INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL
ALFA
156
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto. De volgende pagina’s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw Alfa 156. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden. In het boekje “Alfa tot uw dienst” vindt u het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden en een overzicht van de speciale aanvullende service voor Alfa Romeo-cliënten. Want wie een Alfa Romeo koopt, koopt niet alleen een auto, maar ook de rust van een uitgebreide ondersteuning en een efficiënte, snelle en wijdvertakte organisatie. Wij herinneren u er bovendien aan dat Alfa Romeo hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Alfa156 buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.RE.-project. Dankzij dit project kunnen de Alfa Romeo-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Veel leesplezier en een goede reis.
1
Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onderhoud of reparatie natuurlijk op iedere Alfa Romeo-dealer een beroep kunt doen. Het boekje “Alfa tot uw dienst” Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje “Alfa tot uw dienst”, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden. Verder treft u in dit boekje een schema aan voor het registreren van de uitgevoerde onderhoudsbeurten. Wij adviseren u de voorgeschreven onderhoudsbeurten tijdig door een Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. Regelmatig onderhoud is een essentiële voorwaarde voor een lange levensduur van de diverse mechanische componenten en zorgt ervoor dat uw Alfa Romeo voortdurend optimale prestaties levert bij een laag brandstofverbruik. Naleving van de onderhoudsvoorschriften is ook vereist om aanspraak op garantie te kunnen maken. “Servicegids” Deze bevat de lijst met Alfa Romeo-dealers. De officiële dealers zijn te herkennen aan borden met het embleem en de naam van Alfa Romeo. De Alfa Romeo-organisatie in Italië kan ook worden gevonden onder de “A” van Alfa Romeo in het telefoonboek. Niet alle uitvoeringen, die in dit instructieboekje worden beschreven, worden in alle landen verkocht. Slechts enkele hier beschreven accessoires worden standaard op de auto gemonteerd. Controleer bij uw dealer de lijst met beschikbare accessoires.
2
DE SYMBOLEN IN DIT BOEK Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boekje worden gebruikt om de aandacht te richten op een bepaald onderwerp.
VEILIGHEID VAN DE INZITTENDEN
Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert.
CONDITIE VAN DE AUTO
Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen.
3
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Alfa 156 zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw Alfa 156 zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft. Bovendien zijn de symbolen naar betekenis in groepen onderverdeeld: gevaar, verbod, waarschuwing en verplichting.
SYMBOLEN DIE GEVAAR AANDUIDEN
Accu Corrosieve vloeistof.
Accu Ontploffingsgevaar.
Ventilateur Kan automatisch inschakelen, ook bij stilstaande motor.
Expansiereservoir Draai de dop niet los als de koelvloeistof nog heet is.
Bobine Hoge spanning.
4
Riemen en poelies Bewegende delen; niet dichtbij komen met lichaamsdelen of kledingstukken.
Hitteschilden - riemen - poelies ventilateur Niet aanraken. AI
Slangen van de airconditioning Niet openen. Gas onder hoge druk.
RBAG
Airbag passagierszijde Plaats geen kinderzitjes op de passagiersstoel voor. WAARSCHUWINGSSYMBOLEN
Krik Raadpleeg het instructieboekje.
VERBODSSYMBOLEN
Katalysator Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg de paragraaf “Voorzorgsmaatregelen voor het behoud van de emissiereductiesystemen”.
Accu Niet dichtbij komen met open vuur.
Stuurbekrachtiging De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Accu Houd kinderen op afstand.
Remcircuit De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
5
VERPLICHTINGSSYMBOLEN Ruitenwissers Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Accu Bescherm de ogen. Motor Gebruik uitsluitend de smeermiddelen die zijn aangegeven in de “Vullingstabel”.
Auto rijdt op milieuvriendelijke benzine Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
DIESEL
Auto rijdt op diesel Tank uitsluitend dieselbrandstof.
Expansiereservoir Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
6
Accu - Krik Raadpleeg het instructieboekje.
INHOUD GEREED VOOR VERTREK WEGWIJS IN UW AUTO CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO ALFA 156 TECHNISCHE GEGEVENS ACCESSOIRES MONTEREN ALFABETISCH REGISTER
7
De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd op de stand van zaken bij het ter perse gaan van dit instructieboekje. In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt Alfa Romeo zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificatie en de uitrusting door te voeren. Wendt u voor meer informatie tot een Alfa Romeo-dealer.
8
GEREED VOOR VERTREK Op de volgende pagina’s vindt u alle informatie die u nodig hebt voor een correct gebruik van de auto. Binnen enkele minuten kunt u zich vertrouwd maken met de belangrijkste bedieningsorganen, controlelampjes en instrumenten waarmee uw nieuwe auto is uitgerust. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk ook de daarop volgende hoofdstukken in dit instructieboekje te raadplegen.
DASHBOARD ............................................................................................ pag. ALFA ROMEO CODE ......................................................................................... DIEFSTALALARM ................................................................................................
10 11 13
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING .. START-/CONTACTSLOT .................................................................................... BUITENSPIEGELS .............................................................................................. PORTIEREN ......................................................................................................... STUURWIEL ........................................................................................................ ZITPLAATSEN ..................................................................................................... VEILIGHEIDSGORDELS ................................................................................... HENDELS AAN HET STUUR ........................................................................... INSTRUMENTEN ................................................................................................ ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR ....................................................... ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ACHTER ................................................... WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN ......................................................... MISTLAMPEN VOOR ........................................................................................ MISTACHTERLICHT ........................................................................................... OPENDAK ........................................................................................................... KLIMAATREGELING ......................................................................................... BAGAGERUIMTE ............................................................................................... MOTORKAP ........................................................................................................ TANKEN MET DE ALFA ROMEO 156 ...........................................................
15 15 16 17 18 18 18 19 21 22 22 23 23 23 23 24 24 25 26
9
P4U00001
DASHBOARD
fig. 1 1 Uitstroomopeningen zijkant. 2 Luchtroosters voor ontwasemen/ontdooien zijruiten voor. 3 Luchtroosters boven aan zijkant. 4 Bedieningshendel buitenverlichting. 5 Snelheidsmeter-kilometerteller. 6 Checkpanel. 7 Toerenteller. 8 Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter. 9 Brandstofmeter. 10 Luchtroosters midden. 11 Luchtrooster boven. 12 Klokje. 13 Koelvloeistoftemperatuurmeter. 14 Autoradio. 15 Airbag passagierszijde. 16 Dashboardkastje. 17 Bedieningsorganen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning. 18 Asbak en aansteker. 19 Schakelaar voor waarschuwingsknipperlichten. 20 Temperatuursensor. 21 Start-/contactslot. 22 Hendel voor stuurwielverstelling. 23 Airbag bestuurderszijde en claxon. 24 Hendel voor motorkapontgrendeling. 25 Bedieningsorganen: verlichting instrumenten, op nul zetten dagteller/weergave buitentemperatuur en koplampverstelling.
10
DE SLEUTELS
P4U00415
Voor een nog betere bescherming tegen diefstalpogingen is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Alfa Romeo CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
fig. 2
Bij de auto worden, afhankelijk van de uitvoering, de volgende sleutels geleverd (fig. 2): – type A – type B met een uitklapbare metalen baard, de afstandsbediening voor ontgrendeling van het kofferdeksel en de afstandsbediening voor centrale portiervergrendeling en in-/uitschakeling van het diefstalalarm (indien aanwezig).
– het op afstand ontgrendelen van het kofferdeksel (indien aanwezig) – het diefstalalarm (indien aanwezig) – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). Bij de sleutel wordt een CODE-card (fig. 3) geleverd. Bij auto’s met diefstalalarm wordt ook een noodsleutel (indien aanwezig) geleverd (C-fig. 2); zie voor de werking “Diefstalalarm”.
Sleutel A dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). Sleutel B dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het op afstand ont-/vergrendelen van de portieren (indien aanwezig)
P4U00003
ALFA ROMEO CODE
fig. 3
11
BELANGRIJK De codes op de CODEcard moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Om maximaal zeven nieuwe sleutels op te slaan, moet u zich wenden tot de Alfa Romeo-dealer. Hierbij moeten alle in u bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
WERKING (fig. 4) Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. Als de blokkering is opgeheven, gaat het controlelampje (A) op het checkpanel kort knipperen. Als de code niet wordt herkend, blijft het Alfa Romeo CODE-controlelampje (A) samen met het EOBD-waarschuwingslampje/storing in inspuitsysteem (B) P4U00004
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
fig. 4
12
branden. Volg in dat geval de aanwijzingen op die vermeld staan in de paragraaf “Alfa Romeo CODE” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
Als ongeveer 2 seconden na het draaien van de contactsleutel in stand MAR, het controlelampje van de Alfa Romeo CODE (A) opnieuw gaat knipperen met een interval van ongeveer een halve seconde, betekent dit dat de code van de sleutels niet is opgeslagen en de auto dus niet door de Alfa Romeo CODE wordt beveiligd tegen eventuele diefstalpogingen. Wendt u in dat geval onmiddellijk tot een Alfa Romeodealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
DIEFSTALALARM
INSCHAKELEN
UITSCHAKELEN
(indien aanwezig)
Druk voor inschakeling op knop (A-fig. 5) van sleutel (B), richt de sleutel in de richting van de auto en laat de knop los.
Druk voor uitschakeling op knop (Afig. 5) van sleutel (B) en laat de knop los.
Bij de meeste uitvoeringen geeft het systeem een akoestisch signaal (“BIEP”), gaan de richtingaanwijzers ongeveer 3 seconden branden, wordt de portiervergrendeling ingeschakeld en gaat lampje (Afig. 6) op het dashboard branden.
Het knipperende lampje (A-fig. 6) dooft.
Het diefstalalarm werkt alleen als de sleutel uit het contactslot is genomen of in stand STOP staat.
P4U00416
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen.
fig. 5
Het lampje (A-fig. 6) knippert gedurende de tijd dat het alarm is ingeschakeld.
Bij de meeste uitvoeringen geeft het alarm twee akoestische signalen (“BIEP”), gaan de richtingaanwijzers ongeveer 2 seconden knipperen en worden de portieren ontgrendeld.
Bij bepaalde uitvoeringen zal, ook als de knop van de afstandsbediening niet is ingedrukt, na ongeveer 30 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP of PARK is gedraaid en één van de portieren of het kofferdeksel geopend en weer gesloten is, het alarm automatisch worden ingeschakeld.
P4U00006
Het diefstalalarm wordt bediend door een ontvanger in de auto en wordt in- en uitgeschakeld met de in de sleutel (Bfig. 5) ingebouwde afstandsbediening die een versleutelde variabele code verzendt.
Als het alarm automatisch wordt ingeschakeld, worden de portieren niet vergrendeld.
fig. 6
13
– verwijder beschermdop (C-fig. 8) van de sleutelschakelaar;
ALARMSYSTEEM UITSCHAKELEN (indien aanwezig) Als de batterijen van de afstandsbediening leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, kunt u het systeem buiten werking stellen met de noodsleutel (C-fig. 2) die bij de sleutels van de auto is geleverd. Om het diefstalalarm volledig buiten werking te stellen (bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie of als de accu van de auto vervangen moet worden, enz.), moet als volgt te werk worden gegaan:
– steek de noodsleutel in de schakelaar en draai de sleutel linksom (D-fig. 9) (stand OFF). Om het systeem weer in te schakelen, draait u de sleutel rechtsom (stand ON).
BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam het diefstalalarm uit te schakelen om te voorkomen dat de accu wordt uitgeput. Bij uitgeschakeld diefstalalarm blijft het altijd mogelijk de centrale portiervergrendeling in- en uit te schakelen met de afstandsbediening.
Bij bepaalde uitvoeringen wordt alleen de sirene uitgeschakeld.
fig. 7
14
fig. 8
P4U00009
P4U00008
P4U00007
– verwijder paneel (A-fig. 7) door op de lippen (B) te drukken;
fig. 9
Het systeem bestaat uit een ontvanger in de auto en een in de sleutel ingebouwde zender (afstandsbediening) (Bfig. 10).
CONTACTSLOT (fig. 11) De sleutel kan in één van de volgende vier standen worden gezet: – STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, CODE ingeschakeld en stuurslot geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. waarschuwingsknipperlichten). – MAR: contact aan. CODE uitgeschakeld en alle elektrische systemen worden van voedingsspanning voorzien. – AVV: starten van de motor. – PARK: motor uit, sleutel uitneembaar, CODE ingeschakeld, stuurslot geblokkeerd, parkeerverlichting gaat automatisch branden.
P4U00416
Richt voor het ver-/ontgrendelen van de portieren de zender in de richting van de auto, druk op knopje (A-fig. 10) en laat het knopje los.
START-/CONTACTSLOT
P4U00409
HET OP AFSTAND VER-/ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN
fig. 10
BELANGRIJK Om de sleutel in stand PARK te draaien, moet knop (A) op het contactslot worden ingedrukt.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contactslot, zodat eventuele inzittenden geen onoordeelkundig gebruik van de bedieningsorganen kunnen maken. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag.
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Alfa Romeo-dealer.
fig. 11
15
SPIEGELS
BUITENSPIEGELS (fig. 13)
Inschakelen: – zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: – draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
De spiegel kan met hendel (A) in twee standen worden gezet: normaal of antiverblindingsstand.
Verstel de gekozen spiegel met knop (B). Zet schakelaar (A) in de middelste vergrendelde stand.
BELANGRIJK Het model van de spiegel kan anders zijn als de auto is uitgerust met een autoradio met geïntegreerde mobiele telefoon en/of inbouwvoorbereiding telepass. Het afgebeelde model is alleen bedoeld om het afstellen te illustreren.
P4U00011
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
fig. 12
16
Kies één van de twee spiegels met schakelaar (A).
ACHTERUITKIJKSPIEGEL (fig. 12)
P4U00012
STUURSLOT
fig. 13
– Van buitenaf: druk op knopje (Bfig. 17) (dit kan ook bij geopend portier) en sluit het portier.
Voorportieren vergrendelen: – Van buitenaf: draai de sleutel in het slot (fig. 14). – Van binnenuit: druk op knopje (Bfig. 15).
fig. 14
Stand 1 = Kinderveiligheidsslot uitgeschakeld Stand 2 = Kinderveiligheidsslot ingeschakeld
fig. 17 P4U00015
fig. 15
P4U00410
Achterportieren ontgrendelen: – Van buitenaf: trek als knopje (Bfig. 17) omhoog staat aan handgreep (A-fig. 16).
Kinderveiligheidsslot (fig. 18)
P4U00016
Achterportieren vergrendelen:
– Van binnenuit: sluit het portier en druk op knopje (B-fig. 17).
fig. 16
P4U00411
Voorportieren ontgrendelen: – Van buitenaf: draai de sleutel, neem de sleutel uit het slot en druk op knop (A-fig. 14). – Van binnenuit: trek aan handgreep (Afig. 15), onafhankelijk van de stand van knop (B).
– Van binnenuit: trek, bij uitgeschakeld kinderveiligheidsslot aan handgreep (Afig. 17).
P4U00014
PORTIEREN
fig. 18
17
ZITPLAATSEN
Als u de hendel naar het stuur trekt, wordt het stuurwiel ontgrendeld en kan het stuur dichterbij of verderaf en omhoog of omlaag worden gezet. Als u de hendel richting het dashboard duwt, wordt het stuurwiel vergrendeld.
A - Verstelling in lengterichting. B - Hoogteverstelling. C - Rugleuning verstellen. D - Lendensteunverstelling (indien aanwezig).
fig. 19
18
Druk voor de hoogte-instelling van de veiligheidsgordels voor (fig. 21) knop (A) in en verplaats de beugel (B) omhoog of omlaag totdat hij goed vergrendeld is in één van de vaste punten.
De hierna beschreven handelingen moeten worden uitgevoerd voordat u vertrekt. Voer deze handelingen niet uit als de auto in beweging is.
P4U00018
Verstel de stoelen, het stuurwiel, enz. alleen als de auto stilstaat.
Bedieningsknoppen (fig. 20) voor:
fig. 20
P4U00020
Voor de stuurwielverstelling moet hendel (A-fig. 19) worden verplaatst:
VEILIGHEIDSGORDELS
P4U00019
STUURWIEL
fig. 21
HENDELS AAN HET STUUR
– Trek hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling) = Grootlichtsignaal.
HENDEL LINKS (fig. 23)
– Duw hendel richting dashboard (vergrendelde stand) = Grootlicht.
– Stand rechts.
A
=
Richtingaanwijzers
– Stand links.
B
=
Richtingaanwijzers
– Draaiknop (1) op O uit. – Draaiknop (1) op lichting aan.
6
= Verlichting = Buitenver-
– Draaiknop (1) op 2 = D i m l i c h t aan.
P4U00021
P4U00022
De auto kan zijn voorzien van een heupgordel voor de zitplaats middenachter (fig. 22). De lengte kan worden afgesteld door de gordel in gesp (A) te verplaatsen. Trek in de richting van de pijl aan deel (B) om de gordel te verkorten en aan deel (C) om te verlengen.
fig. 22
fig. 23
19
HENDEL RECHTS (fig. 24) – Stand A = Ruitenwissers uit. – Stand E (stand zonder vergrendeling) = Tijdelijk snel wissen. – Stand B = Wissen met interval met instelbare frequentie (Draaiknop 2).
– Draaiknop (2) op: ■ = Lang interval. ■■ = Gemiddeld interval. ■■■ = Gemiddeld-kort interval. ■■■■ = Kort interval. – Stand C = Langzaam continu wissen.
P4U00023
– In stand D = Snel continu wissen.
fig. 24
20
– Trek hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling) = Ruitensproeiers ingeschakeld en inschakeling koplampsproeiers (indien aanwezig) als de buitenverlichting is ingeschakeld.
P4U00024
INSTRUMENTEN (fig. 25) A. Snelheidsmeter B. Kilometertellerdisplay (totaalstand, dagstand en weergave buitentemperatuur (alleen auto’s met airconditioning) C. Checkpanel D. Toerenteller E. Brandstofmeter F. Klokje G. Koelvloeistoftemperatuurmeter H. Controle-/waarschuwingslampjes
BELANGRIJK Afhankelijk van de uitvoering van de auto kunnen de wijzerplaten van het instrumentenpaneel zijn uitgevoerd in lichtgrijs of zwart en kunnen het rode gebied van de toerenteller en de snelheidsmeter een ander bereik en schaalverdeling hebben.
fig. 25
21
Schakelaars op het portier aan bestuurderszijde (fig. 26): A - Openen/sluiten ruit aan bestuurderszijde.
passagierszijde alleen “automatisch” kan worden geopend. Hiervoor hoeft u de boven- of onderzijde van de schakelaar slechts kort te in te drukken, zodat de ruit geheel opent of sluit: de ruit stopt in de gewenste stand als u de schakelaar nogmaals kort aan de boven- of onderzijde indrukt.
P4U00026
C - Openen/sluiten ruit linksachter. D - Openen/sluiten ruit rechtsachter. E - Blokkering bediening zijruiten achter.
A - Openen/sluiten ruit aan passagierszijde.
Schakelaar op de achterportieren (Afig. 29) om de betreffende ruit te openen/sluiten.
P4U00027
fig. 27
P4U00025
22
Schakelaars op het portier aan bestuurderszijde (fig. 28) B - Openen/sluiten ruit rechtsvoor.
Schakelaar op het portier aan passagierszijde (fig. 27):
fig. 26
(indien aanwezig)
A - Openen/sluiten ruit linksvoor.
B - Openen/sluiten ruit aan passagierszijde.
BELANGRIJK De ruit aan de bestuurderszijde kan “automatisch” worden geopend en gesloten, terwijl de ruit aan
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ACHTER
fig. 28
P4U00028
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR
fig. 29
(indien aanwezig)
Druk voor in-/uitschakeling op knop (B-fig. 31).
Druk op de achterzijde (1) van knop (A-fig. 32) om het dak te openen en op de voorzijde (2) om het te sluiten.
De mistlampen werken alleen als de buitenverlichting is ingeschakeld.
fig. 30
Druk bij gesloten dak op de voorzijde (2) om het dak aan de achterzijde omhoog te kantelen (kantelstand).
MISTACHTERLICHT Druk voor in-/uitschakeling op knop (A-fig. 31). Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht en/of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
P4U00029
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
OPENDAK
(indien aanwezig)
Bedien het opendak alleen als de auto stilstaat. P4U00031
Druk voor in-/uitschakeling op knop (A-fig. 30).
MISTLAMPEN VOOR
P4U00030
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
fig. 31
fig. 32
23
BEDIENINGSKNOPPEN VOOR UITVOERINGEN ZONDER AIRCONDITIONING (fig. 33)
A - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur.
B - Draaiknop voor aanjagersnelheid. C - Draaiknop voor regeling luchtverdeling.
B - Draaiknop voor aanjagersnelheid. C - Draaiknop voor regeling luchtverdeling. D - Drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor.
E - Drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming.
F - Drukknop voor in-/uitschakelen achterruit- en spiegelverwarming.
24
Van binnenuit openen (fig. 35): – Trek aan hendel (A) naast de bestuurdersstoel. Van buitenaf openen (fig. 36): – Draai het embleem (A) en open het kofferdeksel met sleutel (B).
P4U00033
E - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
P4U00032
in-/uitschakeling
fig. 33
Open het kofferdeksel alleen als de auto stilstaat.
fig. 34
P4U00035
A - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur.
D - Drukknop voor luchtrecirculatie.
KOFFERDEKSEL
BEDIENINGKNOPPEN VOOR UITVOERINGEN MET AIRCONDITIONING (fig. 34)
KLIMAATREGELING
fig. 35
MOTORKAP
Sluiten:
Als het kofferdeksel wordt vergrendeld, dan wordt de beveiliging hersteld.
– Trek in de auto aan hendel (A-fig. 38). – Duw aan de voorzijde van de auto de rode hendel (B-fig. 39) van de beveiliging omhoog. Deze bevindt zich tussen de openingen van het luchttoevoerrooster. – Til de motorkap omhoog.
fig. 38
P4U00413
P4U00329
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.
fig. 36
P4U00036
Openen:
Het kofferdeksel kan, ook bij ingeschakeld alarm (indien aanwezig), op afstand worden geopend door knopje (A-fig. 37) op de sleutel in te drukken. Als bij auto’s met diefstalalarm het kofferdeksel wordt geopend, dan worden de omtrekbeveiliging en de kofferdekselsensor uitgeschakeld.
– Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, en vervolgens vallen en controleer of de motorkap geheel gesloten is door deze op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn.
fig. 37
P4U00037
OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig)
fig. 39
25
BENZINEMOTOREN
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificaties EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof hebben getankt, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
Til de voorzijde van hendel (A-fig. 40) omhoog om het tankklepje te ontgrendelen. De tankdop zit met een koord aan het klepje vast om verlies van de dop te voorkomen. (fig. 41).
P4U00038
Gebruik voor auto’s met benzinemotor uitsluitend loodvrije superbenzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N. Tank nooit loodhoudende benzine, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, omdat dit de katalysator onherstelbaar kan beschadigen. Als in de tank loodhoudende benzine terecht is gekomen (ook al is dat zeer weinig), dan MAG DE MOTOR NIET WORDEN GESTART. Maak de tank en het brandstofcircuit geheel leeg.
DIESELMOTOREN
P4U00420
TANKEN MET DE ALFA 156
fig. 40
26
fig. 41
WEGWIJS IN UW AUTO Wij raden u aan de volgende pagina’s te lezen terwijl u comfortabel in uw nieuwe auto zit. Zo kunt u de in dit boekje beschreven delen direct herkennen en leert u in enkele minuten de bedieningsorganen en installaties kennen waarmee uw nieuwe auto is uitgerust.
ALFA ROMEO CODE .................................................................................... pag. DIEFSTALALARM .................................................................................................... PORTIEREN MET AFSTANDSBEDIENING VER-/ONTGRENDELEN ........... START-/CONTACTSLOT ......................................................................................... PORTIEREN .............................................................................................................. ZITPLAATSEN .......................................................................................................... STUURWIEL VERSTELLEN .................................................................................... SPIEGELS VERSTELLEN ........................................................................................ RUITBEDIENING ..................................................................................................... VEILIGHEIDSGORDELS ........................................................................................
28 34 38 39 40 42 46 46 48 49
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ........................................................................ GORDELSPANNERS ............................................................................................... AIRBAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS .................................................................... HENDELS AAN HET STUUR ................................................................................. INSTRUMENTEN ..................................................................................................... KLIMAATREGELING ............................................................................................... VERWARMING EN VENTILATIE .......................................................................... AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ................................................................ HULPVERWARMING ............................................................................................. BEDIENINGSKNOPPEN ........................................................................................ SELESPEED VERSNELLINGSBAK......................................................................... AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Q-SYSTEM ......................................... INTERIEURUITRUSTING ...................................................................................... OPENDAK ................................................................................................................ BAGAGERUIMTE .................................................................................................... MOTORKAP ............................................................................................................. KOPLAMPEN ........................................................................................................... ABS ............................................................................................................................ MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) ........................................................ AUTORADIO ............................................................................................................ TANKEN MET DE ALFA 156 ................................................................................ BESCHERMING VAN HET MILIEU .....................................................................
53 57 58 64 67 77 79 81 89 89 94 104 111 116 118 120 121 122 124 125 127 129
27
DE SLEUTELS
P4U00415
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Alfa Romeo CODE) die is goedgekeurd volgens de EUnormen 95/56. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
fig. 1
28
Bij de auto worden, afhankelijk van de uitvoering, de volgende typen sleutels (fig. 1) geleverd: – type A – type B met een uitklapbare metalen baard, afstandsbediening voor het openen van het kofferdeksel en afstandsbediening voor het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren en in-/uitschakeling van het diefstalalarm (indien aanwezig). Sleutel A dient voor: – het starten – de voorportiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig).
–het op afstand ver-/ontgrendelen van het kofferdeksel (afhankelijk van de uitvoering) – het in-/uitschakelen van het diefstalalarm (indien aanwezig) – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
Sleutel B dient voor: – het starten – de voorportiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren (afhankelijk van de uitvoering)
P4U00003
ALFA ROMEO CODE
fig. 2
Bij de sleutels wordt de CODE-card (fig. 2) geleverd. Hierop staan de sleutelcodes (zowel de mechanische als de elektronische code, waarmee in noodgevallen de motor kan worden gestart). De codes op de CODE-card moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING EN MET INKLAPBARE METALEN BAARD (indien aanwezig) De sleutel is uitgerust met (fig. 3): – metalen baard A die in de handgreep van de sleutel kan worden opgeborgen – knopje B voor het uitklappen van de metalen baard – knopje C voor het op afstand ver-/ ontgrendelen van de portieren en het in-/ uitschakelen van het diefstalalarm – lampje D dat aangeeft dat de code naar de ontvanger van het diefstalalarm is verzonden – knopje E voor op afstand openen van het kofferdeksel. De metalen baard A van de sleutel dient voor: P4U00330
Bij auto’s die met diefstalalarm zijn uitgerust, wordt ook een noodsleutel (Cfig. 1) geleverd; zie voor de werking de paragraaf “Diefstalalarm”.
– het starten – de voorportiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). Druk voor het uitklappen van de metalen baard in de handgreep op knopje B.
Wees zeer voorzichtig bij het indrukken van knopje B, zodat de metalen baard geen verwondingen of beschadigingen veroorzaakt. Druk knopje B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (in het bijzonder kinderen) per ongeluk op knopje B drukt.
fig. 3
29
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep knopje (Bfig. 3) ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Druk voor het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren op knopje C. Als bij auto’s met diefstalalarm knopje C wordt ingedrukt, wordt ook het diefstalalarm in-/uitgeschakeld en knippert lampje D op de sleutel als de zender de code naar de ontvanger zendt. Deze code (rolling code) wijzigt telkens als de zender wordt gebruikt.
WERKING (fig. 4)
Het kofferdeksel kan van buitenaf op afstand worden ontgrendeld door knopje E (fig. 3) in te drukken, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is ingeschakeld.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
Als bij auto’s met diefstalalarm het kofferdeksel wordt geopend, dan worden de omtrekbeveiliging en de kofferdekselsensor uitgeschakeld. Het systeem geeft (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden. Als het kofferdeksel weer wordt gesloten, dan worden de functies hersteld. Het systeem geeft (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden.
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime code wordt door de sleutel verzonden en heeft meer dan 4 miljard combinaties. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de code heeft herkend via een in het start-/contactslot ingebouwde antenne.
P4U00004
BELANGRIJK Als u knopje C indrukt en lampje D knippert slechts één keer kort, dan moet de batterij worden vervangen, zoals verderop is aangegeven.
Kofferdeksel openen
fig. 4
30
Als de code wordt herkend, gaat lampje (A) op het checkpanel kort knipperen. Als de code niet wordt herkend, blijft het CODE-controlelampje (A) branden samen met het EOBD-lampje/storing in inspuitsysteem (B). In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutel. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit zoals hierna beschreven, en wendt u vervolgens tot de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van de nieuwe sleutels (maximaal zeven), moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor. BELANGRIJK Het CODE-controlelampje kan gaan branden als u de contactsleutel in stand MAR draait: 1) Als het lampje gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. als de spanning lager wordt). Zodra de auto stilstaat kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de motor uit, draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens weer in stand MAR: het lampje gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het controlelampje blijft branden, dan moet de gehele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als het lampje blijft branden, dan moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden.
2) Als het controlelampje knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u onmiddellijk tot een Alfa Romeo-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. Als ongeveer 2 seconden na het draaien van de contactsleutel in stand MAR, het controlelampje van de Alfa Romeo CODE opnieuw gaat knipperen met een interval van ongeveer een halve seconde, betekent dit dat de code van de sleutels niet is opgeslagen en de auto dus niet door de Alfa Romeo CODE wordt beveiligd tegen eventuele diefstalpogingen. Wendt u in dat geval tot een Alfa Romeo-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. BELANGRIJK Het systeem wordt beveiligd door een zekering van 7,5A. Deze bevindt zich in een zekeringenhouder boven het hoofdzekeringenkastje (zie de paragraaf “Een doorgebrande zekering of relais” in het hoofdstuk “Noodgevallen”).
31
NOODSTART Als de Alfa Romeo CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, kan de Alfa Romeo-dealer een noodstart uitvoeren met de code die op de CODEcard vermeld staat. U kunt ook zelf een noodstart uitvoeren volgens de hierna beschreven procedure. BELANGRIJK Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald. 1) Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card staat vermeld. 2) Draai de contactsleutel in stand MAR. 3) Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het EOBD-waarschuwingslampje/storing in inspuitsysteem U gaat ongeveer acht seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
32
4) Het lampje U begint te knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden. 6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODEcard 7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 8) Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd. 9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien zonder de sleutel in stand STOP te zetten.
Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1). BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart een Alfa Romeo-dealer te raadplegen.
fig. 5
Batterij vervangen (fig. 7): – klap de metalen baard (A) uit; – draai pen (B) en plaats het merkteken (bolletje) bij het opschrift UNLOCK (stand 2); – verwijder bij inkeping (C) de batterijhouder (D); – vervang de batterij (E) en let daarbij op de juiste polariteit;
fig. 6
P4U00332
– plaats de houder in de sleutel en vergrendel de houder door pen (B) te draaien en het merkteken bij het opschrift LOCK te plaatsen (stand 1).
P4U00417
Als u knopje (A of C-fig. 5) van de afstandsbediening indrukt, en lampje (Bfig. 5) knippert één keer kort en het lampje op het dashboard (A-fig. 6) blijft constant branden (na uitschakeling), dan moet de batterij door een nieuwe batterij van hetzelfde type worden vervangen. Deze batterij is normaal in de handel verkrijgbaar.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een batterijenbak of chemobox worden gedeponeerd. Vermijd blootstelling aan open vuur en hoge temperaturen. Houd ze buiten het bereik van kinderen.
P4U00006
BATTERIJ VAN SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN
fig. 7
33
DIEFSTALALARM
AFSTANDSBEDIENING (fig. 8)
(indien aanwezig)
De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met een knopje (A) en een lampje (B); met het knopje schakelt u de afstandbediening in en het lampje knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger. Deze code (rolling code) wijzigt telkens als de zender wordt gebruikt.
Het systeem is goedgekeurd volgens de EU-normen 95/56 en bestaat uit: zender, ontvanger, regeleenheid met sirene en bewegingssensoren. Het diefstalalarm wordt bediend door de in het instrumentenpaneel opgenomen ontvanger en wordt in- en uitgeschakeld met de zender in de sleutel. De zender verzendt een versleutelde variabele code. Het diefstalalarm controleert: het onbevoegd openen van de portieren, het kofferdeksel en de motorkap (omtrekbeveiliging), de bediening van het start-/contactslot, het onderbreken van de accukabels, het doorknippen van de kabels van de sleutelschakelaar, de aanwezigheid van bewegende objecten in het interieur (volumetrische beveiliging). Het systeem bedient ook de centrale portiervergrendeling. Bovendien kan de volumetrische beveiliging en/of de sirene worden uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als u knopje A indrukt en lampje B knippert slechts één keer kort, dan moet de batterij worden vervangen, zoals hiervoor is beschreven.
P4U00417
BESCHRIJVING
De ontvanger kan in totaal 5 afstandsbedieningen herkennen. Als u om welke reden dan ook een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig hebt, moet u zich wenden tot de Alfa Romeo-dealer. Hierbij moeten alle in u bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen. ALARM INSCHAKELEN Richt bij gesloten portieren, kofferdeksel en motorkap en het contactslot in stand STOP of PARK (uitgenomen sleutel) de sleutel met afstandsbediening in de richting van de auto. Druk op het knopje en laat het knopje los. Bij de meeste uitvoeringen geeft het systeem een akoestisch signaal (“BIEP”), gaan de richtingaanwijzers ongeveer 3 seconden branden en worden de portiersloten vergrendeld. Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin lampje (A-fig. 9) met verschillende frequenties knippert. Als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch waarschuwingssignaal.
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen. fig. 8
34
Extra afstandsbedieningen bestellen
Bewaking Als na het inschakelen lampje (A-fig. 9) op het dashboard gaat knipperen, dan geeft dit aan dat het systeem de auto bewaakt. Lampje (A) knippert zolang de bewakingsfase actief is. BELANGRIJK De wijze waarop het diefstalalarm inschakelt, verschilt per land. Zelfdiagnose en portieren, motorkap en kofferdeksel controleren
P4U00006
Als u na het inschakelen van het alarm een tweede “BIEP” hoort, moet u het systeem uitschakelen, controleren of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel gesloten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen.
Als de portieren, de motorkap en het kofferdeksel niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd.
– als het lampje constant blijft branden, betekent dit dat de batterijen van de afstandsbediening leeg zijn en vervangen moeten worden;
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en kofferdeksel het geluidssignaal wordt herhaald, betekent dit dat door de zelfdiagnose van het systeem een storing is gesignaleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
– als het lampje blijft knipperen, maar met verschillende intervallen dan die bij een normale signalering, dan is geprobeerd de auto open te breken, waarbij het aantal keren knipperen de reden van het alarm aangeeft:
UITSCHAKELEN U schakelt het alarm uit door het knopje van de afstandsbediening in te drukken. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzondering van bepaalde landen): – de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort – de sirene zendt twee korte geluidssignalen (biep) uit – de portieren worden vergrendeld. BELANGRIJK Als na uitschakeling van het systeem het lampje in de auto blijft branden (maximaal 2 minuten of totdat de sleutel in stand MAR wordt gezet), moet het volgende onthouden worden:
1 x knipperen: rechter voorportier 2 x knipperen: linker voorportier 3 x knipperen: rechter achterportier 4 x knipperen: linker achterportier 5 x knipperen: bewegingssensoren 6 x knipperen: motorkap 7 x knipperen: kofferdeksel/achterklep 8 x knipperen: losmaken kabels voor het starten van de auto 9 x knipperen: losmaken accukabels of doorknippen kabels van de sleutelschakelaar 10 keer knipperen: ten minste drie alarmoorzaken.
fig. 9
35
Als het diefstalalarm niet met de afstandsbediening is ingeschakeld, wordt het systeem automatisch ingeschakeld na ongeveer 30 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP of PARK is gedraaid en voor de laatste keer één van de portieren geopend en weer gesloten is. Als het systeem is ingeschakeld, gaat het lampje in de auto knipperen, knipperen de richtingaanwijzers twee keer kort en klinken er twee geluidssignalen (biep). U schakelt het alarm uit door het knopje van de afstandsbediening in te drukken. Het alarm schakelt zichzelf ook automatisch in als de portieren met de sleutel worden vergrendeld. Als het alarm automatisch wordt ingeschakeld, worden de portieren niet vergrendeld.
WANNEER GAAT HET ALARM AF Bij ingeschakeld systeem wordt het alarm in de volgende gevallen geactiveerd: – als één van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; – als de accu wordt losgekoppeld of de voedingskabels van het diefstalalarm of van de sleutelschakelaar worden losgemaakt; – als iets in het interieur komt, bijv. bij het breken van de ruiten (volumetrische beveiliging); – bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR). Afhankelijk van het land schakelt het alarm de sirene en de richtingaanwijzers in (gedurende ongeveer 26 seconden). De manier waarop het systeem werkt en het aantal cycli, kunnen per land verschillen. Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie.
ALARM ONDERBREKEN Druk op het knopje van de afstandsbediening om het alarm te onderbreken of schakel het alarm uit met de noodsleutel (indien aanwezig), zoals in de volgende paragraaf wordt beschreven.
P4U00007
AUTOMATISCHE INSCHAKELING VAN HET ALARM (indien aanwezig)
fig. 10
36
fig. 11
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING Voor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruiten en het opendak (indien aanwezig) geheel gesloten zijn. De volumetrische beveiliging kan worden uitgeschakeld (als er bijvoorbeeld dieren aan boord zijn) door de volgende handelingen snel achter elkaar uit te voeren: Draai de contactsleutel van stand MAR in stand STOP en direct daarna weer in stand MAR en vervolgens opnieuw in stand STOP. Neem vervolgens de sleutel uit het slot. Het lampje in de auto gaat ongeveer 2 seconden branden om de uitschakeling te bevestigen. U schakelt de volumetrische beveiliging weer in door de sleutel in stand MAR te draaien en langer dan 30 seconden te wachten.
P4U00008
Om het diefstalalarm volledig buiten werking te stellen (bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie of als de accu van de auto vervangen moet worden, enz.), moet als volgt te werk worden gegaan: – maak het paneel (A-fig. 10) los door op de lippen (B) te drukken; – verwijder de beschermdop (C-fig. 11) van de sleutelschakelaar; – steek de noodsleutel in de schakelaar en draai deze linksom (D-fig. 12) (stand OFF). Om het systeem weer in te schakelen, draait u de sleutel rechtsom (stand ON).
Laat de sleutel niet in de schakelaar zitten. Sluit de schakelaar af met de dop en monteer het paneel. Bij bepaalde uitvoeringen kan alleen de sirene worden uitgeschakeld. BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam het diefstalalarm uit te schakelen om te voorkomen dat de accu wordt uitgeput. Bij uitgeschakeld diefstalalarm blijft het altijd mogelijk de centrale portiervergrendeling in en uit te schakelen met de afstandsbediening.
P4U00009
DIEFSTALALARM BUITEN WERKING STELLEN (indien aanwezig)
fig. 12
Als u bij uitgeschakelde volumetrische beveiliging een elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met de contactsleutel in stand MAR (bijv. de elektrische ruitbediening), dan moet de contactsleutel in stand MAR worden gedraaid, de installatie worden bediend en de sleutel binnen 30 seconden weer in stand STOP worden gedraaid. Op deze manier wordt de volumetrische beveiliging niet opnieuw ingeschakeld.
37
WERKING VAN SIRENE UITSCHAKELEN (fig. 13) (indien aanwezig)
MINISTERIËLE GOEDKEURING
Als u de werking van de sirene wilt uitschakelen, moet u knopje (A) van de afstandsbediening 4 seconden ingedrukt houden tijdens de inschakeling van het systeem. Het systeem zendt dan, na de normale akoestische en zichtbare signalen, een snelle reeks van 5 “BIEPS” uit.
(afhankelijk van de uitvoering/land kan de code ook zijn aangebracht op de zender en/of ontvanger).
fig. 13
38
P4U00419
P4U00418
Als het systeem opnieuw wordt ingeschakeld, wordt automatisch de normale werking van de sirene weer ingeschakeld.
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: – staan de verschillende typegoedkeuringen vermeld op de laatste pagina’s van dit boekje, na het alfabetische register (voor sommige landen is ook het betreffende document afgebeeld); – is voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, de typegoedkeuring op de component vermeld.
fig. 14
PORTIEREN MET AFSTANDSBEDIENING VER-/ONTGRENDELEN Het systeem bestaat uit een ontvanger in de auto en een in de sleutel (B-fig. 14) ingebouwde zender (afstandbediening). Voor het sluiten/openen van de sloten moet de zender op de auto worden gericht en tegelijkertijd knopje (C-fig. 14) worden ingedrukt en losgelaten. Als u knopje (C) van de afstandsbediening indrukt en lampje (A) knippert één keer kort, dan moet u de batterijen vervangen zoals hiervoor is beschreven. BELANGRIJK Voor het programmeren van eventuele extra afstandsbedieningen, dient u zich tot de Alfa Romeodealer te wenden.
START-/CONTACTSLOT CONTACTSLOT (fig. 15)
P4U00409
De sleutel kan in één van de volgende vier standen worden gezet: – STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, CODE ingeschakeld en stuurslot geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. waarschuwingsknipperlichten). – MAR: contact aan. CODE uitgeschakeld en alle elektrische systemen worden van voedingsspanning voorzien. BELANGRIJK Laat het slot niet in deze stand staan als de motor is uitgeschakeld. – AVV: starten van de motor.
BELANGRIJK Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Het start-/contactslot is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor het slot niet in stand AVV kan worden gezet bij een draaiende motor.
