
❒ totaalgewicht ❒ maximum voorasbelasting ❒ maximum achterasbelasting
F0E0388m
❒ aanhangergewicht.
Bij bruusk remmen of botsingen kan de lading verschuiven en gevaar opleveren voor de bestuurder en de passagiers: zorg er daarom voor dat de lading goed vastzit voordat u vertrekt. Hiervoor kunnen de haken op de laadvloer of op de wand gebruikt worden. Gebruik voor het vastzetten van de lading metalen kabels, touwen of spanbanden, die stevig genoeg zijn om de lading op zijn plaats te houden.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
De opgegeven maximum gewichten mogen nooit worden overschreden.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ nuttig laadvermogen
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ leeggewicht
103
DASHBOARD EN BEDIENING
Door het opvolgen van enkele eenvoudige tips kan de veiligheid, het rijcomfort en de levensduur van de auto verbeterd worden:
VEILIGHEID
❒ verdeel de lading gelijkmatig over de laadvloer. Indien de lading op een plaats geconcentreerd moet worden, gebruik dan de laadvloer tussen de twee assen;
STARTEN EN RIJDEN
❒ bedenk dat hoe lager de lading ligt, hoe lager het zwaartepunt van de auto komt te liggen. Hierdoor rijdt u veiliger: plaats daarom altijd de zwaarste lading onderop;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ bedenk ten slotte dat het dynamische rijgedrag van de auto beïnvloed wordt door het vervoerde gewicht: hoe hoger het gewicht des te langer de remweg van de auto, vooral bij hoge snelheid.
Voor het gebruik: ❒ verwijder de bekleding van het wiel;
TECHNISCHE GEGEVENS
F0G0008m
Het reservewiel heeft dezelfde eigenschappen en afmetingen als de standaard gemonteerde band en is op de scheidingswand tussen de laadruimte en het interieur geplaatst (alleen bij de Bipower-uitvoering met 3 zitplaatsen).
❒ draai de blokkeerschroef (A) los en verwijder het complete wiel;
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
RESERVEWIEL
Zie voor het verwisselen van een wiel hetgeen beschreven en afgebeeld staat in de paragraaf “Een lekke band” in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
104
Zie voor de plaats bij de andere uitvoeringen de afbeelding in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
DASHBOARD EN BEDIENING
AUTORADIO STANDAARDUITRUSTING
LAMPJES EN BERICHTEN
Na het verwijderen van het vak zijn de voedingskabels, de aansluitkabels en de antennekabel bereikbaar. LUIDSPREKERS
Als u direct na aankoop van de auto een autoradio wilt installeren, moet u eerst contact opnemen met de Fiat-dealer; deze zal u instructies geven om de levensduur van de accu te behouden. Als de accu bij uitgezette motor te zwaar wordt belast, beschadigt de accu en kan de garantie op de accu vervallen.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0110m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Gebruik voor het installeren van de luidsprekers (tweeter) op de voorstijlen de zittingen (A) aan het uiteinde van het dashboard; voor de montage moet het paneel op de voorstijl (B) worden verwijderd en de luidsprekers worden bevestigd. Wendt u voor de montage tot de Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
F0E0109m
ALFABETISCH REGISTER
De autoradio wordt ingebouwd op de plek van het opbergvak. U verwijdert het vakje door de twee borglippen (A) in te drukken.
VEILIGHEID
Alle uitvoeringen zijn standaard uitgerust met: voedingskabels voor de autoradio, aansluitkabels voor de luidsprekers voor en achter, een antennekabel, inbouwplaatsen voor de autoradio en de luidsprekers voor en achter, een sierlijst voor het aanpassen van de inbouwplaats aan een autoradio met standaard afmetingen.
105
DASHBOARD EN BEDIENING
Luidsprekers op de voorportieren monteren: 1) Verwijder het geklemde rooster (C). 2) Monteer de luidspreker in de zitting.
Luidsprekers op de voorportieren monteren: F0E0635m
1) Verwijder het documentenvakje door de 2 schroeven (D) en de schroeven onder de dopjes (E) los te draaien. 2) Monteer de luidspreker in de zitting en bevestig het documentenvakje. BELANGRIJK Voor de correcte installatie van het systeem raden wij u aan om contact op te nemen met de Fiat-dealer.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
3) Bevestig het rooster en let er daarbij op dat de bevestigingspennen in de daarvoor bestemde gleuven vallen.
F0E0616m
ANTENNE
TECHNISCHE GEGEVENS
Montage: 1) Verwijder de kunststof dop (A) van het dak van de auto.
ALFABETISCH REGISTER
2) Schroef de antenne vast.
106
F0E0113m
DASHBOARD EN BEDIENING
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON De auto kan als optional zijn uitgerust met een inbouwvoorbereiding voor een audiosysteem. Deze voorbereiding bestaat uit: ❒ 2 tweeter luidsprekers voor; ❒ 2 full-range luidsprekers achter; ❒ 2 woofer luidsprekers in de voorportieren; F0E0114m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ een aansluitkabel voor de antenne voor de mobiele telefoon (C) en een kabel met 10-polige stekker (B) voor de voeding en aansluiting van de luidspreker met dubbele functie die zich rechts onder het dashboard bevindt. OPMERKING Voor het gebruik van de mobiele telefoon is het noodzakelijk dat de achteraf aangeschafte autoradio ook de signalen van de telefoon kan ontvangen.
ATTENTIE
De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0617m
ONDERHOUD EN ZORG
❒ een antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon) (A) op het achterste gedeelte van het dak;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
6 luidsprekers:
107
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Aansluitschema van de elektrische bedrading:
108
F0E0116m
H
functie “mute”.
N
massa voor elektronica.
RG
voeding (+30), beveiligd door 15A-zekering nr. 10 (zekeringen- en relaiskast).
HL
voeding (+) lichten, beveiligd door 10A-zekering nr. 2 (zekeringen- en relaiskast).
GL
voeding (+) via contactslot, beveiligd door 15A-zekering nr. 1 (zekeringen- en relaiskast).
HV
luidspreker met dubbele functie in het rechter portier (–).
L
luidspreker met dubbele functie in het rechter portier (+).
Wij raden u aan de microfoon dichtbij het plafondlampje voor te monteren en ervoor te zorgen dat het zicht niet belemmerd wordt. De aanbevolen positie voor de montage van de telefoonsteun is aangegeven in de figuur; de betreffende steun kan worden verwijderd nadat de schroef aan de onderkant is losgedraaid. De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (alarm, antidiefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
TECHNISCHE GEGEVENS
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als er een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
EXTRA ACCESSOIRES
ALFABETISCH REGISTER
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON
109
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
DIESELMOTOREN
BENZINEMOTOREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 R.O.N. zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de bergen/lage buitentemperaturen). Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
TANKEN MET DE FIAT MULTIPLA
110
Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
DASHBOARD EN BEDIENING
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK De tankdop (B) is voorzien van een koord (C) dat aan het klepje (A) vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Tijdens het tanken kan de dop op het tankklepje (A) worden geplaatst, zoals is afgebeeld in de figuur. F0E0667m
LAMPJES EN BERICHTEN
Sluiten: plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort; houd de dop stevig vast, draai de sleutel rechtsom en neem de sleutel uit het slot.
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedampopvangsysteem in gevaar worden gebracht.
ATTENTIE
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0668m
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Daarom is het normaal als u bij het losdraaien van de tankdop gesis hoort.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Openen: houd de dop (B) stevig vast terwijl u de contactsleutel linksom draait; draai de dop een halve slag linksom en verwijder de dop.
111
DASHBOARD EN BEDIENING
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Fiat Multipla. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van systemen om de schadelijke effecten te verminderen of drastisch te beperken.
❒ driewegkatalysator (katalysator); ❒ lambdasonde; ❒ benzinedamp-opvangsysteem. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❒ oxidatiekatalysator;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BESCHERMING VAN HET MILIEU
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
De Fiat Multipla is klaar voor de start, met een ruime voorsprong op de strengste internationale milieueisen.
112
ATTENTIE
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
134
NOODGEVALLEN
128 131
ONDERHOUD EN ZORG
114 119 122
TECHNISCHE GEGEVENS
VEILIGHEIDSGORDELS .................................................... GORDELSPANNERS ........................................................... KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE .................................................... AIRBAGS VOOR ................................................................. ZIJ-AIRBAGS (SIDEBAGS - HEADBAGS) ...............................................
ALFABETISCH REGISTER
VEILIGHEID
113
DASHBOARD EN BEDIENING
VEILIGHEIDSGORDELS De Fiat Multipla is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels; ook op de middelste stoelen (voor en achter).
VEILIGHEID
Een specifieke klem (A), op de voorportierstijl aan passagierszijde, zorgt ervoor dat de gordel geblokkeerd is als hij niet wordt gebruikt.
STARTEN EN RIJDEN
De gordel kan via de open zijde (B) in de klem worden bevestigd. Haak de veiligheidsgordelgordel vast in de klem als hij niet wordt gebruikt, om hinderlijke geluiden tijdens het gebruik van de auto te voorkomen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0092m
114
ATTENTIE
Maak de veiligheidsgordel altijd los uit de klem voordat u hem omlegt.
DASHBOARD EN BEDIENING
HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS (voorstoelen)
VEILIGHEID
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
STARTEN EN RIJDEN
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
LAMPJES EN BERICHTEN
Druk, om de gordel los te maken, op de knop (C). Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
ATTENTIE
Druk tijdens het rijden niet op de knop (C).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0022m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel.
115
DASHBOARD EN BEDIENING
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER Veiligheidsgordels van de zijzitplaatsen
F0E0024m
NOODGEVALLEN
a linker stoel b middelste stoel c rechter stoel F0E0025m
Bij het terugplaatsen van de zijstoelen moet het zwarte deel van de veiligheidsgordel naar de buitenzijde van de auto zijn gericht.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Als de zijzitplaatsen verwijderd worden, dan worden de gordels opgerold, waarna u de gespen op de pennen links en rechts in de auto kunt opbergen. Als u de uitgenomen stoelen opnieuw in de auto plaatst, let er dan op dat de stoelen op de juiste positie worden gezet; de in de figuur weergegeven etiketten op de achterzijde van de stoelen geven de juiste positie aan:
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De gordel heeft twee sluitingen. Trek de gordel langzaam uit de rolautomaat en steek gesp (C) in de sluiting (D), en vervolgens de gesp (A) in de sluiting (B); controleer of de gespen goed in de sluitingen vergrendeld zijn.
116
F0E0026m
DASHBOARD EN BEDIENING
Veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
VEILIGHEID
De gordel heeft twee sluitingen. Trek de gordel langzaam uit de rolautomaat (A) en steek de gesp (D) in de sluiting (E), en vervolgens de gesp (B) in de sluiting (C); controleer of de gespen goed in de sluitingen vergrendeld zijn. Als de middelste zitplaats niet wordt gebruikt, moet u beide gordelgedeeltes laten teruglopen en de gespen opbergen in het vakje (A).
ATTENTIE
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0027m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Let er bij het terugplaatsen van de stoelen op dat deze op de juiste plaats staan: de middelste stoel is herkenbaar aan het tafeltje op de rugleuning.
117
DASHBOARD EN BEDIENING
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEID
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt.
STARTEN EN RIJDEN
De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet. F0E0023m
LAMPJES EN BERICHTEN
Trek de beugel (A) omhoog in de gewenste stand. Omlaag Druk op de knop (B) en schuif tegelijkertijd de beugel (A) omlaag in de gewenste stand. Controleer na het instellen altijd of beugel (A) goed vergrendeld is door hem naar beneden te duwen zonder de knop (B) in te drukken.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
118
Omhoog
ATTENTIE
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Laat hiervoor de knop los en trek de gordel omlaag, zodat het bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
DASHBOARD EN BEDIENING
GORDELSPANNERS
STARTEN EN RIJDEN
F0E0656m
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren. Bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
TECHNISCHE GEGEVENS
De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om ze te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze periode moet de gordelspanner door de Fiat-dealer worden vervangen.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Plaats geen voorwerpen onder de middelste stoel om beschadigingen te voorkomen. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
VEILIGHEID
Voor een nog effectievere bescherming zijn de drie veiligheidsgordels voor van de Fiat Multipla voorzien van gordelspanners.
119
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen: deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
TREKKRACHTBEGRENZERS Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels van de voorzitplaatsen aan de zijkanten voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
ATTENTIE
Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
120
ATTENTIE
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
F0E0030m
F0E0028m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt.
F0E0029m
121
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
122
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0 gewicht tot aan 10 kg Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg Groep 1 gewicht: 9 -18 kg Groep 2 gewicht: 15 - 25 kg Groep 3 gewicht: 22 -36 kg
❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest. ❒ U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. ❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. ❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
ATTENTIE
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag voor aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel brandt (zie “Airbag voor aan passagierszijde” in het hoofdstuk “Airbags voor”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
ZEER GEVAARLIJK (lees het onderstaande)
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Fiat-modellen.
DASHBOARD EN BEDIENING
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.
VEILIGHEID
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
123
DASHBOARD EN BEDIENING
GROEP 0 en 0+
VEILIGHEID
Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
STARTEN EN RIJDEN
Het zitje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. F0E0636m
GROEP 1
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
124
F0E0637m
ATTENTIE
ATTENTIE
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
DASHBOARD EN BEDIENING
GROEP 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd.
LAMPJES EN BERICHTEN
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
STARTEN EN RIJDEN
F0E0638m
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank.
