FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Doblò leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Doblò volledig te benutten. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden. In de de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: • het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden • een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Doblò beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
1
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590.
STARTEN VAN DE MOTOR Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; en daarna: benzinemotoren:draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes ¢ (Y) en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
U 2
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
CODE-card Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODEcard te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE.... …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) â (conditie van de auto).
3
WELKOM AAN BOORD VAN DE Fiat Doblò De Fiat Doblò is een compacte en originele auto waarmee u bent verzekerd van perfect rijplezier en een maximum aan veiligheid. Bovendien is de Fiat Doblò een auto met respect voor het milieu. Zowel de nieuwe motoren als het grote gebruiksgemak, de aandacht voor de details en het grote comfort voor de bestuurder en zijn mede-inzittenden dragen ertoe bij om de persoonlijkheid van uw Fiat Doblò te waarderen.
En ook daarna, want u zult ontdekken dat naast de karakteristieke stijl en het temperament, door nieuwe productietechnieken de onderhoudskosten laag zullen blijven. Zo is de eerste onderhoudsbeurt van de Fiat Doblò bijvoorbeeld pas bij 20.000 km.
Wij herinneren u er bovendien aan dat Fiat hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Fiat Doblò buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Fiat ervoor dat dit op milieuvriendelijke wijze gebeurt en dat alle materialen gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
4
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat:
Veiligheid van de inzittenden. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu. Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert.
Conditie van de auto. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen.
5
WEGWIJS IN UW AUTO FIAT CODE
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Fiat Doblò zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
F0A0001b
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen fig. 1.
fig. 1
6
In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/ contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
DE SLEUTELS fig. 2 Bij de auto worden geleverd: – twee sleutels A als de auto niet is uitgerust met een afstandsbediening; – een sleutel A en een sleutel B als de auto is uitgerust met een afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling. – Sleutel A is voor het normale gebruik en dient voor: – het starten; – het ont-/vergrendelen van de voorportieren; F0A0002b
SYMBOLEN
fig. 2 WEGWIJS IN UW AUTO
b - de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd.
– het ont-/vergrendelen van de achterdeuren of de achterklep; – het ont-/vergrendelen van de zijdeuren (alleen Cargo-uitvoeringen);
De CODE-card moet op een veilige plaats worden bewaard.
– de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Sleutel B, met ingebouwde afstandsbediening, heeft dezelfde functies als sleutel A als de auto is uitgerust met afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling. Samen met de sleutels hebt u een CODE-card fig. 3 ontvangen waarop staat aangegeven:
WERKING Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt, schakelt het beveiligingssysteem de startblokkering in.
a - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”); F0A0003b
Draai bij het starten van de motor de start-/contactsleutel in stand MAR: 1) Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje ¢ (Y) op het instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de door de sleutel gezonden code herkend en de startblokkering wordt opgeheven. Draai de sleutel in stand AVV om de motor te starten.
2) Als het waarschuwingslampje ¢ (Y) blijft branden, wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutel. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer. Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR: 1)Als het lampje ¢ (Y) gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). 2) Als het controlelampje ¢ (Y) knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. BELANGRIJK Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
fig. 3 WEGWIJS IN UW AUTO
7
DUPLICAATSLEUTELS Als u extra sleutels wenst, wendt u dan met alle sleutels die reeds in uw bezit zijn en de CODE-card tot de Fiat-dealer. De Fiat-dealer moet zowel de nieuwe sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels (tot een maximum van 8 sleutels) in het geheugen opslaan. De Fiat-dealer zal u vragen uw eigendomsrecht op de auto te bewijzen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor.
AFSTANDSBEDIENING CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
Het knopje A schakelt de zender in en het lampje B knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger.
Ministeriële goedkeuring In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur:
Als de portieren met de afstandsbediening worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een vooraf vastgestelde tijd branden.
B
A
fig. 4 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
De afstandsbediening is in de contactsleutel ingebouwd en werkt op radiogolven. Druk voor het ver-/ontgrendelen van de portieren op het knopje A-fig. 4.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
8
Voor het eventueel aanvragen van extra afstandsbedieningen of het vervangen van de batterijen wordt verwezen naar de betreffende paragrafen.
F0A0004b
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die verschillend is van alle andere, en die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.
– zijn de toelatingsnummers voor de verschillende landen opgenomen in de paragraaf “Radiogolf-afstandsbediening” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. – staat, voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnummer op de sleutel met afstandsbediening.
De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer en neem alle in uw bezit zijnde sleutels en de CODE-card mee.
VEILIGHEIDSGORDELS
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden gedeponeerd Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A-fig. 6 in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
BATTERIJEN VERVANGEN Ga voor het vervangen van de batterijen door exemplaren van hetzelfde type als volgt te werk: open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats Afig. 5. Plaats de nieuwe batterijen B volgens de aangegeven polariteit; sluit het deksel. F0A0005b
Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit.
F0A0006b
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN
A B A
fig. 5
C
B
fig. 6 WEGWIJS IN UW AUTO
9
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
De zitplaatsen achter (indien aanwezig) zijn voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. BELANGRIJK Voordat de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt, moet gecontroleerd worden of de stoel goed vergrendeld is.
Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
Uitvoering 7 zitplaatsen
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
Bij de uitvoering met 7 zitplaatsen zijn alle zitplaatsen achter (tweede en derde rij) voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat fig. 7.
F0A0402b
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
fig. 7
10
WEGWIJS IN UW AUTO
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
SBR-systeem Alleen de personenauto- en Combi-uitvoeringen zijn uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat bestaat uit een akoestisch waarschuwingssysteem dat, samen met het knipperende lampje < op het instrumentenpaneel, de bestuurder waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omlegd. Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem uit of in te schakelen.
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet.
GORDELSPANNERS
Omhoog: trek de beugel A-fig. 8 omhoog in de gewenste stand.
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stil-
Omlaag: druk op de knop B en schuif tegelijkertijd de beugel A omlaag in de gewenste stand.
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de Fiat Doblò voorzien van gordelspanners (bij een airbag aan bestuurderszijde). Dit systeem wordt bij een heftige frontale botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
staat.
Controleer na het instellen altijd of de beugel A goed vergrendeld is door hem naar beneden te duwen zonder de knop B in te drukken.
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
F0A0008b
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt.
B
Controleer na het afstellen altijd of de hoogteverstelling in één van de vaste posities is geblokkeerd. Laat hiervoor de knop los en trek de gordel omlaag, zodat het bevestigingspunt blokkeert, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
A
fig. 8 WEGWIJS IN UW AUTO
11
Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje fig. 9 dat zich in het dashboardkastje bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen.
F0A0421b
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
fig. 9
12
WEGWIJS IN UW AUTO
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot de Fiatdealer.
Trekkrachtbegrenzers Dit systeem vermindert na een botsing de belasting die door de veiligheidsgordel op de schouder en de borst wordt uitgeoefend, en vergroot de bescherming omdat de schok ten gevolge van een botsing (onvermijdelijk, ook met airbag) wordt weggenomen. Het systeem is geïntegreerd in de gordelspanner.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken).
F0A0010b
Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken fig. 10 en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiatdealer.
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
fig. 10 WEGWIJS IN UW AUTO
13
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen fig. 11. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt fig. 12.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT 1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt. 2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.
F0A0012b
F0A0011b
3) U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten. 4) Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. 5) Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen. fig. 11
14
fig. 12 WEGWIJS IN UW AUTO
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel brandt (zie de paragraaf FRONTAIRBAGS EN ZIJ-AIRBAGS bij het onderdeel FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE). Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.
WEGWIJS IN UW AUTO
15
Groep 0
gewicht tot aan 10 kg
Groep 0+
gewicht tot aan 13 kg
Groep 1
gewicht: 9-18 kg
Groep 2
gewicht: 15-25 kg
Groep 3
gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.
In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep. Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Fiat-modellen. GROEP 0 en 0+ Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
16
WEGWIJS IN UW AUTO
GROEP 1 Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren fig. 15 zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in fig. 14 is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. F0A0440b
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
fig. 14
F0A0441b
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
fig. 15
GROEP 3
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen fig. 16.
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. In fig. 17 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
F0A0443b
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
GROEP 2
F0A0442b
De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
fig. 16
fig. 17 WEGWIJS IN UW AUTO
17
Geschiktheid van de zitplaatsen voor het gebruik van kinderzitjes De Fiat Doblò voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
Groep
Gewicht
STOEL VOOR Passagier voor
Groep 0, 0+
tot 13 kg
U
U
X
Groep 1
9 - 18 kg
U
U
X
Groep 2
15 - 25 kg
U
U
X
Groep 3
22 - 36 kg
U
U
X
STOEL ACHTER tweede rij STOEL ACHTER derde rij Passagiers zijkant en midden Passagiers aan de zijkant
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”. X = Stoel niet geschikt voor kinderen van deze leeftijdsgroep.
18
WEGWIJS IN UW AUTO
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden. 1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de voorstoel aan de passagierszijde als deze is uitgerust met een frontairbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel vervoerd mogen worden.
3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. 4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. 9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
2) Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel brandt.
WEGWIJS IN UW AUTO
19
START-/CONTACTSLOT
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Fiat-dealer.
De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid fig. 26: – STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.). – MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. – AVV: motor starten.
F0A0018b
– PARK:motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop A.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog. Schakel de achteruit in als de auto op een helling omlaag staat. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
A
STUURSLOT Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. fig. 26
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen: draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt. Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11
F0A0019b
23
22
21 20
19 18
17 16 15 14
13
12
fig. 27
1. Vast luchtrooster aan zijkant - 2. Verstelbaar luchtrooster aan zijkant - 3. Claxon - 4. Instrumentenpaneel - 5. Verstelbaar luchtrooster in het midden - 6. Opbergvak - 7. Verstelbaar luchtrooster in het midden - 8. Bedieningsknoppen in het midden - 9. Opbergvak - 10. Verstelbaar luchtrooster aan zijkant - 11. Vast luchtrooster aan zijkant - 12. Inbouwplaats luidspreker rechtsvoor -13. Dashboardkastje - 14. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 15. Schuif voor luchtrecirculatie - 16. Stekkerdoos - 17. Opbergvak - 18. Asbak - 19. Aansteker - 20. Start-/contactslot - 21. Hendel van stuurverstelling - 22. Hendel voor motorkapontgrendeling - 23. Inbouwplaats luidspreker linksvoor. WEGWIJS IN UW AUTO
21
INSTRUMENTENPANEEL
Uitvoeringen 1.4 8V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet A - Snelheidsmeter B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur D - Toerenteller E - Multifunctioneel display De lampjes m en c zijn uitsluitend op de Dieseluitvoering aanwezig. F0A0444b
fig. 28
Uitvoeringen Natural Power A - Toerenteller. B - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur. C - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. D - Snelheidsmeter. E - Digitaal display. F0A0445b
fig. 29
22
WEGWIJS IN UW AUTO
De lampjes m en c zijn uitsluitend op de Dieseluitvoering aanwezig.
Uitvoeringen 1.4 8V - 1.3 Multijet - 1.9 Multijet A - Snelheidsmeter. B - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. C - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur. D - Toerenteller. E - Digitaal display. De lampjes m en c zijn uitsluitend op de Dieseluitvoering aanwezig. fig. 30 - Bij aanwezigheid van een buitentemperatuursensor en/of roetfilter bij Multijet-uitvoeringen
F0A0500b
WEGWIJS IN UW AUTO
23
INSTRUMENTEN
TOERENTELLER
SNELHEIDSMETER
De toerenteller B-fig. 33 - 34 geeft het toerental van de motor aan.
F0A0501b
De snelheidsmeter A-fig. 31 - 32 geeft de snelheid van de auto aan.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller onder bepaalde omstandigheden een geleidelijke of herhaalde toerentalstijging aangeven. Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de lading van de accu.
fig. 32
24
fig. 33 WEGWIJS IN UW AUTO
F0A0227b
F0A0447b
F0A0446b
fig. 31
fig. 34
Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren.
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje Afig. 35 - 36 (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display) geeft aan dat er nog ongeveer 5 - 7 liter brandstof aanwezig is. E - brandstoftank leeg. F - brandstoftank vol.
C - Lage koelvloeistoftemperatuur H - Hoge koelvloeistoftemperatuur Als het waarschuwingslampje B-fig. 35 - 37 brandt (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Fiatdealer.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50 °C. Bij normaal gebruik van de auto kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
fig. 35
F0A0225b
F0A0343b
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie E staat en het waarschuwingslampje A knippert, dan is er een storing in het systeem.
F0A0226b
BRANDSTOFMETER
fig. 36
fig. 37 WEGWIJS IN UW AUTO
25
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 39
CONTROLE WAARSCHUWINGSLAMPJES fig. 40
A - Klokje instellen. BEGINSCHERM fig. 38 Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
B - Tijd (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren).
fig. 39 WEGWIJS IN UW AUTO
– ABS- en EBD-systeem (indien aanwezig); De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, geeft het display de eventuele storing van een of meerdere lampjes aan door het gedurende 10 seconden knipperen van het opschrift “LED Error”. F0A0229b
F0A0502b
C - Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller).
26
– handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
Druk voor het instellen van de tijd op knopje A. Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid vooruit. Als u het betreffende knopje ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door. Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u het knopje los en stelt u de exacte waarde in door het knopje telkens in te drukken en los te laten.
A - Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).
fig. 38
De controle wordt uitgevoerd op de volgende lampjes:
KLOKJE INSTELLEN fig. 39
F0A0503b
DIGITAAL DISPLAY
fig. 40
KLOKJE INSTELLEN fig. 42 Druk voor het instellen van de tijd op knopje A voor het verhogen van de minuten en op knopje B voor het verlagen van de minuten. Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid vooruit. Als u het betreffende knopje ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door. Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u het knopje los en stelt u de exacte waarde in door het knopje telkens in te drukken en los te laten.
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A - Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld). B - Tijd.
fig. 41
F0A0331b
C - Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller).
De controle wordt uitgevoerd op de volgende lampjes: – handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau; – ABS- en EBD-systeem (indien aanwezig); De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, geeft het display de eventuele storing van een of meerdere lampjes aan door het gedurende 10 seconden knipperen van het opschrift “LED Error”. F0A0340b
BEGINSCHERM fig. 41
Opmerking Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.
CONTROLE WAARSCHUWINGSLAMPJES fig. 43
fig. 42
F0A0333b
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
fig. 43 WEGWIJS IN UW AUTO
27
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)
D - Buitentemperatuur (indien aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met een instelbaar multifunctioneel display dat, afhankelijk van de instelling, nuttige informatie levert aan de gebruiker tijdens de rit. BEGINSCHERM fig. 44
Opmerking Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 45
MODE Kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen.
E - Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld).
A - Datum
Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm. – Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen. Opmerking Bij de knoppen + en – hangt de werking van het volgende af:
+ Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen.
C - Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F0A0512b
F0A0504b
C - Tijd
Lichtsterkte interieur regelen – als het beginscherm wordt weergegeven, dan kunt u hiermee de lichtsterkte van het instrumentenpaneel regelen. Setup-menu – binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden doorlopen; – tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.
fig. 44
28
fig. 45 WEGWIJS IN UW AUTO
SETUP-MENU Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen + en – worden gekozen, waarna u de volgende keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MODE kort in te drukken. Door de knop + of – steeds in te drukken, kunt u de lijst van het setup-menu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt. Een menupunt selecteren
en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde menupunt. “Datum” en “Klokje instellen” selecteren: – als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling selecteren die u wilt wijzigen (bijv. uren / minuten of jaar /maand /dag); – met de knop + of – (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden gewijzigd; – als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd doorgaan naar het volgende menupunt. Als dit menupunt het laatste is, dan wordt teruggekeerd naar het daarvoor geselecteerde menupunt.
Als u de knop MODE even ingedrukt houdt: – u verlaat het setup-menu en alleen de al opgeslagen wijzigingen (bevestigd door het kort indrukken van de knop MODE) worden bewaard. Het setup-menu heeft een tijdregeling; als het menu na een bepaalde tijd verdwijnt, worden alleen de door u opgeslagen wijzigingen (bevestigd door het kort indrukken van de knop MODE) bewaard.
– als u de knop MODE kort indrukt, kunt u in het menu de instelling selecteren die u wilt wijzigen; – met de knop + of – (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; – als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan
WEGWIJS IN UW AUTO
29
Voorbeeld: Deutsch
Italiano
English
Nederlands
Español Français
Polski Português
+ +
Jaar
TRIP B
REG. KLOK
SNELH.LIM.
–
WEERG. KLOK
–
Maand
MODE druk kort op de knop
+
–
– –
Dag
+
+
MODE druk kort op de knop
Bijvoorbeeld:
Om vanuit het beginscherm te kunnen navigeren, moet u kort op de knop MODE drukken. Druk op de knop + of – om in het menu te navigeren. Opmerking Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen alleen een beperkt menu (instellen van de snelheidslimiet) toegankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk. Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met het Connect Nav+ worden veel functies op het display van het navigatiesysteem weergegeven.
+
MENU VERLATEN
–
SERVICE
+
INSTELLEN DATUM
–
– VOL. TOETSEN VERGR. PORTIEREN
+
– VOL. ZOEMER
– +
MEETEENHEID AFSTAND
TAAL
– +
30
WEGWIJS IN UW AUTO
VERBRUIK
–
MEETEENHEID TEMP.
– +
–
F0A0505b
+ +
+
Snelheidslimiet (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert (Off); – druk kort op de knop +; op het display knippert (On); – druk kort op de knop MODE en stel vervolgens met de knop + of – de gewenste snelheid in (tijdens de instelling knippert de waarde). Opmerking De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid afstand” (Meeteenheid Afstand”) hierna. Elke keer als u de knop + / – indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u
dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Zie voor meer informatie de paragraaf “Trip computer”. Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On) of (Off), afhankelijk van de instelling;
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On);
– druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop –; op het display knippert (Off); – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Trip B (Trip B) Met deze optie kan de weergave van Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off).
Klokje instellen (Reg. Klok) Met deze functie kunt u het klokje instellen. Ga voor het instellen van de tijd als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de “uren”; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de “minuten”;
WEGWIJS IN UW AUTO
31
– druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren. Opmerking Elke keer als u de knop + of – indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Datum instellen (Instellen Datum) Met deze functie kan de datum worden ingesteld (jaar - maand dag). Ga voor het instellen als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert het “jaar”;
Tijdweergave (Weerg. Klok)
– druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren;
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h of 24h.
– druk kort op de knop MODE; op het display knippert de “maand”;
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE; op het display knippert 12h of 24h, afhankelijk van de instelling;
– druk kort op de knop MODE; op het display knippert de “dag”;
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;
32
WEGWIJS IN UW AUTO
– druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren. Opmerking Elke keer als u de knop + of – indrukt, wordt de waar-
de een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto (Vergr. Portieren) (indien aanwezig) Als deze functie is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto harder rijdt dan 20 km/h. Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van deze functie als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On) of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Meeteenheid “afstand” (Meeteenheid Afst.) Met deze functie kan de meeteenheid van de afstand (km of mijl) worden ingesteld. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert km of mijl, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op mijl (zie de vorige paragraaf), geeft het display de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in mpg. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert km/l of l/100km, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Meeteenheid “verbruik” (Verbruik) Als de meeteenheid afstand is ingesteld op km (zie de vorige paragraaf), kan de meeteenheid verbruik worden ingesteld op km/l of l/100 km.