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Alfa Romeo-dealer.
– PARK: motor uit, sleutel uitneembaar, CODE ingeschakeld, stuurslot geblokkeerd, parkeerverlichting gaat automatisch branden.
STUURSLOT
BELANGRIJK Om de contactsleutel in stand PARK te zetten, moet knop (A) op het contactslot worden ingedrukt.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contactslot, om te voorkomen dat eventuele inzittenden de bedieningsorganen onvoorzichtig gebruiken. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag.
Inschakelen: – zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: – draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
fig. 15
39
PORTIEREN
Achterportieren
VAN BUITENAF ONT-/ VERGRENDELEN
– Trek, om het portier te openen (alleen mogelijk als de knop aan de binnenzijde (A-fig. 17) omhoog staat), aan hendel (B-fig. 18). – Druk, om het portier te vergrendelen, knop (A-fig. 17) in (dit kan ook bij geopend portier) en sluit het portier. P4U00043
fig. 16
40
– Trek, om het portier te openen, aan hendel (B), onafhankelijk van de stand van knop (A). – Trek, om het portier te sluiten, het portier dicht; druk vervolgens knop (A) in om te voorkomen dat het portier van buitenaf wordt geopend. De achterportieren kunnen alleen van binnenuit worden geopend als het “kinderveiligheidsslot” is uitgeschakeld.
P4U00044
fig. 17
P4U00410
Voorportieren – Draai, om het portier te ontgrendelen, de sleutel (rechtsom bij het bestuurdersportier en linksom bij het passagiersportier), verwijder de sleutel en druk op knop (A-fig. 16). – Draai, om het portier te vergrendelen, de sleutel in de andere richting.
Voorportieren (fig. 19)
fig. 18
P4U00045
Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen.
VAN BINNENUIT OPENEN/SLUITEN
fig. 19
– Trek, om het portier te openen, aan hendel (B). – Druk, om het portier te sluiten, knop (A) in (dit kan ook bij geopend portier) en sluit het portier. CENTRALE PORTIERVERGRENDELING. Met de portiervergrendeling kunnen alle portieren gelijktijdig worden ver- en ontgrendeld De centrale portiervergrendeling werkt alleen als alle portieren goed zijn gesloten. Als dat niet het geval is, dan wordt de vergrendeling niet uitgevoerd.
P4U00046
BELANGRIJK Als één van de portieren niet goed gesloten is, gaat het betreffende lampje op het instrumentenpaneel branden.
De centrale portiervergrendeling (indien aanwezig) werkt alleen als alle portieren en het kofferdeksel zijn gesloten.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT (fig. 21)
– Van buitenaf: sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van één van de voorportieren, en draai de sleutel.
De achterportieren zijn voorzien van een kinderveiligheidsslot (A) waardoor de portieren niet van binnenuit geopend kunnen worden.
– Van binnenuit: druk bij gesloten portieren op één van de knoppen (Afig. 19) op de voorportieren om de centrale portiervergrendeling in te schakelen.
BELANGRIJK Het systeem werkt alleen bij het betreffende portier.
Met knop (A-fig. 20) vergrendelt u uitsluitend het betreffende portier. BELANGRIJK Bij de voorportieren kan knop (A-fig. 19) niet worden ingedrukt als het betreffende portier niet goed is gesloten. BELANGRIJK Als de elektrische voeding niet aanwezig is (zekering doorgebrand, accu losgenomen, enz.), kunnen de sloten altijd met de hand worden bediend, zowel van buitenaf als van binnenuit.
Het kinderveiligheidsslot kan alleen bij geopend portier worden ingeschakeld door het bedieningsmechanisme met de contactsleutel omhoog of omlaag te duwen. Stand 1 (mechanisme omhoog) = Kinderveiligheidsslot ingeschakeld. Stand 2 (mechanisme omlaag) = Systeem uitgeschakeld. P4U00411
Achterportieren (fig. 20)
BELANGRIJK Als de portieren centraal zijn vergrendeld en één van de voorportieren wordt van binnenuit geopend met de handgreep, dan worden alle portieren ontgrendeld. fig. 20
fig. 21
41
ZITPLAATSEN ZITPLAATSEN VOOR Voer alle afstellingen van de zitpositie uitsluitend uit als de auto stil-
Fig. 22: standaarduitvoering; Fig. 23: sportstoelen (indien aanwezig); Fig. 24: sportstoelen met zij-airbags (indien aanwezig). Verstelling in lengterichting Trek hendel (A) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken. fig. 22
42
Hoogteverstelling bestuurdersstoel Trek, voor het omhoog verplaatsen van de stoel, de hendel (B) omhoog. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer), totdat de gewenste zithoogte is bereikt en laat de hendel los. Duw, voor het omlaag verplaatsen van de stoel, de hendel (B) omlaag. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer), totdat de gewenste zithoogte is bereikt en laat de hendel los. BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit.
P4U00048
BELANGRIJK Voor het veilig vervoeren van kinderen, is het raadzaam de onderstaande aanwijzingen op te volgen: – Schakel het kinderveiligheidsslot op beide portieren in. – Laat een kind nooit alleen achter in de auto. – Houdt u aan de geldende wetgeving ten aanzien van het gebruik van kinderzitjes.
staat.
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan.
P4U00049
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
fig. 23
Rugleuning verstellen Draai aan knop (C), totdat de gewenste stand is bereikt.
Draai aan knop (E) totdat de gewenste stand is bereikt. Armsteun in het midden (fig. 25) Klap de armsteun voor gebruik omlaag, zoals aangegeven in de figuur.
Stoelverwarming (fig. 26) (indien aanwezig) U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met schakelaar (A) aan de binnenzijde van de stoel. Als de stoelverwarming is ingeschakeld, gaat lampje (B) aan de buitenzijde van de stoel branden.
fig. 24
fig. 25
P4U00051
P4U00335
P4U00050
Bij sportstoelen die uitgerust zijn met zij-airbags, kan de rugleuning elektrisch versteld worden. Druk hiervoor op knop (D-fig. 24) aan de buitenzijde van de stoel en laat de knop los als de gewenste stand is bereikt.
Lendensteun van de bestuurdersstoel verstellen (indien aanwezig)
fig. 26
43
Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar. Bij uitvoeringen met Recarostoelen kan ook de hellingshoek van de hoofdsteunen worden versteld. Hoogte-verstelling: plaats de hoofdsteun omhoog of omlaag, laat vervolgens de steun los en controleer of de steun goed in één van de standen vergrendeld is.
Documentenvakken achter (fig. 28) De rugleuningen van de voorstoelen zijn aan de achterzijde voorzien van een documentenvak.
BELANGRIJK De uitvoering van de hoofdsteun kan afwijken, afhankelijk van de uitvoering en het land. Het afgebeelde model is alleen bedoeld om het afstellen te illustreren.
P4U00052
Hellingshoek verstellen (indien aanwezig): pak de hoofdsteun vast en kantel hem in de gewenste stand.
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming, wanneer de auto van achteren aangereden wordt.
fig. 27
44
P4U00053
Hoofdsteunen verstellen (fig. 27)
fig. 28
Skiluik (indien aanwezig)
Armsteun in het midden (fig. 29) (indien aanwezig)
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen.
P4U00056
Om het skiluik te bereiken, moet u de armsteun neerklappen, aan de handgreep (A-fig. 30) van het luikje trekken en het luikje vervolgens op de armsteun neerklappen (fig. 31).
P4U00054
fig. 30
fig. 33 P4U00057
fig. 31 P4U00055
fig. 29
fig. 32
P4U00059
Klap de armsteun voor gebruik omlaag, zoals aangegeven in de figuur.
De doorgang kan vergroot worden door de armsteun te verwijderen: druk bij neergeklapte armsteun de twee handgrepen (B-fig. 32) aan de onderzijde van de armsteun naar binnen en verwijder de armsteun. Trek vervolgens aan de handgreep van het luikje en klap het neer op de achterzitting (fig. 33).
P4U00058
ZITPLAATSEN ACHTER
fig. 34
45
De auto is voorzien van twee hoofdsteunen voor de zijzitplaatsen achter. De auto kan ook zijn uitgerust met een derde hoofdsteun (optional) voor de middelste zitplaats achter. De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar. Voor de hoogteverstelling moet de hoofdsteun omhoog of omlaag worden geplaatst en, afhankelijk van de lengte van de passagier, in één van de standen worden vergrendeld.
STUURWIEL VERSTELLEN
SPIEGELS VERSTELLEN
Het stuurwiel is verstelbaar. Het kan dichterbij of verderaf en omhoog of omlaag worden gezet.
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
Ontgrendel hiervoor de hendel (A-fig. 35) door de hendel in de richting van het stuurwiel te trekken. Zet het stuurwiel in de gewenste stand en druk de hendel geheel naar voren.
U kunt de hoofdsteunen zonodig verwijderen. Ga hiervoor als volgt te werk:
Verstel het stuurwiel alleen als de auto stilstaat.
– zet de hoofdsteun geheel omhoog;
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming, wanneer de auto van achteren aangereden wordt. fig. 35
46
BELANGRIJK Het model van de achteruitkijkspiegel kan anders zijn als de auto is uitgerust met een autoradio met geïntegreerde mobiele telefoon en/of inbouwvoorbereiding telepass. Het afgebeelde model is alleen bedoeld om het afstellen te illustreren.
P4U00018
– druk beide knoppen (A en Bfig. 34) in en verwijder de hoofdsteun.
De spiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtige botsing losschiet. Met het hendeltje (A-fig. 36) kunt u de spiegel in twee verschillende standen zetten: normale stand of anti-verblindingsstand.
P4U00060
Hoofdsteunen
fig. 36
BUITENSPIEGELS
Inklappen (fig. 38)
Elektrische verstelling (fig. 37)
– Indien nodig (bijv. als de breedte van de buitenspiegel problemen oplevert in een nauwe doorgang) kunnen de buitenspiegels van stand (A) in stand (B) worden geklapt.
– Plaats knop (B) in één van de vier richtingen, waardoor de hiervoor gekozen spiegel wordt versteld. – Zet schakelaar (A) in de middelste vergrendelde stand.
fig. 37
Een tijdschakeling schakelt de functie na enige minuten automatisch uit.
P4U00062
De gebogen buitenspiegels (indien aanwezig) kunnen uw waarneming van de afstand licht wijzigen.
P4U00061
De elektrische verstelling werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (A) staan.
De elektrisch verstelbare buitenspiegels zijn voorzien van verwarmingselementen, die worden ingeschakeld als de achterruitverwarming met knop (A) wordt ingeschakeld. Met de elementen worden de spiegels ontwasemd of ontdooid.
fig. 38
P4U00063
– Kies met keuzeschakelaar (A) de gewenste spiegel (rechts of links).
Ontwaseming/ontdooiing (fig. 39) (indien aanwezig)
fig. 39
47
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR Bestuurderszijde (fig. 40) Op het sierpaneel van het portier aan bestuurderszijde zijn de bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient: A - zijruit linksvoor
BELANGRIJK De ruit aan de bestuurderszijde kan “automatisch” worden geopend en gesloten. Hiervoor hoeft u de boven- of onderzijde van de schakelaar slechts kort te in te drukken, zodat de ruit geheel opent of sluit: de ruit stopt in de gewenste stand als u de schakelaar nogmaals kort aan de boven- of onderzijde indrukt. Passagierszijde (fig. 41)
ACHTER
Met schakelaar (A) kan de ruit aan de passagierszijde worden bediend.
Druk, met de contactsleutel in stand MAR, op de schakelaar om de ruit te openen of trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten.
De ruit aan de passagierszijde kan alleen “automatisch” worden geopend. De werking is gelijk aan de werking van de ruit aan de bestuurderszijde.
B - zijruit rechtsvoor.
fig. 40
48
P4U00026
P4U00025
Druk op de schakelaar om de ruit te openen. Trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten.
fig. 41
Bedien voor het openen of sluiten van de zijruiten achter de slinger op de achterportieren. Bij uitvoeringen die zijn voorzien van elektrische ruitbediening achter zijn de bedieningsschakelaars gemonteerd op het portier aan bestuurderszijde en op beide achterportieren.
Controleer voor en tijdens het sluiten van een ruit altijd of de inzittenden niet verwond kunnen worden door de beweging van de ruit zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Bestuurdersportier (fig. 42)
Achterportieren (fig. 43)
VEILIGHEIDSGORDELS
Op het sierpaneel van het bestuurdersportier zijn de volgende bedieningsschakelaars aanwezig:
Op het sierpaneel van elk portier bevindt zich een bedieningsschakelaar (A) voor de ruitbediening van de betreffende ruit.
ZITPLAATSEN VOOR EN ZIJZITPLAATSEN ACHTER
B - zijruit rechtsvoor C - zijruit linksachter D - zijruit rechtsachter
P4U00027
E - uitschakeling bedieningsschakelaars voor de ruiten achter (als de bedieningsschakelaars zijn uitgeschakeld, staat de schakelaar omhoog; als de schakelaar opnieuw wordt ingedrukt, dan kunnen de bedieningsschakelaars achter weer worden gebruikt.
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Verwijder altijd de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Houd de knop niet ingedrukt als de ruit geheel geopend of gesloten is.
fig. 42
P4U00028
A - zijruit linksvoor
De auto is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels (als optional ook voor de derde achterpassagier) met rolautomaat, waardoor veel bewegingsvrijheid ontstaat. De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van elektronisch geregelde gordelspanners. De onderste bevestigingspunten zijn direct met de stoel verbonden, zodat de bescherming optimaal is in elke stand van de stoel.
Voor maximale bescherming is het raadzaam om de rugleuning van de stoel in een zo recht mogelijke stand te plaatsen en de gordel zo strak mogelijk om borst en bekken te dragen. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
fig. 43
49
Leg de gordel om door de onderzijde van de gordel aan de buitenzijde van de stoel te pakken, de gordel te geleiden met de gesp (A-fig. 44) en de gesp geheel in de sluiting (B-fig. 44) te drukken. De gordel is juist bevestigd als de gesp hoorbaar blokkeert. Druk, om de gordels los te maken, op knop (C-fig. 44). De rolautomaat blokkeert als u de gordel snel uittrekt, bij hard remmen of bij botsingen. Als de oprolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
Druk om de hoogte te regelen op knop (A-fig. 45) van de rolautomaat en schuif gelijktijdig beugel (B-fig. 45) in de gewenste stand.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
Controleer na het afstellen altijd of de beugel goed in één van de standen is vergrendeld. Laat de knop (A-fig. 45) los en duw de beugel naar beneden, zodat de bevestigingsbeugel blokkeert, als dit nog niet was gebeurd.
P4U00020
P4U00064
Het bovenste bevestigingspunt van de veiligheidsgordels voor kan in vijf verschillende standen worden gezet. Hierdoor is de gordel in hoogte verstelbaar. Pas de hoogte van de gordel altijd aan het postuur van de inzittende aan. Dankzij deze voorzorgsmaatregel werkt de gordel beter en is het risico op verwondingen tijdens een botsing geringer. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. fig. 44
50
fig. 45
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat voor de zijzitplaatsen en een tweepuntsheupgordel voor de middelste zitplaats. Bij enkele uitvoeringen is ook de middelste zitplaats voorzien van een hoofdsteun en een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat, die gelijk is aan de gordel van de zijzitplaatsen.
Voor een maximale bescherming moeten de gordels achter worden vastgemaakt, zoals in fig. 46 en fig. 47 is aangegeven.
P4U00065
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
HEUPGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER (fig. 48) Maak de gordel vast door gesp (A) in sluiting (B) te drukken, totdat de gesp hoorbaar blokkeert. De lengte kan worden afgesteld door de gordel in gesp (D) te verplaatsen. Trek aan deel (E) om de gordel te verkorten en aan deel (F) om te verlengen.
Om verkeerde verbindingen te voorkomen, passen de gespen van de zijgordels niet in de sluiting van de middengordel.
Druk, om de gordel los te maken, op knop (C).
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om.
BELANGRIJK De gordel is correct afgesteld als hij goed aansluit op het bekken.
fig. 47
P4U00067
fig. 46 P4U00066
Als de zitplaatsen achter niet worden bezet, gebruik dan de uitsparingen in de rugleuning van de achterbank om de sluitingen en de gordels op te bergen.
fig. 48
51
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval. fig. 49
52
Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen (fig. 50).
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
P4U00069
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken).
De gordelband mag niet gedraaid zijn en moet goed tegen het lichaam van de inzittende aanliggen. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen, zodat wordt voorkomen dat u tijdens een botsing onder de gordel uitschuift. Draag geen voorwerpen (sieraden, gespen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam van de passagier verhinderen (fig. 49).
P4U00068
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS
fig. 50
Zwangere vrouwen dienen zich bij het gebruik van veiligheidsgordels strikt aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Het verdient aanbeveling om als voorzorgsmaatregel het onderste deel van de gordel meer naar beneden om te leggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (fig. 51).
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
– Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen.
– U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten.
P4U00070
– Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vier groepen: Groep 0 Groep 1 Groep 2 Groep 3
gewicht: 0-10 kg gewicht: 9-18 kg gewicht: 15-25 kg gewicht: 22-36 kg
fig. 51
53
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Alfa Romeo Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Alfa Romeo-modellen.
Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden).
GROEP 0 Baby’s tot 10 kg moeten achterstevoren (fig. 52) worden vervoerd in wiegjes, die het achterhoofd steunen en er voor zorgen dat bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. P4U00071
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.
fig. 52
54
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen (fig. 53), die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
GROEP 2 Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd.Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen (fig. 54).
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
P4U00072
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd, waarbij een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst. Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
fig. 53
P4U00073
GROEP 1
fig. 54
55
GROEP 3 Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een kussen vervoerd worden (fig. 55). De borstomvang is dan van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd
P4U00074
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
fig. 55
56
Hieronder worden de veiligheidsnormen voor het vervoeren van kinderen aangegeven: 1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op één van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. 2) Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. 3) Als de airbag buiten werking wordt gesteld, bij uitvoeringen waarbij dit mogelijk is, moet altijd gecontroleerd worden of het systeem ook daadwerkelijk is uitgeschakeld. Het betreffende gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden. 4) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. 5) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
6) In elk kinderzitje kan slechts één kind vervoerd worden; vervoer nooit twee kinderen in één zitje. 7) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 8) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 9) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. 10) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor voorzien van gordelspanners.
Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
De gordelspanners werken slechts één maal en ook als de gordel niet is omgelegd. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Alfa Romeodealer wenden om de spanners te laten vervangen. De levensduur van het systeem is 10 jaar gerekend vanaf de productiedatum die op een sticker staat vermeld; na deze periode moeten de gordelspanners worden vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100 °C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: tot die omstandigheden worden geen trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs gerekend. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer als ze hebben gewerkt.
Het is streng verboden de gordelspanners te demonteren of open te maken. Onderhoud van de gordelspanners moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Alfa Romeo-dealer.
57
(indien aanwezig)
P4U00076
De auto is uitgerust met een airbag aan bestuurderszijde (fig. 56).
Als optional kunnen voor bepaalde uitvoeringen/markten een airbag aan de passagierszijde (fig. 57) en zij-airbags worden geleverd. De zij-airbags zijn geplaatst in de rugleuningen van de voorstoelen (side-bags) (fig. 58) en aan de zijkanten van de hemelbekleding (headbags) (fig. 59).
P4U00077
P4U00075
58
Beschrijving en werking De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing. De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst: – in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; – een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan passagierszijde. De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing.
fig. 57
fig. 56
AIRBAGS VOOR
fig. 58
P4U00406
AIRBAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS
fig. 59
Bij een botsing verwerkt een elektronische regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
Bij botsingen tegen snel vervormbare of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen, geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij zijdelingse aanrijdingen met andere auto’s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de auto of de vangrail), wordt de airbag niet geactiveerd omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een botsing kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt. De airbag voor (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE De airbag voor aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel. Als de airbag volledig opgeblazen is, vult deze het grootste deel van de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier. AI
RBAG
ZEER GEVAARLIJK Bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag voor aan passagierszijde mag geen kinderzitje op de voorstoel worden gemonteerd. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra u geen kinderen meer vervoert.
59
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN
De sleutelschakelaar (fig. 60) heeft twee standen:
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
1) Airbag voor passagierszijde ingeschakeld: (stand ON ) het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt niet: het is absoluut verboden kinderen op de voorstoel te vervoeren. 2) Airbag voor passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF ) het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt: het is mogelijk om kinderen in goedgekeurde kinderzitjes op de voorstoel te vervoeren.
Bedien de schakelaar alleen als de motor uit staat en de contactsleutel is uitgenomen.
Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld.
P4U00079
U schakelt de airbag uit door de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard, te steken (fig. 60). De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier.
De werking van de zij-airbags (side-bags en headbags) wordt niet uitgeschakeld als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld. De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
fig. 60
60
Het waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde voor geeft eventuele storingen aan in het waarschuwingslampje van de airbag ¬ zelf. In dat geval is de situatie op het instrumentenpaneel als volgt: – waarschuwingslampje storing airbag ¬ is gedoofd; – waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde knippert (langer dan de normale 4 seconden). Zet de motor onmiddellijk uit en wendt u tot de Alfa Romeodealer.
ZIJ-AIRBAGS (SIDE-BAGS - HEADBAGS) (indien aanwezig) De zij-airbags beschermen de inzittenden bij een middelzware zijdelingse aanrijding. Ze bestaan uit een zich snel opblazend kussen: – de side-bag is in de rugleuning van de stoelen voor geplaatst, waardoor het kussen ten opzichte van de inzittende altijd de optimale positie inneemt, ongeacht de stand van de stoel; – de headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant; de headbag is afgedekt met een afwerklijst, waardoor het kussen naar beneden wordt opgeblazen. De headbag is ontwikkeld om bescherming te bieden aan het hoofd en zorgt ervoor dat de inzittenden tijdens een zijdelingse botsing maximaal zijn beschermd. De uitvoering in “gordijn”-vorm levert de beste prestaties, dankzij het grote effectieve oppervlak en het zelfrichtende effect, ook zonder dat het kussen wordt ondersteund; bovendien biedt het ook bescherming voor de achterpassagiers.
Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt een elektronische regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen blaast onmiddellijk op en vult de ruimte tussen het portier van de auto en het lichaam van de inzittenden voor.Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd. De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).De werking van de side-bag aan passagierszijde wordt niet uitgeschakeld als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld, zoals beschreven in de vorige paragraaf. Zo wordt u bij een zijdelingse aanrijding beschermd, en ook het eventueel vervoerde kind.
BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant (indien aanwezig) kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. BELANGRIJK Als het lampje ¬ tijdens het rijden gaat branden (melding van een storing), dient u zich onmiddellijk tot een Alfa Romeo-dealer te wenden om de storing te laten verhelpen. De airbag heeft een geldigheid van 10 jaar. Als deze termijn is verstreken, dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden.
61
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u zicht tot de Alfa Romeo-dealer te wenden om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en vervanging van de airbag moeten door de Alfa Romeo-dealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Alfa Romeo-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
62
ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met een Alfa Romeo-dealer.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (met de schakelaar voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde in stand ON) ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag en side-bag (indien aanwezig) aan passagierszijde bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, de airbagmodule aan de passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Monteer nooit onderdelen (sensoren van de diefstalbeveiliging, microfoon van de handsfree autotelefoon, enz.) op de afwerklijsten langs het dak. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als bij een stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, de airbag door een Alfa Romeo-dealer controleren.
Bij auto’s die zijn uitgerust met side-bags, mag de rugleuning van de stoel niet met water of stoom onder hoge druk worden gereinigd in een automatisch wasapparaat.
Bij auto’s met side-bags mag de rugleuning van de voorstoelen niet worden bedekt met hoezen of kleden.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
De airbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
63
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting, behalve de mistlampen voor en het mistachterlicht. Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, gaan ook de instrumentenpaneelverlichting en de symboolverlichting van de bedieningsknoppen op het dashboard branden.
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 3 branden. Dimlichten (fig. 63) De dimlichten worden ingeschakeld als u de draaiknop van stand 6 in stand 2 zet. fig. 63
P4U00080
Alleen als het contactslot in stand PARK staat, blijft de buitenverlichting branden, ongeacht de stand van de draaiknop.
De buitenverlichting wordt ingeschakeld als u de draaiknop van stand O in stand 6 zet.
fig. 61
64
fig. 62
P4U00083
HENDEL LINKS
Buitenverlichting (fig. 62)
Als de draaiknop in stand 2 staat, dan kan worden overgeschakeld tussen dimen grootlicht door de hendel naar het dashboard te drukken (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
P4U00081
De systemen die met de hendels aan het stuur worden bediend, werken alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als het symbool O op de draaiknop tegenover het merkstreepje staat, dan is de buitenverlichting uitgeschakeld.
Grootlicht (fig. 64)
P4U00082
Buitenverlichting uitgeschakeld (fig. 61)
HENDELS AAN HET STUUR
fig. 64
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 1 branden. BELANGRIJK Het grootlichtsignaal wordt gegeven met het grootlicht. Om bekeuringen te vermijden, dient u zich aan de geldende verkeerswetgeving te houden.
Richtingaanwijzers (pijlen) (fig. 66) Plaats de hendel in de (vergrendelde) stand: Omhoog - de rechter richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Omlaag - de linker richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje ( Î of ¥ ) branden. P4U00080
Grootlichtsignaal (fig. 65)
Als het stuurwiel weer in de rechtuitstand komt, dan schakelen de richtingaanwijzers automatisch uit en komt de hendel weer in de middelste stand. BELANGRIJK Als u kort richting wilt aangeven, voor het uitvoeren van een manoeuvre waar voor het stuur wiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug. HENDEL RECHTS Met de rechter hendel kunt u de ruitenwissers/-sproeiers bedienen. Als de ruitensproeiers worden ingeschakeld, dan worden ook de koplampsproeiers ingeschakeld (indien aanwezig).
P4U00084
Ruitenwissers (fig. 67-68) De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: A - Ruitenwissers uitgeschakeld. B - Ruitenwissers wissen met interval.
fig. 65
fig. 66
65
Draai als de hendel in stand B staat, draaiknop (F) op één van de vier intervalstanden: ■ = lang interval ■■ = gemiddeld interval ■■■ = gemiddeld-kort interval ■■■■ = kort interval C - Langzaam continu wissen.
In stand E werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand A en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
Koplampsproeiers (fig. 70) (indien aanwezig) Deze treden in werking als u, bij ingeschakeld dim-/grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
Ruitensproeiers (fig. 69)
P4U00086
E - Tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in.Als u de hendel aangetrokken houdt, schakelen de ruitenwissers in stand continu in. Als u de hendel loslaat, zal de wisser nog enkele slagen maken en vervolgens uitschakelen of doorgaan in de gekozen stand.
P4U00088
D - Snel continu wissen.
P4U00087
P4U00089
fig. 69
fig. 67
66
fig. 68
fig. 70
P4U00090
INSTRUMENTEN
fig. 71 - uitvoeringen: T.SPARK
67
P4U00091
fig. 72 - uitvoering: 2.5 V6 24V
68
P4U00092
fig. 73 - uitvoeringen: JTD
69
Op het display wordt weergegeven: – op de eerste regel (6 cijfers) de totaalstand; – op de tweede regel (4 cijfers) de dagstand of de buitentemperatuur (indien van toepassing). Houd om de dagteller op nul te zetten de drukknop (A-fig. 74) even ingedrukt.
C - Checkpanel (fig. 75) Het checkpanel geeft eventuele defecten of onregelmatigheden aan die de werking van de auto of de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden.
Het checkpanel controleert het volgende: 1) Werking van de controle-/waarschuwingslampje. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaan de lampjes branden. Na enkele seconden doven de volgende lampjes: A - Storing in ABS B - Storing in airbag C - Startblokkering Alfa Romeo CODE D - Te laag remvloeistofniveau en/of handrem aangetrokken 2) Portieren of kofferdeksel geopend. Als u de sleutel in stand MAR draait en één van de lampjes met het auto-symbool (E) gaat branden, dan betekent dit dat het betreffende portier en het kofferdeksel niet goed zijn gesloten. P4U00094
BELANGRIJK Het meetbereik van de snelheidsmeter is afhankelijk van de motoruitvoering van de auto. B - Kilometerteller met display met dubbele functie (totaal en dagstand) en weergave buitentemperatuur (alleen bij uitvoeringen met airconditioning)
Druk voor weergave van de buitentemperatuur (indien aanwezig) kort op knopje (A); als u opnieuw de knop indrukt, verschijnt weer de dagtellerstand. Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager is dan 3°C geeft het display automatisch de buitentemperatuur weer en verschijnt het symbool (waarschuwing voor mogelijke gladheid).De aanduiding knippert gedurende 10 seconden en wordt na 20 seconden herhaald. Als u tijdens deze waarschuwingsfase knopje (A) indrukt, wordt de waarschuwingscyclus onderbroken.
P4U00093
BELANGRIJK Afhankelijk van de uitvoering kunnen de wijzerplaten van de instrumenten zijn uitgevoerd in lichtgrijs of zwart. De zwarte wijzerplaten zijn altijd verlicht als de contactsleutel in stand MAR staat. A - Snelheidsmeter
BELANGRIJK Als de accu wordt losgekoppeld, wordt de dagstand uit het geheugen gewist. fig. 74
70
fig. 75
Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dan draait de motor met extreem hoge toerentallen. Het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden. BELANGRIJK Het meetbereik en de gevarenzone (rood) van de toerenteller zijn afhankelijk van de motoruitvoering van de auto. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. E - Brandstofmeter met waarschuwingslampje van de reservebrandstof Dit instrument geeft het brandstofniveau in de tank aan.
kunnen wijzigingen in het brandstofniveau iets vertraagd worden aangegeven. Een elektronische regelsysteem voorkomt dat de wijzernaald heen en weer schommelt als gevolg van het klotsen van de brandstof tijdens het rijden. F - Klokje (fig. 76) Het klokje is een elektronisch kwarts klokje. Druk voor het instellen van de tijd op knop (A). Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een minuut. Als u het betreffende knopje ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door. Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u het knopje los en stelt u de exacte waarde in door het knopje telkens in te drukken en los te laten. P4U00095
D - Toerenteller
Het waarschuwingslampje geeft aan dat nog ongeveer 7 liter brandstof aanwezig is.
G - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur Het instrument geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C. Onder normale omstandigheden staat de wijzernaald ongeveer in het midden van de schaal. Als de wijzernaald in de buurt komt van de maximale waarden, moet gas worden teruggenomen. Als het lampje gaat branden, betekent dit dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; het is in dat geval raadzaam de motor uit te zetten en contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK De wijzernaald kan ook in het rode gebied komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het is in dat geval raadzaam om de auto te stoppen en de motor enige minuten uit te zetten. Rijd vervolgens verder, zo mogelijk met een hogere snelheid.
BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden (bijv. bij sterke hellingen) kan de wijzernaald een hoeveelheid aangeven die niet overeenkomt met de werkelijke hoeveelheid in de tank. Bovendien fig. 76
71
H - Controle-/waarschuwingslampjes BELANGRIJK De aanwezigheid van een lampje is afhankelijk van de motoruitvoering en de uitrusting van de auto. laag remvloeistofniveau x Teen/of handrem aangetrok-
in airbag ¬ Storing Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Het lampje gaat constant branden bij een storing in de werking van de airbag.
v Te lage motoroliedruk Het lampje moet doven als de motor stationair draait. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart.
ken Als het lampje gaat branden, dan is of de remvloeistof in het reservoir onder het minimum niveau gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem, of is de handrem aangetrokken. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven.
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, moet u controleren of de handrem niet is aangetrokken.Als het lampje blijft branden en de handrem is niet aangetrokken, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met de Alfa Romeo-dealer.
72
Als het lampje ¬ niet gaat branden, blijft branden of gaat branden tijdens het rijden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag langer dan de normale 4 seconden knippert .
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
lage laadstroom w Te naar accu Het lampje moet doven als de motor draait (bij stationair draaiende motor kan het lampje iets later doven). Als het lampje blijft branden, dan moet u zich onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer wenden. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart.
<
Veiligheidsgordels niet omgelegd
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 15 seconden doven. Het lampje (indien aanwezig) brandt continu als de contactsleutel in stand MAR staat en de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde niet is omgelegd.
d Versleten remblokken Het lampje gaat branden als u het rempedaal intrapt en de remblokken voor zijn versleten; laat deze zo snel mogelijk vervangen. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren. De JTDuitvoeringen beschikken alleen over een slijtagesensor op de rem linksvoor. Storing in motormanage-
(EOBD) (benU mentsysteem zine-uitvoeringen) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden:
1) Constant branden: defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter rijdt en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen. 2) Knipperend: mogelijke beschadiging van de katalysator (zie de paragraaf “EOBD-systeem” in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. U dient zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
73
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeodealer.
Startblokkering ¢ Alfa Romeo CODE Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan knippert het lampje één keer en daarna dooft het. Als de contactsleutel in stand MAR staat en het lampje blijft branden, dan duidt dit op een storing: zie “Alfa Romeo CODE”. BELANGRIJK Als de lampjes ¢ en tegelijkertijd branden, dan duidt dit op een storing in de Alfa Romeo CODE. U
Voorgloei-bougies
m (JTD-uitvoeringen)
U
Storing in inspuit-systeem (JTD-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het waarschuwingslampje constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met een Alfa Romeodealer.
74
Het lampje gaat branden als u de contactsleutel in stand MAR draait. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de juiste temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. Als het lampje (bij bepaalde uitvoeringen/landen) na het starten ongeveer 30 seconden gaat knipperen, betekent dit dat er een storing is in het voorgloeisysteem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
Water in het brandstof-
(JTD-uitvoeringen) c filter (indien aanwezig) Het lampje gaat tijdens het rijden constant branden als er water in het brandstoffilter aanwezig is. Als het lampje gaat branden, ook al is dit maar af en toe enkele seconden, dan moet u zich onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer wenden om het systeem te laten aftappen. Hiermee wordt voorkomen dat er ernstige schade aan de inspuitpomp en het brandstofsysteem ontstaat en de motor onregelmatig gaat draaien.
> Storing in ABS Het lampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem. Het conventionele remsysteem blijft werken. Neem zo spoedig mogelijk contact op met de Alfa Romeo-dealer. Als u de sleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na 4 seconden weer doven
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het anti-blokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
Airbag passagierszijde uitgeschakeld (indien aanwezig) Het lampje gaat branden als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Als de passagiersairbag is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand MAR, dan gaat het lampje ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. Als het lampje langer dan de normale 4 seconden gaat knipperen en het lampje storing airbag ¬ is gedoofd, dan is er een storing in het lampje ¬ zelf. Wendt u in dit geval onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer.
75
R Richtingaanwijzers links (knipperend) Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel (pijlen) omlaag wordt gezet of samen met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
E Richtingaanwijzers rechts (knipperend) Het GROENE lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel (pijlen) omhoog wordt gezet of samen met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
4
Mistachterlicht
Het lampje gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
Buitenverlichting en 3 dimlichten Het lampje gaat branden als de buitenverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld.
Storing in verlichting Het lampje gaat branden als er een storing is in één van de volgende systemen: – – – –
remlichten mistachterlicht buitenverlichting kentekenverlichting.
De storing kan veroorzaakt zijn door het doorbranden van een of meer lampen, het doorbranden van de bijbehorende zekering of door een onderbreking in de elektrische verbinding.
76
5
Mistlampen voor (indien aanwezig)
Richtingaanwijzers van een eventuele aanhanger Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag of omhoog wordt gezet en als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt
1 Grootlicht Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
P4U00096
KLIMAATREGELING 1 Luchtroosters in het midden voor ontwasemen/ontdooien van voorruit. 2 Verstelbare zijroosters boven. 3 Luchtroosters voor ontwasemen/ontdooien van zijruiten voor. 4 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen aan zijkant. 5 Verstelbaar luchtrooster boven. 6 Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden. 7 Luchtroosters in beenruimte voor. 8 Luchtroosters in beenruimte achter. 9 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen achter.
fig. 77
77
BOVENSTE LUCHTROOSTER VERSTELLEN (fig. 78)
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN VERSTELLEN (fig. 78)
Het rooster (1) kan met knop (B) worden geopend en gesloten.
Beide roosters (2) zijn voorzien van een hendeltje (A) waarmee de luchtstroom in horizontale richting kan worden afgesteld. De luchtopbrengst kan met wieltje (C) worden geregeld.
P4U00097
= Geheel geopend. ● = Geheel gesloten.
Fig. 81: zitplaatsen achter (op de tunnelconsole tussen de stoelen)
ZIJROOSTERS BOVEN VERSTELLEN (fig. 79)
Bedien voor het regelen van de luchtopbrengst de hendeltjes (A) voor het openen/sluiten. De luchtstroom kan gericht worden door de uitstroomopening te draaien met de lamellen.
P4U00099
P4U00098
fig. 78
78
VERSTELBARE EN REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN Fig. 80: zitplaatsen voor (aan de uiteinden van het dashboard)
Aan beide uiteinden van het dashboard bevindt zich een regelbaar luchtrooster (A) voor de ventilatie in de auto en een vast luchtrooster (B) voor ontwaseming/ ontdooiing van de zijruiten.
fig. 79
= Geheel geopend.
● = Geheel gesloten.
fig. 80
P4U00100
= Geheel geopend.
● = Geheel gesloten.
De luchtopbrengst kan met wieltje (C) worden geregeld.
fig. 81
VERWARMING EN VENTILATIE BESCHRIJVING BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 82) A - Draaiknop regeling luchttemperatuur; B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid; C - Draaiknop regeling luchtverdeling; D - Drukknop in-/uitschakelen luchtrecirculatie; E - Drukknop in-/uitschakelen achterruitverwarming.
Draaiknop voor luchtverdeling Door de draaiknop (C) met het merkteken tegenover de symbolen te zetten, kunnen de volgende standen worden gekozen: P4U00101
Draaiknop voor regeling luchttemperatuur Draai knop (A) rechts- of linksom om de temperatuur van de lucht naar het interieur resp. te verhogen of verlagen
Draaiknop voor regeling aanjagersnelheid Met knop (B) kan een van de aanjagersnelheden worden gekozen, waardoor de hoeveelheid lucht naar het interieur kan worden ingesteld: – In stand 0 wordt er uitsluitend lucht door de rijwind (bij een rijdende auto) in het interieur gevoerd. – In de standen 1 t/m 4 worden achtereenvolgens de vier snelheden van de aanjager ingeschakeld; als u met lage snelheid rijdt, is het raadzaam de aanjager in te schakelen voor een betere ventilatie.
fig. 82
¥ Luchtstroom naar de bovenste luchtroosters in het midden en aan de zijkant, naar de luchtroosters in het midden, en uit de uitstroomopeningen voor aan de zijkant en achter. De luchtstroom kan worden geregeld met de bedieningsorganen van de luchtroosters. Luchtstroom verdeeld over de hiervoor beschreven luchtroosters en de uitstroomopeningen in de beenruimten.
w Luchtstroom naar de beenruimten.
≤
Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten.
- Luchtstroom naar de voorruit en zijruiten voor ontwasemen/ontdooien. Drukknop voor in-/ uitschakelen recirculatiefunctie Als u knop (D) indrukt, wordt de recirculatie ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden. Bij ingeschakelde recirculatie komt er geen buitenlucht meer in het interieur en wordt voor bijvoorbeeld een snelle verwarming, de lucht in het interieur direct behandeld mits de aanjager in een stand tussen 1 en 4 staat. Druk de knop nogmaals in om de recirculatiefunctie uit te schakelen.
79
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.Het is raadzaam het systeem niet lang achter elkaar te gebruiken, vooral niet als u met meerdere personen in de auto zit. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de lucht sneller verwarmd worden als de behandelde lucht een hogere temperatuur heeft dan de buitenlucht. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller beslaan. Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming Als u knop ( (E) indrukt, worden de achterruitverwarming en (indien aanwezig) de spiegelverwarming ingeschakeld, en gaat het betreffende lampje branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop in te drukken.
80
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden niet beschadigd worden. VERWARMING Ga voor het instellen van de gewenste temperatuur als volgt te werk: – draai knop (A) voor de temperatuurregeling in het RODE gebied. – draai knop (B) voor de luchtopbrengst in de gewenste stand. – draai knop (C) voor de luchtverdeling in stand: µ Luchtstroom naar de bovenste luchtroosters in het midden en aan de zijkant, naar de luchtroosters in het midden, en uit de uitstroomopeningen voor aan de zijkant en achter en de uitstroomopeningen in de beenruimten (bij een koele of koude buitentemperatuur). w Voor verwarming van de beenruimten (bij een zeer lage buitentemperatuur).
≤
Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten (om het beslaan van de voorruit en de zijruiten voor te voorkomen). BELANGRIJK Ga voor een maximale verwarming als volgt te werk: bij koude motor d.w.z. als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 70 °C (wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter staat links van het midden van de schaal van 50 tot 90 °C): – draai knop (A) rechtsom in de uiterste stand; – zet draaiknop (B) op aanjagersnelheid 1 of 2 (draaiknop op 1 of 2); bij warme motor d.w.z. als de koelvloeistoftemperatuur hoger is dan 70 °C (wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter staat boven het midden van de schaal van 50 tot 90 °C): – draai knop (A) rechtsom in de uiterste stand; – zet draaiknop (B) op de maximale aanjagersnelheid (draaiknop op 4).
