604.31.031 NL
INSTRUCTIEBOEK
ALFA
GTV
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa GTV ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboek helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto. De volgende pagina’s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw
Alfa GTV. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie hou-
den van de auto en milieubewust autorijden.
In het boekje “Alfa tot uw dienst” vindt u het garantiecertificaat, de bijbehorende voorwaarden en een overzicht van de speciale aanvullende service voor Alfa Romeo-cliënten. Want wie een Alfa Romeo koopt, koopt niet alleen een auto, maar ook de zekerheid van een uitgebreide ondersteuning en een efficiënte, snelle en wijdvertakte organisatie. Wij herinneren u er bovendien aan dat Alfa Romeo hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Alfa GTV buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.RE.-project. Dankzij dit project kunnen de Alfa Romeo-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Veel leesplezier en een goede reis.
1
Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onderhoud of reparatie natuurlijk op iedere Alfa Romeo-dealer een beroep kunt doen. Het boekje “Alfa tot uw dienst”
Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje “Alfa tot uw dienst“, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden. Verder treft u in dit boekje een schema aan voor het registreren van de uitgevoerde onderhoudsbeurten. Wij adviseren u de voorgeschreven onderhoudsbeurten tijdig door een Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. Regelmatig onderhoud is een essentiële voorwaarde voor een lange levensduur van de diverse mechanische componenten en zorgt ervoor dat uw Alfa Romeo voortdurend optimale prestaties levert bij een laag brandstofverbruik. Naleving van de onderhoudsvoorschriften is ook vereist om aanspraak op garantie te kunnen maken. Servicegids
Deze bevat de lijst met Alfa Romeo-dealers. De officiële dealers zijn te herkennen aan borden met het embleem en de naam van Alfa Romeo. De Alfa Romeo-organisatie in Italië kan ook worden gevonden onder de “A“ van Alfa Romeo in het telefoonboek. Niet alle uitvoeringen, die in dit instructieboekje worden beschreven, worden in alle landen verkocht. Slechts enkele hier beschreven accessoires worden standaard op de auto gemonteerd. Controleer bij uw dealer de lijst met beschikbare accessoires.
2
DE SYMBOLEN IN DIT BOEK Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boek worden gebruikt om de aandacht te richten op een bepaald onderwerp.
VEILIGHEID VAN DE INZITTENDEN
Let op: Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert.
CONDITIE VAN DE AUTO
Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen.
3
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Alfa GTV zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw Alfa GTV zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft.
SYMBOLEN DIE GEVAAR AANDUIDEN
Accu Corrosieve vloeistof.
Accu Ontploffingsgevaar.
Bovendien zijn de symbolen naar betekenis in groepen onderverdeeld: gevaar, verbod, waarschuwing en verplichting. Ventilateur Kan automatisch inschakelen, ook bij stilstaande motor.
Expansiereservoir Draai de dop niet los als de koelvloeistof nog heet is.
Bobine Hoge spanning.
4
Riemen en poelies Bewegende delen; niet dichtbij komen met lichaamsdelen of kledingstukken.
Hitteschilden - riemen - poelies - ventilateur Niet aanraken. AI
Slangen van de airconditioning Niet openen. Gas onder hoge druk.
RBAG
Airbag passagierszijde Plaats geen kinderzitjes op de passagiersstoel zolang de airbag niet buiten werking is gesteld. WAARSCHUWINGSSYMBOLEN
Krik Raadpleeg het instructieboekje. VERBODSSYMBOLEN
Katalysator Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg de paragraaf “Bescherming van het milieu“.
Accu Niet dichtbij komen met open vuur.
Stuurbekrachtiging De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel“.
Accu Houd kinderen op afstand.
Remcircuit De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel“.
5
VERPLICHTINGSSYMBOLEN Ruitenwissers Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel“. Accu Bescherm de ogen. Motor Gebruik uitsluitend de smeermiddelen die zijn aangegeven in de “Vullingstabel“.
Auto rijdt op milieuvriendelijke benzine Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
Expansiereservoir Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel“.
6
Accu - Krik Raadpleeg het instructieboekje.
INHOUD GEREED VOOR VERTREK WEGWIJS IN UW AUTO CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ACCESSOIRES MONTEREN ALFABETISCH REGISTER
7
De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd op de stand van zaken bij het ter perse gaan van dit instructieboek. In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt Alfa Romeo zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificatie en de uitrusting door te voeren. Wendt u voor meer informatie tot een Alfa Romeo-dealer.
8
GEREED VOOR VERTREK Op de volgende pagina’s vindt u alle informatie die u nodig hebt voor een correct gebruik van de auto. Binnen enkele minuten kunt u zich vertrouwd maken met de belangrijkste bedieningsorganen, controlelampjes en instrumenten waarmee uw nieuwe auto is uitgerust. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk ook de daarop volgende hoofdstukken in dit instructieboek te raadplegen.
DASHBOARD ................................................................................ pag. ALFA ROMEO CODE ............................................................................... ELEKTRONISCH DIEFSTALALARM ...................................................... CENTRALE PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING START-/CONTACTSLOT ......................................................................... PORTIEREN ............................................................................................... ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .......................................................... BUITENSPIEGELS .................................................................................. STUURWIEL .............................................................................................. ZITPLAATSEN ........................................................................................... VEILIGHEIDSGORDELS ........................................................................ INSTRUMENTENPANEEL ........................................................................ HENDELS AAN HET STUUR .................................................................. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN ............................................... MISTLAMPEN EN MISTACHTERLICHTEN .......................................... KLIMAATREGELING ................................................................................ BAGAGERUIMTE ..................................................................................... MOTORKAP .............................................................................................. TANKEN MET DE ALFA ROMEO GTV .................................................
10 12 14 16 16 17 18 19 19 20 21 22 23 23 24 24 25 25 26
9
P4Z00023
DASHBOARD
fig. 1
10
1
Uitstroomopeningen voor de zijruiten.
9
2
Luchtroosters aan de zijkanten.
10 Koelvloeistoftemperatuurmeter.
3
Schakelaarpaneel: koplampverstelling, ontgrendeling van tankluikje.
4
Instrumentenpaneel.
11 Passagiersairbag (optional op bepaalde uitvoeringen/bepaalde markten).
5
Bedieningshendel ruitenwissers/sproeiers.
6
Schakelaarpaneel: resettoets voor dagteller, lichtsterkteregelaar voor instrumentenpaneelverlichting.
7
Uitstroomopeningen voor de voorruit.
8
Middelste luchtroosters.
Klokje.
16 Schakelaars voor waarschuwings knipperlichten, mistlampen en mistachterlichten. 17 Brandstofmeter. 18 Start-/contactslot.
12 Dashboardkastje/documentenvak.
19 Hendel voor stuurwielverstelling.
13 Ontgrendeltoets voor kofferdeksel (in dashboardkastje).
20 Bestuurdersairbag en claxonbediening.
14 Bedieningsorganen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning.
21 Hendel voor motorkapontgrendeling.
15 Autoradio (optional op bepaalde uitvoeringen/bepaalde markten).
22 Bedieningshendel buitenverlichting. 23 Deksel van zekeringen- en relaiskast.
11
ALFA ROMEO CODE
DE SLEUTELS Bij de auto worden drie typen sleutels geleverd.
P4Z00002
De sleutel (A-fig. 2) met de bordeauxrode handgreep is de “master“-sleutel, waarvan slechts één exemplaar wordt geleverd. De overige sleutels zijn: – type 1 voor de basisuitvoeringen; – type 2 voor uitvoeringen met centrale portiervergrendeling of elektronisch diefstalalarm met afstandsbediening.
P4Z00001
Voor een nog betere bescherming tegen diefstalpogingen is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Alfa Romeo CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
fig. 2
12
fig. 3
Afhankelijk van de uitvoering worden er twee exemplaren van de rode sleutel (Bfig. 2) geleverd: – twee exemplaren van type 3 voor de basisuitvoeringen; – twee exemplaren van type 4 voor uitvoeringen met centrale portiervergrendeling of elektronisch diefstalalarm met afstandsbediening. De hoofdsleutel van type 3 dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). De hoofdsleutel van type 4 dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – de afstandsbediening van de centrale portiervergrendeling (indien van toepassing)
Van de rode “garage“-sleutel (C-fig. 3) wordt één exemplaar geleverd. Deze sleutel past uitsluitend op de portiersloten en in het contactslot en kan bijvoorbeeld worden gebruikt wanneer u de auto in bewaring geeft. De motor kan worden gestart, maar de bagageruimte en het dashboardkastje blijven vergrendeld (mits ze met een hoofdsleutel zijn vergrendeld). Bij de sleutels wordt een CODE-card (Dfig. 3) geleverd en bij auto’s met elektronisch diefstalalarm tevens twee noodsleutels (E-fig. 3); zie voor de werking het hoofdstuk “Diefstalalarm“.
BELANGRIJK De codenummers op de CODE-card en de bordeauxrode mastersleutel moeten op een veilige plaats worden bewaard. Het verdient aanbeveling om de elektronische CODE op de CODEcard altijd bij u te hebben, omdat deze bij een eventuele storing voor een noodstart moet worden gebruikt. BELANGRIJK Elke sleutel heeft zijn eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Wendt u voor het opslaan van nieuwe sleutels (tot een maximum van zeven) tot de Alfa Romeo-dealer.
Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
WERKING Iedere keer als u de contactsleutel in de stand STOP zet, schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. Als de blokkering is opgeheven, gaat het controlelampje (A-fig. 4) op het instrumentenpaneel kort knipperen. Als de code niet wordt herkend, blijft het Alfa Romeo CODE-controlelampje (A-fig. 4) samen met het EOBD-controlelampje (B-fig. 4) branden.
P4Z00003
– het elektronische diefstalalarm (indien van toepassing) – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig).
fig. 4
13
Volg in dat geval de aanwijzingen op die vermeld staan in de paragraaf “Alfa Romeo CODE“ in hoofdstuk 2.
INSCHAKELEN
(indien aanwezig) Het elektronische diefstalalarm wordt bediend via een ontvanger in het plafondlampje (A-fig. 5) en in- en uitgeschakeld via een in de sleutel (B-fig. 6) ingebouwde radiogolf-afstandsbediening. Het diefstalalarm werkt alleen als de sleutel uit het contactslot is genomen of in stand STOP staat.