WEGWIJS IN UW AUTO
33
Meeteenheid “temperatuur” (Meeteenheid Temp.) (indien aanwezig) Met deze functie kan de meeteenheid van de temperatuur (°C of °F) worden ingesteld. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert °C of °F, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Taal instellen (Taal) U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Pools en Nederlands. Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk:
34
WEGWIJS IN UW AUTO
– druk kort op de knop MODE; op het display knippert de ingestelde “taal”; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Volumeregeling waarschuwingszoemer (Vol. Zoemer) Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert het “niveau” van het ingestelde volume; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Volumeregeling knoppen (Vol. Toetsen) Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van de knoppen MODE, + en –, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert het “niveau” van het ingestelde volume; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Geprogrammeerd onderhoud (Service) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert de afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf “Meeteenheid afstand”); – druk op de knop + of – voor weergave van de afstand in dagen; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. Opmerking Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240
mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 Multijet-uitvoering, het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. De weergave is afhankelijk van de ingestelde meeteenheid in km of mijl. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiatdealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Menu verlaten Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm worden afgesloten. Druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het beginscherm. Als u de knop indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt (Snelh. Lim.)
WEGWIJS IN UW AUTO
35
TRIP COMPUTER Algemene aanwijzingen Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, alleen aanwezig op het instelbare multifunctionele display, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in fig. 48) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset - begin van de nieuwe rit). “General Trip” geeft informatie over: – Autonomie (actieradius) – Afgelegde afstand – Gemiddeld verbruik
36
WEGWIJS IN UW AUTO
– Huidig verbruik (aanwezig op het multifunctionele en het instelbare multifunctionele display)
WEERGEGEVEN GEGEVENS
– Gemiddelde snelheid
Geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als:
– Reistijd. “Trip B”, alleen aanwezig op het instelbare multifunctionele display, geeft informatie over: – Afgelegde afstand B – Gemiddeld verbruik B – Gemiddelde snelheid B – Reistijd B. Opmerking De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf “Trip B”). Het onderdeel “Autonomie” kan niet op nul gezet worden.
AUTONOMIE (*)
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) – als de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat. (*) Bij de uitvoeringen Natural Power alleen voor benzineverbruik.
Afgelegde afstand Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik (*) Geeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het begin van een nieuwe rit. (*) Bij de uitvoeringen Natural Power alleen voor benzineverbruik.
Huidig verbruik Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met draaiende motor wordt “- - - -” op het display weergegeven. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit. Reistijd
hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven, worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit begonnen.
– “automatisch” wanneer de “afgelegde afstand” de waarde 3999,9 km of 9999,9 km, afhankelijk van het geïnstalleerde display, bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde 99.59 (99 uur en 59 minuten) bereikt;
Bedieningsknop TRIP fig. 46 en fig. 47 (uitvoeringen Natural Power)
– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.
Met de knop TRIP krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen: – kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet, terwijl bij het op nul zetten van “Trip B ” alleen de gegevens van “Trip B” op nul worden gezet.
– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset) en het beginnen van een nieuwe rit.
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Nieuwe rit
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies op de Trip computer de mededeling ——” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop;
Begint als een reset is uitgevoerd:
WEGWIJS IN UW AUTO
37
F0A0228b
F0A0332b
Procedure voor het begin van een rit Voor het op nul zetten (reset) moet u met de sleutel in stand MAR langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.
fig. 46
fig. 47 Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit
˙
˙
GENERAL TRIP Reset TRIP B
38
WEGWIJS IN UW AUTO
˙
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
TRIP B
˙
˙
˙ fig. 48
Reset TRIP B
TRIP B
˙
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
TRIP B
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
LAMPJES EN BERICHTEN ALGEMENE OPMERKINGEN Naast het branden van het lampje, verschijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook een specifiek bericht en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen. De ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven en herhaald totdat de oorzaak van de storing is verholpen.
De minder ernstige storingen worden een bepaalde tijd “cyclisch” weergegeven. U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken door op de knop MODE te drukken. Het lampje op het instrumentenpaneel blijft branden totdat de storing is verholpen.
x
REMVLOEISTOF ONVOLDOENDE (rood)
AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Te laag remvloeistofniveau Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer. Aangetrokken handrem Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen ook een akoestisch signaal. BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
WEGWIJS IN UW AUTO
39
¬
STORING AIRBAG (rood) (indien aanwezig) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde F langer dan de normale 4 seconden knippert.
Het lampje gaat constant branden bij een storing in het airbagsysteem. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
40
WEGWIJS IN UW AUTO
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAXmerkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen:
– als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
– bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de
ç
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
x >
STORING EBD (rood) (geel)
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes x en > gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
w
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft). Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiatdealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
<
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door de Fiat-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
41
´
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood)
Als een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden (bepaalde uitvoeringen). Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display; de weergave van de symbolen ¯ / ˙ geeft aan dat het linker of rechter portier niet goed gesloten is. Als de auto in beweging is met geopende portieren/achterklep, dan klinkt er een akoestisch signaal (alleen bij uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display).
U
STORING IN INSPUITSYSTEEM (Multijet-uitvoeringen - geel)
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (benzine-uitvoeringen - geel) Storing in inspuitsysteem Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan duidt dit op een storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
42
WEGWIJS IN UW AUTO
Storing in motormanagementsysteem EOBD Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje branden. Het lampje moet uitgaan als de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: – continu branden: duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem; dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
– knipperend: duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD-systeem” in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ç
RESERVEBRANDSTOF (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 5 - 7 liter brandstof aanwezig is. BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
>
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
WEGWIJS IN UW AUTO
43
F
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel)
Het lampje F brandt als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden. In dit geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
m
VOORGLOEIINSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen - geel)
STORING VOORGLOEIINSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen - geel) Voorgloeibougies Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. Storing in voorgloei-installatie Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
44
WEGWIJS IN UW AUTO
c
WATER IN BRANDSTOFFILTER AANWEZIG (Multijet-uitvoeringen - geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje c gaat branden als er water in het dieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen gaat het lampje è branden en verschijnt er een bericht op het display.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c of è brandt (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de condens af te laten tappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel)
¢ Y
(
ACHTERRUITVERWARMING (geel)
Het lampje brandt als de achterruitverwarming is ingeschakeld.
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje een keer knipperen en dooft vervolgens. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Fiat CODE”).
W
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)
BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan duidt dit op een storing in de Fiat CODE.
Het lampje gaat branden bij een storing in de volgende verlichting:
Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie “Fiat CODE”).
– remlichten (behalve derde remlicht)
Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
– buitenverlichting
– mistachterlichten – richtingaanwijzers – kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
WEGWIJS IN UW AUTO
45
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display; de weergave van de symbolen ¯ / ˙ geeft de linker- of rechterzijde aan.
VERSTOPT ROETFIL-
h TER (uitvoeringen 1.3 Multijet 85 pk en 1.9 Multijet 120 pk) (geel)
Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure automatisch wordt uitgevoerd.
4
MISTACHTERLICHT (geel)
Het lampje brandt als de mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigen van het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat de weergave van het lampje verdwijnt. Op het display verschijnt een bericht.
Als het lampje U gaat branden en er verschijnt een bericht op het display, dan kan de regeneratieprocedure niet worden uitgevoerd. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
46
WEGWIJS IN UW AUTO
è
ALGEMENE STORINGSMELDING (geel)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden branden. Storing motoroliedruksensor Het lampje gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display. Snelheidslimiet overschreden Het lampje gaat branden als de auto de eerder ingestelde snelheidslimiet overschrijdt (zie “Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk). Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
Storing sensor in dieselfilter
Follow me home
Het lampje gaat branden als er een storing is in de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie “Follow me home” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display.
Op het display verschijnt een bericht.
Water in dieselfilter Zie hetgeen beschreven is bij het lampje c
3
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHT (groen)
FOLLOW ME HOME (groen) Buitenverlichting en dimlichten Het lampje brandt als de buitenverlichting of het dimlicht is ingeschakeld.
5
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje brandt als de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
F
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
D
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
y
RICHTINGAANWIJZERS LINKS EN RECHTS (groen - knipperend) (uitvoeringen Natural Power)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. WEGWIJS IN UW AUTO
47
Het lampje brandt als het grootlicht is ingeschakeld.
ZITPOSITIE INSTELLEN BESTUURDERSSTOEL
KANS OP GLADHEID (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C, dan knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat.
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
Op het display verschijnt een bericht.
Verstellen in lengterichting
BEPERKTE ACTIERADIUS (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display)
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Rugleuning verstellen Trek hendel E-fig. 50 omhoog.
Trek hendel A-fig.50 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
F0A0258b
1
GROOTLICHT (blauw)
Op het display verschijnt een bericht om de gebruiker te waarschuwen als de actieradius van de auto kleiner wordt dan 50 km.
fig. 50
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Bestuurdersstoel met armsteun en lendensteunverstelling fig. 51 U kunt de armsteun F omhoog en omlaag kantelen.
Bestuurdersstoel met elektrische verwarming fig. 50
VASTE PASSAGIERSSTOEL
Druk voor het in-/uitschakelen op knop B.
Rugleuning verstellen Trek hendel A-fig. 52 omhoog.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
De lendensteunverstelling verbetert de steun in de rug. Draai aan knop G voor de instelling.
Zet hendel C-fig. 50 omhoog om de zitting aan de voorzijde omhoog te plaatsen; zet hendel D omhoog om de zitting aan de achterzijde omhoog te plaatsen. Plaats de hendel omlaag om de zitting omlaag te zetten.
F0A0197b
F0A0259b
Hoogteverstelling
BELANGRIJK De stoel kan alleen omhoog worden gezet als er niemand op de stoel zit; de zitting kan alleen omlaag geplaatst worden als u op de bestuurdersstoel zit.
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
fig. 51
A
fig. 52 WEGWIJS IN UW AUTO
49
VERSCHUIFBARE PASSAGIERSSTOEL
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Rugleuning verstellen Trek hendel A-fig. 52 omhoog. Verstellen in lengterichting Trek hendel B-fig. 53 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Stoel omklappen Om meer ruimte in het interieur te krijgen kan de stoel worden omgeklapt. Ga hiervoor als volgt te werk: – klap de rugleuning neer zoals hiervoor beschreven; – trek aan hendel B-fig. 55 en klap de stoel geheel naar voren; – blokkeer de stoel door de stang A-fig. 56 in de zitting B in de stoel te steken.
NEERKLAPBARE PASSAGIERSSTOEL VOOR
Om de stoel weer in de normale stand te zetten, moet u de stang A van de stoel loshaken en de rugleuning weer omhoog zetten.
Rugleuning neerklappen
F0A0250b
F0A0198b
Trek hendel A-fig. 54 omhoog om de rugleuning neer te klappen die dan als tafel kan worden gebruikt.
B
fig. 53
50
fig. 54 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als de stoel eenmaal is omgeklapt moet de stoel op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsstang, om te voorkomen dat tijdens het accelereren de stoel met kracht terugkeert in de oorspronkelijke stand.
SCHEIDINGSWANDEN
Vaste scheidingswand met ruitje
Vaste scheidingswand
Enkele uitvoeringen van de Fiat Doblò Cargo hebben een vaste scheidingswand met een ruitje in het midden, waardoor u de lading kunt inspecteren.
F0A0251b
Enkele uitvoeringen van de Fiat Doblò Cargo zijn uitgerust met een vastgelaste scheidingswand.
Beschermrooster voor de bestuurder Enkele uitvoeringen van de Fiat Doblò Cargo hebben een vast rooster, dat de bestuurder beschermt tegen schuivende lading in de laadruimte.
Rooster vasthaken: Klap de stoel om zoals hiervoor beschreven, haak het rooster C-fig. 57 los uit de zitting door hendeltje E in te drukken en bevestig het aan de handgreep Dfig. 58 op de stoel. Controleer of het rooster goed vergrendeld is. BELANGRIJK Als de stoel eenmaal is omgeklapt, moet de stoel aan het rooster worden bevestigd om te voorkomen dat tijdens het accelereren de stoel met kracht terugkeert in de oorspronkelijke stand.
Deelbaar rooster
fig. 56
Enkele uitvoeringen van de Fiat Doblò Cargo hebben een deelbaar rooster, dat de bestuurder beschermt tegen schuivende lading in de laadruimte, en dat de mogelijkheid biedt de laadruimte uit te breiden met de cabineruimte aan passagierszijde.
F0A0254b
F0A0252b
fig. 55
fig. 57 WEGWIJS IN UW AUTO
51
Rooster loshaken: Druk op knop E-fig. 59 om het rooster los te maken van de handgreep D en klap het rooster terug in de oorspronkelijke positie. Kantel de zitting en de rugleuning van de stoel terug. Controleer of de stoel goed vergrendeld is.
Uitvoeringen met twee zijschuifdeuren
Uitvoeringen met één zijschuifdeur (passagierszijde)
De achterzitplaatsen zijn bereikbaar na het openen van een van de zijschuifdeuren.
Toegang vanaf de passagierszijde: open de zijschuifdeur.
F0A0187b
E
C
TOEGANG TOT ZITPLAATSEN ACHTER
Toegang vanaf de bestuurderszijde: trek de handgreep F-fig. 59a omhoog om de rugleuning om te klappen. Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
Als tijdens het tanken het tankklepje openstaat (zie “Tanken met de Doblò” in dit hoofdstuk), dan kan de linker zijschuifdeur niet worden geopend.
D
D
fig. 59
52
F0A0600b
D
E
F0A0199b
fig. 58
In noodgevallen kunnen de achterzitplaatsen ook via de bestuurderszijde verlaten worden door de bestuurdersstoel om te klappen.
fig. 59a WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoering 7 zitplaatsen
BELANGRIJK Als de stoelen van de tweede rij zijn neergeklapt en de stoelen van de derde rij in de normale stand staan, is het niet toegestaan met de auto te rijden. Als de middelste stoel van de tweede rij is neergeklapt en de stoelen van de derde rij in de normale stand staan, dan wordt u bij het starten door een zoemer gewaarschuwd.
De derde rij kan als volgt worden bereikt: – open de zijschuifdeur; – zet de hoofdsteunen omlaag (als ze in de normale stand staan) (zie de paragraaf “Hoofdsteunen”); – maak hendel A-fig. 59b los en klap de rugleuning neer op de zitting;
HOOFDSTEUNEN Zitplaatsen voor Afhankelijk van de uitvoering zijn er: – vaste hoofdsteunen fig. 60; – hoofdsteunen met hoogteverstelling fig. 61. Verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt.
– klap de gehele zitting om fig. 59c.
fig. 59b
Controleer of de hoofdsteun vergrendeld is. De vaste hoofdsteunen kunnen niet worden verwijderd.
F0A0404b
F0A0403b
Het is absoluut verboden te rijden met de stoelen van de tweede rij neergeklapt en met passagiers op de derde rij (zoals aangegeven op het plaatje op de stoelen zelf).
fig. 59c
F0A0036b
Om de auto te verlaten, moeten de handelingen in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd waarbij de hoofdsteunen omlaag moeten staan.
fig. 60 WEGWIJS IN UW AUTO
53
Zitplaatsen achter uitvoeringen 5 zitplaatsen
Zitplaatsen achter uitvoeringen 7 zitplaatsen
De hoofdsteunen achter (indien aanwezig) zijn in hoogte verstelbaar fig. 62.
De hoofdsteunen van de zitplaatsen achter zijn verstelbaar fig. 62a. Om de hoofdsteunen te gebruiken, moeten ze vanuit de ruststand (1) in de gebruiksstand (2) worden gezet. Om de steun weer in de “ruststand” (1) te zetten, moet u op de knop aan de zijkant A-fig. 62b drukken en de hoofdsteun omlaag duwen.
Voor het verwijderen van de hoofdsteunen moet eerst de hoedenplank achter worden verwijderd (zie “Bagageruimte” in dit hoofdstuk); druk vervolgens op de knoppen A-fig. 62 aan de zijkant van de twee steunen en trek de hoofdsteunen omhoog.
Alle hoofdsteunen achter kunnen worden weggenomen; druk hiervoor beide knoppen A in en trek de hoofdsteunen omhoog uit de zitting.
F0A0038b
F0A0037b
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
F0A0414b
Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming.
A
fig. 61
54
fig. 62 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 62a
De bijzondere constructie van de hoofdsteun verhindert dat de passagier achter op de juiste wijze tegen de rugleuning kan steunen; deze constructie is nuttig omdat de passagier gedwongen wordt de hoofdsteun voor gebruik omhoog in de juiste stand te trekken.
IN HOOGTE VERSTELBAAR STUURWIEL
BINNENSPIEGEL De binnenspiegel is verstelbaar met de hendel fig. 64:
Op enkele uitvoeringen is het stuur in hoogte verstelbaar:
1) anti-verblindingsstand
1) Zet hendel A-fig. 63 in stand 1.
2) normale stand.
2) Zet het stuur in de gewenste stand.
BELANGRIJK Tijdens het gebruik van de zitplaatsen achter moeten de hoofdsteunen altijd in de stand “geheel uitgetrokken” (2) staan.
De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt tijdens een botsing los.
3) Zet de hendel terug in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen.
A
F0A0180b
F0A0039b
F0A0415b
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
1
1
2 2
fig. 62b
fig. 63
fig. 64 WEGWIJS IN UW AUTO
55
BUITENSPIEGELS
Met handmatige verstelling van binnenuit fig. 66
Met handmatige verstelling van buitenaf fig. 65
Met elektrische verstelling fig. 67
Bedien knop A in het interieur.
De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
Open de ruit en verstel de spiegel A rechtstreeks met de hand.
Met schakelaar A kunt u de spiegel in 4 richtingen verstellen.
Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand 1 in stand 2 worden geklapt.
Met schakelaar B kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts). Wij raden u aan de spiegel af te stellen als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.
F0A0178b
F0A0042b
F0A0041b
De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.
A B
1 1 2
A
A 2
fig. 65
56
fig. 66 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 67
A
B
C
C
B
A
B
C
C
B
F0A0033b
F0A0043b
VERWARMING EN VENTILATIE A
A
D
D
Fig. 68 - Uitvoering met middenconsole
Fig. 69 - Uitvoering met tunnelconsole
A. Vaste luchtroosters aan de zijkanten - B. Verstelbare luchtroosters aan de zijkanten - C. Verstelbare luchtroosters in het midden
A. Vaste luchtroosters aan de zijkanten - B. Verstelbare luchtroosters aan de zijkanten - C. Verstelbare luchtroosters in het midden - D. Uitstroomopeningen onder zitplaatsen achter.
WEGWIJS IN UW AUTO
57
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN fig. 70
LUCHTROOSTERS AAN DE ZIJKANTEN fig. 71
A - Verstelbaar luchtrooster links.
A - Verstelbaar luchtrooster: voor gebruik van het luchtrooster moet op de door de pijl aangegeven plaats worden gedrukt. Stel het luchtrooster naar wens in.
B - Verstelbaar luchtrooster rechts Door direct op de luchtroosters A en B te drukken, kunt u de luchtopbrengst en de richting van de luchtstroom regelen.
Luchtverdeling Met draaiknop D-fig. 72 kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld: ¥ luchtstroom uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant direct op het lichaam (hoofd/lichaam);
BEDIENINGSORGANEN fig. 72 A - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager.
µ warmere lucht uit de uitstroomopeningen onder en koelere lucht uit de luchtroosters in het midden en op het dashboard (bilevel);
A
F0A0044b
fig. 70
C - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).
F0A0046b
B - Schuif voor inschakeling van het recirculatiesysteem, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt.
A
B
KLIMAATREGELING
B - Vast luchtrooster voor de zijruiten. F0A0045b
B
D - Draaiknop voor de luchtverdeling.
w maakt gebruik van de eigenschap van warme lucht om te stijgen waardoor de lucht in het interieur sneller opwarmt; ≤ verzekert u van een goede verwarming van het interieur en voorkomt tegelijkertijd het beslaan van de ruiten;
A
fig. 71
58
fig. 72 WEGWIJS IN UW AUTO
B
C
D
F0A0203b
F0A0201b
- luchtstroom geheel gericht op de voorruit en de zijruiten voor, voor ontwaseming en ontdooiing. De luchtverdeling wordt op de volgende afbeeldingen grafisch weergegeven.
fig. 73
fig. 75
F0A0204b
fig. 76 F0A0202b
F0A0176b
fig. 74
fig. 77 WEGWIJS IN UW AUTO
59
Verwarming 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het rode vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager A: op de gewenste snelheid. 3) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de luchtroosters in het midden en op het dashboard;
4) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand w. Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor Deze max-def-functie kan worden ingesteld door de bedieningsknoppen op de oranje symbolen te plaatsen, dus: 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het rode vlak in stand -.
w voor een snelle verwarming.
