L ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK
Veilig en milieubewust rijden ................. Signalen voor een correct gebruik van de auto .......................................... Symbolen.............................................. Inhoud ................................................. WEGWIJS IN UW AUTO .................... Lancia CODE ...................................... Diefstalalarm ....................................... Start-/contactslot ................................. Portieren .............................................. Kinderveiligheidsslot ............................. Zitplaatsen voor.................................... Zitplaatsen achter ................................ Opstellingen.......................................... Hoofdsteunen........................................ Armsteunen .......................................... Zitpositie instellen ................................ Veiligheidsgordels ................................. Kinderen veilig vervoeren ..................... Instrumentenpaneel ............................. CONNECT Nav+ ................................. Controle-/waarschuwingslampjes ......... Klimaatregeling ................................... Airconditioning, automatisch ............... Hendels aan het stuur .......................... Waarschuwingsknipperlichten .............. Brandstofnoodschakelaar ..................... Handrem .............................................. Cruise-control ....................................... Handgeschakelde versnellingsbak ......... Elektronisch geregelde automatische versnellingsbak ..................................... Interieuruitrusting ................................ Elektrische ruitbediening ..................... Uitzetruiten achter ................................ Elektrisch bedienbare opendaken .......... Bagageruimte........................................
2 6 7 11 12 12 17 19 20 25 26 30 32 34 35 35 37 44 52 60 60 66 68 79 86 86 87 88 89 90 96 104 106 107 109
Motorkap ............................................. Allesdragers ......................................... Koplampen .......................................... ABS ..................................................... MBA- en HBA-systeem.......................... ESP-systeem ........................................ EOBD-systeem ..................................... Airbags voor en zij-airbags ................... Parkeersensoren.................................... Extra accessoires .................................. Tanken met de Phedra ......................... Bescherming van het milieu .................. GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS ..................... Motor starten ........................................ Parkeren .............................................. Veilig rijden ......................................... Kostenbesparing en beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen ... Economisch en milieubewust rijden....... Trekken van aanhangers ...................... Winterbanden ...................................... Sneeuwkettingen .................................. Auto langere tijd stallen ....................... Nuttige accessoires ............................... NOODGEVALLEN............................... Starten met een hulpaccu ..................... Rollend starten ..................................... Een lekke band .................................... Een gloeilamp vervangen ..................... Defecte buitenverlichting ...................... Defecte interieurverlichting .................. Een doorgebrande zekering .................. Een lege accu ....................................... Het opkrikken van de auto ...................
112 114 114 116 119 119 123 124 130 132 132 134
135 135 137 138 143 146 147 149 150 150 151 152 152 153 153 159 162 168 170 178 179
Fiat Auto Nederland B.V.
Het slepen van de auto ......................... 180 Bij een ongeval ..................................... 182 ONDERHOUD VAN DE AUTO .......... Geprogrammeerd onderhoud................. Onderhoudsschema .............................. Jaarlijks inspectieschema ...................... Aanvullende werkzaamheden ............... Niveaus controleren............................... Luchtfilter ........................................... Pollenfilter ............................................ Dieselfilter ........................................... Accu .................................................... Elektronische regeleenheden ................. Wielen en banden ................................. Rubber slangen .................................... Ruitenwissers - achterruitwisser ............ Koplampsproeiers ................................ Carrosserie ...........................................
183 183 184 188 188 190 197 198 199 200 203 203 205 206 208 208
TECHNISCHE GEGEVENS ............... Identificatiegegevens ............................. Motorcodes - carrosserie-uitvoeringen ...... Motor ................................................... Bougies ................................................ Transmissie........................................... Remmen ............................................... Wielophanging ...................................... Stuurinrichting ..................................... Wielen .................................................. Afmetingen .......................................... Prestaties ............................................. Gewichten............................................. Vullingstabel ........................................ Smeermiddelen en vloeistoffen ............. Brandstofverbruik ................................ CO2-emissie via de uitlaat .....................
212 212 216 216 217 218 218 218 219 219 223 224 225 226 227 229 230
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
MOTOR STARTEN Benzinemotoren met mechanische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand D en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Benzinemotoren met automatische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in stand P of N; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand D zonder het gaspedaal in te trappen, en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. JTD-motoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in de vrijstand; trap het koppelingspedaal helemaal in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutel in stand M en wacht totdat het lampje m gedoofd is; zet de contactsleutel in stand D en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
U
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.
CODE-CARD Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE… …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), # (bescherming van het milieu) en ! (conditie van de auto).
Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud. In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: • het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden • een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen. Veel leesplezier en een goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA PHEDRA beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de LANCIA PHEDRA. Dankzij deze opvatting kon de PHEDRA strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De PHEDRA voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen. Daarnaast is de PHEDRA door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan het behoud van het milieu, een auto die navolging verdient. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen. Wij herinneren u er bovendien aan dat LANCIA hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw PHEDRA buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de LANCIA-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar is er ook veel aandacht besteed aan de groeiende milieuproblemen. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN Geen enkel onderdeel van de LANCIA PHEDRA bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen. Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (papier, brandstof, gras, droge bladeren, enz.). Lambdasondes De lambdasondes meten de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas. De door de lambdasondes verzonden signalen worden door de regeleenheid van het motormanagementsysteem gebruikt om het lucht-/brandstofmengsel te regelen. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter. Als de motor draait, worden deze dampen afgezogen en verbrand in de motor.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (JTD-motoren) Oxidatie-katalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt.
Uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.) Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor. Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: SAE10W-40
40° 30° 20° 10°
0
0°
Veiligheid van de inzittenden. Let op: het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu. Aanwijzingen voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu toebrengt.
Conditie van de auto. Let op: het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen.
De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd op de stand van zaken bij het ter perse gaan. In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt LANCIA zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificaties en de uitrusting door te voeren. Wendt u voor meer informatie tot een Lancia-dealer.
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw LANCIA PHEDRA zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw LANCIA PHEDRA zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft. Bovendien zijn de symbolen naar betekenis in groepen onderverdeeld: gevaar, verbod, waarschuwing en verplichting.
SYMBOLEN DIE GEVAAR AANDUIDEN Bobine
Accu
Hoge spanning.
Corrosieve vloeistof.
Riemen en poelies
Accu
Bewegende delen; niet dichtbij komen met lichaamsdelen of kledings-
Ontploffingsgevaar. tukken.
Ventilateur Kan automatisch inschakelen, ook bij stilstaande motor.
Expansiereservoir Draai de knop niet los als de koelvloeistof nog heet is.
Slangen van de airconditioning Niet openen. Gas onder hoge druk.
Koplampen Kans op vonken.
7
VERBODSSYMBOLEN
WAARSCHUWINGSSYMBOLEN
Accu
Katalysator
Niet dichtbij komen met open vuur.
Stuurbekrachtiging
Accu Houd afstand.
kinderen
op
Hitteschilden - riemen poelies - ventilateur Niet aanraken.
8
Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg het hoofdstuk “Voorzorgsmaatregelen voor het behoud van de emissiereductiesystemen”.
Het vloeistofniveau in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Remcircuit Het vloeistofniveau in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Ruitenwissers Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Motor Gebruik uitsluitend de smeermiddelen die zijn aangegeven in de “Vullingstabel”.
Auto rijdt op milieuvriendelijke benzine Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN Auto rijdt op diesel DIESEL
Tank uitsluitend dieselbrandstof.
Accu Bescherm de ogen.
Expansiereservoir
Accu
Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Krik Raadpleeg het instructieboekje.
9
INHOUD
WEGWIJS IN UW AUTO
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
TECHNISCHE GEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
11
WEGWIJS IN UW AUTO LANCIA CODE
De sleutels dienen voor:
DE SLEUTELS (fig. 1)
– het start-/contactslot
Bij de auto worden geleverd:
– de afstandsbediening van de centrale portiervergrendeling
– twee sleutels B als de auto is uitgerust met centrale portiervergrendeling met afstandsbediening, diefstalalarm en elektrisch bedienbare zijschuifdeuren.
– het diefstalalarm (indien aanwezig) – de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde – het slot van de tankdop – het slot van het dashboardkastje.
fig. 1
12
– het portierslot aan bestuurdersen passagierszijde
– twee sleutels A als de auto is uitgerust met centrale portiervergrendeling met afstandsbediening en diefstalalarm.
L0B0001b
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start/contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels zit een elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Lancia-CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
B - voor het centraal ontgrendelen van de portieren en het uitschakelen van het diefstalalarm. Als u knop A even ingedrukt houdt, wordt de “lokalisatie”-functie ingeschakeld: alle plafondlampjes in het interieur gaan samen met de richtingaanwijzers branden.
SAE10W 40
Wees zeer voorzichtig bij het indrukken van knopje C, zodat bij het uitklappen van de metalen baard geen verwondingen of beschadigingen ontstaan. Druk het knopje alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op knop C drukt. 30° 20° 10° 0°
0
A - voor het centraal vergrendelen van de portieren, het inschakelen van het diefstalalarm en voor de lokalisatiefunctie;
Deze functie wordt door het systeem herkend als de afstandsbediening binnen een afstand van 30 meter van de auto wordt bediend. De sleutel is ook uitgerust met een metalen baard D die in de handgreep van de sleutel kan worden geklapt door het indrukken van knopje C. Druk nogmaals op knopje C voor het uitklappen van de metalen baard.
L0B0005b
De sleutel (fig. 2) heeft twee drukknoppen:
fig. 2
13
Als u knopje A even ingedrukt houdt, wordt de “lokalisatie”-functie ingeschakeld: alle plafondlampjes in het interieur gaan samen met de richtingaanwijzers branden. Deze functie wordt door het systeem herkend als de afstandsbediening binnen een afstand van 30 meter van de auto wordt bediend.
De sleutel (fig. 3) heeft 4 drukknoppen: A - voor het centraal vergrendelen van de portieren, het inschakelen van het diefstalalarm en voor de lokalisatiefunctie; B - voor het centraal ontgrendelen van de portieren en het uitschakelen van het diefstalalarm;
Als u nogmaals op knopje B drukt, wordt de functie “interieurventilatie” ingeschakeld: de zijruiten voor en achter worden volledig geopend voor toevoer van buitenlucht in het interieur.
C - voor het ont-/vergrendelen van de rechter zijschuifdeur; D - voor het ont-/vergrendelen van de linker zijschuifdeur.
L0B0006b
De sleutel is ook uitgerust met een metalen baard F die in de handgreep van de sleutel kan worden opgeborgen door het indrukken van knopje E.
fig. 3
14
Druk nogmaals op knopje E voor het uitklappen van de metalen baard.
Wees zeer voorzichtig bij het indrukken van knopje E, zodat bij het uitklappen van de metalen baard geen verwondingen of beschadigingen ontstaan. Druk het knopje alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op knopje E drukt.
De afstandsbediening is in de contactsleutel ingebouwd en werkt op radiogolven. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
voeren van een noodstart. Deze code wordt bedekt door een speciale laklaag die verwijderd moet worden bij gebruik van de CODE-card. Wij raden u aan de CODE-card op een veilige plaats te bewaren; zo mogelijk niet in de auto
BATTERIJ VERVANGEN (fig. 5 - 6) Als u op een knopje van de afstandsbediening drukt en de portieren worden niet vergrendeld en de richtingaanwijzers gaan niet knipperen, dan moet u de batterij vervangen door een batterij van hetzelfde type: – klap de metalen baard uit;
Bij harde stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
– open het plastic dekseltje A bij de inkeping B;
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
– verwijder de batterijhouder C; – verwijder de batterij D en plaats de nieuwe batterij volgens de aangegeven polariteit; – plaats de houder C in de sleutel met de batterij naar binnen gericht; L0B0002b
– sluit het plastic dekseltje A. Samen met de sleutels hebt u een CODE-card (fig. 4) ontvangen, waarop de elektronische code staat aangegeven. De Lancia-dealer heeft deze code nodig voor het uit-
fig. 4
15
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Lancia-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer. Stel de batterijen niet bloot aan open vuur of hoge temperaturen. Houd batterijen buiten het bereik van kinderen.
Omdat het diefstalalarm stroom verbruikt, raden wij u aan het diefstalalarm niet in te schakelen door de auto alleen met de sleutel af te sluiten als u de auto langer dan een maand niet denkt te gebruiken. Zo voorkomt u dat de accu ontlaadt.
DUPLICAATSLEUTELS Wendt u voor duplicaatsleutels rechtstreeks tot de Lancia-dealer en neemt u de CODE-card en alle in uw bezit zijnde sleutels mee. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor.
fig. 5
16
L0B0216b
L0B0007b
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
fig. 6
Iedere keer als u de contactsleutel in stand S zet, schakelt de Lancia CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
opslaan van nieuwe sleutels moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand M draait, dan stuurt de regeleenheid van de Lancia-CODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime en steeds wisselende code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de code heeft herkend via een in het start-/contactslot ingebouwde antenne. Als de code niet herkend wordt, raden wij u aan de sleutel in stand S en vervolgens opnieuw in stand M te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die verschillend is van alle andere codes, en die moet worden opgeslagen in de regeleenheid van het systeem. Voor het
DIEFSTALALARM De auto is uitgerust met een diefstalalarm met omtrekbeveiliging (buiten) en volumetrische beveiliging (binnen). Druk voor inschakeling op knopje A (fig. 7) van de sleutel met ingebouwde afstandsbediening. Het systeem is ingeschakeld als de richtingaanwijzers gaan knipperen en vervolgens lampje A (fig. 8) op het dashboard gaat knipperen. Het diefstalalarm wordt niet ingeschakeld als de portieren met de sleutel worden vergrendeld.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor.
L0B0217b
WERKING
fig. 7
17
Wanneer gaat het alarm af
Diefstalalarm uitschakelen
Het alarm treedt in werking en de richtingaanwijzers knipperen ongeveer 30 seconden als:
Het systeem schakelt uit als u knopje B (fig. 7) op de afstandsbediening indrukt.
– één van de portieren, de motorkap of de achterklep wordt geopend;
De richtingaanwijzers knipperen enkele seconden snel.
– er iets in het interieur beweegt (laat de ruiten niet open staan en laat geen dieren in het interieur als het diefstalalarm is ingeschakeld);
Als het diefstalalarm geactiveerd is geweest, dan knippert lampje A (fig. 8) snel. Draai om het knipperen te beëindigen, de start-/contactsleutel in stand M.
– geprobeerd wordt het diefstalalarm uit te schakelen zonder de afstandsbediening te gebruiken.
Volumetrische beveiliging uitschakelen Voordat het diefstalalarm wordt ingeschakeld, moet u knopje A (fig. 9) indrukken (dit knopje is bereikbaar bij geopend portier); lampje A (fig. 8) op het dashboard gaat branden. Op deze manier werkt bij inschakeling van het diefstalalarm alleen de omtrekbeveiliging (buiten).
L0B0003b
L0B0218b
Als knopje A (fig. 9) nogmaals wordt ingedrukt, werkt het systeem normaal met omtrek- en volumetrische beveiliging.
fig. 8
18
fig. 9
Uitschakelen zonder gebruik van de afstandsbediening Ga als volgt te werk: – open het portier met de sleutel (de sirene treedt in werking); – draai binnen 10 seconden de contactsleutel in stand M en druk vervolgens op knopje A (fig. 9). De sirene schakelt uit. Herhaal, indien nodig, de handeling nadat de sirene voor de laatste keer is ingeschakeld. PROGRAMMEREN VAN HET SYSTEEM
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN Als u na verloop van tijd een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
START-/CONTACTSLOT De sleutel van het start- en contactslot (fig. 10) kan in 4 verschillende standen worden gedraaid: S - motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot vergrendeld; A - enkele elektrische installaties werken; M - contact aan; D - onvergrendelde stand voor het starten van de motor.
L0B0004b
Bij aflevering van de nieuwe auto is het diefstalalarm al geprogrammeerd door de Lancia-dealer. Het verdient aanbeveling eventuele nieuwe programmeerprocedures door de Lancia-dealer te laten uitvoeren.
fig. 10
19
Verwijder de sleutel altijd uit het start-/contactslot als u de auto verlaat, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de auto op de handrem te zetten. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat. Schakel de achteruit in als de auto op een helling omlaag staat. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
PORTIEREN
Inschakelen: zet de sleutel in stand S, trek de sleutel uit het start/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand M draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. Bij het openen van de portieren met uitgenomen contactsleutel waarschuwt een akoestisch signaal dat de buitenverlichting nog is ingeschakeld. Het akoestische signaal schakelt uit als de verlichting wordt uitgeschakeld, de portieren worden gesloten of de motor wordt gestart. De auto is uitgerust met een knopje A (fig. 11) bij de plafondverlichting voor waarmee de portieren van binnenuit elektrisch kunnen worden ver-/ontgrendeld. L0B0012b
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Lancia-dealer.
STUURSLOT
fig. 11
20
Druk langer dan 3 seconden op knopje A om deze functie uit te schakelen. BEDIENINGSKNOPPEN TWEEDE RIJ ELEKTRISCH UITSCHAKELEN (fig. 12)
VOORPORTIEREN
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
Van buitenaf openen/vergrendelen, met de hand (fig. 13) Openen: draai de contactsleutel in stand 1 en trek de handgreep in de richting van de pijl. Vergrendelen: sluit het portier en draai de sleutel in stand 2.
Controleer nadat u het veiligheidssysteem hebt ingeschakeld of het systeem daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
L0B0013b
Bij de bedieningsknoppen aan bestuurderszijde voor de elektrische ruitbediening bevindt zich de knop A. Met deze knop kunnen de bedieningsknoppen van de rijen achter worden uitgeschakeld, waardoor de zijruiten, de opendaken (indien aanwezig) en de zijschuifdeuren van de tweede rij niet kunnen worden geopend.
BELANGRIJK Voordat de sleutel wordt gedraaid, moet deze volledig in het slot zijn gestoken.
L0B0008b
De auto wordt met ingeschakelde “autoclose”-functie geleverd; als sneller dan 10 km/h wordt gereden dan vergrendelen de portieren en de achterklep automatisch. De functie werkt iedere keer als de contactsleutel in stand M wordt gedraaid en gaat gepaard met een akoestisch signaal (“bip”).
fig. 12
fig. 13
21
Van binnenuit openen/vergrendelen, met de hand (fig. 16)
SCHUIFDEUREN
Van binnenuit openen/vergrendelen, met de hand (fig. 14)
Van buitenaf openen, met de hand (fig. 15)
Openen: trek aan hendel A. Sluiten: sluit het portier en druk knopje A (fig. 11) naar beneden.
L0B0010b
Trek de handgreep in de richting van de pijl. De zijschuifdeuren worden in geheel geopende stand door een blokkeermechanisme opengehouden.
De achterportieren kunnen alleen van binnenuit worden geopend, als het “kinderveiligheidsslot” is uitgeschakeld.
Van buitenaf vergrendelen, met de hand (fig. 16) Druk bij geopend portier knopje A naar beneden, en sluit het portier.
Openen: controleer of het kinderveiligheidsslot is uitgeschakeld. Trek hendel B in de richting van de pijl.
fig. 15
22
L0B0011b
L0B0009b
fig. 14
fig. 16
Vergrendelen: druk knopje A naar beneden, dit kan ook bij een geopend portier. Een automatisch blokkeermechanisme zorgt ervoor dat de linker zijschuifdeur niet geopend kan worden als het tankklepje geopend is.
Vanaf de eerste rij:
– druk voor het sluiten van de rechter schuifdeur opnieuw op knopje B; de deur sluit maar het slot vergrendelt niet; druk voor het vergrendelen op knopje C.>.
– druk voor het openen van de linker schuifdeur op knopje A; het slot ontgrendelt en de schuifdeur wordt geopend;
Linker deur: druk op knopje B van de sleutel met afstandsbediening.
Vanaf de tweede rij: – druk voor het openen/sluiten op knopje D bij de betreffende schuifdeur.
L0B0220b
L0B0219b
– druk voor het sluiten van de linker schuifdeur opnieuw op knopje A; de deur sluit maar het slot vergrendelt niet; druk voor het vergrendelen op knopje C;
L0B0221b
Rechter deur: druk op knopje A van de sleutel met afstandsbediening.
fig. 17
– druk voor het openen van de rechter schuifdeur op knopje B; het slot ontgrendelt en de deur wordt geopend;
Elektrisch openen/vergrendelen van binnenuit (indien aanwezig - fig. 18 - 19)
Van buitenaf openen/vergrendelen met afstandsbediening (indien aanwezig - fig. 17)
fig. 18
fig. 19
23
Beide deuren zijn voorzien van een antiletsel-veiligheidssysteem dat als volgt werkt: – tijdens het openen: als er een obstakel aanwezig is, stopt het openen van de deur automatisch; – Tijdens het sluiten: als er een obstakel aanwezig is, stopt het sluiten van de deur en wordt de deur automatisch geheel geopend. Voor het herstellen van de juiste werking moet een elektrisch commando worden gegeven met de betreffende knoppen op de afstandsbediening of bij het plafondlampje voor of op de deurstijl.
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Van buitenaf Bij gesloten portieren: steek de sleutel in het slot van het bestuurdersportier, en draai de sleutel. Van binnenuit Bij gesloten portieren: druk op knopje C (fig. 18) bij het plafondlampje voor. Met de knopjes aan de binnenzijde van de achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het betreffende portier. BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 20 seconden uit. In deze 20 seconden kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 20 seconden is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal. Anders schakelt het sys-
24
teem na enkele pogingen opnieuw uit. EXTRA VERGRENDELING VAN DE PORTIEREN (indien aanwezig) Voor het inschakelen van de extra vergrendeling van de portieren met behulp van de afstandsbediening, moet u eerst knopje A (fig. 7) indrukken en vervolgens binnen 5 seconden het knopje nog een keer in drukken. Na de eerste klik van de sloten, hoort u een tweede klik. Dit betekent dat de extra vergrendeling is ingeschakeld. De extra vergrendeling kan ook met de sleutel worden ingeschakeld. Steek de sleutel in het slot en houd hem enkele seconden in de vergrendelstand, totdat u de tweede klik hoort. Dit betekent dat de portieren extra vergrendeld zijn. Op deze manier kunt u de extra vergrendeling inschakelen zonder het diefstalalarm in werking te stellen.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT Het kinderveiligheidsslot kent twee typen: elektrische beveiliging of mechanische beveiliging. ELEKTRISCHE BEVEILIGING (fig. 20) Bij de bedieningsknoppen aan bestuurderszijde voor de elektrische ruitbediening bevindt zich de knop A. Met deze knop kunnen de bedieningsknoppen van de rijen achter worden uitgeschakeld, waardoor de zijruiten, de opendaken (indien aanwezig) en de zijschuifdeuren van de tweede rij niet kunnen worden geopend. L0B0013b
De extra vergrendeling wordt uitgeschakeld bij het openen van de portieren met de sleutel of met de afstandsbediening door knopje B (fig. 7) in te drukken.
fig. 20
MECHANISCHE BEVEILIGING (fig. 21) De schuifdeuren achter zijn uitgerust met een beveiligingssysteem waardoor de deuren niet van binnenuit kunnen worden geopend: stand 1 - systeem uitgeschakeld (deur kan van binnenuit worden geopend); stand 2 - systeem ingeschakeld (deur vergrendeld); Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren. BELANGRIJK Het systeem werkt alleen op de betreffende deur.
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
L0B0014b
Als de extra vergrendeling is ingeschakeld, is het niet meer mogelijk de portieren te openen, ook niet van binnenuit. Schakel daarom de extra vergrendeling niet in als er nog passagiers in de auto zijn.
fig. 21
25
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
ZITPLAATSEN VOOR
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat. Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
VERSTELLEN IN LENGTERICHTING (fig. 22) RUGLEUNING VERSTELLEN (fig. 23)
Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
L0B0016b
Trek hendel A omhoog totdat de rugleuning in de gewenste stand staat en laat de hendel los.
fig. 22
26
LENDENSTEUN VERSTELLEN (INDIEN AANWEZIG - fig. 24)
Trek, voor het omhoog verplaatsen van de stoel, de hendel B omhoog. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer), totdat de gewenste zithoogte is bereikt. Duw, voor het omlaag verplaatsen van de stoel, hendel B omlaag. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer) totdat de gewenste zithoogte is bereikt.
De lendensteun zorgt voor een betere steun in de rug. Plaats hendel A omhoog of omlaag totdat de gewenste stand is bereikt.
B - drukknop voor het verstellen van de rugleuning; C - schakelaar voor het in-/uitschakelen van de stoelverwarming bij draaiende motor, instelbaar op 4 niveaus: 0 (uitgeschakeld), 1 (minimale verwarming), 2 (gemiddelde verwarming), 3 (maximale verwarming);
VERWARMDE VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (fig. 25) De elektrische verstelling werkt alleen als de contactsleutel in stand M staat en voor de duur van ongeveer 1 minuut nadat de contactsleutel in stand S is gedraaid.
D - bedieningsknoppen voor opslaan van de stand van de bestuurdersstoel.
L0B0188b
L0B0015b
BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit. Demonteer de stoelen niet er voer er geen onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan uit: als de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, kan de werking van de veiligheidssystemen in gevaar worden gebracht; wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
fig. 23
A - drukknop voor de verstelling in lengterichting (vooruit/achteruit) en voor de hoogteverstelling;
L0B0020b
HOOGTEVERSTELLING BESTUURDERSSTOEL (FIG. 23)
fig. 24
fig. 25
27
Procedure voor het opslaan van de stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels (fig. 26) Er kunnen 4 verschillende standen van de bestuurdersstoel worden opgeslagen:
Ga voor het opslaan met de knoppen 1 en 2, met de contactsleutel in stand M, als volgt te werk:
Bij uitgezette motor: druk kort op knop 1 of 2.
– druk op knop M en vervolgens binnen 4 seconden op knop 1 om de instelling op te slaan in "geheugen 1” of op knop 2 om de instelling op te slaan in "geheugen 2".
– twee met de knoppen 1 en 2. Als de portieren met de afstandsbediening worden vergrendeld, wordt de stand van de stoel en de buitenspiegels door de afstandsbediening opgeslagen. Als de portieren met de afstandsbediening worden ontgrendeld, worden de stoel en de buitenspiegels in de daarvoor opgeslagen stand gezet.
Als de instelling is opgeslagen, klinkt er een geluidssignaal.
L0B0285b
28
Oproepen van een opgeslagen instelling
– zet de stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand;
– twee met de afstandsbedieningen voor het openen/sluiten van de portieren;
fig. 26
Iedere afstandsbediening kan een specifieke instelling opslaan.
BELANGRIJK Als 5 keer na elkaar een instelling wordt opgeroepen, wordt het betreffende commando geblokkeerd en pas weer hersteld na het starten van de motor. Bij draaiende motor: druk op knop 1 of 2 en houd de knop ingedrukt, totdat de opgeslagen instelling is bereikt.