NOODGEVALLEN
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
ATTENTIE
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0639m
ONDERHOUD EN ZORG
GROEP 3
VEILIGHEID
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.
125
DASHBOARD EN BEDIENING
De Fiat Multipla voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de tabel op de volgende pagina. Legenda van de tabel; U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES
126
Groep
Gewichtsgroepen Passagierszitplaats Passagierszitplaats Passagierszitplaats Passagierszitplaats voor voor achter achter in het midden aan de zijkant in het midden aan de zijkant
Groep 0, 0+
tot 13 kg
U
U
U
U
Groep 1
9 -18 kg
U
U
U
U
Groep 2
15 - 25 kg
U
U
U
U
Groep 3
22 - 36 kg
U
U
U
U
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. ❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. ❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
ATTENTIE
Plaats geen kinderzitjes op de voorstoelen als de auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde omdat kinderen nooit vervoerd mogen worden op de voorstoelen.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
VEILIGHEID
❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel continu brandt.
❒ In elk kinderzitje kan slechts een kind vervoerd worden: vervoer nooit twee kinderen in een zitje.
STARTEN EN RIJDEN
❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
LAMPJES EN BERICHTEN
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden.
127
DASHBOARD EN BEDIENING
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE
VEILIGHEID
De auto is voorbereid op de montage van Isofix-kinderzitjes, een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit.
STARTEN EN RIJDEN
Het Isofix-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. Op de achterbank kunnen maximaal twee ISOFIX-kinderzitjes aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd. In het Fiat Lineaccessori-programma is het Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen. Deze is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03 -voorschriften en geschikt voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groep 0, 0+), en voor kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting moet worden geplaatst (groep 1).
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank en zijn te herkennen aan de openingen (A).
NOODGEVALLEN
F0E0217m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Wij herinneren u eraan dat bij het gebruik van ISOFIX-kinderzitjes alleen die kinderzitjes gebruikt kunnen worden die speciaal voor de Fiat Multipla zijn ontworpen, getest en goedgekeurd.
128
ATTENTIE
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
DASHBOARD EN BEDIENING
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Groep 0 en 0+
VEILIGHEID
Bij kinderen in deze gewichtsgroep (tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels (D) van het zitje beschermd worden.
STARTEN EN RIJDEN
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje tegen de rijrichting in, als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ plaats de stoel waarop u het kinderzitje wilt monteren helemaal naar voren en plaats de voorstoel met de rugleuning tegen het profiel van het zitje; ❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;
F0E0640m
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
ALFABETISCH REGISTER
❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
129
DASHBOARD EN BEDIENING
Groep 1 Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 (9-18 kg) komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd (zie de instructies).
VEILIGHEID
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: ❒ plaats de stoel waarop u het kinderzitje wilt monteren helemaal naar achteren;
STARTEN EN RIJDEN
❒ controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels; ❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
130
F0E0641m
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto. Zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto. Schuif de passagiersstoel voor ongeveer de helft naar voren.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail);
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
ATTENTIE
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbagmodule aan de passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
De airbags voor kunnen in de volgende gevallen niet worden ingeschakeld:
NOODGEVALLEN
De airbags voor (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder beschermd.
ONDERHOUD EN ZORG
AIRBAGS VOOR
TECHNISCHE GEGEVENS
De auto is uitgerust met airbags voor aan bestuurders- en aan passagierszijde en zij-airbags voor (sidebags - headbags optional).
De airbag voor (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
ALFABETISCH REGISTER
AIRBAG
131
DASHBOARD EN BEDIENING
De airbags voor aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.
LAMPJES EN BERICHTEN
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
AIRBAG VOOR AAN BESTUURDERSZIJDE
NOODGEVALLEN
F0E0221m
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
132
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. F0E0222m
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra geen kinderen meer vervoerd worden.
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN
De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar in het dashboardkastje. F0E0105m
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen:
De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag.
ONDERHOUD EN ZORG
Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld.
F0E0642m
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF F): lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen.
NOODGEVALLEN
❒ airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld: (stand ON P): lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren.
ALFABETISCH REGISTER
De sleutel kan in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, moet de airbag voor aan de passagierszijde worden uitgeschakeld.
133
DASHBOARD EN BEDIENING
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags optional) De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en dat zich bevindt in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. F0E0223m
De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens. BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
HEADBAGS
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
SIDEBAGS
134
F0E0224m
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10 jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme. Na deze periode moeten ze door de Fiat-dealer worden vervangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
ATTENTIE
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
ATTENTIE
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen, bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje ¬ gaat branden of het lampje F gaat knipperen (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd.
TECHNISCHE GEGEVENS
BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om de geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren.
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK De airbags voor en/of zij-airbags voor en achter (indien aanwezig) kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
135
ATTENTIE
De rugleuningen van de zitplaatsen voor mogen niet worden bedekt met hoezen of kleden.
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op schoot, voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood, enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
ATTENTIE
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
ATTENTIE
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Fiat-dealer controleren.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, wendt u dan onmiddellijk tot een Fiat-dealer.
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
ALGEMENE OPMERKINGEN
136
ATTENTIE
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de airbags voor niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
NOODGEVALLEN
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde in stand ON) enige seconden branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag voor en zij-airbags (indien aanwezig) aan passagierszijde bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
137
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
138
S TA R T E N E N R I J D E N MOTOR STARTEN ............................................................ PARKEREN ............................................................................ HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK ............. BRANDSTOFBESPARING ................................................ TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... WINTERBANDEN .............................................................. SNEEUWKETTINGEN ....................................................... AUTO LANGERE TIJD STALLEN ..................................
139 142 144 145 147 151 152 153
Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren.
❒ Zet de versnellingspook in de vrijstand.
Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
❒ Draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
❒ Trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
VEILIGHEID
❒ Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken.
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Het gaspedaal mag pas worden ingetrapt nadat de motor is gestart.
LAMPJES EN BERICHTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf “Fiat CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”.
BENZINEMOTOR STARTEN
NOODGEVALLEN
MOTOR STARTEN
139
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
DIESELMOTOR STARTEN
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
❒ Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m en ¢ branden.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
❒ Wacht tot de waarschuwingslampjes m en ¢ gedoofd zijn: hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven.
BELANGRIJK Tijdens het starten van de motor mag het gaspedaal niet ingetrapt zijn. ❒ Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. ❒ Zet de versnellingspook in de vrijstand.
❒ Trap het koppelingspedaal geheel in. ❒ Draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje ¢ op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
140
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan is er een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u wel zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Als de regeleenheid van de Fiat CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampje ¢ op het instrumentenpaneel brandt constant) kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card vermeld staat. Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
NOODSTART
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen start een koude motor sneller als het smeersysteem is gevuld met een dunnere motorolie. Houdt u zich daarom in de winter strikt aan de aanwijzingen in de paragraaf “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in.
ONDERHOUD EN ZORG
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Ga als volgt te werk:
TECHNISCHE GEGEVENS
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje ¢ blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel)
ALFABETISCH REGISTER
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
141
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
PARKEREN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP.
Ga als volgt te werk:
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
MOTOR UITZETTEN
142
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
DASHBOARD EN BEDIENING
HANDREM De handrem is aan de linkerzijde van de bestuurdersstoel geplaatst.
❒ Houd de knop ingedrukt en en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
❒ Trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop (A).
ONDERHOUD EN ZORG
Handrem uitschakelen:
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden.
F0E0669m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiat-dealer de handrem afstellen.
VEILIGHEID
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken.
143
DASHBOARD EN BEDIENING
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
VEILIGHEID
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in een van de in het schema aangegeven standen plaatsen (dit schema staat ook op de knop van de pook).
STARTEN EN RIJDEN
Voor het inschakelen van de achteruit (R) moet de auto stilstaan. Vervolgens beweegt u de pook vanuit zijn vrij naar rechts en vervolgens naar achteren. P0E0243m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
144
ATTENTIE
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema“ staan vermeld, te laten uitvoeren. Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aërodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Onderhoud van de auto
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
NOODGEVALLEN
Verwijder de accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox, als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
ONDERHOUD EN ZORG
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
TECHNISCHE GEGEVENS
Accessoires gemonteerd op dakrails
ALFABETISCH REGISTER
BRANDSTOFBESPARING
145
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
146
RIJSTIJL
optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Overbodige handelingen
Koude start
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en
Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en de bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
VEILIGHEID
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
STARTEN EN RIJDEN
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJKE TIPS
NOODGEVALLEN
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
ONDERHOUD EN ZORG
TREKKEN VAN AANHANGERS
147
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. Het is raadzaam de trekhaak door de Fiat-dealer te laten monteren.
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
TREKHAAK MONTEREN
148
Als een aanhanger aan de auto wordt gekoppeld, worden de parkeersensoren uitgeschakeld.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DINnormen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere systemen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts één aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de daarvoor bestemde regeleenheid met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2 vanaf de accu. Er zijn twee typen trekhaak leverbaar die zijn afgebeeld op de volgende pagina’s.
DASHBOARD EN BEDIENING
MONTAGESCHEMA
LAMPJES EN BERICHTEN
Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
STARTEN EN RIJDEN
belast
De binnenste platen 5 moeten een minimum dikte hebben van 5 mm en de buitenste platen 2, 3 en 4 een minimum dikte van 5 mm.
Hart achteras
De bevestigingspunten 1 moeten voorzien zijn van vulstukken met een diameter van 25 mm en een dikte van 6 mm.
VEILIGHEID
De trekhaak moet op de punten aangegeven met (Ø) bevestigd worden met in totaal 6 M8-bouten en 6 M10-bouten.
Hart
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
trekkogel
ALFABETISCH REGISTER
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat eventuele uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
NOODGEVALLEN
MAX. GEWICHT OP KOPPELING: 70 kg.
F0E0192m
149
Hart achteras
De bevestigingspunten 1 moeten voorzien zijn van vulstukken met een diameter van 21 mm en een dikte van 4 mm. belast
DASHBOARD EN BEDIENING
De trekhaak moet op de punten aangegeven met (Ø) bevestigd worden met in totaal 6 M8-bouten en 6 M10-bouten.
Hart
MAX. GEWICHT OP KOPPELING: 70 kg.
trekkogel
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat eventuele uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
150
De binnenste platen 5 moeten een minimum dikte hebben van 5 mm en de buitenste platen 2 en 3 een minimum dikte van 5 mm; de buitenste ring 4 moet een minimum dikte hebben van 2 mm. Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
MONTAGESCHEMA
F0E0193m
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Keer de draairichting van de banden niet om.
ATTENTIE
Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h. Deze maximum snelheid is in overeenstemming met de huidige wetgeving.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
STARTEN EN RIJDEN
De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
LAMPJES EN BERICHTEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.
Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
NOODGEVALLEN
Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden.
of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden.
ONDERHOUD EN ZORG
WINTERBANDEN
151
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Op de volgende banden kunnen sneeuwkettingen worden gemonteerd:
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
– 185/65 R 15 88H
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
– 195/60 R 15 88H Gebruik sneeuwkettingen waarvan de dikte boven het profiel maximaal 10 mm is.
BELANGRIJK Omdat het reservewiel beperkte afmetingen heeft, is het niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
SNEEUWKETTINGEN
152
Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
❒ Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken.
❒ Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
❒ Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerst de minkabel los) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het elektronisch diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening.
❒ Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. ❒ Tap het koelsysteem van de motor niet af.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ Zet de ruiten een klein stukje open.
STARTEN EN RIJDEN
❒ Schakel een versnelling in.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan.
NOODGEVALLEN
❒ Zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen.
TECHNISCHE GEGEVENS
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒ Maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was.
ALFABETISCH REGISTER
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
153
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
154
LAMPJES EN BERICHTEN ALGEMENE OPMERKINGEN .......................................... TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................ TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............ STORING AIRBAG ............................................................. TE LAGE MOTOROLIEDRUK ......................................... TE LAGE LAADSTROOM VOOR ACCU .................... NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ................. VERSLETEN REMBLOKKEN VOOR ............................... STORING IN ABS................................................................. STORING IN ELEKTRONISCHE REMDRUKVERDELING (EBD).......................................... STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD).................................................................................... ESP-SYSTEEM......................................................................... FIAT CODE ........................................................................... BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ..............................
155 156 156 157 157 157 158 158 158 159 160 160 161 161
KANS OP GLADHEID ....................................................... AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ......... WATER IN BRANDSTOFFILTER ................................... VOORGLOEIBOUGIES ..................................................... RICHTINGAANWIJZERS .................................................. BUITENVERLICHTING ...................................................... GROOTLICHT ..................................................................... GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... DEFECTE CONTROLE-/ WAARSCHUWINGSLAMPJES .......................................
161 162 162 162 162 163 163 163 163
Waarschuwingsbericht
De twee schermpjes (“storingsmelding” en “waarschuwingsbericht”) wisselen elkaar af. Waarschuwingsbericht
Storingsmelding
Waarschuwingsbericht
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Storingsmelding
ONDERHOUD EN ZORG
Storingsmelding
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Naast de storingsmeldingen die op het multifunctionele display worden weergeven, en het gaan branden van het betreffende lampje op het instrumentenpaneel, verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “bezoek een werkplaats”, “zet de motor uit”, “zie het instructieboekje”, enz.). Deze berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. De hierna afgebeelde schermpjes geven een voorbeeld van hetgeen getoond kan worden:
STARTEN EN RIJDEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
155
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
De lampjes branden in de volgende gevallen:
Lampje op het instrumentenpaneel
x
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Of een lampje aanwezig is, is afhankelijk van de motoruitvoering en de uitrusting van de auto.