2) Draaiknop voor de aanjager A: op de maximale snelheid, in stand 4 -.
Snelle verwarming
3) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand -.
1) Sluit alle luchtroosters op het dashboard; 2) Draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het rode vlak in stand -. 3) Draaiknop voor de aanjager A in de vierde snelheid, in stand 4 -.
60
WEGWIJS IN UW AUTO
4) Regelschuif B in stand Y. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
Om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden genomen: BELANGRIJK Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: – cursor B in stand Y; – draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het rode vlak in stand -; – draaiknop voor de aanjager A ten minste in de tweede snelheid, in stand 2; – draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand - met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen mits de ruiten niet opnieuw beslaan; Als de auto is uitgerust met handbediende airconditioning, wordt het ontwasemen van de ruiten versneld door naast de bovengenoemde instellingen ook knop A-fig. 78 in te drukken.
Druk knop ( in. Hierdoor wordt ook de verwarming van de elektrische buitenspiegels ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje ( branden. Zodra de achterruit ontwasemd is, is het raadzaam de verwarming met de knop uit te schakelen. Ventilatie 1) Luchtroosters in het midden en aan de zijkanten: geheel open. 2) Draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het blauwe vlak. 3) Regelschuif B in stand Y. 4) Draaiknop voor de aanjager A: op de gewenste snelheid.
Recirculatie Als u de schuif B voor de recirculatie in stand T zet, circuleert alleen de lucht in het interieur. BELANGRIJK Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels enz.). Het is raadzaam het systeem alleen te gebruiken tijdens bovengenoemde omstandigheden, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit of tijdens koude of regenachtige dagen, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan, waardoor het zicht en de rij-omstandigheden in gevaar kunnen worden gebracht.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (indien aanwezig) De airconditioning wordt handmatig bediend. BEDIENINGSORGANEN fig. 78 A - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager en, als deze knop wordt ingedrukt, voor in-/uitschakeling van de airconditioning. De airconditioning kan alleen worden ingeschakeld als deze draaiknop in stand 1, 2, 3 of 4 - staat, en wordt aangegeven door een brandend middelste lampje op de knop zelf. F0A0047b
Ontwasemen en/of ontdooien van de achterruit(en)
5) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand ¥.
A
B
C
D
fig. 78 WEGWIJS IN UW AUTO
61
In stand 0 p kan de airconditioning niet worden ingeschakeld. B - Schuif voor inschakeling van het recirculatiesysteem, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt. BELANGRIJK Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels enz.). Het is raadzaam het systeem alleen te gebruiken tijdens bovengenoemde omstandigheden, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit of tijdens koude of regenachtige dagen, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan, waardoor het zicht en de rij-omstandigheden in gevaar kunnen worden gebracht. C - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht). D - Draaiknop voor de luchtverdeling.
62
WEGWIJS IN UW AUTO
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden. KLIMAATREGELING Zie voor de luchtverdeling en de functies van de verwarming en ventilatie het vorige hoofdstuk. BELANGRIJK De handbediende airconditioning kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht wordt ontvochtigd. Zet hiervoor de bedieningsknoppen op ontwasemen (zie het vorige hoofdstuk) en schakel de handbediende airconditioning in door knop A-fig. 78 in te drukken.
Airconditioning - maximale koeling 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur C: in het blauwe vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager A in de vierde snelheid, in stand 4 -. 3) Schuif B: in stand T. 4) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand ¥. 5) Airconditioning: druk op knop A-fig. 78. Voor een gematigde koeling: zet de regelschuif B in stand Y, verhoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager.
HENDELS AAN HET STUUR HENDEL LINKS
Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiat-dealer controleren.
Met de linker hendel bedient u de meeste onderdelen van de buitenverlichting.
Dimlicht fig. 80 Draai voor inschakeling de draaiknop van stand 6 in stand 2.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, worden ook het instrumentenpaneel, de bedieningsknoppen van de verwarming/ventilatie of airconditioning op het dashboard en de ring om de aansteker verlicht.
BELANGRIJK Als het dimlicht en de mistlampen voor branden en het grootlicht wordt ingeschakeld, schakelen de mistlampen voor automatisch uit.
F0A0048b
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval het middel R12, omdat dit middel de componenten van het systeem beschadigt en omdat dit middel CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen) bevat.
Draai voor inschakeling de draaiknop van stand å in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
F0A0049b
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in.
Buitenverlichting fig. 79
6 2
1
y
fig. 79
∆
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
fig. 80 WEGWIJS IN UW AUTO
63
Grootlicht fig. 81
Grootlichtsignaal fig. 82
Druk voor inschakeling de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat.
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling).
Richtingaanwijzers (pijlen) fig. 83
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt. F0A0050b
Plaats de hendel:
HENDEL RECHTS
naar boven - rechter richtingaanwijzer ingeschakeld
Ruitenwissers/-sproeiers fig. 84
naar beneden - linker richtingaanwijzer ingeschakeld.
6
Deze werken alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
∆
1
y
Als u kort richting aan wilt geven (wisselen van rijbaan), druk de hendel dan iets naar boven of naar beneden zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
2
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje F D of de controlelampjes R en E knipperen.
fig. 82
64
fig. 83 WEGWIJS IN UW AUTO
F0A0053b
F0A0052b
F0A0051b
fig. 81
fig. 84
0 - ruitenwissers uitgeschakeld; 1 - ruitenwissers wissen met interval; op enkele uitvoeringen kunnen 4 intervalstanden worden gekozen (van zeer langzaam tot zeer snel fig. 85); 2 - langzaam continu wissen;
ruitensproeiers/-wissers worden ingeschakeld; als u de hendel voor de bediening van de ruitensproeiers langer dan een halve seconde bedient, schakelen de ruitenwissers automatisch in.
Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de hendel loslaat, maken de wissers nog drie slagen.
Duw de hendel in de richting van het dashboard om de achterruitsproeier in te schakelen.
Draai voor inschakeling van de achterruitwisser de schakelaar van stand å in stand '.
Als de bedieningshendel herhaaldelijk en snel (minder dan een halve seconde) wordt bediend, dan is het mogelijk om de voorruit meerdere keren te besproeien zonder de ruitenwissers in te schakelen.
3 - snel continu wissen; 4 - tijdelijk wissen: als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
INTELLIGENTE WIS-/WASREGELING fig. 88 Als u de hendel naar het dashboard duwt, kan in één beweging de achterruitsproeier/-wisser worden ingeschakeld; als u de hendel voor de bediening van de achterruitsproeier langer dan een halve seconde bedient, schakelt de achterruitwisser automatisch in.
Achterruitwisser/-sproeier (achterdeuren/achterklep met ruiten) fig. 87-88
INTELLIGENTE WIS-/WASREGELING fig. 86
fig. 85
F0A0055b
F0A0188b
Als u de hendel naar het stuur trekt, kunnen in één beweging de
F0A0054b
INSTELLINGEN fig. 84
fig. 86
fig. 87 WEGWIJS IN UW AUTO
65
INTERIEURVERLICHTING
den; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de functie actief blijft.
FUNCTIE “FOLLOW ME HOME” Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht.
MET SPOTJES Met schakelaar A-fig. 90 kunnen de lampen in het plafondlampje worden in- en uitgeschakeld.
Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Met schakelaar B bedient u het spotje. Afhankelijk van de stand van de schakelaar zijn de volgende instellingen mogelijk: - met schakelaar A in het midden worden de spotjes C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren;
Uitschakelen
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 secon-
F0A0208b
F0A0189b
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
A
B
C
D
'
6
fig. 88
66
fig. 89 WEGWIJS IN UW AUTO
y
∆
1
,
fig. 90
F0A0056b
Als u de hendel loslaat, maakt de wisser nog drie slagen.
- met schakelaar A naar rechts geschoven, zijn de spotjes C en D continu ingeschakeld. Met schakelaar B wordt: – in linker stand, spotje C ingeschakeld; – in rechter stand, spotje D ingeschakeld. BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven na het sluiten van de portieren. Zo wordt voorkomen dat de accu ontlaadt. Brandduurregeling bij het instappen
– ongeveer 7 seconden bij het sluiten (binnen de 3 minuten) van de portieren. De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
MET KANTELBAAR LAMPENGLAS Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en uitschakelen door op de korte zijde fig. 91 te drukken.
Brandduurregeling bij het uitstappen Als de contactsleutel uit het start-/ contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden: – 3 minuten binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; – ongeveer 7 seconden bij het sluiten (binnen de 3 minuten) van de portieren. F0A0215b
- met schakelaar A naar links geschoven, zijn de spotjes C en D uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen van de portieren;
De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren worden vergrendeld.
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden: – 15 seconden bij het ontgrendelen van de voorportieren; fig. 91 WEGWIJS IN UW AUTO
67
BEDIENINGSORGANEN
C - In-/uitschakeling van de achterruitverwarming.
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 92 Druk op schakelaar A, onafhankelijk van de stand van de contactsleutel.
BELANGRIJK Als de mistlampen voor en het grootlicht gelijktijdig worden ingeschakeld, schakelen automatisch de dimlichten uit. Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht en/of de mistlampen voor (indien aanwezig) zijn ingeschakeld.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 93
Als dit systeem is ingeschakeld, knippert het lampje op de schakelaar en tegelijkertijd het lampje F D op het instrumentenpaneel of de lampjes R en E.
Deze zijn bij de middelste luchtroosters geplaatst. Ze werken alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
Druk nogmaals op de schakelaar om het systeem uit te schakelen.
A - In-/uitschakeling van de mistlampen voor.
A
A
fig. 92
68
fig. 93 WEGWIJS IN UW AUTO
B
F0A0509b
F0A0057b
B - In-/uitschakeling van het mistachterlicht.
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
DASHBOARDKASTJE fig. 95 Trek de handgreep A in de richting van de pijl om het dashboardkastje te openen.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop A om de brandstoftoevoer weer te herstellen. Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
F0A0081b
De veiligheidsschakelaar die rechts onder het dashboard bereikbaar is via de aangegeven opening fig. 94, springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
INTERIEURUITRUSTING
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
F0A0059b
Het mistachterlicht wordt uitgeschakeld door op knop C te drukken, door het grootlicht in te schakelen of door de contactsleutel in stand STOP te draaien. Als het dimlicht en/of de mistlampen weer worden uitgeschakeld of nadat de auto weer wordt gestart, moet het, indien nodig, opnieuw worden ingeschakeld.
A
fig. 94
fig. 95 WEGWIJS IN UW AUTO
69
AANSTEKER fig. 97
STEKKERDOOS (indien aanwezig)
Draai de contactsleutel in stand MAR: druk op knop A; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik.
Op de tunnelconsole bevinden zich houders voor pasjes/cards (telefoonkaart, tolpassen enz.) of kleingeld.
De auto is uitgerust met een stekkerdoos A-fig. 98 op het dashboard (links van versnellingspook) die werkt als de contactsleutel in stand MAR staat. De stekkerdoos kan gebruikt worden voor de voeding van accessoires met een stroomverbruik van maximaal 15 A (vermogen 180 W). Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden. F0A0062b
F0A0513b
Let op. De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
U
fig. 96
70
fig. 97 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 98
AX M 80W 1
A
A
F0A0063b
PASJESHOUDER - MUNTENHOUDER fig. 96 (indien aanwezig)
ASBAK fig. 99
DAKVAKJE fig. 100
ZONNEKLEPPEN fig. 101
Voor gebruik: trek aan het klepje A. Om de asbak B uit te nemen en te legen, moet u de asbak omhoog trekken
Het dakvakje is boven de zonnekleppen geplaatst. Het dakvakje dient om snel lichte voorwerpen in op te bergen (documenten, wegenkaarten enz.).
De zonnekleppen A zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen, zoals is afgebeeld, voor de voorruit worden gedraaid.
F0A0506b
F0A0064b
B
De zonneklep aan bestuurderszijde is voorzien van een documentenvakje en de zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een spiegeltje
BELANGRIJK Het dakvakje is ontworpen voor een belasting tot maximaal 3 kg per zijde. Plaats er geen zwaardere voorwerpen in en houdt u niet vast aan de in fig. 100 aangegeven punten. Gebruik de handgrepen aan de zijkant voor ondersteuning.
F0A0507b
Niet-rokers kunnen de asbak uitnemen en beschikken daarmee over een extra opbergvakje.
A A
fig. 99
fig. 100
fig. 101 WEGWIJS IN UW AUTO
71
SCHUIFRUIT (verschuifbaar in lengterichting)
DAKLUIK
ACHTERSTE ZIJRUITEN Dit zijn uitzetruiten.
BELANGRIJK Open en sluit het dakluik uitsluitend bij stilstaande auto.
1) Plaats de hendel zoals is aangegeven in fig. 103.
Ze kunnen worden opengeschoven.
2) Druk de hendel naar buiten totdat de ruit geheel geopend is.
1) Ontgrendel de schuifruit door knop A-fig. 102 in te drukken.
Om het vervoer van lange voorwerpen te vergemakkelijken kan de Fiat Doblò worden uitgerust met een handig dakluik aan de achterzijde van het dak in de laadruimte.
3) Druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
2) Schuif de ruit in de richting van de pijl (1) totdat de gewenste stand is bereikt.
Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel in tegenovergestelde richting totdat u een klik hoort waarmee de hendel weer in de vergrendelde stand staat.
3) Sluit de ruit door deze in de richting van de pijl (2) te schuiven totdat de knop vergrendelt.
Dakluik openen Trek voor het openen van het dakluik hendel A-fig. 104 omlaag in de richting van de pijl.
F0A0069b
F0A0067b
F0A0408b
Steek een hand in de handgreep Bfig. 105 om het openen van het luik te begeleiden.
A
fig. 102
72
fig. 103 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 104
Rijd met geopend dakluik niet harder dan 110 km/h. Als harder wordt gereden, kan het luik (met een klap) sluiten.
Dakluik sluiten
BELANGRIJK De lading moet gelijkmatig over de traverse zijn verdeeld en met spanbanden of touw worden bevestigd.
Plaats de traverse C-fig. 106 in de uitgangspositie; steek de pen van de traverse C in de oorspronkelijke zitting, waarbij de pen moet vergrendelen.
Om het laden en lossen van lange voorwerpen te vergemakkelijken, kunt u de traverse C-fig. 106 omlaag kantelen.
BELANGRIJK De traverse moet altijd vergrendeld in zijn zitting zijn geplaatst zodra er met de auto wordt gereden.
Trek het dakluik in de aangegeven richting fig. 105, met een hand in handgreep B. Het dakluik is gesloten als u het hebt horen vergrendelen.
Ondersteun de traverse met de linker hand en verplaats met de rechter hand de hendel D in de richting van de pijl, totdat deze ontgrendeld is.
F0A0071b
F0A0070b
Laat de traverse voorzichtig zakken en plaats de traverse na het laden of lossen weer in de oorspronkelijke stand.
C
Als u met de auto rijdt, terwijl de traverse niet is vergrendeld of niet in zijn zitting is geplaatst, dan kan er ernstige schade aan de structuur van de laadruimte ontstaan. Bovendien kunnen de achterdeuren dan uitsluitend aan de onderzijde worden vergrendeld, waardoor de scharnieren beschadigd kunnen raken.
D
B
fig. 105
fig. 106 WEGWIJS IN UW AUTO
73
PORTIEREN
Van binnenuit vergrendelen, met de hand Voorportieren: sluit het portier en druk op (LOCK) bij de ontgrendelhendel fig. 108.
VOORPORTIEREN Van buitenaf openen, met de hand Voorportieren: draai de sleutel in stand 2-fig. 107 en trek de handgreep in de richting van de pijl.
Deze handelingen kunnen gedurende 2 minuten worden uitgevoerd nadat de contactsleutel van stand MAR in stand STOP is gedraaid of als de contactsleutel is uitgenomen bij gesloten portieren.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Van buitenaf vergrendelen, met de hand Voorportieren: sluit het portier en draai de sleutel in stand 1fig. 107. Van binnenuit openen, met de hand Voorportieren: trek aan de ontgrendelhendel.
F0A0074b
De drukschakelaars waarmee u de zijruiten bedient, bevinden zich, afhankelijk van de uitvoering, in het midden van het dashboard fig. 109 of op de portierpanelen aan bestuurderszijde fig. 109a en passagierszijde. Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. A - openen/sluiten zijruit linksvoor; A
B - openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
F0A0510b
F0A0514b
F0A0072b
fig. 109
1
2
fig. 107
74
fig. 108 WEGWIJS IN UW AUTO
B
fig. 109a
Als u de schakelaar A-fig. 109 aan bestuurderszijde langer dan een halve seconde ingedrukt houdt, gaat de ruit verder automatisch open of dicht. De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is (of als u nogmaals op de schakelaar drukt).
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
ZIJDEUREN Controleer of een deur veilig kan worden geopend.
Controleer voor het tanken van brandstof (zie “Tanken met de Doblò” in dit hoofdstuk) of de linker schuifdeur goed is gesloten; als dit niet het geval is, dan kan de schuifdeur of het blokkeermechanisme bij geopend tankklepje worden beschadigd.
Als tijdens het tanken het tankklepje openstaat (zie “Tanken met de Doblò” in dit hoofdstuk), dan kan de linker zijschuifdeur niet worden geopend.
Bij de uitvoeringen Doblò Cargo wordt de zijschuifdeur in geheel geopende stand door een vangmechanisme opengehouden. Om de deur te blokkeren, moet u de deur tegen de aanslag drukken; om de deur te ontgrendelen moet u de deur krachtig naar voren trekken. Zorg er in ieder geval voor dat de deur op de juiste wijze is vastgehaakt aan het vangmechanisme.
Als de auto op een steile helling omlaag geparkeerd staat, laat dan de auto niet met geopende deur in vergrendelde stand staan: als u tegen de deur stoot, kan deze losraken en naar voren schuiven. Als de auto wordt geparkeerd met geopende schuifdeuren, controleer dan of deze goed vergrendeld zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO
75
Openen: trek aan de ontgrendelhendel fig. 111 en schuif de deur naar de achterkant van de auto tegen de aanslag totdat hij blokkeert.
Openen: draai de sleutel in stand 2-fig. 110 en trek de handgreep in de richting van de pijl; schuif vervolgens de deur naar de achterkant van de auto tegen de aanslag totdat hij blokkeert.
Sluiten: sluit de deur door hem naar de voorkant van de auto te schuiven en druk bij “LOCK” op de ontgrendelhendel fig. 111.
Sluiten: trek aan de handgreep aan de buitenzijde en schuif de deur naar de voorkant van de auto. Draai de sleutel in stand 1-fig. 110.
Openen: trek aan het ontgrendelhendeltje A-fig. 112 en schuif de deur naar de achterkant van de auto.
Openen: trek de handgreep in de richting van de pijl fig. 110 en schuif de deur naar de achterkant van de auto.
Sluiten: trek aan het ontgrendelhendeltje A en schuif de deur naar de voorkant van de auto; vergrendel de deur door de knop B op de handgreep in te drukken.
F0A0073b
FIAT I
C LO
K
C LO
K
2
fig. 110
76
Van binnenuit openen/sluiten (uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer/Combi)
Van buitenaf openen/sluiten (uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer/Combi)
F0A0075b
Van binnenuit openen/sluiten (uitvoeringen Fiat Doblò Cargo)
1
Sluiten: trek de handgreep in de richting van de pijl fig. 110, waardoor het slot ontgrendelt, en schuif de deur naar de voorzijde van de auto.
F0A0040b
Van buitenaf openen/sluiten (uitvoeringen Fiat Doblò Cargo)
fig. 111 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 112
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
ACHTERDEUREN
Dit voorkomt dat de zijschuifdeuren van binnenuit kunnen worden geopend.