ONTWASEMING EN/OF ONDOOIIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR – Schakel de recirculatie uit (lampje op knop (D) gedoofd), als deze was ingeschakeld. – Draai knop (A) voor regeling van de temperatuur rechtsom in de uiterste stand (RODE gebied). – Zet knop (B) voor regeling van de luchtopbrengst op de maximale aanjagersnelheid. – Zet knop (C) voor de luchtverdeling op symbool -. Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. BELANGRIJK Ontdooien vindt het snelst plaats bij een warme motor. BELANGRIJK Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: – luchtrecirculatie uitgeschakeld, lampje op knop (D) gedoofd;
– draaiknop voor temperatuur van de lucht uit de uitstroomopeningen (A) in het rode gebied; – aanjager ten minste in stand 3; – draaiknop voor luchtverdeling (C) op symbool - met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen als de ruiten dreigen te beslaan; Druk om de achterruit te ontdooien of te ontwasemen op knop ( (E). VENTILATIE – draai knop (A) voor temperatuurregeling in het BLAUWE gebied. – draai knop (B) voor regeling luchtopbrengst in de gewenste stand. – zet knop (C) voor luchtverdeling op symbool ¥. Op kille dagen kan het nuttig zijn het interieur iets te verwarmen. Draai hiervoor knop (A) iets rechtsom (begin RODE gebied) en draai knop (C) op het symbool µ.
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH (indien aanwezig) De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel “R134a”. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden. Met de airconditioning kan de gewenste temperatuur in het interieur constant worden gehouden. Ga hiervoor als volgt te werk: – zet draaiknop (A-fig. 83) op de gewenste temperatuur; – zet draaiknop (B) in stand AUTO. BELANGRIJK De aircocompressor kan handmatig of automatisch worden in-/uitgeschakeld. Voor het wisselen tussen de twee mogelijkheden wordt verwezen naar de paragraaf “Automatische of handmatige bediening van de compressor”.
81
BESCHRIJVING BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 83)
den resp. de functies voor maximale koeling en maximale verwarming ingeschakeld.
A - Draaiknop regeling luchttemperatuur; B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid; C - Draaiknop luchtverdeling; D - Drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor; E - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie; F - Drukknop voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming.
Draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
Draaiknop voor regeling luchttemperatuur Draai de knop (A) rechts- of linksom om de temperatuur van de lucht naar het interieur resp. te verhogen of verlagen
– in stand 0 om de airconditioning volledig uit te schakelen en de luchtrecirculatie in te schakelen: U kunt de recirculatiefunctie uitschakelen met drukknop (E). Als de draaiknop in stand 0 staat en de recirculatie is uitgeschakeld, kan er rijwind in de auto komen; – kies stand AUTO voor een optimale werking van het systeem zodat zo snel mogelijk de gewenste temperatuur wordt bereikt; – kies één van de vier aanjagersnelheden om de beschikbare luchthoeveelheid te regelen en zo de gewenste temperatuur te handhaven. P4U00102
Als draaiknop (B) in stand AUTO staat en draaiknop (A) in een uiterste stand wordt gedraaid (linksom/rechtsom), wor-
Zet draaiknop (B):
fig. 83
82
Draaiknop voor luchtverdeling Door draaiknop (C) met het merkteken tegenover de symbolen te zetten, kunnen de volgende standen worden gekozen:
¥ Luchtstroom naar de bovenste luchtroosters in het midden en aan de zijkant, naar de luchtroosters in het midden, en uit de uitstroomopeningen voor aan de zijkant en achter. De luchtstroom kan worden geregeld met de bedieningsorganen van de luchtroosters.
µ Luchtstroom verdeeld over de hiervoor beschreven luchtroosters en de uitstroomopeningen in de beenruimten. w Luchtstroom naar de beenruimten. ≤ Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten.
- Luchtstroom naar de voorruit en zijruiten voor ontwasemen/ontdooien. MAX
- Luchtstroom en automatische werking voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor, en verwarming van de achterruit en spiegels (zie paragraaf “Snelle ontwaseming en/of ontdooiing van de voorruit, de zijruiten voor en de achterruit”).
Drukknop voor in-/ uitschakelen airconditioning Als u op knop (D) drukt, schakelt de aircocompressor in, behalve als draaiknop (B) voor regeling van de aanjagersnelheid in stand 0 staat. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het betreffende lampje. De compressor werkt alleen bij een draaiende motor. Als de gewenste temperatuur lager is dan de buitentemperatuur, wordt de compressor automatisch ingeschakeld en gaat het lampje op knop (D) branden. Automatische of handmatige bediening van de compressor Automatische werking van compressor inschakelen. Ga als volgt te werk fig. 83: Uitgangsomstandigheden: – contactsleutel in stand STOP; – draai knop (A) rechtsom in de uiterste stand (maximale verwarming); – zet draaiknop (B) in stand 0; – zet draaiknop (C) in stand ¥.
Automatische werking inschakelen: – draai de contactsleutel in stand MAR (zonder de motor te starten); – zet knop (B) achtereenvolgens in stand AUTO-0-AUTO-0; – draai de contactsleutel in stand STOP. Als u de procedure herhaalt, wordt weer de handmatige werking ingeschakeld, waardoor de compressor alleen wordt ingeschakeld als u dat wilt, behalve in de gevallen en MAX die staan aangegeven in de tabel FUNCTIES VAN DE AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING. BELANGRIJK Als na het starten van de motor het controlelampje ingeschakelde compressor (knop D) ongeveer 15 seconden gaat knipperen, is er een storing in de airconditioning. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. Drukknop voor in-/ uitschakelen recirculatiefunctie Als u knop (E) indrukt, wordt de recirculatie ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden. Hierdoor komt geen buitenlucht meer in het interieur en wordt de lucht in het interieur direct behandeld, mits de aanjager in een stand tussen AUTO en 4 staat.
Druk de knop nogmaals in om de recirculatiefunctie uit te schakelen. Als de recirculatie wordt ingeschakeld, wordt, behalve als draaiknop (B) voor regeling van de aanjagersnelheid in stand 0 staat, automatisch ook de compressor ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden om het beslaan van de ruiten te voorkomen. U kunt de compressor uitschakelen met drukknop (D). BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem “Verwarming” of “Koeling”, de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is raadzaam het systeem niet lang achter elkaar te gebruiken, vooral niet als u met meerdere personen in de auto zit.
83
Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming Als u knop ( (F) indrukt, dan worden de achterruit- en de spiegelverwarming ingeschakeld en gaat het bijbehorende lampje branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop in te drukken.
Temperatuursensoren De sensor voor de interieurtemperatuur (G-fig. 84) bevindt zich op het instrumentenpaneel naast de knop voor regeling van de luchttemperatuur. De sensor voor de buitentemperatuur bevindt zich onder de buitenspiegel aan de passagierszijde (H-fig. 85). BELANGRIJK De sensoren mogen nooit worden opengemaakt. Wendt u bij twijfel over de juiste werking tot de Alfa Romeo-dealer.
P4U00103
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden niet beschadigd worden.
fig. 84
84
P4U00104
BELANGRIJK De status en de wijze waarop de compressor en de recirculatie werken, worden aangegeven door de lampjes op de betreffende knoppen (D) en (E) en ook bij afgezette motor opgeslagen. Als de motor wordt gestart, dan worden de beide functies ingeschakeld, als ze daarvoor ook ingeschakeld waren.
fig. 85
Pollenfilter met actievekooldeeltjes Het filter reinigt de lucht mechanisch via het elektrostatische principe, zodat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen stofdeeltjes, pollen enz. bevat.
Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken.
Voor een gematigde koeling moet u de temperatuur verhogen door draaiknop (A) rechtsom te draaien.
Ga voor het koelen van de lucht, bij draaiende motor en gesloten ruiten, als volgt te werk:
Als de werking van de compressor automatisch wordt geregeld en met draaiknop (A) een lagere temperatuur wordt ingesteld dan de buitentemperatuur, wordt de compressor automatisch ingeschakeld en gaat het lampje op knop (D) branden.
Het filter werkt als er buitenlucht in het interieur stroomt (recirculatie uitgeschakeld) en functioneert het best als de ruiten zijn gesloten
– zet knop (A) voor de temperatuurregeling in de gewenste stand.
BELANGRIJK Ga voor maximale koeling als volgt te werk:
– zet knop (B) voor de luchtopbrengst op de
Laat het filter ten minste één keer per jaar controleren door de Alfa Romeodealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen.
– draai knop (A) linksom in de uiterste stand (minimale temperatuur);
– gewenste snelheid om de luchttoevoer te regelen
Door de laag actieve kool aan de onderzijde van het pollenfilter wordt ook de concentratie van luchtverontreinigende bestanddelen verminderd.
Als de auto veel over stoffige wegen of bij geconcentreerde luchtvervuiling rijdt, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd en vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
KOELING
– op AUTO als u de automatische werking van de aanjager wilt inschakelen (de gewenste temperatuur wordt hierdoor sneller bereikt). – zet knop (C) voor de luchtverdeling op symbool ¥. – Zijroosters en bovenste luchtroosters geheel open. – Knop (D) voor inschakeling compressor ingedrukt (lampje brandt).
– zet draaiknop (B) op AUTO. Op deze manier wordt een minimale temperatuur verkregen met maximale luchtopbrengst. Als de recirculatie wordt ingeschakeld met knop (E), wordt de lucht sneller gekoeld. Het verdient aanbeveling om de airconditioning slechts zeer kort of alleen bij zeer hoge temperaturen maximaal te laten koelen. Hierdoor wordt een te sterke afkoeling van het interieur voorkomen.
85
ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR – schakel de recirculatie uit (lampje op knop (E) gedoofd), als deze was ingeschakeld. – zet draaiknop (C) voor de luchtverdeling op symbool -. – schakel de compressor in, lampje op knop (D) brandt. Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. BELANGRIJK Ontdooien vindt het snelst plaats bij een warme motor. BELANGRIJK Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: – luchtrecirculatie uitgeschakeld, lampje op knop (E) gedoofd; – draaiknop voor de aanjager ten minste in stand 2;
86
– zet de knop van de luchtverdeling (C) op symbool - met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen als de ruiten dreigen te beslaan; – aircocompressor ingeschakeld, lampje op knop (D) brandt. BELANGRIJK Een belangrijk kenmerk van de airconditioning is dat deze de lucht ontvochtigt. Het is daarom altijd aan te raden om de aircocompressor in te schakelen met knop (D) om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Druk om de achterruit te ontdooien of ontwasemen op knop ( (F). SNEL ONTDOOIEN/ONTWASEMEN VAN DE VOORRUIT, DE ZIJRUITEN VOOR EN DE ACHTERRUIT MAX Als de functie is ingeschakeld, werkt het systeem automatisch, zoals hierna aangegeven, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit, de zijruiten voor en de achterruit:
– maximale luchtopbrengst en hoogste temperatuur;
– luchtrecirculatie uitgeschakeld (lampje op knop (E) gedoofd) waarbij lucht van buiten binnenstroomt; – compressor ingeschakeld (lampje op knop (D) brandt); – luchtverdeling naar de voorruit en zijruiten voor; – achterruitverwarming ingeschakeld (lampje op knop ( (F) brandt); – verwarming buitenspiegels. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan met de draaiknop voor de luchtverdeling een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft. Voor een nog betere werking van het systeem is het raadzaam de uitstroomopeningen voor de zitplaatsen achter, op de tunnelconsole tussen de stoelen, te sluiten. BELANGRIJK Bij een warme motor MAX werkt de functie maximaal (zie (*) bij de tabel Functies van de automatisch geregelde airconditioning).
VERWARMING Ga voor het instellen van de gewenste temperatuur als volgt te werk: – Zet knop (A) voor de temperatuurregeling in de gewenste stand. – Draai knop (B) voor de luchtopbrengst: – op de gewenste snelheid om de luchttoevoer te regelen – in stand AUTO voor automatische werking van de aanjager. – Draaiknop (C) regeling luchtverdeling:
µ Luchtstroom naar de bovenste luchtroosters in het midden en aan de zijkant, naar de luchtroosters in het midden en uit de uitstroomopeningen aan de zijkant en achter en de uitstroomopeningen in de beenruimten (bij een koele of koude buitentemperatuur).
BELANGRIJK Ga voor maximale verwarming als volgt te werk: – draai knop (A) rechtsom in de uiterste stand (maximale temperatuur); – zet draaiknop (B) op AUTO. Op deze manier wordt snel een maximale temperatuur verkregen met een maximale luchtopbrengst (zie (*) bij de tabel Functies van de automatisch geregelde airconditioning). Het verdient aanbeveling om de airconditioning slechts zeer kort of alleen bij zeer lage temperaturen maximaal te laten verwarmen. Hierdoor wordt een te sterke verwarming van het interieur voorkomen.
w Voor verwarming van de beenruimten (bij een zeer koude buitentemperatuur). ≤ Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten (om het beslaan van de voorruit en de zijruiten voor te voorkomen). 87
AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING Uitgevoerde handeling
Automatisch geregelde functie
Zichtbare melding
Reden
Starten van de auto (contactsleutel in stand MAR)
Inschakeling compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatuur (•)
Lampje op knop
(D) brandt
Om de gewenste temperatuur snel te bereiken en te handhaven
Ingestelde temperatuur wijzigen (knop (A) rechtsom/linksom draaien)
Inschakeling compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatuur (•)
Lampje op knop
(D) brandt
Om de gewenste temperatuur snel te bereiken en te handhaven
Inschakeling recirculatie (op knop (E)drukken)
Inschakeling compressor (••)
Lampjes op de knoppen (E) branden
Inschakeling compressor Uitschakeling recirculatie Inschakeling achterruitverwarming Maximale luchtopbrengst (*) Maximale luchttemperatuur (**)
Lampje op knop (D) brandt Lampje op knop (E) gedoofd Lampje op knop (( (F) brandt
MAX
Inschakeling functie -(knop (C) volledig linksom draaien)
(•) (••) (*) (**)
88
(D) en
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen Voor snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten
Alleen als het systeem is ingesteld volgens de aanwijzingen in de paragraaf “Automatische of handmatige bediening van de compressor”. Alleen als draaiknop (B) voor regeling van de aanjagersnelheid niet in stand 0 staat. Bij een “koude” auto (lage buitentemperatuur, lage interieurtemperatuur en lage koelvloeistoftemperatuur) wordt de luchtopbrengst verminderd tot 35% van de maximale luchtopbrengst, om te voorkomen dat er in het interieur een te grote toevoer is van koude lucht. De temperatuur van de verspreide lucht staat in relatie tot de koelvloeistoftemperatuur.
(alleen JTD-uitvoeringen indien aanwezig)
De hulpverwarming ondersteunt de opwarming van de motorkoelvloeistof direct na het starten en tijdens het rijden voor een snellere verwarming van het interieur bij extreem lage buitentemperaturen. Het elektrische systeem werkt volledig automatisch en schakelt alleen in bij een draaiende motor. De hulpverwarming wordt ingeschakeld op basis van de temperatuur van de motorkoelvloeistof. De maximale verwarming wordt bereikt als de koelvloeistof erg koud is.
Om de accu niet te veel uit te putten, is de inschakeling van de verwarming op de verschillende vermogens afhankelijk van de door de regeleenheid vastgestelde voedingsspanning. BELANGRIJK De hulpverwarming wordt ingeschakeld op basis van de temperatuur van de motorkoelvloeistof en kan, afhankelijk van de accuspanning, uitgeschakeld of beperkt worden. Als de opwarmcyclus door de hulpverwarming op basis van de koelvloeistoftemperatuur en de accuspanning, is beëindigd, schakelt de hulpverwarming automatisch uit en schakelt pas weer in als de auto opnieuw wordt gestart, ook als de vloeistoftemperatuur opnieuw daalt.
BEDIENINGSORGANEN KOFFERDEKSEL OPENEN (fig. 86) Het kofferdeksel kan van binnenuit worden geopend door aan de hendel (A) naast de bestuurdersstoel te trekken.
Bedien de hendel voor het ontgrendelen van het kofferdeksel niet als de auto rijdt.
P4U00035
HULPVERWARMING
fig. 86
89
Druk voor inschakeling op knop (A), ongeacht de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar en werken de richtingaanwijzers en de controlelampjes voor de richtingaanwijzers op het instrumentenpaneel. Druk de schakelaar nogmaals in om het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van de mistlampen aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen.
P4U00029
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR (fig. 88) (indien aanwezig) Druk voor inschakeling op knop (B). De lampen werken alleen als de buitenverlichting is ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 5 branden. Als u de contactsleutel in stand STOP draait, schakelen de mistlampen voor automatisch uit. De lampen schakelen pas weer in als na het starten opnieuw op knop (B) wordt gedrukt. Druk knop (B) nogmaals in om de mistlampen uit te schakelen.
P4U00030
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN (fig. 87)
fig. 87
90
fig. 88
MISTACHTERLICHT (fig. 88) Druk voor inschakeling op knop (A). Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 4 branden. Als u de contactsleutel in stand STOP draait, schakelt het mistachterlicht automatisch uit. Het schakelt pas weer in als na het starten opnieuw op knop (A) wordt gedrukt. Druk knop (A) nogmaals in om het mistachterlicht uit te schakelen. BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van het mistachterlicht aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen.
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL(fig. 89)
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (fig. 90)
Druk voor het regelen van de lichtsterkte van het instrumentenpaneel, bij ingeschakelde buitenverlichting, op knop (A).
Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een botsing boven een bepaalde intensiteit, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
Telkens als u knop (A) indrukt, wordt achtereenvolgens één van de drie vastgestelde lichtsterktes geselecteerd: laaggemiddeld-hoog.
TANKKLEPJE OPENEN (fig. 91) U kunt het tankklepje van binnenuit ontgrendelen door de voorzijde van hendel (A) omhoog te trekken.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen.
fig. 89
fig. 90
P4U00038
P4U00106
P4U00105
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen.
fig. 91
91
Bedieningsknop (A) naast de stuurwielkolom kan in vier standen worden gezet die overeenkomen met één van de onderstaande beladingsgraden. Als de auto beladen is, moet de hoogte van de koplampen worden afgesteld.
Stand 0: 1 of 2 personen op de voorstoelen, volle brandstoftank, standaard boorduitrusting (in rijklare staat); Stand 1: 5 inzittenden; Stand 2: 5 inzittenden en bagage in bagageruimte (ongeveer 50 kg); Stand 3: 1 persoon (de bestuurder) en 300 kg in de bagageruimte.
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. U kunt de handrem inschakelen door de hendel omhoog te trekken, totdat de auto niet meer kan rollen. Als de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. De auto moet geblokkeerd zijn als de hendel enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan de Alfa Romeo-dealer de handrem afstellen.
P4U00107
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
HANDREM (fig. 93)
fig. 92
92
P4U00109
KOPLAMPVERSTELLING (fig. 92)
fig. 93
– Trek hendel (A-fig. 93) iets omhoog en druk de vergrendelknop (B) in. – Houd de knop ingedrukt en laat de hendel zakken; lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. BELANGRIJK De handremhendel (A) is voorzien van een beveiligingsmechanisme. Dit mechanisme voorkomt dat per ongeluk de handrem wordt uitgeschakeld als bij aangetrokken hendel knop (B) wordt ingedrukt. Voor het uitschakelen van de handrem moet u daarom niet alleen knop (B) indrukken, maar ook hendel (A) iets omhoog trekken, zodat het beveiligingsmechanisme uitschakelt. Zet vervolgens de hendel geheel omlaag.
VERSNELLINGSPOOK (fig. 94) Afhankelijk van de uitvoering is de auto uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak met vijf of zes versnellingen (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). De positie van de afzonderlijke versnellingen is met een symbool op de knop van de versnellingspook aangegeven. Trap bij het overschakelen altijd het koppelingspedaal geheel in. Als de achteruit (R) wordt ingeschakeld, moet de auto stilstaan. Bij de uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD moet voor het inschakelen van de achteruit (R), de schuifring onder de pookknop (met de hand waarmee u de pookknop bediend) omhoog worden getrokken.
P4U00108
Handrem uitschakelen:
Laat de schuifring los zodra de achteruit is ingeschakeld. Om vanuit de achteruit een andere versnelling in te schakelen, hoeft de schuifring niet omhoog te worden getrokken. BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een volledig stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: Let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
fig. 94
93
De uitvoering 2.0 T.SPARK is leverbaar met een elektronisch geregelde, mechanische versnellingsbak “Selespeed”. BELANGRIJK Het verdient beslist aanbeveling om dit hoofdstuk zorgvuldig te lezen, zodat u Selespeed op de juiste wijze gebruikt. Hierdoor bent u vanaf het begin op de hoogte van de juiste handelingen en in staat om deze uit te voeren. Selespeed bestaat uit een normale mechanische versnellingsbak, waaraan een elektronisch geregeld elektrohydraulisch systeem is toegevoegd. Dit systeem bedient automatisch de koppeling en regelt het overschakelen.
– automatisch CITY waarbij het systeem beslist over het overschakelen (deze werking kan worden gekozen met knop B-fig. 95). Overschakelen vindt plaats met de selectorhendel (A-fig. 95), die altijd vanzelf terugkeert in de middenstand.
Als u tijdens de automatische werking CITY handmatig overschakelt, dan gaat het systeem er vanuit dat u de sequentiële werking wilt inschakelen. Het systeem werkt vervolgens sequentieel.
Met deze hendel kan worden op- of teruggeschakeld en/of de achteruit (R) of de vrijstand (N) worden ingeschakeld. Op het stuur bevinden zich nog twee knoppen (fig. 96). Met deze knoppen kan, alleen bij een rijdende auto (met een snelheid boven 10 km/h) worden op- of teruggeschakeld.
Het koppelingspedaal ontbreekt; om weg te rijden hoeft u alleen het gaspedaal te bedienen. De versnellingsbak kan op twee manieren worden bediend:
Als het systeem wordt ingeschakeld door de contactsleutel in stand MAR te draaien, wordt altijd de sequentiële (handmatige) werking ingeschakeld.
A
P4U00307
(indien aanwezig)
selectorhendel op de middenconsole of de knoppen op het stuurwiel;
P4U00306
SELESPEED VERSNELLINGSBAK
B
– sequentieel (handmatig), waarbij de bestuurder direct overschakelt met de fig. 95
94
fig. 96
De ingeschakelde versnelling wordt aangegeven op het display van de toerenteller (A-fig. 97). De symbolen op het display zijn: N 1 2 3 4 5 R
= = = = = = =
Vrijstand; eerste versnelling; tweede versnelling; derde versnelling; vierde versnelling; vijfde versnelling; Achteruit.
Selespeed maakt het gebruik van de auto aanzienlijk eenvoudiger, vermindert de vermoeidheid als in de stad wordt gereden of als vaak geschakeld moet worden, en levert tegelijkertijd uitstekende prestaties.
SYSTEEM INSCHAKELEN
A
B
P4U00308
Bij een storing of bij voor de auto of de versnellingsbak schadelijke bedrijfsomstandigheden gaat het waarschuwingslampje (B-fig. 97) branden en hoort u een geluidssignaal (bijv. bij een oververhitte koppeling).
BELANGRIJK Als u het bestuurdersportier opent, dan schakelt Selespeed het hydraulische deel van het systeem in, zodat het systeem gereed is als de motor wordt gestart. Deze functie kan worden waargenomen door het draaien van de pomp. De functie wordt uitgeschakeld als na 10 keer openen/sluiten van het portier het systeem niet met de contactsleutel is ingeschakeld.
Na ongeveer een seconde wordt op het display de ingeschakelde versnelling weergegeven (N, 1, 2, 3, 4, 5, R) en dooft het waarschuwingslampje. Dit betekent dat het hydraulische systeem in werking is. Vanaf dat moment kunt u Selespeed gebruiken om te schakelen. BELANGRIJK Als na 10 seconden op het multifunctionele display niet de ingeschakelde versnelling wordt weergegeven of het storingslampje blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en wacht tot het display dooft. Schakel vervolgens het systeem opnieuw in. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaan alle onderdelen van het display (A-fig. 97), het waarschuwingslampje voor storing in versnellingsbak (Bfig. 97) en het opschrift CITY branden.
fig. 97
95
BELANGRIJK Voordat u de selectorhendel gebruikt, moet op het display beslist de ingeschakelde versnelling (N, 1, 2, 3, 4, 5, R) worden weergegeven. Als de motor niet draait en de auto stilstaat, kunnen alle versnellingen worden ingeschakeld.
– om terug te schakelen (–) (fig. 98) moet u de hendel naar achteren drukken (als de auto in de vijfde versnelling staat, wordt de vierde ingeschakeld, in de vierde wordt de derde ingeschakeld en zo verder tot de eerste versnelling). Om de vrijstand (N) in te schakelen moet u bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal de selectorhendel naar rechts (fig. 99) verplaatsen. P4U00309
Als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt, kunt u alleen overschakelen met de selectorhendel op de middenconsole. Om een versnelling in te schakelen moet u het rempedaal ingetrapt houden en:
BELANGRIJK Als een versnelling wordt ingeschakeld, moet de selectorhendel onmiddellijk worden losgelaten, nadat de versnelling is ingeschakeld. Als de hendel langer wordt bediend (langer dan 10 seconden), dan gaat lampje t branden, klinkt er een geluidssignaal en schakelt de automatische werking CITY in. De waarschuwingssignalen worden opgeheven als de selectorhendel wordt losgelaten.
fig. 98
Als het systeem in de vrijstand (N) of achteruit (R) staat, dan wordt de eerste versnelling (1) ingeschakeld als de hendel naar voren wordt gedrukt.
fig. 99
96
Als de auto rijdt, dan kan de achteruit niet worden ingeschakeld; wacht tot de auto stilstaat en schakel de achteruit opnieuw in.
P4U00310
– om op te schakelen (+) (fig. 98) de hendel “naar voren” drukken (als de auto in de eerste versnelling staat, wordt de tweede ingeschakeld, in de tweede wordt de derde ingeschakeld en zo verder tot de vijfde versnelling).
Vanuit iedere versnelling (N, 1, 2, 3, 4, 5) en bij stilstaande auto kunt u de achteruit inschakelen door de selectorhendel naar rechts en vervolgens naar achteren te drukken. (fig. 100).
P4U00311
WERKING BIJ STILSTAANDE MOTOR
fig. 100
BELANGRIJK Als u de auto parkeert op een helling en een versnelling wilt inschakelen om wegrijden te voorkomen, moet u beslist op het multifunctionele display controleren of de nieuwe versnelling wordt weergegeven en vervolgens twee seconden wachten voordat het rempedaal wordt losgelaten. Hierdoor heeft de koppeling de tijd om volledig aan te grijpen.
MOTOR STARTEN U kunt de motor starten zowel bij een ingeschakelde versnelling als bij een versnellingsbak in de vrijstand (N). BELANGRIJK Houd het rempedaal ingetrapt tijdens het starten. Als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt bij een afgezette motor, is er meer kracht vereist. In een dergelijke situatie moet voor het starten van de motor het rempedaal krachtiger worden ingetrapt. Na het starten schakelt de versnellingsbak automatisch de vrijstand in, verschijnt op het display de letter (N) en schakelt het systeem de sequentiële (handmatige) werking in. Als de motor niet aanslaat en een versnelling is ingeschakeld, dan klinkt een geluidssignaal en wordt een mededeling op het multifunctionele display weergegeven om de bestuurder er op te attenderen dat er mogelijk een gevaarlijke situatie ontstaat, omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand wordt gezet.
MOTOR UITZETTEN EN SYSTEEM UITSCHAKELEN Als u de contactsleutel in stand STOP zet, dan gaat de motor uit, maar blijft Selespeed ingeschakeld, totdat de auto geheel stilstaat; na ongeveer 2 tot 4 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP is gezet, wordt het hydraulische deel uitgeschakeld en wordt ook de weergave op het display beëindigd. Pas nu is Selespeed uitgeschakeld. De ingeschakelde versnelling op het moment dat de motor wordt uitgezet, blijft ingeschakeld. Als de motor wordt uitgezet terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat, dan klinkt een geluidssignaal om de bestuurder er op te attenderen dat voor de veiligheid de eerste versnelling 1 of de achteruit R moet worden ingeschakeld. Zet in dat geval de contactsleutel in stand MAR en schakel, bij ingetrapt rempedaal, de eerste versnelling (1) of de achteruit (R) in.
97
Verlaat de auto NOOIT als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat.
Verwijder de contactsleutel nooit als de auto rijdt. Selespeed werkt niet juist zolang de auto niet stilstaat, maar bovendien blokkeert het stuurslot bij de eerste stuurbeweging.
Het is beslist noodzakelijk om het rempedaal ingetrapt te houden als de motor wordt uitgezet en Selespeed uitschakelt: laat het pedaal pas los als het multifunctionele display op de toerenteller is gedoofd.
98
WEGRIJDEN Bij draaiende motor en stilstaande auto, kunt u alleen de eerste (1), de tweede (2) en/of de achteruit (R) inschakelen. De versnellingen kunnen bij ingetrapt rempedaal alleen met de selectorhendel op de middenconsole worden ingeschakeld. De knoppen op het stuurwiel werken alleen bij een snelheid boven 10 km/h. BELANGRIJK De achteruit (R) kan vanuit de volgende versnellingen worden ingeschakeld: vrij (N), eerste (1) of tweede (2) versnelling. Als de auto rijdt, dan wordt de achteruit niet ingeschakeld; wacht tot de auto stilstaat en schakel de achteruit (R) opnieuw in. Als de achteruit wordt ingeschakeld, dan verschijnt het symbool op het multifunctionele display in het instrumentenpaneel en klinkt een geluidssignaal. BELANGRIJK Als u vanuit de achteruit (R) de eerste versnelling (1) of vanuit de vrijstand (N) de eerste versnelling (1) inschakelt en het inschakelen lukt niet, dan wordt automatisch de tweede versnelling (2) ingeschakeld.
Dit is geen storing, maar is een onderdeel van de werking van het systeem. Om dezelfde reden wordt, als het inschakelen van de achteruit niet direct lukt, de koppeling iets bediend, zodat de achteruit kan inschakelen; in dat geval wordt de achteruit (R) iets minder soepel ingeschakeld. Voor het wegrijden moet u het rempedaal loslaten en het gaspedaal geleidelijk intrappen. Naarmate het gaspedaal dieper wordt ingetrapt, is meer koppel beschikbaar om weg te rijden.
Nadat bij stilstaande auto is overgeschakeld, moet u altijd op het display controleren of de gewenste versnelling is ingeschakeld, voordat het gaspedaal wordt ingetrapt.
BELANGRIJKE TIPS – houd het rempedaal altijd ingetrapt bij stilstaande auto en ingeschakelde versnelling; laat het rempedaal pas los als u wilt wegrijden; – zet de versnellingsbak in de vrijstand als de auto lang stilstaat met een draaiende motor; – als de auto stilstaat op een helling, maak dan geen gebruik van het gaspedaal om wegrollen te voorkomen; gebruik hiervoor het rempedaal; gebruik het gaspedaal alleen om weg te rijden; – gebruik uitsluitend de tweede versnelling voor het wegrijden, als u meer controle over manoeuvres bij lage snelheid wilt hebben (zoals bij gladheid); – schakel alleen vanuit de achteruit de eerste versnelling in of omgekeerd, als de auto geheel stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Hoewel het beslist wordt afgeraden, kan het door onvoorziene omstandigheden voorkomen dat bij een afdaling de auto in de vrijstand (N) naar beneden rolt. Als u vervolgens een versnelling inschakelt, dan schakelt het systeem automatisch de versnelling in, die het meest geschikt is om het motorkoppel over te brengen naar de wielen. Als u tijdens een afdaling (bij vooruit rijdende auto) geen gas geeft, dan laat het systeem bij een bepaalde snelheid de koppeling aangrijpen, zodat u gebruikt kunt maken van de remmende werking van de motor. Om veiligheidsredenen geeft Selespeed een geluidssignaal als: – tijdens het starten een oververhitte koppeling wordt gesignaleerd; in dat geval moet u “vlot”, maar gelijkmatig, wegrijden of, als de auto op een helling staat, het gaspedaal loslaten en de auto met het rempedaal op zijn plaats houden;
– de auto in een andere richting rijdt dan de ingeschakelde versnelling, (bijv.: vooruit als de achteruit is ingeschakeld); in deze situatie moet de auto tot stilstand worden gebracht en bij ingetrapt rempedaal de juiste versnelling worden ingeschakeld. Eveneens om veiligheidsredenen klinkt bij stilstaande auto, gestarte motor en ingeschakelde versnelling (1), (2) of (R) een geluidssignaal en wordt automatisch naar de vrijstand (N) overgeschakeld als: – het gaspedaal en/of rempedaal gedurende ten minste 50 seconden niet worden gebruikt; – het rempedaal langer dan 10 minuten wordt ingetrapt; – het bestuurdersportier wordt geopend en het gas- en rempedaal ten minste 1 seconde niet worden ingetrapt.
99
Om de auto stil te zetten hoeft u slechts het gaspedaal los te laten en, zo nodig, het rempedaal in te trappen. Onafhankelijk van de gekozen versnelling en de ingeschakelde functie (sequentieel of CITY) ontkoppelt het systeem en wordt er teruggeschakeld. Als u weer wilt optrekken voordat de auto geheel stilstaat, is op deze wijze altijd de meest geschikte versnelling voor het optrekken ingeschakeld.
Als het systeem “sequentieel” wordt bediend, wordt op het display van de toerenteller de ingeschakelde versnelling weergegeven. Bij deze bedieningswijze ligt de beslissing om over te schakelen bij de bestuurder. Overschakelen kan plaatsvinden met behulp van: – de selectorhendel op de middenconsole (A-fig. 101);
– de knoppen op het stuur (fig. 102); deze kunnen alleen worden bediend bij een snelheid boven 10 km/h. De “sequentiële” bediening wordt ingeschakeld: – automatisch bij het starten van de motor; – als bij ingeschakelde CITY-functie: – de selectorhendel of de knoppen op het stuurwiel worden bediend; – als nogmaals knop CITY (Bfig. 101) wordt ingedrukt en daarmee de hiervoor gekozen functie wordt uitgeschakeld.
P4U00306
Als u de auto tot stilstand brengt, wordt automatisch de eerste versnelling (1) ingeschakeld.
SEQUENTIËLE WERKING (HANDMATIG)
P4U00307
AUTO STILZETTEN
A B
fig. 101
100
fig. 102
– verlagen en vervolgens verhogen van het motorkoppel; – aanpassen van het toerental aan de nieuwe versnelling. Bij terugschakelen wordt automatisch het toerental verhoogd, zodat het toerental is aangepast aan de nieuwe versnelling. Het systeem kan in de vrijstand (N) worden gezet bij een snelheid lager dan 20 km/h. Het systeem kan alleen in de achteruit (R) worden gezet als de auto stilstaat. Als het gaspedaal meer dan 60% van de totale slag is ingetrapt en bij een toerental hoger dan 5000/min vindt het overschakelen sneller plaats. Als de “sequentiële” werking is ingeschakeld, dan zijn er enige voorzieningen/beveiligingen die het rijden makkelijker maken:
– tijdens het afremmen ontkoppelt het systeem en wordt automatisch teruggeschakeld, zodat de juiste versnelling is ingeschakeld als weer moet worden opgetrokken; als de auto tot stilstand wordt gebracht, wordt automatisch de eerste versnelling (1) ingeschakeld; – als geschakeld wordt naar een versnelling terwijl de motor niet met het geschikte toerental draait (te hoog of te laag), dan wordt de schakelopdracht niet uitgevoerd; – als de motor het maximaal toegestane toerental bereikt en u gas blijft geven, dan schakelt het systeem automatisch op; – als het overschakelen niet direct lukt, dan probeert het systeem het eerst opnieuw en, als het nog niet lukt, schakelt vervolgens de eerstvolgende hogere versnelling in, zodat de auto niet in de vrijstand blijft rijden.
AUTOMATISCHE WERKING (CITY) De automatische werking CITY wordt ingeschakeld, als u knop (A-fig. 103) naast de selectorhendel indrukt. Op het display in de toerenteller verschijnt naast de ingeschakelde versnelling het opschrift CITY. Het systeem schakelt direct over, afhankelijk van het motortoerental en de mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt. Als u het gaspedaal snel loslaat, dan schakelt het systeem geen hogere versnelling in, zodat op de motor kan worden afgeremd.
A
P4U00312
Tijdens overschakelen hoeft het gaspedaal niet losgelaten te worden, omdat Selespeed direct de motor op de volgende wijze bedient:
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om het overschakelen geheel te laten voltooien voordat een nieuwe schakelopdracht wordt gegeven. Voorkom dat snel achter elkaar wordt geschakeld. fig. 103
101
STORINGSMELDINGEN Storingen in de Selespeed worden aangegeven door het rode waarschuwingslampje t (A-fig. 104) op het instrumentenpaneel. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en daarmee het systeem inschakelt, dan moet het lampje continu gedurende 4 seconden branden.
P4U00313
Als het lampje blijft knipperen, dan is een storing gevonden in de versnellingsbak; tegelijkertijd klinkt gedurende 4 seconden een pulserend geluidssignaal om de bestuurder op deze situatie te attenderen.
A
fig. 104
102
Als het lampje gaat knipperen, dient u zich zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer te wenden om de storing te laten verhelpen.
Bij een storing aan de selectorhendel, schakelt het systeem automatisch de automatische werking CITY in, zodat de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer bereikt kan worden en de storing kan worden verholpen. Bij een storing aan andere componenten van de versnellingsbak kunnen slechts enkele versnellingen worden ingeschakeld: de eerste versnelling (1), de tweede versnelling (2) en de achteruit (R).
Wendt u bij een storing van de versnellingsbak zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
WAARSCHUWINGEN MET GELUIDSSIGNALEN De waarschuwingszoemer wordt ingeschakeld als: – de achteruit (R) is ingeschakeld; – de auto wordt stilgezet in de vrijstand (N); het signaal wordt gegeven als de contactsleutel in stand STOP is gezet; – tijdens het wegrijden een oververhitte koppeling wordt gesignaleerd; – de auto in een andere richting rijdt dan de ingeschakelde versnelling (bijv.: de auto rolt vooruit als de achteruit is ingeschakeld); – het systeem automatisch de vrijstand (N)inschakelt, nadat: – het gaspedaal en/of rempedaal gedurende ten minste 50 seconden niet worden gebruikt; – het rempedaal langer dan 10 minuten wordt ingetrapt; – het bestuurdersportier wordt geopend en het gas- en rempedaal ten minste 1 seconde niet worden ingetrapt. – een storing aan de versnellingsbak is gesignaleerd.
PARKEREN Om de auto veilig te parkeren moet beslist de eerste versnelling (1) of de achteruit (R) worden ingeschakeld. Als u op een helling parkeert, moet ook de handrem worden aangetrokken. Als de motor wordt uitgezet op een helling bij een ingeschakelde versnelling, dan is het beslist nodig om te wachten tot het display de ingeschakelde versnelling aangeeft voordat het rempedaal wordt losgelaten. Hierdoor heeft de koppeling de tijd om volledig in te schakelen. Als de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat en u wilt een versnelling inschakelen om te parkeren, dan moet u het systeem inschakelen, het rempedaal intrappen en de versnelling (1) of (R) kiezen.
SLEPEN VAN DE AUTO
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. Controleer of de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) Als de versnellingsbak niet in de vrijstand kan worden gezet, dan mag de auto niet worden gesleept. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer.
103
MOTOR STARTEN De motor kan alleen gestart worden als de selectorhendel (fig. 105) in stand P of N staat.
(indien aanwezig) De uitvoering 2.5 V6 24V kan zijn uitgerust met een automatische versnellingsbak Q-System. Naast de normale functies kunt u handmatig de versnellingen inschakelen door de selectorhendel in het daarvoor bestemde deel te plaatsen
P4U00314
BELANGRIJK Lees alle informatie op deze en de volgende pagina’s zorgvuldig door, zodat u voordat u met de auto gaat rijden, op de hoogte bent van de juiste werking van onder andere de beveiligingssystemen Shift-lock en Key-lock, waarmee de automatische transmissie is uitgerust.
Uit veiligheidsoverwegingen is het raadzaam de motor te starten terwijl het rempedaal is ingetrapt. BELANGRIJK Bij het wegrijden, na het starten van de motor, mag het gaspedaal voor en tijdens het verplaatsen van de selectorhendel niet worden ingetrapt. Dit geldt in het bijzonder als de motor koud is. WEGRIJDEN Houd na het starten het rempedaal bij een draaiende motor ingetrapt (beveiligingssysteem Shift-lock), en plaats de selectorhendel (fig. 105) in stand D of in de stand voor handmatige bediening. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal geleidelijk in.
BELANGRIJK De selectorhendel kan uitsluitend uit stand P worden verplaatst als de contactsleutel in stand MAR staat en het rempedaal is ingetrapt (beveiligingssysteem Shift-lock). Om de hendel te verplaatsen moet de schuifring (A-fig. 105) onder de hendel omhoog worden getrokken. In geval van nood (storingen, lege accu, enz.), kan de hendel vanuit stand P verplaatst worden door de mechanische knop onder de hendel bij punt (A-fig. 106) in te drukken. Verplaats gelijktijdig de hendel vanuit stand P in de gewenste stand. De motor kan uitsluitend worden gestart als de selectorhendel in stand N staat.
P4U00315
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Q-SYSTEM
A
A
fig. 105
104
fig. 106
In geval van nood (storingen, lege accu, enz.) kan de sleutel ook uit het contactslot worden genomen als de selectorhendel niet in stand P staat. Druk met een vinger op de ontgrendelknop (A-fig. 107) nabij het start-/contactslot onder de bekleding, en verwijder gelijktijdig de sleutel.
KEUZE VOOR HANDMATIGE OF AUTOMATISCHE BEDIENING De belangrijkste eigenschap van deze versnellingsbak is dat hij automatisch of handmatig bediend kan worden. De automatische werking wordt ingeschakeld als de selectorhendel in het rechter gedeelte wordt geplaatst en de handmatige bediening als de hendel in het linker gedeelte geplaatst wordt. De wijze van werking en de ingeschakelde versnelling worden weergegeven op het display van de toerenteller (Afig. 108).
Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties, maar wacht tot de motor op bedrijfstemperatuur is.
AUTOMATISCHE WERKING Selectorhendel Voor de automatische werking moet de selectorhendel in het rechter gedeelte (fig. 109) worden geplaatst in één van de volgende standen: P R N D
- parkeren (u kunt de motor starten) - achteruit - vrijstand (u kunt de motor starten) - automatisch vooruit rijden.