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU EN/OF AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden en op het display verschijnt een bericht, als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem en als de handrem wordt aangetrokken. Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft branden terwijl de handrem niet is aangetrokken (op het display verschijnt een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
156
Weergave op het display
u
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na circa 4 seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden en op het display verschijnt een bericht, als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden tijdens het rijden, moet de auto worden stilgezet met draaiende motor en moet iets gas worden gegeven om de koelvloeistof sneller te laten circuleren. Als het lampje niet dooft binnen 2 of 3 minuten, zet dan de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als het lampje v blijft branden en op het display verschijnt een bericht, zet dan de motor uit en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
w
TE LAGE LAADSTROOM VOOR ACCU (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden en op het display verschijnt een bericht, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag voor F langer dan de normale 4 seconden knippert.
NOODGEVALLEN
Als het lampje ¬ niet gaat branden, blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
ONDERHOUD EN ZORG
STORING AIRBAG (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na circa 4 seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden bij een storing in de werking van de airbag.
TECHNISCHE GEGEVENS
¬
Weergave op het display
ALFABETISCH REGISTER
Lampje op het instrumentenpaneel
157
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
´
ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
158
Weergave op het display
PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN (ROOD) Als een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden en verschijnt op het display een bericht.
<
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood) (Alleen bij uitvoeringen met rechts stuur) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel continu branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd.
d
VERSLETEN REMBLOKKEN VOOR (rood) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden en op het display verschijnt een bericht, als de remblokken voor versleten zijn; laat deze zo snel mogelijk vervangen. BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de achterremmen laten controleren.
>
STORING IN ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na circa 4 seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden en op het display verschijnt een bericht, als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Het verdient in deze situatie aanbeveling om onder omstandigheden met weinig grip voorzichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Lampje op het instrumentenpaneel
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden en er verschijnt een bericht, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
NOODGEVALLEN
>
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden en op het display verschijnt een bericht, dan is er een storing in het ABS. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBDsysteem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zonder bruusk te remmen naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
ONDERHOUD EN ZORG
+
STORING IN ELEKTRONISCHE REMDRUKVERDELING (EBD)
TECHNISCHE GEGEVENS
x
Weergave op het display
ALFABETISCH REGISTER
Lampje op het instrumentenpaneel
159
DASHBOARD EN BEDIENING
U
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Lampje op het instrumentenpaneel
160
Weergave op het display
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (geel) Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR zet, gaat het lampje branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden en op het instelbare display wordt de storing weergegeven: ❒ constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen; ❒ knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD-systeem” in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.
á
ESP-SYSTEEM (ELECTRONIC STABILITY PROGRAM) (indien aanwezig) (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
KANS OP GLADHEID Bij uitvoeringen met airconditioning gaat het symbool √ branden, verschijnt een waarschuwing op het display en klinkt er een akoestisch signaal als de buitentemperatuur 3°C of lager is. Hierdoor wordt de bestuurder gewaarschuwd voor gladheid.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID NOODGEVALLEN
Als u na het verschijnen van de mededeling een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen. Het bericht BRANDSTOFNOODSCHAK. ON is het enige bericht dat niet verwijderd kan worden door het indrukken van een toets: dit bericht blijft weergegeven totdat de brandstofnoodschakelaar weer wordt teruggedrukt.
ONDERHOUD EN ZORG
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR Als de brandstofnoodschakelaar inschakelt, dan verschijnt op het display de betreffende melding.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
FIAT CODE (geel) In drie gevallen (met de contactsleutel in stand MAR): 1. Een maal knipperen - code van de sleutel is herkend. Het is mogelijk de motor te starten. 2. Constant branden en een bericht op het display – code van de sleutel is niet herkend. Voer voor het starten van de motor een noodstart uit (zie hoofdstuk “Noodgevallen”). 3. Knipperend - de auto wordt niet beveiligd door het systeem. Het is mogelijk de motor te starten.
TECHNISCHE GEGEVENS
¢
Weergave op het display
ALFABETISCH REGISTER
Lampje op het instrumentenpaneel
161
F
DASHBOARD EN BEDIENING LAMPJES EN BERICHTEN
c
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
162
Weergave op het display
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel) Het lampje gaat branden als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld. Als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand MAR, dan gaat het lampje knipperen. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het lampje F na die 4 seconden knippert en het lampje storing in airbag is gedoofd, dan geeft dit een storing in het airbaglampje ¬ aan. Wendt u in dit geval onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Lampje op het instrumentenpaneel
WATER IN DIESELFILTER (geel) (dieseluitvoeringen) Als er water in het dieselfilter zit. Als er water in het dieselfilter aanwezig is, kan het brandstofsysteem van de motor ernstig beschadigd worden. Het is daarom raadzaam contact op te nemen met de Fiat-dealer zodra het lampje gaat branden. VOORGLOEIBOUGIES (geel) (dieseluitvoeringen)
m
RE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. RICHTINGAANWIJZERS (groen) (knipperend) Als u de hendel van de richtingaanwijzers (pijlen) bedient.
DEFECTE CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES Deze weergave verschijnt op het display als er een defect wordt geconstateerd aan een van de hiervoor genoemde controle-/waarschuwingslampjes.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Deze weergave verschijnt op het display 2000 km voordat de volgende servicebeurt van het geprogrammeerd onderhoud moet worden uitgevoerd (iedere 20.000 km) en wordt, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, iedere 200 km en vervolgens iedere 100, 50, enz... herhaald. Het op nul zetten wordt uitgevoerd door de Fiat-dealer.
NOODGEVALLEN
GROOTLICHT (blauw) Als het grootlicht is ingeschakeld.
ONDERHOUD EN ZORG
1
BUITENVERLICHTING (groen) Als de buitenverlichting is ingeschakeld.
TECHNISCHE GEGEVENS
3
Weergave op het display
ALFABETISCH REGISTER
Lampje op het instrumentenpaneel
163
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOOD_GEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
164
N O O D G E VA L L E N MOTOR STARTEN ............................................................ 165 WIEL VERWISSELEN .......................................................... 167 FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) ................................................ 175 GLOEILAMP VERVANGEN .............................................. 181 GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN 184 GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN 190 ZEKERINGEN VERVANGEN ........................................... 192 ACCU OPLADEN ............................................................... 200 OPKRIKKEN VAN DE AUTO ......................................... 201 SLEPEN VAN DE AUTO ................................................... 201
❒ Draai de contactsleutel in stand MAR. ❒ Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 8 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten en u voorbereiden op het tellen van het aantal keren dat het lampje U knippert. ❒ Als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
❒ Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiatdealer.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat.
❒ Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
NOODGEVALLEN
Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start. Als er een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald.
❒ Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card.
ONDERHOUD EN ZORG
Als de Fiat code er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven het controlelampje ¢ en het waarschuwingslampje U branden en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODSTART
❒ Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden.
ALFABETISCH REGISTER
MOTOR STARTEN
165
DASHBOARD EN BEDIENING
STARTEN MET EEN HULPACCU
VEILIGHEID
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
❒ Verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel.
F0E0670m
❒ Sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ Start de motor.
166
❒ Neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
ATTENTIE
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
Als optional kan het normale reservewiel worden geleverd; volg voor het gebruik de aanwijzingen op die hierna vermeld staan. Bij de VAN-uitvoeringen wordt standaard een reservewiel met stalen velg geleverd. Dit reservewiel heeft dezelfde eigenschappen en afmetingen als de standaard gemonteerde wielen. Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
ATTENTIE
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v: de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Bepaalde uitvoeringen kunnen worden uitgerust met de snelle bandenreparatieset FIX & GO, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap, de lier en het noodreservewiel.
LAMPJES EN BERICHTEN
Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
NOODGEVALLEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
ONDERHOUD EN ZORG
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
TECHNISCHE GEGEVENS
WIEL VERWISSELEN
ALFABETISCH REGISTER
ROLLEND STARTEN
167
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOOD_GEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
ATTENTIE
168
ATTENTIE
Het noodreservewiel (indien aanwezig) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: attentie! alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (stalen in plaats van lichtmetalen of omgekeerd) moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij de waarden aan die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ATTENTIE
169
DASHBOARD EN BEDIENING
Het is nodig te weten dat: ❒ de krik 3,5 kg weegt ❒ de krik geen afstelwerkzaamheden vereist
VEILIGHEID
❒ de krik niet kan worden gerepareerd. Bij een defect moet de krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen
STARTEN EN RIJDEN
❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. Kies als het donker is bij voorkeur een verlichte plaats; ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ pak het gereedschap, de krik en het reservewiel; F0E0618m
❒ het noodreservewiel bevindt zich aan de achterzijde van de auto onder de bodemplaat;
ALFABETISCH REGISTER
170
❒ het gereedschap en de krik zijn opgeborgen in een daarvoor bestemde ruimte, links in de bagageruimte. Om ze uit te nemen, moet de schroef (A) linksom worden gedraaid, het deksel (B) worden verwijderd en de riem (C) worden losgehaakt; ❒ op de binnenzijde van het deksel staat op een sticker (D) de handleiding voor het verwijderen/opbergen van het boordgereedschap;
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
F0E0122m
❒ verwijder het wieldeksel (indien aanwezig) door met een schroevendraaier het deksel aan de zijkant op te wippen. Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer een slag los; F0E0123m
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ draai de slinger van de krik zo dat hij iets omhoog komt;
NOODGEVALLEN
❒ plaats de krik bij de merktekens die door de pijlen worden aangegeven. Deze staan, afhankelijk van het te verwisselen wiel, dicht bij de voorste of achterste wielkuip. Controleer of de groef (B) van de krik goed om de rand van de chassisbalk (C) valt; ❒ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat;
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0124m
ALFABETISCH REGISTER
❒ steek de slinger in de krik, draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest;
ONDERHOUD EN ZORG
❒ bij lichtmetalen velgen moeten de wielbouten worden losgedraaid en enige malen aan de bovenkant van de carrosserie worden geschud. Hierdoor kan de velg los van de wielnaaf komen;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ om het reservewiel te verwijderen, moet met de bijgeleverde sleutel (A) de bout linksom worden losgedraaid, totdat het reservewiel op de grond rust. Voordat het noodreservewiel kan worden losgehaakt van de kabel, moet het blokkeermechanisme van stand 1 in stand 2 worden gedraaid;
F0E0671m
171
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ draai de 4 wielbouten helemaal los en verwijder het wiel; ❒ monteer het reservewiel, waarbij de centreerpennen (D) in de boutgaten (E) in het wiel moet vallen; ❒ draai de slinger van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven; F0E0672m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ draai de 4 wielbouten handvast;
BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel op het noodreservewiel. F0E0127m
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Draai de bout (A) uitsluitend met de bijgeleverde sleutel vast; gebruik geen pneumatische slagmoersleutel om beschadiging te voorkomen. Het wiel is volledig vergrendeld in de zitting als na het horen van ongeveer 6 kliks, de bout niet verder kan worden vastgedraaid.
ALFABETISCH REGISTER
172
❒ haak het verwisselde wiel vast aan de kabel (zowel bij wielen met lichtmetalen velgen als wielen met stalen velgen), waarbij de procedure voor het verwijderen van het reservewiel in omgekeerde volgorde moet worden uitgevoerd.
F0E0123m
Het noodreservewiel is veel kleiner dan de normale wielen en mag uitsluitend gebruikt worden om de dichtstbijzijnde reparatiewerkplaats te bereiken.
DASHBOARD EN BEDIENING
HET NORMALE WIEL MONTEREN ❒ Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het noodreservewiel; Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. F0E0619m
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ draai de bouten verder vast volgens de eerder aangegeven volgorde; ❒ zorg ervoor dat de elastische borgveer (B) zo in het wieldeksel is geplaatst, dat de uitsparing voor het ventiel samenvalt met het symbool C aan de binnenkant van het deksel;
ONDERHOUD EN ZORG
F0E0247m
TECHNISCHE GEGEVENS
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
NOODGEVALLEN
❒ monteer het geklemde wieldeksel, waarbij het symbool C, aan de binnenzijde van het deksel, zich ter hoogte van het ventiel moet bevinden.
ALFABETISCH REGISTER
❒ Draai de bouten vast met de daarvoor bestemde sleutel;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ monteer het normale wiel.
173
DASHBOARD EN BEDIENING
Ter afsluiting: ❒ plaats het noodreservewiel in de zitting onder de bodemplaat en controleer of het wiel goed geblokkeerd is.
F0E0123m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Draai de bout (A) uitsluitend met de bijgeleverde sleutel vast; gebruik geen pneumatische slagmoersleutel om beschadiging te voorkomen. Het wiel is volledig vergrendeld in de zitting als na het horen van ongeveer 21 kliks, de bout niet verder kan worden vastgedraaid.
❒ maak de houder vast met de riem (C) en sluit vervolgens het deksel (B).
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het noodreservewiel.
ALFABETISCH REGISTER
174
❒ berg het gereedschap op in de houder zoals aangegeven op de sticker (D) en plaats deze in de daarvoor bestemde ruimte in de bagageruimte;
F0E0643m
DASHBOARD EN BEDIENING
SNELLE BANDENREPARATIE FIX & GO
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ en spuitbus (B) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker (C) met het opschrift “max. 80 km/h”. Na het repareren van het wiel moet deze sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden aangebracht (op het dashboard).