De twee achterdeuren zijn ieder voorzien van een klemveer die de opening van de deur tot 90 graden beperkt.
U schakelt het systeem in door de punt van de contactsleutel in de opening fig. 113 te steken en te draaien.
Als de deuren 180 graden geopend zijn, zijn ze niet meer vergrendeld. Open de deuren niet 180 graden als de auto op een helling staat of bij veel wind.
Stand 1 - kinderveiligheidsslot uitgeschakeld.
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.
F0A0235b
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
fig. 113
Linker deur van buitenaf ontgrendelen 1-fig. 114 Draai de sleutel in stand 2-fig. 115 en trek de handgreep in de richting van de pijl.
Het is mogelijk de openingshoek van de twee deuren te vergroten om makkelijker in en uit te laden. Dit is mogelijk door de deur iets door te drukken, waarna de deurhelft circa 180 graden kan worden geopend.
1
F0A0508b
Het systeem van klemveren is ontwikkeld voor een beter gebruikscomfort; bij een botsing of een windstoot kunnen de veren loshaken en kunnen de deuren onverwacht dichtvallen.
Stand 2 - kinderveiligheidsslot ingeschakeld.
2
fig. 114 WEGWIJS IN UW AUTO
77
Linker deur van binnenuit openen 1-fig. 114
Linker deur van buitenaf vergrendelen 1-fig. 114
Rechter deur openen 2-fig. 114 Trek na het openen van de linker deur de hendel A-fig. 117 in de richting van de pijl.
Trek de hendel A-fig. 116 in de richting van de pijl.
Draai de sleutel in stand 1-fig. 115.
BELANGRIJK Gebruik de handgreep A-fig. 117 uitsluitend in de aangegeven richting.
Sluit eerst de rechter deur 2-fig. 114 volledig en daarna de linker deur 1fig. 114. Sluit niet beide deuren gelijktijdig.
A
F0A0078b
ACHTERKLEP Achterklep openen/sluiten Achterklep van buitenaf openen: ontgrendel het slot fig. 118 met de contactsleutel en trek de handgreep A in de richting van de pijl.
F0A0231b
F0A0079b
F0A0077b
fig. 116
1 A 2
fig. 115
78
fig. 117 WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 118
De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open. BELANGRIJK Voordat de sleutel wordt gedraaid, moet deze volledig in het slot zijn gestoken. Als u de sleutel voor het uitnemen 45 graden rechtsom in het slot draait, dan kan de achterklep daarna uitsluitend met de sleutel worden ontgrendeld. U sluit de achterklep door de achterklep te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.
Til de achterklep niet aan de sleutel omhoog, zodat vervorming van de sleutel wordt voorkomen.
Als u reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
BELANGRIJK Als u voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie “Koplampen” in dit hoofdstuk).
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. Rijd niet met een geopende achterklep: de uitlaatgassen kunnen in het interieur binnendringen.
Pas op dat de voorwerpen op het imperiaal niet beschadigd worden bij het openen van de achterklep.
Controleer voor een goede werking van de koplampverstelling of het ladinggewicht niet groter is dan in de paragraaf “Gewichten” in het hoofdstuk “Technische Gegevens” is aangegeven.
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Van buitenaf Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een van de voorportieren, en draai de sleutel.
WEGWIJS IN UW AUTO
79
Met de knopjes aan de binnenzijde van de zijschuifdeuren ver- of ontgrendelt u uitsluitend de betreffende deur. BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling (indien aanwezig) werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele seconden schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 2 seconden is het systeem weer gereed.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN Deelbare achterbank
Trek de knoppen A-fig. 119 omhoog en kantel de rugleuning naar voren. Om de gehele bank om te klappen, moet u de zitting omhoog trekken met de hendel B-fig. 120.
Controleer voordat u gaat rijden of alle zitplaatsen in de rijrichting staan en goed geblokkeerd zijn. Alleen deze opstelling staat een doelmatig gebruik van de veiligheidsgordels toe.
F0A0181b
Druk bij gesloten portieren het vergrendelknopje op een van de portieren omlaag (voor vergrendelen) of omhoog (ontgrendelen) (Fiat Doblò Personenvervoer); of druk op “LOCK” (voor vergrendelen) of trek (voor ontgrendelen) aan de hendels van de voorportieren en de zijschuifdeuren (Fiat Doblò Cargo).
BAGAGERUIMTE
Het is mogelijk de bagageruimte geheel of gedeeltelijk te vergroten. Achterbank volledig omklappen De vergrendelmechanismen van de rugleuning en de zitting bevinden zich op de in fig. 119 aangegeven plaatsen.
A
fig. 119 F0A0182b
Van binnenuit
Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.
B
fig. 120
80
WEGWIJS IN UW AUTO
Hoedenplank verwijderen
2) Kantel gedeelte A-fig. 124 van het paneel op gedeelte B.
De hoedenplank bestaat uit twee delen fig. 124. Ga voor volledige verwijdering als volgt te werk:
Linker rugleuning omklappen: – verwijder de hoofdsteun (indien aanwezig);
3) Bevestig de twee delen met behulp van de borgrubbers Cfig. 125.
1) ) Open de achterdeuren of de achterklep.
– trek de knop A-fig. 121 omhoog en klap de rugleuning volledig om fig. 122.
F0A0255b
Plaats de hoofdsteun in de daarvoor bestemde zitting A-fig. 123 onder de stoel.
F0A0430b
Achterbank gedeeltelijk omklappen (linker zitplaats)
F0A0087b
F0A0093b
fig. 124
F0A0256b
fig. 122
C A A
fig. 121
fig. 123
fig. 125 WEGWIJS IN UW AUTO
81
4) Til gedeelte B-fig. 126 op en schuif het paneel langs de ruimte achter de achterbank waarbij de hoedenplank aan de bovenzijde aan de hoedenplanksteun en middenonder aan de zitplaats gehaakt wordt.
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars van de koplampen in de juiste stand staan (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk).
Uitvoering met 7 zitplaatsen
Als de achterbank volledig is omgeklapt, ga dan als volgt te werk:
Achterbank in normale stand zetten:
5) Verwijder het paneel en plaats het dwars tussen de rugleuningen van de voorstoelen en de omgeklapte achterbank.
1) Controleer of de veiligheidsgordels goed in de betreffende geleidebeugels zitten.
– haak de rechter hendel B-fig. 127 los en plaats hem in stand 1 (stand “geopende hendel”); voer dezelfde handelingen uit voor de hendel aan de linkerzijde, klap vervolgens de rugleuning neer en klap de hele achterbank naar voren. De handeling wordt vergemakkelijkt door twee veren. Controleer of de achterbank volledig is omgeklapt. – plaats de hoofdsteunen in de daarvoor bestemde zittingen C-fig. 128 onder de achterbank.
F0A0088b
3) Zet de rugleuning weer rechtop en controleer of hij goed vastgehaakt zit.
– verwijder de hoofdsteunen uit de zittingen;
F0A0433b
2) Kantel de zitting terug en controleer of deze goed vastgehaakt is.
Om de hoedenplank weer te monteren, moeten de bevestigingen in het midden D-fig. 124 in de daarvoor bestemde zittingen worden bevestigd; klap vervolgens gedeelte B neer en daarna gedeelte A en controleer of ze vergrendelen in de zittingen op de hoedenplank.
Ga voor het vergroten van de bagageruimte als volgt te werk:
B
fig. 126
82
fig. 127 WEGWIJS IN UW AUTO
Ga als volgt te werk om de achterbank weer in de normale stand zetten:
Als u de achterbank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten, moet u de gehele achterbank neerklappen, de gereedschaptas verwijderen (maar wel aan boord houden) en met hendel D-fig. 128 de achterbank uit de openingen loshaken.
– controleer of de ontgrendelhendels van de rugleuning, zowel de rechter als de linker, B-fig. 127 in stand 1 (geopend) staan; is dit niet het geval, dan moeten beide hendels in stand 1 worden gezet;
Voer voor de montage de handelingen in omgekeerde volgorde uit.
– zet eerst de rugleuning weer rechtop (zonder hem vast te haken), haak de gehele achterbank vast in de daarvoor bestemde openingen in de vloer en haak vervolgens de rugleuning vast.
Als u de bagageruimte nog groter wilt maken, moet u de stoelen van de tweede rij naar voren klappen; ga hiervoor als volgt te werk:
fig. 127a
– klap de stoelen aan de zijkant om (zoals aangegeven in de paragraaf “toegang tot de derde rij stoelen achter”); F0A0405b
F0A0434b
Controleer altijd of de stoelen goed vastgehaakt zitten in de openingen in de vloer voordat u de rugleuning vergrendelt.
F0A0411b
Het is absoluut verboden de achterbank van de derde rij te gebruiken als de rugleuning is neergeklapt voor het vervoer van lading of bagage. De lading kan tegen de rugleuning van de tweede rij stoelen worden geworpen, waardoor de inzittenden ernstig kunnen worden verwond fig. 127a.
fig. 128
fig. 129 WEGWIJS IN UW AUTO
83
– klap de rugleuning van de middelste stoel neer door de lus A-fig. 129 omhoog te trekken;
Om de stoelen weer terug te plaatsen, moeten de betreffende riemen C-fig. 131 worden losgehaakt, de stoelen aan de zijkant volledig worden teruggeklapt en vervolgens de zitting van de middelste stoel; trek vervolgens aan de lus A-fig. 129, klap de rugleuning omhoog en bevestig hem aan de daarvoor bestemde beugels.
– trek aan de lus B-fig. 130 en klap de gehele stoel om; – maak de omgeklapte stoelen met de daarvoor bestemde riemen C-fig. 131 (één per stoel) vast aan de hoofdsteunen voor. BELANGRIJK Als de stoelen van de tweede rij zijn neergeklapt en de stoelen van de derde rij in de normale stand staan, dan hoort u een waarschuwingszoemer en is het niet toegestaan met de auto te rijden.
84
F0A0195b
F0A0420b
fig. 131 WEGWIJS IN UW AUTO
De vloer in de bagageruimte is bekleed (optional voor uitvoeringen Fiat Doblò Cargo standaard). Er zijn voor de bevestiging van de lading haken fig. 132 aanwezig (het aantal is afhankelijk van de uitvoering) die ook bereikbaar zijn als de vloerbedekking is geplaatst.
Het is absoluut verboden te rijden met de stoelen van de tweede rij neergeklapt en met passagiers op de derde rij (zoals aangegeven op het plaatje op de stoelen zelf).
F0A0412b
fig. 130
BAGAGE VASTZETTEN
fig. 132
MOTORKAP
3) Trek aan het hendeltje A-fig. 134, zoals aangegeven in de figuur.
Motorkap openen
4) Til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang A-fig. 135 uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting B op de motorkap.
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat. Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de voorruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Wacht tot de motor is afgekoeld. Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
1) Trek de hendel A-fig. 133 (geel) in de richting van de pijl.
B A
fig. 133
fig. 134
fig. 135 WEGWIJS IN UW AUTO
85
F0A0084b
F0A0082b
2) Til de motorkap iets op totdat de ontgrendelhendel zichtbaar is.
F0A0516b
Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.
Motorkap sluiten 1) Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang A-fig. 135 uit de zitting B en plaats de steunstang terug in de klem. 2) Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
ALLESDRAGERS BEVESTIGINGSPUNTEN De bevestigingsbeugels zijn bereikbaar nadat u de rubbers op de in fig. 136 aangegeven plaatsen hebt verplaatst.
BELANGRIJK U dient zich altijd strikt aan de aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
F0A0185b
Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie hoofdstuk “Technische Gegevens”).
Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepalingen betreffende de maximale afmetingen.
fig. 136 WEGWIJS IN UW AUTO
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
Bevestig de steunen van de allesdragers aan de bevestigingsbeugels.
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
86
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
De laadplateaus zijn opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma.
Voor een goede werking van het laadplateau achter fig. 137 moeten de instructies worden opgevolgd die vermeld staan op het plaatje links in de laadruimte.
BELANGRIJK Het maximum draagvermogen van het laadplateau achter is 250 kg.
F0A0221b
LAADPLATEAUS
Het laden met behulp van de laadplateaus mag alleen bij een stilstaande auto worden uitgevoerd en met aangetrokken handrem.
Verplaats de auto niet als de laadplateaus zijn uitgetrokken. Controleer voordat u wegrijdt of de laadplateaus goed in de daarvoor bestemde ruimten vergrendeld zijn.
fig. 137 WEGWIJS IN UW AUTO
87
KOPLAMPEN
Voor het juiste gebruik van het laadplateau aan de zijkant, fig. 138 moet u de zijdeur openen, de handgreep A vastpakken en het laadplateau uittrekken in de richting van de pijl totdat het vergrendelt. BELANGRIJK Het maximum draagvermogen van het laadplateau aan de zijkant is 60 kg. Als het laden voltooid is, moet u de handgreep A vastpakken en het laadplateau aan de zijkant in de richting van de pijl in de daarvoor bestemde ruimte schuiven fig. 138.
KOPLAMPVERSTELLING De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld dimlicht.
KOPLAMPEN AFSTELLEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. In dit geval moeten de koplampen worden afgesteld.
Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.
Ga voor het afstellen als volgt te werk:
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
– druk knop B-fig. 139 in en houd de knop ingedrukt totdat een van de volgende standen is bereikt (bijv.: 0➟1, 1➟2, 2➟3);
F0A0085b
F0A0234b
Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
70
A
C 7
B ∆
1
0 7 22: fig. 138
88
fig. 139 WEGWIJS IN UW AUTO
11
– druk knop A in en houd de knop ingedrukt totdat een van de volgende standen is bereikt (bijv.: 3➟2, 2➟1, 1➟0). Het display C toont de stand gedurende de koplampverstelling.
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
ABS
0 - een of twee personen op de voorstoelen.
De auto kan zijn uitgerust met een anti-blokkeerremsysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft.
1 - vijf personen. 2 - vijf personen + bagage. 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid. Dit betekent niet dat het remsysteem niet goed werkt, maar geeft aan dat het ABS in werking treedt. Het geeft ook aan dat de grip op de weg verminderd is. Het is daarom noodzakelijk uw snelheid aan te passen aan de conditie van de weg. Het ABS is een aanvulling op het conventionele remsysteem; bij een storing schakelt het ABS zichzelf automatisch uit, waarna alleen het conventionele remsysteem werkt.
Als bij een storing niet meer op het anti-blokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van de auto absoluut niet minder zijn. Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen. Het voordeel van het ABS ten opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO
89
Voor het beste gebruik van het anti-blokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen:
Het ABS benut zo goed mogelijk de beschikbare grip, maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
90
WEGWIJS IN UW AUTO
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel branden. Rijd met aangepaste snelheid naar een Fiatdealer en laat het systeem volledig repareren.
Wees voorzichtig bij het remmen in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS. Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende:
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u onder alle omstandigheden de remmen het beste benutten. BELANGRIJK Op auto’s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor) die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS de prestaties van het remsysteem verhogen. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer om het systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren. Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk de auto en wendt u tot de Fiatdealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
FRONTAIRBAGS EN ZIJ-AIRBAGS De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en aan passagierszijde en zij-airbags voor (sidebags). FRONTAIRBAGS De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden ingeschakeld: – bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);
WEGWIJS IN UW AUTO
91
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel en het deksel van de airbagmodule aan de passagierszijde. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan passagierszijde omdat deze het correct opblazen van de airbag aan passagierszijde kunnen verhinderen.
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 141 Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.
F0A0409b
Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 140
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.
F0A0410b
– als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels.
De frontairbags aan bestuurdersen passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels. fig. 140
92
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 141
Handmatig uitschakelen
BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen.
Als het absoluut noodzakelijk is om een kind op de voorstoel te vervoeren, kan de airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
De sleutelschakelaar fig. 142 heeft twee standen:
De airbag kan worden in-/uitgeschakeld als het contactslot in stand STOP staat. Bedien met de contactsleutel de daarvoor bestemde sleutelschakelaar fig. 142, rechts van het dashboard.
– frontairbag aan de passagierszijde ingeschakeld: (stand ON P): lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. – frontairbag aan de passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF F): lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. F0A0213b
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd worden.
ON
OFF
PASS. AIR BAG
Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag.
fig. 142 WEGWIJS IN UW AUTO
93
SIDEBAGS
Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en dat zich bevindt in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. ALGEMENE OPMERKINGEN De frontairbags en/of zij-airbags (indien aanwezig) kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. F0A0517b
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 14 jaar voor wat betreft de pyrotechnische lading en van 10 jaar voor wat betreft het spiraalmechanisme (zie de sticker aan de binnenzijde van het dashboardkastje). Na deze periode moeten ze door de Fiat-dealer worden vervangen.
fig. 143
94
WEGWIJS IN UW AUTO
Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u zich tot de Fiat-dealer te wenden om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van de frontairbag aan passagierszijde in stand ON) ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen, om aan te geven dat de frontairbag en de zij-airbag (indien aanwezig) aan passagierszijde bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Fiatdealer controleren.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op het stuur of op de plek van de airbag aan de passagierszijde. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
WEGWIJS IN UW AUTO
95
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags.
96
WEGWIJS IN UW AUTO
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als bij een stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit echter niet dat het systeem niet goed werkt.
De juiste werking van de frontairbags, de zijairbags en de gordelspanners is alleen gegarandeerd als het maximaal toelaatbaar gewicht van de auto niet wordt overschreden. Bij auto’s die zijn uitgerust met zij-airbags, mag de rugleuning van de stoel niet met water worden afgenomen of chemisch worden gereinigd in een automatisch wasapparaat. De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
Bovendien attendeert het systeem de bestuurder door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel op de veroudering van de betreffende componenten. Het doel is: – de werking van het systeem controleren; – signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; – signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
WEGWIJS IN UW AUTO
97
Als de auto niet is uitgerust met de “Inbouwvoorbereiding autoradio”, beschikt u op het dashboard over een functioneel opbergvak.
Als u direct na aankoop van de auto een autoradio wilt installeren, moet u eerst contact opnemen met de Fiat-dealer; deze zal u instructies geven om de levensduur van de accu te behouden. Als de accu bij uitgezette motor te zwaar wordt belast, beschadigt de accu en kan de garantie op de accu vervallen.
BASIS INBOUWVOORBEREIDING
– voedingskabels voor de luidsprekers voor op het dashboard; – 2 luidsprekers op het dashboard;
Het pakket bestaat uit:
– voedingskabels voor luidsprekers in de portieren (indien aanwezig);
– voedingskabels voor de autoradio; – voedingskabels voor de luidsprekers voor op het dashboard en in de portieren (indien aanwezig) en achter bij de uitvoeringen personenvervoer;
– 2 luidsprekers in de portieren; – 2 luidsprekers achter (bij de uitvoeringen personenvervoer);
– een inbouwplaats voor de autoradio;
– voedingskabels voor luidsprekers achter;
– een antennekabel en een antenne.
– een inbouwplaats voor de autoradio;
UITGEBREIDE INBOUWVOORBEREIDING
– een antennekabel en een antenne.
Het pakket bestaat uit:
Luidsprekers
– voedingskabels voor de autoradio;
– 2 mid-range luidsprekers op het dashboard, met een diameter van 100 mm en met elk een piekvermogen van 30W.
F0A0162B
AUTORADIO
– 2 woofer luidsprekers in de voorportieren, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 40W (alleen uitvoeringen Panorama).
fig. 144
98
WEGWIJS IN UW AUTO
– 2 elliptische full-range luidsprekers op de hoedenplank, 95 x 154 mm met elk een piekvermogen van 20W (alleen uitvoeringen Panorama).
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON
Autoradio inbouwen Voor het inbouwen van de autoradio moet het vakje dat staat afgebeeld in fig. 145 worden verwijderd. Verwijder het geklemde vakje door uw hand in het vakje te steken en deze naar boven te drukken. Schuif vervolgens het vakje in de richting van het interieur.
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.
– antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon), op het dak;
Aansluitschema van de elektrische bedrading:
– antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker fig. 146;
1 MUTE-functie autoradio. 2 Vrij.
– luidspreker met dubbele spoel (autoradio + mobiele telefoon), op het dashboard aan passagierszijde.
3 Massa INPUT-signaal mobiele telefoon. 4 INPUT-signaal mobiele telefoon.
F0A0096B
F0A0099b
5 Luidspreker met dubbele functie op dashboard aan passagierszijde (+).
4 3 10 9
2 1 8 7
6 5
6 Luidspreker met dubbele functie op dashboard aan passagierszijde (-). 7 Voeding via start-/contactslot (+15). 8 Vrij. 9 Voeding (+) via accu. 10 Massa.
fig. 145
fig. 146 WEGWIJS IN UW AUTO
99
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Bij de Fiat Doblò Personenvervoer is de 10-polige stekker bereikbaar door een schroevendraaier te plaatsen op het punt dat aangegeven is in fig. 147. Til de tunnelbekleding op en trek de stekker uit.
fig. 148 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
F0A0211b
F0A0210b
100
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de auto uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
Bij de Fiat Doblò Cargo is de 10polige stekker bereikbaar na het losdraaien van de schroeven van het opbergvak die zijn aangegeven in fig. 148. Plaats een schroevendraaier op het ingesneden gedeelte van de tunnelconsole en trek de stekker uit.
fig. 147
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON
De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. ACTIVERING De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
– klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt;
Signalering: Meetbereik in het midden ... 130 cm Meetbereik bij de hoeken ...... 60 cm Meetbereik minimaal/maximaal ......... 25/180 cm
– blijft constant als de afstand tot het obstakel onveranderd blijft.
Als meerdere sensoren een obstakel signaleren, zal de regeleenheid de kortste afstand weergegeven.
BELANGRIJK Als er een storing in het parkeersysteem is, wordt de bestuurder gewaarschuwd door een alarmsignaal dat in werking treedt bij het inschakelen van de achteruit.
Het parkeersysteem schakelt, ook bij ingeschakelde achteruit, automatisch uit als de auto meer dan 50 meter heeft afgelegd of als de snelheid hoger is dan 30 km/h.
De sensoren zijn aan de vorm van de achterbumper aangepast waardoor het bereik optimaal is.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM F0A0518b
Als de achteruit wordt ingeschakeld, treedt automatisch een repeterend geluidssignaal in werking (een kort piepgeluid om de activering van het systeem aan te geven). De frequentie van het geluidssignaal: – neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
Om de juiste werking van de sensoren te garanderen, moeten ze regelmatig worden schoongemaakt. Als de achterbumper bedekt is met ijs, sneeuw, modder enz., kan de juiste werking van de sensoren worden gehinderd, waardoor de prestaties van het systeem verminderen.
fig. 149 WEGWIJS IN UW AUTO
101
TANKEN MET DE FIAT DOBLÒ
Controleer voor het tanken van brandstof of de linker schuifdeur goed is gesloten; als dit niet het geval is, dan kan de schuifdeur of het blokkeermechanisme bij geopend tankklepje worden beschadigd.
Als tijdens het tanken het tankklepje openstaat, dan kan de linker zijschuifdeur niet worden geopend.
102
WEGWIJS IN UW AUTO
MET BENZINEMOTOR
MET DIESELMOTOR
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 RON zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
TANKDOP fig. 150
Controleer voor het tanken van brandstof of de linker schuifdeur goed is gesloten; als dit niet het geval is, dan kan de schuifdeur of het blokkeermechanisme bij geopend tankklepje worden beschadigd.
Openen: 1) Draai de dop ongeveer een kwart slag linksom en verwijder de dop. BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. 2) Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld. Sluiten:
Als tijdens het tanken het tankklepje openstaat, dan kan de linker zijschuifdeur niet worden geopend.
De tankdop is voorzien van een bajonetsluiting. Plaats de tankdop en draai de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort. F0A0219b
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
fig. 150 WEGWIJS IN UW AUTO
103
Bij enkele uitvoeringen is dop voorzien van een mechanisch slot; om te tanken moet de dop met de contactsleutel worden losgedraaid.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt. BELANGRIJK Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar worden gebracht.
104
WEGWIJS IN UW AUTO
BESCHERMING VAN HET MILIEU De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Fiat Doblò. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van systemen om de schadelijke effecten te verminderen of drastisch te beperken. De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: – driewegkatalysator; – Lambdasondes (zuurstofsensoren); – benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: – oxidatiekatalysator; – uitlaatgasrecirculatiesysteem ( EGR); – roetfilter (DPF); – Lambdasondes (indien aanwezig). De Fiat Doblò is klaar voor de start, met een ruime voorsprong op de strengste internationale milieu-eisen.
DPF-ROETFILTER (DIESEL PARTICULATE FILTER) (voor uitvoeringen Multijet 1.3 85 pk en 1.9 120 pk)
Het filter verzamelt de roetdeeltjes en moet periodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden.
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
De regeneratieprocedure wordt geregeld door de inspuitregeleenheid op basis van de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto.
Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke normen.
Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventilator, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van de auto.
Tijdens het normale gebruik van de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Als het betreffende bericht op het display verschijnt, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten”.
WEGWIJS IN UW AUTO
105
C O R R E C T G E B R U I K VA N D E A U T O MOTOR STARTEN
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit aan als de motor draait. BENZINEMOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen. 106
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
4) Draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje ¢ (Y) samen met het waarschuwingslampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat.
DIESELMOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes U, m en ¢ (Y) branden. 4) Wacht tot de lampjes U en ¢ (Y) gedoofd zijn. 5) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft. 6) Trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen. 7) Draai de contactsleutel in stand AVV nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een lang-
durige startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat. MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel) – Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje ¢ (Y) blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Fiat-dealer.
– Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. NOODSTART Als de regeleenheid van de Fiat CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampje ¢ (Y) op het instrumentenpaneel brandt constant), kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card vermeld staat.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
107
MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor stationair draait.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
PARKEREN
HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op steile hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiat-dealer de handrem afstellen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
F0A0034b
Handrem uitschakelen:
A
fig. 1
108
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
1) Trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop A-fig. 1. 2) Houd de knop ingedrukt en en laat de hendel zakken. Het lampje x dooft. 3) Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
Achteruit (R) vanuit de vrijstand inschakelen: – plaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren. Om bij de uitvoeringen 1.4 8V en 1.6 16V de achteruit (R) in te schakelen, moet u vanuit de vrijstand de schuifring A-fig. 3 onder de pookknop omhoog trekken en de pook naar rechts en vervolgens naar achteren verplaatsen.
fig. 2
F0A0422b
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in een van de in het schema aangegeven standen fig. 2 plaatsen (dit schema staat ook op de knop van de pook).
F0A0103b
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK
fig. 3 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
109
KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Overbodige bagage
Onderhoud van de auto Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat daarom de bougies, de vloeistofniveaus, de lucht-/brandstoffilters, de inspuitventielen enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen/vervangen, zoals in het ONDERHOUDSSCHEMA is aangegeven. Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt
110
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan +25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld +20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aerodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling evenals het overschakelen met tussengas, hebben geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlij-
ke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto’s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties (bijv. kettingbotsingen). Acceleratie Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv.: spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
111
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN Het milieu is een van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Fiat Doblò. Het is niet voor niets dat resultaten van zijn emissiereductiesystemen boven de geldende normen liggen. Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat hij/zij onnodig schade aan het milieu toebrengt. Vaak wordt door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt. Over dit onderwerp vindt u hierna diverse nuttige tips, die een geheel vormen met de tips met het symbool #, die u in diverse hoofdstukken van dit boekje kunt vinden. We vragen uw aandacht voor al deze tips.
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is, dat u zich te allen tijde houdt aan het GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine. Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak bij een noodstart uitsluitend gebruik van een hulpaccu. Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig
112
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de katalysator ernstig beschadigen. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Laat de motor voor vertrek niet warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste geval moet u de motor niet langer dan 30 seconden laten warmdraaien. Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet.
Spuit geen reinigingsof beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasondes en het uitlaatsysteem.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
113
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. 114
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DINnormen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met een kabel vanaf de accu met een diameter van ten minste 2,5 mm2. MONTAGESCHEMA De trekhaak moet op de aangegeven punten bevestigd worden (zie schema fig. 4 ).
Gebruik voor de elektrische aansluitingen de aparte module voor de aanhangerverlichting.
De verstevigingsplaat 1 moet een minimale dikte hebben van 6 mm. De bevestigingspunten 2 moeten voorzien zijn van vulstukken met een ∅ van 16 mm en een dikte van 2 mm. De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 6 M8-bouten en 4 M10-bouten.
Een eventueel elektrisch geregelde rem of een ander systeem (lier enz.) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2.
De trekhaak moet aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de bumper moet worden aangepast m.b.v. het masker dat bij de montageset is geleverd.
Grondlijn
M10-bout
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
Volbeladen auto
DOORSN. A-A Hart achteras
Na een afstand van 1000 km moet gecontroleerd worden of de bevestigingsbouten van de trekhaak nog goed zijn bevestigd. Wendt u hiervoor tot de Fiat-dealer.
F0A0207b
Na de montage van de trekhaak is het leeggewicht van de auto toegenomen met circa 15,5 kg.
Bestaande opening
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg.
3 M8-bouten Bestaande moeren
M10-bout Bestaande opening Hart trekkogel
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
3 M8-bouten Bestaande moeren
M10-bouten Bestaande opening Bestaande opening
M10-bout
fig. 4 CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
115
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de volgende tabel; houdt u strikt aan deze tabel.
116
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Wij raden u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Fiat Lineaccessori-programma. Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden
Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden
185/65 R15
Sneeuwkettingen waarvan de dikte boven het profiel maximaal 12 mm is.
175/75 R14
WINTERBANDEN Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden. Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EUnormen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden niet om. Bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h. Deze maximum snelheid is in overeenstemming met de huidige wetgeving.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
117
AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. – Schakel een versnelling in. – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerst de minkabel los) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt.
118
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met het elektronisch diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening. – Maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was. – Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen. – Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. – Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. – Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. – Tap het koelsysteem van de motor niet af.
N O O D G E VA L L E N NOODSTART Als de Fiat CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes ¢ (Y) en U branden en slaat de motor niet aan. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start. Als er een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald. 1) Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat. 2) Draai de contactsleutel in stand MAR.
3) Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 8 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten en u voorbereiden op het tellen van het aantal keren dat het lampje U knippert. 4) Als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden. 6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 8) Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd. 9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1). BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiat-dealer.
NOODGEVALLEN
119
STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga als volgt te werk fig. 1: 1) Verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel.
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
3) Start de motor. 4) Neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer.
2) Sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden.
F0A0106b
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. fig. 1
120
NOODGEVALLEN
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
ROLLEND STARTEN
EEN LEKKE BAND Algemene aanwijzingen
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat de remen stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen.
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v: de waarschuwingsknipperlichten, de (wettelijk verplichte) gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Het bijgeleverde reservewiel behoort bij de auto waarbij het geleverd is; gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s.
NOODGEVALLEN
121
krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen – behalve de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk: 1) Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt
gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. 2) Zet de motor uit en trek de handrem aan. 3) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. 4) Verplaats de rugleuning van de linker voorstoel (bij de Fiat Doblò Cargo) naar voren door de hendel A-fig. 2 omhoog te trekken en pak de gereedschaptas nadat het aangegeven elastiek fig. 3 is losgemaakt, of til de achterbank op (bij de Fiat Doblò Personenvervoer) aan de hendel B-fig. 4 en pak de gereedschaptas nadat het aangegeven elastiek fig. 5 is F0A0094b
F0A0040b
Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die in het hoofdstuk “Technische gegevens” zijn aangegeven.
WIEL VERWISSELEN Het is nodig te weten dat: – de krik 1,85 kg weegt – de krik geen afstelwerkzaamheden vereist – de krik niet kan worden gerepareerd. Bij een defect moet de
A
fig. 2
122
NOODGEVALLEN
fig. 3
losgemaakt en plaats de tas nabij het te vervangen wiel. 5) Pak de wielsleutel. 6) Draai met behulp van de wielsleutel A-fig. 6 de borgbout van het reservewiel los.
11) Steek de slinger in de krik, en draai de slinger van de krik zo, dat hij iets omhoog komt en de groef A-fig. 9 van de krik goed om de rand B van de chassisbalk valt.
9) Draai de wielbouten ongeveer een slag los met behulp van de bijgeleverde sleutel. 10) Draai met het wieltje A-fig. 7 de krik iets omhoog en plaats de krik onder de auto bij de merktekens A-fig. 8 dicht bij het te verwisselen wiel.
BELANGRIJK De borgbout is bereikbaar nadat het luikje in de dorpelbekleding is geopend.
F0A0424b
F0A0428b
7) Maak de wielsteun los van de borghaak en verwijder het wiel.
12) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet
8) Schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen. fig. 5
F0A0109b
F0A0107b
F0A0429b
fig. 7
A A
fig. 4
fig. 6
fig. 8 NOODGEVALLEN
123
aanraken totdat de auto weer geheel op de grond staat.
19) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die staat aangegeven in fig. 11.
15) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
13) Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest.
20) Plaats bij uitvoeringen met een groot wieldeksel het symbool “ fig. 12 bij het ventiel en draai de vier wielbouten vast zoals is aangegeven bij punt 19).
16) Monteer het wiel, waarbij de pasgaten A-fig. 10 over de centreerpennen B moeten vallen.
F0A0112b
17) Plaats bij uitvoeringen met een klein wieldeksel, eerst het deksel voordat de vier wielbouten worden vastgedraaid. 1
18) Draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik.
14) Draai de vier wielbouten helemaal los en verwijder het wiel.
3
4
F0A0519b
B
F0A0111b
F0A0110b
fig. 11
A
A
A B
fig. 9
124
fig. 10 NOODGEVALLEN
fig. 12
Ter afsluiting
Bij enkele Personenvervoeruitvoeringen wordt in plaats van het normale reservewiel een specifiek noodreservewiel gebruikt; plaats dit reservewiel als volgt in de houder:
1) Plaats het verwisselde wiel in de reservewielhouder onder de laadvloer en maak de borghaak A fig. 14 weer vast in de borgveer B.
3) Berg de krik en de gereedschappen op in de gereedschaptas. 4) Plaats de gereedschaptas achter de linker voorstoel bij de Fiat Doblò Cargo of onder de achterbank bij de Fiat Doblò Personenvervoer.
– plaats het noodreservewiel met de binnenzijde van de velg F-fig. 14 naar boven gekeerd F0A0520b
2) Haak het bovenste deel van de steunstang C-fig. 15 vast aan de borgveer D en draai de borgbout van de steun fig. 6 vast.
5) Bevestig de gereedschaptas met het elastiek.
– haak het onderste deel van de steunstang C-fig. 16 vast aan de borgveer D en draai de borgbout van de steun fig. 6 vast.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel.
F0A0281b
F0A0280b
fig. 13
F0A0282b
Gebruik om de ventieldop los of vast te draaien het verlengstuk fig. 13. C D
fig. 14
fig. 15
fig. 16 NOODGEVALLEN
125
SNELLE BANDENREPARATIESET FIX & GO automatic
– een informatiefolder fig. 16b, voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de band die behandeld is met de bandenreparatieset, moet repareren
De snelle reparatieset Fix & Go automatic is in een daarvoor bestemde houder in de bagageruimte geplaatst.
– een compressor D met manometer en verbindingsstukken, die in het vak zijn te vinden
De reparatieset bevat fig. 16a:
– een vulbuis B
– adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.
– een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”. Na het repareren van het wiel moet deze sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden aangebracht (op het dashboard)
In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden. F0A0541b
F0A0540b
126
fig. 16b NOODGEVALLEN
Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
– een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de compressor zijn te vinden
– een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:
fig. 16a
Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de bandenreparatieset.
Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band.
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet. HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT: De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20°C en +50°C werkt. De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft. De compressor niet langer dan 20 minuten achter elkaar mag worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De snelle reparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt.
De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikking, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmatische patiënten. Adem de dampen niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.
Vervang de spuitbus voordat de houdbaarheidsdatum van de afdichtvloeistof is verstreken. Spuitbussen en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu. Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de wettelijke normen.
OPPOMPEN VAN DE BAND Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd. – Trek de handrem aan. Draai de ventieldop los, neem de vulbuis A-fig. 16c uit en draai de ring Bfig. 16c op het ventiel van de band;
NOODGEVALLEN
127
– controleer of de schakelaar E-fig. 16f van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker D-fig. 16e in de dichtstbijzijnde contactdoos en schakel de compressor in door de schakelaar E-fig. 16f in stand I (ingeschakeld) te zetten. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer de bandenspanning op de manometer F. Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;
vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op;
– als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de contactdoos en verplaats
– als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”), vertrek dan onmiddellijk;
128
F0A0544b
F0A0545b
fig. 16e
fig. 16d NOODGEVALLEN
F0A0539b
– als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten na inschakeling van de compressor, de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot de Fiatdealer;
F0A0543b
fig. 16c
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.
fig. 16f
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle reparatieset Fix&Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot de Fiat-dealer. – herstel, als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, de juiste spanning (met draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijd verder;
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de band; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor
verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten. PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus fig. 16h: – maak de koppeling A los; draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.
F0A0542b
– stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;
U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de bandenreparatieset.
F0A0546b
Vermijd bruusk accelereren en remmen.
– rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer.
fig. 16g
fig. 16h NOODGEVALLEN
129
EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
130
NOODGEVALLEN
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
ALGEMENE AANWIJZINGEN – Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk. – Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd. – Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen. – Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is. BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Fiat-dealer.
TYPEN GLOEILAMPEN
Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd fig. 17:
Verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken.
B Gloeilampen met bajonetfitting verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
A Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting.
D-E Halogeenlamppen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
A
D
B
E
C
F0A098b
C Buislampen Gloeilamp Grootlicht Dimlicht Buitenverlichting voor Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers op voorspatbord Mistlampen voor Achterlichten en Remlichten Derde remlicht Richtingaanwijzers achter Achteruitrijlichten Mistachterlicht Kentekenplaatverlichting Plafondverlichting: – met kantelbaar lampenglas – met spotjes Bagageruimteverlichting
Fig. 17 E D A B A E
Type H1 H7 W5W PY21W W5W H1
Vermogen 55W 55W 5W 21W 5W 55W
B
P21W/5W
21/5W
B
P21W
21W
B B B A
PY21W P21W P21W W5W
21W 21W 21W 5W
C
C10W
A
W5W
10W 10W 5W
fig. 17 NOODGEVALLEN
131
DEFECTE BUITENVERLICHTING
DIMLICHT Halogeenlamp vervangen: 1) Verwijder het beschermdeksel B-fig. 18 door het linksom te draaien.
GROOTLICHT
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Halogeenlamp vervangen:
2) Haak de borgveren A-fig. 20 los, trek de stekker B los en verwijder de lamp C.
1) Verwijder het beschermdeksel C-fig. 18 door het linksom te draaien. 2) Haak de borgveer A-fig. 19 los, trek de stekker B los en verwijder de lamp C.
fig. 18
132
fig. 19 NOODGEVALLEN
F0A0522b
F0A0521b
F0A0523b
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen “Een gloeilamp vervangen” in dit hoofdstuk.
fig. 20
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder het beschermdeksel B-fig. 18 door het linksom te draaien.
1) Draai de lamphouder A-fig. 22 en verwijder hem uit de zitting. 2) Verwijder de lamp B (met bajonetfitting) door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
A
Halogeenlamp vervangen: 1) Haak de borgveren A-fig. 18 los en trek de stekker B los. 2) Haak de borgveer A-fig. 22 los, trek de stekker B los en verwijder de lamp C.
F0A0123b
2) Draai de lamphouder A-fig. 21, trek hem uit de zitting en verwijder de geklemde lamp B uit de stekker A.