Trek de schuifring (A-fig. 109) onder de selectorhendel omhoog voor de volgende verplaatsingen:
A
P4U00317
P4U00421
– van P naar R en omgekeerd – van N naar R.
P4U00318
BELANGRIJK De contactsleutel kan alleen in stand STOP uit het contactslot worden genomen als de selectorhendel in stand P (beveiligingssysteem Key-lock) staat.
A A
fig. 107
fig. 108
fig. 109
105
P - Parkeren Om het per ongeluk inschakelen van een verkeerde stand te voorkomen, kan de hendel alleen in stand P worden geplaatst als de schuifring (A-fig. 109) onder de selectorhendel omhoog wordt getrokken. Plaats de hendel in deze stand als u de auto parkeert. Een mechanisme blokkeert dan de aangedreven wielen. Trek de handrem altijd volledig aan voordat u de auto verlaat. Plaats de hendel in stand P als u de auto bij een draaiende motor verlaat.
Als de hendel in stand R staat, schakelen de achteruitrijlichten in en hoort u een akoestisch signaal dat u erop attendeert dat de achteruit is ingeschakeld. Trap het rempedaal in voordat u de hendel verplaatst: de auto moet stilstaan. BELANGRIJK Als de hendel in stand R staat, wordt de achteruit niet ingeschakeld als de snelheid van de auto hoger is dan de vastgestelde limiet. Als de snelheid onder deze waarde komt, schakelt de achteruit in, ook als de snelheid weer boven de limiet komt. N - Vrijstand Deze stand wordt gebruikt als de auto moet worden geduwd of gesleept.
R - Achteruit Plaats de hendel in stand R als de auto stilstaat, de motor stationair draait en het rempedaal is ingetrapt. Om het per ongeluk inschakelen van een verkeerde stand te voorkomen, kan de hendel alleen in deze stand worden geplaatst als de schuifring (A-fig. 109) onder de selectorhendel omhoog wordt getrokken.
106
Als u bij stationair draaiende motor de hendel in stand N zet, kan de auto in beweging komen, ook als deze op een vlakke ondergrond staat: houd het rempedaal ingedrukt als de hendel in stand N staat.
D - Automatisch vooruit rijden Deze stand kan worden gebruikt onder “normale” rijomstandigheden, bijvoorbeeld op de snelweg, in de stad en als u het brandstofverbruik zo laag mogelijk wilt houden (in combinatie met het CITYprogramma). Als de selectorhendel in deze stand staat, worden de vier beschikbare versnellingen automatisch gekozen. Deze stand moet altijd zijn ingeschakeld als het ICE-programma wordt gekozen. Als u bij stationair draaiende motor de hendel in stand N zet, kan de auto in beweging komen. houd het rempedaal ingedrukt totdat u vertrekt. Inschakeling van een lagere versnelling (Kick down) Voor een snelle acceleratie (bijv. voor inhalen) kan het gaspedaal voorbij het zware punt in de slag worden getrapt, waardoor de versnellingsbak de kortst mogelijke overbrengingsverhouding, die het toerenbereik van de motor toestaat, zal kiezen. Als u het gaspedaal direct na het zware punt loslaat, zal de versnellingsbak een optimale overbrengingsverhouding kiezen afhankelijk van: rijstijl, gasklepopening en stand van de selectorhendel.
De kick-down wordt automatisch buiten werking gesteld als het ICE-programma wordt ingeschakeld. SCHAKELPROGRAMMA KIEZEN De automatische versnellingsbak van de Alfa Romeo 156 wordt elektronisch geregeld en beschikt over drie verschillende schakelprogramma’s, waardoor altijd de beste resultaten wat betreft, rijcomfort, brandstofverbruik, sportieve prestaties en veiligheid, worden gegarandeerd. De drie programma’s CITY, SPORT en ICE kunnen gekozen worden met de 2 drukknoppen op de tunnelconsole (fig. 110).
van het instrumentenpaneel het betreffende opschrift verlicht: CITY (knop C/S (A-fig. 110) ingedrukt):Deze stand kan worden gebruikt bij normale rijomstandigheden: het verzekert u van een groot rijcomfort en een economisch brandstofverbruik door het overschakelen van versnellingen bij relatief lage toerentallen. SPORT (knop gedrukt):
(A-fig. 110) in-
Deze stand kan worden gebruikt wanneer u de maximale prestaties van uw auto verlangt bij een sportieve rijstijl of op weggedeelten die veel van uw auto vergen. Wanneer u rijdt met ingeschakeld SPORT-programma, neemt het brandstofverbruik toe.
Met drukknop C/S (A-fig. 110) selecteert u het programma CITY of SPORT en met knop ICE (B-fig. 110) het programma ICE. Als de contactsleutel in stand MAR staat, wordt op het display (toerenteller)
C/S
P4U00319
Het is raadzaam de kick-down alleen te gebruiken voor een snelle acceleratie (bijvoorbeeld voor inhalen) om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden.
A
B
BELANGRIJK Het programma CITY of SPORT kan onder alle omstandigheden (stilstaande of rijdende auto) worden ingeschakeld. BELANGRIJK Als de auto wordt gestart bij een koude motor, wordt het SPORT-programma ingeschakeld, ook als het CITY-programma was gekozen, totdat de motor op bedrijfstemperatuur is. ICE (knop drukt):
ICE
(B-fig. 110) inge-
Deze stand wordt aangeraden als het wegdek weinig grip biedt (sneeuw, ijs, enz.). Voor het wegrijden wordt de 2 e versnelling gebruikt. Het ICE programma kan alleen ingeschakeld worden als de selectorhendel in stand D staat. Als u de hendel vanuit D verplaatst, wordt het ICE -programma automatisch uitgeschakeld. BELANGRIJK Het ICE-programma kan worden ingeschakeld door de betreffende knop in te drukken. Dit kan ook tijdens het rijden mist de snelheid lager is dan 45 km/h.
fig. 110
107
Plaats voor de handmatige bediening de selectorhendel in het linker gedeelte (fig. 111). De hendel kan alleen vanuit stand D in het linker gedeelte geplaatst worden. De handmatige bediening kan onder alle rij-omstandigheden worden ingeschakeld. Echter alleen die versnelling kan worden ingeschakeld die overeenkomt met het motortoerental en de snelheid van de auto. De versnellingen worden ingeschakeld zoals bij een normale handgeschakelde versnellingsbak.
Als de handmatige bediening is ingeschakeld (Q-System) en u wilt een hogere versnelling inschakelen voor een snelle acceleratie (bijv. bij inhalen), moet handmatig worden opgeschakeld, zoals bij auto’s met een handgeschakelde versnellingsbak.
Als u de hendel in stand D zet, werkt het systeem weer automatisch en worden de versnellingen gekozen op basis van de rij-eigenschappen en het geselecteerde programma.
P4U00320
AUTO STILZETTEN Voor het stilzetten van de auto hoeft alleen het rempedaal ingetrapt te worden, onafhankelijk van de stand van de selectorhendel.
STORINGSMELDINGEN Storingen in de automatische versnellingsbak worden aangegeven door het waarschuwingslampje t (Afig. 112) op het instrumentenpaneel: – lampje brandt constant = te hoge temperatuur van de transmissie-olie; – knipperend lampje = storing in de automatische versnellingsbak. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan is er of een storing in de automatische versnellingsbak (knipperend lampje) of is de temperatuur van de transmissie-olie te hoog (lampje brandt constant). P4U00321
HANDMATIGE BEDIENING, INSCHAKELING Q-SYSTEM
Als u bij stationair draaiende motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat, het rempedaal niet ingetrapt houdt, kan de auto in beweging komen. fig. 111
108
A
fig. 112
Lampje brandt constant
Knipperend lampje
Als het lampje constant gaat branden, dan heeft de transmissie-olie de maximale temperatuur bereikt.
Als het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, dan is er een storing in de automatische versnellingsbak. Het automatische controlesysteem beschikt over een noodprogramma.Onder deze omstandigheden raden wij u aan de auto stil te zetten en de motor uit te zetten: als de motor weer wordt gestart kan het zelfdiagnose-systeem de storing, die door het elektronische controlesysteem wordt opgeslagen, hebben verholpen. Als de storing blijft (lampje (A- fig. 112) knippert), moeten de versnellingen handmatig worden ingeschakeld, zoals bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak. Houd er rekening mee dat alleen de 2 e en 4 e versnelling beschikbaar zijn (zie onderstaande tabel):
Het automatische controlesysteem beschikt over een noodprogramma. Het is in ieder geval raadzaam de auto stil te zetten, de selectorhendel in stand P of N te plaatsen en de motor stationair te laten draaien totdat het lampje dooft. Rijd daarna verder zonder te veel van de motor te eisen. Als het lampje weer gaat branden, moet de auto opnieuw worden stilgezet met stationair draaiende motor totdat het lampje dooft. Als tussen het doven en weer gaan branden van het lampje minder dan 15 minuten zit, is het raadzaam de auto stil te zetten, de motor uit te zetten en te wachten totdat de motor-versnellingsbak compleet is afgekoeld.
Handmatig ingeschakelde versnelling
1 2 3 4
→ → → →
Beschikbare versnelling
2e 2e 4e 4e
Als het lampje blijft knipperen, dient u zich zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer te wenden om de storing te laten verhelpen. Als tijdens het starten van de motor een storingsmelding verschijnt, dan betekent dit dat het controlesysteem van de versnellingsbak een storing, tijdens de voorgaande rit voordat de motor werd afgezet, heeft opgeslagen.Neem ook in dit geval contact op met de Alfa Romeodealer om de automatische versnellingsbak te laten controleren.
Als er zich tijdens het rijden een storing in de versnellingsbak voordoet, moet met de grootst mogelijke voorzichtigheid worden gereden, vooral vanwege de beperkingen in de prestaties (acceleratie en snelheid) van de auto.
Het inschakelen van de achteruit blijft mogelijk.
109
Als zich tijdens het rijden een storing in de versnellingsbak voordoet, kan de blokkering van de achteruit niet zijn ingeschakeld: plaats tijdens het rijden de selectorhendel absoluut niet in stand R.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Dit systeem treedt ongeveer 18 seconden in werking als: – het portier aan bestuurderszijde wordt geopend, de motor is afgezet en de selectorhendel niet in stand P staat; – als stand R (achteruit) wordt ingeschakeld.
ROLLEND STARTEN De auto kan niet worden gestart door hem aan te duwen of te slepen.In geval van nood (storingen, lege accu, enz.) kan de auto worden gestart met een hulpaccu volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
110
SLEPEN VAN DE AUTO
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. Houdt u bovendien aan de aanwijzingen in het hoofdstuk “Noodgevallen”. Bij het slepen moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen: – vervoer de auto, indien mogelijk, op de laadvloer van een bergingsauto; – als er geen bergingsauto beschikbaar is, moet de auto met de aangedreven wielen (voorwielen) los van de grond gesleept worden; – als ook deze oplossing onmogelijk is, kan de auto over een afstand van maximaal 50 km en met een snelheid lager dan 50 km/h, gesleept worden. Bij het slepen moet de selectorhendel in stand N staan.
Als de bovenstaande voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, kan ernstige schade aan de automatische versnellingsbak worden toegebracht.
Auto’s met een automatische versnellingsbak kunnen slechts over korte afstanden en met lage snelheid gesleept worden: indien over een langere afstand wordt gesleept, moet dit gebeuren met de aangedreven wielen los van de grond, zodat de versnellingsbak tijdens het slepen wordt aangedreven.
Als u het kastje opent als de contactsleutel in stand MAR staat, dan gaat de verlichting in het kastje branden (B-fig. 114).
DASHBOARDKASTJE Het dashboardkastje is voorzien van een binnenverlichting en een klepje met slot. Het slot kan worden geopend en gesloten met de contactsleutel.
In de klep zit een uitsparing (C-fig. 114) om een pen of potlood in te leggen. HANDGREPEN (fig. 115) Bij het portier aan passagierszijde voor bevindt zich een steunhandgreep.
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: dit kan de voorpassagier verwonden bij een ongeval.
Bij beide achterportieren is een handgreep (A) geplaatst met een kledinghaakje (B).
P4U00110
fig. 113
De plafondverlichting bestaat uit twee lampjes met een bijbehorende schakelaar. Als schakelaar (A) in de middelste stand (1) staat, dan gaan beide lampjes branden als een portier wordt geopend Als de portieren gesloten worden, blijft de interieurverlichting nog ongeveer 7 seconden branden als hulp tijdens het starten van de motor. De interieurverlichting dooft als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid (bij gesloten portieren). Als u schakelaar (A) naar links schuift (stand 0), dan blijven de lampjes altijd uit (stand OFF). Als u schakelaar (A) naar rechts schuift (stand 2), dan blijven beide lampjes altijd branden.
P4U00111
Trek aan hendel (A-fig. 113) om het kastje te openen.
PLAFONDVERLICHTING VOOR (fig. 116)
fig. 114
P4U00112
INTERIEURUITRUSTING
fig. 115
111
Met schakelaar (B) in de middelste stand (0) gaan de lampjes niet branden.
Als u de zonneklep aan passagierszijde naar beneden plaatst, wordt de spiegelverlichting in de hemelbekleding zichtbaar. Door de verlichting kan het spiegeltje ook bij weinig licht gebruikt worden.
fig. 116
112
Bij ieder achterportier bevindt zich een plafondlampje dat automatisch inschakelt bij het openen van het portier. De verlichting heeft een tijdschakeling en de werking is hetzelfde als bij de plafondverlichting voor. De lampjes gaan branden of doven als u op het rondje van het lampenglas (A) drukt.
Bij de uitvoering Sportwagon is de verlichting ook aanwezig achter de zonneklep aan de bestuurderszijde. U bedient de verlichting met schakelaar (A) en de start-/contactsleutel in stand MAR.
P4U00113
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven na het sluiten van de portieren. Als u vergeet om een portier te sluiten, zal na enkele seconden de interieurverlichting automatisch doven.
SPIEGELVERLICHTING (fig. 117)
PLAFONDVERLICHTING ACHTER (fig. 118) (behalve uitvoeringen met opendak)
fig. 117
P4U00115
Als u schakelaar (B) naar links schuift (stand 1), gaat het linker lampje branden. Als u de schakelaar naar rechts schuift (stand 2), gaat het rechter lampje branden.
Om de interieurverlichting opnieuw in te schakelen is het voldoende het betreffende portier te sluiten en weer te openen of om een ander portier te openen.
P4U00114
Met schakelaar (B) worden de lampjes afzonderlijk ingeschakeld.
fig. 118
PLAFONDVERLICHTING MIDDENACHTER (fig. 119) (alleen bij uitvoeringen met opendak) Het plafondlampje is voorzien van een schakelaar met drie standen. Als schakelaar (A) in de middelste stand (O) staat, gaat het plafondlampje branden als een portier wordt geopend. De verlichting heeft een tijdschakeling en de werking is hetzelfde als bij de plafondverlichting voor.
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of de schakelaar (A) in de middelste stand (O) staat. Op deze manier dooft de plafondverlichting na het sluiten van de portieren. ASBAK VOOR EN AANSTEKER (fig. 120) Open het beschermdeksel (A) door erop te drukken en los te laten.
Als u de schakelaar naar links (stand 2) schuift, blijft de plafondverlichting altijd branden.
De asbak kan uit de houder worden getrokken om te worden geleegd of schoongemaakt.
Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken.
P4U00250
P4C00057 P4U00117
Als u de schakelaar naar rechts (stand 1) schuift, blijft de plafondverlichting altijd gedoofd.
Druk om de aansteker te gebruiken, als de sleutel in stand MAR staat, de knop (B) in; na enige seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
fig. 119
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
fig. 120
113
ASBAK ACHTER (fig. 121) Op iedere achterportier bevindt zich een asbak (A).
Opbergvak links (fig. 123)
Centraal opbergvak (fig. 122) Als de auto niet is uitgerust met een autoradio dan is er een opbergvak aanwezig. Dit is voorzien van een neerklapbaar deksel (A) waarmee wordt voorkomen dat voorwerpen naar buiten vallen.
Aan de onderzijde van het dashboard, links van het stuurwiel, bevindt zich een opbergvak (A). DOCUMENTENVAK OP DE VOORPORTIEREN (fig. 124) Op ieder voorportier bevindt zich een documentenvakje (A).
P4U00119
Open de asbak in de richting van de pijl om deze te gebruiken en druk de lip in om de asbak te verwijderen.
OPBERGVAKKEN OP HET DASHBOARD
fig. 121
114
P4U00121
P4U00120
P4U00118
fig. 122
fig. 123
fig. 124
OPBERGVAK OP DE MIDDENCONSOLE (fig. 125)
ZONNEKLEPPEN (fig. 126)
P4U00122
Op de tunnelconsole, naast de handrem, bevindt zich een opbergvak (A).
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Op de achterkant van de zonnekleppen bevindt zich een afsluitbaar spiegeltje (A), dat verlicht wordt door plafondlampje (B). INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS (fig. 127) Als optional kan de auto zijn uitgerust met een speciale binnenspiegel met een opening (A) voor de elektrische aansluiting van een Telepass-module. Deze module kan bij gespecialiseerde zaken worden aangeschaft.
P4U00124
P4U00249
fig. 126
INBOUWVOORBEREIDING TELEFOON Als optional kan de auto zijn uitgerust met een inbouwvoorbereiding voor een mobiele telefoon. De voorbereiding bestaat uit:
Duw de Telepass-module in de zitting totdat u een klik hoort.
fig. 125
Duw de klemveer (B) naar beneden en neem de Telepass-module uit.
– complete inbouwvoorbereiding autoradio (zonder autoradio) met een luidspreker in het voorportier aan passagierszijde voor handsfree werking; – antenne op het dak; – aansluitkabels voor handsfree carkit.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding uitsluitend door de Alfa Romeo-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
fig. 127
115
OPENDAK
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
(indien aanwezig)
Druk op de achterzijde (1) van schakelaar (A) om het dak te openen en op de voorzijde (2) om het dak te sluiten. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt. Bij bepaalde uitvoeringen, blijft het dak tijdens het openen automatisch in een tussenstand (“Comfort”) staan. Deze stand wordt aanbevolen als u met een matige snelheid rijdt. U opent het dak volledig
fig. 128
116
Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven. Het zonnescherm wordt meegenomen door het dak, als het dak geopend wordt. Als het opendak geheel geopend is, dan is het zonnescherm geheel achter de hemelbekleding geschoven. Als het opendak wordt gesloten, dan schuift het zonnescherm iets uit, zodat de handgreep bereikbaar is (A-fig. 130).
fig. 129
P4U00126
P4U00023
Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
OPENEN-SLUITEN SCHUIFDAK (fig. 128-129)
P4U00125
De elektrische bediening werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
door nogmaals op de achterzijde (1) van schakelaar (A) te drukken. Als u het dak sluit blijft het dak niet in de “Comfort”stand staat.
fig. 130
fig. 131
BEDIENING IN NOODGEVALLEN
Het omhoog kantelen (fig. 131) is alleen bij geheel gesloten dak mogelijk door op de voorzijde (2) van schakelaar (A - f i g . 1 3 2 ) te drukken. Druk op de achterzijde (1) van schakelaar (A-fig. 132) om het dak weer in horizontale stand te zetten (opendak gesloten).
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk: 1. Licht het rooster bij de door de pijl aangegeven punten op en verwijder het rooster met de schakelaar (D-fig. 132). 2. Druk de daarvoor bestemde sleutel (B-fig. 133) (in het dashboardkastje) in het bedieningsmechanisme van het opendak (C-fig. 133) en draai het rechtsom om het dak te openen en linksom om het te sluiten.
fig. 132
P4U00129
BELANGRIJK Als het dak handmatig is geopend of gesloten, draait u de sleutel eerst een halve slag terug totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de sleutel.
P4U00127
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven passagiers.
ACHTERZIJDE OMHOOG KANTELEN
P4U00128
Bedien het opendak alleen als de auto stilstaat.
fig. 133
117
Het kofferdeksel kan zowel van binnenuit als van buitenaf worden geopend. BELANGRIJK Als het kofferdeksel niet goed gesloten is, gaat het betreffende waarschuwingslampje van het checkpanel branden. VAN BINNENUIT OPENEN (fig. 134) Het kofferdeksel kan van binnenuit worden geopend door aan de hendel (A) naast de bestuurdersstoel te trekken.
VAN BUITENAF OPENEN MET DE SLEUTEL (fig. 135) Draai het embleem (A) in de door de pijl aangegeven richting, steek de sleutel (B) in het slot en draai het linksom.
fig. 134
118
Het kofferdeksel kan van buitenaf worden geopend met de afstandsbediening door knopje (A) op de sleutel in te drukken, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij auto’s met diefstalalarm het kofferdeksel wordt geopend, dan worden de interieurbeveiliging en de kofferdekselsensor uitgeschakeld. Het systeem geeft dan (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden.Als het kofferdeksel wordt vergrendeld, dan wordt de beveiliging weer ingeschakeld. Het systeem geeft (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden.
P4U00413
P4U00035
Bedien de hendel voor het ontgrendelen van het kofferdeksel alleen als de auto stilstaat.
De gasveren zijn zo afgesteld dat het kofferdeksel op de juiste wijze wordt geopend als het deksel het oorspronkelijke gewicht heeft. Achteraf aangebrachte voorwerpen (spoiler enz.) kunnen de juiste werking van de gasveren verhinderen.
OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING (fig. 136) (indien aanwezig)
P4U00329
Het kofferdeksel gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open.
BAGAGERUIMTE
fig. 135
fig. 136
U sluit het kofferdeksel door het kofferdeksel te laten zakken en ter hoogte van het slot te duwen, totdat u de vergrendeling hoort. BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 137) Als u het kofferdeksel opent, dan gaat automatisch de verlichting (A) aan de bovenzijde van de bagageruimte branden.
BAGAGE VASTZETTEN (fig. 138-139) De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen in de hoeken van de bagageruimte. De ringen dienen ook voor het bevestigen van de eventueel aanwezige bagagenetten (deze zijn leverbaar via de Alfa Romeodealer). P4U00131
KOFFERDEKSEL SLUITEN
De verlichting dooft als u het kofferdeksel sluit of na enkele minuten (ongeveer 20) als u het kofferdeksel open laat. Als u in dit laatste geval de verlichting weer wilt inschakelen, moet u het kofferdeksel sluiten en vervolgens weer openen.
P4U00132
P4U00130
fig. 138
AANWIJZINGEN VOOR HET VERVOER VAN BAGAGE Als u voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Controleer voor de juiste werking van de hoogteregelaars bovendien of de lading niet zwaarder is dan in de gewichtentabel staat aangegeven. Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale gewichten niet worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden.
fig. 137
fig. 139
119
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
MOTORKAP De hendel voor het openen van de motorkap bevindt zich uiterst links onder het dashboard. Openen: – trek aan de hendel (A-fig. 140) totdat u de ontgrendeling hoort.
Voer deze handeling alleen uit bij een stilstaande auto. – druk haak (B-fig. 141) van de beveiliging omhoog.
fig. 140
120
P4U00037
P4U00036
– til de motorkap op.
fig. 141
GEVAAR - ERNSTIGE VERWONDINGEN. Als u controle- of onderhoudswerkzaamheden in de motorruimte uitvoert, moet u er vooral op letten dat u uw hoofd niet stoot tegen het uitstekende deel van de motorkap. BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren. Wij raden u aan deze gasveren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden.
Kom bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte niet in de buurt van de elektroventilateur als de motor nog warm is: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onver wacht inschakelen. Wacht totdat de motor is afgekoeld.
KOPLAMPEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften.
Sluiten: – laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken en vervolgens vallen. Controleer daarna of de motorkap goed is gesloten door deze op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.
Voor controle of afstelling kunt u contact opnemen met de Alfa Romeo-dealer.
De regelknop heeft vier standen die overeenkomen met de onderstaande beladingsgraad: Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen, volle brandstoftank, interieuruitrusting (in rijklare staat); Stand 1
- vijf personen;
Stand 2 - vijf personen met bagage in de bagageruimte (ongeveer 50 kg); Stand 3 - bestuurder en 300 kg bagage in de bagageruimte.
KOPLAMPVERSTELLING Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar boven schijnt. In dit geval is moeten de koplampen worden afgestemd met de regelknop (Afig. 142) naast de stuurkolom.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN (indien aanwezig) De hoogte van de mistlampen voor kan worden afgesteld met stelschroef (A-fig. 143). P4U00107
Ook sjaals, dassen of loszittende kledingstukken kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. fig. 142
121
ABS De auto is uitgerust met een anti-blokkeerremsysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft.
Voor controle of afstelling kunt u contact opnemen met de Alfa Romeo-
P4U00133
dealer.
fig. 143
122
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid.
Als bij een storing niet meer op het antiblokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van de auto absoluut niet minder zijn.
Dit betekent niet dat het remsysteem niet goed werkt, maar geeft aan dat het ABS in werking treedt. Het geeft ook aan dat de grip op de weg verminderd is. Het is daarom noodzakelijk uw snelheid aan te passen aan de conditie van de weg.
Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen.
Het ABS is een aanvulling op het conventionele remsysteem; bij een storing schakelt het ABS zichzelf automatisch uit, waarna alleen het conventionele remsysteem werkt.
Het voordeel van het ABS ten opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn.
Voor het beste gebruik van het antiblokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen:
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen geen onnodige risico’s worden genomen.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Rijd met aangepaste snelheid naar een Alfa Romeo-dealer en laat het systeem volledig repareren.
BELANGRIJK Op auto’s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor), die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS de prestaties van het remsysteem verhoogt.
Wees voorzichtig bij het remmen in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS. Het belangrijkste advies is echter het volgende: Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
Als u deze aanwijzingen opvolgt kunt u onder alle omstandigheden optimaal remmen.
123
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het anti-blokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voor zichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren. Als het waarschuwingslampje voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk de auto en neem contact op met de Alfa Romeo-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
124
EOBD (MOTORMANAGEMENTSYSTEEM) (benzine-uitvoeringen) Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69-richtlijnen (EURO 3). Dit diagnosesysteem voert continu controles uit op de componenten die van invloed zijn op de emissies; bovendien kan de bestuurder door het branden van lampje U op het instrumentenpaneel een vermindering in de werking van de componenten constateren. Het doel is: – de werking van het systeem controleren; – signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; – signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die aangesloten moet worden op speciale diagnose-apparatuur. De stekker maakt het mogelijk de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor te lezen.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeodealer.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Alfa Romeo-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
AUTORADIO De auto is voorbereid op de inbouw van een autoradio. Deze inbouwvoorbereiding is in drie verschillende uitvoeringen leverbaar, zoals hieronder beschreven is. STANDAARDVOORZIENING
COMPLEET INBOUWPAKKET (zonder autoradio) (optional)
COMPLEET INBOUWPAKKET MET AUTORADIO (optional)
De auto kan, behalve met de componenten van de standaardvoorziening, worden uitgerust met:
De auto kan, behalve met alle hiervoor beschreven componenten, ook worden uitgerust met een autoradio, waarvan drie verschillende uitvoeringen zijn:
– luidsprekers en tweeters in de voorportieren
De standaardvoorziening bestaat uit:
– luidsprekers in de achterportieren
– voedingskabels voor de autoradio
– storings-onderdrukkers
– kabels voor de luidsprekers voor in de portieren – kabels voor de luidsprekers achter in de portieren
– regeleenheid antenne.
– autoradio/cassettespeler; – autoradio/cassettespeler met geïntegreerde mobiele telefoon en dakantenne; – autoradio met CD-speler. Zie voor de beschrijving van de bedieningsknoppen van de autoradio het bijgeleverde supplement.
– een antenne geïntegreerd in de achterruit – coaxkabel om de radio op de antenne aan te sluiten – een inbouwplaats voor autoradio – inbouwplaatsen voor de luidsprekers voor en achter in de portierpanelen.
125
INBOUWVAK AUTORADIO (fig. 144)
LUIDSPREKERS VOOR (fig. 145) (optional)
De autoradio kan worden ingebouwd in de daarvoor bestemde ruimte op de middenconsole (A).
De luidsprekers voor worden gemonteerd in de daarvoor bestemde openingen in de voorportieren.
Na het verwijderen van het vak worden de coaxkabel van de antenne, een stekker voor de voeding van de autoradio en een stekker om de autoradio op de luidsprekers aan te sluiten bereikbaar.
fig. 144
126
A - vakken voor tweeters B - vakken voor woofers LUIDSPREKERS ACHTER (fig. 146) (optional)
P4U00134
P4U00135
De luidsprekers achter worden gemonteerd in de daarvoor bestemde openingen (A) in de achterportieren.
P4U00119
Bij de Alfa Romeodealer zijn een autoradio en luidsprekers verkrijgbaar die speciaal voor de Alfa 156 zijn ontworpen.Laat de installatie van de autoradio en de luidsprekers uitsluitend door de Alfa Romeo-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat er iets kan gebeuren waardoor de garantie in gevaar wordt gebracht.
fig. 145
fig. 146
Als de geluidsapparatuur (autoradio, CD-speler, cassettespeler, enz.) voorzien is van een “Diefstalbeveiligingscode”, dient u zich bij het loskoppelen/aansluiten van de accu of een andere onderbreking van de voeding strikt aan de instructies van de fabrikant te houden; omdat deze handelingen door de diefstalbeveiliging gezien worden als “ONGEAUTORISEERD”.
TANKEN MET DE ALFA 156 BENZINEMOTOREN Omdat uw auto is voorzien van systemen om het milieu te beschermen mag uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N. worden gebruikt.
Om te voorkomen dat per ongeluk loodhoudende benzine wordt getankt, heeft de vulopening van de tank zodanige afmetingen dat er geen tankpistool voor loodhoudende benzine kan worden ingestoken. Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
Tank nooit loodhoudende benzine omdat hierdoor de katalysator onherstelbaar kan beschadigen. Als in de tank loodhoudende benzine terecht is gekomen (ook al is dat zeer weinig), dan MAG DE MOTOR NIET WORDEN GESTART. Probeer de benzine in de tank niet te verdunnen met loodvrije superbenzine, maar maak de tank en het brandstofcircuit geheel leeg.
127
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificaties EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
Bij buitentemperaturen onder –10 °C is het raadzaam, vooral als de auto langere tijd niet gebruikt wordt, de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven.
DOP VAN BRANDSTOFTANK U kunt het tankklepje van binnenuit ontgrendelen door de voorzijde van hendel (A-fig. 147) omhoog te trekken.De tankdop zit met een koord aan het klepje vast om verlies van de dop te voorkomen (fig. 148). BELANGRIJK Omdat de tank hermetisch is afgesloten, kan een kleine overdruk worden waargenomen. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar worden gebracht. P4U00038
DIESELMOTOREN
Als deze voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, kan er ernstige schade aan de motor ontstaan. Tank brandstof voordat de brandstoftank volledig leeg is, om te voorkomen dat er lucht in het brandstofsysteem komt.
fig. 147
128
TANKKLEPJE OPENEN IN NOODGEVALLEN Als het niet lukt het tankklepje met hendel (A-fig. 147) te openen, trek dan aan het koordje (A-fig. 149) rechts in de bagageruimte.
Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar is er ook veel aandacht besteed aan de groeiende milieuproblemen.
fig. 148
De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN Geen enkel onderdeel van de auto bevat asbest. De vulling van de stoelen en de handbediende airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag.
P4U00137
P4U00420
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium en/of chroom.
fig. 149
129
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvrijstalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen.
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (papier, brandstof, gras, droge bladeren, enz.).
130
Lambdasonde De lambdasonde meet de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas. De door de lambdasondes verzonden signalen worden door de regeleenheid van het motormanagementsysteem gebruikt om het lucht-/brandstofmengsel te regelen. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter. Als de motor draait, dan worden deze dampen afgezogen en verbrand in de motor.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (dieselmotoren) Oxidatie-katalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.) Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor. Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO Door het volgende hoofdstuk aandachtig door te lezen en de vermelde aanwijzingen, suggesties, en voorschriften op te volgen, kunt u het beste uit uw Alfa 156 halen in termen van veiligheid, prestaties, betrouwbaarheid en levensduur. In de meeste gevallen gaat het om onderwerpen met een algemeen karakter. In andere gevallen gaat het specifiek om de werking van de Alfa Romeo 156. Lees de informatie dus aandachtig door zodat u uw auto op de beste manier kunt gebruiken.
MOTOR STARTEN .................................................................. PAG. .132 PARKEREN ................................................................................... 135 VEILIG RIJDEN ............................................................................. 135 SNEEUWKETTINGEN ..................................................................... 144 ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN ...................................... 144 TREKKEN VAN AANHANGERS ........................................................ 148 AUTO LANGERE TIJD STALLEN ....................................................... 149 EXTRA ACCESSOIRES .................................................................... 150 SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES .................................... 150
131
MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met elektronische startonderbreking. Zie “Alfa Romeo CODE” als de motor niet wil starten.
Het is raadzaam om gedurende de eerste kilometers niet de maximale prestaties van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig remmen, enz.).
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide, een zeer giftig en dodelijk gas.
132
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat.
Het start-/contactslot is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor het slot niet van stand MAR in stand AVV kan worden gezet bij een draaiende motor.
5) Draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat. 6) Als de motor niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
BENZINEMOTOR STARTEN
Bij warme motor: 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in. 4) Controleer of de elektrische systemen en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral op systemen die veel vermogen vragen (bijv. de achterruitverwarming). 5) Draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat. 6) Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
BELANGRIJK Het gaspedaal mag pas worden ingetrapt nadat de motor is gestart. Bij koude motor 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in, zodat de startmotor de tandwielen in de versnellingsbak niet hoeft aan te drijven. 4) Controleer of de elektrische systemen en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral op systemen die veel vermogen vragen (bijv. de achterruitverwarming).
Trap het gaspedaal hierbij niet herhaaldelijk in maar houdt het iets ingetrapt. BELANGRIJK Als de startpoging moeizaam verloopt, blijf dan niet langdurig proberen de motor te starten. Hierdoor zou de katalysator kunnen beschadigen. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeodealer. BELANGRIJK Bij de uitvoering 2.0 T.SPARK Selespeed moet het rempedaal ingetrapt worden gehouden tijdens het starten van de motor. Als het rempedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt bij een afgezette motor, is er meer kracht vereist. In een dergelijke situatie moet voor het starten van de motor het rempedaal krachtiger worden ingetrapt DIESELMOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje m branden.
4) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft. Bij een warme motor kan het lampje zo snel doven dat dit niet wordt opgemerkt. 5) Trap het koppelingspedaal geheel in. 6) Draai de contactsleutel in stand AVV nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Als het lampje m (indien aanwezig) na het starten ongeveer 30 seconden gaat knipperen, betekent dit dat er een storing is in het voorgloeisysteem. Als dat het geval is, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Als de startpoging moeizaam verloopt (bij een goed werkende Alfa Romeo CODE), probeer dan niet langdurig de motor te starten. Maak alleen gebruik van een hulpaccu als de motor niet aanslaat wanneer de boordaccu onvoldoende is geladen. Gebruik nooit een acculader voor het starten van de motor (zie “Een lege accu” in het hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR OPWARMEN – Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in. – Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties, maar wacht tot de koelvloeistof een temperatuur van 50-60 °C heeft bereikt.
BELANGRIJK De elektrische installaties die veel stroom verbruiken (airconditioning, achterruitverwarming,enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit.
133
NOODSTART
Probeer auto’s niet te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan de katalysator onherstelbaar beschadigen. STARTEN MET EEN HULPACCU
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s met katalysator nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Als de motor niet start (en de Alfa Romeo CODE werkt op de juiste wijze), start de motor dan met een hulpaccu, zoals wordt beschreven in het hoofdstuk “Noodgevallen”. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
134
MOTOR UITZETTEN – Laat het gaspedaal los en wacht tot de motor met stationair toerental draait. – Draai de contactsleutel in stand STOP. Hierdoor wordt de motor uitgezet. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Geef niet bruusk gas vlak voordat de motor wordt uitgezet. Dit geldt voor alle motoren, maar in het bijzonder voor motoren die voorzien zijn van een turbocompressor. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is zeer schadelijk voor de lagers in de turbocompressor.
PARKEREN
VEILIG RIJDEN
– Controleer de werking en de conditie van de wisserbladen.
Voer voor het parkeren van de auto de volgende handelingen uit: – Zet de motor uit. – Trek de handrem aan. – Schakel de 1e versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien in de rijrichting). – Zet de voorwielen in een zodanige stand dat de auto onmiddellijk stopt als de handremhefboom per ongeluk naar beneden wordt gezet.
In deze paragraaf worden tips en aanwijzingen gegeven voor een goed en veilig gebruik van uw auto onder diverse omstandigheden.
– Controleer de werking van de buitenverlichting en reinig zonodig het lampenglas.
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
Bovendien vindt u een aantal suggesties die betrekking hebben op de belangrijkste systemen van de auto die van groot belang zijn voor de rijveiligheid. VOORDAT U WEGRIJDT Voordat u vertrekt, en in ieder geval voor het begin van een lange rit, raden wij u aan de volgende handelingen uit te voeren: – Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. – Controleer of de slag van de pedalen (vooral het rempedaal) niet door voorwerpen wordt belemmerd. – Houdt u bij het vervoeren van kinderen aan de voorschriften die vermeld staan in de paragraaf “Algemene opmerkingen over het gebruik van veiligheidsgordels” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
– Controleer voordat u vertrekt, vooral als u in het donker rijdt, of de koplampen goed zijn afgesteld. – Controleer de onderzijde van de auto op eventuele lekkage van olie of andere vloeistoffen. – Controleer of eventuele bagage goed in de bagageruimte is geladen. – Controleer of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen. – Controleer of de handrem is uitgeschakeld en de controlelampjes op het instrumentenpaneel geen storingen aangeven. Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het uitschakelen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
– Controleer of de claxon goed werkt.
135
Overige tips: – Lange reizen moeten in optimale conditie worden gestart en zomogelijk van te voren worden gepland, vooral in perioden van grote drukte. – Een lichte en makkelijk verteerbare maaltijd bevordert het reactievermogen en de concentratie die noodzakelijk is om veilig te rijden. Het rijden onder invloed van alcohol, drugs en/of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk.Onder deze omstandigheden mag u nooit achter het stuur plaatsnemen.
Let op de dikte van eventuele extra vloermatten: zelfs een gering defect in het remsysteem kan tot gevolg hebben, dat het rempedaal dieper dan normaal moet worden ingetrapt.
TIJDENS DE RIT – Voorzichtig rijden houdt ook in dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. Houdt u aan de maximum snelheden en gebruik op snelwegen zo veel mogelijk de rechter rijbaan. – Gebruik bij het wisselen van rijbaan de richtingaanwijzers.
Rijd niet met voorwerpen op de vloer voor de bestuurdersstoel: tijdens het remmen kunnen deze tussen de pedalen komen waardoor het onmogelijk is te accelereren of te remmen.
136
– Schakel bij zonsondergang de buitenverlichting in. – Houd voldoende afstand tot de auto’s die voor u rijden; deze afstand varieert afhankelijk van de snelheid, de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en de conditie van het wegdek.
– Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak op den duur kunnen slijten. – Rijdt niet met de versnellingsbak in de vrijstand. – Laat u voet niet op het koppelingspedaal rusten als dit niet nodig is omdat hierdoor de interne onderdelen van het koppelingspedaal op den duur kunnen slijten. – Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. – Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. Maak hiervoor gebruik van de vele instelmogelijkheden Controleer of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
van het verwarmings- en ventilatiesysteem of van de airconditioning. – Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de rem- en stuurbekrachtiging werken niet, waardoor u met meer kracht op de rem moet trappen en aan het stuur moet draaien. – Parkeer bij pech de auto in de berm, schakel de waarschuwingsknipperlichten in en plaats de gevarendriehoek op de wettelijk verplichte afstand. U dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te houden. IN HET DONKER RIJDEN Rijden in het donker vergt veel meer concentratie, zowel fysiek als psychisch. Hierna volgen enkele tips voor het rijden in het donker: – Rijdt extra voorzichtig, beperk zonodig de snelheid, vooral op onverlichte wegen. – Bewaar een veilige afstand, groter dan overdag, tot de auto’s die voor u rijden. Het is moeilijk om de snelheid van andere auto’s te schatten als alleen de lichten te zien zijn.
– Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid en ga pas weer rijden na voldoende rust. Doorrijden levert gevaar op voor uzelf en voor anderen. – Controleer of de koplampen goed staan afgesteld. Als ze te laag staan, wordt het zicht verminderd. Als ze te hoog staan, kunnen ze andere weggebruikers hinderen. – Gebruik het grootlicht alleen buiten de bebouwde kom en als u zeker weet dat u andere weggebruikers niet hindert.
en de grip in de bochten minder.Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Zware regenval en mist beperken het zicht. Schakel daarom ook overdag, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, het dimlicht in, vooral om uzelf beter zichtbaar te maken. – Rijd niet met hoge snelheid door plassen: u kunt de controle over de auto verliezen (“aquaplaning”).
– Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en passeer met dimlicht.
– Zorg dat bij een beperkt zicht de ruiten niet beslaan. Stel de bedieningsknoppen van het ventilatiesysteem in, zoals is beschreven in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
– Zorg dat de koplampen en de achterlichten altijd schoon zijn.
– Controleer regelmatig de conditie van de ruitenwisserbladen.
ONDER SLECHTE WEERSOMSTANDIGHEDEN RIJDEN
– Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. Mocht u toch de weg op moeten, rijd dan uiterst voorzichtig en met aangepaste snelheid. Vermijd inhalen.
Regen en mist kunnen gevaarlijk zijn als de rijstijl niet wordt aangepast aan de weersomstandigheden. Hierna volgen enkele tips voor het rijden onder slechte weersomstandigheden: – Op natte wegen is de wrijving tussen de banden en het wegdek aanzienlijk minder. Hierdoor is de remweg aanmerkelijk langer
– Als u plotseling moet stoppen (bij een defect, door sterke vermindering van het zicht, enz.), tracht dan toch buiten de rijstrook te stoppen. Zet vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de dimlichten.