NOODGEVALLEN
❒ een compressor (D) met manometer, verbindingsstukken en gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; deze laatste zijn bereikbaar nadat het deksel aan de zijkant (E) van de compressor is geopend.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0620m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
STARTEN EN RIJDEN
F0E061m
ONDERHOUD EN ZORG
De snelle bandenreparatieset (A) bevindt zich onder de rechter achterstoel en is met klittenband op de vloer bevestigd. De houder bevat naast de reparatieset ook het sleepoog en de schroevendraaier. De houder is bereikbaar nadat de gehele stoel omhoog is geplaatst. De reparatieset bevat:
VEILIGHEID
Bepaalde uitvoeringen kunnen worden uitgerust met de snelle bandenreparatieset FIX & GO, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap, de lier en het noodreservewiel.
F0E0621m
175
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
In de afbeelding wordt weergegeven: (A)
gebied van de band dat gerepareerd kan worden (gaten of scheuren met een diameter van max. 4 mm);
(B)
gebied dat NIET gerepareerd kan worden.
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Bovendien is het permanent afdichten van lekken op het loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd worden. Het is noodzakelijk te weten dat:
NOODGEVALLEN
De afdichtvloeistof van de reparatieset bij buitentemperaturen tussen –30 ºC en +80 ºC werkt en niet geschikt is voor een permanente reparatie. De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden verwijderd. De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
F0E0206m
176
ATTENTIE
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
DASHBOARD EN BEDIENING
OPPOMPEN VAN DE BAND Ga als volgt te werk:
❒ Draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C).
Let op! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikking en contact met huid, ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
FOE0207m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
FOE0248m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ Plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven stand; trek vervolgens de handrem aan.
177
FOE0249m
❒ Steek de vulbuis (B) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (C) met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt.
FOE0250m
❒ Draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van het gereedschap (D).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats het niet op zand of een vuile ondergrond.
178
FOE0251m
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Sluit vervolgens met het hendeltje (E) de slang van de compressor (F) op het ventiel van de band aan.
FOE0252m
ATTENTIE
De compressor mag niet langer dan 20 minuten worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
FOE0212m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot de Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
Als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt. Pomp de band vervolgens weer op.
VEILIGHEID
❒ Start de motor, sluit de stekker (G) aan op de aansteker (of 12V-stekkerdoos) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer de bandenspanning op de manometer (H). Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld.
179
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer om de band te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen. U moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset. BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts tijdelijk worden gebruikt.
ATTENTIE
ATTENTIE
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet sneller dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
Als de bandenspanning tot onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Fiat-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOOD_GEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ Als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt. Stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw de bandenspanning.
180
ATTENTIE
Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden: wendt u tot de Fiat-dealer.
❒ Controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
NOODGEVALLEN
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
❒ Vervang een defecte lamp door hetzelfde type met hetzelfde vermogen.
❒ Als een lamp niet brandt, controleer dan voordat u de lamp vervangt of de bijbehorende zekering niet is doorgebrand. Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
DASHBOARD EN BEDIENING
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒ Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
VEILIGHEID
GLOEILAMP VERVANGEN
181
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B Gloeilampen met bajonetfitting Verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
E Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting. BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Fiat-dealer.
C Buislampen Verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken. D Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOOD_GEVALLEN
TYPEN GLOEILAMPEN
182
F0E0622m
Dimlicht
D
H7
12V-55W
Grootlicht
E
H1
12V-55W
Richtingaanwijzers voor
B
P21W
12V-21W
Richtingaanwijzers op voorspatbord
A
WY5W
12V-5W
Mistlampen voor (indien aanwezig)
E
H1
12V-55W
Achterlichtunit - achterlichten - achteruitrijlicht - mistachterlicht - richtingaanwijzers
B B B B
R5W P21W P21W P21W
12V-21/5W 12V-21W 12V-21/5W 12V-21W
Derde remlicht
A
–
12V-2,3W
Kentekenplaatverlichting
A
W5W
12V-5W
Plafondverlichting voor
C
C10W
12V-10W
Plafondverlichting achter
C
C5W
12V-10W (*)
Verlichting zonneklepspiegel
C
–
12V-1W
Bagageruimteverlichting
A
W5W
12V-5W
(*) 12V-5W bij uitvoeringen met opendak.
DASHBOARD EN BEDIENING
12V-5W
VEILIGHEID
W5W
STARTEN EN RIJDEN
A
LAMPJES EN BERICHTEN
Parkeerlichten voor
NOODGEVALLEN
Vermogen
ONDERHOUD EN ZORG
Type
TECHNISCHE GEGEVENS
Figuur
ALFABETISCH REGISTER
Lampen
183
DASHBOARD EN BEDIENING
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
KOPLAMPUNITS F0E0644m
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht, het grootlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp opgenomen. Verwijder het deksel (A) om de gloeilampen van het parkeerlicht, het dimlicht, de richtingaanwijzer en de mistlamp te vervangen. Maak hiervoor de borging (B) los.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: C: dimlicht
NOODGEVALLEN
D: mistlamp E: parkeerlicht
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
F: grootlicht
184
F0E0645m
G: richtingaanwijzer Monteer nadat de lampen vervangen zijn de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd).
DASHBOARD EN BEDIENING
GROOTLICHT Gloeilamp vervangen: ❒ draai de dop (A) linksom en verwijder de dop; ❒ haak de borgveer van de lamp (C) los; ❒ verwijder de lamp (D) en vervang hem;
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0646m
DIMLICHT Gloeilamp vervangen:
NOODGEVALLEN
❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ maak de stekker (F) los; ❒ haak de borgveer van de lamp (E) los; ❒ verwijder de lamp (G) en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector, haak vervolgens de borgveer (E) van de lamp vast en sluit de stekker (F) weer aan;
F0E0647m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ monteer het beschermdeksel.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ haak de borgveer (C) vast, maak de stekker (B) vast, plaats de dop (A) en draai hem rechtsom. Plaats de ventilatie-opening (H) van de dop van boven naar beneden.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ maak de stekker (B) los;
F0E0648m
185
DASHBOARD EN BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS Voor ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ draai de lamphouder (A) linksom en verwijder hem; F0E0649m
❒ monteer de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vast zit. ❒ monteer het beschermdeksel. Op voorspatbord
NOOD -GEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
186
❒ verwijder de lamp (B) (met bajonetfitting) door hem iets in te drukken en linksom te draaien; ❒ vervang de lamp;
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen: ❒
druk met de hand het lampenglas (A) in de rijrichting van de auto, zodat de bevestigingsveer wordt samengedrukt;
❒
trek de lampunit naar buiten;
❒
draai de lamphouder (B) linksom, verwijder de geklemde lamp (C) en vervang hem;
❒
plaats de lamphouder (B) in het lampenglas, monteer de lampunit en controleer of de bevestigingsveer goed geborgd is.
F0E0650m
DASHBOARD EN BEDIENING
PARKEERLICHTEN VOOR Gloeilampen vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel;
❒ plaats de geklemde lamphouder (A); ❒ monteer het beschermdeksel. F0E0651m
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
Gloeilamp vervangen:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ trek de geklemde lamphouder (A) los, verwijder de lamp (B) en vervang hem;
❒ maak de stekker (C) los; ❒ haak de borgveer van de lamp (D) los;
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0652m
ALFABETISCH REGISTER
❒ monteer de nieuwe lamp, haak de borgveer van de lamp (D) vast en sluit de stekker (C) aan.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ verwijder de lamp (E) en vervang hem;
187
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTERLICHTUNIT Gloeilamp van de achterlichtunit vervangen:
❒ draai de twee zichtbare moeren (D) en de derde moer los, die bereikbaar is via de opening (E), en trek de lichtunit naar buiten; F0E0673m
❒ maak de stekkers los, draai de drie schroeven (F) los en open de lamphouder; ❒ verwijder de defecte lamp door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ ontgrendel en verwijder vanuit de bagageruimte het deksel (A) door de knop (B) te draaien, verwijder vervolgens de pen (C) om de derde bevestiging te bereiken;
Voer dezelfde handelingen uit bij de linker lichtunit. Typen gloeilampen:
NOOD_GEVALLEN
G - duplogloeilamp van 12V-5/21W voor parkeerlicht en remlicht H - gloeilamp van 12V-21W voor achteruitrijlicht
ALFABETISCH REGISTER
188
- gloeilamp van 12V-21W voor richtingaanwijzer
L - gloeilamp van 12V-21W voor mistachterlicht Bevestig na het vervangen de lichtunit op de auto, waarbij de hiervoor beschreven handelingen in omgekeerde volgorde moeten worden uitgevoerd.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
I F0E0674m
F0E0675m
DASHBOARD EN BEDIENING
DERDE REMLICHT Gloeilamp (12V-3W) vervangen:
❒ maak de stekker (A) los; ❒ draai de vier schroeven van de lichtunit los en verwijder het deksel (B); ❒ verwijder de te vervangen lampen (C) door ze uit hun zitting te trekken.
F0E0254m
F0E0146m
KENTEKENPLAATVERLICHTING
TECHNISCHE GEGEVENS
Gloeilamp (12V-5W) vervangen:
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Sluit na het vervangen de stekker weer aan, monteer de twee helften van de lichtunit en bevestig de unit aan het paneel. Monteer ten slotte het paneel.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ draai bij geopende achterklep de vier schroeven onder de door de pijlen aangegeven doppen los en verwijder het paneel;
❒ verwijder de lichtunit door op de door de pijl aangegeven plaats met een schroevendraaier de borgveer (F) in te drukken;
ALFABETISCH REGISTER
❒ verwijder lamphouder/lampenglas (D); ❒ verwijder de lamphouder door hem iets naar links te draaien en vervang de lamp (E). F0E0676m
189
DASHBOARD EN BEDIENING
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN
PLAFONDVERLICHTING VOOR Buislampjes (12V-10W) vervangen: F0E0255m
❒ maak de stekker (D) uit (C) los; ❒ wip met een schroevendraaier het deksel (E) op;
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
190
❒ verwijder met een schroevendraaier de kunststof doppen (A) en het deksel (B); ❒ draai de vier schroeven (twee in A en twee in B) los en trek het plafondlampje aan de kant van de voorruit naar beneden;
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen “Een gloeilamp vervangen”.
❒ vervang de defecte lamp; ❒ sluit de stekker weer aan, klik het plafondlampje vast en draai de schroeven vast. Bevestig de kunststof doppen (A) en het deksel (B). F0E0623m
DASHBOARD EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING ACHTER Buislampje (12V-10W) vervangen: ❒ verwijder het lampenglas (A) met een schroevendraaier bij punt (C); Bij uitvoeringen met een dubbel opendak is het plafondlampje langs de middelste traverse geplaatst: de gloeilamp wordt op dezelfde wijze vervangen.
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0150m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ vervang de lamp (B).
BAGAGERUIMTEVERLICHTING Gloeilamp (12V-5W) vervangen: ❒ maak het lampenglas met een schroevendraaier bij (D) los;
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0E0624m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ buig de kunststof bekleding (E) en vervang de lamp (F).
191
DASHBOARD EN BEDIENING
ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
F0E0625m
(B): zekering in goede staat.
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
192
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). (C): zekering met doorgebrande strip. Gebruik het tangetje (D) voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt aan de binnenzijde van het dekseltje van het zekeringenkastje links van het dashboard.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ATTENTIE
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit, maar wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
ATTENTIE
ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST
De zekeringen kunnen met behulp van het tangetje (C) uit de zekeringenkast worden verwijderd.
De zekeringenkast bevindt zich in het dashboardkastje aan bestuurderszijde.
Steek het tangetje na gebruik weer in de zitting.
De plaats van de zekeringen naast het zekeringenkastje in het interieur (nr. 16 tot nr. 28) staat niet vast; als een defecte zekering vervangen moet worden, let dan op de kleur van de zekering of de zekeringenhouder die altijd hetzelfde moet zijn. Voor het bereiken van de zekeringen:
BELANGRIJK Draai de start-/contactsleutel niet in stand MAR als de zekering is verwijderd; anders gaat het waarschuwingslampje ¬ branden en slaat de regeleenheid van de airbag “de storing” op in het geheugen. Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer om de storing uit het geheugen van de regeleenheid te laten wissen.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Open het klepje van het dashboardkastje.
VEILIGHEID
De zekeringen die worden aangeduid met de letter (B) zijn reservezekeringen.
STARTEN EN RIJDEN
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
❒ Verwijder het deksel door de twee knopjes (A) te draaien.
LAMPJES EN BERICHTEN
Wip om deze zekeringen te vervangen met een schroevendraaier het rooster los, vervang de defecte zekering en maak het rooster weer vast.
De grafische symbolen die op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de belangrijkste elektrische componenten aan die door de betreffende zekering worden beveiligd.
NOODGEVALLEN
Bepaalde zekeringen worden beschermd door een kunststof rooster.
F0E0694m
193
DASHBOARD EN BEDIENING
ZEKERINGEN IN DE MOTORRUIMTE Zekeringen naast de accu
Zekeringen op het schutbord F0E0628m
Hoofdzekeringen (MAXI-FUSE)
NOODGEVALLEN
De auto is uitgerust met een aantal hoofdzekeringen (MAXI-FUSE). Deze zekeringen beveiligen afzonderlijk de verschillende componenten van het elektrische systeem, samen met de zekeringen van de individuele stroomverbruikers. U kunt de zekeringen bereiken door op de 2 lippen aan de zijkant te drukken en het deksel te verwijderen. F0E0692m
Vervang de zekering niet zelf, maar wendt u tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
U kunt de zekeringen bereiken door het beschermdeksel van de te vervangen zekering te verwijderen. Vervang de zekering en monteer het deksel weer.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
U kunt de zekeringen bereiken door op de twee lippen te drukken en het deksel te verwijderen.