MISTLAMPEN VOOR
A
F0A0121b
BUITENVERLICHTING VOOR
B
fig. 21
fig. 22 NOODGEVALLEN
133
ACHTERLICHTUNIT
Bij uitvoeringen zonder achterstijlbekleding:
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder vanuit het interieur de bovenste kunststof dop C-fig. 27 met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier, zodat de bevestigingsbout D van de achterlichtunit bereikbaar is.
Bij uitvoeringen met achterstijlbekleding:
1) Duw het lampenglas A-fig. 24 in de richting van de pijl, zodat de veerklem wordt ingedrukt en verwijder de unit.
1) Verwijder vanuit het interieur het kunststof deksel fig. 25 uit de zitting van de luidspreker en verwijder de bovenste kunststof dop A-fig. 26 met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier, zodat de bevestigingsbout B van de achterlichtunit bereikbaar is.
2) Draai het lampenglas linksom en verwijder het. Trek vervolgens de geklemde lamp uit de zitting.
A
B
F0A0146b
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD
F0A0147b
F0A0149b
F0A0524b
fig. 26
C
fig. 24
134
fig. 25 NOODGEVALLEN
fig. 27
D
F0A0406b
2) Steek de bijgeleverde sleutel Afig. 28 op de bevestigingsbout van de lichtunit. 3) Draai de bouten los, steek de schroevendraaier in de opening op het verlengstuk B-fig. 28 en gebruik hem om de bevestigingsmoeren van de lichtunit los te draaien.
5) Draai om de stekker los te maken de bevestigingsbouten los die zijn aangegeven door pijlen in fig. 30. 6) Verwijder de lampen (met bajonetfitting) door ze iets in te drukken en linksom te draaien. A - Gloeilamp van remlicht.
Bij de uitvoeringen met zeven zitplaatsen, moet u de bevestigingsbout van de lichtunit losdraaien met behulp van het verlengstuk B-fig. 28. Steek het verlengstuk in de bout via de opening C-fig. 28a.
F0A0525b
fig. 28a
B - Gloeilamp van richtingaanwijzer. C - Gloeilamp van achteruitrijlicht. D - Gloeilamp van achterlicht. E - Gloeilamp van mistachterlicht.
fig. 28
F0A0526b
F0A0401b
4) Draai nadat de bevestigingsbout is losgedraaid, de bevestigingsmoeren aan de buitenzijde van de lichtunit los, zoals is aangegeven in fig. 29.
fig. 29
fig. 30 NOODGEVALLEN
135
DERDE REMLICHT
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Voor het vervangen van de gloeilamp moet u de linker deurhelft of de achterklep openen en de bouten A en B -fig. 31 losdraaien.
Druk om de lamp te vervangen op de lip fig. 33, verwijder de unit, draai de lamphouder A-fig. 34 linksom en verwijder de lamp B.
Verwijder het lampenglas vanaf de buitenzijde uit de zitting.
F0A0529b
B
fig. 32
136
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen “Een gloeilamp vervangen” in dit hoofdstuk.
fig. 33 F0A0144b
fig. 31
F0A0527b
F0A0528b
Verwijder de geklemde gloeilamp B-fig. 32 en vervang de lamp.
fig. 34 NOODGEVALLEN
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
PLAFONDVERLICHTING
2) Open de lamphouder A-fig. 36 en vervang de doorgebrande lamp.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Met kantelbaar lampenglas
Gloeilamp vervangen:
Met spotjes
Gloeilamp vervangen:
1) Trek het plafondlampje A-fig. 39 los bij het door de pijl aangegeven punt.
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder het plafondlampje fig. 35 door de geklemd gemonteerde rand van het lampenglas bij de pijl los te trekken.
1) Trek het plafondlampje A-fig. 37 los bij het door de pijlen aangegeven punt.
2) Open de lamphouder B en verwijder de geklemde lamp C.
3) Vervang de doorgebrande lamp. A
A
C
B
A A
fig. 36
fig. 37
fig. 39 NOODGEVALLEN
137
F0A0138b
F0A0140b
fig. 38 F0A0200b
fig. 35
F0A0172b
F0A0142b
2) Open de lamphouder A-fig. 38.
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
B - Zekering in goede staat C - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een zekering met behulp van het tangetje D uit de zekeringenkast.
ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
F0A0118b
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip A-fig. 40 mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (ampère) (zelfde kleur). A B D C
fig. 40
138
NOODGEVALLEN
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Fiat-dealer.
Vervang een defecte zekering nooit door metaaldraad of ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiatdealer.
F0A0151b
F13 F12 F44 F31
F51
F35 F42 F40 F53
F50
F49 F37 F43 F38
F32
F48 F33 F41 F39
F47
F34 F46 F45
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
F52
De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar na het verwijderen van het deksel op de in fig. 41aangegeven punten.
F36
De zekeringen van de Fiat Doblò bevinden zich in twee zekeringenkasten, een op het dashboard en een in de motorruimte.
fig. 41 NOODGEVALLEN
139
OPMERKING: De zekering van het voorgloeisysteem (60 A) is geïntegreerd in de kabelbundel maar bevindt zich naast de verdeelkast in de motorruimte in het deksel waardoor de zekering makkelijk bereikbaar is.
A A B
A
fig. 42
140
NOODGEVALLEN
F0A0152b
F18
F03
F04
F05
F07
F06
F01
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
F02
De zekeringen in de zekeringenkast in de motorruimte zijn bereikbaar nadat de borgveren A-fig. 42 zijn losgehaakt en het deksel B is verwijderd.
F14 F08
F21
F15
F17
F10
F22
F19
F11
F16
F23
F30
F20
F09
ZEKERINGENTABEL Figuur Grootlicht rechts Grootlicht links Dimlicht rechts Dimlicht links Bagageruimteverlichting Waarschuwingsknipperlichten Mistlampen voor Richtingaanwijzers Verlichting componenten op dashboard Verlichting Plafondverlichting Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via start-/contactslot) Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding vanaf accu ) Achteruitrijlichten Remlichten Kentekenplaatverlichting Derde remlicht Aansteker Airbag Voeding zekeringenkast dashboard: optionals Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting Voeding ABS (pomp) Elektrische ruitbediening rechtsvoor Elektrische ruitbediening linksvoor Portiervergrendeling Bobines Secundaire verbruikers motormanagementsysteem Regeleenheid ABS (via start-/contactslot) Regeleenheid motor (+ accu)
42 42 41 41 41 41 42 41 41 41 41 41 41 41 41 41 41 41 41 42 42 42 41 41 41 42 42 41 42
Zekering F14 F15 F12 F13 F42 F53 F30 F53 F51 F32 F42 F37 F53 F31 F37 F51 F37 F44 F50 F02 – MAXI FUSE F01 – MAXI FUSE F04 – MAXI FUSE F48 F47 F38 F22 F11 F42 F18
Ampère 10 10 10 10 10 10 15 10 7,5 15 10 10 10 7,5 10 7,5 10 20 7,5 40 70 40 20 20 20 20 15 7,5 7,5 NOODGEVALLEN
141
Figuur Regeleenheid motor (voeding) Regeleenheid motor (via start-/contactslot) Regeleenheid voorgloei-installatie Claxon Drukknop voor inschakelen handbediende airconditioning Start-/contactslot Aircocompressor Koplampverstelling Magneetklep benzinedamp-opvangsysteem Impulsgever snelheidsmeter Inspuitventielen Achterruitverwarming Elektroventilateur motorkoelsysteem Brandstofpomp Brandstofpomp Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp Extra stekkerdoos Voeding ABS (klep) Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen met handbediende airconditioning) Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoering 1.3 - 1.9 Multijet) Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoering 1.4 - 1.6 met handbediende airconditioning) Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoering 1.3 - 1.9 Multijet) Stoelverwarming Services + 30 (autoradio, mobiele telefoon, diagnosestekker)
142
NOODGEVALLEN
Zekering
Ampère
42 42 42 42 41 42 42 41 42 42 42 41 42 42 42 41 41 42
F17 F16 F11 F10 F31 F03 – MAXI FUSE F19 F13 F11 F11 F22 F40 F06 – MAXI FUSE F22 F21 F43 F44 F05 – MAXI FUSE
10 7,5 15 15 7,5 20 7,5 10 15 15 20 30 30 20 15 30 20 30
42 42
F06 – MAXI FUSE F06 – MAXI FUSE
30 40
42 42 41 41
F07 – MAXI FUSE F07 – MAXI FUSE F45 F39
60 40 15 10
Figuur Services +15 (autoradio, mobiele telefoon, schakelaarverlichting op dashboard, elektrisch bedienbare spiegels, aanhanger, schakelaarverlichting stoelverwarming) Lambdasondes (zuurstofsensoren) Spiegelverwarming Relais motorkoelsysteem Relais regeleenheid motor Relais elektropomp Relais aanjager van verwarming in het interieur Wisselrelais demping zoemer veiligheidsgordels Ruitenwissers Achterruitwisser Aanjager Subwoofer Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij
Zekering
Ampère
41 42 41 42 42 41
F49 F11 F41 F18 F16 F31
7,5 15 7,5 7,5 7,5 7,5
41 41 41 41 42 41 41 42 41 41 41 42
F31 F49 F43 F52 F08 F36 F35 F09 F33 F34 F46 F23
7,5 7,5 30 15 30 15 – – – – – –
NOODGEVALLEN
143
EEN LEGE ACCU Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. ACCU OPLADEN
2) Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen. 3) Schakel de acculader in. 4) Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. 5) Sluit de accuklemmen weer aan op de accupolen. Let daarbij op de polariteit.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga als volgt te werk: 1) Maak de accuklemmen los van de accupolen. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel dan het alarm uit met de afstandsbediening.
144
NOODGEVALLEN
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
STARTEN MET EEN HULPACCU Zie “Starten met een hulpaccu” in dit hoofdstuk.
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk.
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto.
Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
MET DE GARAGEKRIK Voorzijde De auto mag uitsluitend worden opgekrikt met de hefarm van de krik onder versnellingsbak/differentieel. Hierbij moet een blokje rubber gebruikt worden, zoals is afgebeeld in fig. 43.
Het is nodig te weten dat: – de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; - de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; – behalve de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
F0A0427b
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
fig. 43 NOODGEVALLEN
145
Aan de zijkant
MET EEN HEFBRUG
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik bij de betreffende merktekens te plaatsen, zoals is aangegeven in fig. 44. Gebruik hierbij een blokje rubber van voldoende omvang.
De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen zich op de in fig.45 aangegeven plaatsen bevinden.
SLEPEN VAN DE AUTO Bij de auto is een sleepoog geleverd. Sleepoog bevestigen: 1) Neem het sleepoog uit de gereedschaptas. 2) Verwijder het deksel uit de bumper met behulp van de schroevendraaier op het door de pijl aangegeven punt fig. 46.
fig. 44
146
fig. 45 NOODGEVALLEN
F0A0531b
F0A0134
F0A0530b
3) Draai het sleepoog A-fig. 46 geheel op de schroefdraadpen.
fig. 46
B-fig. 47 - sleepoog achter voor het slepen van een andere auto.
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
F0A0417b
Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
fig. 47
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de eventuele hydraulische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen.
BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding. – Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen. – Waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen. NOODGEVALLEN
147
– Bij kettingbotsingen, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail.
ALS ER GEWONDEN ZIJN
- Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen.
– Blijf niet om de gewonde heen staan.
– Neem bij de betrokken auto’s de contactsleutel uit het contactslot.
– Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los.
– Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of aarde. Gebruik nooit water.
– Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden.
VERBANDTROMMEL Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser en een deken aan boord te hebben. De verbandtrommel kan worden opgeborgen in het opbergvak zoals is aangegeven in fig. 48.
– Geef niets te drinken aan de gewonde. – De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld.
F0A0511b
– Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten.
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden.
trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie.
– Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als u een gewonde uit de auto haalt:
fig. 48
148
NOODGEVALLEN
O N D E R H O U D VA N D E A U T O GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
149
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA De onderhoudsbeurten moeten iedere 20.000 km worden uitgevoerd 20
40
60
80
Banden op conditie/slijtage controleren en bandenspanning event. herstellen
x 1000 km
●
●
●
●
100 120 140 160 180 ●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Stand wisserbladen en wisserbladen op slijtage controleren voor/ /achter
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren Visueel de conditie controleren van: bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem
●
●
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Conditie van aandrijfriem voor hulporganen visueel controleren
● ●
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.4 8V en 1.9 Multijet)
●
●
Handrem controleren/afstellen
●
●
●
●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (dieseluitvoeringen)
●
●
●
●
●
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
150
ONDERHOUD VAN DE AUTO
● ●
Aandrijfriem voor hulporganen vervangen
Brandstoffilter vervangen (Multijet-uitvoeringen)
●
●
● ●
●
x 1000 km
20
40 ●
Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen)
80
100 120 140 160 180
●
●
●
Luchtfilter vervangen (Multijet-uitvoeringen) Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitenwissers, accu enz.)
60
●
●
Getande distributieriem controleren (behalve uitvoering 1.3 Multijet)
●
●
● ●
●
●
● ●
●
●
● ●
Getande distributieriem vervangen (behalve uitvoering 1.3 Multijet) (*)
●
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
●
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
●
●
●
●
●
Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren
●
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF (O)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoeringen met DPF) (of om de 24 maanden) (**)
(●)
(●)
(●)
(●)
(●)
(●)
(●)
(●)
(●)
●
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of om de 24 maanden)
●
●
●
● ●
●
●
● ●
●
●
(*) Of iedere 4 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor, stoffige omgeving) Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers. (O) Iedere 30.000 km of 24 maanden bij Multijet-uitvoeringen (**) Het vervangingsinterval van de motorolie en het oliefilter hangt af van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt aangegeven door middel van lampjes of een bericht (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
ONDERHOUD VAN DE AUTO
151
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat: – Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel). – Werking verlichting (koplamp-/ achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren. – Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen. – Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren voor/achter. – Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren.
152
ONDERHOUD VAN DE AUTO
– Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren. – Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem. – Acculading controleren. – Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren. – Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu enz.). – Motorolie verversen. – Motoroliefilter vervangen. – Pollenfilter vervangen (indien aanwezig).
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: koelvloeistofniveau, remvloeistofniveau, niveau van de ruitensproeiervloeistof, conditie en spanning van de banden. Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen: motoroliepeil. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: – trekken van caravans of aanhangers – rijden op stoffige wegen – veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul – veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat. BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto, de Fiatdealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de airconditioning wordt geconstateerd.
Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden.
BELANGRIJK - Accu Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires.
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
153
F0A0535b
NIVEAUS CONTROLEREN
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Motorkoelvloeistof - 6. Olie van stuurbekrachtiging. fig. 1 - Uitvoering 1.4 8V
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
154
ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0A0264b
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Motorkoelvloeistof - 6. Olie van stuurbekrachtiging. fig. 2 - Uitvoering 1.9 Multijet
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
155
F0A0345b
1. Motorolie - 2. Accu - 3. Remvloeistof - 4. Ruitensproeiervloeistof - 5. Motorkoelvloeistof - 6. Olie van stuurbekrachtiging. fig. 3 - Uitvoering 1.3 Multijet
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
156
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
fig. 6 - Uitvoeringen 1.4 8V
F0A0346b
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding.
F0A0536b
MOTOROLIE fig. 6, 7, 8
fig. 7 - Uitvoeringen 1.3 Multijet ONDERHOUD VAN DE AUTO
157
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, ook na herhaalde controles, boven het MAX-merkteken staat, laat dan de Fiat-dealer het oliepeil herstellen.
MOTOROLIEVERBRUIK
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.
F0A0265b
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
fig. 8 - Uitvoeringen 1.9 Multijet
158
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Fiatdealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
KOELVLOEISTOF fig. 11
BELANGRIJK Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door langzaam via de vulopening van het expansiereservoir, een mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLU 11 van de FL Selenia te gieten, totdat het niveau dicht bij het MAX-merkteken staat.
Een mengsel van PARAFLU 11 en gedestilleerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF Om de vloeistof bij te vullen, de dop van het reservoir A-fig. 12 verwijderen en de telescopische vulpijp B uittrekken totdat deze vergrendelt. Gebruik een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC35 in de volgende mengverhouding:
fig. 11
F0A01263b
F0A0262b
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer; 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter. Bij temperaturen onder –20°C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken.
fig. 12 ONDERHOUD VAN DE AUTO
159
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING fig. 13
F0A0261b
160
REM- EN KOPPELINGSVLOEISTOF fig. 14-15
Zonodig kan het niveau worden bijgevuld met olie, die dezelfde specificaties moet hebben als de reeds in het systeem aanwezige olie.
Controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.
Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar.
Controleer de olie van de stuurbekrachtiging bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat. De olie moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het oliereservoir staan.
fig. 13
Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkteken staan.
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling Tutela TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
F0A0126b
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door de Fiatdealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. fig. 14
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
Het pollenfilter bevindt zich onder het dashboard dicht bij de middenconsole aan passagierszijde. Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen dan staat aangegeven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
F0A0127b
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven.
POLLENFILTER
fig. 15 ONDERHOUD VAN DE AUTO
161
LUCHTFILTER
Uitvoeringen 1.9 Multijet
Draai de vier bouten A los, verwijder het deksel en neem het te vervangen filterelement B uit.
VERVANGEN
Draai de 3 schroeven A-fig. 18 op het luchtfilterdeksel los, verwijder het deksel B-fig. 19 en neem het te vervangen filterelement C uit.
Benzine-uitvoeringen Draai de schroeven rondom en op het luchtfilterdeksel los, verwijder het deksel A-fig. 17 en neem het te vervangen filterelement uit.
F0A0155b
VERVANGEN fig. 16
A
B A A
B
C
B
fig. 16
162
fig. 17 ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0A0156b
F0A0534b
A
F0A0150b
fig. 18
fig. 19
Uitvoeringen 1.3 Multijet
ACCULADING CONTROLEREN fig. 22
De accu van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.
F0A0347b
Draai de schroeven D-fig. 21 los, verwijder het deksel E en neem het te vervangen filterelement uit.
ACCU
F0A0523b
fig. 21
Helderwitte kleur
Elektrolyt bijvullen
Wendt u tot de Fiat-dealer
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Accu opladen (het is raadzaam dit door de Fiat-dealer te laten uitvoeren)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading voldoende
Geen enkele handeling
fig. 22 ONDERHOUD VAN DE AUTO
163
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
164
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), wendt u dan tot de Fiatdealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Fiatdealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen afvoeren van de accu.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen: – wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap, de schuifdeuren en de achterdeuren/achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden; – schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; – voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.); – maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los; – de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (al bij temperaturen onder –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Fiatdealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineaccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
165
Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: – Koppel de accu nooit los van de elektrische installatie bij een draaiende motor.
Accu van
Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor
40 Ah
24 mA
50 Ah
30 mA
60 Ah
36 mA
166
ONDERHOUD VAN DE AUTO
– Koppel de accuklemmen altijd los als de accu moet worden opgeladen. Moderne laadapparaten kunnen een spanning leveren tot 20V. – Gebruik bij een noodstart nooit een acculader voor het starten van de motor, maar gebruik een hulpaccu. – Let op een goede aansluiting tussen de accu en de elektrische installatie, zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de polen en de kabeluiteinden.
– Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand MAR staat. – Controleer de polariteit niet door middel van vonken. – Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder de regeleenheden als de temperatuur boven de 80°C stijgt (bijzondere werkzaamheden aan de carrosserie enz.). BELANGRIJK Een niet correcte installatie van een radio en/of diefstalalarm kan tot storingen in de elektronische regeleenheden leiden.
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
WIELEN EN BANDEN
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
BANDENSPANNING De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning 0,3 bar hoger moet zijn dan bij koude banden.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 22: A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
BELANGRIJKE TIPS
B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken enz.
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen.
F0A0173b
Zie voor de juiste waarde van de bandenspanning “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
A
B
Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer.
C
fig. 22 ONDERHOUD VAN DE AUTO
167
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden. Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen. Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel. Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is. De Fiat Doblò is voorzien van tubeless radiaalbanden zonder binnenband. In dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd.