DRAAIBARE VOORSTOELEN (fig. 27 - 28) De stoelen van de zitplaatsen voor (bestuurder en passagier) kunnen 180° naar binnen worden gedraaid, waardoor een "zitkamer" wordt gevormd. Deze procedure moet van buitenaf worden uitgevoerd. Ga als volgt te werk:
– trek hendel A omhoog en draai gelijktijdig de stoel 180° naar binnen, totdat de "zitkamer"-opstelling is bereikt; tijdens het draaien van de stoel kan hendel A worden losgelaten;
– zet de rugleuning van de stoel rechtop;
Controleer voordat u wegrijdt of alle stoelen in de rijrichting van de auto staan en goed geblokkeerd zijn. Alleen deze opstelling staat een doelmatig gebruik van de veiligheidsgordels toe.
L0B0224b
L0B0223b
– plaats de stoel bijna geheel naar voren;
fig. 27
Om de stoel weer in de rijrichting te plaatsen, moet de beschreven procedure in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd.
– voor de bestuurdersstoel: zet de stoel in de hoogste stand en plaats het stuur geheel naar voren. Bij aangetrokken handrem is het niet mogelijk de stoel 180° te draaien; trek knop B uit en duw de hendel omlaag; in deze stand blijft de auto toch geremd;
fig. 28
29
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.
Verstellen in lengterichting (fig. 29 - 30)
RUGLEUNING VERSTELLEN (fig. 31)
De zitplaatsen achter kunnen versteld worden door hendel A omhoog te trekken en de stoel naar voren of naar achteren te schuiven, totdat de gewenste stand is bereikt.
Voor het verstellen van de rugleuning moet u op de stoel zitten en hendel C omhoog trekken en de rugleuning in de gewenste stand zetten. Laat vervolgens de hendel los.
Vanaf de derde rij kan de stoel van de tweede rij in lengterichting worden verplaatst door aan handgreep B te trekken en gelijktijdig de stoel te verplaatsen.
"TAFEL"-OPSTELLING Om het steunvlak in de rugleuning van de stoelen aan de zijkant te gebruiken ("tafel"-opstelling), moet u hendel C (fig. 31) omhoog trekken en de rugleuning op de zitting klappen.
fig. 29
30
L0B0025b
L0B0203b
Als bij geopende achterklep op dezelfde wijze aan de handgreep B van de stoelen van de derde rij wordt getrokken, kan de inhoud van de bagageruimte worden vergroot.
L0B0019b
Zitplaatsen achter
fig. 30
fig. 31
stoel totdat de opstelling "aktetas" is bereikt, zoals afgebeeld in fig. 34
Om de rugleuning weer rechtop te zetten, hoeft u de rugleuning slechts omhoog te duwen totdat deze hoorbaar blokkeert.
Als de stoel van de tweede rij is opgeklapt tot "aktetas", mogen er geen passagiers vervoerd worden op de stoelen van de derde rij, zoals staat aangegeven op het plaatje (fig. 34) op de stoel zelf, om elk risico op contact met de bewegende delen van de opgeklapte stoel te voorkomen.
OPSTELLING "AKTETAS" Zijstoelen
L0B0021b
Duw hendel C (fig. 31) omhoog en klap de rugleuning op de zitting ("tafel"-stand); draai de opgeklapte
fig. 32
Om de stoel weer in de normale stand te zetten, moet u de opgeklapte stoel begeleiden totdat deze vasthaakt in de schuifrails op de vloer. Zet de rugleuning vervolgens rechtop totdat hij hoorbaar blokkeert.
Om de stoel weer in de normale stand te zetten, moet u de opgeklapte stoel begeleiden totdat deze vasthaakt in de schuifrails op de vloer. Zet de rugleuning vervolgens rechtop totdat hij hoorbaar blokkeert. GEBRUIK VAN DE ZITPLAATSEN ACHTER VAN DE DERDE RIJ Deze zijn bereikbaar door hendel C (fig. 31) vanaf de buitenzijde omhoog te trekken en de gehele stoel naar voren te kantelen. Om uit te stappen, moet u hendel D (fig. 30) omhoog trekken en de stoel naar voren kantelen.
L0B0292b
Om het steunvlak in de rugleuning van de middelste stoel te gebruiken ("tafel"-opstelling), moet u hendel A (fig. 32) omhoog trekken en de rugleuning op de zitting klappen.
Middelste stoel Duw hendel A (fig. 32) omhoog en klap de rugleuning op de zitting ("tafel"-stand); trek hendel B (fig. 33) omhoog en begeleid de opgeklapte stoel totdat de opstelling "aktetas" is bereikt.
fig. 33
31
STOELEN VAN DE TWEEDE EN DERDE RIJ VERWIJDEREN
stoel totdat de opstelling "aktetas" is bereikt (fig. 34);
OPSTELLINGEN
Ga voor het verwijderen van de stoel als volgt te werk:
– plaats hendel E bij de dwarsstang F, pak vervolgens beiden vast en verwijder de gehele stoel uit de openingen in de schuifrails op de vloer.
Afhankelijk van de uitvoering, is het mogelijk de opstelling van de stoelen naar wens te veranderen door de daarvoor voorbereide openingen in de vloer te gebruiken.
L0B0226b
– duw hendel C (fig. 31) omhoog en klap de rugleuning op de zitting ("tafel"-stand); draai de opgeklapte
Voor het monteren van de stoel moeten de handelingen voor het verwijderen van de stoel in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd.
Op de volgende afbeeldingen worden enkele basisopstellingen getoond die als optional leverbaar zijn: fig. 35 - uitvoering met 5 plaatsen
Controleer voordat u wegrijdt of alle stoelen in de rijrichting van de auto staan en goed geblokkeerd zijn. Alleen deze opstelling staat een doelmatig gebruik van de veiligheidsgordels toe.
fig. 36- uitvoering met 5 plaatsen plus 2 plaatsen fig. 37 - uitvoering met 6 plaatsen fig. 38 - opstelling met stoelen links fig. 39 - opstelling "speelzaal" met tafeltje in het midden fig. 40 - opstelling "zitkamer achter"
fig. 34
32
Zorg ervoor dat de voorbereide openingen in de vloer altijd goed schoon zijn; de aanwezigheid van vuil kan de correcte blokkering van de stoelen belemmeren.
fig. 41 - opstelling "vervoer van lange voorwerpen". Andere opstellingen van de stoelen kunnen worden verkregen door de middelste rij stoelen weg te nemen, waardoor de ruimte tussen de eerste en de derde rij wordt vergroot.
L0B0031b
Zorg ervoor dat de voorbereide openingen in de vloer altijd goed schoon zijn; de aanwezigheid van vuil kan de correcte blokkering van de stoelen belemmeren.
Controleer voordat u wegrijdt of alle stoelen in de rijrichting van de auto staan en goed geblokkeerd zijn. Alleen deze opstelling staat een doelmatig gebruik van de veiligheidsgordels toe.
fig. 36
L0B0032b
fig. 40 L0B0030b
L0B0033b
fig. 37 L0B0027b
fig. 35
L0B0028b
L0B0026b
fig. 39
fig. 38
fig. 41
33
HOOFDSTEUNEN Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden.
Zitplaatsen voor (fig. 42)
Zitplaatsen achter (fig. 43)
De hoofdsteunen hebben een hoogte- en hoekverstelling.
Deze kunnen in hoogte worden versteld. Verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat de gewenste stand is bereikt.
Om de hoogte te verstellen, moet u de hoofdsteun omhoog trekken of naar beneden duwen totdat de gewenste stand is bereikt.
Voor het verwijderen van de hoofdsteunen achter moeten deze in de hoogste stand worden gezet. Druk vervolgens knop A (fig. 44) in en trek de hoofdsteun omhoog uit de zitting.
De hoek van de hoofdsteunen kan worden versteld zoals is aangegeven in de afbeelding.
fig. 42
34
L0B0024b
L0B0227b
L0B0035b
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
fig. 43
fig. 44
ARMSTEUN
ZITPOSITIE INSTELLEN
(fig. 45)
– plaats de armsteun omhoog in stand 1 – klap de armsteun volledig neer, stand 2
Het stuurwiel kan horizontaal en verticaal versteld worden. Ga voor het verstellen als volgt te werk:
STUURWIEL (fig. 46)
– zet de hendel in stand 1.
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.
– zet het stuur in de gewenste stand. – zet de hendel in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen.
L0B0017b
– plaats de armsteun omhoog in de gewenste stand 3
L0B0037b
Ga voor het verstellen van de armsteun als volgt te werk:
fig. 45
fig. 46
35
BUITENSPIEGELS
SPIEGEL VOOR BEWAKEN VAN KINDEREN (fig. 48)
ELEKTROCHRAUTOMATISCHE ACHTERUITKIJKSPIEGEL (fig. 47)
Deze spiegel bevindt zich bij de plafondverlichting voor. Via deze spiegel hebben de bestuurder en de passagier van de eerste rij een goed zicht op de zitplaatsen achter en kunnen zo de passagiers die op de tweede of derde rij zitten, in de gaten houden.
De auto is uitgerust met een elektrochromatische spiegel die zich automatisch aanpast aan de lichtsterkte voor het gebruik overdag en 's nachts. Voor de automatische werking moet u, met de contactsleutel in stand M, op knop A drukken; als het lampje B brandt, is de automatische werking ingeschakeld.
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in geopende stand staan.
Om deze spiegel te gebruiken, moet u de spiegel van stand A in stand B zetten, zoals aangegeven in de afbeelding.
L0B0185b
L0B0039b
Iedere keer als de achteruit wordt ingeschakeld, past de spiegel zich automatisch aan. Hierdoor wordt een optimaal zicht tijdens de handelingen in het verkeer gegarandeerd.
De spiegel aan de bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
Elektrische verstelling (fig. 49) De elektrische bediening werkt alleen als de contactsleutel in stand M staat. U kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen met schakelaar A.
fig. 47
36
fig. 48
Met schakelaar B kiest u welke spiegel u wilt verstellen ¯ links of rechts ˙.
Elektrisch inklappen (fig. 50) De elektrische bediening werkt alleen als de contactsleutel in stand M staat.
Deze spiegels zijn voorzien van verwarmingselementen voor het ontwasemen, die worden ingeschakeld als de knop van de achterruitverwarming wordt ingedrukt. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
Druk voor het inklappen van de spiegels op knop A ter hoogte van de pijl O
VEILIGHEIDSGORDELS GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR EN ACHTER (TWEEDE RIJ) Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Maak de gordels vast door gesp A (fig. 51) in sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit.
fig. 49
L0B0228b
L0B0040b
Tijdens de beweging van de spiegels moet ieder mogelijk contact met de spiegel en de bijbehorende steun voorkomen worden om verwondingen te voorkomen.
fig. 50
37
Gordel losmaken: druk op knop C. Begeleid de gordel tijdens het uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait.
De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
Druk tijdens het rijden niet op de knop (C).
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers.
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij er voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel.
38
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. De geleidebeugel kan in drie standen worden gezet. Druk om de hoogte in te stellen in tegengestelde richting op knop A (zoals aangegeven door de pijlen) en schuif de beugel omhoog of omlaag
L0B0230b
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS (fig. 52) L0B0229b
fig. 51
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
fig. 52
Gordel losmaken: druk op knop E om gesp C los te maken en begeleid de gordel tot aan de sluiting B en maak de gesp A los door het musketon los te haken. Plaats de gordel op de juiste wijze op de daarvoor bestemde haak zoals is afgebeeld in fig. 54.
GEBRUIK VAN DE ZIJGORDELS ACHTER (DERDE RIJ) Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. De gordels hebben dubbele gespen. Gordel vastmaken: trek de veiligheidsgordel geleidelijk uit de rolautomaat en voorkom dat de gordelband draait; bevestig vervolgens de gesp A (fig. 53) in de sluiting B (met behulp van de musketonhaak). Controleer of de gordel goed vastzit. Laat de gordel verder lopen en druk gesp C in sluiting D.
L0B0232b
Druk tijdens het rijden niet op knop E.
L0B0231b
Controleer na de afstelling altijd of de beugel in één van de vaste standen vergrendeld is door bij losgelaten knop de beugel verder te drukken zodat het mechanisme vergrendelt in één van de vaste standen, als dit nog niet het geval was.
fig. 53
fig. 54
39
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER De zitplaatsen middenachter zijn voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat A. Deze veiligheidsgordel moet op dezelfde wijze worden omgelegd als de veiligheidsgordels voor.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers.
L0B0234b
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers.
fig. 55
40
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor en achter (indien aanwezig) van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. De gordelspanners van de veiligheidsgordels treden alleen in werking als de veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld zijn.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100.°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
TREKKRACHTBEGRENZERS De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden om de spanner te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze periode moet u zich tot de Lancia-dealer wenden voor het vervangen van de gordelspanner.
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en zijgordel achter van de tweede rij voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
41
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (fig. 56) en niet over de buik liggen. Draag geen voorwerpen (sieraden, gespen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
L0B0190b
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achterin de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
fig. 56
42
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanners worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is.
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen.
1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt.
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt fig. 58.
2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.
fig. 57
L0B0192b
L0B0191b
3) U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten.
fig. 58
43
5) Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
44
KINDEREN VEILIG VERVOEREN RBAG
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde voor is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter van de tweede rij te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden, zoals op de plaatjes op de stoelen fig. 59 is weergegeven. Monteer dus absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor bij een auto die is voorzien van een airbag aan passagierszijde. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Als het absoluut noodzakelijk is, kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. AI
In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het waarschuwingslampje ï op het instrumentenpaneel moet branden) (zie in de paragraaf “Airbags voor en zij-airbags” het punt “Airbag voor aan passagierszijde”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
L0B0288b
4) Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
fig. 59
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen.
Groep 0
gewicht: 0-10 kg
Groep 0+
gewicht: 0-13 kg
Groep 1
gewicht: 9-18 kg
Groep 2
gewicht: 15-25 kg
Groep 3
gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen (fig. 60).
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Lancia-modellen.
L0B0193b
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
fig. 60
45
GROEP 0 en 0+
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in ( fig. 61) is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf.
GROEP 1 Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen (fig. 62), die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
L0B0194b
L0B0195b
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
fig. 61
46
fig. 62
GROEP 2
GROEP 3
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen (fig. 63).
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. In (fig. 64) wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank.
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
L0B0197b
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
L0B0196b
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
fig. 63
fig. 64
47
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES De Lancia Phedra voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabellen: Groep
Gewicht
Passagiersstoel
voor
Zijzitplaats achter 2e rij
Middelste zitplaats 2e rij
Zijzitplaatsen achter 3e rij
tot aan 13 kg
U
U - L (Isofix)
U
U
Groep 1
9 - 18 kg
U
U - L (Isofix)
U
U
Groep 2
15 - 25 kg
U
U
U
U
Groep 3
22 - 36 kg
U
U
U
U
Groep 0, 0+
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen” L = geschikt voor bepaalde kinderzitjes, opgenomen in de Lineaccessori, voor de aangegeven groep. Hieronder worden de veiligheidsnormen voor het vervoeren van kinderen aangegeven: 1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op de één van de stoelen aan de zijkant van de tweede rij omdat deze bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
48
Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag.
2) Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of het betreffende lampje ï op het instrumentenpaneel brandt.
4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem. 6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. 9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJES De Lancia Phedra is voorbereid voor de montage van Isofix-kinderzitjes, een nieuw Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels in de auto worden bevestigd. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts. Vanwege de verschillen in omvang, kunnen op de zitplaatsen achter maximaal drie traditionele kinderzitjes worden gemonteerd en bij de Isofix-bevestigingen slechts twee. In het Lancia Lineaccessori-programma is het Isofix-kinderzitje opgenomen. Dit kinderzitje is geschikt voor kinderen met een gewicht tot 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting van de auto moet worden geplaatst, en voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groepen 0, 0+ en 1).
De stoel waarop een kinderzitje is geplaatst, moet zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven. Wij raden u dit kinderzitje aan omdat het speciaal voor de Lancia Phedra ontworpen is. Het Isofix-kinderzitje is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03-voorschriften. De Isofix-kinderzitjes worden aan twee metalen beugels A (fig. 65) bevestigd, die tussen de rugleuning en zitting zijn geplaatst.
L0B0235b
3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
fig. 65
49
Het Kiddy Isofix kinderzitje mag niet op de achterste zijzitplaatsen van de 3e rij worden geplaatst. Het Kiddy Isofix kinderzitje kan echter worden gemonteerd op de passagiersstoel voor hoewel deze niet over Isofix-bevestigingen beschikt: in dit geval moet het kinderzitje in de auto worden bevestigd met de driepuntsveiligheidsgordel, zowel bij opstelling in de rijrichting als achterstevoren.
Het Isofix-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1. Montage kinderzitje voor groep 0 en 0+ (fig. 66) Bij kinderen in de gewichtsgroep 0, 0+ moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd (voor kinderen met een gewicht tot 13 kg) en moet het kind door de gordels van het wiegje D beschermd worden.
– duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; – controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verwijderen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld. L0B0237b
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: – controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingeklapt) staat; – plaats de bevestigingshaken C van het kinderzitje in de bevestigingsbeugels A;
fig. 66
50
Montage kinderzitje voor groep 1 (fig. 67 - 68) Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: – controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingeklapt) staat; – plaats de bevestigingshaken C van het kinderzitje in de bevestigingsbeugels A; – duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; – bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring A (fig. 67) op de vloer achter de stoel worden bevestigd;
Bij een kinderzitje in deze opstelling moet de betreffende voorstoel halverwege in de slag van de stoelverschuiving en de rugleuning in de verticale stand worden gezet.
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto (fig. 68) en door de bovenste gordel. Zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.
L0B0238b
Bij een kinderzitje in deze opstelling moet de betreffende stoel zodanig worden afgesteld dat het frame van het Kiddy Isofix kinderzitje steunt tegen de rugleuning van de voorstoel.
– controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verwijderen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
L0B0236b
Als het kind groeit en in de volgende gewichtsgroep komt (groep 1), moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies van de fabrikant.
fig. 67
fig. 68
51
L0B0239b
fig. 69
52
DASHBOARD
(fig. 69)
14) Airbag passagierszijde 15) Dashboardkastje
1)
Uitstroomopeningen zijkant
2)
Linker hendel: bediening buitenverlichting
3)
Claxon
4) Instrumentenpaneel: display kilometerteller en controle-/waarschuwingslampjes 5) Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser en tripcomputer
16) Drukknop waarschuwingsknipperlichten 17) Joystick CONNECT Nav+ telematica infosysteem 18) Asbak 19) Middenconsole 20) Asbak en opbergvak 21) Start- en contactslot
6)
Versnellingspook
22) Bedieningshendel autoradio
7)
Uitstroomopeningen zijkant
23) Documentenvak
8)
Snelheidsmeter
24) Airbag bestuurderszijde
9)
Display CONNECT Nav+ telematica-infosysteem
25) Bedieningshendel cruise-control
10) Toerenteller 11) Digitaal display: brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve en koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
26) Hoogteafstelling koplampen (behalve uitvoeringen met xenonlampen) 27) In-/uitschakeling ESP-systeem.
12) Display CONNECT Nav+ telematica-infosysteem 13) Bedieningsknoppen automatische airconditioning
53
INSTRUMENTEN A - Display kilometerteller: kilometerteller totaal of dagstand, onderhoudsmeter, olieniveaumeter (indien aanwezig), en bovendien voor de uitvoeringen met automatische versnellingsbak, weergave ingeschakelde versnelling; B - Controle- en waarschuwingslampjes; L0B0240b
fig. 70
C - Drukknop voor het op nul zetten van de dagteller; D - Drukknop lichtsterkteregeling instrumentenpaneel; m Lampje aanwezig op JTD-uitvoeringen.
L0B0241b
fig. 71
54
L0B0242b
A - Display Connect Nav+ telematica-infosysteem (telefoon, audio, navigatie); B - Snelheidsmeter; C - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve; D - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur; E - Toerenteller.
fig. 72 - Benzine-uitvoeringen L0B0243b
fig. 73 - JTD-uitvoeringen
55
TOERENTELLER - E (fig. 72 73) Als de wijzernaald in het rode gebied staat, betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of plotselinge toerentalstijging aangeven; dit is normaal en vindt plaats, bijvoorbeeld, als de airconditioning of de elektroventilateur inschakelt. Een langzame wijziging in toerental dient vooral voor het behoud van de lading van de accu.
56
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR TE HOGE KOELVLOEISTOF - D (fig. 72 - 73) Onder normale omstandigheden staat de wijzernaald in het midden van de schaal. Als de wijzernaald in de buurt van de maximale waarden komt, dan betekent dit dat de motor overbelast wordt en dat er gas moet worden teruggenomen. Het waarschuwingslampje u gaat branden als er een te hoge koelvloeistoftemperatuur is. De wijzernaald kan ook in de buurt van de maximale waarden komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het is in dat geval raadzaam te stoppen en de motor uit te zetten. Start vervolgens opnieuw en trap het gaspedaal iets in.
BRANDSTOFMETER - C (fig. 72 - 73) De brandstofmeter geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje K van de reservebrandstof gaat branden als er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank aanwezig is. Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
drukt om de dagstand op nul te zetten.
Dit display toont de volgende gegevens: op de bovenste regel: dagstand kilometerteller en olieniveaumeter (indien aanwezig) op de onderste regel: totaalstand kilometerteller en onderhoudsmeter; bovendien op uitvoeringen met een automatische versnellingsbak: weergave van de ingeschakelde versnelling (zie voor gedetailleerde informatie het hoofdstuk “Automatische versnellingsbak”).
Olieniveaumeter (indien aanwezig)
Een eventuele storing in de olieniveaumeter wordt weergegeven door het knipperen van alle onderste streepjes.
Als u de contactsleutel in stand M draait, geeft het instrument eerst het aantal kilometers aan tot de volgende onderhoudsbeurt en vervolgens het olieniveau in het motorcarter.
Als er geen olie meer aanwezig is, dan verschijnt op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem een mededeling en klinkt er een geluidssignaal.
In (fig. 75) wordt het maximum niveau aangegeven.
Onderhoudsmeter (fig. 76)
Dagstand kilometerteller (fig. 74)
L0B0245b
L0B0244b
Druk op knop A voor weergave van de dagstand; houd de knop inge-
fig. 74
De onderhoudsmeter geeft door middel van waarschuwingslampje A en kilometerteller B aan wanneer, overeenkomstig het onderhoudsschema, de volgende servicebeurt moet worden uitgevoerd. U dient zich (voor het behoud van de garantie) tot de Lancia-dealer te wenden
Als het niveau daalt, verdwijnen de vierkantjes terwijl de onderste streepjes blijven weergegeven. Als de olie op het minimum niveau staat, wordt op het display van de kilometerteller het volgende weergegeven: eerste vierkantje en onderste streepjes branden.
L0B0246b
DISPLAY KILOMETERTELLER
fig. 75
fig. 76
57
(zie ook het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”) BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. A - Waarschuwingslampje voor onderhoudswerkzaamheden. B - Kilometerteller. C - Drukknop voor nieuwe instellingen en op nul zetten.
58
WERKING Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het waarschuwingslampje A enkele seconden branden en wordt op de kilometerteller B het aantal kilometers aangegeven (afgerond) dat nog kan worden afgelegd tot de volgende onderhoudsbeurt; hierna geeft de kilometerteller automatisch het olieniveau aan (indien aanwezig) en vervolgens het totaal aantal afgelegde kilometers. – vanaf 2000 km tot aan de volgende servicebeurt: als de contactsleutel in stand M wordt gedraaid, gaat het lampje A knipperen en wordt op de kilometerteller B het aantal kilometers (afgerond) aangegeven dat nog kan worden afgelegd tot aan de volgende servicebeurt; gedurende enkele seconden blijft het lampje branden. Hierna wordt automatisch het totaal aantal afgelegde kilometers aangeven;
– overschrijding onderhoudsinterval: als de contactsleutel in stand M wordt gedraaid, gaat het lampje A gedurende enkele seconden knipperen en wordt tegelijkertijd de overschrijding in kilometers aangegeven; gedurende deze periode blijft het lampje branden. Hierna wordt automatisch het totaal aantal afgelegde kilometers aangeven. BELANGRIJK Als na een periode van ongeveer 12 maanden de in het onderhoudsschema vastgestelde kilometerstand nog niet is bereikt, gaat als de contactsleutel in stand M wordt gedraaid, het lampje A branden en wordt op de kilometerteller 0 km aangegeven; u dient zich in dit geval tot de Lancia-dealer te wenden.
CONFIGURATIEPROCEDURE Als de auto onder zeer zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, dan raden wij u aan om het systeem opnieuw in te stellen zodat de periode tussen de onderhoudsbeurten bij benzine-uitvoeringen wordt verminderd van 30.000 tot 20.000 km en bij JTD-uitvoeringen van 20.000 tot 15.000 km, met intervallen van 15.000 of 10.000 km. Ga voor het opnieuw instellen van de kilometerstanden als volgt te werk: – draai de contactsleutel in stand M; – druk op knopje C en houd het knopje ingedrukt; op de onderhoudsmeter knippert het aantal nog af te leggen kilometers tot de volgende onderhoudsbeurt of het aantal overschreden kilometers.
– als u het knopje C telkens kort indrukt, kunt u het gewenste onderhoudsinterval instellen: 30.000/20.000 km (aanbevolen voor respectievelijk benzine- en JTD-uitvoeringen bij normaal gebruik van de auto) 20.000/15.000 km (aanbevolen voor respectievelijk benzine- en JTD-uitvoeringen bij gebruik onder zware omstandigheden) – als het gewenste onderhoudsinterval op het display verschijnt, moet u knopje C indrukken en ingedrukt houden; het gekozen interval knippert ongeveer 10 seconden en gaat daarna constant branden; – laat het knopje los om het ingestelde interval op te slaan.
OP
NUL ZETTEN
Ga voor het op nul zetten als volgt te werk: – draai de contactsleutel in stand S; – druk op knopje C en houd het knopje ingedrukt; – draai de contactsleutel in stand M; de onderhoudsmeter wordt geleidelijk op nul gezet tot de waarde = 0; – laat het knopje C los; het lampje A dooft ter bevestiging van het op nul zetten. De Lancia-dealer zet de onderhoudsmeter na iedere controlebeurt op nul.
– laat het knopje los; op de onderhoudsmeter verschijnt het ingestelde onderhoudsinterval;
59
CONNECT Nav+ De auto is uitgerust met het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem, waarin is opgenomen: een autoradio met CD-speler, GSM-telefoon, navigatiesysteem en boordcomputer. De vormgeving en specificaties van het systeem zijn aangepast aan het interieur en sluiten aan bij het ontwerp van het dashboard. Het systeem heeft een ergonomische opstelling voor de bestuurder en de passagier; het bedieningspaneel is zo ontworpen dat u het systeem snel en gemakkelijk kunt bedienen. Houdt u bij het gebruik van het systeem strikt aan de instructies en de bijbehorende waarschuwingen voor het gebruik en de verkeersveiligheid. Deze staan in het supplement staan dat bij dit instructieboekje wordt geleverd.