Druk voor inschakeling op knop (C-fig. 6) van sleutel (B-fig. 6), richt de sleutel in de richting van de auto en laat de knop los. Bij de meeste uitvoeringen geeft het systeem een akoestisch signaal (“BIEP”), gaan de richtingaanwijzers ongeveer 3 seconden branden, wordt de portiervergrendeling ingeschakeld en gaat lampje (Dfig. 6) branden. De led (D-fig. 7) links van het instrumentenpaneel knippert als het alarm is ingeschakeld. BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen.
fig. 5
14
P4Z00035
P4Z00004
Als de sleutel circa 2 seconden op MAR staat en het CODE-controlelampje (A-fig. 4) gaat knipperen met intervallen van circa 0,6 seconden, dan zijn de sleutelcodes niet opgeslagen en wordt de auto niet door de Alfa Romeo CODE tegen diefstal beschermd. Wendt u direct tot een Alfa Romeodealer om de sleutelcodes te laten opslaan.
DIEFSTALALARM
fig. 6
UITSCHAKELEN Druk voor uitschakeling op de knop van de sleutel en laat de knop los.
DIEFSTALALARM BUITEN WERKING STELLEN
Sleutel in stand ON = systeem ingeschakeld.
Als de batterijen van de afstandsbediening leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, kunt u het systeem buiten werking stellen met de noodsleutel, die bij de sleutels van de auto is geleverd.
Sleutel in stand OFF = systeem buiten werking;
Verwijder het deksel (A-fig. 8), verwijder de rubber kap en steek de noodsleutel in het slot (B-fig. 9) op de sirene.
P4Z00006
De knipperende led op het dashboard dooft.
De sirene bevindt zich rechts in de motorruimte.
fig. 7
BELANGRIJK Bij uitgeschakeld diefstalalarm blijft het altijd mogelijk de centrale portiervergrendeling in en uit te schakelen met de afstandsbediening.
Bij bepaalde uitvoeringen kan alleen de werking van de sirene worden uitgeschakeld.
fig. 8
P4Z00008
Als het alarm automatisch wordt ingeschakeld, worden de portieren niet vergrendeld.
Bij de meeste uitvoeringen geeft het alarm twee akoestische signalen (“BIEP“), gaan de richtingaanwijzers ongeveer 2 seconden knipperen en worden de portieren ontgrendeld.
P4Z00007
Bij bepaalde uitvoeringen zal, ook als de knop van de afstandsbediening niet is ingedrukt, ongeveer 30 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP of PARK is gedraaid en een van de portieren of het kofferdeksel geopend en weer gesloten is, het alarm automatisch worden ingeschakeld.
fig. 9
15
Het systeem bestaat uit een in de sleutel ingebouwde zender (afstandsbediening) (B-fig. 11), en een ontvanger in het plafondlampje (A-fig. 10). Voor het ver-/ontgrendelen van de sloten moet u de zender op de auto richten en tegelijkertijd knopje (C-fig.11) indrukken en loslaten. Bij elke zender wordt een sticker geleverd, waarop het codenummer van de zender staat. Deze sticker moet (bij aflevering) in het betreffende vakje op de achterzijde van de CODE-card worden geplakt.
START-/CONTACTSLOT CONTACTSLOT De sleutel kan in een van de volgende vier standen worden gezet (fig. 12): – STOP: motor uit, startblokkering en stuurslot ingeschakeld, alle verbruikers met voeding via het contactslot uitgeschakeld behalve enkele (bijv. ontgrendeling kofferdeksel en tankluikje), sleutel uitneembaar. – MAR: contact aan. Startblokkering uitgeschakeld en alle elektrische verbruikers zijn inschakelbaar met uitzondering van enkele om veiligheidsredenen (bijv. ontgrendeling kofferdeksel en tankluikje). – AVV: motor starten.
– PARK: motor uit, startblokkering en stuurslot ingeschakeld, parkeerverlichting automatisch ingeschakeld, sleutel uitneembaar. BELANGRIJK Om de contactsleutel in stand PARK te zetten, moet knop (A-fig. 13) op het contactslot worden ingedrukt.
P4Z00009
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING
fig. 10
16
fig. 11
P4Z00010
P4Z00004
P4Z00005
fig. 12
fig. 13
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Alfa Romeodealer.
STUURSLOT Inschakelen: – zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: – draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
PORTIEREN Portiersloten ont-/vergrendelen: – Van buitenaf: draai de sleutel in het slot (A-fig. 14). – Van binnenuit: druk de knop (B-fig. 15) in om te vergrendelen of trek de knop omhoog om te ontgrendelen.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
P4Z00011
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag.
fig. 14
17
P4Z00012
Portier openen: – Van buitenaf: druk op knop (A-fig. 14). – Van binnenuit: trek aan hendel (C-fig. 15).
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING Schakelaars op het bestuurdersportier voor (fig. 16): A - Openen/sluiten ruit aan bestuurderszijde. B - Openen/sluiten ruit aan passagierszijde. Schakelaar op het passagiersportier voor (fig. 17): A - Openen/sluiten ruit aan passagierszijde.
P4Z00013
P4Z00014
fig. 15
fig. 16
18
fig. 17
BELANGRIJK Als u de schakelaars langer dan een seconde ingedrukt houdt, dan start de automatische werking: de ruit aan de bestuurderszijde sluit of opent geheel, terwijl de ruit aan de passagierszijde alleen opent. De ruitbeweging stopt zodra u nogmaals op de schakelaar drukt.
Ongeacht de stand van de contactsleutel en zelfs bij uitgenomen sleutel wordt de portierruit bij opening van het portier automatisch een klein stukje geopend; als u het portier sluit, sluit ook automatisch de ruit weer. Let er op dat passagiers (in het bijzonder kinderen) zich niet in de buurt van de ruiten bevinden tijdens het openen/sluiten van de portieren.
BUITENSPIEGELS Kies één van de twee spiegels met schakelaar (A-fig. 18).
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in de uitgeklapte stand (A-fig. 19)
STUURWIEL
staan.
U kunt het stuurwiel verstellen m.b.v. de hendel (fig. 20): A - Stuurwiel ontgrendeld B - Stuurwiel vergrendeld.
fig. 18
fig. 19
P4Z00262
Indien nodig kunnen de buitenspiegels van stand (A) in stand (B) worden geklapt (fig. 19).
P4Z00016
Verstel het stuur uitsluitend als de auto stil staat.
P4Z00201
Verstel de gekozen spiegel met knop (Bfig. 18).
fig. 20
19
ELEKTRISCHE VERSTELLING (fig. 22)
HANDMATIGE VERSTELLING (fig. 21)
Bediening voor: A - Verstelling in lengterichting B - Verstelling van rugleuning C - Verstelling van zittinghoek voor D - Verstelling van zittinghoek achter E - Hoogteverstelling F - Handmatige verstelling van lendensteun G - Handmatig omklappen van rugleuning H - Stoelverwarming.
P4Z00202
Bediening voor: A - Verstelling in lengterichting B - Omklappen van rugleuning C - Verstelling van rugleuning.
P4Z00271
STOELEN
fig. 21
20
fig. 22
De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat.
Pak de gesp (A-fig. 24) en trek de gordel uit totdat de gesp in de sluiting (B-fig. 24) kan worden gestoken.
Stel de hoogte van de gordelgeleider af door knop (B-fig. 23) in de drukken en de schuifring (C-fig. 23) omhoog of omlaag in één van de vergrendelde standen te zetten.
De gordel is juist bevestigd als de gesp hoorbaar blokkeert. Druk voor het losmaken van de gordel op de knop (C-fig. 24) met het op schrift “PRESS“.
fig. 23
P4Z00021
De hierna beschreven afstellingen moeten voordat u wegrijdt, worden uitgevoerd. Voer de afstellingen nooit in een rijdende auto uit.
Maak voor het omleggen de gordel los uit de houder (A-fig. 23) op de middenstijl.
P4Z00203
VEILIGHEIDSGORDELS
fig. 24
21
P4Z00022
INSTRUMENTENPANEEL
fig. 25 1 Snelheidsmeter 2 Controlelampjes (richtingaanwijzers (pijlen), verlichting, mistlampen, mistachterlichten en grootlicht). 3 Toerenteller. 4 Waarschuwingslampjes (laadstroom, motoroliedruk, Alfa Romeo CODE,
22
EOBD-systeem). 5 Kilometerteller en dagteller. 6 Waarschuwingslampjes (airbag, uitgeschakelde passagiersairbag, geopende portieren en kofferdeksel). 7 Waarschuwingslampjes (ABS, aangetrokken handrem/te laag remvloeistof-
niveau, versleten remblokken voor, veiligheidsgordels). BELANGRIJK Het meetbereik en de gevarenzone (rood) van de toerenteller en de snelheidsmeter zijn afhankelijk van de motoruitvoering van de auto.
fig. 26
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN Druk voor uit- en inschakeling van de waarschuwingsknipperlichten op knop (Afig. 28).
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
fig. 27
P4Z00026
BELANGRIJK Als u de ruitensproeiers inschakelt, schakelen na enige seconden ook automatisch de ruitenwissers gedurende enige seconden in.
P4Z00024
LINKER HENDEL (fig. 26) – Stand A = Richtingaanwijzers rechts. – Stand B = Richtingaanwijzers links. – In richting van het stuur getrokken (stand C) (stand zonder vergrendeling) = Grootlichtsignaal. – Naar voren gedrukt met ring (E) op 2 (stand D) (stand met vergrendeling) = Grootlicht. – Ring (E) op 0 = Verlichting uit. – Ring (E) op 3 (of bij bepaalde uitvoeringen/markten op 6 ) = Buitenverlichting. – Ring (E) op 2 = Dimlicht.
RECHTER HENDEL (fig. 27) – Stand A = Ruitenwissers uit. – Stand B = Wissen met interval met instelbare frequentie – In stand C = Continu wissen. – In stand D = Snel continu wissen. – Draaien E van de hendel = Instellen van het wisinterval. – In richting van het stuur getrokken (stand zonder vergrendeling) = Ruitensproeiers ingeschakeld.
P4Z00025
HENDELS AAN HET STUUR
fig. 28
23
KLIMAATREGELING
Druk voor in-/uitschakeling van de mistlampen op knop (B-fig. 29). Druk voor in-/uitschakeling van de mistachterlichten op knop (C-fig. 29).
BEDIENINGSORGANEN VOOR UITVOERINGEN MET VERWARMING (fig. 30)
A - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur.
A - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur.
B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid.
B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid. C - Draaiknop regeling luchtverdeling.
24
C - Draaiknop regeling luchtverdeling. D - Drukknop voor in-/uitschakeling aircocompressor. E - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
E - Drukknop voor in-/uitschakelen achterruit- en spiegelverwarming.
F - Drukknop voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming.
P4Z00242
D - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
P4Z00027
fig. 29
BEDIENINGSORGANEN VOOR UITVOERINGEN MET AIRCONDITIONING (fig. 31)
fig. 30
P4Z00029
MISTLAMPEN EN MISTACHTERLICHTEN
fig. 31
BAGAGERUIMTE
Draai voor het van buitenaf ontgrendelen het embleem (A-fig. 33) opzij en draai de sleutel (B-fig. 33) rechtsom.