194
F0E0627m
F0E0626m
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
1 2 2 3 3 3 4 5 6 6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 8 8 8 8 9 9 10
NOODGEVALLEN
10 10 10 20 20 20 10 30 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 15 15 20
ONDERHOUD EN ZORG
Nr. zekering
TECHNISCHE GEGEVENS
Ampère
ALFABETISCH REGISTER
Zekeringen in het interieur Grootlicht rechts Grootlicht links Controlelampje grootlicht Mistachterlicht Controlelampje mistachterlicht Voeding parkeerlichten Dimlicht links Aanjager Kentekenplaatverlichting rechts Parkeerlicht rechtsvoor Verlichting aansteker Verlichting asbak Controlelampje parkeerlichten Verlichting autoradio Achterlicht links Kentekenplaatverlichting links Parkeerlicht linksvoor Achterlicht rechts Verlichting verwarmingssysteem Dimlicht rechts Waarschuwingslampje remvloeistofniveau Koplampverstelling Spoel van relais koplampsproeiers Aansteker Aircocompressor Koplampsproeiers
195
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
196
Zekeringen in het interieur Ruitenwissers Achterruitwisser Claxon + 30 instrumentenpaneel + 30 plafondverlichting voor + 30 Fiat tester EOBD + 30 plafondverlichting achter + 30 autoradio + 30 connect-nav + 30 navigatiesysteem + 30 klokje + 30 opendak + 30 webasto (extra verwarming) + 30 regeleenheid diefstalalarm Achteruitrijlicht Richtingaanwijzers voor Remlicht Derde remlicht Richtingaanwijzers achter Controlelampje richtingaanwijzers Richtingaanwijzers op voorspatbord Controlelampje waarschuwingsknipperlichten + 15 mobiele telefoon + 15 autoradio + 15 connect-nav
Ampère 20 20 20 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15
Nr. zekering 10 10 11 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
13 13 14 14 14 15 15 16 17 17 17 17 17 17 17 17 18 19 19 20 20 21 22 23 24
ONDERHOUD EN ZORG
15 15 10 10 10 30 30 15 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 30 25 25 25 25 7,5 7,5 7,5 20
Nr. zekering
TECHNISCHE GEGEVENS
15 navigatiesysteem Regeleenheid diefstalalarm Voeding waarschuwingsknipperlichten Lampje diefstalalarm Regeleenheid diefstalalarm Achterruitverwarming Verwarming elektrisch verstelbare spiegels Mistlampen voor Elektrisch verstelbare spiegels Luchtrecirculatie Spoel van relais aansteker Spoel van relais ruitenwissers Spoel van relais elektrisch verstelbare stoel Spoel van relais verwarming Spoel van relais achterruitverwarming Spoel van relais12V-stekkerdoos Elektrische ruitbediening voor 12V-stekkerdoos console 12V-stekkerdoos bagageruimte Voorbereiding koelbox Hoogteverstelling stoel Verwarming elektrisch verstelbare spiegels Circuit airbag Inschakeltoets ASR Regeleenheid ABI (ruitbediening/portiervergrendeling voor)
Ampère
ALFABETISCH REGISTER
Zekeringen in het interieur
197
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
198
Zekeringen in het interieur + 15 voorbereiding mobiele telefoon + 15 autoradio + 15 spoel van relais opendak + 15 navigatiesysteem + 15 ontvanger afstandsbediening + 15 taxameter + 15 Airbag + 15 GSM box + 15 regeleenheid ABI + 30 taxameter + 30 opendak Ruitbediening achter Zekeringen in motorruimte (naast de accu alleen bij JTD-uitvoering) Fiat code + 30 Brander Webasto (extra verwarming) Hoofdrelais ABS Verwarming dieselfilter + 15 CCM en regeleenheid Fiat code Koplampsproeierpomp
Ampère
Nr. zekering
7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 25 25
25 25 25 25 25 25 25 25 25 26 27 28
7,5 20 7,5 10 25 7,5 30
29 30 31 32 33 34 35
44 45 46 47 48
DASHBOARD EN BEDIENING
30 30 60 80 7,5
VEILIGHEID
41 41 42 43
STARTEN EN RIJDEN
40 50 60 60
LAMPJES EN BERICHTEN
36 37 38 39 40
NOODGEVALLEN
15 7,5 7,5 7,5 20
ONDERHOUD EN ZORG
Nr. zekering
TECHNISCHE GEGEVENS
Lambdasonde + 15 CCM en regeleenheid Fiat code + 30 regeleenheid Fiat code + 15 ABS Koplampsproeierpomp Zekeringen in motorruimte (op het schutbord) Elektroventilateur motorkoelsysteem (met verwarming) Elektroventilateur motorkoelsysteem (met airconditioning) Voorgloeibougies ABS Zekeringen in motorruimte (naast accu MAXI FUSE) Start-/contactslot (EFI) Elektronische inspuiting (IGN) Bescherming tweede zekeringenkast Bescherming zekeringenkast in interieur Radiotaxi
Ampère
ALFABETISCH REGISTER
Zekeringen in motorruimte (naast de accu alleen bij JTD-uitvoering)
199
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Ga als volgt te werk:
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Fiat-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
ACCU OPLADEN
❒ Maak de klem los van de minpool (–) van de accu. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het elektronisch diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening. ❒ Sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit. ❒ Schakel de acculader in. ❒ Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOOD_GEVALLEN
❒ Sluit de klem weer aan op de minpool (–) van de accu.
200
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
DASHBOARD EN BEDIENING
OPKRIKKEN VAN DE AUTO Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.
F0E0667m
LAMPJES EN BERICHTEN
SLEPEN VAN DE AUTO
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals in de figuur is afgebeeld.
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder of in de houder van FIX & GO (indien aanwezig).
Ga als volgt te werk: ❒ verwijder de dop voor (A) of achter (B); ❒ neem het sleepoog (C) uit; F0E0678m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
SLEEPOOG BEVESTIGEN
F0E0679m
201
DASHBOARD EN BEDIENING
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
ATTENTIE
202
ATTENTIE
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
204 205 207 208 210 218 218 218 219 222 224 224 227 230
TECHNISCHE GEGEVENS
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA ..... JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. LUCHTFILTER ..................................................................... POLLENFILTER .................................................................... DIESELFILTER ....................................................................... ACCU ..................................................................................... WIELEN EN BANDEN ...................................................... RUBBER SLANGEN ............................................................ RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... CARROSSERIE ..................................................................... INTERIEUR ............................................................................
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
203
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistof-/ olieniveaus en vul deze zonodig ook bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
204
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
100
120
140
160 180
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
●
●
●
●
●
●
●
●
Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren
●
●
●
●
Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen
●
●
●
●
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
TECHNISCHE GEGEVENS
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
STARTEN EN RIJDEN
80
LAMPJES EN BERICHTEN
60
NOODGEVALLEN
40
●
ALFABETISCH REGISTER
x 1000 km
ONDERHOUD EN ZORG
20
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
ONDERHOUDSSCHEMA
205
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
x 1000 km
20
40
●
●
●
●
●
Handrem controleren/afstellen
●
●
●
●
Uitlaatgasemissie/-rook controleren (uitvoering JTD 115)
●
●
●
●
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoering JTD 115)
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
80
100
120
140
●
Benzinedamp-opvangsysteem controleren Brandstoffilter vervangen (uitvoering JTD 115)
206
60
●
●
●
●
● ●
●
Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)
160 180
●
●
●
●
● ●
Luchtfilter vervangen (dieseluitvoeringen)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Getande distributieriem controleren
● ●
Getande distributieriem vervangen (*) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
●
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
●
●
●
●
●
Olieniveau versnellingsbak controleren
●
Motorolie verversen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Motoroliefilter vervangen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
●
●
●
●
● ●
●
● ●
●
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud/warm klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor) Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers
●
❒ Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren. ❒ Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren. ❒ Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren.
❒ Motorolie verversen. ❒ Motoroliefilter vervangen. ❒ Pollenfilter vervangen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.).
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen.
❒ Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren.
NOODGEVALLEN
❒ Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren.
❒ Acculading controleren.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel).
TECHNISCHE GEGEVENS
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende bevat:
❒ Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem.
ALFABETISCH REGISTER
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
207
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen:
BELANGRIJK - Motorolie Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: ❒ trekken van aanhangers of caravans;
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;
❒ rijden op stoffige wegen;
❒ niveau van de remvloeistof;
❒ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;
❒ niveau van de olie van de stuurbekrachtiging; ❒ niveau van het elektrolyt in de accu; ❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof; ❒ conditie en spanning van de banden.
❒ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat; moet de motorolie vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. BELANGRIJK - Luchtfilter
Iedere 5.000 km (alleen dieselmotoren):
Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Fiat-dealer.
Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
ALFABETISCH REGISTER
❒ motoroliepeil.
ONDERHOUD EN ZORG
Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen:
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODGEVALLEN
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN
208
❒ condens uit brandstoffilter aftappen.
BELANGRIJK - Dieselfilter
ALFABETISCH REGISTER
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden.
DASHBOARD EN BEDIENING
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
VEILIGHEID
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK - Accu
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK - Pollenfilter
209
DASHBOARD EN BEDIENING
NIVEAUS CONTROLEREN
VEILIGHEID
1. motorolie 2. accu 3. remvloeistof 5. koelvloeistof 6. olie van de stuurbekrachtiging.
Uitvoering 100 16V
F0E0680m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
4. ruitensproeiervloeistof
210
ATTENTIE
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
Let op. Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
DASHBOARD EN BEDIENING
1. motorolie 2. accu 3. remvloeistof
VEILIGHEID
4. ruitensproeiervloeistof 5. koelvloeistof
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0681m
ALFABETISCH REGISTER
Uitvoering JTD 115
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
6. olie van de stuurbekrachtiging.
211
DASHBOARD EN BEDIENING
MOTOROLIE Controleer het olieniveau als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor nog warm is (ongeveer 5 minuten nadat de motor is uitgezet).
VEILIGHEID
❒ Trek de oliepeilstok uit de houder. ❒ Reinig de peilstok met een doek die niet pluist of andere verontreinigingen afgeeft. Uitvoering 100 16v
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
212
❒ Neem voor controle de peilstok uit; het niveau van de olie moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok bevinden. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
❒ Plaats de peilstok terug in de houder en duw hem stevig aan. F0E0166m
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Uitvoering JTD 115
F0E0167m
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Als het motoroliepeil tijdens de periodieke controle boven het MAX-niveau staat, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het juiste niveau te laten herstellen.
VEILIGHEID
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.
STARTEN EN RIJDEN
MOTOROLIEVERBRUIK
213
DASHBOARD EN BEDIENING
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM
VEILIGHEID
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.
STARTEN EN RIJDEN
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties. PARAFLU UP kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0682m
214
ATTENTIE
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type: anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
DASHBOARD EN BEDIENING
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer. ❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter. F0E0683m
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Bij temperaturen onder -20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Trek voor het bijvullen van de vloeistof de dop van het reservoir totdat u een klik hoort. Giet vervolgens langzaam een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in het reservoir, in de volgende mengverhouding:
215
DASHBOARD EN BEDIENING
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING
VEILIGHEID
Controleer de olie van de stuurbekrachtiging bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat. De olie moet tussen het MINen MAX-merkteken op het oliereservoir staan. Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkteken staan.
STARTEN EN RIJDEN
Zonodig kan het niveau worden bijgevuld met olie, die dezelfde specificaties moet hebben als de reeds in het systeem aanwezige olie.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0E0684m
216
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door de Fiat-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd.
ATTENTIE
Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar.
DASHBOARD EN BEDIENING
REMVLOEISTOF Draai de dop los en controleer of de vloeistof in het reservoir nog op het maximale niveau staat.
ATTENTIE
ATTENTIE
Het symbool p op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd. De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E00685m
ALFABETISCH REGISTER
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
VEILIGHEID
Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
217
DASHBOARD EN BEDIENING
LUCHTFILTER VERVANGEN
F0E0172m
POLLENFILTER
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Draai de vier bouten los, verwijder het deksel (A) en neem het te vervangen filterelement (B) uit.
F0E0173m
ALFABETISCH REGISTER
218
Verwijder, om het filter te vervangen, het geklemde deksel (A) met een schroevendraaier, draai de vier schroeven los, verwijder het tweede deksel en neem het te vervangen filterelement (B) uit.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen dan staat aangegeven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
F0E0686m
BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.
Het vloeistofniveau moet worden gecontroleerd (en eventueel bijgevuld) overeenkomstig de intervallen die staan aangegeven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk. Laat deze handelingen door de Fiat-dealer uitvoeren.
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: branden ontploffingsgevaar.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Fiatdealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen afvoeren van de accu.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat de tank met water is gevuld: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
VLOEISTOFNIVEAU VAN DE ACCU CONTROLEREN (elektrolyt)
DASHBOARD EN BEDIENING
De accu van de Fiat Multipla is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
VEILIGHEID
CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen)
STARTEN EN RIJDEN
ACCU
LAMPJES EN BERICHTEN
DIESELFILTER
219
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in
het “onderhoudsschema” in dit hoofdstuk staan aangegeven; voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, autoradio, mobiele telefoon, enz.), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
ACCU VERVANGEN
220
❒ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los; ❒ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd. BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische meter donker zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug.