137
IN DE BERGEN RIJDEN Het rijden in de bergen vereist extra aandacht. Hierna volgen enkele tips voor het rijden in de bergen: – Controleer voordat u vertrekt de vloeistofniveaus (motorolie,remvloeistof, koelvloeistof) en de conditie van de banden. – Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. – Rijd nooit naar beneden met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrij-stand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel. – Rijd met een matige snelheid, en vermijd het “afsnijden” van bochten. – Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte. IN DE WINTER RIJDEN Als de temperatuur onder 0 °C daalt of bij sneeuw of ijzel raden wij u het volgende aan:
138
– Controleer voordat u vertrekt of de wisserbladen niet vast aan de voorruit zijn gevroren. – Verwijder eventuele sneeuw van het luchttoevoerrooster aan de onderzijde van de voorruit. – Blijf niet te lang met een draaiende motor in diepe sneeuw stilstaan: door de sneeuw kan de koolmonoxide van het uitlaatgas in het interieur dringen. – Zorg dat de remmen en banden in perfecte conditie zijn. – Controleer of het reservoir van de ruiten-/koplampsproeiers voldoende antivries en kalkoplosser bevat. – Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. – In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen. BELANGRIJK Rijd om beschadiging van de banden te voorkomen, met gemonteerde sneeuwkettingen geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.In extreme gevallen moet u zeer langzaam rijden en de sneeuwkettingen verwijderen zodra dat mogelijk is.
REMMEN De remmen zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en dienen dus altijd perfect te functioneren. Voor een correct gebruik, een perfecte werking en een minimale slijtage van het remsysteem, raden wij u aan de volgende aanwijzingen op te volgen: – Laat tijdens het rijden de voet niet onnodig op het rempedaal rusten. – Controleer of de slag van het rempedaal niet door een vloermat of een ander voorwerp wordt belemmerd. – Controleer regelmatig de werking van het remsysteem en in ieder geval voor een lange rit. – Controleer op het instrumentenpaneel of het lampje voor te laag remvloeistofniveau en aangetrokken handrem x goed werkt: Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden en blijft branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als de handrem niet is aangetrokken, moet de auto onmiddellijk worden gestopt en het niveau van de remvloeistof worden gecontroleerd; als het niveau onvoldoende is, moet vloeistof worden bijgevuld. Als het controlelampje d gaat branden bij het
intrappen van het rempedaal, dan zijn de remblokken versleten tot de minimum toegestane dikte. Laat de remblokken zo snel mogelijk door de Alfa Romeo-dealer vervangen. Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren. De JTD-uitvoeringen beschikken alleen over een slijtagesensor op de rem linksvoor. – Remvloeistof is hygroscopisch (remvloeistof trekt water aan); vervang de remvloeistof iedere twee jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers, om beschadiging ven het remsysteem te voorkomen. Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling.
Water, sneeuw en strooizout op wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. REMBEKRACHTIGER De auto is uitgerust met een rembekrachtiger die alleen werkt bij een draaiende motor. Bij stilstaande motor moet daarom meer kracht worden uitgeoefend op het rempedaal om de gewenste remvertraging te bereiken. ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) De auto is uitgerust met anti-blokkeersysteem (ABS) met elektronische remdrukverdeling (EBD). Wij raden u aan met het volgende rekening te houden: – Tijdens het remmen kunnen lichte trillingen in het rempedaal worden gevoeld. Dit betekent dat het ABS in werking is getreden. – De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen.
– De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan de weersomstandigheden, het zicht en het verkeer. – De maximale remvertraging blijft uiteraard altijd afhankelijk van de grip van de banden op het wegdek. Bij sneeuw of ijs is de grip vanzelfsprekend veel minder, waardoor de remweg, ook met ABS, aanzienlijk langer zal zijn.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
139
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het anti-blokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
Het ABS ontheft de bestuurder niet van de verplichting voorzichtig te rijden, vooral op gladde, besneeuwde of natte wegen.
140
STUURBEKRACHTIGING
WISSERBLADEN
De hydraulische stuurbekrachtiging werkt alleen bij een draaiende motor. Bij stilstaande motor moet daarom meer kracht worden uitgeoefend op het stuurwiel.
Controleer regelmatig de ruitenwisserbladen. Versleten of vuile wisserbladen kunnen het zicht aanzienlijk verminderen. Reinig de ruiten regelmatig door ze te ontdoen van vuil, vet- en teeraanslag. Op deze wijze wordt de levensduur van de wisserbladen aanzienlijk verlengd. Voordat u de ruitenwissers inschakelt, moet eventuele sneeuw of ijs op de ruit worden verwijderd.
De stuurinrichting is een mechanisch systeem dat grote invloed heeft op de rijveiligheid. Daarom moet de auto bij een vermoedelijke storing worden stilgezet en onmiddellijk contact worden opgenomen met de Alfa Romeo-dealer. Houd bij een draaiende motor het stuur wiel niet langer dan 15 opeenvolgende seconden tegen de aanslag gedraaid: er ontstaat een bepaald geluid en er kan schade ontstaan aan het systeem. RUITEN Plak geen stickers of andere plaatjes op de ruiten: ze kunnen uzelf en andere weggebruikers afleiden en het zicht belemmeren.
Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet, voordat u de ruitenwissers inschakelt, gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit: Maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel. Schakel de ruitenwissers niet in op een droge ruit.
Houdt u bij het vervangen van de wisserbladen aan de bijgeleverde instructies en aan hetgeen staat beschreven in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” in dit instructieboekje.
WIELEN
Noodreservewiel
De krik mag alleen gebruikt worden voor het ver wisselen van een wiel. Voer geen werkzaamheden uit onder de auto als deze is opgekrikt.
Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het gebruik van het noodreservewiel moet tot een minimum beperkt blijven en er mag niet harder worden gereden dan 80 km/h. Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.
De door de fabrikant gemonteerde wielen (velgen en banden) passen het best bij de eigenschappen van de auto en garanderen een maximum aan veiligheid en comfort onder alle normale rij-omstandigheden. Als u de op de auto gemonteerde velgen of banden wilt vervangen, dient u eerst de tabel met de toegestane banden velgtypen in het hoofdstuk “Technische gegevens” te raadplegen. U kunt ook contact op te nemen met een Alfa Romeo-dealer. Houd altijd de combinatie tussen velg-/ bandenmaat aan die oorspronkelijk onder de auto is gemonteerd.
Het noodreservewiel (indien aanwezig) is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u de sneeuwkettingen kunt monteren. Controleer regelmatig of de spanning van de band van het reservewiel 4,2 bar (kg/ cm2) bedraagt. BELANGRIJK De levensduur van de band van het reservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna moet de band worden
vervangen door een band van hetzelfde type dat geschikt is voor het gebruikte velgtype (zie “Technische gegevens”). Monteer nooit een normale band op een velg die voor een reservewiel bedoeld is. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Velgen De stalen of lichtmetalen velgen moeten met wielbouten worden gemonteerd die specifiek zijn voor ieder velgtype. Daarom moet bij het vervangen van stalen velgen door lichtmetalen en omgekeerd ook de bouten worden vervangen. De bouten moeten met een aanhaalmoment van 98 Nm (10 kgm) worden aangedraaid. Banden De auto is voorzien van Tubeless radiaal banden, d.w.z. zonder binnenband. Voor een optimaal rijcomfort, maximale veiligheid en een lange levensduur van de banden, raden wij u aan de volgende aanwijzingen op te volgen:
141
– Rijd met nieuwe banden de eerste 100 km niet met hoge snelheden.
len met lichtmetalen velgen uitsluitend originele Alfa Romeo-balanceergewichten.
– Beperk de snelheid in bochten, ook als de prestaties van de auto hogere snelheden toestaan.
– De bandenspanning, inclusief die van het reservewiel moet overeenkomen met de voorgeschreven bandenspanning (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
– Rijd niet langdurig met hoge snelheden, vooral niet op een slecht wegdek. – Zorg dat de wielen goed gebalanceerd zijn en de wieluitlijning goed is. – Voorkom dat de banden in contact komen met harde voorwerpen, zoals stoepranden (bijv. tijdens het parkeren van de auto). – Voer geen werkzaamheden uit aan het ventiel. – Plaats geen enkel soort gereedschap tussen velg en band. – Vervang velgen die vervormingen vertonen. – Vervang bij abnormaal spanningsverlies het wiel en laat de band controleren. – Gebruik voor het balanceren speciale balanceergewichten voor tubeless-banden.Gebruik voor het balanceren van wie-
– Laat de banden regelmatig op beschadigingen controleren. – Gebruikte banden van onbekende herkomst of verouderde banden( ouder dan 6 jaar) mogen alleen in noodgevallen en met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. – In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
Naarmate het loopvlak van de banden slijt, neemt op natte wegen het gevaar voor aquaplaning toe. Om gelijkmatige slijtage van de banden op de vooras en achteras te verkrijgen, is het raadzaam om de banden om de 10.000 - 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen (fig. 1).
– Laat de auto nooit langdurig geparkeerd staan op de rand van een stoep of op een andere oneffenheid in het wegdek.
Verwissel de banden niet kruiselings.
– Laat de profieldiepte van het loopvlak regelmatig controleren, en houdt u hierbij aan de wettelijk voorgeschreven minimum waarden.
P4U00138
– Vermijd sterk accelereren en onnodig remmen.
Controleer regelmatig of de banden geen ongelijkmatige slijtage van het loopvlak vertonen; is dit het geval, raadpleeg dan een Alfa Romeo-dealer om de oorzaak te laten wegnemen.
BELANGRIJK Enkele banden zijn uitgerust met slijtage-indicatoren; zodra deze indicatoren op het loopvlak zichtbaar zijn, moeten de banden worden vervangen. fig. 1
142
Bandenspanning en slijtage Als de banden op de juiste spanning worden gehouden, neemt niet alleen de levensduur van de banden toe maar ook, omdat de wegligging er door wordt beïnvloed, de rijveiligheid. De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig en voor een lange rit worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd; gebruik een manometer en houd de waarden aan die vermeld staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden (fig. 2):
– Een betere wegligging van de auto. – Een uiterst soepele en nauwkeuriger besturing. – Een lager brandstofverbruik door de geringe rolweerstand van het wiel. B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. Bij een te lage bandenspanning, ontstaat er een ongelijkmatige slijtage van het loopvlak (grotere slijtage aan de zijkanten) en wordt de band te heet. Hierdoor kunnen onderdelen van de band losraken en schade veroorzaken aan het karkas. Deze schade kan het leeglopen van de band of een klapband tot gevolg hebben. P4U00139
A - Normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. Een juiste bandenspanning garandeert een maximale levensduur en een optimale grip, aangezien het loopvlak over de volle breedte contact heeft met het wegdek, waardoor de slijtage gelijkmatiger is. Een juiste bandenspanning zorgt ook voor: fig. 2
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Een te hoge bandenspanning veroorzaakt: – Een ongelijkmatige slijtage van het loopvlak (grotere slijtage in het midden). – Een vermindering van het rijcomfort. – Een grotere gevoeligheid van de banden voor schokken. BELANGRIJK Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel) Als in een uitzonderlijk geval de spanning bij warme banden wordt gecontroleerd, mag de spanning nooit worden verlaagd. Wielen balanceren Elk wiel compleet met band wordt in de fabriek statisch en dynamisch gebalanceerd. Als de banden vervangen worden, moeten de wielen opnieuw worden gebalanceerd, om instabiliteit, overmatige slijtage van de stuurinrichting en ongelijkmatige slijtage van de banden te voorkomen. Gebruik voor het balanceren van wielen met lichtmetalen velgen de originele Alfa Romeo-balanceergewichten.
143
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Vanwege het sportieve karakter van de auto, kunnen er alleen speciale sneeuwkettingen worden gemonteerd. Alvorens u overgaat tot de aanschaf of het gebruik van sneeuwkettingen, raden wij u aan voor informatie de Alfa Romeodealer te raadplegen.
Op het noodreservewiel mag geen sneeuwketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen, dan kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras (pas zo snel mogelijk de bandenspanning aan). Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
144
De gebruiksomstandigheden en de rijstijl hebben direct invloed op het brandstofverbruik en het milieu. Zonder van een dynamische rijstijl af te zien, kunt u door het opvolgen van de enkele eenvoudige aanwijzingen voorkomen dat onnodig schade aan het milieu wordt toegebracht. Vaak wordt ook nog het brandstofverbruik beperkt. Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
Op bandenmaat 205/55 R16” kan geen sneeuwketting worden gemonteerd, omdat de ketting de veerpoot van de voorwielophanging kan raken.
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN
Beperk de snelheid als u met sneeuwkettingen rijdt, vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de banden, wielophanging en stuurinrichting niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Imperiaal/skidrager
Aërodynamische accessoires
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
Stroomverbruikers
Het starten
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op.
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.Laat daarom de bougies, de vloeistofniveaus, de lucht/brandstoffilters, de inspuitventielen, enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen, zoals in het onderhoudsschema is aangegeven. Banden Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de spanning van de banden. Als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Airconditioning
RIJSTIJL
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
145
Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet.Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto’s die voor u rijden,
146
waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties (bijv. kettingbotsingen). Acceleratie Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken. GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten. VOORZORGMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is, dat u zich te allen tijde houdt aan het geprogrammeerd onderhoudsschema. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine. Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen.
Gebruik voor een noodstart uitsluitend een hulpaccu. Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en raadpleeg snel een Alfa Romeo-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de katalysator ernstig beschadigen. Tijdens lange afdalingen is het raadzaam om af en toe even gas te geven. Op deze manier wordt de levensduur van de katalysator verlengd. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien.
TREKKEN VAN AANHANGERS ALGEMENE INFORMATIE Voor het trekken van aanhangers moet de auto voorzien zijn van een trekhaak van een goedgekeurd type. De door Alfa Romeo geleverde trekhaak voldoet aan alle wettelijke veiligheidsnormen. Wij raden u aan de trekhaak door een Alfa Romeo-dealer te laten monteren. U bent dan verzekerd van het beste resultaat, terwijl eventuele nadelige effecten op de carrosseriegarantie zijn uitgesloten. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. De auto/aanhangercombinatie moet voldoen aan alle wettelijke voorschriften. Onder aanhangergewicht wordt het totale gewicht van een volbeladen aanhanger verstaan inclusief alle accessoires en bagage.Controleer, om een boete te voorkomen, voor iedere rit of u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt. Dit staat aangegeven op de typegoedkeuring.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar. Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet. Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem.
Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.
147
In ieder geval mag het verticale gewicht op de trekhaak de waarde niet overschrijden die vermeld is in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Controleer bij het aankoppelen van een aanhangwagen of caravan of de waarden van het aanhangergewicht (vermeld op de typegoedkeuring) en het maximum toegestane aanhangergewicht (vermeld op een sticker op de trekhaak), hoger of gelijk zijn aan die van het totale gewicht en de belasting op de trekkogel.
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
148
Voer in geen geval modificaties aan het hydraulische remsysteem van de auto uit.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN EN SUGGESTIES
– Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
Hierna volgen enkele aanwijzingen voor het rijden met een aanhanger: – Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt:
– Schakel een versnelling in. – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de gespoten delen schoon en behandel ze met een siliconenwas.
– Let erop dat het klimvermogen van de auto bij het trekken van een aanhanger of caravan wordt beperkt.
– Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan.
– Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
– Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. – Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. Laat de banden, zo mogelijk, op houten blokken steunen.
– Schakel het diefstalalarm (indien aanwezig) uit met de afstandsbediening; stel vervolgens het systeem buiten werking met de noodsleutel. – Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerst de minkabel los) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt.
WEER IN GEBRUIK NEMEN Als de auto langdurig niet gebruikt is en u wilt de auto weer in gebruik nemen, voer dan de volgende handelingen uit: – Stof de buitenzijde van de auto niet droog af. – Controleer de auto visueel op lekkage van vloeistoffen (olie, rem- en koppelingsvloeistof, koelvloeistof enz.).
– Stel het diefstalalarm (indien aanwezig) weer in werking met de sleutelschakelaar. – Zet de versnellingspook in de vrijstand, start de motor en laat de motor enige minuten stationair draaien. Trap hierbij een aantal malen het koppelingspedaal in.
– Vervang de motorolie en het oliefilter.
– Controleer of de verschillende stroomgebruikers (koplampen, richtingaanwijzers, enz.) goed functioneren.
– Controleer de volgende vloeistofniveaus: versnellingsbak-/differentieelolie. rem-/koppelingsvloeistof. koelvloeistof.
BELANGRIJK Voor de correcte uitvoering van de vermelde werkzaamheden wordt verwezen naar de betreffende paragrafen in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
– Controleer het luchtfilter en vervang het zonodig. – Controleer de bandenspanning en controleer de banden op beschadigingen, inkepingen of scheuren. Vervang zonodig de banden. – Controleer de conditie van de riemen in de motor. – Controleer de acculading en sluit de accukabels aan.
Deze handelingen moeten in de open lucht worden uitgevoerd.Het uitlaatgas bevat koolmonoxide; een zeer giftig en dodelijk gas.
149
EXTRA ACCESSOIRES RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON
SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben (fig. 3): – verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaascompressen, verbandgaas, pleisters, enz., – een zaklamp; – een schaar met afgeronde punten, – werkhandschoenen. De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma. P4U00140
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto (zoals de regeleenheid van het motormanagementsysteem, de regeleenheid van het ABS/EBD enz.) kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
fig. 3
150
NOODGEVALLEN De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u in geval van nood te helpen. Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen behandeld; voor elk wordt beschreven wat u zelf kunt doen om het probleem te verhelpen. Bij eventuele grotere problemen is het echter nodig een Alfa Romeo-dealer te raadplegen. Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u de informatie als het nodig is, snel vinden.
EEN LEKKE BAND ................................................................................... pag. DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................................... DEFECTE INTERIEURVERLICHTING .............................................................. EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS ......................................... EEN LEGE ACCU ................................................................................................ HET SLEPEN VAN DE AUTO ........................................................................... HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO .................................................................. BIJ EEN ONGEVAL ............................................................................................
152 156 164 168 174 175 177 178
151
EEN LEKKE BAND Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Start de motor niet als de auto is opgekrikt. Als de auto een aanhanger trekt, ontkoppel dan eerst de aanhanger en krik dan de auto op.
152
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij hij geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (stalen in plaats van lichtmetalen of omgekeerd) moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het gebruik van het noodreservewiel moet tot een minimum beperkt blijven en er mag niet harder worden gereden dan 80 km/h. Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Zorg er voor dat de bandenspanning van het reservewiel altijd 4,2 bar (kg/cm2) is.
Het reservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type dat geschikt is voor het gebruikte velgtype (zie “Technische gegevens”). Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen.
Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren.Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Krik de auto uitsluitend aan de zijkant op. De auto mag absoluut niet worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik onder de aluminium traverse van de achterwielophanging te plaatsen.
Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.
Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: WIEL VERWISSELEN De richtlijnen geven aan dat: – De krik 2,100 kg moet wegen.
ATTENTIE! Alleen tijdelijk gebruiken, 80 km/h max! Vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. Bedek deze aanwijzing niet.
– De krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen.
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk:
– De krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type.
– Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. – Trek de handrem aan. – Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. – Til de bekleding in de bagageruimte op.
– Buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. Op het reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel.
153
– Plaats de krik onder de auto, dichtbij het te verwisselen wiel.
– Draai de wielbouten helemaal los (B-fig. 3) en verwijder het wiel. – Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. – Monteer het reservewiel, waarbij één van de gaten (A-fig. 6) over de bijbehorende pen (B-fig. 6) moet vallen.
fig. 2
P4U00144
P4U00142
– Draai met behulp van slinger (A-fig. 4) de krik omhoog, zodat de inkeping (B-fig. 5) aan de bovenzijde van de krik om het profiel onder de carrosserie (Cfig. 5) valt op ± 40 cm van de wielkuip. – Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is.
fig. 4 P4U00143
P4U00145
P4U00397
– Draai de blokkeerschroef (handgreep) (A-fig. 1) los. – Neem de gereedschaphouder (B) uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel. – Neem het reservewiel (C) uit. – Verwijder het wieldeksel (A-fig. 2) (alleen bij uitvoeringen met stalen velgen). – Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer één slag los (Bfig. 3).
fig. 1
154
fig. 3
fig. 5
– Draai de bouten verder vast volgens de in fig. 7 aangegeven volgorde, zonder het wieldeksel te monteren. NORMALE WIEL MONTEREN – Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel. – Monteer het normale wiel, waarbij één van de gaten (A-fig. 6) over de pen (B-fig. 6) moet vallen. – Draai de wielbouten vast.
– Draai de centreerpen (A-fig. 8) los en draai de laatste bout vast. – Laat de auto zakken en verwijder de krik; haal vervolgens de wielbouten aan in de volgorde die hiervoor beschreven is voor het reservewiel (fig. 7). – Druk het wieldeksel (indien aanwezig) voorzichtig vast. Zorg ervoor dat het ventiel uit de opening in het wieldeksel steekt. Druk op de rand van het wieldeksel, te beginnen bij de delen die het dichtst bij het ventiel zitten, totdat het wieldeksel geheel vast zit.
P4U00398
Gebruik bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen de centreerpen.
– Plaats het wiel op de pen en draai de vier bouten vast.
fig. 6
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Ter afsluiting: – Plaats het verwisselde wiel op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte – Druk de krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen – Berg het gebruikte gereedschap op in de houder – Plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef (A-fig. 1) vast.
fig. 7
P4U00148
– Laat de auto zakken en verwijder de krik.
– Draai de centreerpen (A-fig. 8) in één van de boutgaten in de wielnaaf.
P4U00399
– Draai de vijf wielbouten handvast.
fig. 8
155
DEFECTE BUITENVERLICHTING
– Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk. – Controleer, voordat u een defecte lamp vervangt, of de contacten niet zijn geoxideerd. – Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen. – Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
P4U00150
P4U00149
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
fig. 9
156
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 9) Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A. Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B. Gloeilampen met bajonetfitting Voor het verwijderen van de lamp: druk de lamp iets in, draai de lamp linksom en verwijder de lamp. C. Buislampen Verwijder de lamp door de lamp uit de veercontacten los te maken. D. Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken.
GLOEILAMP
TYPE
W
GROOTLICHT
D (H1)
55
DIMLICHT
D (H7)
55
PARKEERLICHTEN VOOR
B (H6W)
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
B (PY21W)
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD
A (W5W)
5
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER REMLICHTEN/ PARKEERLICHTEN ACHTER
B (P21W)
21
B (21/5W)
ACHTERUITRIJLICHTEN
B (P21W)
21
MISTACHTERLICHT
B (P21W)
21
PLAFONDVERLICHTING VOOR EN BAGAGERUIMTEVERLICHTING
C (C10W)
10
KENTEKENPLAATVERLICHTING
A (W5W)
MISTLAMPEN VOOR
D (H1)
55
DERDE REMLICHT
A (3,2W)
3,2
PLAFONDVERLICHTING ACHTER, VERLICH. DASHBOARDKASTJE EN INSTAPVERL.
C (C5W)
6 21
21/5
5
5
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de richtingaanwijzers, de parkeerverlichting, het dimlicht en het grootlicht gemonteerd.
Monteer na het vervangen van een lamp het deksel door het rechtsom te draaien en zorg ervoor dat het deksel goed vast zit (geborgd).
Verwijder om de gloeilampen voor de parkeerverlichting, het dimlicht en het grootlicht te vervangen het deksel door het linksom te draaien. De lampen zijn op de volgende wijze in de koplampunit geplaatst (fig. 10): A. Richtingaanwijzers
RICHTINGAANWIJZERS VOOR Gloeilamp (oranje, type B, 21W) vervangen: – Draai de lamphouder (A-fig. 11) linksom en trek hem uit de zitting.
B. Dimlicht C. Grootlicht/parkeerlicht.
P4U00151
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Alfa Romeo-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
KOPLAMPUNITS
P4U00152
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. fig. 10
fig. 11
157
– Verwijder de lamp (B-fig. 12) uit de houder (A-fig. 12) door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien. – Vervang de lamp (B-fig. 12). – Monteer de lamphouder (A-fig. 12), waarbij de lippen van de lamphouder in de uitsparingen moeten vallen van de lampunit; draai vervolgens de houder rechtsom.
DIMLICHTEN (fig. 13) Gloeilamp (type D, 55W) vervangen: – Verwijder het beschermdeksel. – Maak de stekker los. (A). – Haak de borgveer van de lamp (B) los. – Verwijder en vervang de lamp. – Monteer de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector moeten vallen. Haak vervolgens de borgveer (B) weer vast. – Maak de stekker(A) vast.
GROOTLICHT (fig. 14) Gloeilamp (type D, 55W) vervangen: – Verwijder het beschermdeksel. – Maak de borgveer (A) los. – Maak de hoofdvoedingskabel (B) los. – Verwijder en vervang de lamp (C). – Maak de voedingskabel (B) vast. – Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector moeten vallen. – Haak de borgveer (A) vast. – Monteer het beschermdeksel op de juiste wijze.
fig. 12
158
fig. 13
P4U00155
P4U00154
P4U00153
– Monteer het beschermdeksel op de juiste wijze.
fig. 14
Halogeenlamp (type B, 6W) vervangen: – Verwijder het beschermdeksel (Afig. 15).
– Vervang de lamp en monteer de lamphouder (B-fig. 16) in de zitting. – Monteer het beschermdeksel op de juiste wijze (A-fig. 15).
P4U00156
– Trek de geklemde lamphouder (Bfig. 15) los.
– Verwijder de lamp (C-fig. 16) uit de lamphouder door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien.
P4U00158
PARKEERLICHTEN VOOR
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD Gloeilamp (type A, 5W) vervangen: – Druk met de hand het lampenglas in de richting van de achterzijde van de auto, zodat de bevestigingsveer (A-fig. 17) wordt samengedrukt. Maak de voorzijde los en verwijder de lampunit. – Draai de lamphouder (B-fig. 18) linksom en verwijder het lampenglas (Dfig. 18). – Verwijder de geklemde lamp (C-fig. 18) en vervang de lamp.
fig. 15
fig. 17 P4U00159
P4U00157
fig. 16
– Plaats de lamphouder (B-fig. 18) in het lampenglas (D-fig. 18) en monteer de lampunit. Controleer of de bevestigingsveer (A-fig. 17) goed vastzit.
fig. 18
Ga voorzichtig te werk bij het verwijderen van de richtingaanwijzerunit op het voorspatbord zodat de carrosserie en het lampenglas niet beschadigd worden.
159
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
ringen van de reflector moeten vallen. Haak de borgveer (D-fig. 20) vast.
Vervang de gloeilamp (type D, 55W) aan de onderzijde van de auto:
– Maak de voedingskabel (C-fig. 20) vast.
– Maak de stekker (A-fig. 19) los van de lampunit.
– Monteer het deksel (B-fig. 19) en sluit de stekker (A-fig. 19) aan op de lampunit.
– Draai het deksel (B-fig. 19) linksom en verwijder het. – Maak de hoofdvoedingskabel (Cfig. 20) los. – Maak de borgveer van de lamp (Dfig. 20) los en verwijder de lamp.
P4U00161
dealer.
P4U00160
– Monteer de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitspa-
Wendt u voor het afstellen van de mistlampen tot de Alfa Romeo-
fig. 19
160
fig. 20
Als de koplampen niet goed zijn afgesteld, is de werking minder en kunnen ze andere weggebruikers hinderen. Laat in geval van twijfel de lampen door de Alfa Romeo-dealer controleren en eventueel afstellen.
(E) gloeilamp voor mistachterlicht.
– Open het kofferdeksel. – Draai de bevestigingsschroeven (A of B-fig. 21) van de bekleding in de bagageruimte los bij de betreffende achterlichtunit.
– Monteer de lichtunit met behulp van de borglippen (B-fig. 22). – Maak de bekleding in de bagageruimte vast met de bevestigingsschroeven. P4U00163
Gloeilampen (type B, 21W) vervangen:
– Trek de bekleding omlaag en verwijder de achterlichtunit (C-fig. 22) door de borglippen (B-fig. 22) in te drukken.
Gloeilamp (type B, vermogen: richtingaanwijzers 21W, parkeerlichten 5W en remlichten 21W): – Open het kofferdeksel. – Draai de 2 bevestigingsmoeren Afig. 24) los en verwijder het beschermdeksel (B-fig. 24). – Verwijder de lamphouder (A-fig. 25) door de borglippen (B-fig. 25) in te drukken.
P4U00164
fig. 22
P4U00162
– Verwijder en vervang de betreffende lamp (bolvormig met bajonetfitting) door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien (fig. 23):
fig. 21
RICHTINGAANW. ACHTER PARKEERLICHTEN ACHTER EN REMLICHTEN
(D) gloeilamp voor achteruitrijlicht
fig. 23
P4U00165
ACHTERUITRIJLICHTEN EN MISTACHTERLICHT
fig. 24
161
– Monteer de achterlichtunit met behulp van de borglippen (B-fig. 25). – Monteer het beschermdeksel (Bfig. 24) met de moeren (A-fig. 24).
– Monteer de lamphouder (C-fig. 28) door hem iets te draaien.
KENTEKENPLAATVERLICHTING Gloeilampen (type A, 5W) vervangen: – Maak de lampunit los door met de platte punt van een schroevendraaier de klemveer (A-fig. 27) los te haken. Bescherm hierbij de punt met een zachte doek.
– Monteer de lampunit (B-fig. 27). Plaats eerst de bevestigingslippen en druk vervolgens op de klemveer (A-fig. 27).
– Verwijder de lampunit (B-fig. 27). – Verwijder de lamphouder (C-fig. 28) door hem iets te draaien en vervang de geklemde lamp D-fig. 28).
P4U00168
– Verwijder en vervang de betreffende lamp (bolvormig met bajonetfitting) door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien (fig. 26): (C) gloeilamp voor parkeerlicht achter/remlicht (D) gloeilamp voor richtingaanwijzer achter.
fig. 25
162
fig. 26
P4U00169
P4U00167
P4U00166 3033CA
fig. 27
fig. 28
DERDE REMLICHT Gloeilampen (type A, 3,2W) vervangen:
– Draai de knop (B-fig. 30) los en verwijder de lampunit.
– Monteer het lampenglas en maak de lampunit vast met de knop (B-fig. 30).
– Draai de schroeven (C-fig. 31) los.
– Maak de bekleding vast met de knoppen (A-fig. 29).
– Verwijder het lampenglas (D-fig. 32) en vervang de lamp.
– Open het kofferdeksel.
P4U00171
– Draai de bevestigingsknoppen (Afig. 29) los en trek de bekleding omlaag.
fig. 29
fig. 31
P4U00173
P4U00172
P4U00170
fig. 30
fig. 32
163
PLAFONDVERLICHTING VOOR Gloeilampen (type C, 10W) vervangen: – Maak het plafondlampje (A-fig. 33) op de door de pijl aangegeven punten los.
Controleer tijdens de montage van de plafondverlichting of de elektrische bedrading op de juiste wijze geplaatst is en niet in aanraking komt met de randen van de plafondverlichting of de borglippen.
PLAFONDVERLICHTING ACHTER (behalve uitvoeringen met opendak) Gloeilampen (type C, 5W) vervangen: – Maak het plafondlampje (A-fig. 35) op de door de pijl aangegeven punten los. – Verwijder de lamp (B-fig. 36) door de veercontacten los te maken.
P4U00175
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
– Open het deksel (B-fig. 34). – Vervang de betreffende lamp (Cfig. 34) door de veercontacten los te maken. Zorg ervoor dat de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
– Plaats de nieuwe lamp en zorg ervoor dat de lamp goed vastzit in de veercontacten. – Monteer het plafondlampje door eerst de zijde met de stekker te plaatsen en vervolgens de andere zijde vast te drukken, totdat de borglip inklikt.
Voer voor het monteren van het plafondlampje de handelingen voor het verwijderen in omgekeerde volgorde uit.
fig. 33
164
fig. 35
P4U00177
P4U00174
P4U00176
fig. 34
fig. 36
INSTAPVERLICHTING Gloeilamp (type C, 5W) vervangen:
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen:
– Maak de lamp (A-fig. 39) op de door de pijl aangegeven punten los.
– Maak het plafondlampje (A-fig. 37) op de door de pijl aangegeven punten los.
– Verwijder de lamp (B-fig. 40) door de veercontacten los te maken.
– Verwijder de lamp (B-fig. 38) door de veercontacten los te maken.
– Plaats de nieuwe lamp en zorg ervoor dat de lamp goed vastzit in de veercontacten.
– Plaats de nieuwe lamp en zorg ervoor dat de lamp goed vastzit in de veercontacten.
– Monteer de lampunit door deze eerst aan één zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
P4U00178
PLAFONDVERLICHTING MIDDENACHTER (alleen uitvoeringen met opendak)
– Monteer het plafondlampje door eerst de zijde (C-fig. 38) en vervolgens de andere zijde vast te drukken, totdat het lampje inklikt.
fig. 37
fig. 38
P4U00179
P4U00252
P4U00251
fig. 39
fig. 40
165
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE
– Verwijder de bescherming (B-fig. 42).
Gloeilamp (type A, 5W) vervangen:
– Vervang de geklemde lamp (C-fig. 43).
fig. 41
166
fig. 42
P4U00182
P4U00181
– Monteer de bescherming (B-fig. 42).
P4U00180
– Verwijder de verlichtingsunit door met een schroevendraaier op lip (A-fig. 41) te drukken.
– Monteer de verlichtingsunit door deze eerst aan één zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
fig. 43
– Verwijder met een platte schroevendraaier de complete verlichtingsunit (Afig. 45).
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen: – Open het kofferdeksel. – Draai de bevestigingsknoppen (Afig. 44) los en trek de bekleding omlaag.
P4U00183
– Monteer de verlichtingsunit en controleer of lip (C-fig. 46) inklikt.
P4U00170
fig. 44
– Vervang buislamp (B-fig. 46) door hem naar buiten te trekken. Zorg ervoor dat de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
fig. 45
P4U00184
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
fig. 46
167
ALGEMENE INFORMATIE (fig. 47) Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. A - Zekering in goede staat. B - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een defecte zekering met behulp van het tangetje (C) uit de zekeringenkast.
P4U00185
Vervang een defecte zekering door een zekering met hetzelfde ampèrage (zelfde kleur).
Als de nieuw dient u nemen met de dealer.
zekering opdoorbrandt, contact op te Alfa Romeo-
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hoger ampèrage: BRANDGEVAAR!.
HOOFDZEKERINGEN Naast de zekeringen die de afzonderlijke componenten beveiligen, is de auto voorzien van een aantal zekeringen die alle voedingskabels beschermen met uitzondering van de kabel van de startmotor en de kabel tussen startmotor en dynamo. Deze twee kabels worden beschermd tegen oververhitting en mechanische druk door speciaal isolatiemateriaal.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
P4U00186
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS
Zie voor de plaats van de zekeringen de tabellen op pagina 172 en 173. fig. 47
168
fig. 48
De hoofdzekeringen bevinden zich in de motorruimte in een houder op de pluspool van de accu; de zekeringen zijn bereikbaar nadat de twee beschermdeksels (fig. 48 en fig. 49) zijn verwijderd.
De zekeringen van de belangrijkste systemen bevinden zich in een zekeringenkastje onder het dashboard, links van het stuur. Ze zijn bereikbaar nadat het paneel (Afig. 50) is verwijderd door de lippen (B-fig. 50) in de richting van de pijl te drukken.
De grafische symbolen die de belangrijkste elektrische componenten aangeven die door de betreffende zekering worden beveiligd, zijn op een sticker (fig. 51) op de binnenzijde van het paneel aangebracht (A-fig. 50). Rechts van de zekeringenkast bevinden zich enkele reservezekeringen (D-fig. 50). Het is raadzaam om na het vervangen van een zekering de reservevoorraad weer aan te vullen. De systemen die door de zekeringen in de zekeringenkast worden beveiligd, staan in de tabellen op pagina 172 en 173.
P4U00187
P4U00192
P4U00191
De systemen die door de hoofdzekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op pagina 172 en 173.
ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST
fig. 49
fig. 50
fig. 51
169
ZEKERINGEN OP DE ZEKERINGENKAST (fig. 52) De zekeringen van enkele componenten zijn gegroepeerd in drie houders op de hoofdzekeringenkast en bereikbaar nadat het paneel is verwijderd (A-fig. 50). Zie voor de beveiliging de noot (*) op pag. 173.
ZEKERINGEN EN RELAIS BEREIKBAAR VANUIT HET DASHBOARDKASTJE (fig. 53)
De zekeringen zijn bereikbaar nadat het geklemde klepje (A-fig. 53) is verwijderd.
De zekeringen en relais voor enkele systemen die als optional worden geleverd of standaard aanwezig zijn op bepaalde uitvoeringen, bevinden zich op een houder achter het dashboardkastje.
De systemen die door de zekeringen in de zekeringenkast worden beveiligd, staan in de tabellen op pagina 172 en 173.
P4U00422
De systemen die door de zekeringen in de zekeringenkast worden beveiligd, staan in de tabellen op pagina 172 en 173.
Voor het bereiken van de zekeringen moet het dashboardkastje worden verwijderd: wendt u hiervoor tot de Alfa Romeo-dealer. A. Relais mistlampen voor. B. Relais dimlichten. C. Tijdschakeling koplampsproeiers.
P4U00423
D. Relais opendak, stoelverwarming en elektrische ruitbediening achter.
fig. 52
170
fig. 53
ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE MOTORRUIMTE In de motorruimte, op een houder voor de accu, bevinden zich enkele afgeschermde zekeringen en relais (het aantal is afhankelijk van de uitvoering).
Verwijder de bescherming (A-fig. 54) om de volgende relais te bereiken (fig. 55): A. Relais 2e snelheid elektroventilateur (bij uitvoering T.SPARK met airconditioning). e
BELANGRIJK De plaats van de zekeringen en relais is afhankelijk van de uitvoering en het land; het is daarom raadzaam, ook in geval van een eventuele storing, contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
Op de JTD-uitvoeringen is, afhankelijk van de in de auto gemonteerde accessoires, een tweede houder gemonteerd tegen de achterwand van de motorruimte met de volgende relais (fig. 56): A. Relais hulpverwarming niveau 1.
B. Relais 1 snelheid elektroventilateur.
B. Relais hulpverwarming niveau 2.
C. Relais brandstofpomp.
C. Beveiligingsrelais hulpverwarming.
D. Relais elektronische inspuiting. E. Relais aircocompressor. F. Relais nokkenasversteller (alleen 1.6 T.SPARK), of relais 2e snelheid elektroventilateur (alleen uitvoering 2.5 V6 24V en JTD).
fig. 54
fig. 55
P4U00197
P4U00195
P4U00196
G. Relais brandstoffilterverwarming (alleen JTD-uitvoeringen).
fig. 56
171
Systeem/Componenten
Zekering
Ampèrage
Plaats
Systeem/Componenten
Zekering
Ampèrage
Plaats
Parkeerlicht linksvoor
7
10A
fig. 50
Ruitenwissers, ruitensproeiers
10
20A
fig. 50
Parkeerlicht rechtsvoor
6
10A
fig. 50
Claxon
11
20A
fig. 50
Achterlicht links
6
10A
fig. 50
7
10A
fig. 50
Elektrische ruitbediening en portiervergrendeling
Achterlicht rechts
13
10A
fig. 50
Dimlicht links
8
10A
fig. 50
Elektrische ruitbediening voor
5
30A
fig. 50
Dimlicht rechts
4
10A
fig. 50
Elektrische ruitbediening linksachter
4
20A
fig. 52
Grootlicht links
2
10A
fig. 50
Elektrische ruitbediening rechtsachter
5
20A
fig. 52
Grootlicht rechts
1
10A
fig. 50
Remlicht links
6
10A
fig. 50
Portiervergrendeling Bagageruimteverlichting
3
20A
fig. 50
Remlicht rechts
7
10A
fig. 50
Elektrische achterklepontgrendeling
7
30A
fig. 52
Derde remlicht
13
10A
fig. 50
Achterruitverwarming
15
30A
fig. 50
Kentekenverlichting links
7
10A
fig. 50
Elektrische spiegelverstelling
13
10A
fig. 50
Kentekenverlichting rechts
6
10A
fig. 50
Verwarming van buitenspiegels
15
30A
fig. 50
Achteruitrijlichten
13
10A
fig. 50
Aansteker
9
15A
fig. 50
Mistachterlicht links
7
10A
fig. 50
Koplampsproeiers
1
20A
fig. 53
Mistachterlicht rechts
6
10A
fig. 50
Koplampverstelling
4
10A
fig. 50
Richtingaanwijzers Waarschuwingsknipperlichten
Instrumentenpaneel
12
10A
fig. 50
14
10A
fig. 50
Controlelampje grootlicht
2
10A
fig. 50
Mistlampen voor
15
15A
fig. 52
Controlelampje achterruitverwarming
15
30A
fig. 50
12-13
10A
fig. 50
Autoradio
12
10A
fig. 50
Diefstalalarm
12
10A
fig. 50
Interieurverlichting - verlichting dashboardkastje
172
Systeem/Componenten
Zekering
Ampèrage
Plaats
Systeem/Componenten
Zekering
Ampèrage
Plaats
Afstandsbediening
13
10A
fig. 50
Verlichting bedieningsorganen
3
10A
fig. 52
Elektronische inspuiting/ ontsteking
Opendak
6
25A
fig. 52
12 13 14 5
7,5A 15A 15A 30A
fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 49
Stoelverwarming
8
30A
fig. 52
Airbagsysteem
(2)*
(10A)*
fig. 52
Voorgloeibougies en brandstofvoorverwarming op brandstoffilter (alleen dieseluitvoeringen 8
70A
fig. 49
ABS
9 (10)*
50A (10A)*
fig. 49 fig. 52
Brandstofvoorverwarming (alleen JTD-uitvoeringen)
–
25A
fig. 55
Alfa Romeo CODE startblokkering
12
7,5A
fig. 52
Tijdens starten uitgeschakelde verbruikers
1
7,5A
fig. 52
Klimaatregeling
9
15A
fig. 50
Verbruikers met permanente voeding ook bij uitgenomen sleutel
11
7,5A
fig. 52
Verbruikers met voeding bij contactsleutel op MAR
2
30A
fig. 49
Alle overige systemen en elektrische componenten
1 3
80A 70A
fig. 49 fig. 49
Extra verwarming (alleen dieseluitvoeringen)
10
70A
fig. 49
Elektroventilateur van motorkoelsysteem: Eerste snelheid – T.SPARK uitvoeringen met verwarming – T.SPARK uitvoeringen met airco – JTD-uitvoeringen – 2.5 V6 24V-uitvoeringen
6 6 6 6
40A 50A 60A 40A
fig. 49 fig. 49 fig. 49 fig. 49
Tweede snelheid – T.SPARK uitvoeringen met airco – JTD-uitvoeringen – 2.5 V6 24V-uitvoeringen
7 7 7
30A 40A 30A
fig. 49 fig. 49 fig. 49
Selespeed versnellingsbak (Uitvoering 2.0 T. SPARK)
7 8
30A 20A
fig. 49 fig. 49
Aanjager van klimaatregeling
4
40A
fig. 49
Automatische versnellingsbak (Uitvoering 2.5 V6 24V)
7 8
40A 20A
fig. 49 fig. 49
(*) Componenten en amperage afhankelijk van uitvoering/markt. Bij twijfel en vooral bij het vervangen van de zekeringen voor de veiligheidssystemen (Airbag, ABS, enz.) verdient het aanbeveling de Alfa Romeo dealer te raadplegen, die bovendien de oorzaak voor het doorbranden van de zekering kan vaststellen.