MOTORKAP Openen: – Trek in het interieur aan hendel (Afig. 34).
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.
P4Z00030
Druk voor het van binnenuit ontgrendelen op knop (A-fig. 32) die uitsluitend bereikbaar is bij geopend dashboardkastje.
BELANGRIJK De ontgrendeling is mogelijk als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen.
– Druk aan de voorzijde op de hendel (B-fig. 35) van de beveiliging en trek de motorkap omhoog.
fig. 33
fig. 34
P4Z00033
P4Z00032
P4Z00031
fig. 32
fig. 35
25
TANKEN MET DE ALFA GTV
Druk op toets (A-fig. 36) om het luikje te openen en draai de tankdop los. De dop kan tijdens het tanken m.b.v. een haakje aan het luikje (A-fig. 37) worden gehangen.
Om verlies te voorkomen is de tankdop via een koord (fig. 37) aan de vulopening bevestigd. BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. BELANGRIJK Het luikje kan alleen worden geopend als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen.
fig. 36
26
P4Z00277
P4Z00276
Omdat uw auto is voorzien van systemen om het milieu te beschermen mag uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N. worden gebruikt. Tank nooit, zelfs niet in noodgevallen, loodhoudende benzine omdat hierdoor de katalysator onherstelbaar kan beschadigen. Als in de tank loodhoudende benzine terecht is gekomen (ook al is dat zeer weinig), dan MAG DE MOTOR NIET WORDEN GESTART. Probeer de benzine in de tank niet te verdunnen met loodvrije superbenzine, maar maak de tank en het brandstofcircuit geheel leeg.
Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
fig. 37
WEGWIJS IN UW AUTO Wij raden u aan de volgende pagina’s te lezen terwijl u comfortabel in uw nieuwe auto zit. Zo kunt u de in dit boekje beschreven delen direct herkennen en leert u in enkele minuten de bedieningsorganen en installaties kennen waarmee uw nieuwe auto is uitgerust.
ALFA ROMEO CODE ............................................................................. pag. ........28 ELEKTRONISCH DIEFSTALALARM............................................................... .......32 PORTIEREN MET AFSTANDSBEDIENING VER-/ONTGRENDELEN ..... ........37 START-/CONTACTSLOT .................................................................................. ........37 PORTIEREN ....................................................................................................... .......39 ZITPLAATSEN ................................................................................................... .......40 STUURWIEL VERSTELLEN ............................................................................. .......42 SPIEGELS VERSTELLEN ................................................................................. .......42 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................................................. .......43 VEILIGHEIDSGORDELS .................................................................................. .......44
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................................................. .......48 GORDELSPANNERS ........................................................................................ ........51 AIRBAG .............................................................................................................. ........52 HENDELS AAN HET STUUR .......................................................................... .......56 INSTRUMENTEN .............................................................................................. .......59 CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES ............................................... ........61 KLIMAATREGELING ........................................................................................ .......66 VERWARMING EN VENTILATIE .................................................................... .......68 AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH .......................................................... .......73 BEDIENINGSKNOPPEN ................................................................................. .......83 INTERIEURUITRUSTING ................................................................................ ........87 OPENDAK .......................................................................................................... .......89 BAGAGERUIMTE .............................................................................................. ........91 MOTORKAP ....................................................................................................... .......93 KOPLAMPEN .................................................................................................... ........94 ABS ................................................................................................95 MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) ................................................. .......98 AUTORADIO ...................................................................................................... ........99 TANKEN MET DE ALFA GTV ......................................................................... ......101 BESCHERMING VAN HET MILIEU ............................................................... ......102 INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS ....................................................... ......103
27
ALFA ROMEO CODE
DE SLEUTELS Bij de auto worden drie typen sleutels geleverd.
Bij verlies van de hoofdsleutel is het niet meer mogelijk werkzaamheden aan de Alfa Romeo CODE en de regeleenheid van de motor uit te voeren.
P4Z00001
In de handgreep van iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
De bordeaux-rode sleutel (A-fig. 1) waarvan u één exemplaar hebt ontvangen, is de “master“-sleutel. Deze dient voor het opslaan van de code van de andere sleutels. Wij raden u aan de sleutel alleen in uitzonderlijke gevallen te gebruiken.
P4Z00002
Voor een nog betere bescherming tegen diefstalpogingen is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Alfa Romeo CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen.
fig. 1
28
fig. 2
De sleutels zijn afhankelijk van het uitrustingsniveau: – type 1 voor de basisuitvoeringen; – type 2 voor uitvoeringen met centrale portiervergrendeling of elektronisch diefstalalarm met afstandsbediening. Afhankelijk van de uitvoering worden er twee exemplaren van de rode sleutel (Bfig. 1) geleverd: – twee exemplaren van type 3 voor de basisuitvoeringen; – twee exemplaren van type 4 voor uitvoeringen met centrale portiervergrendeling of elektronisch diefstalalarm met afstandsbediening. De hoofdsleutel van type 3 dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig).
De hoofdsleutel van type 4 dient voor: – het starten – de portiersloten – het kofferdekselslot – het slot van het dashboardkastje – het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren (afhankelijk van de uitvoering) – het in-/uitschakelen van het diefstalalarm (indien aanwezig) – het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
Bij de sleutels wordt de CODE-card (Dfig. 2) geleverd. Hierop staan de sleutelcodes (zowel de mechanische als de elektronische code, waarmee in noodgevallen de motor kan worden gestart) en twee vakjes voor de stickers van de afstandsbedieningen voor het diefstalalarm. Bij auto’s met diefstalalarm worden ook twee noodsleutels (E-fig. 2) geleverd; zie voor de werking het hoofdstuk “Diefstalalarm“. De CODE-card en de sleutel met bordeauxrode handgreep moeten op een veilige plaats worden opgeborgen. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
WERKING Iedere keer als u de contactsleutel in de stand STOP zet, schakelt de Alfa Romeo CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime code wordt door de sleutel verzonden en heeft meer dan 4 miljard combinaties. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de code heeft herkend via een in het start-/contactslot ingebouwde antenne.
Van de rode “garage“-sleutel (C-fig. 2), wordt één exemplaar geleverd. Deze sleutel past uitsluitend op de portiersloten en in het contactslot en kan bijvoorbeeld worden gebruikt wanneer u de auto in bewaring geeft. De motor kan worden gestart, maar de bagageruimte en het dashboardkastje blijven vergrendeld (mits ze met een hoofdsleutel zijn vergrendeld).
29
Als de code wordt herkend, gaat lampje (A-fig. 3) op het instrumentenpaneel kort knipperen. Als de code niet wordt herkend, blijft het CODE-controlelampje (A-fig. 3) branden samen met het EOBD-lampje (B-fig. 3).
P4Z00003
In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutel. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit zoals hierna beschreven, en wendt u vervolgens tot de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van de nieuwe sleutels (maximaal zeven), moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. Het CODE-controlelampje kan tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR gaan branden: 1) Als het lampje gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. als de spanning lager wordt). Zodra de auto stilstaat kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de motor uit, draai de contactsleutel in stand STOP; en vervolgens weer in stand MAR: het lampje gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het controlelampje blijft branden, dan moet de gehele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als het lampje blijft branden, dan moet u zich tot de Alfa Romeo-dealer wenden. 2) Als het controlelampje knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u onmiddellijk tot een Alfa Romeo-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
fig. 3
30
Voor het opslaan van de sleutelcodes is de bordeauxrode “master“-sleutel onmisbaar. Daarom moet deze sleutel op een veilige plaats worden bewaard en aan de Alfa Romeo-dealer samen met alle overige sleutels die in uw bezit zijn, worden overhandigd, als u een nieuwe sleutel in het systeem wilt laten opslaan. Sleutels die tijdens de opslagprocedure ontbreken, worden gewist om te voorkomen dat verloren of gestolen sleutels voor het starten van de auto kunnen worden gebruikt.
BELANGRIJK Het systeem wordt door een zekering beschermd (zie “Zekeringen“).
Als de contactsleutel in stand MAR staat en na ongeveer 2 seconden het CODE-controlelampje 2 keer per seconde gaat knipperen, dan wordt de auto niet afdoende door de Alfa Romeo CODE beschermd tegen eventuele diefstalpogingen. Wendt u in dit geval tot de Alfa Romeo-dealer om de sleutelcodes te laten opslaan.
Bij verkoop van de auto moet aan de nieuwe eigenaar de bordeauxrode sleutel (en alle overige sleutels) alsmede de CODE-card worden overhandigd.
NOODSTART Als de Alfa Romeo CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, kan de Alfa Romeo-dealer een noodstart uitvoeren met de code die op de CODEcard vermeld staat. U kunt ook zelf een noodstart uitvoeren volgens de hierna beschreven procedure. BELANGRIJK Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start.
Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald. 1) Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card staat vermeld. 2) Draai de contactsleutel in stand MAR. 3) Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het EOBD-controlelampje U gaat ongeveer acht seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 4) Het lampje U begint te knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden.
31
6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card.
DIEFSTALALARM
7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
BESCHRIJVING
9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien, zonder de sleutel in stand STOP te plaatsen. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1).
(indien aanwezig)
Het elektronische diefstalalarm wordt bediend via een ontvanger in het plafondlampje voor (A-fig. 4) en in- en uitgeschakeld via een in de sleutel (B-fig. 5) ingebouwde radiogolf-afstandsbediening. Het alarm bewaakt de portieren, de motorkap, het kofferdeksel, het start-/contactslot en de accukabels. Daarnaast regelt het de werking van de centrale portiervergrendeling.
fig. 4
32
De afstandsbediening is ingebouwd in de sleutel (B-fig. 5) en voorzien van een toets (C-fig. 5) en een led (D-fig. 5); via de toets wordt het commando gegeven en de led knippert als het signaal naar de ontvanger in het plafondlampje (A-fig. 4) wordt gezonden. BELANGRIJK Als u toets (C) indrukt en de led (D) knippert slechts één keer kort, dan moet de batterij worden vervangen, zoals hierna wordt beschreven.
P4Z00004
BELANGRIJKBij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart een Alfa Romeo-dealer te raadplegen.
AFSTANDSBEDIENING
P4Z00035
8) Als het lampjeU ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd.
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo-CODE en schakelt automatisch in als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd.
fig. 5
Programmeren Voor het programmeren van eventuele extra afstandsbedieningen, dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden.
Wendt u voor meer informatie tot de Alfa Romeo-dealer.
Batterijen vervangen
fig. 6
P4Z00006
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een batterijenbak of chemobox worden gedeponeerd. Vermijd blootstelling aan open vuur en hoge temperaturen. Houd ze buiten het bereik van kinderen.