Het navigatiesysteem is een hulpmiddel voor de bestuurder tijdens het rijden; het geeft door middel van gesproken en grafische aanwijzingen de optimale route aan om de vooraf ingestelde bestemming te bereiken. Bij het uitvoeren van elke door het navigatiesysteem aanbevolen handeling ligt de verantwoordelijkheid voor het rijden met de auto in het verkeer volledig bij de bestuurder die ook de verkeersregels alsmede andere verkeersvoorschriften in acht moet nemen. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES BELANGRIJK Als één van de lampjes gaat branden, verschijnt op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem de betreffende mededeling en klinken er één of meer geluidssignalen (“GONG”). De lampjes branden in de volgende gevallen:
w
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
Als er een defect is in het laadcircuit van de dynamo. Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft. Als het lampje blijft branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
60
x
HANDREM AANGETROKKEN OF TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU
(rood) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem en als de handrem wordt aangetrokken.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft branden terwijl de handrem is losgezet, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer.
j
DEFECT IN ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) (geel)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder omstandigheden met weinig grip voorzichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
STORING IN ELEKTRONISCHE REMDRUKVERDELING (EBD) (rood)
x j +
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Het gelijktijdig gaan branden van deze lampjes duidt op een storing in het EBD-systeem.
Als er een storing is in het EBD dan kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Als er een storing in het EBD-systeem wordt gesignaleerd, zet dan de auto onmiddellijk stil en wendt u tot de Lancia-dealer.
61
TE LAGE MOTOROLIEv DRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft. Als de motor zwaar belast is, kan het lampje gaan knipperen als de motor stationair draait. Het moet doven zodra u iets gas geeft.
u
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, moet u de auto stilzetten en de motor met verhoogd toerental laten draaien waardoor de koelvloeistof sneller gaat circuleren.
ì
STOP (rood)
Dit gaat gelijktijdig branden als één van de overige waarschuwingslampjes brandt.
<
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje continu branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd. Als het lampje gaat branden tijdens het rijden, moet de motor worden uitgezet en dient u zich tot de Lancia-dealer te wenden.
62
Als het lampje na 2÷3 minuten niet dooft, moet de motor worden uitgezet en dient u zich tot de Lanciadealer te wenden.
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (geel)
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen;
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand Mdraait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven.
knipperend lampje (alleen benzine-uitvoeringen) - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD-systeem” in dit hoofdstuk).
U
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
Als u de contactsleutel in stand M draait en het lampje gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan u zo snel mogelijk tot de Lanciadealer.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lanciadealer.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als u te lang doorrijdt met een brandend waarschuwingslampje kan dat schade veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lanciadealer.
63
î
STORING AIRBAG (geel) Als het systeem niet goed
ï
AIRBAG VOOR PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD
werkt.
(geel)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven.
Als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand M, dan gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven.
Als het lampje niet gaat branden, blijft branden of als het gaat branden tijdens het rijden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
4
Als de mistachterlichten zijn ingeschakeld.
ñ Als het lampje na deze 4 seconden gaat knipperen en het lampje storing airbag is gedoofd, betekent dit dat het lampje zelf defect is. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
MISTACHTERLICHTEN (geel)
ESP-systeem (geel)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden of als het gaat branden tijdens het rijden, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP-systeem werkt.
Het lampje gaat branden als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld.
64
Het lampje gaat bovendien branden als u het ESP-systeem uitschakelt door de betreffende knop in te drukken (zie het hoofdstuk ESPsysteem).
ó
SNELHEIDSREGELAAR CRUISE-CONTROL (geel)
Het lampje gaat branden als het systeem werkt.
m
VOORGLOEI-INSTALLATIE (geel)
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
K
RESERVEBRANDSTOF (geel)
Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank aanwezig is.
2
R
Het lampje gaat branden (knipperend) als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
DIMLICHTEN (groen)
Het lampje gaat branden als de dimlichten worden ingeschakeld.
5 E
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen)
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen)
Het lampje gaat branden (knipperend) als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
1
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
65
(fig. 77)
L0B0247b
KLIMAATREGELING
fig. 77
66
REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN AAN DE ZIJKANT VERSTELLEN (fig. 79)
De twee uitstroomopeningen aan de zijkant zijn voorzien van een hendeltje A waarmee de luchtstroom kan worden gericht (in 4 richtingen: omhoog/omlaag/rechts/links), terwijl de uitstroomopening in het midden niet verstelbaar is.
Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht. Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst:
Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst: ô
= geheel dicht
ö
= geheel open.
ô
= geheel dicht
ö
= geheel open.
L0B0063b
1 Vast luchtrooster boven voor ontwasemen/ontdooien van voorruit - 2 Vaste luchtroosters voor ontwasemen/ontdooien van zijruiten - 3 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen aan zijkant - 4 Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 5 Vaste luchtroosters in beenruimte voor - 6 Vaste luchtroosters in beenruimte achter, tweede rij - 7 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen achter, tweede rij - 8 Vaste luchtroosters in beenruimte achter, derde rij - 9 Verstelbare uitstroomopeningen, derde rij.
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN VERSTELLEN (fig. 78)
L0B0064b
Legenda (fig. 77)
fig. 78
fig. 79
67
REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN ACHTER (TWEEDE RIJ) VERSTELLEN (fig. 80)
REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN ACHTER (DERDE RIJ) VERSTELLEN (fig. 81)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht.
Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht.
Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst (+ of –).
Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst (+ of –).
De auto is uitgerust met een automatisch geregelde klimaatregeling. Dit systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling en de recirculatie. Het systeem kan op twee manieren werken:
fig. 80
68
L0B0186b
L0B0065b
• automatisch gescheiden tweezone systeem met gescheiden temperatuurregeling links/rechts voor de eerste en tweede rij;
fig. 81
• automatisch meerzone systeem met extra aanjagers achter die bediend kunnen worden op de tweede rij om de luchttoevoer uit de uitstroomopeningen naar de hoofdruimte van de tweede en derde rij te veranderen.
BELANGRIJK De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan de automatische werking (AUTO) van het systeem. De handmatig gekozen instellingen worden opgeslagen als de motor wordt uitgezet en weer hersteld als opnieuw wordt gestart.
Het systeem gebruikt koelmiddel R134a in overeenstemming met de wettelijke normen en omdat bij lekkage dit middel niet schadelijk is voor het milieu. Gebruik in geen geval andere vloeistoffen omdat die middelen de componenten van de auto kunnen beschadigen.
LUCHTOPBRENGST
LUCHTVERDELING
Bij handmatige werking kan de luchtopbrengst op 8 niveaus worden ingesteld. Dit wordt op het display weergegeven door het zwart worden van de helft van ieder blad van het symbool van de hoofdaanjager.
De mogelijke luchtverdelingen, automatisch geregeld of handmatig, zijn:
Bij automatische werking (AUTO) is de luchtopbrengst variabel en wordt geregeld door het systeem. Op het display zijn vier halve blaadjes zwart. BELANGRIJK Als gestart wordt bij een zeer lage buitentemperatuur, kan de aanjager bij automatische werking niet inschakelen; dit duidt niet op een storing; de normale werking wordt automatisch hervat zodra de door het systeem ingestelde minimum temperatuur is bereikt.
– ventilatie (hoofdruimte) – bilevel (hoofd-/beenruimte) – beenruimte – voorruit/beenruimte – functie MAX-DEF. De lucht wordt verder verdeeld naar de zitplaatsen achter van de tweede en derde rij. Functie ventilatie De behandelde luchtstroom wordt via 5 uitstroomopeningen aan het uiteinde en het midden van het dashboard naar de hoofdruimte gevoerd; de luchtstroom kan in horizontale en verticale richting worden geleid, door met de hand de stand van de klepjes in te stellen en het hendeltje te bedienen.
69
De luchtopbrengst kan worden geregeld met de wieltjes van de uitstroomopeningen. Met deze functie kan, indien aanwezig, de luchtopbrengst in de tweede en derde rij veranderd worden. Functie bilevel De luchtstroom is als volgt verdeeld: 45% ventilatie, 45% beenruimte, 10% voorruit. Met deze functie kan behandelde lucht naar de beenruimte worden gevoerd, ook naar de zitplaatsen achter, en naar de uitstroomopeningen op het dashboard; bovendien kan, indien aanwezig, de luchtopbrengst in de tweede en derde rij worden veranderd.
70
Functie beenruimte De lucht wordt gelijkmatig naar de beenruimte gevoerd door middel van: – drie uitstroomopeningen voor de eerste rij (waarvan 2 aan bestuurders- en 1 aan passagierszijde); – vier uitstroomopeningen op de vloer (waarvan 2 voor de tweede rij en 2 voor de derde rij). Functie voorruit/beenruimte De lucht wordt gelijkmatig verdeeld tussen de uitstroomopeningen voor de beenruimte (40%) en de voorruit (40%), waarbij een klein percentage voor de ventilatie is (20%) om een goede verwarming van het interieur te garanderen en om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Deze luchtverdeling wordt automatisch ingesteld vooral als de buitentemperatuur laag is en u een minimum hoeveelheid warme lucht naar de handen van de bestuurder wilt voeren. Bovendien kan bij automatische werking en buitentemperatuur onder 18°C, gebruik worden gemaakt van de extra aanjagers om ook een kleine hoeveelheid lucht naar de tweede en derde rij te voeren. Als er koude lucht in het interieur moet worden gevoerd, wordt de behandelde lucht naar de beenruimte van alle drie de rijen gevoerd.
Functie MAX-DEF De lucht wordt geheel naar de voorruit en de zijruiten voor gevoerd. Gebruik deze functie als u met een enkele handeling de voorruit en de zijruiten voor snel wilt ontwasemen/ontdooien en de achterruitverwarming wilt inschakelen. Deze functie moet handmatig worden ingeschakeld. Gelijktijdig worden de volgende functies ingeschakeld: – ventilatie met maximale luchtopbrengst – draaiknop in geheel warme stand – luchtrecirculatie uitgeschakeld (luchttoevoer van buiten) – compressor ingeschakeld – luchtverdeling naar de voorruit – achterruitverwarming ingeschakeld.
Tijdens de werking in MAX-DEF kan de luchtopbrengst worden veranderd (tot minimaal 1 staafje van de aanjager) en de achterruitverwarming worden uitgeschakeld. De werking van de achterruitverwarming is tijdgeschakeld. Na een bepaalde tijd schakelt de verwarming automatisch uit. MENGING De temperatuur kan worden ingesteld tussen minimaal 14°C en maximaal 28°C. Deze temperaturen komen overeen met de extreme omstandigheden “geheel koud” en “geheel warm”.
LUCHTKWALITEIT Het systeem is uitgerust met een pollenfilter die de in het interieur ingevoerde buitenlucht zuivert van stofdeeltjes en pollen. Laat het filter ten minste één keer per jaar controleren door de Lancia-dealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Als de auto veel over stoffige wegen of bij geconcentreerde luchtvervuiling rijdt, moet het filter vaker worden gecontroleerd en vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken. Hierbij is het mogelijk dat geen lucht meer uit de uitstroomopeningen en luchtroosters komt.
71
SENSOREN
BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 82)
L0B0066b
Voor een zeer nauwkeurige werking van de klimaatregeling is het systeem niet alleen uitgerust met een buiten- en binnentemperatuursensor maar ook met een zonnestralingssensor die de sterkte van de zonnestraling naar de regeleenheid zendt. Hierdoor wordt de temperatuur in het interieur optimaal geregeld. De zonnestralingssensor is in het midden van het dashboard geplaatst; de buiten- en binnentemperatuursensor bevinden zich op de buitenspiegel aan passagierszijde.
fig. 82
72
Legenda (fig. 82) A Drukknop voor regelen interieurtemperatuur aan bestuurderszijde B Drukknop voor automatische werking “AUTO” C - Display D Drukknop REAR: in-/uitschakelen werking bedieningsknoppen extra aanjagers achter E Drukknop voor regelen interieurtemperatuur aan passagierszijde F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming G Drukknop voor in-/uitschakelen maximale ontdooiing/ontwaseming van voorruit en zijruiten voor, achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels (functie MAX-DEF) H Drukknop voor regelen luchttoevoer uit uitstroomopeningen in het midden
I Drukknop voor regelen luchttoevoer uit onderste uitstroomopeningen L Draaiknop voor regelen luchtopbrengst (hoofdaanjager) M Drukknop voor regelen luchttoevoer uit bovenste uitstroomopeningen N Drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor O Drukknop voor in-/uitschakelen recirculatie.
SYSTEEM INSCHAKELEN (fig. 82) Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld: – draai de draaiknop (L) van de hoofdaanjager rechtsom; – of druk op knop A (+/–) of E (+/–); – of druk op knop (H, I of M). In deze drie gevallen worden alle instellingen die voor het uitzetten van de motor automatisch waren opgeslagen, weer hersteld. – of druk op knop B, D of N; in dit geval wordt de automatische werking ingeschakeld; – of druk op knop G; in dit geval wordt de functie MAX-DEF ingeschakeld.
73
Voor het uitzetten van de motor worden automatisch de instellingen opgeslagen maar er wordt ook rekening gehouden met de duur dat de auto stilstaat en andere externe factoren, namelijk: – als de motor max. 20 minuten stilstaat en de interieurtemperatuur blijft nagenoeg hetzelfde, wordt bij het starten het systeem weer ingeschakeld met dezelfde instellingen. Als daarentegen de temperatuur tijdens deze periode veel schommelingen vertoont, wordt de automatische werking ingeschakeld en wordt de temperatuur van voor het uitzetten van de motor weer ingesteld; – als de motor langer dan 20 minuten stilstaat, wordt altijd de automatische werking ingeschakeld, ook als deze voor het uitzetten van de motor was uitgeschakeld, zonder dat de temperatuur wordt gewijzigd.
74
INSTELLINGEN EN KEUZES (fig. 82) U kunt zelf de volgende handelingen uitvoeren: • gewenste temperatuur instellen: druk hiervoor op knop A (+/–) of E (+/–) en controleer de ingestelde temperatuur die op het display (C) is weergegeven. Omdat het systeem over een gescheiden temperatuurregeling beschikt, kunnen de bestuurder en de passagier verschillende temperaturen instellen: het maximaal toegestane temperatuurverschil is 5°C. Het verhogen en verlagen van de temperatuur gaat met stappen van 1°C tussen 14°C en 18°C en tussen 24°C en 28°C, en met stappen van 0,5°C tussen 18°C en 24°C. De wijziging wordt constant weergegeven op het display.
• “geheel koud” instellen: deze instelling wordt automatisch ingeschakeld als u knop A (–) of E (–) indrukt en ingedrukt houdt totdat de temperatuur is ingesteld op 14°C, bij externe omstandigheden waarbij het systeem maximaal dient te werken. Met deze instelling werkt het systeem alleen in mono en worden de volgende instellingen ingeschakeld: – draaiknop in geheel koude stand; – luchtverdeling op ventilatie; – luchtopbrengst op maximale waarde; – inschakeling compressor; – automatische luchtrecirculatie dicht, ook als het mogelijk is de open recirculatie handmatig in te schakelen zonder de gewenste instelling uit te schakelen.
• “geheel warm” instellen: deze instelling wordt automatisch ingeschakeld als u knop A (+) of E (+) indrukt en ingedrukt houdt totdat de temperatuur is ingesteld op 28°C, waarbij het systeem maximaal dient in te werken. Met deze instelling worden de volgende instellingen ingeschakeld – draaiknop in geheel warme stand; – luchtverdeling naar voorruit/ beenruimte of beenruimte, afhankelijk van de buitentemperatuur; – luchtopbrengst op maximale waarde; – compressor geregeld door het systeem; – automatische luchtrecirculatie dicht, ook als het mogelijk is de open recirculatie handmatig in te schakelen zonder de gewenste instelling uit te schakelen.
• aanjagersnelheid instellen: draai hiervoor op de draaiknop L; op het display wordt de gekozen aanjagersnelheid weergegeven door het zwart worden van de blaadjes van de aanjager voor, die op het display C is weergegeven. BELANGRIJK Als gestart wordt bij een zeer lage buitentemperatuur, kan de aanjager bij automatische werking (AUTO) niet inschakelen; dit duidt niet op een storing; de normale werking wordt automatisch hervat zodra de door het systeem ingestelde minimum temperatuur is bereikt. • luchtverdeling kiezen: druk hiervoor op de knoppen H, I en M in de centrale draaiknop L.
Er zijn 5 luchtverdelingen mogelijk: ventilatie (hoofdruimte), bilevel (hoofd-/beenruimte), beenruimte, voorruit/beenruimte, voorruit (MAX-DEF). Voor het kiezen van de luchtverdeling, moet u de bijbehorende toets indrukken en de andere eventueel ingestelde luchtverdelingen uitschakelen. Ter bevestiging gaan de betreffende lampjes branden en doven de andere. Bij automatische werking (AUTO) wordt de luchtverdeling door het systeem geregeld en blijven de betreffende lampjes allemaal gedoofd. • compressor in-/uitschakelen: als u bij brandend lampje op knop N drukt, wordt de compressor uitgeschakeld en dooft het betreffende lampje; als met gedoofd lampje op dezelfde knop wordt gedrukt, wordt de in-/uitschakeling van de compressor automatisch door het systeem geregeld.
75
Bij automatische werking wordt de compressor door het systeem in-/uitgeschakeld, afhankelijk van de buitentemperatuur. Als u de compressor uitschakelt (betreffende lampje gedoofd), blijft de status van de recirculatie (dicht of open) zoals voor het uitzetten van de motor en kan de open recirculatie worden ingeschakeld. Ook bij gesloten recirculatie is er altijd een kleine hoeveelheid niet behandelde lucht, afhankelijk van de instelling van de aanjager en de snelheid van de auto, die voldoende is om het beslaan van de ruiten onder normale klimatologische omstandigheden (voorjaar zomer) te voorkomen. • automatische werking (AUTO) instellen: druk hiervoor op knop B; het systeem werkt dan volledig automatisch; op het display verschijnt de aanduiding AUTO en het symbool ò (ijs); het systeem bereidt zich voor
76
op het regelen en controleren van de temperatuur, de luchtverdeling en de snelheid van de hoofdaanjager. Als u tijdens de automatische werking knop N indrukt, wordt de compressor uitgeschakeld en is er geen toevoer van koude lucht meer; het betreffende lampje dooft, het systeem blijft automatisch werken en het symbool ò (ijs) verdwijnt van het display. • MAX-DEF inschakelen: deze functie wordt automatisch ingeschakeld als u op knop G drukt; deze instelling zorgt voor een snelle ontwaseming van de ruiten. Druk om deze functie uit te schakelen opnieuw op knop G of op één van de volgende knoppen: A, B, D, E, H, I, M, O.
• achterruitverwarming inschakelen: deze functie wordt ingeschakeld als u op knop F drukt; het betreffende lampje brandt. Met de knop worden de weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit ingeschakeld voor verwarming, ontvochtiging en ontwaseming van de achterruit. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen en controleer of het betreffende lampje dooft. De werking van de achterruitverwarming is tijdgeschakeld. Na een bepaalde tijd schakelt de verwarming automatisch uit.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd.
Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (verwarming of koeling van het interieur), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de compressor niet is ingeschakeld.
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
• regeling luchtopbrengst vanaf de zitplaatsen achter inschakelen (REAR): druk voor deze instelling op knop (D); op deze wijze kunnen de passagiers van de tweede rij de luchtopbrengst regelen met de draaiknoppen A (fig. 83) van de extra aanjagers; op het display (C) verschijnt het symbool van de aanjager achter.
De werking van de extra aanjagers hangt af van de stand van de draaiknoppen A: 0 = extra aanjager met minimale luchtopbrengst; – = extra aanjager met een luchtopbrengst die 50% bedraagt van de opbrengst die de hoofdaanjager op dat moment heeft; AUTO = extra aanjager met dezelfde luchtopbrengst als die van de hoofdaanjager; + = extra aanjager met een luchtopbrengst die 70% bedraagt van de opbrengst die de hoofdaanjager op dat moment heeft.
L0B0102b
• recirculatie inschakelen: met deze instelling kunt u kiezen, door middel van het indrukken van knop O, of u wilt rijden met gef`rceerd gesloten recirculatie (betreffende lampje brandt) of dat u toevoer wilt van buitenlucht (lampje gedoofd) geforceerd geopende recirculatie, of dat u de recirculatie automatisch door het systeem wilt laten regelen (lampje gedoofd ook bij ingeschakelde recirculatie).
fig. 83
77
SYSTEEM UITSCHAKELEN
STORINGSMELDING
U schakelt het systeem uit door de draaiknop L voor regeling van de aanjagersnelheid linksom te draaien, totdat op het display het profiel van de auto verschijnt zonder de aanjagers.
Bij een eventuele storing (knoppen geblokkeerd, defecte sensoren, elektrische storingen, enz.) wordt het systeem automatisch in “recovery” gezet; deze situatie wordt aangegeven door het gaan knipperen van de punten tussen de decimaalcijfers van de temperatuur op het display C. Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
Bij uitschakeling voert het systeem de volgende handelingen uit: – de instellingen van voor het uitzetten worden opgeslagen; – grafische weergave op het display C dooft met uitzondering van het profiel van de auto;
Recovery
– geforceerd geopende luchtrecirculatie (luchttoevoer van buiten);
– temperaturen bestuurders- en passagierszijde: deze zijn gesynchroniseerd en ontwikkelen zich op dezelfde wijze; als knop (A of E) geblokkeerd is, wordt de temperatuur door het systeem op 21°C ingesteld;
– compressor wordt uitgeschakeld; – aanjager wordt uitgeschakeld; – luchtverdeling naar de voorruit; – mengknop in geheel koude stand.
78
De werking van het systeem in recovery is als volgt:
– hoofdaanjager, luchtverdeling, compressor, recirculatie: de betreffende werking wordt automatisch geregeld (AUTO); – functie AUTO: als deze functie vooraf is ingesteld, worden de recirculatie, compressor, luchtverdeling en hoofdaanjager automatisch geregeld; het heeft dus geen enkel effect als de bijbehorende knoppen worden ingedrukt; – functie MAX-DEF: luchtverdeling naar de voorruit; het indrukken van de knoppen luchtverdeling, compressor, AUTO en recirculatie heeft geen effect terwijl de functies aanjager en temperatuur actief blijven; – functie REAR: extra aanjagers kunnen niet worden ingeschakeld; – achterruitverwarming: kan niet worden ingeschakeld.
HENDELS AAN HET STUUR
Dimlichten (fig. 85)
Follow me home (indien aanwezig - fig. 86)
Het dimlicht wordt ingeschakeld als u draaiknop A van stand 6 in stand 2 1 zet.
HENDEL LINKS
Met deze functie wordt het gebied voor de auto gedurende een vooraf ingestelde tijd (45 seconden) verlicht. U schakelt deze functie in door de linker hendel naar het dashboard te duwen met de contactsleutel in stand S of uitgenomen. Dit dient te gebeuren binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 2 branden.
Met de linker hendel bedient u de meeste onderdelen van de buitenverlichting. Bij uitgenomen sleutel, waarschuwt een geluidssignaal u dat de buitenverlichting is ingeschakeld. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat. Buitenverlichting (fig. 84)
fig. 84
L0B0205b
L0B0204b
De buitenverlichting wordt ingeschakeld als u draaiknop A van stand 0 in stand 6 zet.
L0B0248b
Als de auto is uitgerust met het systeem voor automatische inschakeling van de buitenverlichting en het dimlicht, dan schakelt de functie follow me home automatisch in bij het openen van de portieren.
fig. 85
fig. 86
79
BELANGRIJK Het is niet mogelijk om het systeem voor de automatische inschakeling van de verlichting in te schakelen als de verlichting al met de hand is ingeschakeld.
Automatische inschakeling van de buitenverlichting en het dimlicht (fig. 87) Het systeem voor de automatische inschakeling bestaat uit een infrarode schemersensor op de voorruit die in staat is om veranderingen in de intensiteit van het buitenlicht te meten.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Bij mist moet de verlichting dus handmatig worden ingeschakeld.
Ga voor het in-/uitschakelen van de automatische inschakeling als volgt te werk: – draai bij uitgeschakelde buitenverlichting (0) de contactsleutel in stand A;
Zet de schakelaar A in stand 21 en trek de hendel naar het stuur. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
BELANGRIJK Als het systeem is geactiveerd, zal bij het in werking treden van de ruitenwissers voor, de buitenverlichting automatisch inschakelen.
L0B0207b
L0B0206b
De in-/uitschakeling gaat gepaard met een geluidssignaal.
80
Grootlicht (fig. 88)
Het grootlicht dooft als u de hendel nogmaals naar het stuur trekt.
– druk de knop A op het uiteinde van de linker hendel in en houd de knop langer dan 2 seconden ingedrukt.
fig. 87
BELANGRIJK Met een ingeschakelde schemersensor kan een grootlichtsignaal worden gegeven. Toch zal, als dit nodig is, het grootlicht met de hand moeten worden ingeschakeld.
Met een automatisch ingeschakelde buitenverlichting is het mogelijk om de mistlampen voor en de mistachterlichten in te schakelen; met het automatisch uitschakelen van de buitenverlichting zullen deze ook uitschakelen. fig. 88
De mistlampen voor en de mistachterlichten schakelen automatisch uit met het uitschakelen van de buitenverlichting of door de schakelaar in stand 6 te plaatsen. Voor het opnieuw inschakelen van de mistachterlichten is het dus noodzakelijk om de hierboven beschreven handeling te herhalen.
Mistlampen voor en mistachterlichten
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken ( stand zonder vergrendeling), ongeacht de stand van de schakelaar A.
Inschakeling (fig. 90): draai schakelaar B in de richting van de pijl: – eerste aanslag, stand zonder vergrendeling, inschakeling mistlampen voor; op het instrumentenpaneel gaat lampje 5 branden
Als de motor opnieuw wordt gestart, zullen de lichten automatisch inschakelen, als deze al waren ingeschakeld voor het uitzetten van de motor.
– tweede aanslag, stand zonder vergrendeling, inschakeling mistachterlichten; op het instrumentenpaneel gaat lampje 4 branden.
fig. 89
BELANGRIJK De mistachterlichten kunnen vermoeiend zijn voor de auto’s die volgen. Doof de mistachterlichten zodra het zicht weer goed is. L0B0249b
L0B0208b
Uitschakeling (fig. 91): draai schakelaar B in de richting van de pijl (stand zonder vergrendeling).