173
EEN LEGE ACCU STARTEN MET EEN HULPACCU
P4U00198
Als de accu leeg is (bij een accu met optische zuurweger: donkere kleur zonder groen in het midden), kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Ga als volgt te werk (fig. 57): – Verbind de pluspolen(+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel. – Sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden.
fig. 57
174
BELANGRIJK Verbind de minpolen van de twee accu’s niet rechtstreeks: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. – Start de motor. – Neem, als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. – Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot een Alfa Romeo-dealer.
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
Houd de instructies aan die de fabrikant van de kabels heeft geleverd zodat schade aan de elektrische installatie wordt voorkomen. De diameter van de kabels moet voldoende zijn. Bovendien moeten de kabels een zodanige lengte hebben dat de twee auto’s elkaar niet kunnen raken. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader. De elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
Bij het loskoppelen en aansluiten van de accuklemmen kunnen er spanningen worden opgewekt die problemen in de elektronische systemen veroorzaken. Deze werkzaamheden moeten daarom door ter zake kundige personen worden uitgevoerd.
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding van de bagageruimte. Sleepoog bevestigen: – Verwijder het sleepoog uit de houder. – Verwijder het geklemde dekseltje (A) op de voor- (fig. 58) of achterbumper (fig. 59) op de volgende wijze:
– Draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen. Controleer of het sleepoog volledig op de pen is gedraaid (circa 8 volledige slagen); maak de schroefdraad voor het sleepoog voor de montage zorgvuldig schoon.
P4U00199
DEKSELTJE OP DE VOORBUMPER: druk met een vinger op de onderzijde van het dekseltje totdat het dekseltje loshaakt uit de borgveer.
DEKSELTJE OP DE ACHTERBUMPER: Neem de schroevendraaier uit de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. Gebruik de platte punt van de schroevendraaier en bescherm de punt met een zachte doek; steek vervolgens de schroevendraaier in de bovenzijde van het dekseltje en druk licht op de schroevendraaier zodat de borgveer loshaakt uit de zitting.
fig. 58
P4U00200
HET SLEPEN VAN DE AUTO
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
fig. 59
175
SLEPEN VAN DE 2.0 T.SPARK SELESPEED BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. Controleer of de versnellingsbak in de vrijstand (N) staat (controleer of de auto rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep de auto zoals een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, zoals hiervoor is beschreven. Als de versnellingsbak niet in de vrijstand kan worden gezet, dan mag de auto niet worden gesleept. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-dealer.
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
SLEPEN VAN AUTO MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (2.5 V6 24V Q-SYSTEM) BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. Houdt u aan de hiervoor beschreven aanwijzingen. Houdt u bij het slepen aan de volgende aanwijzingen: – vervoer de auto, indien mogelijk, op de laadvloer van een bergingsauto; – als er geen bergingsauto beschikbaar is, moet de auto met de aangedreven wielen (voorwielen) los van de grond gesleept worden; – als ook deze oplossing onmogelijk is, kan de auto over een afstand van maximaal 50 km en met een snelheid lager dan 50 km/h, gesleept worden. Bij het slepen moet de versnellingspook in stand N staan.
176
Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
Als de hierboven beschreven aanwijzingen niet worden opgevolgd, kan ernstige schade aan de automatische versnellingsbak worden toegebracht. Auto’s met een automatische versnellingsbak kunnen slechts over korte afstanden en met lage snelheid gesleept worden: indien over een langere afstand wordt gesleept, moet dit gebeuren met de aangedreven wielen los van de grond, zodat de versnellingsbak tijdens het slepen niet wordt aangedreven.
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. De richtlijnen geven aan dat:
Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
MET DE HEFBRUG OF GARAGEKRIK De auto mag uitsluitend aan de zijkant worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug in het aangegeven gebied te plaatsen, op ongeveer 40 cm van de wielkuip (fig. 60).
– de krik 2,100 kg moet wegen; – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type;
De auto mag worden opgekrikt met een werkplaatskrik of de armen van een hefbrug uitsluitend op de aangegeven punten (fig. 60).
– buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
P4U00201
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. fig. 60
177
BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding. – Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen. – Waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen.
178
– Bij kettingbotsingen, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail. – Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen. – Neem bij de betrokken auto’s de contactsleutel uit. – Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten. – Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of grond. Gebruik nooit water.
ALS ER GEWONDEN ZIJN – Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden. – Blijf niet om de gewonde heen staan. – Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden. – Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los. – Geef niets te drinken aan de gewonde. – De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. – Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als u een gewonde uit de auto haalt: trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie.
VERBANDTROMMEL (fig. 61) De verbandtrommel moet ten minste bevatten:
De verbandtrommel is opgenomen in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma.
– steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken; – verschillende soorten verband; – pleisters van verschillende afmetingen; – hechtpleister; – een pak hydrofiele watten; – een flesje jodium; – een pak zakdoekjes; – een schaar met afgeronde punten; – een pincet;
P4U00202
– twee bloedstelpende zwachtels.
fig. 61
179
ONDERHOUD VAN DE AUTO Een goed en regelmatig onderhoud van de auto is de beste manier om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden van de onderhoudsnormen die aangegeven zijn met het afgebeelde symbool, de noodzakelijke voorwaarden vormen om de garantie te behouden. Op de volgende pagina’s staat het onderhoudsschema en de controles die uitgevoerd dienen te worden voor een goed onderhoud. Wij raden u aan de in het onderhoudsschema voorgeschreven handelingen bij de vastgestelde kilometerstanden te laten uitvoeren.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD .................................................. pag. ONDERHOUDSSCHEMA .................................................................................. JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA .................................................................... NIVEAUS CONTROLEREN, BIJVULLEN EN VERVERSEN ......................... LUCHTFILTER ..................................................................................................... DIESELFILTER ..................................................................................................... STOF-/POLLENFILTER ..................................................................................... ACCU .................................................................................................................... ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ............................................................ BOUGIES ............................................................................................................. WISSERBLADEN ................................................................................................ RUITENSPROEIERS .......................................................................................... CARROSSERIE .................................................................................................... INTERIEUR ..........................................................................................................
182 184 186 189 206 207 209 209 213 214 214 215 215 217
181
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD VOORZORGSMAATREGELEN In de motorruimte bevinden zich vele bewegende delen, componenten die hoge temperaturen kunnen bereiken en hoogspanningskabels die gevaar kunnen opleveren voor degene die niet bekend zijn met de werking ervan.
De bij de auto geleverde krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel. De auto mag niet met de krik worden opgekrikt voor het uitvoeren van andere werkzaamheden. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeodealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
Bij onderhoudswerkzaamheden moeten de volgende voorzorgsmaatregelen worden genomen: – zet de motor af en wacht tot deze is afgekoeld. – kom niet in de buurt van de elektroventilateur. Deze kan automatisch inschakelen als de koelvloeistof een bepaalde temperatuur heeft bereikt. – rook niet en gebruik geen open vuur. – houd altijd een brandblusser binnen handbereik. – gebruik de bij de auto geleverde krik niet om de auto op te krikken voor werkzaamheden onder de auto.
182
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Alfa Romeo-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Alfa Romeo-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
Pas op als u sjaals, dassen of andere loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende delen worden gegrepen.
GEVAAR - ERNSTIGE VERWONDINGEN. Als u controle- of onderhoudswerkzaamheden in de motorruimte uitvoert, moet u er vooral op letten dat u uw hoofd niet stoot tegen het uitstekende deel van de motorkap.
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Belangrijk. Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
De service- en inspectiebeurten moeten iedere 20.000 km worden uitgevoerd.
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een goede werking van de auto en een lange levensduur. Zorg er daarom voor dat de onderhoudsbeurten tijdig worden uitgevoerd. Dankzij de verdergaande ontwikkeling van het product kunnen deze bij hogere kilometerstanden worden uitgevoerd.
Het blijft echter altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aan de auto te schenken, bijvoorbeeld door het systematisch controleren van de vloeistofniveaus en de spanning van de banden. Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
Het niet uitvoeren van deze servicebeurten, aangegeven met het symbool —, kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben U kunt de Alfa Romeo-dealer van te voren om een prijsopgave voor de onderhoudsbeurten vragen. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Alfa Romeo-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
183
ONDERHOUDSSCHEMA x 1000 km Banden op conditie en slijtage controleren Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van de schijfremmen voor controleren
20
40
60
80
100
120
140
160
180
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
• •
•
• •
•
• •
•
• •
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
• • •
•
•
•
•
•
• • •
Conditie remblokken van de schijfremmen achter controleren Conditie stofhoezen van aandrijfassen, stuurhuis, stuurkogels en brandstof- en remleidingen op lekkage controleren Visueel de conditie controleren van:buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem Getande distributieriem controleren Poly-V-aandrijfriem visueel controleren Slag handrem controleren Klepspeling controleren/afstellen (turbodieselmotor) Uitlaatgasemissie controleren (benzinemotor) Rookgas controleren (turbodieselmotor) Werking benzinedamp-opvangsysteem controleren
•
• • • •
• • • • •
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.
184
• • • •
• • • • •
x 1000 km Brandstoffilter vervangen (turbodieselmotor)
20
40
60
80
100
120
140
160
180
•
•
• • •
• •
• • •
•
•
• • •
•
•
• • •
• •
• •
• •
• •
• •
• • • •
• •
• •
• •
Luchtfilter vervangen (benzinemotor) Luchtfilter vervangen (turbodieselmotor) Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppeling, stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem, enz.) Olie van Selespeed versnellingsbak controleren en eventueel bijvullen (2.0 T.SPARK)
•
Getande distributieriem (*) (**) en Poly-V-aandrijfriem vervangen Aandrijfriem tegengesteld draaiende balansassen vervangen (2.0 T.SPARK)
•
Bougies vervangen (T.SPARK 16V en 2.5 V6 24V)
•
Werking regeleenheden controleren (via diagnosestekker)
•
Motorolie en oliefilter vervangen
• •
• •
•
•
Remvloeistof vervangen (of om het jaar) Stof-/pollenfilter vervangen
• • • •
•
• •
• • •
•
•
Olie van handgeschakelde versnellingsbak en differentieel controleren en eventueel bijvullen Olie van automatische versnellingsbak controleren en eventueel bijvullen (2.5 V6 24V)
•
• • • •
• • •
• •
•
•
• • • • •
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers. (**) Vanwege de zeer veeleisende bedrijfsomstandigheden moet in Nederland bij uitvoeringen met een T.Spark-motor de distributieriem (**) om de 60.000 km of om de 36 maanden worden vervangen.
185
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem.
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA dat het volgende omvat:
– Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren.
– Acculading controleren.
– Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.).
Iedere 3000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen. Iedere 5000 km (alleen dieselmotoren): condens uit brandstoffilter aftappen. Gebruik bij voorkeur producten van de FL Group omdat die speciaal zijn afgestemd op de Alfa Romeo-modellen (zie de “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
– Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel).
– Motorolie verversen. – Motoroliefilter vervangen.
BELANGRIJK - Motorolie
– Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren.
– Pollenfilter vervangen.
Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: – trekken van aanhangers of caravans; – stoffige wegen; – veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul; – veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aanhuis bezorging of als de auto lang stilstaat).
– Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen. – Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren. – Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren. – Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.) en
186
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: – niveau van de motorkoelvloeistof – niveau van de remvloeistof/vloeistofniveau hydraulische koppelingbediening – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging – niveau van de ruiten-/koplampsproeiervloeistof – conditie en spanning van de banden.
BELANGRIJK - Luchtfilter
BELANGRIJK - Accu
BELANGRIJK - Wielen
Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig en voor een lange rit, worden gecontroleerd.
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Alfa Romeo-dealer.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires.
BELANGRIJK - Dieselfilter Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden.
Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden.
BELANGRIJK - Pollenfilter
BELANGRIJK - Afstandsbediening
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter met actieve koolstof vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en het lampje op de afstandsbediening knippert één keer kort, dan moet u de batterij vervangen door een nieuw exemplaar van hetzelfde type.
De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Controleer regelmatig of de profieldiepte van het loopvlak nog voldoet aan de wettelijk vastgestelde minimumeisen. BELANGRIJK Bepaalde type banden zijn voorzien van slijtage-indicatoren; de banden moeten vervangen worden zodra deze indicatoren op het loopvlak zichtbaar zijn.
187
Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer. Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen. De door de fabriek gemonteerde wielen (velgen en banden) zijn het best afgestemd op de eigenschappen van de auto en garanderen een maximum aan veiligheid en comfort onder alle rij-omstandigheden. Raadpleeg, voordat u velgen of banden vervangt, de tabel met de toegestane band- en velgtypen in het hoofdstuk “Technische gegevens” of wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. Zorg er in ieder geval voor dat de oorspronkelijke combinatie van velg-/bandenmaat gehandhaafd blijft. Monteer altijd nieuwe banden en nooit banden, waarvan de herkomst onbekend is.
188
BELANGRIJK Als de auto onder speciale bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld bij het rijden over wegen met strooizout en/of bijtende stoffen, op een slecht wegdek, enz.) moeten de stofhoezen van de aandrijfassen en het stuurhuis vaker worden gecontroleerd en de gewrichten, scharnieren, vangmechanismen van de portieren, motorkap en kofferdeksel, enz. vaker worden gereinigd en gesmeerd. Als u smeermiddelen of vloeistoffen heeft moeten gebruiken (in een noodsituatie) met andere specificaties dan die door de fabrikant worden voorgeschreven (zie de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”), dan moeten de vloeistoffen en de filters van het betreffende circuit zo snel mogelijk vervangen worden.
BELANGRIJK - Rubber slangen Houd voor de rubber slangen van het remsysteem, de stuurbekrachtiging en het brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het “Geprogrammeerd onderhoudsschema”.
NIVEAUS CONTROLEREN, BIJVULLEN EN VERVERSEN Uitvoeringen 1.6 T. SPARK, 1.8 T.SPARK en 2.0 T.SPARK
k
+
1) motorolie
4) ruitensproeiervloeistof
w
n 5) koelvloeistof
2) accu
π
∂
3) remvloeistof
6) olie van de stuurbekrachtiging P4U00203
fig. 1
189
Uitvoering 2.5 V6 24V
k
+
1) motorolie
4) ruitensproeiervloeistof
w
n 5) koelvloeistof
2) accu
π
∂
3) remvloeistof
6) olie van de stuurbekrachtiging
P4U00204
fig. 2
190
Uitvoering 1.9 JTD
k
+
1) motorolie
4) ruitensproeiervloeistof
w
n 5) koelvloeistof
2) accu
π
∂
3) remvloeistof
6) olie van de stuurbekrachtiging P4U00424
fig. 3
191
Uitvoering 2.4 JTD
k
+
1) motorolie
4) ruitensproeiervloeistof
w
n 5) koelvloeistof
2) accu
π
∂
3) remvloeistof
6) olie van de stuurbekrachtiging P4U00425
fig. 4
192
MOTOROLIEPEIL CONTROLEREN
De auto is uitgerust met een beschermplaat onder de motor.
Fig. 6: uitvoeringen T.SPARK Fig. 7: uitvoering 2.5 V6 24V Fig. 8: uitvoeringen JTD Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.
BELANGRIJK De beschrijving voor het verwijderen van de beschermplaat dient slechts ter informatie. Wij raden u aan deze werkzaamheden door de Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren.
P4U00208
BESCHERMPLAAT MOTOR (fig. 5)
Bij het verversen van de motorolie en het oliefilter, en het controleren en verversen van de versnellingsbak-/differentieelolie, moet de bescherming worden verwijderd. Ga als volgt te werk:
Verwijder de oliepeilstok (A) en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAXmerkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. BELANGRIJK De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert. Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
– Draai de schroeven (A) los en verwijder de bescherming.
fig. 5
fig. 7 - uitvoering 2.5 V6 24V
P4U00426
P4U00209
P4U00207
fig. 6 - uitvoering T.SPARK
fig. 8 - uitvoering JTD
193
9: 10: 11: 12:
uitvoeringen T.SPARK uitvoering 2.5 V6 24V uitvoering 1.9 JTD uitvoering 2.4 JTD
fig. 11 - uitvoering 1.9 JTD
P4U00211
Als het olieniveau dicht bij het MINmerkteken staat, moet, na het verwijderen van dop (B), via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur, afhankelijk van de temperatuur van de motorkoelvloeistof, automatisch kan inschakelen en verwondingen kan veroorzaken.
fig. 9 - uitvoering T.SPARK
194
P4U00428
Fig. Fig. Fig. Fig.
BELANGRIJK Na het bijvullen van de olie de motor enkele seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten (ongeveer 5) het oliepeil controleren.
Vul nooit motorolie bij met andere specificaties (klasse, viscositeit) dan de olie waarmee de motor is gevuld.
fig. 10 - uitvoering 2.5 V6 24V
P4U00427
MOTOROLIE BIJVULLEN
Tijdens het bijvullen van de motorolie mag nooit het MAX-niveau worden overschrijden.
P4U00212
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, zodat brandwonden worden voorkomen.
fig. 12 - uitvoering 2.4 JTD
Fig. 13: uitvoeringen T.SPARK Fig. 14: uitvoering 2.5 V6 24V Fig. 15: uitvoering 1.9 JTD Fig. 16: uitvoering 2.4 JTD De frequentie waarmee de motorolie moet worden ververst, is afhankelijk van het aantal afgelegde kilometers, de ver-
fig. 13 - uitvoering T.SPARK
De motorolie moet bij een warme motor worden afgetapt om het uitstromen van de afgewerkte olie te vergemakkelijken. Ga als volgt te werk: – Zorg dat de auto op een vlakke ondergrond staat, de handrem is aangetrokken, de motor is afgezet en nog warm is. – Verwijder de beschermplaat. – Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug onder de auto. – Verwijder zowel de olievuldop als de peilstok om het aftappen te vergemakkelijken. – Draai de aftapplug (A) onder op de oliepan los en tap de olie volledig af. – Vervang het oliefilter (zie volgende paragraaf).
P4U00217
P4U00215
fig. 14 - uitvoering 2.5 V6 24V
streken tijd na de laatste verversing en de gebruiksomstandigheden van de auto.
fig. 15 - uitvoering 1.9 JTD
P4U00218
MOTOROLIE VERVERSEN
P4U00216
Tijdens het bijvullen of verversen van de motorolie mag nooit het MAXniveau worden overschreden. Als het motoroliepeil te hoog is, kan de olie worden aangezogen via het blow-by circuit. Bij de JTD-uitvoeringen kan hierdoor het motortoerental oncontroleerbaar oplopen (zelfs als het gaspedaal wordt losgelaten en de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid) en schade aan de motor veroorzaken, waardoor de motor kan vastlopen en er brand kan ontstaan.
fig. 16 - uitvoering 2.4 JTD
195
Verwijder de aftapplug voorzichtig; de olie kan zeer warm zijn.
– Reinig de aftapplug en monteer de plug. – Giet nieuwe olie in de vulopening (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). – Sluit de vuldop. – Start de motor en laat de motor 1015 seconden stationair draaien. Zet de motor af en controleer na ongeveer 15 minuten het motoroliepeil, zodat de olie in de oliepan heeft kunnen terugstromen. – Maak de peilstok schoon en controleer of het oliepeil niet boven het MAXmerkteken staat. – Steek de peilstok geheel in de opening. – Controleer de aftapplug en het oliefilter op lekkage. – Monteer de beschermplaat.
196
BELANGRIJK Vanwege de toegevoegde reinigingsmiddelen, kan de nieuwe olie al na een korte tijd een donkere kleur krijgen. Dit is een normaal verschijnsel en het is dus niet nodig om de olie vaker te verversen dan is voorgeschreven. Wanneer de olieproducten van de aanbevolen merken (zie de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”) niet verkrijgbaar zijn, dan kunt u producten van andere merken gebruiken, mist ze de voorgeschreven classificatie en viscositeit hebben. In dat geval is het raadzaam de motorolie en het oliefilter na 10.000 km te vervangen Dankzij de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s van de smeermiddelenfabrikanten en de voortdurende technologische verbeteringen, kunnen er nieuwe handelsnamen ontstaan die afwijken van de namen die vermeld staan in de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen”. Raadpleeg in geval van twijfel de Alfa Romeo-dealer. In ieder geval moeten de gebruikte smeermiddelen altijd voldoen aan de voorgeschreven specificaties. Houdt u bij het verwerken van afgewerkte olie aan de geldende voorschriften.
MOTOROLIEFILTER VERVANGEN Fig. 17: uitvoeringen T.SPARK Fig. 18: uitvoering 2.5 V6 24V Fig. 19: uitvoeringen JTD
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
Ga voor het vervangen van het oliefilter als volgt te werk: – Ver wijder de beschermplaat. – Bij de uitvoering 2.5 V6 24V moeten ook de bevestigingsschroeven van beugel (B-fig. 18) worden losgedraaid en de slangen van de stuurbekrachtiging iets worden verplaatst.
BELANGRIJK Het oliefilter moet bij elke verversing van de motorolie worden vervangen.
VERSNELLINGSBAK-/ DIFFERENTIEELOLIE CONTROLEREN EN VERVERSEN BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het controleren van het oliepeil en het verversen van de versnellingsbak-/differentieelolie dient slechts ter informatie. Wij raden u aan deze werkzaamheden door de Alfa Romeodealer te laten uitvoeren.
– Draai het filterelement (A) met een passende sleutel los en verwijder het. – Smeer de afdichtring van het nieuwe filter in met motorolie.
Het oliepeil moet op een vlakke ondergrond en bij een auto met stilstaande en koude motor worden gecontroleerd.
– Schroef het nieuwe filter met de hand op het cilinderblok vast.
fig. 17 - uitvoering T.SPARK
P4U00221
P4U00220
P4U00219
– Monteer de beschermplaat.
fig. 18 - uitvoering 2.5 V6 24V
fig. 19 - uitvoering JTD
197
Ga, afhankelijk van de uitvoering, als volgt te werk: Uitvoeringen T.SPARK (fig. 20) Voer voor het controleren van het oliepeil de volgende werkzaamheden uit: – Verwijder de beschermplaat. – Verwijder de vuldop (A) om het oliepeil in het versnellingsbakhuis te controleren; het oliepeil moet tot aan de onderrand van de opening reiken.
– Verwijder zowel de vuldop (A) als de aftapplug (B) en tap de olie volledig af. – Maak de aftapplug (B) schoon en schroef hem vast. – Giet nieuwe olie in de vulopening (A) (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
– Controleer of het oliepeil tot aan de onderrand van de opening reikt. Plaats de vuldop en schroef hem vast. – Monteer de beschermplaat. Uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD (fig. 21) Voer voor het controleren van het oliepeil de volgende werkzaamheden uit: – Trek de peilstok (A) uit en maak hem schoon.
Ga voor het verversen van de olie (bij een warme versnellingsbak en differentieel) als volgt te werk:
– Steek de peilstok volledig in de buis, trek hem uit en controleer of het oliepeil op het merkteken op de peilstok staat.
– Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug (B) onder de auto.
P4U00222
– Steek tenslotte de peilstok weer volledig in de buis.
fig. 20 - uitvoering T.SPARK
198
Ga voor het verversen van de olie (bij een warme versnellingsbak en differentieel) als volgt te werk: – Verwijder de beschermplaat.
– Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug (B) onder de auto. – Verwijder zowel de peilstok(A) en de aftappluggen voor de versnellingsbakolie (B) en/of de differentieelolie (C) en tap de olie volledig af.
– Controleer het oliepeil (zie volgende paragraaf). – Monteer de beschermplaat.
P4U00223
– Maak de aftappluggen (B) en/of (C) schoon en schroef ze vast. – Giet nieuwe olie in de vulopening (A) (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
fig. 21 - uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD
199
OLIE SELESPEED VERSNELLINGSBAK CONTROLEREN
Ga als volgt te werk: – draai de contactsleutel in stand MAR;
Het oliepeil van de Selespeed versnellingsbak moet op een vlakke ondergrond en bij een auto met stilstaande en koude motor worden gecontroleerd.
– maak de ontluchtingsslang los, verwijder de plug (A-fig. 22) en controleer of het oliepeil nabij het MAX -merkteken staat op de aan de plug bevestigde peilstok; – als het niveau onder het MAXmerkteken staat, vul dan olie bij tot het juiste niveau is bereikt;
A MAX
fig. 22
200
P4U00322
– draai de plug weer vast, monteer de ontluchtingsslang op de aansluiting op de plug en draai de contactsleutel in stand STOP.
Uitsluitend bijvullen met olie TUTELA CS SPEED. Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee het systeem is gevuld.
OLIE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Q-SYSTEM CONTROLEREN Controleer met de selectorhendel in stand P het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat, de motor stationair draait en op bedrijfstemperatuur is. – Verwijder de peilstok (A-fig. 23). – Reinig de peilstok met een doek die niet pluist of andere verontreinigingen afgeeft. – Steek de peilstok geheel in de buis.
MIN MAX MIN MAX
A
P4U00323
– Trek hem uit en lees het oliepeil af. Het niveau moet tussen het MIN- en MAX-merkteken staan van het gedeelte met het opschrift COLD (+40 °C) (fig. 23).
BELANGRIJK Na lange ritten met een zeer warme versnellingsbak/differentieel, moet het oliepeil tussen het MINen MAX-merkteken van het gedeelte met het opschrift HOT (+80 °C) (fig. 23) staan.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de versnellingsbak is gevuld.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding.
Afgewerkte transmissie-olie bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie door de Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie.
Als het oliepeil dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet er via de oliepeilstokbuis olie TUTELA GI/2 worden bijgevuld Het oliepeil mag nooit het MAX-merkteken op de peilstok overschrijden, aan de zijde met het opschrift COLD, als het oliepeil bij een koude motor is gecontroleerd en aan de zijde met het opschrift HOT als de controle is uitgevoerd bij een warme versnellingsbak/differentieel.
fig. 23
201
KOELVLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN EN BIJVULLEN
Verwijder bij een warme motor nooit de dop van het expansiereservoir, om brandwonden te voorkomen.
Controleer regelmatig of het koelvloeistofniveau in het expansiereservoir zich tussen het MIN- en MAX-merkteken bevindt. Controleer het niveau bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat.
P4U00224
Als het niveau te laag is, moet de dop (A) van het expansiereservoir worden verwijderd en de koelvloeistof worden bijgevuld.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
P4U00225
Fig. 24: uitvoeringen T.SPARK en JTD Fig. 25: uitvoering 2.5 V6 24V
fig. 24 - uitvoeringen T.SPARK en JTD
202
fig. 25 - uitvoering 2.5 V6 24V
Het anti-vriesmengsel in het koelsysteem beschermt tot een temperatuur van -35°C. Gebruik voor het bijvullen anti-vries PARAFLU FOR ALFA ROMEO. Dit product is verkrijgbaar bij de Alfa Romeo-dealer.
De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande koude motor.
OLIEPEIL VAN DE STUURBEKRACHTIGING CONTROLEREN
BELANGRIJK Wendt u voor onderhoudswerkzaamheden of eventuele reparaties tot een Alfa Romeo-dealer.
Controleer of het niveau nabij het MAX-merkteken op het reservoir staat of bij het bovenste merkteken (maximum niveau) op de peilstok.
Fig. 26: uitvoeringen T.SPARK Fig. 27: uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD
P4U00226
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging nog op het maximale niveau staat. OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING BIJVULLEN Als het olieniveau lager is dan voorgeschreven, vul dan bij met het voorgeschreven product uit de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Vul als volgt bij: – Start de motor en wacht tot het olieniveau in het reservoir stabiliseert. P4U00227
fig. 26 - uitvoeringen T.SPARK
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een Alfa Romeo-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. REM-/KOPPELINGSVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVULLEN (fig. 28)
– Draai bij draaiende motor het stuurwiel een aantal malen naar uiterst rechts en uiterst links. – Vul olie bij, totdat het niveau nabij het MAX-merkteken staat en monteer de dop.
Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar.
fig. 27 - uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD
203
Controleer of het vloeistofniveau nog op het maximum niveau staat. Gebruik voor het bijvullen of de periodieke verversing (iedere twee jaar) het voorgeschreven product uit de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
P4U00228
Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel: als u op de dop (B) van het reservoir (A) (met de contactsleutel in stand MAR) drukt, moet het waarschuwingslampje x gaan branden.
fig. 28
204
Let op dat u bij het losdraaien van dop (B) niet de stekkers losmaakt. Voorkom contact tussen de vloeistof en de lak. Als vloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van vloeistoffen met andere specificaties moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
De rem- en koppelingsvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVULLEN
Gebruik de ruitensproeiers niet als het reservoir leeg is om schade aan de pompmotor te voorkomen.
Fig. 29: uitvoeringen T.SPARK en JTD Fig. 30: uitvoering 2.5 V6 24V Verwijder de dop (A) en controleer visueel het vloeistofniveau in het reservoir.
Raapleeg bij twijfel de Alfa Romeodealer. Deze kan u de meest geschikte producten aanbevelen. Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
fig. 29 - uitvoeringen T.SPARK en JTD
P4U00230
P4U00229
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
BELANGRIJK Gebruik voor het bijvullen één van de in de handel verkrijgbare speciale reinigingsproducten en controleer of ze bescherming bieden tegen kalkaanslag en bevriezing.
fig. 30 - uitvoeringen 2.5 V6 24V
205
De beschrijving voor het vervangen van het luchtfilter, dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. Als het filter niet op de juiste wijze, zoals hierna is beschreven, wordt vervangen en als de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, dan kan de veiligheid tijdens het rijden in gevaar komen.
Als het filter wordt gereinigd, kan het beschadigd worden, waardoor ernstige schade aan de motor kan ontstaan. Ga voor het vervangen van het filter als volgt te werk: – Verwijder de bescherming (A-fig. 31).
fig. 31
206
– Verwijder, afhankelijk van de uitvoering, de verbindingsmof als volgt: Uitvoeringen T.SPARK (fig. 33): maak de borgingen aan de zijkant (A) los en verwijder de verbindingsmof (B). P4U00231
Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk dat het luchtinlaatsysteem altijd in perfecte conditie is.
– Draai de twee door de pijl aangegeven bouten los en verplaats aan de zijkant de relaishouder (B-fig. 32).
fig. 32 P4U00232
Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid meten. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem.
Als veel over stoffige wegen wordt gereden, moet het filter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
P4U00195
LUCHTFILTER
fig. 33 - uitvoeringen T.SPARK
Uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD (fig. 34 en fig. 35): maak de borgingen aan de zijkant (A) los, verwijder de stekker van de luchtkwantummeter (C) en verwijder de verbindingsmof (B). – Draai de schroeven (A-fig. 36) los en verwijder voorzichtig het deksel (B). – Verwijder het filterelement (A-fig. 37).
– Plaats het nieuwe filterelement, monteer het deksel, de verbindingsmof en sluit, bij de uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD, de stekker aan op de luchtkwantummeter.
P4U00233
P4U00235
DIESELFILTER (uitvoering JTD)
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het aftappen van water en het vervangen van het filterelement dient slechts ter informatie. Laat deze werkzaamheden door de Alfa Romeodealer uitvoeren. CONDENSWATER AFTAPPEN (fig. 38) Als het lampje (indien aanwezig) tijdens het rijden gaat branden, ook al is dit slechts af en toe enige seconden, wendt u dan zo snel mogelijk tot een Alfa Romeodealer om het condenswater af te laten tappen.
P4U00236
fig. 36 P4U00234
fig. 34 - uitvoering 2.5 V6 24V
fig. 35 - uitvoering JTD
Door de aanwezigheid van water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem (brandstofpomp, toevoerkleppen, verstuivers) ernstig beschadigen, waardoor de motor onregelmatig gaat draaien.
fig. 37
207
P4U00408
Ga voor het aftappen als volgt te werk: – Maak de stekker (A) van de sensor op het dieselfilter los. – Plaats een plastic buisje (B) op de opening van de filtersensor en steek het andere uiteinde van het buisje in een opvangbak. – Draai de sensor (C) iets los zodat het met diesel vermengde water kan weglopen.
fig. 38 - uitvoeringen JTD
208
– Draai de sensor stevig vast als er uitsluitend dieselbrandstof zonder water uitstroomt. – Verwijder het buisje en sluit de stekker weer aan. Verontreinig het milieu niet met water dat is vermengd met dieselbrandstof.
FILTERELEMENT VERVANGEN (fig. 39)
– Draai de filtersensor (C) van het verwijderde element los en draai de sensor stevig vast op het nieuwe filterelement. – Smeer de pakking van het element met motorolie en vul vervolgens het element met schone dieselbrandstof. – Draai de element met de hand vast op de steun en draai het vervolgens stevig vast met de sleutel. – Sluit de stekker aan op de filtersensor. BELANGRIJK Na het vervangen van het filterelement of als het brandstofsysteem geheel leeg is, hoeft het systeem niet te worden ontlucht. Dit gebeurt automatisch tijdens het starten van de motor.
BELANGRIJK Gebruik voor het vervangen van het filterelement een daarvoor bestemde sleutel.
P4U00407
Als het condenswater niet op de juiste wijze wordt afgetapt en als er geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen, dan kan de veiligheid tijdens het rijden in gevaar worden gebracht en kan er op een gevaarlijke manier brandstof gaan lekken.
Ga voor het vervangen van het filter als volgt te werk: – Maak de stekker van de sensor op het dieselfilter los. – Verwijder met de sleutel het filterelement (A) van steun (B). fig. 39 - uitvoeringen JTD
(uitvoeringen met airconditioning) Het filter filtert de lucht mechanisch en elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten. Laat het stof-/pollenfilter ten minste één keer per jaar controleren door de Alfa Romeo-dealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Als de auto veel in stadsverkeer of over stoffige wegen rijdt, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. BELANGRIJK Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken.
De accu is “onderhoudsarm”: onder normale gebruiksomstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden. Controleer echter regelmatig of het elektrolyt zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op de accu (fig. 40) bevindt. Bij bepaalde uitvoeringen kan de accu voorzien zijn van een optische hydrometer (A-fig. 41) voor de controle van het elektrolytniveau en de acculading. De accu is “onderhoudsarm” en uitgerust met een controlemeter; onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen. Daarom moet de Wij raden u aan om de condens te laten aftappen bij de Alfa Romeodealer omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van milieuverontreinigende producten. Als het niveau van het elektrolyt zich onder het MINmerkteken bevindt, dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden.
juiste werking ervan regelmatig gecontroleerd worden m.b.v. de optische controlemeter op het deksel van de accu. De meter moet een donkere kleur hebben en een groen middenstuk. Als de meter daarentegen een heldere lichte kleur heeft, of donker gekleurd is zonder groen middenstuk, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. P4U00324
ACCU
fig. 40 B
A
P4U00325
STOF-/POLLENFILTER
fig. 41
209
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Alfa Romeo-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen de accu af te voeren.
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, autoradio, mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een ver warmde plaats worden bewaard.
ACCULADING MET OPTISCHE HYDROMETER CONTROLEREN De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker (fig. 42) op de accu bij punt (B-fig. 41).
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
Als de accu wordt gebruikt met een te laag elektrolytniveau, wordt de accu onherstelbaar beschadigd; de accubak kan barsten waardoor het accuzuur kan weglekken.
P4U00326
fig. 42
210
Helderwitte kleur
Elektrolyt bijvullen
Wendt u tot de Alfa Romeodealer
– Maak de accuklemmen los van de accupolen. – Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen.
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Opladen (wij raden u aan om u tot de Alfa Romeo-dealer te wenden)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading voldoende
Geen enkele handeling
ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk: BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten werking door de sleutelschakelaar in stand “OFF” te draaien (zie “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
– Schakel het laadapparaat in. – Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. – Sluit de accuklemmen weer aan op de accupolen. Let daarbij op de polariteit.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: branden ontploffingsgevaar.
211
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”.
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Houdt u, om snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, zorgvuldig aan de volgende aanbevelingen: – De klemmen moet altijd goed zijn bevestigd. – Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uit staat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, parkeerverlichting, enz.). – Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden. – Maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los. – Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree mobiele telefoon, navigatiesysteem met anti-diefstalsatellietbewaking enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de
212
meest geschikte installaties uit het Alfa Romeo Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerd accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld: Accu van
Maximum stroomverbruik bij stilstaande motor
50 Ah 60 Ah 70 Ah
30 mA 36 mA 42 mA
Als grote stroomverbruikers, zoals: verwarming van het babyflesje, stofzuiger, mobiele telefoon, koelbox, enz.), bij uitgezette motor of als de motor stationair draait van voedingsspanning worden voorzien, dan zal de accu sneller ontladen. – Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen. – Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, is het raadzaam de accuklemmen los te maken van de accupolen (maak eerst de minklem los). Controleer de acculading als de accu voorzien is van een optische hydrometer. Laad de accu op als de optische hydrometer (A-fig. 41) geen groene kleur heeft (wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer). Controleer daarna de acculading iedere drie maanden.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (de optische hydrometer heeft een donkere kleur zonder groen middenstuk), raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10 °C). – Als de accu zelfs kort wordt gebruikt met een te laag elektrolytniveau, raakt de accu beschadigd en kan de accu openbarsten.
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: – Zet de motor altijd uit voordat de accu wordt losgekoppeld. – Koppel de accu altijd los als de accu moet worden opgeladen. – Gebruik bij een noodstart altijd een hulpaccu en geen acculader. – Controleer de aansluiting van de polen en de conditie van de verbinding tussen de accu en de elektrische installatie. – Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand MAR staat.– Controleer de polariteit niet door middel van vonken. – Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder zonodig de regeleenheid als deze door de werkzaamheden te warm kan worden.
213
WISSERBLADEN (fig. 43)
Indien de motor onregelmatig loopt, laat dan de bougies uitsluitend door de Alfa Romeo-dealer controleren.
Maak de wisserbladen regelmatig schoon en controleer de conditie. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is:
Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen (ontsteking, inspuiting, ABS.). Een niet correcte installatie van een autoradio, diefstalalarm, mobiele telefoon, enz. kan tot storingen in de elektronische regeleenheden leiden en de garantie in gevaar brengen. Wendt u voor deze werkzaamheden tot de Alfa Romeo-dealer. Het stroomverbruik van na aankoop van de auto gemonteerde accessoires mag niet hoger zijn dan 20 mA (bij stilstaande motor).
De bougies moeten bij de kilometerstanden worden vervangen die in het onderhoudsschema zijn aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type (zie tabel “Brandstofsysteem-ontsteking” in het hoofdstuk “Technische gegevens”): Bougies met een afwijkende warmtegraad kunnen motorstoringen veroorzaken.
– Til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm. – Druk op lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van arm (A). – Als de veerklem uit het gebogen uiteinde van de arm verwijderd is, moet het wisserblad via de opening uit de wisserarm worden verwijderd. – Plaats de nieuwe wisserarm, waarbij het gebogen uiteinde van de wisserarm (A) door de opening moet worden gestoken. – Til het wisserblad omhoog zodat lip (B) van de veerklem geblokkeerd wordt in het gebogen uiteinde van de wisserarm. – Duw de arm van de ruitenwisser omlaag. P4U00240
BOUGIES
fig. 43
214
BELANGRIJK De vorm van de wisserbladen kan, afhankelijk van de uitvoering, verschillend zijn. Houdt u in ieder geval aan de bijgeleverde instructies.
RUITENSPROEIERS Controleer of de straal van de ruitensproeiers voor en de koplampsproeiers (indien gemonteerd) goed is afgesteld en voldoende kracht heeft. Controleer als de sproeiers niet goed werken of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt
CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN Alfa Romeo past constructieve technologische oplossingen toe om de carrosserie zo goed mogelijk tegen roest te beschermen. De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – Luchtverontreiniging – Zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat). – Strooizout of gladheidbestrijdingsmiddelen, waarmee in de winter de wegen worden bestrooid. Voor een nog betere bescherming tegen roest zijn de volgende maatregelen genomen: – De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen. – Het gebruik van verzinkte plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid. – Het aanbrengen van een gespoten laag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en in verschillende holle
ruimtes met daarvoor geschikte producten die goed aan het metaal hechten en een hoog beschermend vermogen hebben. – Het gebruik van lakken met een hoge weerstand tegen atmosferische verontreinigingen. – Toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. De onderzijde van de carrosserie is voorzien van een speciale beschermlaag. Indien deze beschermlaag moet worden hersteld, moeten de uitlaat, de lambdasonde en de driewegkatalysator beschermd worden als er wasachtige, oliehoudende, kunststof en/of ontvlambare producten worden aangebracht. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Industriële neerslag of andere vervuiling, teervlekken, dode insecten, enz. dienen zo snel mogelijk van de lak verwijderd te worden.