P4Z00036
Als u op toets (A-fig. 6) van de afstandsbediening drukt en de led (B-fig. 6) knippert 1 keer kort en de led (Dfig. 7) op het dashboard blijft permanent branden (na het uitschakelen van het alarm), dan moeten de batterijen door nieuwe van hetzelfde type worden vervangen: open de kunststof huishelften bij de inkeping (C-fig. 6), plaats de nieuwe batterijen en let daarbij op de polariteit, sluit vervolgens de huishelften op elkaar aan en controleer of ze vergrendelen (fig. 6).
ALARM INSCHAKELEN Richt bij gesloten portieren, kofferdeksel en motorkap en het contactslot in stand STOP of PARK de sleutel met afstandsbediening in de richting van de auto. Druk op het knopje en laat het knopje los. Behalve bij uitvoeringen voor bepaalde landen geeft het systeem een geluidssignaal (“BIEP“), knipperen de richtingaanwijzers circa drie seconden, worden de portieren vergrendeld en gaat de led (Dfig. 7) links op het dashboard branden om aan te geven dat het alarm is ingeschakeld. Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin de led met een afwijkende frequentie knippert. Als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch waarschuwingssignaal. De led in de auto knippert zolang het diefstalalarm ingeschakeld blijft.
fig. 7
33
Belangrijk De werking van het diefstalalarm kan aangepast worden aan de verschillende wettelijke eisen in de diverse landen. Wendt u uitsluitend tot de Alfa Romeo-dealer om de werking te laten instellen, zodat een onjuiste werking van het diefstalalarm wordt voorkomen. Zelfdiagnose en controle van portieren, kofferdeksel en motorkap Als u na het inschakelen van het alarm een tweede “BIEP“ hoort, moet u het systeem uitschakelen, controleren of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel gesloten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen. Als de portieren, de motorkap en het kofferdeksel niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd. Als bij goed gesloten portieren, motorkap en kofferdeksel het geluidssignaal wordt herhaald, betekent dit dat door de zelfdiagnose van het systeem een storing is gesignaleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
34
UITSCHAKELEN U schakelt het alarm uit door het knopje van de afstandsbediening in te drukken. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzondering van bepaalde landen): – twee korte knipperingen van de richtingaanwijzers – de sirene zendt twee korte geluidssignalen (biep) uit – ontgrendeling van de portieren. BELANGRIJK Bij uitgeschakeld diefstalalarm blijft het altijd mogelijk de centrale portiervergrendeling in en uit te schakelen met de afstandsbediening. Als na uitschakeling van het systeem de led in de auto blijft branden (maximaal 2 minuten of totdat de sleutel in stand MAR wordt gezet), moet het volgende onthouden worden: – als het lampje constant blijft branden, betekent dit dat de batterijen van de afstandsbediening leeg zijn en vervangen moeten worden; – als het lampje blijft knipperen, maar met andere intervallen dan die bij een normale signalering, dan is geprobeerd de auto open te breken.
Het aantal keren knipperen geeft de reden van het alarm aan: 1 x knipperen: portier rechts 2 x knipperen: portier links 3 x knipperen: – 4 x knipperen: – 5 x knipperen: – 6 x knipperen: motorkap 7 x knipperen: kofferdeksel 8 x knipperen: losmaken kabels voor het starten van de auto 9 x knipperen: losmaken accukabels of doorknippen kabels van de sleutelschakelaar 10 keer knipperen: ten minste drie alarmoorzaken.
Als het diefstalalarm niet met de afstandsbediening is ingeschakeld, wordt het systeem automatisch ingeschakeld na ongeveer 30 seconden nadat de contactsleutel in stand STOP of PARK is gedraaid en voor de laatste keer één van de portieren geopend en weer gesloten is. Als het systeem is ingeschakeld, gaat het lampje in de auto knipperen, knipperen de richtingaanwijzers twee keer kort en klinken er twee geluidssignalen (biep). U schakelt het alarm uit door het knopje van de afstandsbediening in te drukken. Het alarm schakelt zichzelf ook automatisch in als de portieren met de sleutel worden vergrendeld. Als het alarm automatisch wordt ingeschakeld, worden de portieren niet vergrendeld.
WANNEER GAAT HET ALARM AF Bij ingeschakeld systeem, wordt het alarm in de volgende gevallen geactiveerd: – als één van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; – als de accu wordt losgekoppeld of de voedingskabels van het diefstalalarm of van de sleutelschakelaar worden losgemaakt; – bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR). Afhankelijk van de uitvoering schakelt het alarm de sirene (gedurende circa 25 seconden) en de richtingaanwijzers (gedurende circa 4,5 minuut) in. De weergavemethode en het aantal cyclussen zijn afhankelijk van het land waarop het alarm is ingesteld.
ALARM ONDERBREKEN Druk op het knopje van de afstandsbediening om het alarm te onderbreken of schakel het alarm uit door het dekseltje (A-fig. 8) te verwijderen en de sleutelschakelaar op de sirene linksom in de stand OFF te draaien, nadat de kunststof dop (B-fig. 9) is verwijderd. Als u het alarm uitschakelt m.b.v. de sleutelschakelaar, dan moet het alarm weer in bedrijf worden gesteld door de sleutelschakelaar rechtsom in de stand ON te draaien. Als u dit niet doet, dan bedient het systeem alleen de centrale portiervergrendeling.
P4Z00007
AUTOMATISCHE INSCHAKELING VAN HET ALARM (indien aanwezig)
Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie.
fig. 8
35
DIEFSTALALARM BUITEN WERKING STELLEN Om het diefstalalarm volledig buiten werking te stellen (bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie of als de accu van de auto vervangen moet worden, enz.), moet u het dekseltje (A-fig. 8) en het rubber dopje (B-fig. 9) verwijderen en de sleutelschakelaar linksom in de stand OFF draaien. Om het systeem weer in bedrijf te stellen moet u de schakelaar rechtsom in de stand ON draaien.
P4Z00008
De sirene bevindt zich rechts in de motorruimte.
fig. 9
36
BELANGRIJK Bij uitgeschakeld diefstalalarm kan wel de centrale portiervergrendeling m.b.v. de afstandsbediening worden bediend.
BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam het diefstalalarm buiten werking te stellen om te voorkomen dat de accu wordt uitgeput. MINISTERIËLE GOEDKEURING In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: – staan de verschillende typegoedkeuringen vermeld op de laatste pagina’s van dit boekje, na het alfabetische register (voor Duitsland, Nederland, Frankrijk en Spanje ook het goedkeuringscertificaat); – als voor de landen een zendmachtiging verplicht is, dan is de typegoedkeuring op de component vermeld. (afhankelijk van de uitvoering/land kan de code ook zijn aangebracht op de zender en/of ontvanger).
Elke zender is voorzien van een plaatje waarop het unieke codenummer van de bijbehorende zender staat. Dit plaatje moet (bij aflevering van de auto) in het vakje op de achterzijde van de CODE-card worden geplakt.
Het systeem bestaat uit een in de sleutel ingebouwde zender (afstandsbediening) (B-fig. 11) en een ontvanger in het plafondlampje(A-fig. 10).
fig. 10
CONTACTSLOT De sleutel kan in een van de volgende vier standen worden gezet (fig. 12): – STOP: motor uit, startblokkering en stuurslot ingeschakeld, alle verbruikers met voeding via het contactslot uitgeschakeld behalve enkele (bijv. ontgrendeling kofferdeksel en tankluikje), sleutel uitneembaar. – MAR: contact aan. Startblokkering uitgeschakeld en alle elektrische verbruikers zijn inschakelbaar met uitzondering van enkele om veiligheidsredenen (bijv. ontgrendeling kofferdeksel en tankluikje).
P4Z00005
P4Z00004
Richt de zender naar de auto voor het ver-/ontgrendelen van de sloten en druk kort op de toets (C-fig. 11).
START-/CONTACTSLOT
fig. 11
P4Z00009
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING MET AFSTANDSBEDIENING
fig. 12
37
BELANGRIJK Laat het slot niet in deze stand staan als de motor is uitgeschakeld. – AVV: motor starten. – PARK: motor uit, startblokkering en stuurslot ingeschakeld, parkeerverlichting automatisch ingeschakeld, sleutel uitneembaar.
BELANGRIJK De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering die via de contactsleutel wordt bediend. Als de motor niet aanslaat zie dan ook het hoofdstuk “Alfa Romeo CODE“.
BELANGRIJK Om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, moet u knop (A-fig. 13) bij het contactslot indrukken. Als de motor niet aanslaat, dan moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en de procedure herhalen. Het contactslot is voorzien van een beveiliging die voorkomt dat de sleutel in stand AVV kan worden gedraaid, als de motor draait.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
P4Z00010
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Alfa Romeo-dealer.
fig. 13
38
STUURSLOT Inschakelen: – zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: – draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
VAN BUITENAF OPENEN EN SLUITEN – Draai de sleutel, druk vervolgens op knop (A-fig. 14) en open het portier. – Sluit het portier en draai de sleutel rechtsom. VAN BINNENUIT OPENEN EN SLUITEN – Trek, om het portier te openen, aan hendel (C-fig. 15) onafhankelijk van de stand van knop (B-fig. 15).
BELANGRIJK Als een portier niet goed gesloten is, dan gaat er een waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. CENTRALE PORTIERVERGRENDELING. De centrale portiervergrendeling werkt op de sloten van beide portieren. Hierbij is het een vereiste dat beide portieren goed gesloten zijn.
P4Z00011
– Druk om te voorkomen dat het portier van buitenaf wordt geopend knop (B-fig. 15) omlaag.
Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen.
fig. 14
P4Z00012
PORTIEREN
Centraal vergrendelen: – van buitenaf: sluit de portieren en draai de sleutel in één van de voorportiersloten; – van binnenuit: sluit de portieren en druk één van de knoppen (B-fig. 15) op de portieren omlaag voor het centraal vergrendelen of omhoog om de portieren te ontgrendelen. BELANGRIJK – U kunt de knop niet omlaag drukken als het portier niet goed gesloten is. – Als de portieren centraal vergrendeld zijn, dan ontgrendelen ze beide als de hendel op de binnenzijde van één van de portieren wordt uitgetrokken. – Bij een onderbreking in de elektrische voeding (doorgebrande zekering, lege accu enz.), blijft het altijd mogelijk de portieren afzonderlijk handmatig zowel van buitenaf met de sleutel als van binnenuit te ver- en ontgrendelen.
fig. 15
39
De portieren zijn voorzien van een dorpelverlichting (A-fig. 16) die de grond naast de auto verlicht. De verlichting gaat automatisch branden bij opening van een portier.
De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat. HANDMATIGE VERSTELLING (fig. 17) Verstellen in lengterichting
P4Z00037
Trek de beugel (A) omhoog en verplaats de stoel naar voren of naar achteren. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
fig. 16
40
Rugleuning verstellen Verstel de rugleuning door hendel (C) omhoog te trekken en de rugleuning met het bovenlichaam in de gewenste stand te drukken. Rugleuning omklappen Trek voor toegang tot het achtercompartiment de hendel (B) omhoog en kantel de rugleuning naar voren.