L0B0250b
Grootlichtsignaal (fig. 89)
fig. 90
fig. 91
81
Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92)
HENDEL RECHTS
Plaats de hendel:
Ruitenwissers - regensensoren (fig. 93)
omhoog (stand 1): rechter richtingaanwijzer ingeschakeld;
De ruitenwissers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat.
omlaag (stand 2): linker richtingaanwijzer ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel knippert respectievelijk het waarschuwingslampje E of R.
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld - Tijdelijke werking (1 slag): als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
AUTO – Ingeschakelde regensensor (automatische werking)
Als u kort richting aan wilt geven (bijv. bij het wisselen van rijbaan), druk de hendel dan iets naar boven of naar beneden zonder dat de hendel vergrendelt.
1 - Langzaam continu wissen 2 - Snel continu wissen.
Om het onderhoud te vereenvoudigen, bijv. bij het reinigen van de voorruit of bij het vervangen van de wisserbladen, met de contactsleutel in stand S of uitgenomen, moet binnen 60 seconden de hendel naar beneden worden geplaatst (aanslag); de ruitenwissers stoppen in verticale stand; ze kunnen nu worden opgetild voor de vervanging van de wisserbladen of voor het reinigen. BELANGRIJK Om eventuele schade aan de carrosserie te voorkomen, moeten de ruitenwissers op de juiste manier in verticale stand worden geplaatst voordat ze van de voorruit worden getrokken, dus zoals hiervoor beschreven staat.
L0B0209b
L0B0189b
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
fig. 92
82
fig. 93
De regensensor is een elektronische voorziening voor de ruitenwissers en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. Alle andere door de rechter hendel geregelde functies worden hier niet door beïnvloed. De regensensor schakelt automatisch in als de hendel in stand AUTO wordt geplaatst en heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continu snelheid bij hevige regen. Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking. Draai de contactsleutel in stand S om de regensensor uit te schakelen. Als de motor daarna wordt gestart, schakelt de regensensor niet in, ook niet als de hendel in stand AUTO is blijven staan. In dit geval is het voor de inschakeling van de regensensor voldoende om de hendel in een andere stand te zetten en vervolgens in stand AUTO.
Als het nodig is om de voorruit te reinigen, moet altijd worden gecontroleerd of het systeem is uitgeschakeld.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen: – vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil, enz.); – waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers; – verschil tussen dag en nacht (het zicht wordt ‘s nachts sterker gehinderd door vocht op de ruit).
Schakel de regensensor niet in als de auto wordt gewassen in een automatische wasstraat.
Controleer als er ijs op de voorruit zit of de regensensor is uitgeschakeld.
83
Ruitensproeiers (fig. 94)
Achterruitwisser (fig. 95)
Achterruitsproeier (fig. 96)
De ruitensproeiers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat.
De ruitenwissers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat.
Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat.
Als u schakelaar A draait zoals wordt aangegeven in de figuur (* stand zonder vergrendeling), dan schakelen de ruitensproeiers en, als het dim- of grootlicht brandt, de koplampsproeiers in; vervolgens maken de ruitenwissers drie slagen.
– draai schakelaar A van stand 0 in stand '.
84
L0B0211b
L0B0251b
Als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld, zal bij het inschakelen van de achteruit automatisch de achterruitwisser inschakelen, waardoor een perfect zicht naar achteren wordt geboden.
L0B0210b
fig. 94
– draai schakelaar A van stand ' in stand & (stand zonder vergrendeling); de achterruitsproeier treedt in werking; gelijktijdig maakt de achterruitwisser drie slagen.
fig. 95
fig. 96
Reset: om de gegevens op nul te zetten, druk langer dan 2 seconden op knop A.
TRIP COMPUTER De tripcomputer is een systeem dat in volgorde een aantal gegevens kan tonen. Druk hiervoor herhaaldelijk knop A (fig. 97) aan het uiteinde van de hendel in.
Actieradius Toont de geschatte afstand die nog kan worden afgelegd met de in de tank aanwezige brandstof, waarbij er van wordt uitgegaan dat het rijgedrag niet verandert.
De gegevens zijn: actieradius van de auto , verbruik op het moment, afstand tot de bestemming, trip 1 (afstand traject, gemiddeld verbruik, gemiddelde snelheid) en trip 2 (afstand traject, gemiddeld verbruik, gemiddelde snelheid).
Verbruik op het moment Toont het brandstofverbruik van de laatste seconden die u gereden hebt.
Al deze informatie wordt op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem weergegeven.
Afstand tot de bestemming
Afstand traject Toont de door de auto afgelegde afstand, berekend vanaf het vertrek na de resetprocedure (gegevens op nul zetten). Gemiddeld verbruik Toont het gemiddelde verbruik (schatting), berekend vanaf het vertrek na de resetprocedure (gegevens op nul zetten). Gemiddelde snelheid Toont de gemiddelde snelheid van de auto, berekend vanaf het vertrek na de resetprocedure (gegevens op nul zetten).
L0B0269b
Toont de nog af te leggen afstand tot de ingevoerde bestemming bij ingeschakeld navigatiesysteem.
fig. 97
85
WAARSCHUWINGS KNIPPERLICHTEN
De auto is uitgerust met een systeem voor automatische inschakeling van de waarschuwingsknipperlichten. Bij plotseling en langdurig remmen worden de waarschuwingsknipperlichten automatisch ingeschakeld, zodat de bestuurder zich kan concentreren om de controle over de auto te behouden.
(fig. 98) Voor inschakeling drukt u op schakelaar A, ongeacht de stand van de contactsleutel. Als dit systeem is ingeschakeld, knippert het lampje op de schakelaar en gaan tegelijkertijd de lampjes E en R branden. Voor uitschakeling drukt u de knop nogmaals in.
L0B0212b
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
fig. 98
86
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR Deze veiligheidsschakelaar, die door de regeleenheid van de airbags wordt geregeld, springt omhoog bij een botsing (vanuit iedere richting) van een aanzienlijke omvang, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. De bestuurder wordt door middel van een melding op het display van het CONNECT Nav+ telematicainfosysteem gewaarschuwd als de veiligheidsschakelaar is ingeschakeld.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, herstel de werking van het systeem dan niet, zodat brand wordt voorkomen.
– draai de contactsleutel in stand S; – neem de contactsleutel uit; – steek de contactsleutel vervolgens weer in het slot en start de motor op de normale manier.
HANDREM (fig. 99) U kunt de handrem inschakelen door de hendel A omhoog te trekken, totdat de auto niet meer kan rollen. Als de contactsleutel in standstaat, M gaat het waarschuwingslampje x branden.
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan de Lancia-dealer de handrem afstellen.
– houd de knop ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x dooft. Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. BELANGRIJK De handremhendel A is voorzien van een beveiligingsmechanisme. Dit mechanisme voorkomt dat per ongeluk de handrem wordt uitgeschakeld als bij aangetrokken hendel knop B wordt ingedrukt. Voor het uitschakelen van de handrem moet u daarom niet alleen knop B indrukken, maar ook de hendel A iets omhoog trekken, zodat het beveiligingsmechanisme uitschakelt. Zet vervolgens de hendel geheel omlaag. L0B0072b
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, herstel dan de werking van het systeem en ga daarbij als volgt te werk:
Handrem uitschakelen: – trek de hendel A iets omhoog en druk op knop B;
fig. 99
87
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING
Trek bij ingeschakelde handrem knop B (fig. 100) uit en zet daarna de hendel geheel omlaag. Op deze manier blijft de werking van de handrem gehandhaafd (geremd).
(indien aanwezig - fig. 101)
De elektronische snelheidsregeling (CRUISE-CONTROL) maakt het mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal in te trappen. Op deze manier wordt het rijden, vooral op lange trajecten, minder vermoeiend omdat de ingestelde snelheid automatisch gehandhaafd blijft.
L0B0224b
BELANGRIJK Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een snelheid boven de 40 km/h in de IV of V versnelling.
De elektronische snelheidsregeling mag uitsluitend worden gebruikt als de verkeersomstandigheden en het traject van dien aard zijn dat, over een voldoende lange afstand, volledig veilig een constante snelheid kan worden aangehouden. Snelheid opslaan: (alleen met versnellingsbak in 4e of 5 e versnelling en een snelheid boven 40 km/h): zet de bedieningsknop A in stand ON; de huidige snelheid van de auto wordt aangehouden en opgeslagen en op het instrumentenpaneel gaat het lampje 1branden.
fig. 100
88
L0B0073b
ALGEMENE INFORMATIE
fig. 101
De ingestelde snelheid kan, indien nodig, verhoogd worden door op het gaspedaal te trappen (bijv. bij inhalen); zodra u het pedaal weer loslaat, wordt de opgeslagen snelheid weer aangehouden.
Opgeslagen snelheid oproepen: druk na het intrappen van het remof koppelingspedaal of na uitschakeling van het systeem, op knop D om de laatst opgeslagen snelheid op te roepen.
Handmatig verhogen of verlagen van de snelheid: houd bij ingeschakelde cruise-control knop B of C ingedrukt om de snelheid respectievelijk te verlagen of te verhogen.
Wissen van een snelheid: zet voor het wissen van alle opgeslagen snelheden knop van stand ON in stand OFF.
Systeem uitschakelen: druk op knop D aan het uiteinde van de hendel. Het systeem schakelt ook uit als u het rem- of koppelingspedaal intrapt.
BELANGRIJKGebruik de cruisecontrol uitsluitend als de verkeersomstandigheden of het wegdek een constante snelheid toelaten.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in één van de in het schema aangegeven standen plaatsen. Dit schema staat ook op de knop van de pook. BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
89
U zet de pook vanuit de vrijstand op de volgende wijze in achteruit (R): – verplaats bij de benzine-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens naar achteren (fig. 102); – trek bij de JTD-uitvoeringen de schuifring A (fig. 103) onder de knop omhoog en verplaats de pook naar links en vervolgens naar voren.
De versnellingsbak wordt elektronisch geregeld en is uitgerust met vier versnellingen vooruit plus een versnelling achteruit. De versnellingsbak past zich automatisch aan de rijstijl van de bestuurder aan op basis van de verkeersomstandigheden en de belading van de auto.
90
L0B0075b
L0B0074b
fig. 102
ELEKTRONISCH GEREGELDE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: Let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
fig. 103
BELANGRIJKLees alle informatie die volgt zorgvuldig door, zodat u voordat u met de auto gaat rijden, op de hoogte bent van de juiste werking van onder andere de beveiligingssystemen Shift-lock en Keylock, waarmee de elektronisch geregelde automatische transmissie is uitgerust.
SELECTORHENDEL (fig. 104) P = Parkeren. R = Achteruit.
+ = Opschakelen bij sequentiële werking.
STANDEN VAN DE HENDEL
– = Terugschakelen bij sequentiële werking.
Drive, automatisch vooruit rijden (D)
DISPLAY (fig. 105)
U gebruikt stand D in de stad en op buitenwegen.
N = Vrijstand. D = Drive, automatisch vooruit rijden.
Op het display kan het volgende worden weergegeven: L0B0252b
M = Sequentiële werking
– bij automatische werking de geselecteerde versnelling (P, R, N of D);
De hendel mag uitsluitend van P naar D (P6D), van N naar D (N6D) en van R naar D (R6D) worden verplaatst als de auto stilstaat, de motor stationair draait en het rempedaal geheel is ingetrapt (beveiligingssysteem shift-lock).
L0B0253b
– bij sequentiële werking de handmatig ingeschakelde hogere of lagere versnelling, respectievelijk door middel van de aanduiding of .
fig. 104
fig. 105
91
Vrijstand (N) Deze stand komt overeen met de vrijstand van een mechanische versnellingsbak.
Om de hendel vanuit N te verplaatsen, moet de voet van het gaspedaal worden gehaald en de motor stationair draaien. U dient zich bovendien aan de voorschriften en aanwijzingen te houden die in de paragraaf “Motor starten” in dit hoofdstuk beschreven staan.
Met de hendel in stand N kan de motor gestart worden.
Achteruit (R)
MOTOR STARTEN
Schakel de achteruit alleen in als de auto stilstaat, de motor stationair draait en het gaspedaal geheel is losgelaten. U dient zich bovendien aan de voorschriften en aanwijzingen te houden die in de paragraaf “Motor starten” in dit hoofdstuk beschreven staan.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.
Met de hendel in stand R kan de motor niet gestart worden. Parkeren (P) In stand P worden de aangedreven wielen mechanisch geblokkeerd. Schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat en trek ook de handrem aan. Houdt u bij het inschakelen aan de voorschriften en aanwijzingen die in de paragraaf “Motor starten” in dit hoofdstuk beschreven staan. BELANGRIJK Als de selectorhendel onjuist geplaatst is, knippert op het display de laatst ingeschakelde stand.
92
– Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken en de selectorhendel in stand P of N staat: het starten is alleen mogelijk met de hendel in deze standen. – Draai de contactsleutel in stand D zonder het koppelingspedaal in te trappen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand S voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand M het lampje op het dashboard blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand S te draaien en vervolgens weer in stand M; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
WEGRIJDEN MET DE AUTO
SEQUENTIËLE WERKING
Ga voor het wegrijden met de auto als volgt te werk:
Verplaats de hendel vanuit stand D naar rechts in stand M:
– trap het koppelingspedaal geheel in;
• verplaats de hendel naar +: opschakelen;
– kies de gewenste stand; – geef geleidelijk gas; de auto gaat rijden en de versnellingsbak schakelt automatisch in de gekozen stand in.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) of wendt u tot een Lancia-dealer. BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand M staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
De selectorhendel kan uitsluitend uit stand P verplaatst worden, als de contactsleutel in stand M staat en het rempedaal is ingetrapt (beveiligingssysteem Shift-lock).
• verplaats de hendel naar –: terugschakelen. Iedere ingeschakelde versnelling wordt op het display weergegeven en iedere mogelijke fout wordt uitgesloten door de continue controle door de regeleenheid, waardoor alleen een lagere versnelling kan worden ingeschakeld als het toerental van de motor dit toestaat. Bij sequentiële werking werkt de elektronisch geregelde automatische versnellingsbak als een handgeschakelde versnellingsbak. De elektronische regeleenheid wijzigt de overbrengingsverhoudingen als het motortoerental het toegestane minimum of maximum toerental overschrijdt.
93
Bij sequentiële werking kan stand D worden gekozen onder alle rijomstandigheden. De optimale overbrengingsverhouding wordt door de elektronische regeleenheid van de versnellingsbak gekozen op basis van de snelheid en de motorbelasting (stand van het gaspedaal). Als weinig van de motor wordt verlangd, wordt een lange overbrengingsverhouding gekozen, waarbij het brandstofverbruik beperkt blijft. Als vervolgens meer van de motor wordt verlangd door het intrappen van het gaspedaal, wordt de kortst mogelijke overbrengingsverhouding gekozen met de beste prestaties bij het wegrijden en de acceleratie; in dit geval is het brandstofverbruik hoger.
Voor een snelle acceleratie: – druk het gaspedaal voorbij het zware punt in de slag, waardoor de kick-down in werking treedt voor maximale prestaties (acceleratie). Dit gaat natuurlijk wel ten koste van het brandstofverbruik.
BELANGRIJK Dit kan alleen als de selectorhendel in stand D staat; als de hendel vanuit D verplaatst wordt, wordt deze versnelling automatisch uitgeschakeld. Deze versnelling kan ook worden ingeschakeld als de auto rijdt, mits de snelheid lager is dan 45 km/h.
BELANGRIJK Als op wegen wordt gereden met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.), moet voorkomen worden dat de kick-down inschakelt.
L0B0254b
AUTOMATISCHE WERKING
Met sneeuw of ijs rijden Bij weinig grip (sneeuw, ijs, enz) raden wij u aan knop A (fig. 106) in te drukken: – op het display verschijnt de aanduiding ò (fig. 107) en bij het vertrekken van de auto wordt gebruik gemaakt van de tweede versnelling.
fig. 106
94
STORINGSMELDINGEN
AUTO STILZETTEN
Een storing in de elektronisch geregelde automatische versnellingsbak wordt aangegeven door een melding op het display van het CONNECT Nav+.
Auto stilzetten: – laat het gaspedaal los; – trap het rempedaal in. BELANGRIJK Als de auto met draaiende motor bergopwaarts staat, houd de auto dan uitsluitend op zijn plaats met het rempedaal; trap het gaspedaal niet in.
Wendt u zo snel mogelijk naar de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
Als de auto geparkeerd wordt met draaiende motor en de selectorhendel in stand D, R of M (sequentiële werking) moet het rempedaal ingetrapt worden gehouden, om te voorkomen dat de auto in beweging komt bij stationair draaiende motor.
L0B255b
Zet de hendel in stand P als de auto langdurig stilstaat.
PARKEREN Trek de handrem aan en plaats de hendel in stand P. Zet de wielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel niet in stand M staan omdat zo de accu kan ontladen. Neem bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel uit het slot.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Met uitgenomen contactsleutel of in stand S hoort u een akoestisch signaal als u de portieren opent en de hendel niet in stand P staat.
fig. 107
95
INTERIEURUITRUSTING
In het dashboardkastje bevindt zich een AUDIO-VIDEO stekker A voor de aansluiting van een videocamera op het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem (functie op dit moment nog niet beschikbaar).
ONDERSTE DASHBOARDKASTJE (fig. 108) Trek, voor het openen van het kastje, aan de handgreep A.
Rijd niet met geopend dashboardkastje: hierdoor kan de passagier verwondingen oplopen bij een ongeval.
Druk voor het openen van de dashboardkastjes op knop A. Rijd niet met geopende dashboardkastjes: hierdoor kan de voorpassagier verwondingen oplopen bij een ongeval.
L0B0256b
L0B0257b
fig. 109 L0B0088b
96
VERZONKEN BOVENSTE DASHBOARDKASTJE (fig. 110 - 111)
L0B0293b
Door het draaien van de sleutel kunt u het slot van het kastje ver- of ontgrendelen.
fig. 108
Met deze aansluiting kunnen de eerder gefilmde beelden op het display van het systeem worden weergegeven.
AUDIO-VIDEO AANSLUITING (indien aanwezig - fig. 109)
fig. 110
fig. 111
OPBERGVAK IN HET MIDDEN MET BLIKJESHOUDER (fig. 112)
OPBERGVAKKEN ONDER DE VOORSTOELEN (fig. 113)
Open het vak in de richting van de pijl. Het vak is voorzien van een bekerhouder A.
Voor gebruik moet u het vak met behulp van de handgreep A omhoog tillen en het vak naar buiten trekken.
OPBERGVAKKEN De interieuruitrusting wordt gecompleteerd met de volgende opbergvakken: – open vak A (fig. 114) onder het stuur voor het opbergen van de documentatie van de auto;
fig. 112
L0B0089b
L0B0092b
L0B0090b
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: hierdoor kan de voorpassagier verwondingen oplopen bij een ongeval.
fig. 113
fig. 114
97
– documentenvakken D (fig. 118) in de zijpanelen van de derde rij (indien aanwezig). De vakken moeten worden gebruikt, zoals wordt aangegeven door de pijl.
UITKLAPBAAR TAFELTJE (fig. 119) Het uitklapbare tafeltje A is in de rugleuning van de voorstoelen geplaatst; voor gebruik moet het tafeltje worden uitgeklapt zoals in de afbeelding is aangegeven.
L0B0091b
–flessenhouder - bekerhouder blikjeshouder in de zijpanelen van de tweede (fig. 116) en derde rij (fig. 117); in de flessenhouder kan ook een uitneembaar afvalbakje worden geplaatst C;
Rijd niet met een uitgeklapt tafeltje: hierdoor kan de passagier verwondingen oplopen bij een ongeval.
fig. 116
98
L0B0095b
L0B0094b
L0B0096b
fig. 117
fig. 118
fig. 119
ZONNEKLEPPEN (fig. 120)
ZONNESCHERMEN (fig. 122)
BAGAGENET (indien aanwezig)
De zonnekleppen bevinden zich aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit, zoals is afgebeeld, of voor de zijruit worden gedraaid.
De zonneschermen kunnen worden uitgerold en zijn voorzien van rolautomaten en veren. Om de schermen te gebruiken, moeten ze moeten vastgehaakt worden aan de bovenste borgingen A.
Het net bevindt zich achter de stoelen van de tweede rij en kan aan de vloer worden bevestigd door middel van de betreffende haken, zoals staat afgebeeld in (fig. 123), of aan de zijkant in stand “hangmat” zoals staat afgebeeld in (fig. 124). L0B0108b
L0B0085b
Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich een spiegeltje dat verlicht wordt door een plafondlampje A; open het schuifklepje B om het spiegeltje te gebruiken. STEUNHANDGREPEN (fig. 121) De interieuruitrusting wordt gecompleteerd met steunhandgrepen A. De handgrepen achter zijn voorzien van een kledinghaakje B.
fig. 120
L0B0289b
fig. 123 L0B0036b
L0B0084b
fig. 121
fig. 122
fig. 124
99
AANSTEKER (fig. 126) Druk voor gebruik van de aansteker, met de sleutel in stand M op knop A; na enige seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
De voorstoelen zijn voorzien van elastische banden A voor het vasthouden van kleine voorwerpen (bijv. een boodschappentas). Haak de banden in de voorbereide openingen in de stoelen zoals staat aangegeven in de afbeelding.
Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met peuken kan er brand ontstaan. Trek om de asbak te gebruiken het bakje B uit en til het deksel C op. Verwijder voor het legen van de asbak het bakje D; als het bakje is uitgetrokken kan het vakje als bekerhouder gebruikt worden.
L0B0018b
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
ASBAK (fig. 126)
fig. 125
100
L0B0082b
ELASTISCHE BANDEN (fig. 125)
fig. 126
De asbak kan gebruikt worden voor de zitplaatsen achter door het bakje D in het uitneembare afvalbakje E te plaatsen zoals is afgebeeld in (fig. 127).
INTERIEURVERLICHTING De auto is uitgerust met een tijdgeschakelde plafondverlichting die geleidelijk gaat branden/dooft. De bedieningsschakelaar D (fig. 128) bevindt zich op de hemelbekleding: å = interieurverlichting altijd uit; = interieurverlichting altijd aan;
L0B0291b
ú = interieurverlichting beschikbaar. Als de schakelaar in deze stand staat, gaat de interieurverlichting branden als u met de afstandsbediening de portieren ontgrendelt, als u de afstandsbediening met de lokalisatiefunctie bedient, als u de achterklep opent of als u de contactsleutel in stand S draait (of de sleutel uit het contactslot neemt).
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of de schakelaar in stand ústaat. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Werking Als de portieren met de afstandsbediening worden ontgrendeld of door de sleutel in het slot te draaien, gaan de lampjes in het midden en de spotjes van alle drie de rijen branden. De werking is tijdgeschakeld; na enkele seconden, zonder de portieren te openen, doven de lampjes geleidelijk. Als u het knopje op de afstandsbediening voor het vergrendelen van de portieren even ingedrukt houdt, wordt de “lokalisatie”-functie ingeschakeld: de gehele interieurverlichting gaat samen met de richtingaanwijzers enkele seconden branden. Deze functie wordt door het systeem herkend op een afstand van ongeveer 30 meter van de auto.
fig. 127
101
Als u een voorportier opent, gaan het middelste lampje, zonder de spotjes, van de plafondverlichting en de dorpelverlichting op de portieren branden. De werking is tijdgeschakeld; enkele seconden na het sluiten van de portieren doven de lampjes geleidelijk. Bij het starten van de motor zullen de lampjes na enkele seconden geleidelijk doven.
Plafondverlichting in het midden en achter (fig. 129)
Plafondverlichting voor (fig. 128) De plafondverlichting bestaat uit een lampje in het midden en twee spotjes aan de zijkant en een bijbehorende bedieningsschakelaar.
De plafondverlichting bestaat uit een lampje in het midden en twee spotjes aan de zijkant en een bijbehorende bedieningsschakelaar.
Met de knoppen A, B en C worden de lampjes afzonderlijk ingeschakeld.
L0B0076b
Als u een portier achter opent, gaat het middelste lampje, zonder de spotjes, van de plafondverlichting branden. Enkele seconden na het sluiten van de portieren doven de lampjes geleidelijk.
Met de knoppen A, B en C worden de lampjes afzonderlijk ingeschakeld.
L0B0077b
Als u de contactsleutel in stand S draait (of de sleutel uit het contactslot neemt), gaat de plafondverlichting voor van de eerste rij branden. De werking is tijdgeschakeld; na enkele seconden doven de lampjes geleidelijk.
Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting branden. De verlichting dooft geleidelijk als u de achterklep sluit. fig. 128
102
fig. 129
Als u met de contactsleutel in stand M het afsluitschuifje B opent, gaat de verlichting A aan de zijkant van het spiegeltje branden. Door de verlichting kan het spiegeltje ook bij weinig licht gebruikt worden.
Met de contactsleutel in stand M gaat de verlichting A automatisch branden als het dashboardkastje wordt geopend.
fig. 130
Dorpelverlichting (fig. 132) De verlichting A in de voorportieren gaat automatisch branden als het betreffende portier wordt geopend, ongeacht de stand van de contactsleutel.
L0B0258b
L0B0259b
Verlichting dashboardkastje (fig. 131)
L0B0086b
Verlichting zonneklepspiegel (fig. 130)
fig. 131
fig. 132
103
STEKKERDOZEN (fig. 134)
Bagageruimteverlichting (fig. 133) Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting A (één lampje aan iedere zijde) branden. Deze lampjes bevinden zich in de bekleding aan de zijkant van de bagageruimte.
– stekkerdoos B op de achterzijde van de stoelbescherming aan bestuurderszijde, onder het bevestigingspunt van de veiligheidsgordels.
BELANGRIJK De verlichting dooft bij geopende achterklep in ieder geval na enkele minuten, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Voor het gebruik moeten de beschermdeksels worden geopend.
BELANGRIJK Met de contactsleutel in stand S of uitgenomen, blijft de ruitbediening nog ongeveer 1 minuut actief.
L0B0087b
L0B0079b
104
De ruitbediening is voorzien van een anti-letselfunctie. De elektronische regeleenheid van dit systeem kan met behulp van sensoren in de ruitrubbers een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.
– stekkerdoos A op het rechter paneel van de derde rij.
Bij het sluiten van de achterklep gaat de verlichting automatisch uit.
fig. 133
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Deze werken alleen als de contactsleutel in stand M staat en bevinden zich:
fig. 134
BELANGRIJK Als de accu ontkoppeld is geweest en u de schakelaar voor het sluiten indrukt en de ruitbediening niet werkt, dan moet het systeem geïnitialiseerd worden; laat de schakelaar los en druk er nogmaals op totdat de ruit geheel geopend is; houd aan het einde van de slag de knop nog een seconde ingedrukt. Hierna herneemt het systeem zijn normale werking.
Houd de schakelaar niet ingedrukt als de ruit aan het einde van zijn slag is.