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet) waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Accu van
Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor
40 Ah
24 mA
50 Ah
30 mA
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
❒ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.);
NOODGEVALLEN
❒ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;
ONDERHOUD EN ZORG
❒ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineacccessoriprogramma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
TECHNISCHE GEGEVENS
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij temperaturen van circa –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
ALFABETISCH REGISTER
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN
221
DASHBOARD EN BEDIENING
WIELEN EN BANDEN BANDENSPANNING
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
222
F0E0177m
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden: (A) - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. (B) - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. (C) - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJKE TIPS ❒ voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. ❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer. ❒ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden.
ATTENTIE
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
ATTENTIE
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
❒ monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
❒ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden.
ALFABETISCH REGISTER
❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen.
223
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Houd voor de rubber slangen van het remsysteem, de stuurbekrachtiging en het brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
NOODGEVALLEN
❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel;
ONDERHOUD EN ZORG
❒ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen; ❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
224
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen:
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
RUBBER SLANGEN
ATTENTIE
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
DASHBOARD EN BEDIENING
Wisserbladen voor vervangen ❒ Til de wisserarm (B) van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm.
❒ Monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is. F0E0687m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ Trek deel (A) van de veerklem in de richting van de pijl en druk het wisserblad naar beneden uit de arm (B).
LAMPJES EN BERICHTEN
Wisserblad achter vervangen ❒ Kantel het dopje (C) omhoog. ❒ Draai de blokkeerschroef (D) los.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0E00688m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ Neem het te vervangen wisserblad uit en monteer het nieuwe wisserblad, waarbij u erop moet letten dat tijdens het wissen de wisserarm een slag maakt tot op de onderkant van de ruit.
225
DASHBOARD EN BEDIENING
RUITENSPROEIERS Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de sproeiermonden af te stellen. F0E0689m
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
226
De stralen moeten op ongeveer 250 mm van de bovenkant van de ruit worden gericht. De sproeier van de achterruitwisser bevindt zich aan de onderrand van de achterruit. De sproeiermonden zijn niet afstelbaar.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
F0E0690m
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.
❒ het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen, enz.;
Fiat heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
❒ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING”.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ omgevings-/seizoensinvloeden.
❒ het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen;
❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);
STARTEN EN RIJDEN
❒ luchtverontreiniging;
❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
LAMPJES EN BERICHTEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
NOODGEVALLEN
❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen;
ONDERHOUD EN ZORG
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
TECHNISCHE GEGEVENS
De belangrijkste zijn:
ALFABETISCH REGISTER
CARROSSERIE
227
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
228
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
❒ was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit.
Lak
❒ spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”).
De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterdeur, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen.
De juiste wasmethode:
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.
❒ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt. ❒ spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).
ONDERHOUD EN ZORG
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
TECHNISCHE GEGEVENS
Koplampen
ALFABETISCH REGISTER
Ruiten
229
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
230
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN ❒ Verwijder stof met een zachte vochtige borstel of een stofzuiger.
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
❒ Neem de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep af.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
INTERIEUR
ATTENTIE
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
ATTENTIE
Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN INOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
232 234 235 236 236 237 237 237 238 242 244 245 247 248 250 251 252
TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN MOTOR ................................................................................. BRANDSTOFSYSTEEM ...................................................... TRANSMISSIE ....................................................................... REMMEN ................................................................................ WIELOPHANGING ............................................................ STUURINRICHTING ......................................................... WIELEN ................................................................................. AFMETINGEN ...................................................................... PRESTATIES .......................................................................... GEWICHTEN ....................................................................... VULLINGSTABEL ................................................................ SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ....................... BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... CO2-EMISSIE ......................................................................... MINISTERIËLE GOEDKEURING .....................................
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
231
DASHBOARD EN BEDIENING
IDENTIFICATIEGEGEVENS
F0E0654m
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens. 2 - Chassisnummer. 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak. 4 - Motorcode.
232
F0E0186m
Het typeplaatje is aangebracht in de motorruimte en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant B - Nummer van typegoedkeuring C - Identificatiecode van het autotype D - Chassisnummer E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger G - Max. toelaatbare voorasbelasting H - Max. toelaatbare achterasbelasting I - Motortype L - Code van de carrosserie-uitvoering M - Nummer voor onderdelen N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij dieselmotoren).
DASHBOARD EN BEDIENING
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK Het plaatje is aangebracht aan de binnenzijde van de achterklep en bevat de volgende gegevens: B - Kleurbenaming C - Kleurcode D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. F0E0187m
CHASSISNUMMER
LAMPJES EN BERICHTEN
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat van de auto. Het is bereikbaar nadat het klepje (A) is geopend en bevat de volgende gegevens: ❒ type van de auto: ZFA 186 000
TECHNISCHE GEGEVENS
F0E0184m
ALFABETISCH REGISTER
MOTORCODE
ONDERHOUD EN ZORG
INOODGEVALLEN
❒ oplopend productienummer.
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen onder de thermostaat, en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
A - Fabrikant van de lak
233
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
234
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Motorcode
Code van de carrosserie-uitvoering
100 16V
182B6.000
186AXC1A 02D
JTD 115
186A8.000
186AXE1A 04D
VAN 100 16V
2 zitplaatsen 3 zitplaatsen 4 zitplaatsen 5 zitplaatsen
186B6.000 186B6.000 186B6.000 186B6.000
186BXC1A 00L 186BXC1A 00M 186BXC1A 00N 186BXC1A 00P
VAN TD 115
2 zitplaatsen 3 zitplaatsen 4 zitplaatsen 5 zitplaatsen
186A8.000 186A8.000 186A8.000 186A8.000
186BXE1A 01R 186BXE1A 01S 186BXE1A 01T 186BXE1A 01U
Boring en slag Cilinderinhoud
mm cm
3
Compressieverhouding
4 in lijn
4 in lijn
4
2
80,5 x 78,4
82 x 90,4
1596
1910
10,5 : 1
18,45 : 1
Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental
kW pk min-1
76 103 5750
85 115 4000
Max. koppel (EU) bijbehorend toerental
Nm kgm min-1
145 14,8 4000
203 20,7 1500
NKG CHAMPION
BKR5EZ RC10YCC– –
Bougies
Brandstof
Loodvrije benzine 95 RON
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
DASHBOARD EN BEDIENING
Diesel
VEILIGHEID
Otto
STARTEN EN RIJDEN
Aantal kleppen per cilinder
186A8.000
LAMPJES EN BERICHTEN
Aantal en opstelling cilinders
182B6.000
INOODGEVALLEN
Cyclus
JTD 115
ONDERHOUD EN ZORG
Typecode
100 16V
TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMENE INFORMATIE
ALFABETISCH REGISTER
MOTOR
235
Inspuiting/ontsteking
DASHBOARD EN BEDIENING
100 16V
1.9 JTD
Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting: geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking
Elektronisch geregelde directe inspuiting Unijet “Common Rail”. Turbocompressor met variabele geometrie en intercooler.
TRANSMISSIE 100 16V - 1.9 JTD Versnellingsbak
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit
Koppeling
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Aandrijving
Voor
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BRANDSTOFSYSTEEM
236
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Trommelremmen met zelfcentrerende remschoenen en mechanisme voor het afstellen van de speling. Schijfremmen voor auto’s die uitgerust zijn met de optional ESR.
Handrem
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING 100 16V - 1.9 JTD Voor
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson. Gedesaxeerde progressieve schroefveren en stabilisatorstang.
Achter
Onafhankelijke wielophanging. Progressieve schroefveren en stabilisatorstang.
STUURINRICHTING 100 16V- 1.9 JTD
Draaicirkel (tussen stoepranden)
DASHBOARD EN BEDIENING
Tandheugelstuurhuis met hydraulische stuurbekrachtiging. m
11
ALFABETISCH REGISTER
Type
VEILIGHEID
– achter
STARTEN EN RIJDEN
Geventileerde schijfremmen
LAMPJES EN BERICHTEN
– voor
INOODGEVALLEN
Voetrem:
ONDERHOUD EN ZORG
100 16V - 1.9 JTD
TECHNISCHE GEGEVENS
REMMEN
237
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
238
WIELEN
WINTERBANDEN
VELGEN EN BANDEN
Gebruik de winterbanden zoals wordt aangegeven in de paragraaf “Winterbanden” in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
Geperst stalen of lichtmetalen velgen (indien aanwezig). Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het INSTRUCTIEBOEKJE afwijken van die van de TYPEGOEDKEURING, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
SNEEUWKETTINGEN Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte. Zie de paragraaf “Sneeuwkettingen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Bijvoorbeeld: 185/65 R15 88H 185 =
Nominale breedte (afstand in mm tussen de flanken).
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
65 =
Hoogte/breedte-verhouding (percentage).
R
Radiaalband.
WIELUITLIJNING
15 =
Diameter van de velg (in inch).
Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: –3 ±1 mm.
88 =
Beladingsindex (draagvermogen).
H
Snelheidsindex.
NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band.
=
=
U = max. 200 km/h. H = max. 210 km/h. V = boven 210 km/h. Maximale snelheid bij winterbanden Q M + S = max. 160 km/h. T M + S= max. 190 km/h. H M + S = max. 210 km/h.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
T = max. 190 km/h.
STARTEN EN RIJDEN
S = max. 180 km/h.
LAMPJES EN BERICHTEN
R = max. 170 km/h.
84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg 96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg
INOODGEVALLEN
60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg 72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg
ONDERHOUD EN ZORG
Q = max. 160 km/h.
TECHNISCHE GEGEVENS
Beladingsindex (draagvermogen)
ALFABETISCH REGISTER
Snelheidsindex
239
DASHBOARD EN BEDIENING
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Hieronder (zie de figuur) wordt de codering van de velgen, die op de velgen is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering.
VEILIGHEID
Bijvoorbeeld: 6 J x 15 H2 6 = breedte van de velg in inch (1)
STARTEN EN RIJDEN
J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2) F0E0228m
15 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø)
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de TUBELESS band op zijn plaats houdt)
240
Velgmaat
Bandenmaat
Bandenmaat winterbanden
100 16V - JTD 115
6 J x15 6 J x15 7 J x17
185/65 R15 88H 195/60 R15 88H (*) 205/45 R17 88V (***)
185/65 R15 88Q 195/60 R15 88Q –
4B x 15
125/80 R15 95M
VAN 100 16V VAN JTD 115
6 J x15 6 J x15
185/65 R15 88H 195/60 R15 88H (*)
185/65 R15 88Q 195/60 R15 88Q
(**)
(**)
(*) (**) (***)
Reservewiel (**) Velgmaat Bandenmaat
Indien aanwezig. Bij de VAN-uitvoeringen heeft het reservewiel dezelfde eigenschappen en afmetingen als het normale wiel. Band uitsluitend leverbaar in Fiat Lineacccessori-programma.
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,2 bar verhoogd worden.
Voor
Achter
Voor
Achter
2,3 2,3 2,7
2,3 2,3 2,7
2,5 2,5 2,8
2,5 2,5 2,9
2,5 2,5 2,7
3,0 3,0 2,9
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Achter
4,2 4,2 4,2
INOODGEVALLEN
Voor
Noodreservewiel
ONDERHOUD EN ZORG
Vanaf 4 personen plus 1 persoon (bestuurder) 40 kg bagage tot aan plus 500 kg bagage (in maximaal 6 personen de bagageruimte waarbij de zitplaatsen achter plus 60 kg bagage zijn verwijderd en (in de bagageruimte) waarbij de max. achterasbelasting niet wordt overschreden)
TECHNISCHE GEGEVENS
185/65 R15 88H 195/60 R15 88H 205/45 R17 88V
Vanaf 1 persoon (bestuurder) tot aan 4 personen plus 40 kg bagage (in de bagageruimte)
ALFABETISCH REGISTER
Bandenmaat
DASHBOARD EN BEDIENING
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.
VEILIGHEID
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
241
DASHBOARD EN BEDIENING
AFMETINGEN Inhoud van de bagageruimte (VDAnorm):
VEILIGHEID
❒ achterbank in normale stand 430 dm3.
STARTEN EN RIJDEN
❒ tot aan het dak en alle zitplaatsen achter verwijderd 1900 dm3. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Afmetingen in mm
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
F0E0653m
242
A
B
C
D
E
F
G
H
100 16V
837
2666
586
4089
1695
1515
1871
1520
JTD 115
837
2666
586
4089
1695
1515
1871
1520
690
Max. breedte
mm
1440
1540
1440
Breedte tussen de wielkuipen
mm
1215
1215
1215
Nuttige hoogte
mm
1168
1168
1168
Inhoud van de bagageruimte: – tot aan middellijn – tot aan de hoedenplank – tot aan het dak
dm3 dm3 dm3
– 355 495
982 – 1876
– 355 495
DASHBOARD EN BEDIENING
1470
VEILIGHEID
690
STARTEN EN RIJDEN
mm
LAMPJES EN BERICHTEN
Lengte
INOODGEVALLEN
5 zitplaatsen
ONDERHOUD EN ZORG
3 zitplaatsen
TECHNISCHE GEGEVENS
4 zitplaatsen
ALFABETISCH REGISTER
Bagageruimte
243
244
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD EN ZORG NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
PRESTATIES
Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h.
100 16V VAN 100 16V 170
JTD 115 VAN JTD 115 176
1050 1050 1990
1100 1050 2050
1200 (900)• 560
1300 (900)• 560
Max. dakbelasting:
80
80
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
70
70
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal: Trekgewichten – geremd: – ongeremd:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. Als de auto wordt gebruikt met ingeschakelde koplampen mag de belading niet zwaarder zijn dan staat aangegeven in de paragraaf “Koplampen” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”. (•) Bepaalde markten.