215
Parkeer de auto niet onder bomen, omdat de lak door harsdruppels, boomknoppen, enz. kan beschadigen. Voorkom dat tijdens het bijvullen olie, remvloeistof, koelvloeistof, elektrolyt van de accu, enz. op de lak terecht komt. Gebeurt dit toch, dan moet het betreffende gedeelte van de carrosserie onmiddellijk worden gereinigd en de auto grondig worden gewassen. LAK De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van de omgeving en van het gebruik van de auto. Het is beter de auto vaker te wassen bij: – bij sterke luchtvervuiling; – het rijden over wegen met strooizout;
216
– het parkeren onder bomen waar harsdruppels vanaf kunnen vallen. Bij de Alfa Romeo-dealer is een complete lijn producten verkrijgbaar voor het onderhoud en het reinigen van de auto (shampoo, was, polish, lakstiften, vlekkenverwijderaar, schoonmaakmiddelen, enz.). De eigenschappen van deze producten zijn afgestemd op de lakken, afdichtingen en sierlijsten van de Alfa Romeo’s. Wij raden u aan deze producten door het personeel van de Alfa Romeo-dealer te laten aanbrengen: zo wordt het beste resultaat gegarandeerd en ieder mogelijk ongemak uitgesloten dat de garantie in gevaar kan brengen. De juiste wasmethode: 1) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 2) Was de auto met een zachte spons en een oplossing van water en 2-4% shampoo; spoel daarbij de spons regelmatig uit. 3) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. De minder zichtbare delen zoals de den van de portieren, kofferdeksel, torkap en de koplampranden mogen vergeten worden, omdat daar water blijven staan.
ranmoniet kan
Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit als hij lang in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Alleen voor het verwijderen van hardnekkig vuil, raden wij u aan speciale producten te gebruiken.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen Voor een betere bescherming van de lak verdient het aanbeveling de auto regelmatig in de was te zetten met speciaal daarvoor bestemde producten (siliconenwas), die een beschermende laag op de lak aanbrengen. RUITEN Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
MOTORRUIMTE Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de motor koud zijn en de contactsleutel in stand STOP staan. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen ( rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Voor het uitspuiten van de motorruimte raden wij het gebruik aan van “FULCRON”. Dit middel is verkrijgbaar bij de Alfa Romeodealer. Gebruik uitsluitend alkalische oplossingen zonder soda bij voorkeur met metasilicaat. Na het uitspuiten van de motorruimte, moet de motorruimte volgens een speciale methode grondig worden gespoeld en gedroogd. In een normale wastunnel wordt de motorruimte niet goed genoeg gespoeld.
INTERIEUR Controleer af en toe of onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
217
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING REINIGEN – Verwijder stof met een zachte borstel.
Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol.
– Verwijder vetvlekken met een speciaal daarvoor bestemd product. Volg de bijgeleverde instructies nauwgezet op. – Voor een nog grondigere reiniging kunnen de stoelen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep worden afgenomen. Houdt u aan de voorgeschreven mengverhouding. MET LEER BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door wrijving, kan brand veroorzaken.
– Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken – Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd.
218
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Verwijder, indien nodig, stof, vuil, enz. van de koplamp- en achterlichtglazen (en/of van de richtingaanwijzers op het voorspatbord) m.b.v een zachte spons en een oplossing van water en neutrale zeep.
Gebruik nooit chemische oplosmiddelen en/of aardolieproducten, zoals benzine, alcohol, ammonia, aceton, enz. Deze producten kunnen de onderdelen beschadigen en de helderheid doen afnemen, waardoor de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht. Gebruik speciale reinigingsmiddelen voor de kunststof interieurdelen om het uiterlijk van de componenten niet te wijzigen. Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50 °C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
ALFA 156 In dit hoofdstuk vindt u alle informatie die betrekking heeft op de Alfa 156 Sportwagon en die een aanvulling vormt op datgene wat al beschreven is in de voorgaande hoofdstukken van dit boek.
PORTIEREN ...................................................................................................... pag. ZITPLAATSEN ............................................................................................................ VEILIGHEIDSGORDELS .......................................................................................... ACHTERRUITWISSER - ACHTERRUITSPROEIER .............................................. BAGAGERUIMTE ...................................................................................................... INTERIEURUITRUSTING ........................................................................................ TANKEN MET DE ALFA 156 SPORTWAGON .................................................... IMPERIAAL-/SKIDRAGER ..................................................................................... AUTORADIO .............................................................................................................. AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING OP DE ACHTERWIELOPHANGING . EEN LEKKE BAND .................................................................................................... DEFECTE BUITENVERLICHTING ........................................................................... DEFECTE INTERIEURVERLICHTING ..................................................................... EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS .................................................
220 221 222 223 224 233 233 234 234 234 235 235 238 239
219
– Sluiten: druk op knopje (A-fig. 1) (dit kan ook bij geopend portier) en sluit het portier.
ACHTERPORTIEREN Van buitenaf openen en sluiten
Van binnenuit openen/sluiten
P4U00253
– Openen: trek, als het knopje aan de binnenzijde (A-fig. 1) omhoog staat aan handgreep (B-fig. 2).
De achterportieren kunnen alleen van binnenuit worden geopend, als het “kinderveiligheidsslot” is uitgeschakeld. – Openen: trek aan handgreep (A-fig. 3). – Sluiten: druk op knopje (B-fig. 3) (dit kan ook bij geopend portier) en sluit het portier.
P4U00254
fig. 2
220
De achterportieren zijn voorzien van een kinderveiligheidsslot (A) waardoor de achterportieren niet van binnenuit kunnen worden geopend. BELANGRIJK Het systeem werkt alleen bij het betreffende portier. Het kinderveiligheidsslot kan alleen bij geopend portier worden ingeschakeld door het bedieningsmechanisme met de contactsleutel omhoog of omlaag te duwen. Stand 1 (mechanisme omhoog) = Systeem ingeschakeld. Stand 2 (mechanisme omlaag) = Systeem uitgeschakeld. BELANGRIJK Houdt u aan de aanwijzingen in de paragraaf “Kinderveiligheidsslot” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw Auto”.
P4U00255
fig. 1
KINDERVEILIGHEIDSSLOT (fig. 4)
fig. 3
P4U00412
PORTIEREN
fig. 4
– Trek de hoofdsteunen ongeveer 2 cm omhoog.
ZITPLAATSEN ACHTER
– Druk de knoppen (A en B-fig. 5) gelijktijdig in en verwijder de hoofdsteunen. – Houd voor het monteren van de hoofdsteunen de knoppen (A en B-fig. 5) ingedrukt en steek de steunen geheel in de openingen.
De auto is voorzien van twee hoofdsteunen voor de zijzitplaatsen achter (fig. 5). De auto kan ook zijn uitgerust met een derde hoofdsteun (optional) voor de middelste zitplaats achter (fig. 6). Voor de hoogte-verstelling van de derde hoofdsteun moet de steun helemaal omhoog worden geduwd totdat hij blokkeert.
P4U00257
De derde (middelste) hoofdsteun kan niet worden verwijderd, terwijl de hoofdsteunen van de zijzitplaatsen achter op de volgende manier kunnen worden verwijderd:
Onthoud dat de derde (middelste) hoofdsteun geheel moet worden uitgetrokken zodat het hoofd en niet de nek wordt gesteund. Alleen in deze positie biedt de steun bescherming, wanneer de auto van achteren aangereden wordt.
fig. 5
Klap de armsteun voor gebruik omlaag, zoals aangegeven (fig. 7) m.b.v. de handgreep (A). skiluik Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s). Om het skiluik te bereiken, moet u de armsteun neerklappen, aan de handgreep (A-fig. 8) trekken en het skiluik op de armsteun (fig. 9) neerklappen. Op uitvoeringen met een derde hoofdsteun, moet voordat de armsteun wordt neergeklapt, de hoofdsteun geheel omhoog worden getrokken en de stoffen bescherming worden losgemaakt.
P4U00336
Hoofdsteunen
Centrale armsteun
fig. 6
P4U00337
ZITPLAATSEN
fig. 7
221
VEILIGHEIDSGORDELS
BELANGRIJK Leg de hoes uit in de auto en steek dan pas de ski’s in de hoes. Laat na het vervoeren van ski’s de hoes drogen (als deze nat is), vouw hem vervolgens op en plaats hem in het skiluik.
HOOGTEVERSTELLING VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
P4U00338
Het skiluik kan als optional worden uitgerust met een hoes voor het vervoeren van ski’s.
De bovenste bevestigingsbeugel van de zijveiligheidsgordels achter kan in drie verschillende standen worden gezet.De hoogte van de gordel moet altijd zijn afgestemd op het postuur van de inzittende. Dankzij deze voorzorgsmaatregel werkt de gordel beter en is het risico op verwondingen tijdens een botsing geringer.
Controleer na het afstellen altijd of de bevestiging in één van de vaste posities is geblokkeerd. Laat de knop (A-fig. 10) los en duw de beugel naar beneden, zodat de bevestigingsbeugel blokkeert, als dit nog niet was gebeurd.
De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt.
fig. 9
222
Druk om de hoogte te regelen op knop (A-fig. 10) van de rolautomaat en schuif gelijktijdig beugel (B-fig. 10) in de gewenste stand.
P4U00262
P4U00339
fig. 8
fig. 10
P4U00377
Maak de gesp altijd vast in de steun als deze niet gebruikt wordt, om te voorkomen dat bij een ongeluk de inzittenden van de auto door de gesp geraakt kunnen worden.
WERKING (fig. 12) Deze werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Draai voor inschakeling van de achterruitwisser schakelaar (A) in stand '. De achterruitwisser wist met interval. Als u de bedieningshendel (B) naar voren duwt, schakelt de achterruitsproeier in; als u de hendel loslaat schakelt hij automatisch uit. Als de achterruitsproeier wordt ingeschakeld, gaat automatisch ook de achterruitwisser enkele seconden werken.
fig. 11
WISSERBLAD VERVANGEN (fig. 13) Het wisserblad van de achterruitwisser moet samen met de wisserarm vervangen worden. Ga als volgt te werk: – Geef de stand van het wisserblad ten opzichte van de achterruit aan. – Til het dopje (A) op, draai de moer (B) los en verwijder de arm (C). – Plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast. – Kantel het dopje dicht.
fig. 12
P4U00264
Als de heupgordel van de zitplaats middenachter niet gebruikt wordt, plaats dan gesp (A-fig. 11) in steun (B-fig. 11) op de rugleuning van de zitplaats achter.
ACHTERRUITWISSER – ACHTERRUITSPROEIER
P4U00263
HEUPGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER
fig. 13
223
Als de ruitensproeier niet werkt, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie de betreffende paragraaf in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”. Controleer vervolgens of de sproeiermonden (A) niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
De achterklep gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open.
BAGAGERUIMTE De achterklep kan zowel van binnenuit als van buitenaf worden geopend. BELANGRIJK Als de achterklep niet goed gesloten is, gaat het betreffende waarschuwingslampje van het checkpanel branden. VAN BINNENUIT OPENEN (fig. 15) Trek aan hendel (A) naast de bestuurdersstoel.
P4U00266
fig. 14
224
VAN BUITENAF OPENEN MET DE SLEUTEL (fig. 16) Draai het embleem (A) in de door de pijl aangegeven richting, steek de sleutel (B) in het slot en draai de sleutel linksom.
P4U00035
Bedien de hendel voor het ontgrendelen van de achterklep alleen als de auto stilstaat.
De gasveren zijn zo afgesteld dat de achterklep op de juiste wijze wordt geopend als de klep het oorspronkelijke gewicht heeft. Achteraf aangebrachte voorwerpen (spoiler, enz.) kunnen de juiste werking en de veiligheid in gevaar brengen.
fig. 15
P4U00414
ACHTERRUITSPROEIER (fig. 14)
fig. 16
De achterklep kan van buitenaf worden geopend met de afstandsbediening door knopje (A) op de sleutel in te drukken, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij auto’s met diefstalalarm de achterklep wordt geopend, dan worden de omtrekbeveiliging en de achterklepsensor uitgeschakeld.Het systeem geeft dan (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden.
Als de achterklep wordt vergrendeld, dan wordt de beveiliging hersteld. Het systeem geeft (behalve bij sommige uitvoeringen in enkele landen) twee geluidssignalen (“BIEP”) en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden branden.
ACHTERKLEP SLUITEN (fig. 18)
BAGAGE VASTZETTEN (fig. 19-20) De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen in de hoeken van de bagageruimte. De ringen dienen ook voor het bevestigen van de bagagenetten (die leverbaar zijn via de Alfa Romeo-dealer).
Om de achterklep te laten zakken, kunt u de handgreep (A) aan de binnenzijde van de klep gebruiken.
P4U00268
OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING (fig. 17) (indien aanwezig)
fig. 17
fig. 18
P4U00269
P4U00267
P4U00329
fig. 19
fig. 20
225
Het middelste gedeelte (A-fig. 21) van de vloerbedekking is omkeerbaar: de vloerbedekking kan worden verwijderd, omgekeerd en weer geplaatst worden met de zijde (B) naar boven gekeerd.
P4U00340
Steek voor het terugplaatsen van de vloerbedekking de voorste rand (A-fig. 22) in de zitting op de laadvloer.
P4U00288
fig. 21
fig. 22
226
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET TRANSPORT VAN BAGAGE Bij uitvoeringen zonder automatische niveauregeling op de achterwielophanging moet als u voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, gecontroleerd worden of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Controleer voor de juiste werking van de hoogteregelaars bovendien of de lading niet zwaarder is dan in de gewichtentabel staat aangegeven.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden.
Als u reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze aan de daarvoor bestemde ringen in de hoeken van de bagageruimte. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
P4U00271
OMKEERBARE VLOERBEDEKKING (fig. 21-22)
fig. 23
Als u de achterklep opent, dan gaat automatisch de verlichting (A-fig. 23) aan de rechterzijde van de bagageruimte en de verlichting (B-fig. 24) op de rand van de achterklep branden.
OPBERGVAKKEN (fig. 25-26)
STEKKERDOOS (fig. 27)
Aan de zijkant van de bagageruimte bevinden zich twee opbergvakken met een deksel.
Deze bevindt zich links in de bagageruimte.
Druk voor het openen van het deksel op knop (A) en kantel het deksel omlaag.
P4U00273
De verlichting (B-fig. 24) verlicht niet alleen de bagageruimte maar ook de laadruimte. De verlichting dooft als u de achterklep sluit of na enkele minuten (ongeveer 20) als u de achterklep open laat. Als u in dit laatste geval de verlichting weer wilt inschakelen, moet u de achterklep sluiten en vervolgens weer openen.
fig. 24
Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde. Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden.
P4U00272
P4U00270
fig. 25
Voor het gebruik van de 12V-stekkerdoos moet u dekseltje (A) openen.De stekkerdoos wordt gevoed als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en kan alleen gebruikt worden voor accessoires met een maximum stroomverbruik van 15A (vermogen 180W).
fig. 26
P4U00274
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 23-24)
fig. 27
227
BELANGRIJK Begeleid de rolhoes bij het oprollen door de hoes vast te houden bij de handgreep (C-fig. 35). P4U00341
P4U00275
228
fig. 32 P4U00342
fig. 30 P4U00276
fig. 29
De hoes (A-fig. 35) kan worden opgerold en verwijderd. Verwijder voor het oprollen de twee achterste pennen (B-fig. 36) uit de zittingen.
Bevestig het net door de haken (A-fig. 30) in de zittingen (B-fig. 30) te steken en ze omlaag te duwen.
fig. 28
ROLHOES VOOR AFDEKKEN BAGAGERUIMTE
P4U00343
Het net kan op verschillende manieren worden bevestigd (fig. 31-32-33-34) in de zittingen (A en B-fig. 28) aan de voorzijde en de zittingen (C en D-fig. 29) aan de achterzijde van de bagageruimte.
Houd om het net los te haken bevestigingspunt (C-fig. 30) ingedrukt en trek het net omhoog.
fig. 31
P4U00344
BAGAGENETTEN (indien aanwezig)
fig. 33
Voor het terugplaatsen van de hoes moeten de uiteinden van het rolmechanisme in de respectievelijke zittingen worden geplaatst. Zorg dat de bevestigingshaken naar voren vergrendeld zijn (de groene symbolen aan de onderkant van de knoppen moeten zichtbaar zijn). Rol vervolgens de hoes uit door aan de handgreep (C-fig. 35) te trekken en haak de achterste pennen (B-fig. 36) vast.
Bij een ongeval of plotseling remmen kunnen voorwerpen die op de hoes geplaatst zijn, naar voren schieten en de inzittenden verwonden; het is raadzaam het scheidingsnet te gebruiken.
P4U00345
Als u de rolhoes wilt verwijderen, moet u de hoes oprollen en controleren of ook het scheidingsnet tussen de bagageruimte en het interieur van de auto is opgerold (zie de volgende paragraaf); trek vervolgens de haken (A-fig. 37) naar achteren. Til de hoes op en verwijder hem uit de bagageruimte.
Plaats geen voorwerpen op de hoes om beschadiging te voor-
fig. 35
fig. 36
P4U00279
P4U00277
P4U00278
komen.
fig. 34
fig. 37
229
Het bovenste scheidingsnet tussen de bagageruimte en het interieur is opgeborgen in het rolmechanisme van de rolhoes (A). U kunt het net bevestigen door het uit het rolmechanisme te verwijderen en de uiteinden in de zittingen (B) vast te haken. Haak voor het oprollen de uiteinden uit de zittingen (B) en begeleid het net bij het oprollen.
Verwijder voor het oprollen de haken (B) uit de ringen (C) en begeleid het net bij het oprollen.
ONDERSTE SCHEIDINGNET (fig. 40-41) (indien aanwezig) Het onderste scheidingsnet tussen de bagageruimte en het interieur is opgeborgen in het rolmechanisme onder de zitting van de rolhoes (A). U kunt het net bevestigen door het uit het rolmechanisme te verwijderen en de haken (B) aan de ringen (C) te bevestigen.
P4U00346
BOVENSTE SCHEIDINGSNET (fig. 38-39)
fig. 38
230
fig. 39
P4U00349
P4U00280
P4U00281
fig. 40
fig. 41
BAGAGERUIMTE VERGROTEN Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen. Verwijder voor een maximale laadruimte de rolhoes volgens de instructies die in deze paragraaf vermeld zijn.
Gedeeltelijke vergroting 2/3 (fig. 43)
Maximale vergroting (fig. 44)
Als u de rechterzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u een passagier op het linker gedeelte van de achterbank vervoeren.
Als beide zitplaatsen achter worden neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot.
Gedeeltelijke vergroting 1/3 (fig. 42)
fig. 42
fig. 43
P4U00282
P4U00283
P4U00284
Als u de linkerzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u twee passagiers op het rechter gedeelte van de achterbank vervoeren.
fig. 44
231
– Zorg dat de sluitingen (A-fig. 45) van de zijgordels zijn opgeborgen in de respectievelijke uitsparingen op de rugleuning en de gesp (B-fig. 45) van de heupgordel in de steun (C-fig. 45) is geplaatst. – Verwijder het rolmechanisme van de rolhoes.
– Ontgrendel de sluiting van de rugleuningen door handgreep (A-fig. 48) voor de rechter rugleuning en handgreep (B-fig. 49) voor de linker rugleuning omhoog te trekken.
Zitplaatsen achter in normale stand zetten – Zet de rugleuningen weer rechtop en controleer of deze goed vastgehaakt zitten.
– Klap de rugleuningen naar voren, waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat in de bagageruimte. P4U00260
– Klap de zittingen naar voren door aan de handgreep (A-fig. 46) in het midden van iedere zitting te trekken.
P4U00258
Bagageruimte vergroten
– Verwijder de hoofdsteunen van de zijzitplaatsen achter en plaats ze in de daarvoor bestemde uitsparingen in de zittingen (fig. 47).
fig. 45
232
fig. 47
P4U00304
fig. 48 P4U00286
fig. 46
P4U00376
– Als de auto is uitgerust met een derde hoofdsteun voor de zitplaats middenachter, moet deze geheel omlaag worden gezet.
fig. 49
BELANGRIJK De rugleuningen zijn goed vastgehaakt als knop (A-fig. 50) naast de handgreep (B-fig. 50) in de handgreep verzonken is.
INTERIEURUITRUSTING
TANKEN MET DE ALFA 156 SPORTWAGON
– Verwijder de hoofdsteunen en klap vervolgens de zittingen terug en let er daarbij op dat de veiligheidsgordels niet in elkaar gedraaid zitten tussen de rugleuning en de zitting.
HANDGREPEN (fig. 51)
TANKKLEPJE OPENEN IN GEVAL VAN NOOD (fig. 52)
– Monteer de hoofdsteunen op de rugleuning.
Bij beide voorportieren is een handgreep geplaatst. Bij beide achterportieren is een handgreep (A) geplaatst met een kledinghaakje (B).
Als de hendel voor het ontgrendelen van het tankklepje niet werkt, trek dan aan het noodkoordje (A) rechts in de bagageruimte.
fig. 50
fig. 51
P4U00347
P4U00112
P4U00287
– Monteer het oprolmechanisme met de rolhoes.
fig. 52
233
AUTORADIO
IMPERIAAL-/ SKIDRAGER (fig. 53)
(indien aanwezig)
HIFI-AUDIOSYSTEEM (indien aanwezig)
De auto kan uitgerust worden met twee langsdragers waarop verschillende accessoires geplaatst kunnen worden voor het vervoer van diverse voorwerpen (ski’s, surfplanken, enz.).
Het hifi-audiosysteem bestaat uit: – twee woofer-luidsprekers met hoog uitgangsvermogen en twee tweeter-luidsprekers, gemonteerd in de voorportieren – twee midrange-luidsprekers met hoog uitgangsvermogen, gemonteerd in de achterportieren
P4U00348
Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
fig. 53
234
– een subwoofer met hoog uitgangsvermogen, gemonteerd in de bagageruimte – storings-onderdrukkers – een in de achterspoiler geïntegreerde antenne met regeleenheid.
AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING OP DE ACHTERWIELOPHANGING (indien aanwezig)
In plaats van de conventionele schokdempers zijn bij de auto schokdempers met hydro-pneumatische niveauregeling (dankzij een in de schokdemper ingebouwd actief element) op de achterwielophanging gemonteerd. Als de auto beladen is (passagiers, bagage), zakt de auto achterover en wijzigt de wielgeometrie afhankelijk van de schokdemper- en veerafstelling. Zodra de auto wegrijdt, wordt de wielbeweging als gevolg van oneffenheden in het wegdek door de schokdempers gebruikt om de carrosserie weer op zijn oorspronkelijke rijhoogte te brengen. De rijhoogte is dus niet langer afhankelijk van de beladingsgraad.
PLAATS VAN GEREEDSCHAP EN RESERVEWIEL (fig. 54-55) Het gereedschap en het reservewiel vindt u onder de vloerbedekking in de bagageruimte. Ze zijn bereikbaar nadat de vloerbedekking is opgetild of verwijderd m.b.v. handgreep (A-fig. 54). Draai om de gereedschaphouder (B) uit te nemen handgreep (C) los. Het reservewiel (D) kan worden uitgenomen als de gereedschaphouder is verwijderd. Steek voor het terugplaatsen van de vloerbedekking de voorste rand (A-fig. 55) in de zitting op de laadvloer.
fig. 54
DEFECTE BUITENVERLICHTING BELANGRIJK Lees voordat u een gloeilamp vervangt de opmerkingen en de voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk “Noodgevallen”. ACHTERUITRIJLICHTEN EN MISTACHTERLICHT Gloeilampen (type B, 21W) vervangen: – Open de achterklep. – Verwijder het deksel (A of B-fig. 56) van de betreffende lichtunit aan de zijkant.
P4U00288
P4U00289
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). De vervoerde lading en de plaats van de lading hebben invloed op de wegligging van de auto, ook als de rijhoogte constant wordt gehouden.
EEN LEKKE BAND
P4U00290
De afstand die de schokdempers nodig hebben om de rijhoogte weer op de voorgeschreven waarde te brengen is ongeveer 2.000 meter, afhankelijk van de conditie van het wegdek.
fig. 55
fig. 56
235
– Verwijder de lamphouder (D-fig. 57) door op de borglippen (E-fig. 57) te drukken.
– Plaats het deksel (A of B-fig. 56) vanaf de buitenzijde en klem het vast.
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER, PARKEERLICHTEN ACHTER EN REMLICHTEN Gloeilampen (type B, vermogen richtingaanwijzers 21W, parkeerlichten achter/remlichten 5/21W): – Open de achterklep. – Draai de 2 bevestigingsmoeren Afig. 59) los en verwijder het beschermdeksel (B-fig. 59).
P4U00291
– Verwijder en vervang de betreffende lamp (bolvormig met bajonetfitting) door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien (fig. 58): (F) gloeilamp voor achteruitrijlicht (G) gloeilamp voor mistachterlicht.
– Monteer de lamphouder met behulp van de borglippen (E-fig. 57).
– Verwijder de lamphouder (A-fig. 60) door op de borglippen (B-fig. 60) te drukken.
fig. 58
236
fig. 59
P4U00294
P4U00292
P4U00293
fig. 57
fig. 60
(C) gloeilamp voor achterlicht/remlicht (D) gloeilamp voor richtingaanwijzer achter. – Monteer de lamphouder met behulp van de borglippen (B-fig. 60). – Monteer het beschermdeksel (B-fig. 59) met de moeren (A-fig. 59).
KENTEKENPLAATVERLICHTING
DERDE REMLICHT
Gloeilampen (type A, 5W) vervangen: – Maak de lichtunit los door met de platte punt van een schroevendraaier de klemveer (A-fig. 62) los te haken. Bescherm hierbij de punt met een zachte doek.
Het derde remlicht is in de achterspoiler geïntegreerd (fig. 64). Wendt u voor het vervangen tot de Alfa Romeo-dealer.
– Verwijder de lichtunit (A-fig. 62). – Verwijder de lamphouder (C-fig. 63) door hem linksom te draaien en vervang de geklemde lamp (D-fig. 63).
P4U00297
– Verwijder en vervang de betreffende lamp (bolvormig met bajonetfitting) door de lamp iets in te drukken en linksom te draaien (fig. 61):
– Monteer de lamphouder (C-fig. 63) door hem rechtsom te draaien. – Monteer de lichtunit (B-fig. 62). Plaats eerst de bevestigingslippen en druk vervolgens op de veerklem (A-fig. 62).
fig. 61
fig. 62
P4U00298
P4U00296
P4U00295
fig. 63
fig. 64
237
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
P4U00299
BELANGRIJK Lees voordat u een gloeilamp vervangt de opmerkingen en de voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
ACHTERKLEPVERLICHTING
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen:
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen:
– Open de achterklep.
– Open de achterklep.
– Maak het plafondlampje (A-fig. 65) op het door de pijl aangegeven punt los.
– Maak de lichtunit (A-fig. 67) met een platte schroevendraaier op het aangegeven punt los.
– Verwijder de lamp (B-fig. 66) door de lamp naar buiten te trekken en uit de veercontacten los te maken.
– Verwijder de lamp (B-fig. 68) door de lamp naar buiten te trekken en uit de veercontacten los te maken.
– Plaats de nieuwe lamp tussen de veercontacten.
– Plaats de nieuwe lamp tussen de veercontacten.
– Monteer het plafondlampje door eerst de zijde met de stekker te plaatsen en vervolgens de andere zijde vast te drukken, totdat de borglip inklikt.
– Monteer de lichtunit en druk deze vervolgens vast, totdat de borgveer inklikt.
fig. 66
238
fig. 67
P4U00302
P4U00301
P4U00300
fig. 65
fig. 68
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS
Systeem/Componenten
Zekering
Ampèrage
Plaats
Extra stekkerdoos in de bagageruimte
9
20A
fig. 69
Een zekering specifiek voor de Sportwagon-uitvoeringen bevindt zich in de centrale zekeringenhouder naast de zekeringen- en relaiskast. De zekering is bereikbaar nadat het beschermpaneel is verwijderd.
P4U00423
BELANGRIJK Lees voordat u een zekering of relais vervangt de opmerkingen en de voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
fig. 69
239
TECHNISCHE GEGEVENS Op de volgende pagina’s staan de belangrijkste technische gegevens van de auto. Voor de “technici” en de “liefhebbers” zullen deze pagina’s waarschijnlijk de belangrijkste van het hele boekje zijn. Het raadplegen van deze pagina’s is noodzakelijk voor de identificatie van belangrijke en nog niet genoemde eigenschappen van uw auto.
IDENTIFICATIEGEGEVENS ..................................................................... pag. ..242 MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN ...................................... ..243 AFMETINGEN ..................................................................................................... ..244 MOTOR ................................................................................................................ ..246 BRANDSTOFSYSTEEM - ONTSTEKING ......................................................... ..247 BAGAGERUIMTE ................................................................................... 248-249 GEWICHTEN .......................................................................................... 248-249 VULLINGSTABEL ................................................................................................ ..250 MOTOROLIEVERBRUIK .................................................................................... ..251 ELEKTRISCHE INSTALLATIE ............................................................................ ..251 BRANDSTOFVERBRUIK ................................................................................... ..252 CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT ....................................................................... ..254 PRESTATIES ......................................................................................................... ..255 REMMEN ............................................................................................................. ..256 STUURINRICHTING .......................................................................................... ..256 TRANSMISSIE ..................................................................................................... ..257 WIELUITLIJNING ................................................................................................ ..257 SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN .............. ..258 BANDEN (TUBELESS) ...................................................................................... ..260
241
IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij raden u aan om u op de hoogte te stellen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn ingeslagen of aangebracht op plaatjes. De gegevens zijn op de volgende plaatsen aangebracht (fig. 1-2): 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak:
CHASSISNUMMER
MOTORNUMMER
Het chassisnummer is ingeslagen in de motorruimte, naast de bovenste schokdemperbevestiging rechts en bevat de volgende gegevens:
Het motornummer is linksachter ingeslagen aan de kant van de versnellingsbak.
– Identificatiecode van het autotype: ZAR 932000. – Oplopend productienummer(chassisnummer). Op enige uitvoeringen is het chassisnummer gedeeltelijk bedekt door een bescherming. Om het gehele nummer te zien, moet de dop linksom worden gedraaid en de bescherming opgetild.
A. Fabrikant van de lak. C. Kleurcode.
P4U00303
P4U00241
P4U00242
D. Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
4 - Motornummer.
242
Op de Sedan-uitvoeringen is het plaatje aangebracht aan de binnenzijde van het kofferdeksel (3-fig. 1). Bij de Sportwagon-uitvoeringen is het plaatje rechts aan de binnenzijde van de achterklep aangebracht(3-fig. 2). Het plaatje bevat de volgende gegevens (fig. 3): B. Kleurnaam.
– Sedan-uitvoeringen = fig. 1 – Sportwagon-uitvoeringen = fig. 2
fig. 1
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
fig. 2
fig. 3
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het plaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte (fig. 4). Het typeplaatje bevat de volgende gegevens: A. Nummer nationale typegoedkeuring
P4U00243
C. Maximaal toelaatbare gewichten volgens de nationale wetgeving D. Informatie over uitvoering en eventuele aanvullende gegevens E. Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen JTD-uitvoeringen) F. Ingeslagen fabrikantnaam. fig. 4
B. Chassisnummer
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Motorcode
1.6 T.SPARK
1.8 T.SPARK
2.0 T.SPARK
2.0 T.SPARK Selespeed
2.5 V6 24V
2.5 V6 24V Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
AR32104 AR32103 (*)
AR32205
AR32310
AR32310
AR32405
AR32405
AR37101
839A6000
Code vd carrosserie-uitvoering (Sedan-uitvoeringen)
932A4100 31 932A3100 30 932A4100 32 (*)
932A2100 28
932A2101 29
932A1100 26
932A1101 27
932A2B00 41
932A1B00 40
Code vd carrosserie-uitvoering (Sportwagon-uitvoeringen)
932B4100 38 932B3100 37 932B4B00 39 (*)
932B2100 35
932B2101 36
932B1100 33
932B1101 34
932B2B00 43
932B1B00 42
(*) Uitvoering voor bepaalde markten.
243
P4U00244
AFMETINGEN
– De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen 1.6 T.SPARK, 1.8 T.SPARK en 1.9 JTD – Afmetingen in mm – De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto – Afhankelijk van de uitvoering kan de auto worden uitgerust met een achterspoiler en side-skirts in de kleur van de auto.
fig. 5
244
P4U00305
– De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen: 1.6 T.SPARK, 1.8 T.SPARK en 1.9 JTD – Afmetingen in mm – De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto
fig. 6
245
MOTOR 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V Selespeed Plaats
2.5 V6 24V Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
Dwars voorin
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
6 in V van 60°
6 in V van 60°
4 in lijn
5 in lijn
Cyclus
Otto
Otto
Otto
Otto
Otto
Otto
Diesel
Diesel
Boring
82 mm
82 mm
83 mm
83 mm
88 mm
88 mm
82 mm
82 mm
Aantal en opstelling cilinders
Slag Cilinderinhoud
75,65 mm
82,7 mm
3
3
91 mm
91 mm 3
3
1970 cm
68,3 mm
68,3 mm
90,4 mm
90,4 mm
3
3
3
1910 cm
2387 cm3
1598 cm
1747 cm
1970 cm
2492 cm
2492 cm
kW EU pk EU min-1
88 120 6200
103 140 6500
110 150 6300
110 150 6300
141 192 6300
141 192 6300
81 110 4000
103 140 4000
Nm EU kgm EU min-1
146 14,9 4200
163 16,6 3900
181 18,5 3800
181 18,5 3800
218 22,2 5000
218 22,2 5000
275 28 2000
304 31 1800
Max. vermogen
Max. koppel
246
BRANDSTOFSYSTEEM - ONTSTEKING 1.6 T.SPARK
1.8 T.SPARK
2.0 T.SPARK
Elektr. geregelde inspuiting Multi Point BOSCH ME7.3.1 EOBD
Elektr. geregelde inspuiting Multi Point BOSCH ME7.3.1 EOBD
Elektr. geregelde Elektr. geregelde Elektr. geregelde Elektr. geregelde Directe inspuiting inspuiting inspuiting inspuiting BOSCH Multi Point Multi Point Multi Point Multi Point COMMON RAIL BOSCH BOSCH BOSCH BOSCH EDC-15C met ME7.3.1 EOBD ME7.3.1 EOBD ME3.1 EOBD ME3.1 EOBD turbodrukvulling
850 ± 30
850 ± 30
850 ± 30
850 ± 30
700 ± 30
700 ± 30
850 ± 30
800 ± 30
NGK PFR6B + NGK PMR7A NGK BKR6EKPA + NGK PMR7A
NGK PFR6B + NGK PMR7A NGK BKR6EKPA + NGK PMR7A
NGK PFR6B + NGK PMR7A NGK BKR6EKPA + NGK PMR7A
NGK PFR6B + NGK PMR7A NGK BKR6EKPA + NGK PMR7A
NGK R PFR6B
NGK R PFR6B
–
–
Vervangingsinterval
100.000 km
100.000 km
100.000 km
100.000 km
100.000 km
100.000 km
–
–
Ontstekingsvolgorde
1-3-4-2
1-3-4-2
1-3-4-2
1-3-4-2
1-4-2-5-3-6
1-4-2-5-3-6
–
–
–
–
–
–
–
–
1-3-4-2
1-2-4-5-3
Brandstofsysteem
Stationair toerental (min-1) Bougies (*)
[
Inspuitvolgorde
][
][
2.0 T.SPARK Selespeed
][
2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD Directe BOSCH COMMON RAIL EDC-15C met turbodrukvulling
]
(*) Ieder cilinder heeft twee bougies, één van elk type (uitvoeringen T.SPARK) [ ] Als alternatief Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
247
BAGAGERUIMTE -
SEDAN-UITVOERINGEN
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System Inhoud (dm3)
378
GEWICHTEN -
SEDAN-UITVOERINGEN
378
378
378
378
378
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
378
378
1.9 JTD
2.4 JTD
Rijklaar gewicht
1265 kg
1265 kg
1285 kg
1285 kg
1355 kg
1385 kg
1305 kg
1385 kg
Max. toelaatbaar totaalgewicht (*)
1750 kg
1750 kg
1770 kg
1770 kg
1820 kg
1850 kg
1770 kg
1850 kg
Nuttig laadvermogen inclusief bestuurder (**)
520 kg
520 kg
520 kg
520 kg
500 kg
500 kg
500 kg
500 kg
Gewicht van de aanhanger
1300 kg
1300 kg
1300 kg
1300 kg
1400 kg
1400 kg
1300 kg
1400 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
Max. gewicht op de trekhaak
(*)Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (**)Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
248
BAGAGERUIMTE -
SPORTWAGON-UITVOERINGEN
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
Inhoud (dm3)
360
360
360
360
360
360
360
360
Inhoud met neergeklapte rugleuning (dm3)
1180
1180
1180
1180
1180
1180
1180
1180
GEWICHTEN -
SPORTWAGON-UITVOERINGEN 1.9 JTD
2.4 JTD
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK Selespeed
2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Q-System
Rijklaar gewicht
1315 kg
1315 kg
1335 kg
1335 kg
1405 kg
1435 kg
1355 kg
1435 kg
Max. toelaatbaar totaalgewicht (*)
1795 kg
1795 kg
1815 kg
1815 kg
1865 kg
1895 kg
1815 kg
1895 kg
Nuttig laadvermogen inclusief bestuurder (**)
515 kg
515 kg
515 kg
515 kg
495 kg
495 kg
495 kg
495 kg
Gewicht van de aanhanger
1300 kg
1300 kg
1300 kg
1300 kg
1400 kg
1400 kg
1300 kg
1400 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
60 kg
Max. gewicht op de trekhaak
(*)Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (**)Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
249
VULLINGSTABEL 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N
Brandstoftype
2.4 JTD Diesel
Inhoud brandstoftank 63 liter
63 liter
63 liter
63 liter
63 liter
63 liter
63 liter
63 liter
7 liter
7 liter
7 liter
7 liter
7 liter
7 liter
7 liter
7 liter
4,40 liter
4,40 liter
4,40 liter
4,40 liter
5,90 liter
5,90 liter
4,20 liter
5,50 liter
2 liter
2 liter
2 liter
2 liter
2 liter
–
2 liter
2 liter
Olie Selespeed
–
–
–
0,6 liter
–
–
–
–
Olie autom. versnellingsbak Q-system
–
–
–
–
–
3,8 liter
–
–
6,9 liter
6,9 liter
6,9 liter
6,9 liter
9,2 liter
9,2 liter
6,1 liter
6,8 liter
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
2,5 liter (5,3 liter) *
incl. een reserve van Motorolie: – hoeveelheid voor periodieke verversing, incl. vervanging oliefilter Versnellingsbak-/ differentieelolie
Inhoud motorkoelsysteem Inhoud reservoir ruitensproeiervloeistof
(*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op uitvoeringen met koplampsproeiers
250
MOTOROLIEVERBRUIK De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System Spanning van de elektr. installatie
1.9 JTD
2.4 JTD
12 volt
12 volt
12 volt
12 volt
12 volt
12 volt
12 volt
12 volt
Capaciteit accu
50 Ah (60 Ah)*
50 Ah (60 Ah)*
60 Ah
60 Ah
70 Ah***
70 Ah***
50 Ah 60 Ah**
70 Ah
Dynamo
85 A (100 A)**
85 A (100 A)**
100 A
100 A
120 A
120 A
85 A (100 A)** (100 A)•
100 A (120 A)•
(*) (**) (***) (•)
Voor bepaalde landen/uitvoeringen Voor uitvoeringen met airconditioning Vanwege de beschikbare ruimte moet de accu een hoogte hebben van 175 mm Voor uitvoeringen met hulpverwarming
Modificaties of reparaties aan het elektrische systeem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
251
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten tijdens: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; – een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; – gecombineerd: de waarde van de stadsrit telt mee voor 37% en de waarde van de rit buiten de stad voor 63%.
252
BELANGRIJK Het soort wegdek, bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, lading van de auto, imperiaal op het dak en de aanwezigheid van andere accessoires die de aërodynamica kunnen beïnvloeden kunnen in de praktijk een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie “Kostenbesparing en beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”).