PORTIER BESTUURDERSZIJDE (fig. 135) Op het sierpaneel van het portier aan bestuurderszijde zijn vijf bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, met de contactsleutel in stand M, de zijruiten bedient: A - openen/sluiten zijruit linksvoor; B - openen/sluiten zijruit rechtsvoor. C - openen/sluiten zijruit linksachter;
Druk voor het openen of het sluiten van de ruit op de betreffende schakelaar; als u de schakelaar loslaat, stopt de ruit op het punt waar het zich op dat moment bevindt. De ruit aan de bestuurderszijde kan “automatisch” worden geopend en gesloten (alleen bij een draaiende motor). Hiervoor hoeft u de schakelaar A slechts kort in te drukken, zodat de ruit geheel opent of sluit: de ruit stopt in de gewenste stand als u de schakelaar nogmaals indrukt.
D - openen/sluiten zijruit rechtsachter; E - uitschakeling werking bedieningsschakelaars voor de ruiten op de achterportieren, uitschakeling werking bedieningsschakelaars voor het openen/sluiten van de schuifdeuren en (indien aanwezig) uitschakeling werking bedieningsschakelaars van de opendaken achter.
L0B0047b
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
fig. 135
105
UITZETRUITEN ACHTER
PORTIER PASSAGIERSZIJDE (fig. 136)
(3° rij)
Op het sierpaneel van het portier is een bedieningsschakelaar A gemonteerd om de betreffende ruit te bedienen.
Openen/sluiten (fig. 138) Openen:
Druk voor het openen/sluiten van de ruit op de betreffende schakelaar A.
L0B0048b
L0B0049b
– druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
L0B0046b
106
– ga in omgekeerde volgorde te werk totdat u de ruit hoort vergrendelen als de hendel A op de juiste wijze is teruggeplaatst.
– plaats de hendel A zoals staat afgebeeld in de figuur en druk de hendel vervolgens naar buiten, totdat de ruit geheel geopend is;
SCHUIFDEUREN (fig. 137)
fig. 136
Sluiten:
fig. 137
fig. 138
ELEKTRISCH BEDIENBARE OPENDAKEN (indien aanwezig) De auto kan zijn uitgerust met drie elektrisch bedienbare opendaken: voor, in het midden en achter die bediend kunnen worden met de betreffende bedieningsknoppen als de contactsleutel in stand M staat.
Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
BELANGRIJK Met de contactsleutel in stand S of uitgenomen, blijft de opendakbediening nog ongeveer 1 minuut actief. Deze zijn uitgerust met een zonnescherm en een anti-letselfunctie. De elektronische regeleenheid van dit systeem kan met behulp van sensoren in de dakrubbers een eventueel obstakel waarnemen als het dak sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de dakbeweging en wordt het dak onmiddellijk geopend.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van het opendak gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
BELANGRIJK Als de accu ontkoppeld is geweest en u de schakelaar voor het sluiten indrukt en het opendak niet werkt, dan moet het systeem geinitialiseerd worden; laat de schakelaar los en druk er nogmaals op totdat het opendak geheel gesloten is; houd aan het einde van de slag de knop nog een seconde ingedrukt. Hierna herneemt het systeem zijn normale werking. BEDIENING EERSTE RIJ (fig. 139) Opendak voor Openen/sluiten in kantelstand: – druk voor het openen op schakelaar A (zijde 1) tot het einde van de slag; – druk voor het sluiten op schakelaar A (zijde 2) en houd de schakelaar ingedrukt totdat het opendak geheel gesloten is.
107
Volledig openen/sluiten:
BEDIENING TWEEDE EN DERDE RIJ (fig. 140)
– openen: druk, als het opendak geopend is in kantelstand, nogmaals op schakelaar A (zijde 1) en houd de schakelaar ingedrukt totdat het opendak geheel geopend is:
Openen/sluiten in kantelstand: – druk voor het openen op schakelaar A (zijde 1) en houd de schakelaar ingedrukt tot het einde van de slag;
– sluiten: druk op schakelaar A (zijde 2) totdat het opendak geopend is in kantelstand en druk vervolgens opnieuw op schakelaar A (zijde 2) totdat het opendak geheel gesloten is.
– druk voor het sluiten op schakelaar A (zijde 2) en houd de schakelaar ingedrukt totdat het opendak geheel gesloten is. Volledig openen/sluiten:
Opendak in het midden en achter
– openen: druk, als het opendak geopend is in kantelstand, nogmaals op schakelaar A (zijde 1) en houd de schakelaar ingedrukt totdat het opendak geheel geopend is:
108
– sluiten: druk op schakelaar A (zijde 2) totdat het opendak geopend is in kantelstand en druk vervolgens opnieuw op schakelaar A (zijde 2) totdat het opendak geheel gesloten is.
L0B0100b
L0B0098b
Met dit systeem kunnen vanaf de eerste rij het opendak in het midden en het opendak achter gelijktijdig worden bediend; bedien schakelaar B op dezelfde wijze als beschreven staat voor het opendak voor.
fig. 139
Voor de veiligheid van de passagiers achter (kinderen) is het mogelijk om de bedieningsschakelaars op de tweede en derde rij uit te schakelen, door schakelaar E (fig. 135) in te drukken. Deze bevindt zich op het bedieningspaneel van de ruitbediening op het bestuurdersportier.
fig. 140
Sluiten: laat de achterklep met behulp van de handgreep aan de binnenzijde B zakken en druk daarna ter hoogte van de handgreep aan de buitenzijde, totdat u de vergrendeling hoort.
ACHTERKLEP OPENEN/SLUITEN, VAN BUITENAF (fig. 141 142)
De gasveren zijn zo afgesteld dat de achterklep op de juiste wijze wordt geopend als de klep het oorspronkelijke gewicht heeft. Achteraf aangebrachte voorwerpen (spoiler, enz.) kunnen de juiste werking en de veiligheid in gevaar brengen.
Openen: – druk op het knopje van de afstandsbediening voor de portierontgrendeling;
Rijd niet met geopende achterklep: het uitlaatgas kan in het interieur terecht komen.
Ga als volgt te werk als bij een elektrische storing het slot van de achterklep ontgrendeld moet worden: – steek vanuit het interieur van de auto een kleine schroevendraaier in opening A; – draai de schroevendraaier naar links om mechanisch het slot van de achterklep te ontgrendelen. L0B0103b
L0B0104b
– trek aan hendel A zoals staat afgebeeld in de figuur; de achterklep gaat dankzij de gasveren makkelijk open.
fig. 141
ACHTERKLEP OPENEN IN NOODGEVALLEN (fig. 143)
L0B0169b
BAGAGERUIMTE
fig. 142
fig. 143
109
BAGAGE VERVOEREN BELANGRIJK Als u voorwerpen vervoert en ‘s nachts rijdt, moet op uitvoeringen die niet zijn uitgerust met xenonlampen met automatische afstelling, de hoogte van het dimlicht worden afgesteld (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Bagage vastzetten (fig. 144)
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen A in de bagageruimte.
L0B0105b
De ringen dienen ook, als de auto daarmee is uitgerust, voor de bevestiging van het bagagenet.
fig. 144
110
Als het noodzakelijk is de rolautomaat te verwijderen, moet de interne veer met enige kracht in richting 1 worden geduwd, verwijder vervolgens de rolautomaat in richting 2.
AFDEKHOES BAGAGERUIMTE MET ONBUIGZAME HOEDENPLANK (indien aanwezig - fig. 145 - 146 - 147 - 148) – begeleid de hoes tijdens het oprollen in de rolautomaat;
Aan het einde van de afdekhoes A bevindt zich een onbuigzame hoedenplank B met een parapluhouder.
– verwijder de hoedenplank uit de borgingen aan de zijkant E en trek de hoedenplank naar de achterkant van de auto. L0B0261b
U kunt de bagageruimte vergroten door de onbuigzame hoedenplank B te verwijderen. Ga hiervoor als volgt te werk: – haak met behulp van de handgrepen C, één per zijde, de afdekhoes los uit de borghaken D van de hoedenplank;
fig. 145
L0B0262b
L0B0260b
L0B0107b
fig. 147
fig. 146
fig. 148
111
VERSCHUIFBARE AFDEKHOES (indien aanwezig)
SCHEIDINGSNET (indien aanwezig - fig. 149)
U kunt de bagageruimte vergroten door de rolhoes te verwijderen. Ga hiervoor op dezelfde wijze te werk als bij de onbuigzame hoedenplank.
Ga als volgt te werk om het scheidingsnet te monteren:
MOTORKAP Motorkap openen: – til het beschermdeksel A (fig. 150) naast de bestuurdersstoel op;
– open de twee dekseltjes A (één per zijde), naast de handgrepen van de tweede rij;
– trek ontgrendelhendel B in de richting van de pijl;
L0B0109b
– plaats de haken B van het net in de borgingen C; – steek de twee haken D (één per zijde) in de voorbereide openingen E op de vloer achter de stoelen van de tweede rij; – stel de betreffende veiligheidsgordels af.
L0B0106b
L0B0101b
fig. 150
fig. 149
112
fig. 151
Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.
– trek aan hendel C (fig. 151) van de motorkap; – til de motorkap op en trek gelijktijdig steunstang D (fig. 152) uit klem E; – steek het uiteinde van stang D in zitting F op de motorkap.
Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Open de motorkap alleen als de auto stilstaat.
Motorkap sluiten: – houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang uit de zitting en plaats de steunstang terug in de klem; – laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm zakken en dan dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch.
L0B110b
Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat. Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Wacht totdat de motor is afgekoeld.
fig. 152
113
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
ALLESDRAGERS (indien aanwezig - fig. 153) Ga voor het gebruik van de allesdragers als volgt te werk: – plaats de allesdragers in de gewenste positie in de geleiderails op het dak;
Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”).
L0B0179b
– maak de allesdragers in deze positie vast met de hendeltjes A die zich in de dragers zelf bevinden (2 per allesdrager).
fig. 153
114
Bij het openen van de achterklep dient u er op te letten dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigd kunnen worden.
KOPLAMPEN XENON-GASONTLADINGSLAMPEN (indien aanwezig) De gasontladingslampen (xenonlampen) werken met een spanningsboog. In plaats van gloeidraad bevatten de lampen samengeperst xenongas. De verlichting is aanzienlijk beter dan die van traditionele lampen, zowel wat betreft de kwaliteit van de verlichting (helderder licht) als de reikwijdte van het verlichte gebied. De voordelen van de betere verlichting (minder vermoeiend voor de ogen en een beter orientatievermogen en dus een verhoging van de rijveiligheid) zijn vooral merkbaar bij slecht weer, mist en/of onvoldoende verkeerstekens, omdat de zijkanten van de weg, die meestal donker zijn, beter verlicht worden.
De veel betere verlichting van de zijkanten vergroot de rijveiligheid aanzienlijk omdat de bestuurder hierdoor andere weggebruikers aan de zijkanten van de weg (voetgangers, fietsers en bromfietsers) beter kan opmerken. Voor het inschakelen van de spanningsboog is een hoge spanning nodig, terwijl daarna voor de voeding weinig spanning vereist is. De koplampen bereiken de maximale lichtopbrengst ongeveer 0,5 seconden na de inschakeling. De sterke lichtopbrengst die dit type koplampen levert, vereist het gebruik van een automatisch systeem dat de afstelling van de koplampen constant houdt bij hard remmen, accelereren of bij het vervoer van lading en zo het verblinden van tegenliggers verhindert.
Xenonlampen hebben een zeer lange levensduur waardoor een eventueel defect onwaarschijnlijk is.
KOPLAMPVERSTELLING (behalve uitvoeringen met gasontladingslampen)
BELANGRIJK Wendt u voor de eventuele vervanging van de lampen tot de Lancia-dealer.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
KOPLAMPEN AFSTELLEN (behalve uitvoeringen met gasontladingslampen) Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
Wendt u voor controle of afstelling tot de Lancia-dealer.
Doordat de koplampafstelling door het elektromechanische systeem automatisch constant wordt gehouden, is de bedieningsknop voor het afstellen van de koplampen overbodig.
115
Bedien de elektrische regelaar A (fig. 154):
ABS
Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen.
De auto is uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft.
Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - acht personen + bagage of bestuurder + maximale lading.
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid.
MISTLAMPEN AFSTELLEN Wendt u voor controle of afstelling tot de Lancia-dealer.
L0B0071b
Dit betekent niet dat de remmen niet goed functioneren, maar is het signaal dat het ABS in werking treedt omdat de grip op de weg verminderd is. Het is daarom noodzakelijk uw snelheid aan te passen aan de weg waarop gereden wordt.
fig. 154
116
Het ABS is een aanvulling op het conventionele remsysteem; bij een storing schakelt het ABS zichzelf automatisch uit, waarna alleen het conventionele remsysteem werkt. Als bij een storing niet meer op het anti-blokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van de auto absoluut niet minder zijn. Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen. Het voordeel van het ABS ten opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn. Voor het beste gebruik van het anti-blokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen:
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen geen onnodige risico’s worden genomen.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
Als er een storing in het systeem is, gaat het waarschuwingslampje j branden. U moet met aangepaste snelheid naar de Lancia-dealer rijden om het systeem te laten controleren zodat deze weer volledig kan functioneren.
Wees voorzichtig bij het remmen in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS. Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende:
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u onder alle omstandigheden de remmen het beste benutten.
117
BELANGRIJK Op auto’s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor) die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS de remdruk verdeelt.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als de lampjes x en j gelijktijdig gaan branden bij een draaiende motor, dan duidt dit op een storing in het EBD-systeem; in dit geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lanciadealer om het systeem te laten controleren.
118
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje j brandt, dan is er een storing in het ABS. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zonder bruusk te remmen naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
MBA- en HBA-systemen
ESP-systeem (indien
aanwezig) De MBA (Mechanic Brake Assistance) en HBA (Hydraulic Brake Assistance) zijn systemen die zorgen voor een automatische verhoging van de remdruk bij een noodstop. Tijdens kritieke situaties, als de bestuurder het rempedaal met kracht indrukt, zal het systeem de remdruk verhogen zodat de auto zo snel mogelijk tot stilstand komt. De twee systemen werken op dezelfde wijze. Het enige verschil is dat de verhoging van de remdruk in het ene geval wordt geregeld door de regeleenheid van het ESP-systeem en in het andere geval op mechanische wijze tot stand komt.
(indien aanwezig) Het ESP-systeem is een elektronisch geregeld systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt door het motorkoppel en de remwerking op de wielen afzonderlijk te regelen als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. Tijdens de rit is de auto onderworpen aan zijwaartse krachten en krachten in de lengterichting, die door de bestuurder kunnen worden gecontroleerd, totdat de banden de grip verliezen; als dit gebeurt, dan wijkt de auto af van de door de bestuurder gewenste koers. Vooral bij het rijden op een onregelmatig wegdek (zoals bij klinkers, water, ijzel of modder), bij veranderingen in de snelheid (tijdens het accelereren of remmen) en/of bij veranderingen in het wegdek (aan-
wezigheid van bochten of bij het vermijden van obstakels), kunnen de banden hun grip verliezen. Het ESP-systeem beïnvloedt de motor en de remmen, waardoor een stabiel koppel wordt geleverd als de sensoren de omstandigheden signaleren waarin de auto kan gaan slippen.
De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
119
Het ESP-systeem helpt de bestuurder de auto onder controle te houden als de grip van de banden onvoldoende is. De krachten die het ESPsysteem regelt om de stabiliteit van de auto te handhaven, zijn altijd afhankelijk van de grip tussen band en wegdek.
De belangrijkste componenten van het ESP-systeem zijn: – een elektronische regeleenheid die de signalen van de sensoren verwerkt en de best mogelijke regeling uitvoert; – een stuurhoeksensor; – vier sensoren die de draaisnelheid van elk wiel meten;
WERKING VAN HET ESP-SYSTEEM
– een remdruksensor; – een gierhoeksensor die de verdraaiing om de verticale as van de auto meet;
Het ESP-systeem wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan handmatig worden uit- en weer ingeschakeld door het indrukken van knop A (fig. 155) op het dashboard.
L0B0112b
– een dwarsversnellingsensor die de zijwaartse versnelling meet (centrifugaalkracht).
fig. 155
120
Het hart van het ESP-systeem is de ESP-regeleenheid die met de gegevens van de sensoren op de auto de centrifugale krachten berekent, die op een auto werken in een bocht. De gierhoeksensor meet de draaiing van de auto om de verticale as. De centrifugale krachten die worden gecreëerd als de auto een bocht neemt worden gemeten met een dwarsversnellingsensor met een hoge gevoeligheid. De stabiliserende werking van het ESP-systeem is gebaseerd op de berekeningen die de ESP-regeleenheid uitvoert. Deze verwerkt de ontvangen signalen van de stuurhoeksensor, de dwarsversnellingsensor en de snelheidssensor bij elk wiel. Dankzij deze signalen kan de regeleenheid de uitkomst voorspellen van de handelingen die de bestuurder uitvoert bij het draaien aan het stuur.
Deze stand wordt vergeleken met de richting waarin de bestuurder de auto wil sturen. Als deze niet met elkaar overeenstemmen, dan kiest de regeleenheid in een fractie van een seconde de meest geschikte ingrepen om de auto op koers te houden: een of meer wielen met een voor ieder wiel afzonderlijke kracht worden afgeremd en het motorkoppel wordt, indien nodig, verlaagd.
INSCHAKELING VAN HET ESP-SYSTEEM
De ingrepen worden doorlopend aangepast en uitgevoerd, zodat de door de bestuurder gewenste richting wordt aangehouden.
Als er een storing is in het ESP-systeem, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat lampje ñ op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt op het display van het CONNECT Nav+ telematicainfosysteem ook een mededeling.
De werking van het ESP-systeem verhoogt de actieve veiligheid van de auto aanzienlijk onder veel kritieke omstandigheden en is vooral nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
Als het EPS-systeem inschakelt, gaat er een lampje knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
Voor de correcte werking van het ESP-systeem, is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten dezelfde afmetingen hebben en in perfecte conditie zijn.
Storingssignaleringen in het ESP-systeem
Als er een storing is in het ESP-systeem, gedraagt de auto zich hetzelfde als uitvoeringen die niet met dit systeem zijn uitgerust: wendt u zo snel mogelijk tot een Lancia-dealer.
TC- en ASR-systemen De systemen TC (Traction Control) en ASR (Anti Slip Regulation), die in het EPS-systeem zijn geïntegreerd, controleren de trekkracht van de auto en grijpen automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden twee verschillende controlesystemen ingeschakeld: – als het doorslippen van beide aangedreven wielen wordt veroorzaakt door een te hoog motorvermogen, vermindert het ASR het motorvermogen;
121
– als slechts één aangedreven wiel dreigt door te slippen, zorgt het TCsysteem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd. Het effect is hetzelfde als dat van een sperdifferentieel. TC en ASR zijn vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: – doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
– te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; – acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; – verlies van grip op natte weggedeelten.
122
Voor de correcte werking van de systemen TC en ASR, is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten dezelfde afmetingen hebben en in perfecte conditie zijn.
BELANGRIJK Schakel het ESPsysteem uit als u met sneeuwkettingen rijdt, waardoor gelijktijdig de systemen TC en ASR worden uitgeschakeld: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op. MSR-SYSTEEM De auto is uitgerust met het MSRsysteem (Motor Schleppmoment Regelung) voor trekkrachtregeling. Dit systeem verhoogt bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren kan gaan.
EOBD-systeem Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69richtlijnen (EURO 3). Met dit systeem kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie; bovendien attendeert het systeem de bestuurder door het branden van het lampje U en het verschijnen van de betreffende mededeling op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem, op de veroudering van de betreffende componenten.
Het doel is: – de werking van het systeem controleren; – signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; – signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
Als u de contactsleutel in stand M draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Lanciadealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
123
AIRBAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS
AIRBAGS VOOR
De auto is uitgerust met airbags voor, aan bestuurderszijde (fig. 156) en aan passagierszijde (fig. 157) zijairbags (side-bags) (fig. 159) en headbags (fig. 158).
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing.
Beschrijving en werking
– in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; – een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan passagierszijde. L0B0099b
L0B0097b
L0B0083b
fig. 157 L0B0111b
fig. 156
De airbag bestaat uit een tweetraps opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst:
fig. 158
124
fig. 159
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing. Bij een frontale botsing verwerkt de centrale regeleenheid de informatie van de verschillende vertragingssensoren, en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast met een kracht en een snelheid die afhangt van de ontvangen informatie. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt. De airbag voor (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veilig-
heidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). Bij lichte frontale botsingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd. Bij botsingen tegen snel vervormbare of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen, geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij zijdelingse aanrijdingen tegen andere auto’s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de auto of de vangrail), wordt de airbag niet geactiveerd omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE De airbag voor aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel. Als de airbag volledig opgeblazen is, vult deze het grootste deel van de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier.
ZEER GEVAARLIJK De auto is uitgerust met een airbag voor aan de passagierszijde. Monteer absoluut geen kinderzitje op de passagierstoel voor. Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan de passagierszijde worden uitgeschakeld. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kind meer op de passagiersstoel voor vervoerd wordt. AI
RBAG
125
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De airbag wordt uitgeschakeld door met de contactsleutel de sleutelschakelaar rechts van het dashboard (fig. 160) te bedienen. De schakelaar kan worden bediend als het portier aan passagierszijde is geopend. De sleutelschakelaar heeft twee standen: stand 1 (ON): airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld, het waarschuwingslampje ï is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren;
De zij-airbags beschermen de inzittenden bij een middelzware zijdelingse aanrijding. Ze bestaan uit zich snel opblazende kussens:
Het waarschuwingslampje ï blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld.
– de side-bag is in de rugleuning van de stoelen voor geplaatst (eerste rij), waardoor het kussen ten opzichte van de inzittende altijd de optimale positie inneemt, ongeacht de stand van de stoel;
De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag. De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
fig. 160
126
ZIJ-AIRBAGS (SIDE-BAGS - HEADBAGS)
stand 2 (OFF): airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld, het waarschuwingslampje ï brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen.
L0B0113b
Airbag voor aan passagierszijde handmatig uitschakelen
– de headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant; de headbag is afgedekt met een afwerklijst, waardoor het kussen naar beneden wordt opgeblazen. Deze uitvoering is ontwikkeld om bescherming te bieden aan het hoofd en zorgt ervoor dat de inzittenden van alle drie de rijen tijdens een zijdelingse botsing maximaal zijn beschermd, dankzij het grote effectieve oppervlak. Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt een elektronische regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op en vult de ruimte tussen het zijpaneel van de auto en het lichaam van de inzittenden. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), worden de airbags niet geactiveerd. De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). De werking van de zij-airbags wordt niet uitgeschakeld als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld, zoals beschreven in de vorige paragraaf. Zo wordt bij een zijdelingse aanrijding ook het eventueel vervoerde kind beschermd.
BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje î gaat branden (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen. Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 10 jaar. Laat na het verstrijken van deze termijn het systeem door de Lancia-dealer vervangen.
127
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u zicht tot de Lancia-dealer te wenden om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels, en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door een Lanciadealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met een Lancia-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
128
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje ï (met de schakelaar voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde in stand ON) ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag voor aan passagierszijde en de zijairbags bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje ï branden. Na 4 seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer.
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op de plek van de airbag aan passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding.
Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Bedenk dat als de contactsleutel in stand M staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Ook bij een stilstaande auto mogen dus absoluut geen kinderen op de voorstoel worden vervoerd.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door de Lancia-dealer controleren.
Als bij een stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit echter niet dat het systeem niet goed werkt.
De rugleuningen van de voorstoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd in een automatisch wasapparaat.
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden.
129
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) Dit parkeersysteem attendeert de bestuurder op de aanwezigheid van obstakels aan de achterkant van de auto. Het is een handig hulpmiddel voor het opmerken van afzettingen, muurtjes, cementblokken, paaltjes, bloembakken en soortgelijke voorwerpen, en eventuele kinderen die zich achter de auto bevinden. Het systeem meet door middel van vier sensoren die in de achterbumper zijn geplaatst (fig. 161), de
fig. 161
130
afstand tussen de auto en eventuele obstakels; de bestuurder wordt gewaarschuwd door een repeterend geluidssignaal dat automatisch in werking treedt bij het inschakelen van de achteruit Als de afstand tot het obstakel kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe. Het geluidssignaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 25 cm. Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt. De frequentie van het geluidssignaal blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft.
L0B0023b
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
BELANGRIJK Bij een storing in het systeem, wordt de bestuurder door een repeterend alarmsignaal gewaarschuwd, dat bestaat uit een kort en lang geluidssignaal; wendt u in dat geval tot de Lancia-dealer.
Voor een juiste werking van het hulpsysteem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren op de bumpers zitten.
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, zal de regeleenheid de kortste afstand weergegeven.
WERKING MET AANHANGER De werking van de parkeersensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker losmaakt. ALGEMENE OPMERKINGEN
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke manoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om strepen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren snel worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden. Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. De signalen die door de sensoren verstuurd worden, kunnen veranderd zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, modder, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
131
EXTRA ACCESSOIRES
TANKEN MET DE LANCIA PHEDRA
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
BENZINEMOTOREN
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de Lancia Phedra mag u uitsluitend loodvrije benzine tanken met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mczender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Om te voorkomen dat per ongeluk loodhoudende benzine wordt getankt, heeft de vulopening van de tank zodanige afmetingen dat er geen tankpistool voor loodhoudende benzine kan worden ingestoken.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
132
Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
Tank nooit loodhoudende benzine omdat hierdoor de katalysator onherstelbaar kan beschadigen. Als in de tank loodhoudende benzine terecht is gekomen (ook al is dat zeer weinig), dan MAG DE MOTOR NIET WORDEN GESTART. Probeer de benzine in de tank niet te verdunnen met loodvrije benzine, maar maak de tank en het brandstofcircuit geheel leeg.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt. Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het dieselfilter verstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld. Bij buitentemperaturen die tussen de 0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld in het voor- en najaar), kan de door het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te zijn.
TANKDOP (fig. 162) De tankdop A is voorzien van een slot met sleutel. De dop is bereikbaar na het openen van het tankklepje B. Ontgrendel de tankdop door de contactsleutel linksom te draaien en de dop los te draaien. Hang de dop tijdens het tanken aan het haakje in het klepje, zoals is afgebeeld.
Gebruik in die omstandigheden, en vooral als de motor regelmatig wordt afgezet en weer wordt gestart bij lage buitentemperaturen (bijv. in de bergen), dieselbrandstof die speciaal voor de winter is ontwikkeld; in alle andere gevallen raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe. U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect.
L0B0116b
JTD-MOTOREN
fig. 162
133
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. Draai na het tanken de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort; draai vervolgens de sleutel rechtsom en neem hem uit het slot. Sluit het klepje.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedampopvangsysteem in gevaar worden gebracht.