Controleer nadat de rugleuning is teruggekanteld of deze goed vergrendeld is.
P4Z00202
ZITPLAATSEN
INSTAPVERLICHTING
Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan.
fig. 17
De bedieningsknoppen voor verstelmogelijkheden zijn: A - Verstelling in lengterichting
1) contactsleutel in stand MAR;
fig. 18
U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met schakelaar (A) aan de buitenzijde van de stoel.
C - Verstelling van zittinghoek achter D - Hoogteverstelling E - Verstelling van rugleuning F - Handmatige verstelling van lendensteun in de rugleuning G - Handmatig omklappen van rugleuning.
P4Z00272
2) contactsleutel in stand STOP of uitgenomen: – gedurende circa 3 minuten na opening van een portier – gedurende 7 seconden na sluiten van beide portieren.
De elektrisch verstelbare stoelen hebben tevens stoelverwarming.
B - Verstelling van zittinghoek voor
Na inschakeling gaat een controlelampje (B) op de schakelaar branden. HOOFDSTEUN (fig. 20) De voorstoelen zijn uitgerust met hoofdsteunen.
P4Z00038
De elektrische stoelverstelling werkt onder de volgende omstandigheden:
STOELVERWARMING (fig. 19) (indien aanwezig)
fig. 19
P4Z00204
STOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (fig. 18) (indien aanwezig)
fig. 20
41
SPIEGELS INSTELLEN
STUURWIELVERSTELLING Het stuurwiel is in hoogte- en in lengterichting verstelbaar. Trek de hendel (A-fig. 21) naar het stuur (stand 1), stel het stuurwiel af, druk de hendel naar voren (stand 2) en controleer of de stuurkolom geblokkeerd is.
BUITENSPIEGELS U kunt de spiegel afstellen m.b.v. keuzeschakelaar (A-fig. 23) en knop (Bfig. 23) op de tunnelconsole.
ACHTERUITKIJKSPIEGEL De spiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtige botsing losschiet.
– Kies met keuzeschakelaar (A-fig. 23) de gewenste spiegel (rechts of links).
Met het hendeltje (A-fig. 22) kunt u de spiegel in twee verschillende standen zetten: normale stand of anti-verblindingsstand.
–Plaats knop (B-fig. 23) in één van de vier richtingen, waardoor de hiervoor gekozen spiegel wordt versteld.
De afstelling mag uitsluitend bij een stilstaande auto plaatsvin-
fig. 21
42
fig. 22
P4Z00201
P4Z00017
P4Z00040
den.
fig. 23
De spiegels hebben een elektrische verwarmingsweerstand die u kunt inschakelen door toets (A-fig. 25) in te drukken.
P4Z00016
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in de uitgeklapte stand (A-fig. 24) staan.
Op bepaalde uitvoeringen kunnen spiegels met een gebogen spiegelglas zijn gemonteerd. De buitenspiegels met een bol spiegelglas (op bepaalde uitvoeringen) kunnen de afstandswaarneming beïnvloeden.
fig. 24
P4Z00041
Als de breedte van de spiegels problemen oplevert in een nauwe doorgang dan kunnen de spiegels van stand A in stand (B-fig. 24) worden geklapt.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING U kunt de zijruiten openen en sluiten door op een van de toetsen te drukken, als de contactsleutel in stand MAR staat. BELANGRIJK Als u de schakelaars langer dan een seconde ingedrukt houdt, dan start de automatische werking: de ruit aan de bestuurderszijde sluit of opent geheel, terwijl de ruit aan de passagierszijde alleen opent. De ruitbeweging stopt zodra u nogmaals op de schakelaar drukt. Ongeacht de stand van de contactsleutel en zelfs bij uitgenomen sleutel wordt de portierruit bij opening van het portier automatisch een klein stukje geopend; als u het portier sluit, sluit ook automatisch de ruit weer. Let er op dat passagiers (in het bijzonder kinderen) zich niet in de buurt van de ruiten bevinden tijdens het openen/sluiten van de portieren.
fig. 25
43
TOETSEN OP BESTUURDERSPORTIER (fig. 26) A - Openen/sluiten ruit aan bestuurderszijde. B - Openen/sluiten ruit aan passagierszijde. TOETS OP PASSAGIERSPORTIER (fig. 27) Met toets (A) kan de ruit aan de passagierszijde geopend/gesloten worden. Houd de toets niet ingedrukt als de ruit volledig geopend of geslo-
Het onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het sluiten van een ruit altijd of de inzittenden niet verwond kunnen worden door de beweging van de ruit zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. Verwijder altijd de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
P4Z00013
P4Z00014
ten is.
fig. 26
44
fig. 27
VEILIGHEIDSGORDELS VEILIGHEIDSGORDELS VOOR EN ACHTER De auto is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat, waardoor veel bewegingsvrijheid ontstaat. De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van elektronisch geregelde gordelspanners. De onderste bevestigingspunten zijn direct met de stoel verbonden, zodat de bescherming optimaal is in elke stand van de stoel.
Voor maximale bescherming is het raadzaam om de rugleuning van de stoel in een zo recht mogelijke stand te plaatsen en de gordel zo strak mogelijk om borst en bekken te dragen. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
Pak aan de buitenzijde van de stoel de gesp (A-fig. 28), trek de gordel uit totdat de gesp volledig in de sluiting (Bfig. 28) kan worden gestoken. De veiligheidsgordel is goed vergrendeld als u tijdens het insteken van de gesp in de sluiting een duidelijke klik hoort. Voor het losmaken van de gordel moet u op toets (C-fig. 28) drukken. De rolautomaat blokkeert als u de gordel snel uittrekt, bij hard remmen of bij botsingen.
P4Z00021
Als de oprolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel.
gen tijdens een botsing geringer. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. Druk om de hoogte te regelen op knop (B-fig. 29) van het vergrendelmechanisme en schuif gelijktijdig beugel(C-fig. 29) in de gewenste stand.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
P4Z00205
Maak voor het omleggen de gordel los uit de houder (A-fig. 29) op de middenstijl.
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR Het bovenste bevestigingspunt van de veiligheidsgordels voor kan in vier verschillende standen worden gezet. Hierdoor is de gordel in hoogte verstelbaar. Pas de hoogte van de gordel altijd aan het postuur van de inzittende aan. Dankzij deze voorzorgsmaatregel werkt de gordel beter en is het risico op verwondin-
fig. 28
fig. 29
45
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER De achterzitplaatsen zijn uitgerust met driepuntsveiligheidsgordels met een oprolautomaat. Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om.
P4Z00206
Voor een maximale bescherming moeten de gordels achter worden vastgemaakt, zoals in fig. 30 is aangegeven.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS
P4Z00207
Controleer na de afstelling altijd of de beugel in één van de vaste standen vergrendeld is door bij losgelaten knop (B-fig. 29) de beugel verder te drukken zodat het mechanisme vergrendelt in één van de vaste standen, als dit nog niet het geval was.
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). fig. 30
46
fig. 31
Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen (fig. 32).
fig. 32
P4Z00209
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, kan de gordel toch verzwakt zijn.
P4Z00208
De gordelband mag niet gedraaid zijn en moet goed tegen het lichaam van de inzittende aanliggen. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen, zodat wordt voorkomen dat u tijdens een botsing onder de gordel uitschuift.Draag geen voorwerpen (sieraden, gespen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam van de passagier verhinderen (fig. 31).
Zwangere vrouwen dienen zich bij het gebruik van veiligheidsgordels strikt aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Het verdient aanbeveling om als voorzorgsmaatregel het onderste deel van de gordel meer naar beneden om te leggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (fig. 33). HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT – Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is. – U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep.Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. – Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
fig. 33
47
KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vier groepen: Groep 0 gewicht: 0-10 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: 15-25 kg Groep 3gewicht: 22-36 kg
48
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Alfa Romeo Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Alfa Romeo-modellen.
Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden)
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kg moeten worden vervoerd in een kinderzitje met een kussen (fig. 35), dat naar voren is gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
P4Z00045
De afbeelding geeft uitsluitend richtlijnen voor de montage. Monteer het wiegje volgens de instructies die de fabrikant verplicht is bij te leveren.
GROEP 1
fig. 34
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
P4Z00046
GROEP 0 Baby’s tot 10 kg moeten achterstevoren (fig. 34) worden vervoerd in wiegjes, die het achterhoofd steunen en er voor zorgen dat bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf.
fig. 35
49
GROEP 2
GROEP 3
Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd.
Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een kussen vervoerd worden (fig. 37). De borstomvang is dan van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
P4Z00047
De afbeelding geeft uitsluitend richtlijnen voor de montage. Monteer het wiegje volgens de instructies die de fabrikant verplicht is bij te leveren.
Hieronder worden de veiligheidsnormen voor het vervoeren van kinderen aangegeven. 1)Plaats het kinderzitje bij voorkeur op één van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. 2) Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. P4Z00048
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen (fig. 36).
fig. 36
50
fig. 37
3) Als de airbag buiten werking wordt gesteld, bij uitvoeringen waarbij dit mogelijk is, moet altijd gecontroleerd worden of het systeem ook daadwerkelijk is uitgeschakeld. Het betreffende gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden. 4) De afbeeldingen in dit boekje geven uitsluitend richtlijnen; Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. 5) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 6) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem. 7) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 8) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 9) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. 10) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanners kunnen slechts één keer werken en treden ook in werking als de veiligheidsgordel niet is omgelegd. Wendt u als de gordelspanners hebben gewerkt tot een Alfa Romeo-dealer om de gordelspanners te laten vervangen. De levensduur van het systeem is 10 jaar gerekend vanaf de productiedatum die op een sticker staat vermeld; na deze periode moeten de gordelspanners worden vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: tot die omstandigheden worden geen trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs gerekend. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer als ze hebben gewerkt.
Het is streng verboden de gordelspanners te demonteren of open te maken. Onderhoud van de gordelspanners moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Alfa Romeo-dealer.
51
AIRBAG
AIRBAGS VOOR (fig. 39)
middellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing.
De auto is uitgerust met een airbag voor de bestuurder en kan optioneel op bepaalde uitvoeringen/in bepaalde landen zijn uitgerust met een passagiersairbag (fig. 38).
Beschrijving en werking
Bij een ongeval verwerkt een regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
(voor bepaalde landen/uitvoeringen) De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing. De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst: – in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; – een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan passagierszijde.
P4Z00049
P4Z00050
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die on-
fig. 38
52
fig. 39
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij een botsing kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt. De airbag voor (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
Bij botsingen tegen snel vervormbare of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen, geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij zijdelingse aanrijdingen met andere auto’s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de auto of de vangrail), wordt de airbag niet geactiveerd omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig) De airbag voor aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel.