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU 1999/100-NORMEN (LITER X 100 KM) SEDAN-UITVOERING
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
Stadsverkeer
11,4
12,1
12,3
12,3
17,5
17,5
7,8
8,9
Buitenweg
6,4
6,4
6,6
6,6
8,5
8,6
4,7
5,4
Gecombineerd
8,2
8,5
8,7
8,7
11,8
11,9
5,8
6,7
1.9 JTD
2.4 JTD
SPORTWAGON-UITVOERING 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System Stadsverkeer
11,5
12,2
12,6
12,6
17,8
18,1
7,9
9,0
Buitenweg
6,5
6,5
6,9
6,9
8,6
8,8
4,9
5,6
Gecombineerd
8,3
8,6
9,0
9,0
12,0
12,2
6,0
6,8
253
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in de onderstaande tabellen weergegeven. CO2-EMISSIE VOLGENS EU 1999/100-NORMEN UITVOERING SEDAN Waarde (g/km)
UITVOERING SPORTWAGON Waarde (g/km)
254
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System 195
202
207
207
282
283
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System 198
205
214
214
286
291
1.9 JTD
2.4 JTD
155
178
1.9 JTD
2.4 JTD
160
180
PRESTATIES UITVOERING SEDAN Topsnelheid
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System 200 km/h
208 km/h
214 km/h
214 km/h
230 km/h
1.9 JTD
2.4 JTD
227 km/h
191 km/h
205 km/h
Acceleratie van 0-100 km/h
10,5 s
9,4 s
8,8 s
8,8 s
7,3 s
8,5 s
10,3 s
9,4 s
Kilometer met staande start
31,8 s
30,7 s
29,8 s
29,8 s
27,8 s
29,0 s
32,6 s
30,5 s
1.9 JTD
2.4 JTD
UITVOERING SPORTWAGON Topsnelheid Acceleratie van 0-100 km/h Kilometer met staande start
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System 200 km/h
208 km/h
214 km/h
214 km/h
230 km/h
227 km/h
191 km/h
205 km/h
11,0 s 32,3 s
9,7 s 31,0 s
9,0 s 29,8 s
9,0 s 29,8 s
7,4 s 27,9 s
8,5 s 29,2 s
10,7 s 32,9 s
9,8 s 30,7 s
255
REMMEN 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
Schijfremmen
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Voetrem voor
Schijfremmen
Schijfremmen
achter
Schijfremmen
Schijfremmen
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Schijfremmen
Antiblokkeersysteem (ABS) met elektronische remdrukverdeling (EBD). Rembekrachtiger. Waarschuwingslampje versleten remblokken. Milieuvriendelijke remvoeringen. Handrem
Bediend door handremhefboom en werkend op de achterremmen
STUURINRICHTING 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System Type Diameter draaicirkel (tussen stoepranden)
256
1.9 JTD
2.4 JTD
11,1 m
11,6 m
Tandheugelstuurhuis. Hydraulische bekrachtiging met oliereservoir in motorruimte. 11,1 m
11,1 m
11,1 m
11,1
11,6 m
11,6
TRANSMISSIE 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK Selespeed Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit Enkelvoudige droge plaatkoppeling met hydraulische bediening
Op voorwielen
Op voorwielen
Op voorwielen
2.5 V6 24V
Elektr. geregelde Zes versnellingen versn.bak met vijf vooruit en versnellingen vooruit één versnelling en één achteruit achteruit
2.5 V6 24V Q-System
1.9 JTD
Elektr. geregelde viertrapsautomaat vier versn. vooruit en één achteruit
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit
Enkelvoudige Enkelvoudige Hydraulisch met droge plaatkoppeling droge plaatkoppeling Lock-up met elektrohydr. met hydraulische koppeling bediening bediening Op voorwielen
Op voorwielen
Op voorwielen
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK Selespeed
2.5 V6 24V
2.5 V6 24V Q-System
2.4 JTD
Enkelvoudige droge plaatkoppeling met hydraulische bediening Op voorwielen Op voorwielen
WIELUITLIJNING
Voorwielen – camber – caster – toespoor
–0° 42’ ± 20’ (–1° 9’ ± 20’)* 3° 55’ ± 30’ (4° 3’ ± 30’)* –2,02 ± 1 mm (–2,05 ± 1 mm)*
Achterwielen – camber – toespoor
–0° 53’ ± 20’ (–1° 27’ ± 20’)* 3,15 ± 1 mm (3,14 ± 1 mm)*
1.9 JTD
2.4 JTD
(*) Specifieke waarden voor uitvoeringen met het als optional leverbare sportpakket.
257
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Smering voor benzinemotoren (*) Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ. Aanbevolen voor temperaturen onder de –20°C. Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD. Smering voor dieselmotoren
Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF. Aanbevolen voor temperaturen onder de –15°C.
SELENIA PERFORMER
30° 20° 10° 0°
SELENIA TURBO DIESEL
SELENIA WR DIESEL
(*) Bij uitgesproken sportief gebruik van de auto wordt de geheel synthetische motorolie SELENIA RACING 10W60 aanbevolen. BELANGRIJK Smeersystemen nooit bijvullen met olie waarvan de specificaties afwijken van de in het systeem aanwezige olie.
258
40°
-10° -20° -30° °C
P4U00374
SELENIA 20K
Toepassing
SAE 5W-40
Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 - 96, CCMC G5 en API SJ.
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
SAE 5W-30
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
SAE 10W-40
Gebruik
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
Synthetische SAE 75W80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-5 en MIL L-2105 D LEV.
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Mechanische versnellingsbak en differentieel
Olie voor automatische versnellingsbakken DEXRON II.
TUTELA GI/2
Autom. versnellingsbak
Olie voor Selespeed versnellingsbak.
TUTELA CS SPEED
Selespeed versnellingsbak
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W.
TUTELA GI/A
Hydraul. stuurbekrachtiging
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide.
TUTELA MRM 2
Homokinetische koppelingen
Remvloeistof
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1703, CUNA NC 956-01.
TUTELA CAR TOP 4 FOR ALFA ROMEO
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening
Anti-vries voor radiateur
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-monoethyleen, corrosiewerend, CUNA NC 956-16.
PARAFLU FOR ALFA ROMEO
Mengverhouding:50% tot –35°C
Toevoeging voor dieselbrandstof
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren (gebruiken bij temperaturen onder 0°C).
DIESEL MIX
Vermengen met dieselolie (25 cc per 10 liter)
Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II.
DP1
Onverdund of verdund met water gebruiken
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
259
BANDEN (TUBELESS) 1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System Standaarduitrusting – velgmaat – bandenmaat
1.9 JTD
2.4 JTD
6J x 15” 6J x 15” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 6J x 15” 6,5J x 15” 185/65 R15” 88H 185/65 R15” 88V 185/65 R15” 88V 185/65 R15” 88V 205/60 R15” 91W 205/60 R15” 91W 185/65 R15” 88H 185/65 R15” 88V PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 MICHELIN ENERGY XH1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E–
MICHELIN ENERGY XV1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E–
MICHELIN ENERGY XV1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E–
MICHELIN ENERGY XV1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E
MICHELIN MICHELIN HX MXM HX MXM GOOD YEAR EAGLE GOOD YEAR EAGLE TOURING TOURING NCT3 4RIV– NCT3 4RIV–
FIRESTONE FH700
FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700
FIRESTONE FH700
–
6,5J x 15” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 185/65 R15” 88H 185/65 R15” 88V 205/60 R15” 91V 205/60 R15” 91V PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 MICHELIN MICHELIN MICHELIN MICHELIN ENERGY XH1 ENERGY XV1 HX MXM HX MXM GOOD YEAR EAGLE GOOD YEAR EAGLE GOOD YEAR EAGLE GOOD YEAR EAGLE TOURING TOURING TOURING TOURING NCT3 E– NCT3 E– NCT3 4RIV– NCT3 4RIV–
–
MICHELIN ENERGY XH1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E–
MICHELIN ENERGY XV1 GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 E–
–
FIRESTONE FH700
FIRESTONE FH700
–
6,5J x 15” 6,5J x 15” 185/65 R15” 88H 185/65 R15” 88V PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 MICHELIN MICHELIN ENERGY XH1 ENERGY XV1 GOOD YEAR EAGLE GOOD YEAR EAGLE TOURING TOURING NCT3 E– NCT3 E–
Als optional leverbaar – velgmaat (lichtmetalen) – bandenmaat
– velgmaat – bandenmaat
_
FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700 – – FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 6,5J x 16” 205/55 R16” 89H 205/55 R16” 89V 205/55 R16” 89V 205/55 R16” 89V 205/55 R16” 91W 205/55 R16” 91W 205/55 R16” 89H 205/55 R16” 89V PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 PIRELLI P6000 MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT MICHELIN SX GT GOOD YEAR NCT3 FIRESTONE FH700
260
–
GOOD YEAR NCT3 GOOD YEAR NCT3 FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700
GOOD YEAR NCT3 GOOD YEAR NCT3 GOOD YEAR NCT3 FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700 FIRESTONE FH700
GOOD YEAR NCT3 FIRESTONE FH700
GOOD YEAR NCT3 FIRESTONE FH700
1.6 T.SPARK 1.8 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.0 T.SPARK 2.5 V6 24V 2.5 V6 24V Selespeed Q-System
1.9 JTD
2.4 JTD
Bandenspanning in koude toestand in bar (kg/cm2) – geringe belading (2 pers.)
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 Voor 2,2 Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
– volbeladen
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 Voor 2,5 Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Reservewiel – velgmaat – bandenmaat
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
4J x 15”
T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M T125/80 R15” 95M
– bandenspanning in bar (kg/cm2)
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
N.B.: De auto’s zijn voorzien van tubeless-banden. Zie de aanwijzingen over het gebruik van de banden in het algemeen en de specifieke aanbevelingen voor tubelessbanden in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. Houdt u bij vervanging van de banden aan de oorspronkelijke velg/bandcombinatie. Let op: Als u langdurig met zeer hoge snelheden gaat rijden, moet de bandenspanning met 0,3 bar worden verhoogd. In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
Op banden met maat 205/55 R16” kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd, omdat ze de naafdrager van de voorwielophanging raken.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
261
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Hieronder wordt de codering van de banden, die op de banden zijn aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering. De codering kan één van de twee hieronder aangegeven vormen hebben. Bijv: 205/55 R 16 91 W of 205/55 ZR 16 205 = Nominale breedte (afstand in mm tussen de flanken). 55 = Hoogte/breedte-verhouding (percentage). R = Radiaalband. ZR = Radiaalband voor snelheden boven 240 km/h. 16 = Diameter van de velg (in inch). 91 = Beladingsindex (draagvermogen), bijv. 91 = 615 kg. Niet bij ZR-banden. W, Z = Snelheidsindex. Bij ZR-banden bevindt snelheidsindex Z zich voor de R.
Draagvermogen 60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg
72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg
96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg
Snelheidsindex Q = tot 160 km/h.
H = tot 210 km/h.
R = tot 170 km/h.
V = boven 210 km/h.
S = tot 180 km/h.
ZR = boven 240 km/h.
T = tot 190 km/h.
W = tot 270 km/h.
U = tot 200 km/h.
Y = tot 300 km/h.
Maximale snelheid bij winterbanden Q M+S = tot 160 km/h. T M+S = tot 190 km/h. H M+S = tot 210 km/h.
262
84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg
ACCESSOIRES MONTEREN Voor de Alfa 156 zijn specifieke en exclusieve accessoires ontworpen die goed harmoniëren met de stilistische aspecten van de Alfa 156. Deze accessoires sluiten niet alleen perfect aan bij de vormgeving van de auto maar zijn ook handig en functioneel onder alle gebruiksomstandigheden van uw Alfa 156. Zo heeft Alfa Romeo, om het sportieve karakter van de Alfa 156 te benadrukken, lichtmetalen velgen, met leer beklede sturen, pookknoppen en leren stoelbekleding ontworpen die goed passen bij het design van de auto, en waarmee een persoonlijk en sportief accent wordt aangebracht. Voor het veilig vervoeren van uw kinderen is er in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma een reeks kinderzitjes opgenomen, die voldoen aan de strengste Europese normen. U vindt alle leverbare accessoires terug in de speciale catalogus bij uw Alfa Romeo-dealer, die ook uw eventuele vragen op dit gebied kan beantwoorden. Op de volgende pagina’s zijn schema’s en beschrijvingen opgenomen voor het juist monteren van een aantal accessoires. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd. Alfa Romeo heeft het personeel van de dealer via speciale trainingen voor de Alfa 156 opgeleid.
TREKHAAK ................................................................................................ pag. BEVESTIGINGSPUNTEN ALLESDRAGERS ...................................................
264 267
263
TREKHAAK
De buitenste verstevigingsplaat (5) moet een minimale dikte hebben van 5 mm.
TREKHAAK MONTEREN (fig. 1)
De bevestigingspunten (1) moeten voorzien zijn van vulstukken met een diameter van 25 mm en een dikte van 6 mm.
In het onderstaande schema zijn de bevestigingspunten voor de trekhaak op de carrosserie aangegeven. Deze bevestigingspunten moeten onveranderd blijven, ongeacht de vorm en de afmetingen van de trekhaak. Voor de mechanische verbinding tussen de trekhaak en de aanhanger moet gebruik worden gemaakt van: – een kogeltrekhaak klasse 2, model “ISO 50” (tab. CUNA NC 138-40; – een aanhangerkoppeling klasse 2, model “CUNA 502” (tab. CUNA NC 43840). De trekhaak moet op de punten aangegeven met bevestigd worden met in totaal 4 M8-bouten en 7 M10-bouten.
Ø
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
De verstevigingsplaat (2) moet een minimale dikte hebben van 6 mm. De binnenste verstevigingsplaat (3) moet een minimale dikte hebben van 4 mm.
264
ELEKTRISCHE AANSLUITING De elektrische aansluiting voor de aanhanger moet worden bevestigd op de steun op de trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7-polige 12V stekkerverbinding (zie tab. CUNA UNI - 9128) gebruikt worden. Wendt u voor de elektrische aansluiting van de aanhanger tot de Alfa Romeodealer.
Op de elektrische installatie van de auto mogen geen stroomverbruikers (ventilator, koelkast, enz.) van de aanhanger worden aangesloten. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. De elektrisch geregelde rem moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van 2,5 mm2.
P4U00245
Bestaande gaten
Bestaande gaten
Gedeelte A-A
Volbeladen auto
Bestaande gaten
2 M10-bouten
3 M10-bouten 2 M10-bouten
4 M8-bouten Hart trekkogel
fig. 1
265
P4U00246
SCHEMA VAN DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN(fig. 2) 1. Richtingaanwijzer linksachter 2. Linker achterlicht 3. Remlichten 4. Accu 5. Zekering 6. Stekker tussen kabelbundel achter en kabelbundel in bagageruimte 7. Mistachterlicht 8. Rechter achterlicht 9. Richtingaanwijzer rechtsachter 10. Regeleenheid aanhangerverlichting 11. 7-polige stekkerdoos 12. Massa-aansluiting
Kleurcodering kabels
fig. 2
266
A - Lichtblauw
N - Zwart
G - Geel
R - Rood
M - Bruin
V - Groen
BEVESTIGINGSPUNTEN ALLESDRAGER De auto is voorbereid voor de montage van allesdragers.
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
P4U00247
De speciaal voor de auto ontworpen allesdragers moeten bevestigd worden aan de pennen (A-fig. 3) onder het afdichtrubber, zoals afgebeeld.
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepalingen betreffende de maximale afmetingen. fig. 3
267
ALFEBETISCHE INDEX Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . 113 ABS (antiblokkeersysteem) - Algemene aanwijzingen . . . . . 139 - Werking . . . . . . . . . . . . . . . . 122 Accessoires monteren . . . . . . . . . 263 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 - Niveau elektrolyt (accu met optische hydrometer) . . . . . . . . . . . . . 210 - Opladen . . . . . . . . . . . . . . . . 211 - Starten met hulpaccu . . . . . . . 174 - Tips voor een lange levensduur . 212 Achterklep (SW) . . . . . . . . . . . . 224 - Sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . 225 Achterruitsproeier . . . . . . . . . . . . 224 Achterruitsproeier (SW) - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 223 - Wisserblad vervangen . . . . . . . 223 Achterruitverwarming . . . . . . . . .24-79-84 Achterruitwisser (SW) . . . . . . . . . 223 Achteruitkijkspiegel . . . . . . . . . . 16-46 Achteruitrijlichten - Gloeilamp vervangen . . . . . . .161-235
Achterwielophanging (automatische niveauregeling) (SW) . . . . . . . 234 Afmetingen van de auto . . . . . . .244-245 Afstandsbediening centrale portiervergrendeling . . . . . . . . 15-38 Airbags voor en zijkant . . . . . . . . 58 - Airbag passagierszijde . . . . . . . 59 - Airbag voor . . . . . . . . . . . . . . 58 - Airbag zijkant (side bag - window bag)61 - Algemene aanwijzingen . . . . . 62 - Uitschakeling airbag passagierszijde 60 Airconditioning . . . . . . . . . . . . . . 81 Airconditioning, automatisch . . . . 81 Alarm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13-34 Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . 23-90 Alfa 156 Sportwagon . . . . . . . . . 219 Alfa Romeo CODE . . . . . . . . . . . 11-28 Allesdragers (SW) . . . . . . . . . . . 234 Antiblokkeersysteem (ABS) - Waarschuwingen . . . . . . . . . . 139 - Werking . . . . . . . . . . . . . . . . 122 Armsteun achter (skiluik) . . . . . . 45-221
Asbak - Achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 - Voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 Auto reinigen - Buitenkant . . . . . . . . . . . . . . 216 - Interieur . . . . . . . . . . . . . . . . 217 - Motorruimte . . . . . . . . . . . . . 217 Auto langere tijd stallen . . . . . . . 149 - Weer in gebruik nemen . . . . . . 149 Automatisch niveauregeling op achterwielophanging (SW) . . . 234 Automatische versnellingsbak Q-System 104 - Oliepeil controleren . . . . . . . . . 201 Autoradio . . . . . . . . . . . . . . . . .125-234
Bagage vastzetten
. . . . . . . . . .119-225 Bagagenetten (SW) . . . . . . . . . . 228 Bagageruimte - Aanwijzingen voor het vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . .119-226 - Bagage vastzetten . . . . . . . . .119-225 - Bagagenet (SW) . . . . . . . . . . 228
269
-
Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . .248-249 Kofferdeksel/achterklep sluiten 119-225 Omkeerbare vloerbedekking (SW) 226 Opbergvakken (SW) . . . . . . . . 227 Openen . . . . . . . . . . . 24-89-118-224 Openen met afstandsbediening . . . . 25-118-225 - Stekkerdoos . . . . . . . . . . . . . 227 - Vergroten (SW) . . . . . . . . . . . 231 - Verlichting . . . . . . . . . . . . . . .119-227 Bagageruimteverlichting - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 118 - Gloeilamp vervangen . . . . . . .167-238 Bagageruimteverlichting (SW) - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 238 Banden en velgen . . . . . . . . . . .141-260 - Band/velgtypen . . . . . . . . . . 260 - Bandenspanning . . . . . . . . . .143-261 - Lekke band . . . . . . . . . . . . . .152-235 - Slijtage . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 - Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . 144 - Tips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141 - Verklaring van de codering . . . . 262 - Verwisselen . . . . . . . . . . . . . .152-235 Batterij afstandsbediening vervangen 32
270
Bedieningsorganen klimaatregeling 24-82 Bedieningsorganen verwarming en ventilatie . . . . . 24-79 Belangrijke aanwijzingen . . . . . . 152 Benzinemeter . . . . . . . . . . . . . . 71 Bescherming van het milieu . . . . 129 Beschermplaat motor . . . . . . . . . 193 Bevestigingspunten allesdrager . . 267 Bij een ongeval . . . . . . . . . . . . . 178 Bodemplaatbescherming . . . . . . 215 Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . .214-247 Brandstoffilter vervangen (uitvoeringen JTD) . . . . . . . . . 208 Brandstofmeter en waarschuwingslampje brandstofreserve . . . . . . . . . . 71 Brandstofnoodschakelaar . . . . . . 91 Brandstofreserve . . . . . . . . . . . . 250 Brandstoftank (inhoud) . . . . . . . 250 Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . 252 Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . 16-47
Carrosserie (reinigen)
........ Carrosserie-uitvoeringen . . . . . . . Checkpanel . . . . . . . . . . . . . . . . Claxon . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
215 243 70 10
CO2-emissie via de uitlaat . . . . . . 254 CODE-card . . . . . . . . . . . . . . . . 11-28 Condens aftappen (uitvoeringen JTD) 207 Controle-/waarschuwingslampjes . 72 Correct gebruik van de auto . . . . . 131
Dashboard
............... 10 Dashboardkastje . . . . . . . . . . . . 111 Derde remlicht . . . . . . . . . . . . .163-237 Diefstalalarm . . . . . . . . . . . . . . . 13-34 - Batterij vervangen . . . . . . . . . 33 - Extra afstandsbedieningen . . . . 34 Dieselfilter (uitvoeringen JTD) - Condens aftappen . . . . . . . . . 207 - Filter vervangen . . . . . . . . . . . 208 Differentieel - Oliepeil controleren en olie verversen 198 Dimlicht - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 158 - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 64 Dop van de brandstoftank . . . . . . 128
E.G.R.-systeem . . . . . . . . . . . . .
130 EBD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .123-139 Economisch rijden . . . . . . . . . . . 144
Elektrische ruitbediening - Achterportieren . . . . . . . . . . . 22-48 - Voorportieren . . . . . . . . . . . . . 22-48 Elektrische installatie - Technische gegevens . . . . . . . . 251 Elektronisch diefstalalarm . . . . . . 13-34 Elektronische regeleenheden . . . . 213 Emissiereductiesystemen . . . . . . 147 EOBD (motormanagementsysteem) 124 Extra accessoires . . . . . . . . . . . . 150
Gereed voor vertrek
......... 9 Gereedschappen . . . . . . . . . . . .154-235 Gewichten van de auto . . . . . . .248-249 Gloeilamp achter vervangen . . . .161-236 Gloeilampen vervangen - Algemene aanwijzingen . . . . . 156 - Gloeilamptypen . . . . . . . . . . . 156 Gordelspanners op de veiligheidsgordels 57 Grootlicht - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 158 - Inschakeling . . . . . . . . . . . . . 64 Grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . 65
Handgrepen
. . . . . . . . . . . . . .111-233
Handremhefboom . . . . . . . . . . . 92 Hendels aan het stuur . . . . . . . . 19-64 Hoofdsteunen - Achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46-221 - Voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 Hulpverwarming . . . . . . . . . . . . 89
Identificatiecode
............ 243 Identificatiegegevens . . . . . . . . . 242 Imperiaal . . . . . . . . . . . . . . . . . 267 Inbouwplaats autoradio . . . . . . . . 125 Inhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Inspuiting-Ontsteking . . . . . . . . . 247 Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . 21-67 - Lichtsterkteregeling . . . . . . . . . 91 Interieur (reinigen) . . . . . . . . . . 217 Interieurverlichting - Bagageruimteverlichting . . . . .118-127 - Instrumentenpaneelverlichting . 91 - Plafondverlichting achter . . . . .112-113 - Plafondverlichting voor . . . . . . 111 - Verlichting dashboardkastje . . . 111
Jaarlijks inspectieschema - Onderhoud . . . . . . . . . . . . . .
186
- Aanvullende werkzaamheden . .
186
Kachelfilter controleren
....... 209 Katalysator - Benzinemotor . . . . . . . . . . . . 130 - Dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . 130 Kentekenplaatverlichting - Gloeilamp vervangen . . . . . . .162-237 Kilometerteller . . . . . . . . . . . . . . 70 Kinderen veilig vervoeren . . .17-41-53-220 Kinderveiligheidsslot . . . . . . . . . . 41-220 Kinderzitjes . . . . . . . . . . . . . . . 53 Kledinghaakjes . . . . . . . . . . . . . 111 Klimaatregeling . . . . . . . . . . . . . 24-82 Klok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Knopje op nul zetten dagstand . . . 70 Koelvloeistof - Niveau controleren en bijvullen . 202 - Temperatuurmeter en lampje . . 71 Koelvloeistoftemperatuurmeter . . . 71 Kofferdeksel . . . . . . . . . . . . 24-89-117 Koplampen - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 157 - Hoogte afstellen . . . . . . . . . . . 92 Koplampsproeiers . . . . . . . . . . . 66
271
Koplampverstelling . . . . . . . . . . 92 Koppeling - Olieniveau controleren en bijvullen 204 - Technische gegevens . . . . . . . . 257 Krik - Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . .154-235 - Opmerkingen . . . . . . . . . . . . . 152
Lak (onderhoud)
........... 216 Lambdasonde . . . . . . . . . . . . . . 130 Lampen vervangen . . . . . . . . . . . 156 Lichtsterkteregeling instrumentenpaneel 91 Luchtfilter controleren en vervangen 206 Luchtrecirculatie - Met airconditioning . . . . . . . . . 83 - Zonder airconditioning . . . . . . . 79 Luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . 77-78 Luidsprekers . . . . . . . . . . . . . . . 126
Mechanische versnellingsbak - Oliepeil controleren en olie verversen 198 - Technische gegevens . . . . . . . . 257 - Versnellingspook . . . . . . . . . . 93 Milieu (bescherming) . . . . . . . . 129 Ministeriele goedkeuring . . . . . . . 38-279
272
Mistachterlicht - Gloeilamp vervangen . . . . . . .161-235 - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 23-90 Mistlampen voor - Afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . 122 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 160 - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 23-90 Mobiele telefoon . . . . . . . . . . . . 150 Motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . 134 Motor starten - Benzinemotor . . . . . . . . . . . . 132 - Dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . 133 - Motor opwarmen . . . . . . . . . . 133 - Motor uitzetten . . . . . . . . . . . 134 - Noodstart . . . . . . . . . . . . . . . 32-134 - Start-/contactslot . . . . . . . . . . 15-39 Motorcodes . . . . . . . . . . . . . . . 243 Motorkap openen . . . . . . . . . . . . 25-120 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . 25-120 Motorkoelsysteem - Koelvloeistoftemperatuurmeter . 71 - Niveau controleren en bijvullen . 202 - Waarschuwingslampje te hoge koelvloeistoftemperatuur . . . . . 71 Motorkoelvloeistoftemperatuur . . . 71
Motormanagementsysteem (EOBD) 124 Motorolie - Bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . 194 - Filter vervangen . . . . . . . . . . . 197 - Niveau controleren . . . . . . . . . 193 - Oliefilter . . . . . . . . . . . . . . . . 197 - Verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . 251 - Verversen . . . . . . . . . . . . . . . 195 Motoroliedruk (lampje) . . . . . . . 72 Motoroliefilter - Vervangen . . . . . . . . . . . . . . . 197 Motoroliefilter vervangen . . . . . . 197 Motoroliepeilstok . . . . . . . . . . . 193 Motorolieverbruik . . . . . . . . . . . 251 Motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . 25-120
Niveau motorkoelvloeistof controleren en bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . 202 Niveau motorolie controleren . . . . 193 Niveau remvloeistof controleren en bijvullen . . . . . . . . . . . . . . 204 Niveau ruitensproeiervloeistof controleren en bijvullen . . . . . . . . . . . . . . 205 Niveau olie mechanische versnellingsbak controleren . . . . . . . . . . . . . . 198
Niveau olie stuurbekrachtiging controleren en bijvullen . . . . . . 203 Niveaus controleren, bijvullen en verversen . . . . . . . . . . . . . 189 Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . . 151 Noodstart - Algemene aanwijzingen . . . . . 134 - Lege accu . . . . . . . . . . . . . . . 174 - Startblokkering . . . . . . . . . . . 32 Nummerplaatverlichting (gloeilamp vervangen) . . . . . .162-237
-
Jaarlijks inspectieschema . . . . . 186 Onderhoud van de auto . . . . . . 181 Onderhoudsschema . . . . . . . . 184 Voorzorgsmaatregelen en waarschuwingen . . . . . . . . . . 182 Onderhoudsschema . . . . . . . . . . 184 Ontdooien-Ontwasemen - Achterruit . . . . . . . . . . . . . . .24-80-84 - Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . 47 - Voorruit en zijruiten . . . . . . . . 81-86 Ontwasemen-Ontdooien - Achterruit . . . . . . . . . . . . . . .24-80-84 Olie automatische versnellingsbak Q-System - Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . 47 - Niveau controleren . . . . . . . . . 201 - Voorruit en zijruiten . . . . . . . . 81-86 Olie mechanische versnellingsbak Opbergvakken . . . . . . . . . . . . . .114-227 en differentieel Opbergvakken op de voorportieren 115 - Niveau controleren en bijvullen . 198 Opendak Olie Selespeed versnellingsbak - Achterzijde omhoog kantelen . . 117 - Niveau controleren . . . . . . . . . 200 - Bediening in noodgevallen . . . . 117 Olie stuurbekrachtiging - Openen-Sluiten . . . . . . . . . . . 23-116 - Niveau controleren en bijvullen . 203 Opkrikken van de auto . . . . . . . . 177 Onderhoud Opladen van accu . . . . . . . . . . . 211 - Aanvullende werkzaamheden . . 186 - Algemene aanwijzingen . . . . . 183 Parkeerverlichting - Geprogrammeerd onderhoud . . 182 - Gloeilamp voor vervangen . . . 159
- Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 64 Parkeren van de auto . . . . . . . . 135 Peilstok versnellingsbakolie - (Uitvoeringen 2.5 V6 24V en JTD) 199 Plafondverlichting achter - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 112 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 164 Plafondverlichting middenachter - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 113 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 165 Plafondverlichting voor - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 111 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 164 Pollenfilter - Controle . . . . . . . . . . . . . . . . 209 - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 85 Portieren - Centrale portiervergrendeling . . 41 - Geluidssignaal bij sluiten . . . . . 70 - Openen/sluiten met afstandsbediening . . . . . . . . . 15-38 - Portieren van buitenaf openen en sluiten . . . . . . . . . . . . 17-40-220 - Sluiten/openen van binnenuit . . . . . . . . . . . . 17-40-220
273
Prestaties van de auto . . . . . Punten waar de auto opgekrikt mag worden . . . . . . . . . .
255 177
Radiozendapparatuur en mobiele telefoon . . . . . . . . . . 150 Reinigen en onderhoud - Carrosserie . . . . . . . . . . . . . . 215 - Interieur van de auto . . . . . . . 217 - Kunststof delen . . . . . . . . . . . 218 - Leren bekleding . . . . . . . . . . . 218 - Motorruimte . . . . . . . . . . . . . 218 - Ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 - Stoffen bekleding . . . . . . . . . . 218 Reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 Relais - In dashboardkastje . . . . . . . . . 170 - In de motorruimte . . . . . . . . . 171 Rem-/koppelingsvloeistof - Niveau controleren en bijvullen . 204 Rembekrachtiger . . . . . . . . . . . . 139 Remlichten - Gloeilamp vervangen . . . . . . .161-236 Remmen - Handrem . . . . . . . . . . . . . . . . 92
274
-
Opmerkingen . . . . . . . . . . . . . 138 Rembekrachtiger . . . . . . . . . . 139 Technische gegevens . . . . . . . . 256 Vloeistofniveau controleren en bijvullen . . . . . . . . . . . . . . 204 Reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . 141 Richtingaanwijzers - Gloeilamp achter vervangen . .161-236 - Gloeilamp op voorspatbord vervangen . . . . . . . . . . . . . . . 159 - Gloeilamp voor vervangen . . . . 157 - Inschakeling . . . . . . . . . . . . . 65 Rijden - Economisch en milieuvriendelijk 144 - In de bergen . . . . . . . . . . . . . 138 - In de winter . . . . . . . . . . . . . . 138 - In het donker . . . . . . . . . . . . . 137 - Onder slechte weersomstandigheden 137 - Veilig rijden . . . . . . . . . . . . . 135 Rijstijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 Rolhoes (SW) . . . . . . . . . . . . . . 229 Ruiten - Reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 217 - Voorzorgsmaatregelen . . . . . . 140 Ruiten-/koplampsproeiervloeistof
- Niveau controleren en bijvullen . Ruitensproeiers - Achterruitsproeier (SW) . . . . . . - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . - Ruitensproeiers voor/ koplampsproeiers . . . . . . . . . . Ruitenwissers - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . - Ruitensproeiers . . . . . . . . . . . - Vloeistofniveau controleren en bijvullen . . . . . . . . . . . . . . - Wisserbladen vervangen . . . . .
205 224 66 215 65 215 205 214
Scheidingsnet in bagageruimte (SW) 230 Selespeed versnellingsbak - (uitvoering 2.0 T.SPARK) . . . . . 94 - Oliepeil controleren . . . . . . . . . 200 Skiluik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45-221 Sleepogen . . . . . . . . . . . . . . . . 175 Slepen van de auto . . . . . . . . . .175-176 Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11-28 - Batterij afstandsbediening vervangen 33 - Noodsleutel bediening opendak 117
- Sleutel met afstandsbediening en uitklapbare metalen baard . . 29 - Sleutel voor uitschakeling diefstalalarm . . . . . . . . . . . . .11-14-28 - Start-/contactsleutel . . . . . . . . 11-28 Smeermiddelen (specificaties) . . 258 Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . 144 Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . 70 Specificaties . . . . . . . . . . . . . . . 250 Spiegelverlichting - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 112 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 165 Stadslicht - Gloeilamp achter vervangen . . .161-236 - Gloeilamp voor vervangen . . . . 159 - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 64 Start-/contactslot en stuurslot . . . 15-39 Startblokkering (Alfa Romeo CODE) 11-28 Starten met een hulpaccu . . . . . . 174 Stekkerdoos (SW) . . . . . . . . . . . 227 Stuurbekrachtiging - Belangrijke aanwijzingen . . . . . 140 - Oliepeil controleren en bijvullen 203 Stuurinrichting - Hendel stuurwielverstelling . . . 18-46
- Technische gegevens . . . . . . . . Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . Stuurwiel - Claxon . . . . . . . . . . . . . . . . . - Hendel stuurwielverstelling . . . Stuurwielverstelling . . . . . . . . . . Suggesties voor nuttige accessoires Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . .
256 16-39 10 18-46 18-46 150 4
Tankdop . . . . . . . . . . . . . . . . . 128 Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127 Tanken met de Alfa Romeo 156 . . . . . . . 26-127-233 Tankklepje openen . . . . . . . . . . . 91-129 Tankklepje openen in noodgevallen129-233 Technische gegevens . . . . . . . . . 241 Telefoon (inbouwvoorbereiding) . 115 Telepass (inbouwvoorbereiding) . . 115 Temperatuursensoren (klimaatregeling) 84 Tijdens de rit . . . . . . . . . . . . . . 136 Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Toevoegingsmiddel dieselbrandstof 128 Transmissie (Technische gegevens) 257 Trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 Trekken van aanhangers . . . . . .148-264
Veiligheidsgordels
. . . . . . .18-49-222 - Algemene opmerkingen over het gebruik 52 - Gebruik veiligheidsgordels achter 51 - Gordelspanners . . . . . . . . . . . 57 - Heupgordel . . . . . . . . . . . . . . 51 - Hoogteverstelling veiligheidsgordels achter (SW) . . . . . . . . . . . . . 222 - Hoogteverstelling veiligheidsgordels voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 - Omleggen veiligheidsgordel middenachter (SW) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 - Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . 53 - Veiligheidsgordels voor en achter 49 Velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260 Ventilatie . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Verbandtrommel (E.H.B.O.) . . . . . 179 Verlichting dashboardkastje - Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . 111 - Gloeilamp vervangen . . . . . . . 166 Versnellingsbak Selespeed - (uitvoering 2.0 T.SPARK) . . . . . 94 - Oliepeil controleren . . . . . . . . . 200 Versnellingsbakolie bijvullen . . . . . 198 Versnellingspook . . . . . . . . . . . . 93
275
Verwarming en ventilatie . . . . . . . Verwarming voorstoelen . . . . . . . Vloeistoffen (specificaties) . . . . . Volumetrische beveiliging . . . . . . Voordat u wegrijdt . . . . . . . . . . . Vullingstabel - Technische gegevens . . . . . . . .
78 43 258 37 135 250
Waarschuwings-/controlelampjes
76
Waarschuwingsknipperlichten - Inschakelen . . . . . . . . . . . . . . 23-90 Wegwijs in uw auto . . . . . . . . . . 27 Wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . 153 Wielen - Balanceren . . . . . . . . . . . . . . 143 - Praktische tips . . . . . . . . . . . . 141 - Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . 144 Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . .143-257 Winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138 Wisserbladen ruitenwisser - Tips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 - Wisserblad vervangen . . . . . . . 214
276
Zekeringen en relais -
Algemene aanwijzingen . . . . . 168 Hoofdzekeringen . . . . . . . . . . 168 Relais in dashboardkastje . . . . 170 Zekeringen boven zekeringenkast 170 Zekeringen en relais in dashboardkastje . . . . . . . . . . . 170 - Zekeringen en relais in de motorruimte . . . . . . . . . 171 - Zekeringen in zekeringenkast . . 169 - Zekeringentabel . . . . . . .172-173-239 Zitplaatsen achter - Armsteun in het midden . . . . . 45-221 - Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . 46-221 - Skiluik . . . . . . . . . . . . . . . . . 45-221 Zitplaatsen voor - Afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . 18-42 - Armsteun in het midden . . . . . 43 - Elektrische verwarming . . . . . . 43 - Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . 44 - Opbergvakken achter . . . . . . . 44 Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . 115
277
AFSTANDSBEDIENING MET RADIOFREQUENTIE: MINISTERIËLE GOEDKEURING Landencode
Land
Nummer typegoedkeuring
A
Oostenrijk
G131649J CEPT LPD-A
B
België
RTT/D/X1491
CH
Zwitserland
BAKOM 97.0516.K.P
CRO
Kroatië
LPD-041/97
CY
Cyprus
MCW 129/95 5/1997
D
Duitsland
G131649J CEPT LPD-D
DK
Denemarken
ALR 9741/Telestyrelsen
E
Spanje
E D.G./Tel. 07 97 0647
F
Frankrijk
970235 PPL 0
FIN
Finland
FI 97080075
GB
Groot Brittannië
12793
GBZ
Gibraltar
12000/120AG
GR
Griekenland
EK550
H
Hongarije
I
Italië
HB-23879/97 CEPT-LPD I DGPGF/4/2/03/338862/ FO/0002926/29/10/97
279
Landencode
280
Land
Nummer typegoedkeuring
IRL
Ierland
TRA 24/5/60/31
IS
IJsland
IS-2623-00
L
Luxemburg
L2822/10263-01H
N
Noorwegen
NO97000419-R
NL
Nederland
G131649J CEPT LPD-NL
P
Portugal
ICP-044TC-97
S
Zweden
UE 970090
SLO
Slovenië
N832/00
970235PPLO 23/07/97 SIEMENS
B Z T
G131 G127 649J 064H
E D.G.Tel. 07 97 0647 ministerie van verkeer en waterstaat G131649J
281
NOTITIES .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................................
283
.......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................................
284
.......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................................
285
.......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................................
286
MOTOROLIE: 35.000 DESKUNDIGEN ADVISEREN SELENIA De motor van uw auto is door de fabriek afgeleverd met Selenia-olie. Bij de werkplaatsen van het Alfa Romeodealernet kunt u Selenia 20K-motorolie verkrijgen die speciaal is afgestemd op de eisen van uw motor. 35.000 deskundigen in heel Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming en een perfecte werking van uw motor. Zorg dat er geen gebruikte olie in het milieu terechtkomt.
UW MONTEUR ADVISEERT SELENIA
WAAROM SELENIA? De motor van uw auto is in de fabriek gevuld met Alfa Romeo Selenia 20K, de olie voor automobilisten met een sportief hart. Alfa Romeo Selenia 20K is een olie op synthetische basis die voldoet aan de zwaarste internationale eisen, waardoor de geavanceerde technische eigenschappen van uw motor volledig tot hun recht kunnen komen. De olie garandeert optimale prestaties en een maximale bescherming van de motor onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden. Een belangrijk aspect daarbij is dat de olie is afgestemd op een gebruiksduur tot 20.000 km (vandaar de naam 20K). Alfa Romeo Selenia 20K is geschikt voor moderne multikleppen-benzinemotoren, met of zonder turbocompressor, en biedt de volgende voordelen: – een maximaal smerend vermogen, ook bij zeer zware thermische en mechanische belastingen; – een optimale werking van de katalysator. – een vermindering van het brandstofverbruik met maximaal 2%. Voor motoren met een hoog specifiek vermogen, die onder uitsproken sportieve omstandigheden worden gebruikt, adviseren wij olie van het type SELENIA Racing te gebruiken. Voor het gebruik in bijzonder koude klimaatsomstandigheden wordt Selenia Performer olie geadviseerd. Voor de zware bedrijfsomstandigheden waaraan turbodieselmotoren worden blootgesteld, is er daarnaast SELENIA Turbo Diesel. Deze olie draagt bij tot een verhoging van de betrouwbaarheid van dieselmotoren door: – een optimale reiniging van de inwendige delen; – een maximale bescherming tegen slijtage; – een goede vloeibaarheid bij lage temperaturen.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bandenmaat
1.6 T.SPARK
1.8 T.SPARK
2.0 T.SPARK
2.5 V6 24V
1.9 JTD
2.4 JTD
185/65 R15” 88H 205/55 R16” 89H
185/65 R15” 88V 205/55 R16” 89V
185/65 R15” 88V 205/60 R15” 91V 205/55 R16” 89V
205/60 R15” 91W 205/55 R16” 91W
185/65 R15” 88H 205/55 R16” 89H
185/65 R15” 88V 205/55 R16” 89V
– bij geringe belading (2 personen) Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
Voor Achter
2,2 2,2
– bij volle belading
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
2,5 2,5
Voor Achter
Noodreservewiel
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
Als langdurig met zeer hoge snelheden wordt gereden, moet de bandenspanning met 0,3 bar worden verhoogd.
MOTOROLIE VERVERSEN (liter) 1.6 T.SPARK
1.8 T.SPARK
2.0 T.SPARK
2.5 V6 24V
1.9 JTD
2.4 JTD
4,40
4,40
4,40
5,90
4,20
5,50
Periodieke olieverversing (en filter vervangen)
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
brandstoftank (LITERS) 1.6 T.SPARK
1.8 T.SPARK
2.0 T.SPARK
2.5 V6 24V
1.9 JTD
2.4 JTD
Inhoud brandstoftank
63
63
63
63
63
63
Reserve
7
7
7
7
7
7
Tank bij auto’s met benzinemotor alleen loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
ASSISTENZA TECNICA Viale Alfa Romeo 20020 Arese (MI) Copyright by Fiat Auto Nederland B.V. Publicatie n° 604.31.037 - 1e Editie - 09/2000 Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster SERVICE
Alle rechten voorbehouden. Nadruk, zowel geheel als gedeeltelijk, verboden zonder schriftelijke toestemming van Fiat Auto S.p.A. Eindredactie Satiz - Turijn
SERVICE
Nr. NL. 604.31.037 - 1e ED.