134
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor JTD-motoren zijn:
De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Lancia Phedra. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van systemen om de schadelijke effecten te verminderen of drastisch te beperken.
– uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.).
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: – driewegkatalysator (katalysator); – lambdasondes; – benzinedamp-opvangsysteem.
– oxidatiekatalysator
– roetfilter (indien aanwezig): dit filter vangt onverbrande roetdeeltjes op en verbrandt deze vervolgens om de schadelijke uitlaatgasemissie te verminderen. De Lancia Phedra is klaar voor de start, met een ruime voorsprong op de strengste internationale milieueisen.
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering. Zie bij startproblemen “Lancia-CODE” in het hoofdstuk “ Wegwijs in uw auto”.
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. krachtig accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en bruusk remmen).
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide dat zeer giftig is en dodelijk kan zijn.
BENZINEMOTOR STARTEN BELANGRIJK Het gaspedaal mag pas worden ingetrapt nadat de motor is gestart. 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand.
BELANGRIJK Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand S en nogmaals starten.
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
3) Trap het koppelingspedaal geheel in. 4) Bij uitvoeringen met een automatische versnellingsbak moet de versnellingspook in stand P of N worden gezet. 5) Draai de contactsleutel in stand D en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. De elektrische installaties die veel stroom verbruiken (airconditioning, achterruitverwarming, enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit.
135
Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit aan als de motor draait. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel in stand S draaien en vervolgens weer in stand M; als de motor nog niet aanslaat, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Lancia-dealer.
JTD-MOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in.
136
4) Draai de contactsleutel in stand M. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje m branden. 5) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft. 6) Draai de contactsleutel in stand D onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. De elektrische installaties die veel stroom verbruiken (airconditioning, achterruitverwarming, enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel in stand S draaien en vervolgens weer in stand M; als de motor nog niet aanslaat, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Lancia-dealer.
MOTOR OPWARMEN – Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in. – Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloeistof een temperatuur heeft bereikt van 50°÷ 60°C.
ROLLEND STARTEN Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand S terwijl de motor stationair draait.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
PARKEREN Voer voor het parkeren van de auto de volgende handelingen uit:
Laat de contactsleutel niet in stand M staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
– zet de motor uit; – trek de handrem aan; – schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag; – zet de voorwielen zo dat de auto, als de handrem losschiet, direct tot stilstand komt. Zie voor uitvoeringen met automatische versnellingsbak de aanwijzingen in de betreffende paragraaf in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
137
VEILIG RIJDEN
VOOR U WEGRIJDT Enkele belangrijke tips:
Tijdens het ontwerpen van de Lancia Phedra heeft Lancia veel aandacht besteed aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid op de weg. Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden Hoewel u de meeste natuurlijk al kent, is het toch de moeite waard ze aandachtig te lezen.
– Controleer of de verlichting goed werkt. – Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. – Zet de hoofdsteunen zo, dat ze het hoofd steunen en niet de nek. – Controleer of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten, enz.). – Controleer of eventuele kinderzitjes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed bevestigd zijn op de stoelen die hierop zijn voorbereid.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldig in de bagageruimte om te voorkomen dat bij bruusk remmen voorwerpen door het interieur schieten. – Gebruik geen zware maaltijden voor een reis. Een lichte maaltijd draagt ertoe bij goede reflexen te behouden. Vermijd vooral het gebruik van alcohol. Het gebruik van bepaalde medicijnen kan de rijvaardigheid negatief beïnvloeden: lees aandachtig de bijbehorende waarschuwingen. Controleer regelmatig: – conditie en spanning van de banden; – niveau van de motorolie; – niveau van de koelvloeistof en de conditie van het koelsysteem; – niveau van de remvloeistof; – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging; – niveau van de ruitensproeiervloeistof.
138
TIJDENS DE RIT Enkele belangrijke tips: – De eerste regel van veilig rijden is voorzichtigheid. Voorzichtigheid houdt ook in, dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. – Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land waarin u rijdt en houdt u vooral aan de maximum snelheden. – Controleer ook altijd of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen en dat de kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Dieren dienen bij voorkeur in een van het interieur afgescheiden gedeelte te worden vervoerd. – Lange reizen moeten in optimale conditie worden gestart.
– Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. – Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. – Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de remen stuurbekrachtiging werken niet, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
Rijden onder invloed van alcohol, verdovende middelen, of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf en voor anderen.
Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling.
139
Rijd niet met voorwerpen op de vloer voor de bestuurdersstoel: tijdens het remmen kunnen deze tussen de pedalen komen waardoor het onmogelijk is te accelereren of te remmen.
Let op de dikte van eventuele extra vloermatten: zelfs een gering defect in het remsysteem kan tot gevolg hebben, dat het rempedaal dieper dan normaal moet worden ingetrapt.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voorin als achterin en zorg ervoor dat kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Zonder gordels rijden vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
IN HET DONKER RIJDEN Enkele belangrijke tips:
– Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid: doorrijden levert gevaar op voor uzelf en voor anderen. Ga pas weer rijden na voldoende rust. – Bewaar een veilige afstand, groter dan overdag, van de auto’s die voor u rijden. Het is moeilijk om de snelheid van andere auto’s te schatten als alleen de lichten te zien zijn. – Controleer of de koplampen goed staan afgesteld: als ze te laag staan, wordt uw zicht beperkt en raakt u sneller vermoeid. Als ze te hoog staan, kunnen ze andere weggebruikers hinderen.
– Rijd extra voorzichtig: rijden in het donker vergt veel meer concentratie.
– Gebruik het grootlicht alleen buiten de stad en als u zeker weet dat u andere weggebruikers niet hindert.
– Beperk de snelheid, vooral op onverlichte wegen.
– Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en passeer met dimlicht. – Houd alle lampen schoon. – Let buiten de stad op overstekende dieren.
140
MET REGEN RIJDEN Regen en natte wegen leveren gevaar op. Op natte wegen zijn alle manoeuvres moeilijker, omdat de wrijving tussen de banden en het wegdek aanzienlijk minder is. Het gevolg is dat de remweg aanmerkelijk langer is en dat de grip op het wegdek minder is. Enkele belangrijke tips: – Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Als het erg hard regent, wordt ook het zicht beperkt. Ontsteek in dat geval, ook overdag, het dimlicht, om de zichtbaarheid voor anderen te vergroten. – Rijd niet met hoge snelheid door plassen en houd het stuur stevig vast. Als u met hoge snelheid door een plas rijdt, kunt u door vermin-
dering van grip de controle over de auto verliezen (“aquaplaning”). – Zet de bedieningsknoppen van de klimaatregeling op ontwasemen (zie het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”), zodat u een goed zicht houdt. – Controleer regelmatig de conditie van de ruitenwisserbladen. IN DE MIST RIJDEN Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. Tips bij nevel, mist of kans op mistbanken: – Beperk uw snelheid. – Ontsteek, ook overdag, het dimlicht en indien nodig de mistachterlichten en de mistlampen voor. Gebruik niet het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken met goed zicht de mistachterlichten om de weggebruikers achter u niet te hinderen. Denk eraan dat mist de wegen ook nat maakt, waardoor manoeuvres moeilijker uit te voeren zijn en de remweg langer is: – Houd ruim afstand van de auto’s voor u; – Voorkom zoveel mogelijk abrupte snelheidswisselingen; – Vermijd zoveel mogelijk het inhalen van andere voertuigen; – Als u plotseling moet stoppen (bij een defect, door sterke vermindering van het zicht, enz.), tracht dan toch buiten de rijstrook te stoppen. Zet vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de dimlichten; – Druk in een rustig ritme op de claxon als u een andere auto denkt te zien.
141
IN DE BERGEN RIJDEN Enkele belangrijke tips: – Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. – Rijd nooit naar beneden met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrijstand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel. – Rijd met een matige snelheid, en vermijd het “afsnijden” van bochten. – Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte.
142
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN Enkele belangrijke tips: – Rijd met zeer matige snelheid. – Houd ruim afstand van de auto’s voor u. – Monteer sneeuwkettingen als u op besneeuwde wegen rijdt; zie de paragraaf “Sneeuwkettingen” in dit hoofdstuk. – Blijf niet te lang met een draaiende motor in diepe sneeuw stilstaan. De sneeuw kan de afvoer van uitlaatgas verhinderen, waardoor dit in het interieur terecht kan komen. – Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. – Vermijd snel optrekken en plotseling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen. MET ABS RIJDEN Het ABS is een voorziening op het remsysteem die twee belangrijke voordelen biedt: 1) Het voorkomt het blokkeren en daarmee het slippen van de wielen bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. 2) Het houdt de auto tijdens het remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt u tijdens het remmen obstakels ontwijken of van richting veranderen, mits de grip van de banden dit toelaat.
Enkele belangrijke tips: – Bij een noodstop of bij verminderde grip voelt u een lichte trilling in het rempedaal: dit is het signaal dat het ABS werkt. Laat het pedaal niet los, maar blijf het ingetrapt houden zodat het remsysteem continu werkt. – Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, maar verhoogt de grip van de banden op het wegdek niet. Houd daarom ook met auto’s met ABS een veilige afstand van de auto’s die voor u rijden en beperk de snelheid voor u een bocht inrijdt. Het ABS dient om de bestuurbaarheid van de auto te verbeteren, en niet om harder te rijden.
KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten aan de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat daarom tijdig de in het onderhoudsschema aangegeven werkzaamheden uitvoeren (zie bougies, lucht-/brandstoffilter, klepspeling, enz.). Zie voor het onderhoudsschema het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”.
Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden. Als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
143
Imperiaal/skidrager
Airconditioning
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de airconditioning vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
144
Aërodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft, evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Acceleratie
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken.
Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een te hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto’s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. voor spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
145
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN Het milieu is één van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Lancia Phedra. Het is niet voor niets dat de resultaten van zijn uitlaatgasreinigingssystemen boven de geldende normen liggen. Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat hij/zij onnodig schade aan het milieu toebrengt. Vaak wordt door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt. Over dit onderwerp vindt u hierna diverse nuttige tips, die een geheel vormen met de tips met het symbool #, die u in de diverse hoofdstukken van dit boekje kunt vinden. We vragen uw aandacht voor al deze tips.
146
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is dat u zich te allen tijde houdt aan het geprogrammeerd onderhoudsschema. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine (95 RON). Gebruik voor de JTD-motoren uitsluitend speciale dieselbrandstof (EN590-specificatie).
Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak bij een noodstart uitsluitend gebruik van een hulpaccu. Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en wendt u zo snel mogelijk tot een Lancia-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de katalysator ernstig beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Laat de motor voor vertrek niet warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste geval moet u de motor niet langer dan 30 seconden laten warmdraaien.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet.
TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE TIPS
Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem.
Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
147
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
148
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
WINTERBANDEN Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden. Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Lancia-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang de winterbanden in dat geval.
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie “H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving.
149
SNEEUWKETTINGEN
Wij raden u aan het ESP-systeem uit te schakelen bij het rijden met sneeuwkettingen.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt:
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
– Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
Gebruik alleen sneeuwkettingen waarvan de dikte boven het profiel maximaal 12 mm is. Wij raden u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Lancia Lineaccessori-programma. Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
– Schakel een versnelling in. Plaats bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak de versnellingspook in stand P; – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was. – Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. – Zet de ruiten een klein stukje open.
150
– Schakel het diefstalalarm niet in. – Maak de minkabel (–) los van de accu en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5V. – Tap het koelsysteem van de motor niet af. – Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
WEER IN GEBRUIK NEMEN Als de auto langdurig niet gebruikt is en u wilt de auto weer in gebruik nemen, voer dan de volgende handelingen uit: – Neem de buitenzijde van de auto (carrosserie) niet droog af. – Controleer visueel op lekkage van vloeistoffen (olie, rem- en koppelingsvloeistof, koelvloeistof, enz.). – Laat de motorolie en het oliefilter vervangen. – Controleer het niveau van: rem/koppelingsvloeistof, koelvloeistof. – Controleer het luchtfilter en vervang het zonodig. – Controleer de bandenspanning en controleer de banden op beschadigingen, inkepingen of scheuren. Laat de banden zonodig vervangen.
NUTTIGE ACCESSOIRES (fig. 1) Ook als het wettelijk niet verplicht is, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben : – verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaaskompressen, verbandgaas, pleisters enz.; – een zaklamp; – een schaar met afgeronde punten; – werkhandschoenen; – een brandblusser. De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma. L0B0202b
– Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig.
– Controleer de conditie van de riemen in de motor. – Controleer de acculading en sluit de minkabel (–) aan.
fig. 1
151
NOODGEVALLEN STARTEN MET EEN HULPACCU
Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
Ga als volgt te werk (fig. 1 - 2): 1) Open de beschermkap A. 2) Verbind de pluspolen B (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel.
De accu bevindt zich onder het luikje in de vloer voor de passagiersstoel.
3) Sluit een tweede startkabel aan op de minpool C (– teken nabij de pool) van de hulpaccu en op de massa-aansluiting D van de auto die gestart moet worden.
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
fig. 1
152
L0B0117b
L0B0042b
4) Start de motor.
fig. 2
5) Neem, als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Lancia-dealer.
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken: brand- en ontploffingsgevaar.
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
EEN LEKKE BAND Enkele uitvoeringen (indien aanwezig) zijn voorzien van bandenspanningsensoren; een eventuele vermindering van de bandenspanning wordt op de volgende manier aan de bestuurder kenbaar gemaakt: vermindering van de spanning op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem verschijnt de betreffende mededeling en er klinkt 1 “GONG”; wendt u tot de Lancia-dealer. een lekke band - het waarschuwingslampje “STOP” gaat branden, op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem verschijnt de betreffende mededeling en er klinken 3 opeenvolgende “GONGS”; vervang de lekke band op de hieronder beschreven manier. Bovendien verschijnt, als het systeem niet in staat is om de bandenspanning aan te geven, de betreffende mededeling op het display.
153
ALGEMENE AANWIJZINGEN Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto.
154
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. Start de motor niet als de auto is opgekrikt. Als u met een aanhanger rijdt, koppel dan eerst de aanhanger los voordat u de auto opkrikt.
Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd), moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype. Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voor als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.
Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig en herstel, indien nodig, de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
WIEL VERWISSELEN Het is nodig te weten dat: – de krik 3,4 kg weegt; – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; – buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden uit de auto zijn, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Als de auto op een helling of op een slecht wegdek staat, blokkeer de wielen dan met stenen of andere voorwerpen.
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk: 1) Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond.
155
10) Maak het reservewiel los van de steun C en neem het reservewiel uit. Sluit vervolgens de achterklep.
7) Sluit de motorkap en breng het gereedschap dichtbij het te verwisselen wiel.
2) Zet de motor uit en trek de handrem aan. 3) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Plaats bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak de versnellingshendel in stand P.
8) Open de achterklep en trek met behulp van de ring A-fig. 4 de dop B uit en draai de dop om de blokkeerschroef C van de reservewielhouder te bereiken.
4) Open de motorkap (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Motorkap” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw Auto”). 5) Neem de slinger A (fig. 3) van de krik uit de betreffende steun.
L0B0120b
9) Draai met de slinger A (fig. 5) de schroef helemaal los van het reservewiel B.
L0B0118b
L0B0119b
6) Verwijder het beschermpaneel B en haak vervolgens met behulp van ring C de elastische band D los en pak de krik E.
fig. 3
156
fig. 4
fig. 5
11) Verwijder de geklemde naafdop A (fig. 6) op de door de pijl aangegeven plaats met behulp van het bijgeleverde gereedschap B, dat zich in de houder van de krik bevindt.
12) Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer één slag los; gebruik om de antidiefstalbout los te maken de speciale, bijgeleverde adapter A (fig. 7).
L0B0121b
13) Draai de slinger van de krik zo dat deze iets omhoog komt en plaats de krik op de daarvoor bestemde plaats dichtbij het te verwisselen wiel. 14) Controleer of de groef A (fig. 8) van de krik goed om de rand B van de chassisbalk valt.
15) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op grond staat. 16) Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. Als u de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan u hand oploopt door contact met de grond.
fig. 7
L0B0123b
L0B0122b
fig. 6
fig. 8
157
Ter afsluiting:
20) Monteer het reservewiel, waarbij één van de gaten A (fig. 9) over de pen B moet vallen en draai vervolgens met de slinger de vijf wielbouten vast.
17) Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest.
– plaats het verwisselde wiel op de daarvoor bestemde plek onder de vloer en haak de houder vast.
21) Draai de slinger van de krik zodat de auto zakt.
18) Draai de vijf wielbouten helemaal los en trek het wiel los.
– draai met de slinger de blokkeerschroef vast totdat de resevewielhouder goed vast zit en plaats vervolgens de dop.
22) Verwijder de krik en draai de wielbouten kruiselings vast in de volgorde die is aangegeven in (fig. 10).
19) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
– sluit de achterklep. – plaats de krik, het gereedschap voor het verwijderen van de naafdop en de slinger in de betreffende houders in de motorruimte.
fig. 9
158
L0B0125b
L0B0124b
– sluit de motorkap.
fig. 10
EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Lancia-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
159
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 11)
– Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt.
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:
– Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk.
L0B0127b
ALGEMENE AANWIJZINGEN
A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting; verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.
– Controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd.
B Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
– Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen.
C - D Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
– Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
E Gasontladingslampen (xenonlampen).
fig. 11
160
Gloeilamp
Figuur 11
Type
Vermogen
Parkeerlichten voor
A
W5W
5W
Dimlichten: – halogeenlamp – gasontladingslamp
C E
H7 D15
55W 35W
Grootlicht
C
H7
55W
Mistlampen voor
D
H3
55W
Richtingaanwijzers: – voor – op het voorspatbord – achter
B A B
PY21W WY5W PY21W
21W 5W 21W
Remlichten en achterlichten
B
P21/5W
21W/5W
Derde remlicht
A
W5WF14
5W
Achteruitrijlichten
B
P21W
21W
Mistachterlichten
B
P21W
21W
Kentekenplaatverlichting
A
W5W
5W
Plafondverlichting interieur
A
W5W
5W
Bagageruimteverlichting
A
W5W
5W
Verlichting dashboardkastje
A
W5W
5W
Spiegelverlichting zonneklep
A
W5W
5W
Dorpelverlichting
A
W5W
5W
161
DEFECTE BUITENVERLICHTING
Gloeilamp voor het dimlicht vervangen: verwijder de rubber dop 1 (fig. 13) door hem linksom te draaien.
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Gloeilamp voor het parkeerlicht, grootlicht en richtingaanwijzers vervangen: verwijder het deksel 2 door het linksom te draaien.
KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de parkeerverlichting, het grootlicht, het dimlicht, de richtingaanwijzers en de mistlampen voor opgenomen (fig. 12):
Gloeilampen voor de mistlampen vervangen: verwijder het deksel 3 door het linksom te draaien.
A - parkeerlicht; B - grootlicht; C - dimlicht; D - richtingaanwijzers; E - mistlampen voor.
fig. 12
162
L0B0131b
L0B0130b
BELANGRIJK Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Een gloeilamp vervangen” in dit hoofdstuk.
fig. 13
DIMLICHT
GROOTLICHT (fig. 15)
PARKEERLICHTEN VOOR (fig. 14)
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
Met halogeenlamp (fig. 16)
– Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven;
– Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven;
Gloeilamp vervangen: – Verwijder de rubber dop 1 zoals hiervoor is beschreven;
– Maak de stekker A los.
– Druk op lippen zoals wordt aangegeven in de figuur en trek de lamphouder A uit;
– Haak de borgveer B los.
– Maak de stekker A los.
– Verwijder de lamp C en vervang hem.
– Verwijder de geklemde lamp B en vervang hem.
– Haak de borgveer B los. – Verwijder de lamp C en vervang hem.
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de koplamp moeten vallen.
– Plaats de lamphouder terug in de daarvoor bestemde zitting.
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de koplamp moeten vallen.
– Haak de borgveer B weer vast. – Maak de stekker A vast.
– Haak de borgveer B weer vast.
fig. 14
L0B0133b
L0B0134b
L0B0135b
– Maak de stekker A vast.
fig. 15
fig. 16
163
Met gasontladingslamp (fig. 17) Wij raden u aan defecte gasontladingslampen door de Lancia-dealer te laten vervangen.
De gasontladingslampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en laten drogen. Monteer vervolgens de lamp.
RICHTINGAANWIJZERS VOOR (fig. 18) Gloeilamp vervangen: – Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven. – Draai de lamphouder A linksom en trek hem uit. – Verwijder de lamp B door hem iets in te drukken en linksom te draaien (“bajonetfitting”).
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het vervangen van de lamp dient slechts ter informatie.
– Vervang het lampje. – Monteer de lamphouder. Draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vast zit.
Gloeilamp vervangen: – Verwijder de rubber dop 1 zoals hiervoor is beschreven;
L0B0129b
– Maak de stekker B los. – Verwijder de lamp C en vervang hem.
L0B0136b
– Haak de borgveer A los.
– Plaats de nieuwe lamp en maak de stekker B weer vast. – Haak de borgveer A weer vast.
fig. 17
164
fig. 18
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD (fig. 20 - 21)
MISTLAMPEN VOOR (fig. 19) Gloeilamp vervangen:
– Verwijder de geklemde lamp D en vervang de lamp. – Monteer de lamphouder C en vervolgens de lampunit.
Gloeilamp vervangen:
– Verwijder het deksel 3 zoals hiervoor is beschreven.
– Duw met de hand het lampenglas A in richting 1 zodat de interne borglip B wordt ingedrukt. Verwijder vervolgens de lampunit in richting 2.
– Maak de stekker A los. – Haak de borgveer B los. – Trek de lamp C uit de houder en vervang hem.
– Draai de lamphouder C linksom. Ga voorzichtig te werk bij het verwijderen van de richtingaanwijzerunit op het voorspatbord zodat de carrosserie en het lampenglas niet beschadigd worden.
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de koplamp moeten vallen. – Haak de borgveer B weer vast.
fig. 19
L0B0137b
L0B0128b
L0B0132b
– Maak de stekker A vast.
fig. 20
fig. 21
165
ACHTERLICHTUNITS
A - richtingaanwijzer;
In de achterlichtunits zijn de gloeilampen voor de achterlichten/remlichten, richtingaanwijzers, achteruitrijlichten en de mistachterlichten opgenomen (fig. 22):
B - achterlichten/remlichten;
Gloeilamp vervangen (fig. 23 - 24): – Verwijder de afwerking A bij de punten en in de richting die door de pijlen worden aangegeven.
C - achteruitrijlicht; D - mistachterlichten.
L0B0263b
L0B0041b
L0B0115b
– Maak de stekker B los en vervolgens de twee blokkeerschroeven C.
fig. 22
166
fig. 23
fig. 24
A - Richtingaanwijzers (oranje); B - Duplogloeilamp rem-/achterlicht; C - Gloeilamp achteruitrijlicht; D - Gloeilamp voor mistachterlicht. – Verwijder de gloeilampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien zoals is afgebeeld in de figuur.
– Maak de stekker B vast en monteer de afwerking A.
– Verwijder het geklemde beschermdeksel A.
Gloeilamp vervangen: – Open de achterklep.
KENTEKENPLAATVERLICHTING (fig. 26) De kentekenplaatverlichting bevindt zich aan beide zijden van de handgreep voor het openen van de achterklep. Gloeilamp vervangen: – Verwijder het geklemde lampenglas A zoals in de figuur is aangegeven. – Verwijder de geklemde lamp B en vervang hem;
fig. 26 L0B0138b
– Monteer na het vervangen van de lamp de lamphouder door deze rechtsom te draaien. Controleer vervolgens of de houder goed vat zit.
DERDE REMLICHT (fig. 27 - 28)
L0B0144b
– Verwijder de lamphouders door ze iets naar links te draaien (fig. 25):
– Monteer de lichtunit en draai de vleugelmoer D aan de buitenkant en de twee blokkeerschroeven C aan de binnenkant vast.
L0B0142b
– Draai de vleugelmoer D los en neem de achterlichtunit naar buiten uit.
fig. 25
fig. 27
167
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING IN HET MIDDEN-ACHTER (fig. 29 - 30)
– Zoek de doorgebrande en geklemde lamp en vervang hem. – Monteer de lamphouder C.
– Zoek de doorgebrande en geklemde lamp en vervang hem. – Monteer het lampenglas A en controleer of het goed bevestigd is.
L0B0146b
L0B0143b
168
– Verwijder het geklemde lampenglas A zoals in de figuur is aangegeven.
BELANGRIJK Deze werkwijze is voor alle drie de lampen gelijk. De illustraties hebben betrekking op de plafondverlichting voor.
– Plaats het beschermdeksel A en controleer of het goed bevestigd is.
fig. 28
Gloeilamp vervangen:
L0B0147b
– Duw de lippen B, zoals is aangegeven, in en verwijder aan de onderkant de lamphouder C van de lichtunit.
fig. 29
fig. 30
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE (fig. 32)
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
– Wip het geklemde lampenglas A op de door de pijl aangegeven plaats los.
– Open de klep en wip het lampenglas A gedeeltelijk los.
– Open het dekseltje A van het spiegeltje.
– Trek het lampenglas A in de richting van de pijl (naar de onderkant van het kastje) om de schakelaar B niet te beschadigen.
– Verwijder de geklemde gloeilamp C en vervang hem.
– Verwijder de geklemde gloeilamp C en vervang hem.
– Monteer het lampenglas B en sluit het dekseltje A.
– Duw het lampenglas A terug totdat u de vergrendeling hoort en let daarbij op schakelaar B.
– Verwijder de geklemde lamp B en vervang hem. – Duw het lampenglas A terug totdat u de vergrendeling hoort.
L0B0152b
L0B0151b
– Wip het geklemde lampenglas B op de door de pijl aangegeven plaats los.
fig. 31
DORPELVERLICHTING (fig. 33)
L0B0145b
VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL (fig. 31)
fig. 32
fig. 33
169
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 34) Gloeilamp vervangen:
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
– Verwijder de geklemde lamp B en vervang hem. – Duw het lampenglas A terug totdat u de vergrendeling hoort.
B - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een zekering met behulp van het bijgeleverde tangetje C. Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
L0B0153b
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip A mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met hetzelfde ampèrage (zelfde kleur).
A - Zekering in goede staat.
L0B0155b
ALGEMENE AANWIJZINGEN (fig 35)
– Wip het geklemde lampenglas B op de door de pijl aangegeven plaats los.
fig. 34
170
fig. 35
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur.
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hoger ampèrage; BRANDGEVAAR.
Controleer voordat u een zekering vervangt of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Als een hoofdzekering (MIDI-FUSE, MAXI-FUSE of MEGA-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Lancia-dealer.
PLAATS VAN DE ZEKERINGEN (fig. 36 - 37 - 38) De zekeringen bevinden zich in drie zekeringenkasten: – in het dashboardkastje; verwijder het beschermdeksel A om ze te bereiken. – onder het luikje in de vloer voor de passagiersstoel voor, naast de accu; verwijder het beschermdeksel B om ze te bereiken. – in de motorruimte; verwijder het beschermdeksel C om ze te bereiken.