Als de airbag volledig opgeblazen is, vult deze het grootste deel van de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier.
ZEER GEVAARLIJK Bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag voor aan passagierszijde mag geen kinderzitje op de voorstoel worden gemonteerd. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra u geen kinderen meer vervoert.
Airbag voor aan passagierszijde uitschakelen Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. U schakelt de airbag uit door de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar op de rechter zijde van de middenconsole te steken (fig. 40).
Bedien de schakelaar alleen als de motor uit staat en de contactsleutel is uitgenomen. P4Z00051
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd.
fig. 40
53
De sleutelschakelaar (fig. 40) heeft twee standen: 1) Airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P) het lampje op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. 2) Airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF F): het lampje op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden, totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld.
Het waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde voor F geeft eventuele storingen aan in het waarschuwingslampje van de airbag zelf ¬. In dat geval is de situatie op het instrumentenpaneel als volgt: – waarschuwingslampje storing airbag ¬ is gedoofd; – waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde F knippert (langer dan de normale 4 seconden). Zet de motor onmiddellijk uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer. ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met een Alfa Romeo-dealer.
54
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de schakelaar voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde in stand ON) ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel en/of de airbagmodule aan de passagierszijde. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Laat bij diefstal of poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, de airbag door een Alfa Romeo-dealer controleren.
De airbags kunnen ook inschakelen als de auto stilstaat, de contactsleutel in stand MAR staat, de motor draait en de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mag zich, ook bij een stilstaande auto, absoluut geen kind op de zitplaats voor bevinden. Als bij stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
De airbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
55
Met hendel (A-fig. 41) bedient u de richtingaanwijzers en de buitenverlichting.
De buitenverlichting wordt ingeschakeld als u de draaiknop van stand O op stand 3 (of bij bepaalde uitvoeringen op 6) (fig. 43) draait.
Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, gaan ook de instrumentenpaneelverlichting en de symboolverlichting van de bedieningsknoppen op het dashboard branden.
fig. 41
56
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 3 branden.
Buitenverlichting uitgeschakeld Als het symbool O op de draaiknop tegenover het merkstreepje staat, dan is de buitenverlichting uitgeschakeld (fig. 42).
P4Z00052
BELANGRIJK Alleen als het contactslot in stand PARK staat, blijft de buitenverlichting branden, ongeacht de stand van de draaiknop.
Buitenverlichting
fig. 42
P4Z00054
De systemen die met de hendels aan het stuur worden bediend, kunt u alleen bedienen als de contactsleutel in de stand MAR staat.
HENDEL LINKS
P4Z00053
HENDELS AAN HET STUUR
fig. 43
Dimlicht
Grootlichtsignaal
Richtingaanwijzers
De dimlichten worden ingeschakeld als u de draaiknop van stand 3 in stand 2 (fig. 44) zet.
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop (fig. 46).
Grootlicht
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 1 branden.
Plaats de hendel in de (vergrendelde) stand (fig. 47): A - de rechter richtingaanwijzers worden ingeschakeld. B - de linker richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 1 branden.
BELANGRIJKHet grootlichtsignaal wordt gegeven met het grootlicht. Om bekeuringen te vermijden, dient u zich aan de geldende verkeerswetgeving te houden.
fig. 44
Als het stuurwiel weer in de rechtuitstand komt, dan schakelen de richtingaanwijzers automatisch uit en komt de hendel weer in de middelste stand.
P4Z00056
P4Z00055
Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje Ÿ of Δ knipperen.
fig. 45
P4Z00057
Als de draaiknop in stand 2 staat, dan kan worden overgeschakeld tussen dimen grootlicht door de hendel naar het dashboard te drukken (vergrendelde stand) (fig. 45).
fig. 46
57
BELANGRIJK Als u kort richting wilt aangeven, voor het uitvoeren van een manoeuvre waar voor het stuur wiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag (A of B) zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
HENDEL RECHTS Met hendel (A-fig. 48) bedient u de ruitenwissers en -sproeiers.
Hendel (E-fig. 50) draaien = instellen van het wisinterval.
Ruitenwissers De hendel kan in vier verschillende standen worden gezet (fig. 49): A - Ruitenwisser uitgeschakeld. P4Z00060
B - Wissen met interval met instelbare frequentie. C - Langzaam continu wissen. D - Snel continu wissen.
P4Z00061
P4Z00058
P4Z00059
fig. 49
fig. 47
58
fig. 48
fig. 50
De ruitensproeier stopt zodra u de hendel loslaat. BELANGRIJK Als u de ruitensproeiers inschakelt, schakelen na enige seconden ook automatisch de ruitenwissers gedurende enige seconden in.
fig. 51
Druk de knop kort in voor het op nul zetten van de dagteller.
SNELHEIDSMETER - KILOMETERTELLER (fig. 52) A - Snelheidsmeter. B - Totaal-kilometerteller. C - Dagteller.
P4Z00062
Als u de hendel loslaat, zal de wisser nog enkele slagen maken en vervolgens uitschakelen of doorgaan in de gekozen stand van de hendel en draaiknop (Afig. 51).
BELANGRIJK Het meetbereik en de gevarenzone (rood) van de toerenteller en de snelheidsmeter zijn afhankelijk van de motoruitvoering van de auto.
De drukknop (D-fig. 53) voor het op nul zetten van de dagteller is rechts op het instrumentenpaneel geplaatst.
fig. 52
P4Z00064
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelt de ruitensproeier in (fig. 51).
INSTRUMENTEN
P4Z00063
Ruitensproeiers
fig. 53
59
Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dan draait de motor met extreem hoge toerentallen.
BRANDSTOFMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR BRANDSTOFRESERVE (fig. 55)
Het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden.
A - Brandstofmeter voor de voorraad brandstof in de tank.
De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
B - Waarschuwingslampje voor brandstofreserve.
fig. 54
60
KLOKJE (fig. 56) Het klokje is een elektronisch kwartsklokje.
De tank heeft een inhoud inclusief reserve van 70 liter.
Druk voor het instellen van de tijd op knop (A). Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een minuut. Als u het betreffende knopje ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door. BELANGRIJK Als de elektrische voeding wordt onderbroken (bijv. door het loskoppelen van de accu of na het vervangen van de zekering) dan stopt het klokje. Als de voedingsspanning is hersteld, moet het klokje op tijd worden gezet.
fig. 55
P4Z00067
P4Z00066
Het waarschuwingslampje geeft aan dat nog ongeveer 9 liter brandstof aanwezig is.
P4Z00065
TOERENTELLER (fig. 54)
fig. 56
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (fig. 57)
B - Waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur. Als het lampje gaat branden, betekent dit dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; het is in dat geval raadzaam de motor uit te zetten en contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
A - Koelvloeistoftemperatuurmeter. Onder normale omstandigheden staat de wijzernaald ongeveer in het midden van de schaal. Als de wijzernaald in de buurt komt van de maximale waarden, moet gas worden teruggenomen.
BELANGRIJK De wijzernaald kan ook in het rode gebied komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het is in dat geval raadzaam om de auto te stoppen en de motor enige minuten uit te zetten. Rijd vervolgens verder, zo mogelijk met een hogere snelheid.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Ÿ
Richtingaanwijzer links (knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel (pijlen) omlaag wordt gezet of samen met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
3
Buitenverlichting
P4Z00068
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt ingeschakeld.
Δ
Richtingaanwijzer rechts (knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel (pijlen) omhoog wordt gezet of samen met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
fig. 57
61
5
Mistlampen
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
1 Grootlicht Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
4
Mistachterlicht
Het lampje gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
F
Uitgeschakelde passagiersairbag (optioneel op bepaalde uitvoeringen)
Het lampje brandt als de airbag aan de passagierszijde met de contactsleutel buiten werking is gesteld.
62
¢ Alfa Romeo CODE Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan knippert het lampje een keer en daarna dooft het. Als de contactsleutel in stand MAR staat en het lampje blijft branden, dan duidt dit op een storing: zie “Alfa Romeo CODE“. Als de lampjes U en ¢tegelijk branden, dan is er een storing in de Alfa Romeo CODE.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als de lampjes > en x gelijktijdig branden bij een draaiende motor, dan kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
in antiblokkeersys> Defect teem (ABS) Het lampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem. Het conventionele remsysteem blijft werken zonder antiblokkeersysteem. Neem zo spoedig mogelijk contact op met de Alfa Romeo-dealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven.
Geopende portieren, motorkap, kofferdeksel De lampjes gaan branden wanneer de aangegeven portieren, de motorkap of het kofferdeksel niet goed zijn gesloten.
¬
Storing in airbag/gordelspanners
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als bij een draaiende motor het lampje gaat branden, dan is er een storing in een airbag of de gordelspanners
Als het lampje ¬ niet gaat branden, blijft branden of gaat branden tijdens het rijden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeodealer.
<
Veiligheidsgordels
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje enige seconden branden om u er aan te herinneren dat de veiligheidsgordels moeten worden omgelegd.
d
Versleten remblokken voor
Het lampje gaat branden als u het rempedaal intrapt en de remblokken voor zijn versleten. Als het lampje d tijdens het rijden gaat branden, ter wijl het rempedaal niet is ingetrapt, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Als het lampje gaat branden bij ingetrapt rempedaal, laat dan zo snel mogelijk de remblokken voor vervangen.
BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren.
x
Aangetrokken handrem en/of te laag remvloeistofniveau
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na enige seconden doven. Het lampje brandt: – als de handrem is aangetrokken; – als het vloeistofniveau voor het remsysteem/koppelingbediening in het reservoir te laag is als gevolg van een lekkage in het hydraulische circuit; – gelijktijdig met lampje > bij een storing in de elektronische remdrukverdeling (EBD).
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft branden terwijl de handrem is losgezet, wendt u dan direct tot de Alfa Romeo-dealer.
63
U
Storing in motormanagementsysteem (EOBD)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: 1) constant branden: duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen. 2) Knipperend: mogelijke beschadiging van de katalysator (zie de paragraaf
64
“EOBD-systeem“ in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. U dient zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeodealer.
w
Te lage laadstroom
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het moet doven direct nadat de motor is gestart (als de motor draait met stationair toerental, dan kan dit iets langer duren). Als het lampje blijft branden, dan moet u zich onmiddellijk tot de Alfa Romeodealer wenden.
v Te lage motoroliedruk Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven zodra de motor is aangeslagen.
ç
K Brandstofreserve
Het lampje is ingebouwd in de brandstofmeter. Het gaat branden als er nog circa 9 liter brandstof in de tank resteert.