168
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden. Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 - 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het remsysteem en het brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” in dit hoofdstuk. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER
bladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen. – Schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
Wisserbladen vervangen 1) Trek de wisserarm A-fig. 23 van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm. 2) Druk op de lip B van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm A.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk wordt beperkt.
3) Monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.
F0A0157b
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: – Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel. – Verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisser-
B A
fig. 23 ONDERHOUD VAN DE AUTO
169
Wisserblad achter vervangen
RUITENSPROEIERS
1) Til het dopje A-fig. 24 en fig. 25 omhoog, draai de bevestigingsmoer B los en verwijder de wisserarm.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.
2) Plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast.
De straal van de achterruitsproeier fig. 27 kan worden gericht door de richting van de sproeiermond af te stellen.
3) Kantel het dopje dicht.
F0A0160b
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. De richting van de stralen van de ruitensproeiers fig. 26 kan worden afgesteld. Stel de sproeiermonden zodanig af dat de stralen de ruit raken op het hoogste punt in de slag van de ruitenwissers.
A
A
B
B
fig. 24
170
fig. 25 ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0A0161b
F0A0159b
F0A0158b
fig. 26
fig. 27
CARROSSERIE
tegen roest en schurende elementen verlenen.
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
– Het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid.
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
– Het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen.
– luchtverontreiniging – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat) – omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor uw Fiat Doblò de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. De belangrijkste zijn: – De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand
– Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz. – Toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de Fiat Doblò is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaar-
den van deze garantie wordt verwezen naar de “Service- en garantiehandleiding”. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
171
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. De juiste wasmethode: 1) Verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt. 2) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 3) Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit. 4) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterdeur, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, 172
ONDERHOUD VAN DE AUTO
zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK schoonmaken van de achterruit op, weerstandsdraden
Let er bij het de binnenzijde van dat de elektrische van de achterruit-
verwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden worden gericht. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
INTERIEUR
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING REINIGEN
LEREN STUURWIEL/POOKKNOP
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
– Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger.
Reinig deze componenten uitsluitend met water en neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol.
– Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
Voordat u speciale producten gebruikt voor het reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de aanwijzingen op het etiket van het product lezen en controleren of het geen alcohol en/of substanties op basis van alcohol bevat. Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal daarvoor bestemde producten, druppels op het leer van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen, moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het betreffende gebied met water en neutrale zeep worden afgenomen. BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
173
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS VAN DE AUTO fig. 1
MOTORCODE
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS
De motorcode is ingeslagen in het motorblok aan de zijde van de versnellingsbak, en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens:
Het typeplaatje A-fig. 2-3 is op de fronttraverse in de motorruimte aangebracht.
– type van de auto ZFA 223000;
fig. 1
174
fig. 2 - Uitvoering 1.4 8V TECHNISCHE GEGEVENS
F0A0538b
F0A0537b
F0A0163b
– oplopend productienummer.
fig. 3 - Uitvoeringen Multijet
A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring.
N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).
A
F I A T
Het bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming. C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
F0A0167b
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.
fig. 4
Het plaatje fig. 5 is aangebracht op de binnenzijde van de motorkap.
M - Nummer voor de onderdelen.
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
B C
N
H - Max. toelaatbare achterasbelasting. L - Code van de carrosserie-uitvoering.
D - Chassisnummer.
A
D E F G H
Kg
B
Kg Kg
C
Kg
VERSIONE-VERSION
I L
N°PER RICAMBI N°FOR SPARES
M
MOTORE-ENGINE
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
I - Motortype.
C - Identificatiecode van het autotype.
12-
G - Max. toelaatbare voorasbelasting.
D fig. 5 TECHNISCHE GEGEVENS
175
F0A0169b
Het typeplaatje fig. 4 bevat de volgende identificatiegegevens:
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN EUROPESE TYPEGOEDKEURING Uitvoeringen 1.4 8V Panorama Panorama - Hoog dak Family 7 zitplaatsen Cargo Cargo - Hoog dak Cargo - Beperkt draagvermogen Cargo Hoog dak - Beperkt draagvermogen Cargo - Verhoogd draagvermogen Cargo Hoog dak - Verhoogd draagvermogen Cargo Lange wielbasis Cargo Lange wielbasis - Beperkt draagvermogen Combi 5 zitplaatsen
176
TECHNISCHE GEGEVENS
Motorcode
Code van de carrosserie-uitvoering
350 A 1000
223AXP1A10 223AXP1A10B 223AXP1A10C 223AXP1AX 223AXP1BX 223AXP1AY 223AXP1BY 223WXP1AX 223WXP1BX 223WXP1AXL 223WXP1AYL 223WXP1AZ
Uitvoeringen 1.3 Multijet 1.3 Multijet 85 pk Panorama 85 pk Panorama 85 pk Panorama - Hoog dak Panorama N1 85 pk Family 7 zitplaatsen Cargo - Lange wielbasis Cargo Cargo - Hoog dak Cargo - Beperkt draagvermogen Cargo Hoog dak - Beperkt draagvermogen Cargo - Verhoogd draagvermogen Cargo Hoog dak - Verhoogd draagvermogen Combi 5 zitplaatsen
Motorcode 199 A 2000 233 A 9000
Code van de carrosserie-uitvoering
223AXN1A09 223AXM1A08 223AXM1A08B 223AXN1AAZ 223AXM1A08C 223WXN1AAXL 223ZXN1AAX 223ZXN1ABX 223ZXN1AAY 223ZXN1ABY 223WXN1AAX 223WXN1ABX 223WXN1AAZ
TECHNISCHE GEGEVENS
177
Uitvoeringen
Motorcode
1.9 Multijet 100 pk 1.9 Multijet 105 pk 1.9 Multijet 120 pk Panorama 120 pk Panorama 120 pk Panorama - Hoog dak +DPF Panorama Cargo - Lange wielbasis Cargo - Lange wielbasis - Beperkt draagvermogen Cargo Cargo - Hoog dak Cargo - Beperkt draagvermogen Cargo Hoog dak - Beperkt draagvermogen Cargo - Verhoogd draagvermogen Combi 5 zitplaatsen
223 B 2000
178
TECHNISCHE GEGEVENS
Code van de carrosserie-uitvoering
223 B 1000 186 A 9000
223AXL1A07 223AXH1A06 223AXH1A06B 223AXH1A06C 223WXL1AAXL 223WXL1AAYL 223ZXL1AAX 223ZXL1ABX 223ZXL1AAY 223WXL1AAX 223WXL1ABX 223WXL1AAZ
MOTOR ALGEMEEN
1.4
Typecode
350A 1000
Cyclus
Otto
Aantal en opstelling cilinders
4 in lijn
Boring en slag
mm
72,0 x 84
Cilinderinhoud
cm3
1368
Compressieverhouding
11,1 : 1
Maximum vermogen (EU):
bijbehorend toerental
kW pk min-1
57 77 6000
Nm kgm min-1
115 11,7 3000
Maximum koppel (EU):
bijbehorend toerental Bougies NGK Brandstof
ZKR7A - 10 Loodvrije benzine 95 RON
TECHNISCHE GEGEVENS
179
ALGEMENE INFORMATIE
1.3 Multijet 75 pk
1.3 Multijet 85 pk
1.9 Multijet 100 pk*
1.9 Multijet 105 pk
1.9 Multijet 120 pk
Typecode
199 A2 000
233 A9 000
223 B2 000
223 B1 000
186 A9 000
Cyclus
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
Aantal en opstelling cilinders
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
Boring en slag
mm
69,6 x 82
69,6 x 82
82,0 x 90,4
82,0 x 90,4
82,0 x 90,4
Cilinderinhoud
cm3
1248
1248
1910
1910
1910
17,6 : 1
17,6 : 1
18,0 : 1
18,0 : 1
18,0 : 1
kW pk min-1
55 75 4000
62 85 4000
74 100 4000
77 105 4000
88 120 4000
Nm kgm min-1
190 19,4 1750
200 20,4 1750
200 20,4 1750
200 20,4 1750
200 20,4 1750
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
Compressieverhouding Maximum vermogen (EU): bijbehorend toerental Maximum koppel (EU): bijbehorend toerental Brandstof (*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
180
TECHNISCHE GEGEVENS
INSPUITING/ONTSTEKING
INSPUITING/ONTSTEKING
BOUGIES
Benzine-uitvoeringen
Multijet-uitvoeringen
Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting: geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking zonder brandstofretourleiding (returnless).
Elektronisch geregelde directe inspuiting Multijet “Common Rail” met turbocompressor en intercooler.
Schone en goede bougies met de juiste warmtegraad zijn van doorslaggevend belang voor een goede werking van de motor en een lage uitstoot van schadelijke stoffen van de motor. De informatie die de bougie levert aan een deskundige is een belangrijke bron voor het opsporen van de storing, ook als deze niet door de ontsteking wordt veroorzaakt. Het is daarom belangrijk dat bij storingen in de motorwerking de bougies worden gecontroleerd door de Fiatdealer.
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
De bougies moeten bij de kilometerstanden worden vervangen die in het onderhoudsschema zijn aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type: Bougies met een afwijkende warmtegraad kunnen motorstoringen veroorzaken.
TECHNISCHE GEGEVENS
181
TRANSMISSIE
REMMEN
WIELOPHANGING
KOPPELING
VOETREM
VOORWIELOPHANGING
Zelfstellend bediening.
met
hydraulische
VERSNELLINGSBAK Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit. Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis. Aandrijving van de voorwielen m.b.v. aandrijfassen die via homokinetische koppelingen verbonden zijn met het differentieel en de wielen.
Voor: – geventileerde schijfremmen met zwevende remtangen. Achter:
Hydraulische, dubbelwerkende telescopische schokdempers.
Diagonaal gescheiden hydraulisch remsysteem.
ACHTERWIELOPHANGING
Onderdrukrembekrachtiger. ABS met 4 sensoren en EBD. Automatisch zelfstellend mechanisme voor de speling van de remvoeringen.
HANDREM De handrem werkt mechanisch d.m.v. een handremhefboom op de remschoenen van de achterwielen.
TECHNISCHE GEGEVENS
Schroefveren en stabilisatorstang.
– trommelremmen met zelfstellende remschoenen.
Uitvoeringen zonder ABS hebben een lastafhankelijke remdrukregelaar in het hydraulische circuit van de achterremmen.
182
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met smeedstalen wieldraagarmen bevestigd aan een subframe.
Starre achteras met bladveren. Hydraulische, dubbelwerkende telescopische schokdempers. Stabilisatorstang op de uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer.
STUURINRICHTING Energie-absorberend stuurwiel. Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom. “For life” gesmeerd tandheugelstuurhuis. “For life” gesmeerde stuurkogels. Minimum draaicirkel tussen stoepranden: 10,5 meter (gemiddelde van alle uitvoeringen); 11,8 m voor Bestel-uitvoeringen Lange wielbasis.
STRUCTUUR Zelfdragende carrosserie met dragende delen van hoogresistent meerlaags materiaal voor een gecontroleerde energie-absorptie tijdens een ongeval. Verstevigingsbalken in de portieren voor bescherming in geval van een zijdelingse aanrijding en voor versteviging van de kooiconstructie in het interieur bij een frontale botsing. De voor- en achterzijde van de carrosserie zijn zodanig ontworpen dat de reparatiekosten laag blijven bij aanrijdingen met lage snelheid.
WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperst hoogresistent-stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. Lichtmetalen velgen mogen nooit met de wielbouten voor stalen velgen worden gemonteerd en omgekeerd. Zie voor het juiste gebruik van de wielbouten en velgen “Een lekke band” in het hoofdstuk “Noodgevallen”. RESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band. SNEEUWKETTINGEN Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte (zie het hoofdstuk “Sneeuwkettingen”). WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0 ± 1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat.
TECHNISCHE GEGEVENS
183
VERKLARING VAN BANDENCODERING
Snelheidsindex
Hieronder wordt de codering van de banden, die op de banden is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering.
R
= tot 170 km/h.
S
= tot 180 km/h.
T
= tot 190 km/h.
U
= tot 200 km/h.
H
= tot 210 km/h.
V
= tot 240 km/h.
Voorbeeld: 185/65 R 15 88 T
185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S, percentage). R = Radiaalband.
Q = tot 160 km/h.
Voorbeeld:
5 1/ 2 J
x
15
H2
51/2
= breedte van de velg in inch (1)
Q M+S = tot 160 km/h
J
= velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2)
15
= montagediameter in inch (komt overeen met die de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø)
T M+S = tot 190 km/h H M+S = tot 240 km/h. F0A0257b
88 = Beladingsindex (draagvermogen).
van H2
T = Snelheidsindex.
fig. 6 TECHNISCHE GEGEVENS
Hieronder wordt de codering die op de velgen is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering.
Maximale snelheid bij winterbanden
15 = Diameter van de velg in inch (Ø).
184
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN
= vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt)
Uitvoeringen
Personenvervoer
Velgen stalen
Velgen lichtmetalen
Banden standaard aangepaste
Minimum afmetingen optional uitvoering (**)
Banden winterbanden (*)
Reservewiel
5,5 J x 15H2-ET32
5,5 J x 15H2-ET32
185/65 R15 88T
185/65 R15 88T
185/65 R15 88Q (M+S)
125/80 R15 95M
Family (7 zitplaatsen) 5,5 J x 15H2-ET32 5,5 J x 15H2-ET32 185/65 R15 92T 185/65 R15 88T 185/65 R15 88Q (M+S) – Cargo 5,5 J x 15H2-ET32 5,5 J x 15H2-ET32 185/65 R15 92T 185/65 R15 92S 185/65 R15 92Q (M+S) – standaard draagvermogen/ 175/75 R14 92S Combi N1 175/70 R14 92S Cargo 5,5 J x 14H2-ET32 5,5 J x 14H2-ET32 175/75 R14 99T 175/75 R14 95S 175/75 R14 95Q (M+S) – verhoogd draagvermogen/ 175/70 R14 95S Lange wielbasis/ Combi N1 (indien aanwezig) Personenvervoer 5,5 J x 14H2-ET32 5,5 J x 14H2-ET32 175/70 R14 95T 175/70 R14 88T 175/70 R14 88T (M+S) – Natural Power Cargo Natural Power 5,5 J x 14H2-ET32 5,5 J x 14H2-ET32 175/70 R14 95T 175/70 R14 95T 175/70 R14 88T (M+S) (***) – (*) Toegestaan zijn banden met een snelheidsindex die hoger is dan Q en een beladingsindex die hoger is dan de aangegeven waarde (**) Als de banden worden vervangen, is het raadzaam banden te gebruiken met een beladings- en snelheidindex die gelijk of hoger is dan de standaard gemonteerde banden. (***) Bij winterbanden 175/70 R14 88T (M+S) is de maximale toelaatbare achterasbelasting gelijk aan 1120 kg
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Uitvoeringen Personenvervoer
Bandenmaat 185/65 R15 88T
Bij gemiddelde belading Voor Achter 2,3 (*)
2,3 (*)
Volbeladen Voor 2,3
Family (7 zitplaatsen) 185/65 R15 92T 2,3 2,7 2,3 Cargo standaard draagvermogen/Combi N1 185/65 R15 92T 2,3 2,7 2,3 Cargo verhoogd draagvermogen/Lange wielbasis/ 175/75 R14 99T 3,0 3,5 3,0 Combi N1 (indien aanwezig) Personenvervoer Natural Power 175/70 R14 95T 2,6 3,0 2,6 Cargo Natural Power 175/70 R14 95T 2,8 3,5 2,8 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. (*) Max. 3 personen + 50 kg.
Achter 2,7 2,7 2,7 3,5 3,0 3,5
TECHNISCHE GEGEVENS
185
PRESTATIES
AFMETINGEN F0A0533b
Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h: 1.4 .................................................. 148 1.4 hoog dak ................................ 145 1.4 7 zitplaatsen ........................ 145 1.3 Multijet 75 pk .................... 146 1.3 Multijet 85 pk .................... 153 1.3 Multijet 85 pk hoog dak...... 150 1.3 Multijet 85 pk 7 zitplaatsen 150 1.9 Multijet 100/105 pk .......... 168 1.9 Multijet 120 pk ....................175 1.9 Multijet 120 pk hoog dak ....172 1.9 Multijet 120 pk 7 zitplaatsen172 fig. 6
De afmetingen zijn aangegeven in mm. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud laadruimte (uitvoeringen Fiat Doblò Cargo) bij onbeladen auto: 3,2 m3. 186
TECHNISCHE GEGEVENS
Inhoud bagageruimte (uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer) bij onbeladen auto: – achterbank in normale stand 750 dm3; – met volledig neergeklapte achterbank 3000 dm3.
Afmetingen
Fiat Doblò Cargo Korte wielbasis
Fiat Doblò Cargo Korte wielbasis Hoog dak
Fiat Doblò Cargo Lange wielbasis
Fiat Doblò Personenvervoer
Fiat Doblò Personenvervoer Hoog dak
Fiat Doblò Combi
A
833
833
833
833
833
833
B
2583
2583
2963
2583
2583
2583
C
837
837
837
837
837
837
D
4253
4253
4633
4253
4253
4253
E
2345
–
–
2332
–
2332
F (*)
1831
2086
1817
1818
2073
1818
G (*)
1514
1514
1514
1514
1514
1514
H
1505
1505
1505
1505
1505
1505
I
1722
1722
1722
1722
1722
1722
L
454
454
454
454
454
454
M
2591
2591
2591
2591
2591
2591
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
TECHNISCHE GEGEVENS
187
GEWICHTEN Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 100▼/105PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1190
1270
1280
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
730
730
730
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1150 1920
1010 1150 2000
1010 1150 2010
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. ▼ Voor bepaalde markten, indien aanwezig.