DASHBOARD EN BEDIENING
680
VEILIGHEID
690
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
STARTEN EN RIJDEN
1370
LAMPJES EN BERICHTEN
1300
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
INOODGEVALLEN
JTD 115
ONDERHOUD EN ZORG
100 16V
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
ALFABETISCH REGISTER
GEWICHTEN
245
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
246
Gewichten (kg) Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
VAN 110 16V VAN JTD 115 3 zitplaatsen 4 zitplaatsen 5 zitplaatsen3 zitplaatsen 4 zitplaatsen5 zitplaatsen
1320
1350
1350
1390
1420
1420
2p + 385 3p + 310
4p + 290
5p + 255
2p + 385 3p + 310
4 p+ 280
5p + 245
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1050 1050 1855
1050 1050 1940
1050 1050 1980
1050 1050 1925
1050 1050 2000
1050 1050 2040
Trekgewichten – geremd: – ongeremd:
1200 560
1200 560
1200 560
1200 560
1300 560
1300 560
Max. dakbelasting:
80
80
80
80
80
80
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
70
70
70
70
70
70
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. Als de auto wordt gebruikt met ingeschakelde koplampen mag de belading niet zwaarder zijn dan staat aangegeven in de paragraaf “Koplampen” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”.
7 6,7
6,31 6,61
Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP SELENIA 20K (❒) (▲) SELENIA TURBO DIESEL (❍)
Carter: Carter en filter: Carter, oliefilter en leidingen (1e vulling):
liter liter
3,5 3,8
4,2 (▲) 4,5 (▲)
liter
4,5
4,8 (▲)
Versnellingsbak en differentieel:
liter
1,98
1,98
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulische stuurbekrachtiging:
kg
0,8
0,8
TUTELA GI/A
Homokinetische koppelingen en in stofhoezen (ieder):
kg
0,003
0,003
TUTELA MRM 2
liter
0,40
0,40
TUTELA TOP 4
Hydraul. remcircuit voor en achter: TUTELA TOP 4
Hydraulisch remcircuit met ABS:
liter
0,45
0,45
Vloeistofreservoir ruitensproeiers
liter
4,9
4,9
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
(❒) Voor temperaturen onder -20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER MULTIPOWER. (❍) Voor temperaturen onder -15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
liter liter
STARTEN EN RIJDEN
Motorkoelsysteem – met verwarming: – met airconditioning:
Loodvrije benzine met octaangetal van tenminste 95 R.O.N. (■) Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
LAMPJES EN BERICHTEN
63 (■) 7 (■)
liter liter
INOODGEVALLEN
63 7
Brandstoftank: inclusief een reserve van:
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
ONDERHOUD EN ZORG
JTD 115
TECHNISCHE GEGEVENS
100 16V
ALFABETISCH REGISTER
VULLINGSTABEL
247
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbev. smeermid- Toepassing delen en vloeistoffen
STARTEN EN RIJDEN
SELENIA 20K Olie en vetten voor benzinemotoren
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
(*)
248
Olie en vetten voor dieselmotoren
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 en API SL Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1-A5 - API SL en FIAT 9.55535-M1.
SELENIA PERFORMER MULTIPOWER
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2.
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD.
SELENIA WR
(**)
(*) Bij temperaturen onder –20 °C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER MULTIPOWER. (**) Bij temperaturen onder -15 °C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR. BELANGRIJK Voor auto’s die op een alternatieve brandstof rijden (aardgas), moet dunne multigrade motorolie worden gebruikt: SAE 5W-30. Wij raden dus het gebruik aan van SELENIA PERFORMER MULTIPOWER.
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide
TUTELA MRM 2
Homokinetische koppelingen
Vloeistof voor remsysteem
Synthetische remvloeistof, FMVSS nr. 116DOT 4, ISO 4925, SAE J 1704, CUNA NC 956-01
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen voor koelsysteem, corrosiewerend met organische formule gebaseerd op de O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II
PARAFLU UP (●)
Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP
TUTELA PROFESSIONAL SC35
Onverdund of met water gebruiken
Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers
(●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
DASHBOARD EN BEDIENING
Hydraulische stuurbekrachtiging
VEILIGHEID
TUTELA GI/A
STARTEN EN RIJDEN
Olie type ATF DEXRON II D LEV
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
LAMPJES EN BERICHTEN
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
INOODGEVALLEN
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
ONDERHOUD EN ZORG
Synthetische SAE 75W-85 olie Voldoet aan de specificaties API GL 5, MIL-L-2105 D LEV
TECHNISCHE GEGEVENS
Toepassing
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
ALFABETISCH REGISTER
Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen
Gebruik
249
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
250
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EUnormen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure: ❒ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; ❒ een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; ❒ gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.
Stadsverkeer
11,1
8,0
Buitenweg
7,2
5,5
Gecombineerd
8,6
6,4
DASHBOARD EN BEDIENING
JTD 115
205
JTD 115
170
INOODGEVALLEN
100 16V
ONDERHOUD EN ZORG
CO2 -emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km)
TECHNISCHE GEGEVENS
De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
ALFABETISCH REGISTER
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
100 16V
VEILIGHEID
Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)
251
RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING: MINISTERIËLE GOEDKEURING Landencode
Land
A
Oostenrijk
B
België
CH
Zwitserland
D
Duitsland
DK
Denemarken
E
Spanje
F
Frankrijk
GB
Groot-Brittannië
GR
Griekenland
I
Italië
IRL
Ierland
IS
IJsland
L
Luxemburg
N
Noorwegen
NL
Nederland
P
Portugal
S
Zweden
SF
Finland
Toelatingscode
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
254
A L FA B E T I S C H R E G I S T E R Aansteker .........................................73 Aanvullende werkzaamheden......208 ABS ......................................................93 - inschakeling van het systeem.......93 - storingsmeldingen ..........................94 Absoluut lezen.....................................2 Accu ..................................................219 - opladen...........................................200 - praktische tips om de levensduur te verlengen ..................................221 - starten met een hulpaccu ..........166 - vervangen ......................................220 - vloeistofniveau..............................219 Accu opladen ..................................200 Achterruitsproeier, bediening .......63 Achterruitverwarming.....................69 - bediening..........................................69 Achterruitwisser...............................66 - bediening..........................................66 - sproeiermond...............................226 - wisserblad vervangen..................225 - wisserbladen .................................224 Achteruitrijlichten (vervangen)...188 Afmetingen van de auto................242
Afstandsbediening centrale portiervergrendeling........................9 Airbag................................................131 - aan de zijkant ................................134 - algemene opmerkingen ..............136 - beschrijving en werking..............131 - uitschakelen ..................................133 - voor ................................................131 Airconditioning, automatisch.........54 Airconditioning, handbediend........52 Antenne............................................106 Asbak...................................................73 Auto langere tijd stallen ...............153 Autoradio.........................................105 - accessoires ....................................109 - antenne ..........................................106 - luidsprekers ..................................105 - radiozendapparatuur en mobiele telefoons........................................109 - standaard uitrusting.....................105 - voorbereiding mobiele telefoon107
Bagageruimte ...................................82 - bagage vastzetten ...........................83
- openen/sluiten ................................82 - vergroten .........................................84 Banden..............................................222 - afmetingen en specificaties ........240 - bandenspanning............................241 - reservewiel....................................238 - snelle reparatie (FIX & GO) .....175 - verklaring codering banden.......238 - verklaring codering velgen.........240 - voorzorgsmaatregelen................222 - wiel verwisselen...........................167 - wieluitlijning ..................................238 Bandenspanning ..............................241 Bedieningsknoppen ..........................69 - achterruitverwarming ...................69 - brandstofnoodschakelaar .............70 - mistachterlicht ................................69 - mistlampen voor ............................69 - waarschuwingsknipperlichten .....69 Bescherming van het milieu.........112 Bougies .............................................235 Brandstof..........................................250 - brandstofmeter...............................18 - brandstofnoodschakelaar .............70
- garantie ..........................................227 - identificatieplaatje ........................232 - koplampen.....................................229 - lak....................................................228 - motorruimte.................................229
E.G.R. (systeem)............................112 Elektrisch bedienbaar opendak .....76
Fiat CODE (startblokkering) ..........8 FIX & GO (snelle reparatie)........175
Gewichten ......................................245 Gloeilamp (vervangen van een) ..181 Gloeilamp buitenverlichting vervangen ......................................184
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Derde remlicht ...............................189 Diefstalalarm......................................11 - alarm onderbreken........................13 - programmeren................................12 - wanneer is het alarm afgegaan....14 - werking.............................................11 - zelfdiagnose .....................................12 Dieselfilter .......................................218 Differentieel ....................................236 Dimlicht ..............................................63 - bediening..........................................63 - gloeilamp vervangen....................185 Dop van de brandstoftank ...........111
ONDERHOUD EN ZORG
Dashboard...........................................5
- anti-letselfunctie .............................76 - bedieningsknoppen ........................77 Elektrische ruitbediening ................80 - achter................................................81 - voor ..................................................80 EOBD-systeem .................................99 ESP-systeem.......................................95 - ASR-systeem ...................................97 - inschakeling van het systeem.......95 - storingsmeldingen ..........................96 Extra verwarming.............................59 - batterijen afstandsbediening vervangen.........................................62 - inschakelduur regelen ...................61 - inschakelen ......................................60 - onderhoud.......................................62 - uitschakelen.....................................60 - voorzorgsmaatregelen ..................61
TECHNISCHE GEGEVENS
Carrosserie ....................................227
- ruiten..............................................229 - tips voor het behoud..................228 - uitspuiten.......................................228 - uitvoering.......................................234 Chassisnummer ..............................233 CO2-emissie via de uitlaat...........251 Code carrosserie-uitvoeringen...234
ALFABETISCH REGISTER
- verbruik..........................................250 Brandstofbesparing ........................145 - algemene opmerkingen ..............145 - gebruiksomstandigheden............146 - rijstijl...............................................146 Brandstofnoodschakelaar ...............70 Brandstofverbruik ..........................250 Buitenverlichting...............................63 - bediening..........................................63 - gloeilamp achter vervangen.......188 - gloeilamp voor vervangen..........187 Buitenverlichting...............................63 - dimlicht.............................................63 - grootlicht .........................................63 - grootlichtsignaal .............................64 - hendel links......................................63 - hendel rechts ..................................65 - richtingaanwijzers ..........................64 - stand..................................................63
255
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
256
- achterlichtunits.............................188 - derde remlicht..............................189 - dimlicht ..........................................185 - grootlicht.......................................185 - kentekenplaatverlichting ............189 - koplampunits ................................184 - mistlampen voor..........................187 - parkeerlichten voor ....................187 - richtingaanwijzers ........................186 Gloeilamp interieurverlichting vervangen ......................................190 - bagageruimteverlichting .............191 - plafondverlichting achter............191 - plafondverlichting voor ..............190 Gloeilamp vervangen.....................181 - algemene aanwijzingen ...............181 - lamptypen ......................................182 Gloeilamptypen ..............................182 Gordelspanners ..............................119 Grootlicht ..........................................63 - bediening..........................................63 - gloeilamp vervangen....................185 - grootlichtsignaal .............................64
Handrem.........................................143 Hendels aan het stuur .....................63
- hendel links......................................63 - hendel rechts ..................................65 Hoedenplank, verwijderen.............86 Hoofdsteunen ...................................44
Imperiaal/skidrager..........................90 Informatieplaatje.............................232 - identificatiegegevens ...................232 - lakgegevens ...................................233 Instelbaar multifunctioneel display22 - 12-/24-uur........................................31 - bedieningsknoppen ........................19 - beschrijving van het menu ...........23 - buzzer (regeling akoestisch signaal) ........34 - eerste diagnose ..............................24 - geprogrammeerd onderhoud......35 - klokje ................................................28 - lichtsterkteregeling ........................40 - meeteenheid ...................................33 - menu off ...........................................36 - motoroliepeil controleren (JTDuitvoeringen)...................................25 - taal.....................................................32 - toegang tot menuscherm .............26 - trip A - trip B..................................37
- trip B (On/Off) ...............................27 - zomertijd..........................................30 Instrumenten .....................................18 - bedieningsknoppen ........................19 - brandstofmeter...............................18 - kilometerteller................................21 - klokje ................................................21 - tachometer......................................18 - toerenteller .....................................18 Instrumentenpaneel .........................17 Interieur ...........................................230 - kunststof interieurdelen.............230 - stoelen en stoffen bekleding reinigen ..........................................230 Interieuruitrusting ............................71 - aansteker..........................................73 - asbak .................................................73 - dashboardkastje bestuurderszijde.............................71 - dashboardkastje passagierszijde .71 - koelbox ............................................75 - opbergvak onder stoel..................72 - opbergvak onder zonnekleppen.72 - stekkerdoos ....................................74 - zonnekleppen..................................74 Interieurverlichting...........................67
Maximum snelheid........................244 Milieu (bescherming) .....................112 Mistachterlichten..............................69 - bediening..........................................69 - gloeilamp vervangen....................188 Mistlampen voor...............................69 - bediening..........................................69 - gloeilamp vervangen....................187
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
- identificatieplaatje ........................233 - onderhoud.....................................228 Lampjes en berichten (hoofdstuk)....................................154 - accu onvoldoende opgeladen ...157 - airbag passagierszijde uitgeschakeld ................................162 - algemene opmerkingen ..............155 - brandstofnoodschakelaar...........161 - buitenverlichting ..........................163 - defecte controle/waarschuwingslampjes ..............163 - ESP-systeem..................................160 - Fiat CODE ....................................161 - geprogrammeerd onderhoud ...163 - grootlicht.......................................163 - kans op gladheid...........................161 - niet omgelegde veiligheidsgordel...........................158
ONDERHOUD EN ZORG
Lak....................................................228