ç
Ingeschakeld diefstalalarm (optioneel op bepaalde uitvoeringen)
Het lampje links op het instrumentenpaneel knippert als het diefstalalarm is ingeschakeld.
Een kleine vertraging in het doven van het lampje is toegestaan bij stationair draaiende motor. Als de motor zwaar belast is geweest, dan mag het lampje flauw knipperen bij stationair toerental, als het maar direct dooft zodra er iets gas wordt gegeven.
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
ç
hoge koelvloeistoftemu Te peratuur
Het lampje is ingebouwd in de koelvloeistoftemperatuurmeter. Als het lampje gaat branden, betekent dit dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; het is in dat geval raadzaam de motor uit te zetten en contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
65
P4Z00210
KLIMAATREGELING
fig. 58
66
LUCHTROOSTERS (fig. 58) A - Luchtroosters voor ontwasemen/ ontdooien van voorruit. B - Verstelbare uitstroomopeningen aan zijkant. C - Luchtroosters voor ontwasemen/ ontdooien van zijruiten voor.
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN EN AAN ZIJKANTEN VERSTELLEN Druk voor het openen van de luchtroosters (A-fig. 59) op de lamel bij punt (B-fig. 60).
De luchtstroom kan in de gewenste richting worden versteld door de lamellen van de luchtroosters (fig. 60) te draaien.
D - Verstelbare luchtroosters in het midden.
fig. 59
P4Z00071
P4Z00070
E - Luchtroosters in beenruimte.
fig. 60
67
VERWARMING EN VENTILATIE
A
B
D
C
P4Z00263
BEDIENINGSORGANEN
E
fig. 61 A - Draaiknop voor regeling luchttemperatuur. B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid. C - Draaiknop regeling luchtverdeling.
68
D - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
E - Drukknop voor in-/uitschakelen achterruit- en spiegelverwarming.
DRAAIKNOP VOOR REGELING LUCHTTEMPERATUUR
DRAAIKNOP VOOR LUCHTVERDELING
Draai knop (A-fig.61) rechts- of linksom om de temperatuur van de lucht naar het interieur resp. te verhogen of verlagen.
Door de draaiknop (C-fig.61) met het merkteken tegenover de symbolen te zetten, kunnen de volgende standen worden gekozen:
DRAAIKNOP VOOR REGELING AANJAGERSNELHEID
¥ Luchtstroom naar de bovenste uitstroomopeningen, de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant. De luchtstroom kan worden geregeld met de bedieningsorganen van de luchtroosters.
Met knop (B-fig.61) kan een van de aanjagersnelheden worden gekozen, waardoor de hoeveelheid lucht naar het interieur kan worden ingesteld: – In stand 0 wordt er uitsluitend lucht door de rijwind (bij een rijdende auto) in het interieur gevoerd. – In de standen 1 t/m 5 worden achtereenvolgens de vier snelheden van de aanjager ingeschakeld; als u met lage snelheid rijdt, is het raadzaam de aanjager in te schakelen voor een betere ventilatie.
μ Luchtstroom verdeeld over de hiervoor beschreven luchtroosters en de uitstroomopeningen in de beenruimten. w Luchtstroom naar de beenruimten. ≤ Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten. - Luchtstroom naar de voorruit en zijruiten voor ontwasemen/ontdooien.
Z Automatische keuze van de luchtverdeling voor een snelle ontwaseming en ontdooiing van de voorruit en zijruiten, inschakeling van de achterruitverwarming en de spiegelverwarming (zie de paragraaf “Snel ontwasemen en/of ontdooien van de voorruit, de zijruiten en de achterruit“). DRUKKNOP VOOR IN-/ UITSCHAKELEN RECIRCULATIEFUNCTIE Als u knop v (D-fig. 61) indrukt, wordt de recirculatie ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden. Bij ingeschakelde recirculatie komt er geen buitenlucht meer in het interieur en wordt voor bijvoorbeeld een snelle verwarming, de lucht in het interieur direct behandeld mits de aanjager in een stand tussen 1 en 5 staat. Druk de knop nogmaals in om de recirculatiefunctie uit te schakelen.
69
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is raadzaam het systeem niet lang achter elkaar te gebruiken, vooral niet als u met meerdere personen in de auto zit. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de lucht sneller verwarmd worden als de behandelde lucht een hogere temperatuur heeft dan de buitenlucht. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller beslaan.
DRUKKNOP VOOR IN-/UITSCHAKELEN ACHTERRUIT- EN SPIEGELVERWARMING. Als u knop ( (E-fig. 62) indrukt, worden de achterruitverwarming en de spiegelverwarming ingeschakeld; tegelijkertijd gaat het lampje op de schakelaar branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen, door nogmaals op de knop te drukken. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden niet beschadigd worden.
70
VERWARMING Ga voor het instellen van de gewenste temperatuur als volgt te werk: – draai knop (A-fig.62) voor de temperatuurregeling in het RODE gebied. – draai knop (B-fig.62) voor de luchtopbrengst in de gewenste stand. – draai knop (C-fig.62) voor de luchtverdeling in stand: μ Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant en naar de uitstroomopeningen in de beenruimten (bij een koele of koude buitentemperatuur). w Voor verwarming van de beenruimten (bij een zeer koude buitentemperatuur). ≤ Luchtstroomverdeling tussen voorruit en zijruiten en beenruimten in interieur (om te voorkomen dat de voorruit en de zijruiten beslaan).
Ga voor een maximale verwarming als volgt te werk: bij koude motor d.w.z. als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan 70°C (wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter staat links van het midden van de schaal van 50 tot 90°C): – draai knop (A-fig. 62) rechtsom in de uiterste stand (RODE gebied); – zet draaiknop (B-fig. 62) op de eerste of tweede snelheid van de aanjager (merkteken op de knop op 1 of 2); bij warme motor d.w.z. als de koelvloeistoftemperatuur
hoger is dan 70°C (wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter staat rechts van het midden van de schaal van 50 tot 90°C): – draai knop (A-fig. 62) rechtsom in de uiterste stand (RODE gebied); – zet draaiknop (B-fig. 62) op de maximale aanjagersnelheid (merkteken op de knop op 5). ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR – Schakel de recirculatie uit (lampje op knop (D-fig.62) gedoofd), als deze was ingeschakeld. – Draai knop (A-fig.62) voor regeling van de temperatuur rechtsom in de uiterste stand (RODE gebied).
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. BELANGRIJKOntdooien vindt het snelst plaats bij een warme motor. Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen: – luchtrecirculatie uitgeschakeld, lampje op knop (D-fig. 62) gedoofd; – draaiknop voor de temperatuurregeling (A-fig. 62) in het rode gebied; – aanjager ten minste in stand 3; – draaiknop voor de luchtverdeling (Cfig. 62) op symbool - met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen als de ruiten dreigen te beslaan.
P4Z00242
– Draai knop (B-fig. 62), voor regeling van de luchtopbrengst op de maximum snelheid van de aanjager.
– Draai knop (C-fig. 62), voor de luchtverdeling op het symbool -.
fig. 62
71
Druk om de achterruit en de buitenspiegels te ontdooien of te ontwasemen op knop ( (E-fig. 62). SNEL ONTDOOIEN/ONTWASEMEN VAN DE VOORRUIT, DE ZIJRUITEN VOOR EN DE ACHTERRUIT Door inschakeling van functie Z werkt het systeem als volgt voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit, de zijruiten voor en de achterruit: – maximale luchtopbrengst en hoogste temperatuur; – luchtrecirculatie uitgeschakeld (lampje v (D-fig. 62) gedoofd) waarbij lucht van buiten binnenstroomt; – luchtverdeling naar de voorruit en zijruiten voor; – achterruitverwarming ingeschakeld (lampje ( (E-fig. 62) brandt); – spiegelverwarming ingeschakeld. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan met de draaiknop voor de luchtverdeling een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft.
72
BELANGRIJK De werking van functie Z is maximaal bij warme motor. Bij een “koude“ auto (lage buiten- en interieurtemperatuur en koude motor), wordt de luchtopbrengst beperkt tot 35% van de maximum capaciteit om te voorkomen dat er een grote hoeveelheid koude lucht in het interieur wordt gevoerd.
VENTILATIE – draai knop (A-fig.62) voor de temperatuurregeling in het BLAUWE gebied – draai knop (B-fig.62) voor de luchtopbrengst in de gewenste stand. – zet knop (C-fig. 62) voor luchtverdeling op symbool ¥. Op kille dagen kan het nuttig zijn het interieur iets te verwarmen. Draai hiervoor knop (A-fig. 62) iets rechtsom (begin RODE gebied) en draai knop (C-fig. 62) op het symbool μ.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
(optional op bepaalde uitvoeringen)
P4Z00028
BEDIENINGSORGANEN
fig. 63 A -Draaiknop voor regeling luchttemperatuur. B - Draaiknop regeling aanjagersnelheid. C - Draaiknop luchtverdeling.
D - Drukknop in-/uitschakelen aircocompressor. E - Drukknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
F - Drukknop voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming.
73
Het systeem gebruikt koelmiddel R134a, dat voldoet aan de geldende wetgeving en dat bij lekkage niet schadelijk is voor het milieu. Gebruik nooit een ander koelmiddel, omdat andere middelen ongeschikt zijn voor de componenten van het systeem.
Met de airconditioning kan de gewenste temperatuur in het interieur constant worden gehouden. Ga hiervoor als volgt te werk: – stel de gewenste temperatuur in m.b.v. draaiknop (A-fig. 64); – zet draaiknop (B-fig. 64) op stand AUTO.
74
BELANGRIJK De compressor kan met de hand of automatisch worden in- en uitgeschakeld. Zie voor het omschakelen tussen beide mogelijkheden de paragraaf “Compressorwerking van handmatig op automatisch overschakelen”. DRAAIKNOP VOOR REGELING LUCHTTEMPERATUUR Draai knop (A-fig.64) rechts- of linksom om de temperatuur van de lucht naar het interieur resp. te verhogen of verlagen. Als draaiknop (B) in stand AUTO staat en draaiknop (A) in een uiterste stand wordt gedraaid (linksom/rechtsom), worden resp. de functies voor maximale koeling en maximale verwarming ingeschakeld zoals beschreven op de volgende pagina’s.
DRAAIKNOP VOOR REGELING AANJAGERSNELHEID Door draaiknop (B-fig. 64) te draaien is het mogelijk: – stand AUTO te kiezen voor een optimale werking van het systeem zodat zo snel mogelijk de gewenste temperatuur wordt bereikt; – één van de vier aanjagersnelheden te kiezen om de beschikbare luchthoeveelheid te regelen en zo de gewenste temperatuur te handhaven. in stand “0” de aanjager volledig uit te schakelen: in dit geval wordt er uitsluitend lucht in het interieur gevoerd als de auto rijdt, mits de luchtrecirculatie is uitgeschakeld (lampje op toets v (Efig. 64) gedoofd).