188
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis - Verhoogd draagvermogen 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 100▼/105 PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1190
1270
1280
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
850
850
850
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1270 2040
1010 1270 2120
1010 1270 2130
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. ▼ Optional voor bepaalde markten TECHNISCHE GEGEVENS
189
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis - Hoog dak 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 100▼/105 PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1210
1290
1300
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
730
730
730
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1150 1940
1010 1150 2020
1010 1150 2030
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
–
–
–
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. * Voor bepaalde markten, indien aanwezig
190
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis- Hoog dak - Verhoogd draagvermogen 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 100▼/105 PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1210
1290
1300
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
850
850
850
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1270 2060
1010 1270 2140
1010 1270 2150
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
–
–
–
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. ▼ Optional voor bepaalde markten
TECHNISCHE GEGEVENS
191
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Lange wielbasis 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 100▼/105 PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1240
1320
1330
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
850
850
850
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1270 2090
1010 1270 2170
1010 1270 2180
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. ▼ Optional voor bepaalde markten
192
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis - Beperkt draagvermogen (indien van toepassing) 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 105PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1190
1270
1280
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
570
570
570
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1150 1760
1010 1150 1840
1010 1150 1850
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
TECHNISCHE GEGEVENS
193
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Korte wielbasis - Hoog dak - Beperkt draagvermogen (indien van toepassing) 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 105PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1210
1290
1300
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
570
570
570
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1150 1780
1010 1150 1860
1010 1150 1870
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
–
–
–
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
194
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Cargo - Lange wielbasis - Beperkt draagvermogen (indien van toepassing) 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 105PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1240
1320
1330
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
570
570
570
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1270 1810
1010 1270 1890
1010 1270 1900
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
TECHNISCHE GEGEVENS
195
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer 1.4 8V
1.3 85PK Multijet
1.9 105PK Multijet
1.9 120 PK Multijet
1230
1330
1320
1340
5p+225
5p+225
5p+225
5p+225
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1085 1830
1010 1085 1930
1010 1085 1920
1010 1085 1940
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1300 500
1300 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
60
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
196
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer - Hoog dak 1.4 8V
1.3 85PK Multijet
1.9 120PK Multijet
1250
1350
1360
5p+225
5p+225
5p+225
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1085 1850
1010 1085 1950
1010 1085 1960
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1300 500
1300 500
Max. dakbelasting
–
–
–
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
TECHNISCHE GEGEVENS
197
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Personenvervoer - 7 zitplaatsen 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 120PK Multijet
1320
1420
1430
7p+75
7p+75
7p+75
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1100 1920
1010 1100 2020
1010 1100 2030
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1300 500
1300 500
Max. dakbelasting
–
–
–
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
198
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg) - Uitvoeringen Fiat Doblò Combi N 1 1.4 8V
1.3 75PK Multijet
1.9 120PK Multijet
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
1240
1320
1330
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
680
680
680
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
1010 1150 1920
1010 1150 2000
1010 1150 2010
Trekgewichten: – geremd – ongeremd
1000 500
1200 500
1300 500
Max. dakbelasting
100
100
100
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger)
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (dakluik, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
TECHNISCHE GEGEVENS
199
VULLINGSTABEL 1.4
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
liter
kg
60 5-7
– –
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 RON
7
–
Mengsel van 50% gedestil. water en 50% PARAFLU 11
Motorcarter: Carter en oliefilter:
2,4 2,6
2,1 2,25
SELENIA 20K (❒)
Handgeschakelde versnellingsbak:
1,98
1,8
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulische stuurbekrachtiging
1,3
1,2
TUTELA GI/E
Hydraul. remcircuit voor en achter:
0,5
–
TUTELA TOP4
Hydraulisch remcircuit met ABS:
0,55
–
TUTELA TOP4
7
_
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Brandstoftank: inclusief een reserve van: Motorkoelsysteem:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers en achterruitsproeier:
(❒) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MULTIPOWER
200
TECHNISCHE GEGEVENS
1.3 Multijet liter kg Brandstoftank: inclusief een reserve van:
1.9 Multijet liter kg
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
60 5-7
– –
60 5-7
– –
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
6,5
–
6,5
–
Mengsel van 50% gedestil. water en 50% PARAFLU 11
3,0 (■) 3,2 (■)
2,6 (■) 2,8 (■)
4,0 (❍) 4,3 (❍)
3,5 (❍) 3,7 (❍)
SELENIA TURBO DIESEL (❍) SELENIA WR (■)
Handgeschakelde versnellingsbak:
1,98
1,8
1,98
1,8
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulische stuurbekrachtiging
1,3
1,2
1,3
1,2
TUTELA GI/E
Hydraul. remcircuit voor en achter:
0,5
–
0,5
–
TUTELA TOP4
Hydraulisch remcircuit met ABS:
0,55
–
0,55
–
TUTELA TOP4
7
–
7
–
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Motorkoelsysteem: Motorcarter: Carter en oliefilter:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers en achterruitsproeier:
(❍) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA WR.
TECHNISCHE GEGEVENS
201
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbev. smeermidToepassing delen en vloeistoffen
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis die ruimschoots SELENIA 20K voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL. Smering voor benzinemotoren (*)
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A1-A5 API SL en FIAT 9.55535-M1.
SELENIA PERFORMER MULTIPOWER
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis die ruimschoots SELENIA voldoet aan de specificaties ACEA B3 en API CD. TURBO DIESEL Smering voor dieselmotoren (**)
Smering voor dieselmotoren (uitv. 1.3 Multijet)
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2. Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2
SELENIA WR
(*) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA PERFORMER MULTIPOWER. (**) Onder zeer strenge klimatologische omstandigheden bevelen wij het gebruik van de volgende motorolie aan: SELENIA WR.
202
TECHNISCHE GEGEVENS
F0A0175b
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbev. smeermidToepassing delen en vloeistoffen
SAE 75W-80 EP olie, die ruimschoots voldoet aan de specificaties API GL-5 en MIL-L-2105D LEV
TUTELA CAR ZC 75 Synth
Mech. versnellingsbakken en differentieels
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10 W
TUTELA GI/E
Hydraulische stuurbekrachtiging
Remvloeistof
Synthetische remvloeistof FMVSS nr. 116, DOT 4, ISO 4925, SAE J-1703, CUNA NC 956-01
TUTELA TOP 4
Hydr. remsysteem en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Beschermingsmiddel met antivries op basis van glycolmonoethyleen, corrosiewerend, CUNA NC 956-16
PARAFLU 11
Motorkoelsysteem. Mengverhouding : 50% tot -35 °C
Toevoeging voor dieselbrandstof
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren
DIESEL MIX
Vermengen met dieselolie (25 cm3 per 10 liter)
Vloeistof voor ruitensproeiers en achterruitsproeier
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Onverdund of verdund met water gebruiken
Gebruik
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
TECHNISCHE GEGEVENS
203
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EUnormen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer. – een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; – gecombineerd: voor het bepalen van het gecombineerde brandstofverbruik telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
204
TECHNISCHE GEGEVENS
BELANGRIJK Het soort wegdek, bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, lading van de auto, imperiaal op het dak, gebruik van de airconditioning en de aanwezigheid van andere accessoires die de aerodynamica kun-
nen beïnvloeden, kunnen in de praktijk een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie “Kostenbesparing en beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”).
Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)
1.4 1.4 hoog dak 1.4 7 zitplaatsen 1.3 Multijet 75 pk 1.3 Multijet 85 pk 1.3 Multijet 85 pk hoog dak 1.3 Multijet 85 pk 7 zitplaatsen 1.9 Multijet 100/105 pk 1.9 Multijet 120 pk 1.9 Multijet 120 pk hoog dak 1.9 Multijet 120 pk 7 zitplaatsen
Stadsverkeer 9,2 9,4 9,2 6,5 6,7 6,8 6,7 7,5 7,5 7,7 7,5
Buitenweg 6,3 6,5 6,3 4,7 4,8 4,9 4,8 4,8 5,2 5,3 5,2
Gecombineerd 7,4 7,6 7,4 5,4 5,5 5,6 5,5 5,8 6,1 6,2 6,1
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. CO2-emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km) 1.4 1.4 hoog dak 1.4 7 zitplaatsen 1.3 Multijet 75 pk 1.3 Multijet 85 pk 1.3 Multijet 85 pk hoog dak 1.3 Multijet 85 pk 7 zitplaatsen 1.9 Multijet 100/105 pk 1.9 Multijet 120 pk 1.9 Multijet 120 pk hoog dak 1.9 Multijet 120 pk 7 zitplaatsen
174 178 174 142 145 148 145 153 160 163 160
TECHNISCHE GEGEVENS
205
RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING: MINISTERIËLE GOEDKEURING Landencode
Land
Toelatingscode
B
België
RTT/D/X1924
CH
Zwitserland
BAKOM 99.0415 KP
D
Duitsland
TPS A100282L CEPT LPD - D
DK
Denemarken
CEPT SRD feDK
E
Spanje
01 00 0100
F
Frankrijk
99 0346 PPL 0
GB
Groot-Brittannië
BPS037
GR
Griekenland
TA 232
I
Italië
–
IRL
Ierland
TRA 24/5/ 107/11
L
Luxemburg
N
Noorwegen
NO99000251
P
Portugal
ICP-053TC-99
S
Zweden
Ue990108
SF
Finland
FI99080046
Voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, staat het toelatingsnummer op de handgreep van de sleutel.
206
TECHNISCHE GEGEVENS
9942599-01
L2432/10562-01J
A L FA B E T I S C H R E G I S T E R Aansteker.................................... ABS .................................................. Accu - opladen......................................... - starten met een hulpaccu ........ - vervangen..................................... - vloeistofniveau (elektrolyt)...... Achterdeuren................................ Achterklep ..................................... Achterruitsproeier - bediening...................................... - vloeistofniveau............................ Achterruitverwarming ................ Achterruitwisser - bediening...................................... - intelligente wis-/wasregeling.... - ruitensproeier............................. - wisserblad.................................... Achteruitrijlicht ............................ Afmetingen..................................... Afstandsbediening centrale portiervergrendeling ................. Allesdragers
70 89 144 144 164 163 77 79 65 159 68 65 66 170 169 134 186 8
- bevestigingspunten..................... 86 Asbak - voor .............................................. 71 Auto langere tijd stallen.............. 118 Autoradio....................................... 98 - autoradio inbouwen.................. 99 - inbouwvoorbereiding................ 98
Bagageruimte - bagage vastzetten....................... - openen en sluiten ...................... - vergroten..................................... Bagageruimteverlichting.............. Banden - bandenspanning .......................... - een lekke band ........................... - standaard ..................................... - verklaring van bandencodering Bandenspanning ............................ Bedieningsknoppen ...................... Benzinedamp-opvangsysteem.... Bescherming van het milieu ....... Beschermrooster voor de bestuurder...................................
84 79 80 134 184 121 185 184 185 68 104 104
Bij een ongeval .............................. - als er gewonden zijn.................. - verbandtrommel ........................ Bougies - onderhoud................................... - type ............................................... Brandstof - brandstofmeter .......................... - brandstofnoodschakelaar......... - tanken met de Fiat Doblò........ - vullingstabel ................................. Brandstofnoodschakelaar ........... Brandstofverbruik ........................ Buitenverlichting - bediening...................................... - gloeilamp achter vervangen..... - gloeilamp voor vervangen........
147 148 148 181 179 25 69 102 200 69 204 63 134 133
C
arrosserie - carrosserie-uitvoeringen.......... - onderhoud................................... CO2-emissie via de uitlaat ......... Correct gebruik van de auto.....
176 171 205 106
51
ALFABETISCH REGISTER
207
Dakluik (openen/sluiten) ............ 72 Dashboard ..................................... 21 Dashboardkastje........................... 69 Deelbaar rooster.......................... 51 Derde remlicht ............................. 136 Digitaal klokje........................... 26-27 Dop van brandstoftank ............... 103 Driewegkatalysator...................... 104
EBD (elektronische
- algemene aanwijzingen.............. 130 - lamptypen .................................... 131 Gordelspanners ............................ 11 Grootlicht - bediening...................................... 64 - gloeilamp vervangen.................. 131 - grootlichtsignaal ......................... 64
Handbediende airconditioning
Follow me home .......................... Frontairbags en zij-airbags.......... - airbag passagierszijde handmatig uitschakelen................................. 93 - algemene opmerkingen............. 94
- airconditioning............................ 61 - bediening...................................... 61 - klimaatregeling............................ 62 - luchtverdeling ............................. 59 - onderhoud................................... 63 Handrem................................ 108-182 Hendels aan het stuur - hendel links ................................. 63 - hendel rechts .............................. 64 Hoofdsteunen - achter ........................................... 54 - voor .............................................. 53
Gebruik van de
Identificatiegegevens ..................
174
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon........................................ Instrumenten................................. Instrumentenpaneel .....................
99 23 22
remdrukverdeling)..................... 91 Elektrische ruitbediening ............ 74 Elektronische regeleenheden .... 166 EOBD-systeem ............................. 97
Fiat CODE (startblokkering)...
versnellingsbak............................ Gereedschap ................................. Gewichten...................................... Gloeilamp (vervangen van een).
208
ALFABETISCH REGISTER
6 66 91
109 121 188 130
Interieur.......................................... 173 - stoelen reinigen en kunststof interieurdelen ............................. 173 Interieuruitrusting ........................ 69
Jaarlijks inspectieschema.......... Kentekenplaatverlichting .........
152
136 Kinderen veilig vervoeren .......... 15 Kinderveiligheidsslot.................... 77 Koelvloeistoftemperatuurmeter 25 Koplampafstelling (hoogteregelaar) ........................ 88 Koplampen - aanpassen aan het buitenland.. 89 - hoogteverstelling koplampen .. 88 - koplampen afstellen................... 89 - koplampverstelling..................... 88 Koplampverstelling ...................... 88 Koppeling ....................................... 182 - vloeistofniveau............................ 160 Kostenbesparing en beperking van uitstoot van schadelijke uitlaatgassen ................................ 110 Krik.................................................. 122
Laadplateaus ................................
87
Lak ................................................... 171 Lambdasondes............................... 104 Luchtfilter - vervangen..................................... 162 Luchtrecirculatie........................... 61 Luchtroosters................................ 58
Maximum snelheid................... Mistachterlicht - bedieningsknop........................... - gloeilamp vervangen.................. Mistlampen voor - bedieningsknop........................... - gloeilamp vervangen.................. Mobiele telefoon - inbouwvoorbereiding................ Motor - brandstofsysteem....................... - identificatie .................................. - inschakelen .................................. - technische gegevens.................. Motor starten ............................... - benzinemotor starten............... - dieselmotor starten................... - motor opwarmen na het starten .......................................... - motor uitzetten..........................
186 68 134 68 133 99 181 176 181 179 105 106 107 107 108
- noodstart ............................ 107-119 - rollend starten............................ 121 - start-/contactslot ....................... 20 - starten met een hulpaccu ........ 120 Motor uitzetten ............................ 107 Motorkap ....................................... 85 Motorolie - niveau controleren .................... 157 - technische gegevens.................. 202 Motorolieverbruik........................ 158 Motorruimte - uitspuiten ..................................... 172
Niveau motorkoelvloeistof ..... Niveau motorolie......................... Niveau olie van de stuurbekrachtiging ..................... Niveau remvloeistof .................... Niveau ruitensproeiervloeistof . Niveaus controleren.................... Noodreservewiel ......................... - vervangen..................................... Noodgevallen ................................
Oliepeil hydraulische
159 157 160 160 159 154 185 122 119
stuurbekrachtiging ..................... 160 Onderhoud en zorg..................... 149
- aanvullende werkzaamheden .. - geprogrammeerd onderhoud . - geprogrammeerd onderhoudsschema ................... - jaarlijks inspectieschema .......... Ontwasemen - achterruit..................................... - elektrisch verstelbare spiegels - voorruit........................................ - zijruiten voor .............................. Opbergconsole ............................. Opkrikken van de auto ............... Oxidatiekatalysator......................
Parkeersensoren ....................... Parkeren ......................................... Plaatje met identificatiegegevens Plaatje met informatie over de carrosserielak ............................. Plafondverlichting - bediening...................................... - vervangen..................................... Plafondverlichting ......................... - gloeilampen vervangen ............. Pollenfilter...................................... Prestaties........................................
ALFABETISCH REGISTER
152 149 150 152 61 61 60 60 71 145 104 101 107 174 175 67 137 66 137 161 186
209
Radiogolf-afstandsbediening .... - batterijen vervangen.................. - toelatingscodes........................... Radiozendapparatuur .................. Remlichten ..................................... Remmen - vloeistofniveau............................ - voetrem ....................................... Richtingaanwijzers (pijlen) - bediening...................................... - gloeilamp achter vervangen..... - gloeilamp op voorspatbord vervangen..................................... - gloeilamp voor vervangen........ Rubber slangen ............................. Ruiten (reinigen)........................... Ruitensproeiers - bediening...................................... - vloeistofniveau............................ Ruitenwissers - bediening...................................... - intelligente wis-/wasregeling.... - ruitensproeiers........................... - wisserbladen ...............................
SBR-systeem ............................... Scheidingswanden.........................
210
ALFABETISCH REGISTER
8 9 206 100 134 160 181 64 134 134 133 168 172 64 159 64 65 170 169 10 51
- beschermrooster voor de bestuurder................................... 51 - deelbaar rooster ........................ 51 - vaste scheidingswand met ruitje 51 - vaste scheidingswand ................ 50 Slepen van de auto....................... 146 Sleutels............................................ 6 - duplicaatsleutels ......................... 8 Smeermiddelen ............................. 202 Sneeuwkettingen .......................... 116 Spiegels - binnenspiegel............................... 55 - buitenspiegels.............................. 55 - elektrische bediening ................ 56 Start-/contactslot ......................... 20 Startblokkering Fiat CODE........ 6 Stoelen - instellen ........................................ 48 - met elektrische verwarming.... 49 - neerklapbare passagiersstoel .. 50 - reinigen......................................... 173 - toegang tot de zitplaatsen achter52 Stoelverstelling.............................. 48 Storing in elektronische remdrukverdeling (EBD).......... 90 Structuur ........................................ 183 Stuurinrichting............................... 183
Stuurslot......................................... Stuurwielverstelling...................... Symbolen........................................
T
20 55 6
anken met de Fiat Doblò ....... Technische gegevens ................... Toerenteller .................................. Transmissie.................................... Trekken van aanhangers - belangrijke aanwijzingen ........... - montageschema.......................... - trekhaak monteren.................... Trip computer ..............................
102 174 24 182 113 114 114 36
Uitlaatgasrecirculatie ................
104
Uitstroomopeningen in het interieur ...........................
58
Veiligheidsgordels - algemene opmerkingen............. 13 - gebruik.......................................... 9 - hoogteverstelling........................ 11 - onderhoud................................... 14 Velgen..................................... 183-185 Ventilatie ........................................ 57 Verbandtrommel .......................... 148 Versnellingsbak
- gebruik van de versnellingsbak 109 - technische gegevens.................. 182 Verwarming ................................... 57 Voorportieren............................... 74 Vullingstabel................................... 200
Waarschuwings-/
controlelampjes.......................... Waarschuwingsknipperlichten .. Wegwijs in uw auto..................... Wiel verwisselen .......................... Wielophanging .............................. Wieluitlijning ................................. Winterbanden............................... Wisserbladen voor en achter....
39 68 6 122 182 183 117 169
Zekeringen - in zekeringenkast in motorruimte .......................... 140 - in zekeringenkast op dashboard139 - vervangen..................................... 138 - zekeringentabel .......................... 141 Zijdeuren........................................ 75 Zijruiten achter............................. 72 Zijruiten in het midden............... 72 Zitpositie instellen ....................... 48 Zonnekleppen ............................... 71
ALFABETISCH REGISTER
211
NOTITIES
®
®
Vraag uw dealer naar 214
ALFABETISCHE REGISTER
Olie verversen? De experts adviseren Selenia.
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia, een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.
De Selenia-kwaliteit garandeert een reeks technologisch geavanceerde producten: SELENIA 20K API SL motorolie voor optimale prestaties en maximale bescherming tegen slijtage bij benzinemotoren met en zonder turbo of multiklepsmotoren.
SELENIA TD Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met en zonder turbo voor een optimale reiniging van de motor en stabiliteit bij hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER Ideale olie voor bescherming van de nieuwe generatie benzinemotoren, zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en extreemste klimatologische omstandigheden. Garandeert een beperking van het brandstofverbruik (Energy conserving).
SELENIA WR Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren Optimale koude start, maximale bescherming tegen slijtage, optimale werking van hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit bij hoge temperaturen.
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia Performer 5W-40, Selenia Racing en Selenia Digitech. Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Uitvoeringen
Bandenmaat
Bij gemiddelde belading Voor Achter
Volbeladen Voor
Achter
2,3
2,7
Family (7 zitplaatsen) 185/65 R15 92T 2,3 2,7 2,3 Cargo standaard draagvermogen/Combi N1 185/65 R15 92T 2,3 2,7 2,3 Cargo verhoogd draagvermogen/Lange wielbasis/ 175/75 R14 99T 3,0 3,5 3,0 Combi N1 (indien aanwezig) Personenvervoer Natural Power 175/70 R14 95T 2,6 3,0 2,6 Cargo Natural Power 175/70 R14 95T 2,8 3,5 2,8 Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. (*) Max. 3 personen + 50 kg.
2,7 2,7 3,5
Personenvervoer
185/65 R15 88T
2,3 (*)
2,3 (*)
3,0 3,5
MOTOROLIE VERVERSEN 1.4
1.3 Multijet
1.9 Multijet
liter
kg
liter
kg
liter
kg
Carter
2,4
2,1
3,0
2,6
4,0
3,5
Motorcarter en filter Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
2,6
2,25
3,2
2,8
4,3
3,7
BRANDSTOFTANK (liters) Tankinhoud........................................................................................................................ 60 Reserve .......................................................................................................................... 5 - 7 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden Druknummer 603.45.891NL - VIII/2005 - 1e editie Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie Middenbeemster
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.