- richtingaanwijzers ........................162 - storing in ABS...............................158 - storing in airbag ...........................157 - storing in elektronische remdrukverdeling (EBD)............159 - storing in motormanagementsysteem (EOBD) ..........................................160 - te hoge koelvloeistoftemperatuur ..........156 - te laag remvloeistofniveau .........156 - te lage motoroliedruk.................157 - versleten remblokken voor.......158 - voorgloeibougies..........................162 - water in dieselfilter .....................162 Luchtfilter.........................................218 Luchtroosters, verstelbaar en regelbaar ..........................................49
TECHNISCHE GEGEVENS
Kachel ................................................50 - airconditioning, automatisch .......54 - airconditioning, handbediend ......52 - verwarming en ventilatie..............50 Kentekenplaatverlichting ..............189 Kilometerteller .................................21 Kinderen veilig vervoeren............122 - Isofix-kinderzitje ..........................128 - kinderveiligheidsslot ......................79 - kinderzitjes (geschiktheid) .........126 Klimaatregeling..................................48 - airconditioning met automatische temperatuurregeling......................54 - airconditioning, handbediend ......52 - bedieningsknoppen ............50-52-54 - koelen.........................................52-57 - ontdooien ............................51-53-55 - recirculatie...........................51-53-57 - uitstroomopeningen, regelbaar...49 - ventilatie...........................................51 - verwarming................................50-55 - verwarming en ventilatie..............50 Klokje..................................................28 Koelbox ..............................................75
Koplampen.........................................91 - aanpassen aan het buitenland......92 - afstellen ............................................91 - koplampafstelling............................91 Koplampen afstellen.........................91 Koppeling .........................................236
ALFABETISCH REGISTER
Jaarlijks inspectieschema..............207
257
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
258
Mobiele telefoon, inbouwvoorbereiding..................107 Motor................................................235 - identificatiecode...........................234 - inspuiting/ontsteking ...................236 - specificaties ...................................235 Motor starten .................................139 - benzinemotor starten.................139 - dieselmotor starten ....................140 - motor opwarmen na het starten ...............................141 - motor uitzetten............................142 - noodstart...............................141-165 - rollend starten..............................167 - start-/contactslot ...........................15 - starten met een hulpaccu ..........166 Motorcodes.....................................234 Motorkap ...........................................88 Motornummer ................................233 Motorolie.........................................212 - niveaus controleren ....................212 - olieverbruik...................................213 - technische gegevens....................248 Motorolieverbruik .........................213 Motorruimte (reinigen) ................228 Multipla VAN ..................................102 - aanwijzingen voor het laden......103
- reservewiel....................................104
Niveau motorkoelvloeistof.........214 Niveau motorolie...........................121 - controlelampje (dieseluitvoeringen).......................21 Niveau remvloeistof ......................217 Niveau van de olie van de stuurbekrachtiging .......................216 Niveau van de ruitensproeiervloeistof...............215 Niveaus controleren .....................210 - koelvloeistof..................................214 - motorolie ......................................212 - motorolieverbruik.......................213 - olie van de hydr. stuurbekrachtiging .......................216 - remvloeistof..................................217 - ruitensproeiervloeistof...............215 Noodgevallen (hoofdstuk) ...........164 - accu opladen .................................200 - FIX & GO (snelle bandenreparatieset) ....................175 - gloeilamp buitenverlichting vervangen ......................................184 - gloeilamp interieurverlichting vervangen ......................................190
- gloeilamp vervangen....................181 - motor starten...............................165 - opkrikken van de auto................201 - slepen van de auto.......................201 - wiel verwisselen...........................167 - zekeringen vervangen .................192
Onderhoud en zorg (hoofdstuk)203 - aanvullende werkzaamheden ....208 - accu.................................................219 - carrosserie ....................................227 - dieselfilter......................................218 - geprogrammeerd onderhoud ...204 - geprogrammeerd onderhoudsschema .....................205 - interieur .........................................230 - jaarlijks inspectieschema ............207 - luchtfilter .......................................218 - niveaus controleren ....................210 - pollenfilter .....................................218 - rubber slangen..............................224 - ruitenwissers - achterruitwisser224 - wielen en banden.........................222 Onderhoud van de auto...............204 Onderhoudsschema ......................205 Ontwasemen/ontdooien.....51-53-55
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Sleutels ..................................................8 - batterijen vervangen......................10 - code-card ...........................................8 - duplicaatsleutels .............................10 - mechanische sleutel.........................9 - sleutel met afstandsbediening........9 Smeermiddelen en vloeistoffen...248 Sneeuwkettingen ............................152 Snelheidsmeter .................................18 Spiegels ...............................................46 - achteruitkijkspiegel ........................46 - buitenspiegels..................................46 Start-/contactslot..............................15 - sleutelstanden .................................15 - stuurslot...........................................16 Startblokkering Fiat CODE..............6 - werking...............................................6 Starten en rijden (hoofdstuk)......138 - brandstofbesparing......................145
LAMPJES EN BERICHTEN
Slepen van de auto .......................201
NOODGEVALLEN
- beschrijving ........................................9 - ministeriële goedkeuring............252 Remlichten (vervangen) 161........188 Remmen ...........................................237 - vloeistofniveau..............................217 - voetrem .........................................237 Richtingaanwijzers............................64 - bediening..........................................64 - gloeilamp achter vervangen.......188 - gloeilamp op voorspatbord vervangen ......................................186 - gloeilamp voor vervangen..........186 Rubber slangen ...............................224 Ruiten (reinigen).............................229 Ruiten reinigen..................................65 - achterruitsproeier (bediening)....66 - achterruitwisser (bediening) .......66 - ruitensproeiers (bediening) .........65 - ruitenwissers (bediening) .............65 Ruitensproeiers ................................65 - bediening..........................................65 - vloeistofniveau..............................215
ONDERHOUD EN ZORG
Parkeersensoren ............................100 - akoestisch signaal.........................100 - algemene opmerkingen ..............101 - inschakelen....................................100 - storingsmeldingen........................101 Parkeren...........................................142 - handrem.........................................143 Plafondverlichting .............................67 - achter................................................68 - gloeilamp achter vervangen.......191 - gloeilamp voor vervangen..........190 - spiegelverlichting zonneklep........68 - voor ..................................................67 Pollenfilter........................................218 Portieren ............................................78 - kinderveiligheidsslot ......................79
Radiogolf-afstandsbediening ............9
Ruitenwissers ....................................65 - bediening..........................................65 - ruitensproeiers.............................226 - wisserbladen .................................224 - wisserbladen vervangen .............225
TECHNISCHE GEGEVENS
Parkeerlichten (PARK) ..................15
- openen/sluiten ................................78 Prestaties..........................................244
ALFABETISCH REGISTER
- achterruit...................................51-53 - vooruit en zijruiten..................51-53 Opbergvakken...................................71 - bestuurderszijde.............................71 - onder stoel......................................72 - onder zonnekleppen .....................72 - passagierszijde.................................71 Opkrikken van de auto.................201
259
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
260
- gebruik van de versnellingsbak .144 - lange tijd stallen............................153 - motor starten...............................139 - parkeren ........................................142 - sneeuwkettingen..........................152 - trekken van aanhangers..............147 - winterbanden................................151 Starten en rijden (hoofdstuk) ..........4 - ABS....................................................93 - airconditioning, automatisch .......54 - airconditioning, handbediend ......52 - autoradio .......................................105 - bagageruimte...................................82 - bedieningsknoppen ........................69 - bescherming van het milieu.......112 - buitenspiegels..................................46 - buitenverlichting.............................63 - dashboard ..........................................5 - de sleutels ..........................................8 - diefstalalarm ....................................11 - dubbel opendak..............................76 - elektrische ruitbediening..............80 - EOBD-systeem...............................99 - ESP-systeem ....................................95 - fiat code startblokkering ................6 - hoofdsteunen ..................................44
- imperiaal/skidrager ........................90 - instelbaar multifunctioneel display ...............................................22 - instrumenten...................................18 - instrumentenpaneel.......................11 - interieuruitrusting..........................71 - klimaatregeling................................48 - koplampen .......................................91 - motorkap .........................................88 - parkeersensoren..........................100 - plafondverlichting...........................67 - portieren..........................................78 - ruiten reinigen ................................65 - stoelen..............................................41 - stuurwiel ..........................................45 - symbolen ............................................6 - tanken met de Fiat Multipla.......110 - verwarming en ventilatie..............50 Stekkerdozen ....................................74 Stoelen ................................................41 - achter................................................42 - reinigen ..........................................230 - verplaatsen ......................................84 - verwijderen .....................................87 - voor ..................................................41 Stoelen instellen................................41
Stuurbekrachtiging .........................237 - vloeistofniveau..............................216 Stuurinrichting ................................237 Stuurslot .............................................16 Stuurwiel (verstellen) ......................45 Symbolen ..............................................6
Technische gegevens (hoofdstuk)....................................231 - afmetingen .....................................242 - brandstofsysteem.........................236 - brandstofverbruik........................250 - CO2-emissie.................................251 - code carrosserie-uitvoeringen .234 - gewichten ......................................245 - identificatiegegevens ...................232 - ministeriële goedkeuring............252 - motor .............................................235 - motorcodes ..................................234 - ophanging.......................................237 - prestaties .......................................244 - remmen..........................................237 - smeermiddelen en vloeistoffen.248 - stuurinrichting ..............................237 - transmissie.....................................236 - vullingstabel...................................247
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Waarschuwingsknipperlichten ....69 Wiel verwisselen............................167 Wielen ..............................................238 - bandenspanning............................241 - reservewiel....................................238 - snelle reparatie (FIX & GO) .....175 - velgen en banden .........................240 - wiel verwisselen...........................167 - winterbanden................................151 Wielophanging ................................237 Wieluitlijning (toespoor)..............238 Winterbanden.................................151 Wisserbladen voor/achter ...........224
- algemene informatie....................192 - zekeringen in de zekeringenkast (interieur) ......................................193 - zekeringen in de zekeringenkast (motorruimte)..............................194 Zonnekleppen ...................................74
ONDERHOUD EN ZORG
Veiligheid (hoofdstuk)..................113 - airbag ..............................................131 - geschiktheid van de zitplaatsen voor het vervoer van kinderen 126 - gordelspanners.............................119 - ISOFIX-kinderzitjes.....................128 - kinderen veilig vervoeren ..........122 - kinderveiligheidsslot ......................79 - veiligheidsgordels.........................114 Veiligheidsgordels...........................114 - algemene opmerkingen ..............120 - gebruik ...........................................115 - gebruik veiligheidsgordels achter .............................................116 - gordelspanners.............................119 - hoogteverstelling .........................118 - Isofix-kinderzitje ..........................128 - kinderen veilig vervoeren ..........122
Zekeringen vervangen..................192
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering VAN............................102
- onderhoud.....................................122 - trekkrachtbegrenzers .................120 Velgen ...............................................240 Ventilatie ............................................51 Versnellingsbak ...............................144 - gebruik van de versnellingsbak .144 - type .................................................236 Vullingstabel ............................110-247 - benzinemotoren...........................110 - dieselmotoren ..............................110 - dop van de brandstoftank..........111 - vullingstabel...................................247
ALFABETISCH REGISTER
- wielen .............................................238 Trekken van aanhangers...............147 - montageschema ...........................149 - trekhaak monteren .....................148 - voorzorgsmaatregelen................147
261
®
®
Vraag uw dealer naar:
Olie verversen? De experts adviseren Selenia.
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia; een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.
Selenia omvat een reeks technologisch geavanceerde producten: SELENIA 20K API SL motorolie voor optimale prestaties en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren met en zonder turbo of multiklepsmotoren
SELENIA TD Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder turbo voor een optimale reiniging van de motor en stabiliteit bij hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER Ideale olie voor bescherming van de nieuwe generatie benzinemotoren zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en extreemste klimatologische omstandigheden. Garandeert een beperking van het brandstofverbruik (Energy conserving).
SELENIA WR Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren. Optimale koude start, maximale bescherming tegen slijtage, optimale werking van hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit bij hoge temperaturen.
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech. Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bandenmaat
185/65 R15 88H 195/60 R15 88H 205/45 R17 88V
Vanaf 4 personen plus Vanaf 1 persoon 40 kg kg bagage tot (bestuurder) tot aan 4 personen aan maximaal 6 personen plus 60 kg bagage plus 40 kg bagage (in de bagageruimte) (in de bagageruimte)
Reservewiel
1 persoon (bestuurder) plus 500 kg bagage (in de bagageruimte waarbij waarbij de zitplaatsen achter zijn verwijderd en waarbij de max. achterasbelasting niet wordt overschreden)
Voor
Achter
Voor
Achter
Voor
Achter
2,3 2,3 2,7
2,3 2,3 2,7
2,5 2,5 2,8
2,5 2,5 2,9
2,5 2,5 2,7
3,0 3,0 2,9
4,2 4,2 4,2
MOTOROLIE VERVERSEN (liter) Carter
Motorcarter en filter
1e vulling
100 16V
3,5
3,8
4,5
JTD 115
4,2
4,5
4,98
BRANDSTOFTANK (liters) Tankinhoud
Reserve
100 16V - JTD 115 63 7 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON Dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Fiat Auto Nederland B.V. B.U. After Sales Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden Druknummer 603.45.730NL - IV/2004 -1e editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.