171
172
L0B0149b
L0B0148b
fig. 36
fig. 37
L0B0154b
fig. 38
173
Zekeringenkast in het dashboardkastje (fig. 36) 1
10A
Mistachterlichten
2
15A
Achterruitwisser
4
15A
Voeding functies van belangrijke elektronische regeleenheid
5
10A
Remlicht links
7
20A
Spotje, aansteker, verlichting dashboardkastje passagierszijde, automatische achteruitkijkspiegel
9
30A
Opendak voor, ruitenwissers voor
10
20A
Diagnosestekker, aansluiting voor trekhaak
11
15A
Diefstalalarm, Connect Nav+ telematica-infosysteem, bedieningsknoppen op stuurwiel, roetfilter (JTD-uitvoeringen);
12
10A
Parkeerlicht rechts, kentekenplaatverlichting, verlichting bedieningsknoppen airconditioning, plafondverlichting (eerste, tweede en derde rij)
14
30A
Centrale portiervergrendeling, extra vergrendeling
15
30A
Achterruitsproeier
16
5A
Voeding airbag-systeem, voeding body computer
17
15A
Remlicht rechts, derde remlicht, remlicht eventuele aanhanger
18
10A
Voeding diagnosestekker, schakelaar rempedaal en koppeling.
19
40A
Shunt
20
10A
Voeding autoradio via body computer
22
10A
Parkeerlicht links; achterlicht eventuele aanhanger
23
15A
Sirene diefstalalarm
24
15A
Voeding parkeersensoren via body computer
26
40A
Achterruitverwarming
174
Zekeringenkast naast de accu (fig. 37) 1
40A
Elektrische zijschuifdeur rechts
2
40A
Elektrische zijschuifdeur links
3
30A
Hifi-versterker
4
–
Beschikbaar
29
–
Beschikbaar
30
–
Beschikbaar
31
–
Beschikbaar
32
25A
Bestuurdersstoel met elektrische afstelling
33
25A
Passagiersstoel met elektrische afstelling
34
20A
Opendak derde rij
35
20A
Opendak tweede rij
36
10A
Stoelverwarming passagierszijde
37
10A
Stoelverwarming bestuurderszijde
38
15A
Kinderveiligheidsslot
39
20A
12V-stekkerdoos derde rij
40
20A
12V-stekkerdoos bij de bestuurdersstoel
175
Zekeringenkast in de motorruimte (fig. 38) 1
10A
Schakelaar achteruitrijlichten, gasontladingslampen (xenon), bediening aanjager, niveau koelvloeistof, verwarmd dieselfilter (JTD-uitvoeringen), voorgloeibougies (JTD-uitvoeringen), cruise-control, luchtkwantummeter (JTD-uitvoeringen)
2
15A
Brandstofpomp, uitlaatgasrecirculatie en regelaar turbocompressor (JTD-uitvoeringen).
3
10A
ABS, ESP.
4
10A
Voeding services via start-/contactslot voor body computer
5
10A
Roetfilter (JTD-uitvoeringen).
6
15A
Mistlampen voor
7
20A
Koplampsproeiers
8
20A
Voeding relais body computer, bediening relais elektroventilateur (JTD-uitvoeringen), magneetklep oliedrukregelaar en uitlaatgasrecirculatie (JTD-uitvoeringen).
9
15A
Dimlicht links, koplampverstelling.
10
15A
Dimlicht rechts
11
10A
Grootlicht links
12
10A
Grootlicht rechts
13
15A
Claxon
14
10A
Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp
15
30A
Lambdasonde, inspuitventielen, bougies, brandstofdamp afsluitklep, uitlaatgasverdeling en -recirculatie (benzine-uitvoeringen), magneetklep inspuitpomp (JTD-uitvoeringen)
16
30A
Luchtpomp (benzine-uitvoeringen);
17
30A
Ruitenwissers
18
40A
Extra aanjagers.
176
In deze zekeringenkast bevinden zich ook de volgende MAXI-FUSE zekeringen: MAXI-FUSE
50A
Elektroventilateur (tweede snelheid);
MAXI-FUSE
50A
ABS, ESP.
MAXI-FUSE
30A
Magneetklep ESP-systeem;
MAXI-FUSE
60A
Voeding 1 body computer;
MAXI-FUSE
70A
Voeding 2 body computer;
MAXI-FUSE
30A
Elektroventilateur (eerste snelheid)
MAXI-FUSE
40A
Lancia CODE
MAXI-FUSE
50A
Extra aanjagers klimaatregeling.
177
Een lege accu Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen.
2) Sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen. Let hierbij op de polariteit. 3) Schakel de acculader in. 4) Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los.
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u tot een Lanciadealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
5) Sluit de minklem weer aan op de accu.
ACCU OPLADEN
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga als volgt te werk: 1) Maak de minklem los van de accu. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het elektronisch diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening.
178
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
STARTEN MET EEN HULPACCU Zie “Starten met een hulpaccu” in dit hoofdstuk.
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO
MET DE GARAGEKRIK Voor
MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. Het is nodig te weten dat: – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type;
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto.
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik op de punten te plaatsen, zoals is aangegeven in (fig. 39): A: opkrikken rechtsvoor; B: opkrikken linksvoor. Achter Het opkrikken is niet mogelijk.
L0B0139b
– buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.
Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. fig. 39
179
HET SLEPEN VAN DE AUTO
MET EEN HEFBRUG De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen zich op de in (fig. 40) aangegeven plaatsen bevinden:
Het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd, bevindt zich in de motorruimte.
A - hefarm voor;
– verwijder het geklemde dekseltje C op de voorbumper (fig. 42) of de achterbumper (fig. 43);
Sleepoog bevestigen:
B - hefarm achter.
– draai het sleepoog A geheel op de schroefdraadpen. L0B0156b
– open de motorkap (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Motorkap” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw Auto”); – verwijder het sleepoog A (fig. 41) uit de houder B;
fig. 40
180
L0B0157b
L0B0044b
L0B0043b
fig. 42
fig. 41
fig. 43
Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen draait. Controleer, voordat de auto wordt gesleept, of het sleepoog geheel op de schroefdraadpen is gedraaid.
Draai voor het slepen de sleutel in stand M en vervolgens in stand S zonder de contactsleutel uit het slot te nemen. Als de contactsleutel wordt uitgenomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen.
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
BELANGRIJK Controleer bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak of de versnellingsbak in de vrijstand (stand N) staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, zoals hiervoor beschreven. Als de versnellingsbak niet in de vrijstand N kan worden gezet, dan mag de auto niet worden gesleept. Wendt u in dat geval tot de Lanciadealer.
181
– Het is belangrijk altijd rustig te blijven; als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk; stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij; zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in; verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval; wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding; geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen; waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen. – Bij kettingbotsingen is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken, vooral bij weinig zicht, groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail. – Neem bij de betrokken auto's de contactsleutel uit. – Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten.
182
-Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of grond. Gebruik nooit water. – Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen. ALS ER GEWONDEN ZIJN – Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden. – Blijf niet om de gewonde heen staan. – Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden.
Als u een gewonde uit de auto haalt: trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie. VERBANDTROMMEL (fig. 44) De verbandtrommel moet ten minste bevatten: steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken, verschillende soorten verband, pleisters van verschillende afmetingen, hechtpleister, een pak hydrofiele watten, een flesje jodium, een pak zakdoekjes, een schaar met afgeronde punten, een pincet, twee bloedstelpende zwachtels. Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser en een deken aan boord te hebben. Zowel de verbandtrommel als de brandblusser zijn opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma. L0B0198b
BIJ EEN ONGEVAL
– Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los. – Geef niets te drinken aan de gewonde; de gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. – Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten.
fig. 44
ONDERHOUD VAN DE AUTO GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die: – iedere 20.000 km bij JTD-uitvoeringen; – en iedere 30.000 km bij benzineuitvoeringen moeten worden uitgevoerd.
Bedenk echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 km voor de JTD-uitvoeringen of 30.000 km bij de benzine-uitvoeringen als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig ook bij. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Lancia-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het slepen van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
183
ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE-UITVOERINGEN
30
60
90
120
150
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes, akoestisch waarschuwingssysteem, enz.) controleren.
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
x 1000 km
ç
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
ç
180
ç
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.), rubber slangen van rem- en brandstofsysteem, schokdempers
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Handrem controleren/afstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Uitlaatgasemissie controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Luchtfilter vervangen
184
ç
ç
ç
x 1000 km Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, enz.)
30
60
90
120
150
ç
ç
ç
ç
ç
Getande distributieriem vervangen (*)
180 ç
ç
Bougies vervangen (uitvoering 2.0 16V)
ç
ç
Bougies vervangen (uitvoering 3.0 V6)
ç
ç
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
ç
ç
ç
Olie van versnellingsbak en differentieel controleren (behalve automatische versnellingsbak)
ç
ç
ç
Motorolie verversen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Motoroliefilter vervangen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
ç ç
ç
ç ç
ç
ç ç
ç
(*) Of iedere 80.000 km bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor, stoffige omgeving). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aa`tal afgelegde kilometers.
185
JTD-UITVOERINGEN x 1000 km
20
40
60
80
100
120
140
160
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes, akoestisch waarschuwingssysteem, enz.) controleren.
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
ç
180
ç
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.), rubber slangen van rem- en brandstofsysteem, schokdempers
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Handrem controleren/afstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Uitlaatgasemissie controleren
ç
ç
ç
Brandstoffilter vervangen
ç
ç
ç
Luchtfilter vervangen
ç
ç
ç
186
x 1000 km Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)
20
40
60
80
100
120
140
160
180
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Getande distributieriem vervangen (*)
ç
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
ç
Olie van versnellingsbak en differentieel controleren (behalve automatische versnellingsbak)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Motorolie verversen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Motoroliefilter vervangen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar) Roetfilter vervangen/reinigen en specifieke vloeistof bijvullen (uitvoeringen 2.2 JTD)
ç ç
ç
ç
ç ç ç
ç
ç
ç ç
ç
ç
ç
(*) Of iedere 120.000 km bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor, stoffige omgeving). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.
187
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto’s waarmee jaarlijks ongeveer 10.000 km wordt gereden is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat: – Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel). – Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren. – Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren. – Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren.
188
– Remblokken voor/achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren. – Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem.
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN
– Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.).
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: – niveau van de motorkoelvloeistof; – niveau van de remvloeistof/niveau van de olie voor de hydraulische koppelingbediening; – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging; – niveau van het elektrolyt in de accu; Vloeistofniveau ruitensproeiers voor en achter en koplampsproeiers; – conditie en spanning van de banden.
– Motorolieniveau controleren en eventueel bijvullen.
Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen.
– Acculading controleren. – Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren.
– Pollenfilter vervangen.
Iedere 5.000 km (alleen bij JTDmotoren): condens uit brandstoffilter aftappen.
Gebruik bij voorkeur producten van de FL Group omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lancia-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Lancia-dealer. BELANGRIJK - Dieselfilter
BELANGRIJK - Motorolie Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: – trekken van aanhangers of caravans
Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden; wendt u in dat geval tot de Lancia-dealer.
– rijden op stoffige wegen – veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul
BELANGRIJK -Pollenfilter
– veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat.
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
BELANGRIJK - Luchtfilter
BELANGRIJK - Accu
Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het geprogrammeerd onderhoudsschema staat aangegeven.
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden. Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Lancia-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Lancia-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt; voer deze werkzaamheden niet uit als u er geen ervaring mee hebt.
189
L0B0158b
NIVEAUS CONTROLEREN BELANGRIJK Houdt u bij het openen van de motorkap aan de aanwijzingen in de paragraaf “Motorkap” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw Auto”. Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen. fig. 1 - Benzine-uitvoeringen 2.0
16V
fig. 2 - Benzine-uitvoeringen 3.0
V6
1. Ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof (indien aanwezig) - 2. Koelvloeistof - 3. Olie van de stuurbekrachtiging - 4. Motorolie - 5. Remvloeistof en olie voor hydraulische koppelingbediening.
190
16V
automatische versnellingsbak L0B0295B
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen en dampen aanwezig zijn, waardoor er brandgevaar bestaat.
en 2.0
L0B0160b
Let op. Vul nooit vloeistoffen bij met andere specificaties dan de originele vloeistof omdat hierdoor de auto ernstig kan beschadigen.
fig. 3 - Uitvoeringen 2.0 JTD
1. Ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof (indien aanwezig) - 2. Koelvloeistof - 3. Olie van de stuurbekrachtiging - 4. Motorolie - 5. Remvloeistof en olie voor hydraulische koppelingbediening.
fig. 4 - Uitvoeringen 2.2 JTD
L0B0161b
Let op: Ook sjaals, dassen of loszittende kledingstukken kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
191
MOTOROLIE (fig. 4a-4b-5-6) Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok A en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening B motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
192
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding.
Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
L0B0162b
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
L0B0294b
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
fig. 4b - Uitvoeringen 3.0 V6
L0B0164b
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren.
fig. 4a - Benzine-uitvoeringen 2.0 16V en 2.0 16V automatische versnellingsbak
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Lancia-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
Motorolieverbruik
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, laat dan door de Lancia-dealer het juiste niveau herstellen.
fig. 5 - Uitvoeringen 2.0 JTD
193
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
L0B0163b
Een te laag niveau bijvullen door langzaam via de vulopening A van het expansiereservoir, een mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% Paraflu11 van de FL Group te gieten, totdat het niveau bij het MAXmerkteken staat. Het anti-vriesmengsel in het koelsysteem beschermt tot een temperatuur van –35°C.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
L0B0159b
Het niveau van de koelvloeistof moet op een vlakke ondergrond en bij een koude motor worden gecontroleerd en moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir bevinden.
MOTORKOELVLOEISTOF (fig. 8)
fig. 6 - Uitvoeringen 2.2 JTD
194
fig. 8
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
Open de dop A en controleer visueel het vloeistofniveau in het reservoir. Als de vloeistof bijgevuld moet worden, gebruik dan een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: – 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
– 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter;
L0B0167b
– bij temperaturen onder –20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken.
fig. 9
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING (fig. 10) Controleer of het niveau van de olie in het reservoir overeenkomt met het MAX-merkteken op het reservoir. De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande en koude motor. Als het olieniveau lager is dan voorgeschreven, moet olie worden bijgevuld met dezelfde specificaties als de olie waarmee het systeem is gevuld. Ga als volgt te werk:
L0B0165b
VLOEISTOF RUITENSPROEIERS VOOR/ACHTER KOPLAMPSPROEIERS (indien aanwezig - fig. 9)
Gebruik de ruitensproeiers niet als het reservoir leeg is om schade aan de pompmotor te voorkomen.
fig. 10
195
– draai bij een draaiende motor het stuur meerdere keren geheel naar rechts en naar links; plaats het stuur vervolgens in de rechtuitstand; – open de dop A en wacht totdat het niveau van de olie in het reservoir gestabiliseerd is;
Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is ontvlambaar.
REM- EN KOPPELINGSVLOEISTOF (fig. 11) Draai de dop A los en controleer of de vloeistof in het reservoir op het maximum niveau staat.
– vul olie bij tot het MAX-merkteken en monteer de dop. De rem- en koppelingsvloeistof is zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld.
L0B0166b
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door de Lanciadealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd.
fig. 11
196
De remvloeistof is giftig en corrosief. Onderdelen die per ongeluk in contact komen met de vloeistof moeten direct worden schoongemaakt met water en zeep en daarna goed worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
LUCHTFILTER Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid meten. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem. Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk dat het luchtinlaatsysteem altijd in perfecte conditie is.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van vloeistoffen met andere specificaties moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
De beschrijving van de procedure voor het vervangen van het filter dient slechts ter informatie. Wendt u tot de Lancia-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
197
Als het filter niet op de juiste wijze, zoals hierna is beschreven, wordt vervangen en als de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, dan kan de veiligheid tijdens het rijden in gevaar komen.
POLLENFILTER
Als de auto overwegend wordt gebruikt in stoffige gebieden, is het raadzaam het filter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Het filter filtert de lucht mechanisch en elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten. Laat het filter ten minste één keer per jaar controleren door de Lancia-dealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen.
VERVANGEN (fig. 12 - 13) Ga als volgt te werk: – verwijder de slinger van de krik;
L0B0168b
– neem het filterelement uit en vervang het.
L0B0170b
Als het filter wordt gereinigd, kan het beschadigd worden, waardoor ernstige schade aan de motor kan ontstaan.
– draai de bouten van het deksel aan het luchtfilterhuis A los en verwijder het deksel B;
fig. 12 - Benzine-uitvoering 2.0 16V en 2.0 16V met autom.versn.bak
198
Het verdient aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in stoffige gebieden, het filter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
fig. 13 - JTD-uitvoeringen
DIESELFILTER (JTD-uitvoeringen) CONDENS AFTAPPEN (fig. 14)
Laat het pollenfilter vervangen door de Lanciadealer.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien; daarom is het iedere 5000 km noodzakelijk om het systeem af te tappen.
Verontreinig het milieu niet met water dat is vermengd met dieselbrandstof. Wij raden u aan om de condens te laten aftappen bij de Lancia-dealer omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van milieuverontreinigende producten.
Het verdient aanbeveling dit door de Lancia-dealer te laten doen. De beschrijving van de procedure dient slechts ter informatie: – draai de knop A enige slagen los; de knop bevindt zich aan de onderkant van het filter; – draai de knop A weer vast als er uitsluitend brandstof zonder water uitstroomt.
L0B0172b
BELANGRIJK Als het pollenfilter niet wordt vervangen, dan wordt de werking van de klimaatregeling nadelig beïnvloed.
fig. 14
199
ACCU De accu van de Phedra is “onderhoudsarm”: onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen. De accu bevindt zich onder het luikje op de vloer voor de passagiersstoel voor.
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Lanciadealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen afvoeren van de accu.
VLOEISTOFNIVEAU VAN DE ACCU CONTROLEREN (elektrolyt)
BELANGRIJK Controleer bij de montage van de accu of deze op de juiste wijze is bevestigd.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: gevaar voor brand en explosies.
Het vloeistofniveau moet worden gecontroleerd en eventueel bijgevuld, overeenkomstig de intervallen die staan aangegeven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk. Laat deze handelingen door de Lanciadealer uitvoeren.
ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk staan aangegeven; voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
200
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu. Bovendien kan explosiegevaar optreden.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren, raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Houdt u, om snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, zorgvuldig aan de volgende aanbevelingen: – wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn; controleer bovendien of de interieurverlichting gedoofd is; – de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd; – voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uit staat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.); – maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los. BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing
201
(bij temperaturen onder -10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben of veel stroom vragen, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineaccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.
202
Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Als grote stroomverbruikers, zoals verwarming van het babyflesje, stofzuiger, mobiele telefoon, koelbox, enz. bij uitgezette motor of als de motor stationair draait van voedingsspanning worden voorzien, dan zal de accu sneller ontladen. BELANGRIJK Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elektronische veiligheidssystemen.
Accu van:
Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor:
50 Ah
30 mA
60 Ah
36 mA
70 Ah
42 mA
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN
– Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand A of M staat.
WIELEN EN BANDEN
Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig.
– Controleer de polariteit niet door middel van vonken.
BANDENSPANNING
Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart:
– Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder de regeleenheden als door de werkzaamheden de temperatuur te hoog wordt.
– Zet de motor altijd uit voordat u de accu loskoppelt van de elektrische installatie. – Koppel de accuklemmen altijd los als de accu moet worden opgeladen. – Gebruik bij een noodstart altijd een hulpaccu en geen acculader. – Let op een goede aansluiting tussen de accu en de elektrische installatie, zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de polen en de kabeluiteinden.
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning 0,3 bar hoger moet zijn dan de voorgeschreven waarde. Zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
203
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig.15: A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
BELANGRIJKE TIPS
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, enz. Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto. Hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden.
B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. L0B0178b
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
fig. 15
204
Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is. De Phedra is voorzien van tubeless radiaalbanden zonder binnenband. In dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd. Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden.
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het onderhoudsschema in dit hoofdstuk. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
205
RUITENWISSERS - ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
206
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: – Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit: Maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel.
Wisserbladen voor vervangen fig. 16 - 17 Ga voor het vervangen van de wisserbladen voor als volgt te werk: – Plaats binnen 60 seconden, met de contactsleutel in stand S of uitgenomen, de rechter hendel naar beneden. De ruitenwissers A komen in verticale stand te staan en blijven in die stand staan. – Verwijder de geklemde ruitensproeier B van het wisserblad.
– Verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen.
– Trek de wisserarm C van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm.
– Schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
– Druk op de lip D van de veerklem in het wisserblad en druk het wisserblad naar beneden uit de arm C.
De ruitensproeiers bevinden zich op de wisserbladen van de ruitenwissers voor en op de arm van de achterruitwisser, waardoor de ruitensproeiervloeistof op de optimale wijze wordt verdeeld.
Ga voor het vervangen van het wisserblad achter als volgt te werk:
– Controleer of het wisserblad geborgd is.
–Til de wisserarm A van de achterruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.
– Verwijder het geklemde wisserblad B in de richting van de pijl.
Om eventuele schade aan de vooruit van de auto te voorkomen, moet de arm van de ruitenwisser tijdens het vervangen van het wisserblad omhoog staan. Plaats na het vervangen van het wisserblad de arm op de juiste wijze op de voorruit.
– Monteer het nieuwe blad in de tegenovergestelde richting en controleer vervolgens of het wisserblad goed geborgd is.
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
L0B0176b
L0B0175b
fig. 16
RUITENSPROEIERS
Wisserblad achter vervangen (fig. 18)
fig. 17
L0B0177b
– Monteer het nieuwe blad, door het op de arm te plaatsen en naar boven te schuiven totdat het lipje D hoorbaar blokkeert.
fig. 18
207
KOPLAMPSPROEIERS
CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
(indien aanwezig - fig. 19) Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn.
De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging;
De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
– zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); – omgevings-/seizoensinvloeden.
L0B0181b
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.
fig. 19
208
Lancia heeft voor de Lancia Phedra de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
De belangrijkste zijn: – de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen; – het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; – het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen; – het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen, enz.; – toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE Bij de Lancia Phedra is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje “Service en Garantiehandleiding”.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging, bij het rijden over wegen met strooizout en bij het parkeren onder bomen waar harsdruppels vanaf kunnen vallen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
De juiste wasmethode: 1) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 2) Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit. 3) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
209
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. BELANGRIJK Verwijder de antenne van het dak om te voorkomen dat deze beschadigt in een wastunnel. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
210
Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten, waarbij er op moeten worden gelet dat de waterstraal niet direct de elektronische regeleenheden raakt. Daarom raden wij u aan om dit door een gespecialiseerd bedrijf te laten verzorgen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand S staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING REINIGEN Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. MET LEER BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met
een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
211
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de in (fig. 1) aangegeven plaatsen: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak
L0B0171b
4 - Motornummer
fig. 1
212
L0B0183b
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS (fig. 2) Het typeplaatje (1) bevindt zich op de portierstijl rechtsvoor; het bevat de volgende gegevens: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype en chassisnummer. D - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
G - Max. toelaatbare achterasbelasting. H - Identificatiecode van het autotype. I - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij JTDmotoren). J - Oplopend productienummer.
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. F - Max. toelaatbare voorasbelasting.
fig. 2
213
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK (fig. 4 - 5)
Het chassisnummer (2) is in het midden aan de onderzijde van de voorruit ingeslagen.
Het plaatje (3) is aangebracht op het bestuurdersportier en de kleurcode van de carrosserie staat in het vakje (H).
214
L0B0184b
L0B0182b
fig. 3
L0B0264b
CHASSISNUMMER (fig. 3)
fig. 4
fig. 5
Hierna volgt de omzettingstabel van de kleurcodes. Lanciacode
Pastelkleuren
Productcode
249
BIANCO CANOVA
P0WP
455
BLU MANTEGNA
P04P
Lanciacode
Metallic kleuren
Productcode
685
GRIGIO JUVARRA
M0ZR
667
GRIGIO BERNINI
M0YJ
424
BLU GIOTTO
M02M
453
AZZURRO PUCCINI
M04F
723
AZZURRO BELLINI
M03P
748
BEIGE MODIGLIANI
M0G8
759
VERDE MASACCIO
M08V
103
ROSSO BRAMANTE
M01E
215
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Motorcode 2.0
16V
2.0
16V
3.0
V6
Code van de carrosserie-uitvoering 5/7 zitplaatsen 6 zitplaatsen
RFN
179BXA1A1AL
179AXA1A1AL
RFN
179BXA111AL
179AXA111AL
XFW
179BXD111AL
179AXD111AL
2.0 JTD
RHW
179BXB1A1AL
179AXB1A1AL
2.2 JTD
4HW
179BXC1A1AL
179AXC1A1AL
aut.
MOTOR
2.016V
3.0 V6
2.0 JTD
2.2 JTD
Typecode
RFN
XFW
RHW
4HW
Cyclus
Otto
Otto
Diesel
Diesel
Boring en slag
mm
85 x 88
87 x 82,6
85 x 88
85 x 96
Cilinderinhoud
cm
1997
2946
1997
2179
10,8 : 1
10,9:1
17,3 : 1
17,6 : 1
kW pk min-1
100 136 6000
150 204 6000
80 109 4000
94 128 4000
Nm kgm min-1
190 19,3 4100
285 29 3750
270 27,5 1750
314 32 2000
Loodvrije benzine 95 RON
Loodvrije benzine 95 RON
3
Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental Max. koppel (EU) bijbehorend toerental Brandstof
216
Diesel voor motorvoertui- Diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie) gen (EN590-specificatie)
INSPUITING - ONTSTEKING Uitvoering 2.0
16V -
3.0
V6
Elektronische multipoint inspuiting met geïntegreerde ontsteking; één elektronische regeleenheid regelt beide functies door gelijktijdige berekening van de inspuitduur (voor de brandstofdosering) en het ontstekingstijdstip.
BRANDSTOFSYSTEEM
BOUGIES
Uitvoering JTD
(benzine-uitvoeringen)
Elektronische geregelde directe inspuiting UNIJET Common Rail met turbocompressor.
Schone en goede bougies met de juiste warmtegraad zijn van doorslaggevend belang voor een goede werking van de motor en een lage uitstoot van schadelijke stoffen van de motor.
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
De informatie die de bougie levert aan een deskundige is een belangrijke bron voor het opsporen van de storing, ook als deze niet door de ontsteking wordt veroorzaakt. Het is daarom belangrijk dat bij storingen in de motorwerking de bougies worden gecontroleerd door een Lanciadealer. De bougies moeten bij de kilometerstanden worden vervangen die in het onderhoudsschema zijn aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type: Bougies met een afwijkende warmtegraad of waarvan de voorgeschreven levensduur niet is gegarandeerd, kunnen motorstoringen veroorzaken.
217
TRANSMISSIE
REMMEN
WIELOPHANGING
KOPPELING
VOETREM
VOORWIELOPHANGING
Met schijfremmen voor en achter met zwevende remtangen met mechanisme voor corrigeren van de speling en zuiger voor ieder wiel.
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met:
Hydraulisch bediend. HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit. ELEKTRONISCH GEREGELDE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Met twee manieren van werking: – gefaseerd sequentieel; – automatisch.
Bekrachtigd hydraulisch remsysteem met twee onafhankelijke diagonaal gescheiden hydraulische circuits. Het systeem is uitgerust met de volgende elektronische hulpsystemen: – ABS met elektronische remdrukverdeling EBD; – HBA – TC + ASR – MSR – ESP. HANDREM De handrem werkt d.m.v. een handremhefboom op de remtangen van de achterwielen.
218
– hydraulische, dubbelwerkende telescopische schokdemper; – gedesaxeerd ten opzichte van de schokdemper geplaatste schroefveren met aanslagrubbers; – stabilisatorstang verbonden met de schokdemper en wieldraagarmen.
ACHTERWIELOPHANGING De ophanging bestaat uit de volgende componenten: – traverse; – getrokken wieldraagarmen; – hydraulische schokdempers; – schroefveren; – stabilisatorstang.
STUURINRICHTING Energie-absorberend stuurwiel. Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom met hoogte- en axiaalverstelling. Tandheugelstuurhuis met hydraulische stuurbekrachtiging. Minimum draaicirkel: 10,93 m.
WIELEN VELGEN EN BANDEN Stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Reservewiel met normale afmetingen en stalen velg. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
219
WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen bij een onbelaste auto: – toespoor: 2 mm per wiel Toespoor gemeten tussen de velgranden van de achterwielen bij een onbelaste auto: – toespoor: 5 mm ± 1 per wiel WINTERBANDEN Zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”. SNEEUWKETTINGEN Zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN
Bijvoorbeeld: 205/65 R 15 94 H
205 = Nominale breedte (afstand in mm tussen de flanken). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (percentage). R = Radiaalband. 15 = Diameter van de velg in inch. 94 = Beladingsindex (draagvermogen). H = Maximum snelheid .
220
Beladingsindex (draagvermogen) 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
250 250 257 265 272 280 290 300 307 315 325 335 345 355 365 375 387 400 412 425 437 450 462 487
kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg kg
85 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg 96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg
Maximum snelheid Q = max. 160 km/h R = max. 170 km/h S = max. 180 km/h T = max. 190 km/h
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Hieronder wordt de codering van de velgen, die op de velgen is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering (fig. 6).
U = max. 200 km/h H = max. 210 km/h V = boven 210 km/h
Bijvoorbeeld: 6 1/2 J x 15 H2 ET43
15 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden (3); H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt); ET43 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
ZR = boven 240 km/h W = max. 270 km/h Y = max. 300 km/h Maximale snelheid bij winterbanden
6 1/2 = breedte van de velg in inch (1); J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt (2);
Q M + S = max. 160 km/h. L0B0267b
T M + S = max. 190 km/h. H M + S = max. 210 km/h.
fig. 6
221
Banden
3.0 V6
2.0 JTD
2.2 JTD
6,5J x 15”
7,5J x 16”
6,5J x 15”
6,5J x 15”
205/65 R15
215/60 R16
215/65 R15
215/65 R15
Reservewiel
L0B0264b
Lichtmetalen velgen
2.0 16V
met normale afmetingen en lichtmetalen velg
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Onbelast
Bandenmaat
Volbeladen
Voor
Achter
Voor
Achter
2.0
16V
205/65 R15
2,3
2,3
2,4
2,5
3.0
V6
215/60 R16
2,5
2,5
2,5
3,4
2.0 JTD
215/65 R15
2,5
2,5
2,5
3,0
2.2 JTD
215/65 R15
2,5
2,5
2,5
3,0
Het plaatje op het bestuurdersportier (fig. 7) bevat de volgende gegevens: A - bandenspanning bij onbelaste auto; B - bandenspanning bij volbeladen auto; C - bandenmaat; D - velgmaat; E - gemonteerd bandentype; F - identificatiecode van de productiedatum; G - leeg vakje; H - kleurcode lak; I - oplopend productienummer. fig. 7
222
L0B0265b
AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. Inhoud bagageruimte bij onbeladen auto (VDA-norm): 2948 dm3
fig. 8
223
PRESTATIES 2.016V
Maximum snelheid (*)
2.0
16Vaut.
3.0
V6
2.0 JTD
2.2 JTD
km/h
185
178
205
174
182
Acceleratie van 0 tot 100 km/h
sec.
11,2
13,1
10,2
13,4
12,6
Kilometer met staande start
sec.
32,8
34,7
31,2
35
34,1
(*) Na de inrijperiode.
224
GEWICHTEN 2.0
2.016V
16V
aut.
3.0
2.2 JTD
2.0 JTD
V6
kg
5/7 zitpl.
6 zitpl.
5/7 zitpl.
6 zitpl.
5/7 zitpl.
5/7 zitpl.
5/7 zitpl.
6 zitpl.
5/7 zitpl.
6 zitpl.
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,reservewiel, gereedschap en accessoires):
1645
1687
–
–
1837
1859
1736
1773
1783
1825
–
–
–
–
703
681
–
–
–
–
1250 1300 2380
1250 1300 2380
– – –
– – –
1290 1300 2540
1290 1300 2540
1250 1300 2505
1250 1300 2505
1250 1300 2505
1250 1300 2505
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
1300 650
1300 650
– –
– –
1500 650
1500 650
1345 650
1345 650
1375 650
1375 650
76
76
76
76
76
76
76
76
76
76
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder (1): Max. toelaatbaar gewicht (2) – vooras: – achteras: – totaalgewicht: Max. dakbelasting Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd: Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
225
VULLINGSTABEL
Brandstoftank: – incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem: liter Motorcarter en filter:
Versnellingsbak en differentieel: Automatische versnellingsbak: Hydraulische stuurbekrachtiging: Hydraulisch remcircuit met ABS: Reservoir ruitensproeiers voor, achteruitsproeier en koplampsproeiers:
2.0 JTD
2.2 JTD
liter
liter
liter
80 (●) 8 (●)
80 (●) 8 (●)
80 (■) 8 (■)
80 (■) 8 (■)
7
7
11
9,5
11,3
4,25 (❍)
4,25 (❍)
4,75 (❍)
4,75 (❒)
4,75 (❒)
SELENIA 20K (❍) SELENIA TURBO DIESEL (❒)
1,9
–
–
2
2
TUTELA MATRYX
–
4,5/6
6
–
–
TUTELA GI/E
1,3
1,3
1,3
1,3
1,3
TUTELA GI/A
0,62
0,62
0,92
0,62
0,62
TUTELA TOP 4
7,5
7,5
7,5 7,5
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
2.016V
2.0 16V aut.
liter
liter
80 (●) 8 (●)
7,5
3.0
V6
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten (●) Loodvrije superbenzine met min. octaangetal van 95 R.O.N. (■) Diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie) Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU11
(❍) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30 (❏) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40
226
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Smering voor benzinemotoren (❍)
Smering voor dieselmotoren (❏)
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 en API SJ.
SELENIA 20K
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ.
SELENIA PERFORMER
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD.
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF.
SELENIA WR DIESEL
Toepassing A0B0266b
Gebruik
(❍) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER 5W-30 (❏) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40
227
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Toepassing
TUTELA MATRYX
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
Olie ATF DEXRON II D LEV
TUTELA GI/A
Hydraulische stuurbekrachtiging Automatische versnellingsbakken
Olie ATF DEXRON III
TUTELA GI/E
Elektronisch geregelde autom. versnellingsbak
Synthetische SAE 75W-85 olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL4 en MILL-2105 D LEV Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide
TUTELA MRM 2
Homokinetische koppelingen
Vloeistof voor remsysteem
Synthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116, DOT 4, ISO 4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycolmonoethyleen voor koelsysteem, corrosiewerend CUNA NC 956-16
Vloeistof voor Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen ruitensproeiers voor/ CUNA NC 956-11 achterruitsproeier/ koplampsproeiers
228
PARAFLU11
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Motorkoelsysteem Mengverhouding: 50% water 50% PARAFLU11 Onverdund of met water gebruiken voor ruitenwissers/-sproeiers
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofgebruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
– een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; – een gecombineerd traject: voor het bepalen van het gecombineerde brandstofverbruik telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en de aanwezigheid van andere accessoires die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, kunnen in de praktijk een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie “Kostenbesparing en beperking van uitstoot van schadelijke uitlaatgassen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”).
Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) 2.0 16V
2.0
16V
aut.
3.0
V6
2.0 JTD
2.2 JTD
12,3
13,7
15,8
9,4
10,1
Buitenweg
7,3
7,3
9,0
5,9
5,9
Gecombineerd
9,1
9,6
11,5
7,2
7,4
Stadsverkeer
229
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2 -emissie via de uitlaat volgens EU 1999/100-normen is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven:
2.0
16V
218
230
2.0
16V
aut.
230
3.0
V6
275
2.0 JTD
2.2 JTD
189
199
ALFABETISCH REGISTER
Aandrijfslipregelsysteem (ASR).....................................121 Aansteker .................................100 ABS ..........................................116 - elektronische remdrukverdeling EBD ......................................118 Accu - aanwijzingen .........................201 - een lege accu ..........................178 - onderhoud .............................201 - opladen .................................178 - starten met een hulpaccu ......152 - vervangen .............................200 - vloeistofniveau controleren (elektrolyt) ............................200 Achterruitsproeier - bediening ................................84 - ruitensproeiervloeistof ...........195 Achterruitverwarming ...........72-76 Achterruitwisser - bediening ............................ ..84 - wisserbladen vervangen .........207 Achteruitrijlichten
- gloeilamp vervangen ........... 166 Afdekhoes bagageruimte ....111-112 Afmetingen ............................. 223 Afvalbakje...................................98 Airbags voor en zij-airbags .......124 - airbag voor aan passagierszijde ......................125 - airbag voor aan passagierszijde handmatig uitschakelen ........126 - algemene richtlijnen ..............128 - zij-airbag (sidebags “ windowbag) ..........................126 Airconditioning, automatisch .....68 - algemeen .................68-69-70-71 - bedieningsknoppen op het dashboard .....................72 - extra bedieningsknoppen achter..........................................77 - inschakeling .............................73 - instellingen...............................74 - onderhoud..............................339 - sensoren ...................................72 - storingsmeldingen ....................78 Allesdragers ............................ 114
Armsteun ...................................35 Asbak........................................100 ASR-systeem .......................... 121 Audio-video-aansluiting .............96 Auto langere tijd stallen ......... 150 - weer in gebruik nemen ..........151 Autoclose ....................................20 Automatische inschakeling koplampen ...............................80
B
agage vastzetten ................. 110 Bagage vervoeren ......................110 - afdekhoes bagageruimte .111-112 Bagagenetten ..............................99 Bagageruimte - afdekhoes bagageruimte .........111 - bagage vastzetten ..................110 - bagage vervoeren ..................110 - bagagenet ................................99 - bagageruimteverlichting .........104 - openen achterklep in noodgevallen .....................109
231
- openen/sluiten achterklep van buitenaf ..........................109 - scheidingsnet .........................112 Bagageruimteverlichting - gloeilamp vervangen .............170 Banden - bandenspanning .....................222 - belangrijke aanwijzingen .......204 - onderhoud .............................203 - sneeuwkettingen.....................150 - verklaring van bandencodering ................... 220 - wiel verwisselen .....................153 - winterbanden ...................... 149 Bandenspanning .......................222 Benzinedamp-opvangsysteem .......4 Bewaking van kinderen ...............36 Bij een ongeval .........................182 - als er gewonden zijn ..............182 - verbandtrommel ....................182 Boordcomputer (trip) ..................85 Bougies - onderhoud .............................217 Bovenste dashboardkastje ..........96 Brandstof noodschakelaar ..........86 Brandstof - brandstof- noodschakelaar ......86
232
- brandstofmeter ..................55-56 - dop van de brandstoftank ...1 .33 - verbruik ................................229 Brandstofmeter .........................5556 Brandstofverbruik ....................229 Brillenhouder ..............................97 Buitenverlichting - bediening ................................79 - gloeilamp voor vervangen .....163
Carrosserie - carrosserie-uitvoeringen ........216 - onderhoud .............................208 Carrosserie-uitvoeringen (codes) ..................................216 Centrale portiervergrendeling ......24 Chassisnummer ....................... 214 CO2 -emissie ............................230 CODE card (Lancia CODE) .......15 CONNECT Nav+ telematica-infosysteem ............60 Controle-/waarschuwingslampjes ...................................60 Cruise Control (elektronische snelheidsregelaar) ...................88
Diefstalalarm ...........................17 - extra afstandsbedieningen bestellen ...................................19 - systeem programmeren ............19 - uitschakeling diefstalalarm.......18 - uitschakeling volumetrische beveiliging ...............................18 - uitschakeling zonder gebruik van de afstandsbediening ........19 - wanneer gaat het alarm af........18 Dieselfilter (condens aftappen) ........189-199 Dimlicht - bediening ................................97 - halogeenlamp vervangen .......163 - xenonlamp vervangen ...........164 Display CONNECT Nav+ ...........55 Display elektronisch geregelde autom. versnellingsbak ............91 Display kilometerteller ................54 - dagstand ..................................57 - olieniveaumeter .......................57 - onderhoudsmeter ....................57 Documentenvak ..........................98 Dop van de brandstoftank ........133 Dorpelverlichting ......................103
Dorpelverlichting - gloeilamp vervangen .............169 Driewegkatalysator (katalysator) .4
E.B.D. (elektronische remdrukregeling) ..................118 E.G.R. (Uitlaatgasrecirculatiesysteem) ....................................5 Economisch en milieubewust rijden .....................................146 Elastische banden......................100 Elektrische ruitbediening .........104 - anti-letselsysteem ..................104 - bedieningsknoppen bestuurderszijde .....................105 - bedieningsknoppen passagierszijde ......................106 - bedieningsknoppen zijschuifdeuren .......................106 Elektronisch dimbare achteruitkijkspiegel .................36 Elektronisch geregelde aut. versnellingsbak .......................90 - akoestisch waarschuwingssysteem ............96 - auto stilzetten...........................95
- display ....................................91 - motor starten ..........................92 - rijden met automatische versnellingsbak.........................94 - selectorhendel...........................91 - sequentieel rijden .....................93 - slepen van de auto ................181 - specificaties ...........................218 - stand van de hendel .................91 - storingsmeldingen ...................95 - wegrijden met de auto .............93 Elektronische regeleenheden (aanwijzingen) ......................203 Elektronische remdrukverdeling EBD .......................................118 Elektronische snelheidsregeling (Cruise Control) ......................88 Emissiereductiesystemen ...........4-5 EOBD-systeem .........................123 ESP-systeem ............................119 - ASR ......................................121 - inschakeling ESP-systeem ......121 - MSR-systeem ........................122 - storingsmeldingen ..................121 - TC ........................................121 - werking .................................120 Extra accessoires ......................132
Extra portiervergrendeling ..........24
Flessenhouder/bekerhouder/ blikjeshouder............................98 Follow me home (vertraagde uitschakeling verlichting) ........79
Gebruik van de auto en praktische tips ........................................135 Gereedschap .....................156-157 Gewichten ................................225 Gloeilamp (vervangen) .............159 - achterlichtunit .......................166 - algemene aanwijzingen ........ 160 - gloeilamp vervangen buitenverlichting ...................162 - koplampunit voor ..................162 - lampentabel ..........................161 - lamptypen .............................160 Gordelspanners (veiligheidsgordels) .................41 Grootlicht - bediening ................................80 - gloeilamp vervangen .............163 - grootlichtsignaal ......................81 Grootlichtsignaal ........................81
233
Handgeschakelde versnellingsbak .......................89 - specificaties ...........................218 Handgrepen ................................99 Handrem.....................................87 HBA (systeem) ..........................119 Headbag ...................................126 Hendels aan het stuur ................79 - hendel links .............................79 - hendel rechts ...........................82 Hoofdsteunen ..............................34
Identificatiegegevens ...............212 - chassisnummer ......................214 - motornummer .......................212 - plaatje met informatie over de carrosserielak ........................214 - typeplaatje met identificatiegegevens .............213 Inspuiting/ontsteking - specificaties ...........................217 Instrumenten ........................54-55 Instrumenten (lichtsterkteregeling) ...............54 Instrumentenpaneel ....................52
234
- lichtsterkteregeling instrumentenpaneel .................54 Interieur (onderhoud) ..............211 Interieuruitrusting ......................96 Isofix (kinderzitje) .........49-50 - 51
Kentekenplaatverlichting - gloeilamp vervangen .............167 Kilometerteller totaal en dagstand ............................54-57 Kinderen veilig vervoeren............44 Kinderveiligheidsslot - elektrisch bediend ....................25 - mechanisch bediend .................25 Kinderzitjes ................................44 - geschiktheid zitplaatsen voor gebruik kinderzitjes .................48 - montagevoorbereiding kinderzitjes “Isofix” ..........................49 Kinderzitjes “Isofix” (inbouwvoorbereiding ) ..............................49 Klimaatregeling ..........................66 - uitstroomopeningen en luchtroosters ......................67-68 Koelvloeistof .............................194
Koelvloeistoftemperatuurmeter .................................55-56 Koplampen - automatische inschakeling .......80 - gasontladingslampen (xenon) 114 - hoogteregelaars .....................115 - koplampen afstellen ..............115 Koplampsproeiers - bediening ............................. 208 - ruitensproeiervloeistof ...........195 Koppeling - technische gegevens................218 Kostenbesparing en beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen .........................143 Krik ...........................155-156-157
L
ak - behoud ...................................209 Lambdasondes .............................4 Lancia CODE .............................12 - CODE-card .............................15 Lekke band (wiel verwisselen) ..................153 Lichtsterkteregeling instrumentenpaneel .................54
Luchtfilter ........................189-197 Luchtroosters.........................67-68
MBA (systeem) .......................119 Mistachterlichten - bediening ................................81 - gloeilamp vervangen .............166 Mistlampen voor - bediening ................................81 - gloeilamp vervangen .............165 Motor opwarmen ......................136 Motor starten.............................135 - benzine-uitvoeringen .............135 - JTD-uitvoeringen ..................136 - motor opwarmen ...................136 - motor uitzetten ......................137 - rollend starten ...............136-153 - start-/contactslot .....................19 - starten met een hulpaccu ......152 Motor uitzetten .........................137 Motor - code ......................................212 - motorcode .............................216 - technische gegevens ...............216 Motorkap .................................112 Motorolie
- motorolieverbruik ........ 192-193 - niveau controleren .................192 - specificaties ...........................226 Motorolieverbruik .............192-193 Motorruimte (reinigen) .............210 MSR-systeem ............................122
N
iveau van de motorolie ........192 Niveaus controleren...................190 - automatische versnellingsbakolie .................194 - koelvloeistof ..........................194 - motorolie ...............................192 - olie van de stuurbekrachtiging ................195 - remvloeistof/vloeistof hydraulische koppelingbediening .......196 - ruiten-/ koplampsproeiervloeistof ....................195 Noodgevallen ............................152 Nuttige accessoires ...................151
Olie van de stuurbekrachtiging ................195 Onderhoud van de auto ............183 - aanvullende werkzaamheden 188
- geprogrammeerd onderhoud 183 - Jaarlijks inspectieschema .......188 - onderhoudsmeter......................57 - onderhoudsschema ........184-186 Onderhoudsmeter........................57 - configuratieprocedure...............59 - op nul zetten ............................59 - werking ...................................58 Onderste dashboardkastje ...........96 Opbergvak ............................97-98 Opbergvak in het midden met blikjeshouder ..........................97 Opbergvakken ......................97-98 Opbergvakken onder de voorstoelen ..........................97 Opendaken ...............................107 - openen/sluiten ................107-108 Openen/sluiten zijruiten achter .106 Opkrikken van de auto .......... 179 - met de hefbrug of garagekrik .....................179-180 - met de krik ...........................179 Oxidatiekatalysator ......................5
Parkeersensor .........................130 - belangrijke aanwijzingen .......131
235
- trekken van aanhangers ........131 Parkeren ..................................137 Plaatje met informatie over de carrosserielak ...................214 Plafondverlichting in het midden en achter ...............................102 - gloeilamp vervangen .............168 Plafondverlichting voor ............102 - gloeilamp vervangen .............168 Pollenfilter .........................189-198 - onderhoud .................... 185-187 Prestaties ................................ 224
R
egensensor ........................82-83 Reiniging van het interieur ........211 Remlichten ...............................166 - derde remlicht .......................167 Remmen - specificaties ...........................218 - vloeistofniveau ......................196 Remvloeistof/vloeistof hydraulische koppelingbediening ...............196 Richtingaanwijzers - bediening ................................82 - gloeilamp voor vervangen .....164
236
- gloeilamp voorspatbord vervangen .............................165 - type .......................................161 Rubber slangen (onderhoud) ....205 Ruiten - reinigen .................................210 Ruiten-/ koplampsproeiervloeistof .......................195 Ruitensproeiers voorruit (onderhoud) ..........................207 Ruitensproeiers - bediening ................................84 - ruitensproeiervloeistof ...........195 Ruitenwissers - bediening ................................82 - ruitensproeiers voorruit (onderhoud) ..........................207 - wisserbladen vervangen ...82-206
Schuifdeuren - openen/sluiten ....................22-23 Sensor automatisch inschakelbare koplampen (schemersensor) ....80 - bediening ................................80 Signalen voor een correct gebruik van de auto ................................6
Slepen van de auto ...................180 Sleutels .......................................12 - batterij vervangen ...................15 - duplicaatsleutels.......................16 - extra afstandsbedieningen aanvragen ...............................19 - werking afstandsbediening .13-14 Smeermiddelen en vloeistoffen 227 Sneeuwkettingen ......................150 Snelheidsmeter ...........................55 Spiegels - achteruitkijkspiegel .................36 - buitenspiegels ..........................36 - elektrisch inklappen ................37 Spiegeltje op zonneklep ..............99 Spiegeltje voor bewaking kinderen...................................36 Spiegelverlichting zonneklep - gloeilamp vervangen .............169 Spuitbussen (waarschuwingen) 211 Stallen van de auto ..................150 - weer in gebruik nemen ..........151 Start-/contactslot .......................19 Startblokkering Lancia CODE ...12 Stekkerdoos...............................104 Stuurinrichting - specificaties ...........................219
Stuurslot ....................................20 Stuurwiel - afstellen ..................................35 Symbolen ......................................7
TC (systeem)...........................121 Technische gegevens ................212 Toerenteller ...........................55-56 Transmissie - specificaties ...........................218 Trekken van aanhangers ..........147 Trekkrachtbegrenzers .................41 Tripcomputer .............................85 Typeplaatje met identificatiegegevens ................................213
U
itklapbaar tafeltje ..................98 Uitlaatgasrecirculatiesysteem ........5
Veilig en milieubewust rijden ..................................2-134 Veilig rijden .............................138 - in de bergen rijden ................142 - in de mist rijden ....................141 - in het donker rijden ..............140 - met ABS rijden ......................142
- met regen rijden ....................141 - met sneeuw en ijs rijden ........142 - tijdens de rit ..........................139 - voordat u wegrijdt .................138 Veiligheidsgordels - algemene richtlijnen ................42 - gebruik .........................37-39-40 - gordelspanners ........................41 - hoogteverstelling .....................38 - onderhoud van de veiligheidsgordels .....................43 - trekkrachtbegrenzers ...............41 Velgen - belangrijke aanwijzingen .......219 - type .......................................222 - verklaring van velgencodering ......................221 Verlichting in dashboardkastje - gloeilamp vervangen .............169 Vertraagde uitschakeling verlichting (Follow me home) .79 Volumetrische beveiliging ..........18 Voorportieren - automatisch sluiten (autoclose) ...............................20 - openen/sluiten ....................21-22 Vullingstabel ............................226
Waarschuwingsknipperlichten ..................... ..86 Wegwijs in uw auto ....................12 Wielen - bandenspanning .....................222 - technische gegevens ...............219 - vervangen .............................153 - wieluitlijning .........................220 Wielophanging - specificaties ...........................218 Wieluitlijning ...........................220 Wisserblad achterruitwisser - vervangen .............................207 Wisserbladen ruitenwissers voor - vervangen ........................82-206
Z
ekeringen (vervangen) .........170 - algemene aanwijzingen ..........170 - zekeringen ......174-175-176-177 - zekeringenkast in dashboardkastje .............172-174 - zekeringenkast in motorruimte ..................173-176 - zekeringenkast naast accu ......................172-175 Zijruiten achter
237
- openen in kantelstand ............106 Zitplaatsen achter ......................30 - afstellen .............................30-31 - armsteunen .............................35 - hoofdsteunen ...........................34 - opstellingen.........................32-33 - verwijderen ..............................32 Zitplaatsen voor .........................26 - afstellen .............................26-27 - armsteunen .............................35 - draaibare stoelen ......................29 - hoofdsteunen ...........................34 - instellingen van de bestuurdersstoel opslaan .........28 - opstellingen .......................32-33 - verwarming .............................27 Zonnekleppen ............................99 Zonneklepverlichting ................103
238
OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw auto is ontwikkeld met de producten van FL Group. Lancia adviseert u dan ook om bij de eerstvolgende olieverversing Selenia motorolie te gebruiken. 35.000 Motorexperts in Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto.
VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-specificaties voor normale, turbo- of multiklepsmotoren. Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen. SELENIA PERFORMER Speciale motorolie voor een optimale motorwerking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE: VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*) % 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 km
SELENIA 20K
REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.
S E L E N I A . D E K R AC H T AC H T E R M O D E R N E M OTO R E N Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bandenmaat
Onbelast
Volbeladen
Voor
Achter
Voor
Achter
2.0 16V
205/65 R15
2,3
2,3
2,4
2,5
3.0 V6
215/60 R16
2,5
2,5
2,5
3,4
2.0 JTD
215/65 R15
2,5
2,5
2,5
3,0
2.2 JTD
215/65 R15
2,5
2,5
2,5
3,0
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
MOTOROLIE VERVERSEN
Carter en oliefilter
liter
2.0 16V
2.0 16V aut.
3.0 V6
2.0 JTD
4,25
4,25
4,75
4,75
2.2 JTD 4,75
# Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie. BRANDSTOF TANKEN
Inhoud brandstoftank liter Reserve
liter
2.0 16V
2.0 16V / 3.0 V6 aut.
2.0 JTD
2.2 JTD
80 8
80 8
80 8
80 8
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Druknummer 603.45.549NL - X/2002 - 1e Editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot de Lancia dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.