DRAAIKNOP VOOR LUCHTVERDELING
≤ Luchtstroom verdeeld over voorruit/zijruiten voor en de beenruimten
Door de draaiknop (C-fig.64) met het merkteken tegenover de symbolen te zetten, kunnen de volgende standen worden gekozen:
- Luchtstroom naar de voorruit en zijruiten voor ontwasemen/ontdooien.
¥ Luchtstroom naar de bovenste uitstroomopeningen, de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant. De luchtstroom kan worden geregeld met de bedieningsorganen van de luchtroosters μ Luchtstroom verdeeld over de hiervoor beschreven luchtroosters en de uitstroomopeningen in de beenruimten.
Z Automatische keuze van de luchtverdeling voor een snelle ontwaseming en ontdooiing van de voorruit en zijruiten, inschakeling van de achterruitverwarming en de spiegelverwarming (zie de paragraaf “Snel ontwasemen en/of ontdooien van de voorruit, de zijruiten, de achterruit en de buitenspiegels“).
DRUKKNOP VOOR IN-/ UITSCHAKELEN AIRCONDITIONING Als u op knop √ (D-fig. 64) drukt, schakelt de aircocompressor in en gaat de aanjager op de eerste snelheid werken; ook als de draaiknop (B-fig. 64) voor de luchtopbrengst in stand 0 staat. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het betreffende lampje. De compressor werkt alleen bij een draaiende motor.
P4Z00029
w Luchtstroom naar de beenruimten.
fig. 64
75
AUTOMATISCHE OF HANDMATIGE BEDIENING VAN DE COMPRESSOR De in-/uitschakeling van de compressor kan automatisch of handmatig plaatsvinden. De omschakelprocedure is als volgt. Uitgangsomstandigheden: – contactsleutel in stand STOP; – draaiknop (A-fig. 65) rechtsom in de uiterste stand (maximale verwarming); – draaiknop (B-fig. 65) op 0; – draaiknop (C-fig. 65) op ¥.
– draai de contactsleutel in stand STOP. Als u de procedure herhaalt, wordt weer de handmatige werking ingeschakeld, waardoor de compressor alleen wordt ingeschakeld als u dat wilt, behalve in de gevallen v en Z die staan aangegeven in de tabel FUNCTIES VAN DE AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING. BELANGRIJK Als na het starten van de motor het controlelampje ingeschakelde compressor (knop D-fig. 65) ongeveer 15 seconden gaat knipperen, is er een storing in de airconditioning. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
Als u knop v (E-fig. 65) indrukt, wordt de recirculatie ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden. Hierdoor komt geen buitenlucht meer in het interieur en wordt de lucht in het interieur direct behandeld , mits de aanjager in een stand tussen AUTO en 4 staat of wanneer de airconditioning is ingeschakeld; lampje op knop (D-fig. 65) brandt. Druk de knop nogmaals in om de recirculatiefunctie uit te schakelen. Als de recirculatie wordt ingeschakeld, wordt automatisch ook de compressor ingeschakeld en gaat het betreffende lampje branden, om het beslaan van de ruiten te voorkomen. U kunt de compressor uitschakelen met drukknop √ (D-fig. 65).
P4Z00029
Automatische werking inschakelen: – draai de contactsleutel in stand MAR (zonder de motor te starten); – zet knop (B-fig. 65) achtereenvolgens in stand AUTO-0-AUTO-0;
fig. 65
76
DRUKKNOP VOOR IN-/UITSCHAKELEN RECIRCULATIEFUNCTIE
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem “Verwarming“ of “Koeling“, de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is raadzaam het systeem niet lang achter elkaar te gebruiken, vooral niet als u met meerdere personen in de auto zit.
DRUKKNOP VOOR IN-/UITSCHAKELEN ACHTERRUIT- EN SPIEGELVERWARMING. Als u knop ( (F-fig. 65) indrukt, dan worden de achterruit- en de spiegelverwarming ingeschakeld en gaat het bijbehorende lampje branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop in te drukken.
TEMPERATUURSENSOREN De sensor voor de interieurtemperatuur (G-fig. 66) bevindt zich op het instrumentenpaneel naast de knop voor regeling van de luchttemperatuur. De sensor voor de buitentemperatuur bevindt zich onder de buitenspiegel aan de passagierszijde (H-fig. 66). BELANGRIJK De sensoren mogen nooit worden opengemaakt. Wendt u bij twijfel over de juiste werking tot de Alfa Romeo-dealer.
P4Z00072
BELANGRIJK Als de motor wordt uitgezet, onthoudt het systeem of de compressor en de recirculatiefunctie zijn ingeschakeld; deze situatie wordt aangegeven door het branden van de lampjes naast de drukknoppen (D-fig. 65) en (Efig. 65). Als de motor wordt gestart, dan worden de beide functies ingeschakeld, als ze daarvoor ook ingeschakeld waren. fig. 66
77
POLLENFILTER MET ACTIEVE-KOOLDEELTJES Het pollenfilter reinigt de lucht mechanisch via het elektrostatische principe, zodat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen stofdeeltjes, pollen enz. bevat. Door de laag actieve kooldeeltjes aan de onderzijde van het pollenfilter wordt ook de concentratie van luchtverontreinigende bestanddelen verminderd. Het filter werkt als er buitenlucht in het interieur stroomt (recirculatie uitgeschakeld) en functioneert het best als de ruiten zijn gesloten.
Laat het filter ten minste een keer per jaar controleren door de Alfa Romeodealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Als de auto veel over stoffige wegen of bij geconcentreerde luchtvervuiling rijdt, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd en vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken.
KOELING Ga voor het koelen van de lucht, bij draaiende motor en gesloten ruiten, als volgt te werk: – Zet knop (A-fig. 67) voor de temperatuurregeling in de gewenste stand. – Zet knop (B-fig. 67) voor de luchtopbrengst op: - gewenste snelheid om de luchttoevoer te regelen - AUTO als u de automatische werking van de aanjager wilt inschakelen (de gewenste temperatuur wordt hierdoor sneller bereikt). – Zet knop (C-fig. 67) voor luchtverdeling op symbool ¥. – Zij- en middenroosters: geheel open. – Druk knop √ (D-fig. 67) voor inschakeling van de compressor in (lampje brandt). Voor een gematigde koeling moet u de temperatuur verhogen door draaiknop (A-fig. 67) rechtsom te draaien.
78
Als de werking van de compressor automatisch wordt geregeld en met draaiknop (A-fig. 67) een lagere temperatuur wordt ingesteld dan de buitentemperatuur, wordt de compressor automatisch ingeschakeld en gaat het lampje op knop √ (D-fig. 67) branden. Ga voor maximale koeling als volgt te werk: – zet draaiknop (A-fig. 67) linksom in de uiterste stand (blauwe gebied); – zet draaiknop (B-fig. 67) op AUTO.
Op deze manier wordt een minimale temperatuur verkregen met maximale luchtopbrengst. Als de recirculatie wordt ingeschakeld met knop v (E-fig. 67), wordt de lucht sneller gekoeld. Het verdient aanbeveling om de airconditioning slechts zeer kort of alleen bij zeer hoge temperaturen maximaal te laten koelen. Hierdoor wordt een te sterke afkoeling van het interieur voorkomen.
ONTWASEMING EN/OF ONDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR – Schakel de recirculatie uit (lampje op knop (E-fig. 67) gedoofd), als deze was ingeschakeld. – Zet knop (C-fig. 67) voor luchtverdeling op symbool -. – Schakel de compressor in (lampje op knop (D-fig. 67) brandt). Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven. BELANGRIJKOntdooien vindt het snelst plaats bij een warme motor. Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
P4Z00029
– luchtrecirculatie uitgeschakeld, lampje op knop (E-fig. 67) gedoofd; – aanjager ten minste op de 2e snelheid;
fig. 67
79
– zet de knop van de luchtverdeling (C-fig. 68) op symbool - met de mogelijkheid stand ≤ in te schakelen als de ruiten dreigen te beslaan;
SNEL ONTDOOIEN/ONTWASEMEN VAN DE VOORRUIT, DE ZIJRUITEN VOOR, DE ACHTERRUIT EN DE BUITENSPIEGELS
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan met de draaiknop voor de luchtverdeling een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft.
– aircocompressor ingeschakeld, lampje op knop (D-fig. 68) brandt.
Als de functie Z is ingeschakeld, werkt het systeem automatisch , zoals hierna aangegeven, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit, de zijruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels:
BELANGRIJK Bij een warme motor werkt de functie Z maximaal (zie (*) bij de tabel “Functies van de automatisch geregelde airconditioning”).
BELANGRIJK Een belangrijk kenmerk van de airconditioning is dat deze de lucht ontvochtigt. Het is daarom altijd aan te raden om de aircocompressor in te schakelen met knop √ (D-fig. 68) om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Druk om de achterruit te ontdooien of ontwasemen op knop ( (F-fig. 68).
– maximale luchtopbrengst en hoogste temperatuur; – luchtrecirculatie uitgeschakeld (lampje v (D-fig. 68) gedoofd) waarbij lucht van buiten binnenstroomt; – compressor ingeschakeld (lampje op knop √ (D-fig. 68) brandt); – luchtverdeling naar de voorruit en zijruiten; – verwarming van de achterruit en de buitenspiegels ingeschakeld (lampje op toets ( (F-fig. 68) brandt).
80
VERWARMING Ga voor het instellen van de gewenste temperatuur als volgt te werk: – Zet knop (A-fig. 68) voor de temperatuurregeling in de gewenste stand.
Ga voor een maximale verwarming als volgt te werk:
μ Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant en naar de uitstroomopeningen in de beenruimten (bij een koele of koude buitentemperatuur).
– draai knop (A-fig. 68) rechtsom in de uiterste stand (maximale temperatuur);
w Voor verwarming van de beenruimten (bij een zeer koude buitentemperatuur). ≤ Luchtstroomverdeling tussen voorruit en zijruiten en beenruimten in interieur (om te voorkomen dat de voorruit en de zijruiten beslaan).
– zet draaiknop (B-fig. 68) op AUTO. Op deze manier wordt snel een maximale temperatuur verkregen met een maximale luchtopbrengst (zie (*) bij de tabel “Functies van de automatisch geregelde airconditioning”). Het verdient aanbeveling om de airconditioning slechts zeer kort of alleen bij zeer lage temperaturen maximaal te laten verwarmen. Hierdoor wordt een te sterke verwarming van het interieur voorkomen.
P4Z00029
– Zet knop (B-fig. 68) voor de luchtopbrengst op: - gewenste snelheid om de luchttoevoer te regelen - in stand AUTO voor automatische werking van de aanjager.
– Zet knop (C-fig. 68) voor de luchtverdeling in stand:
fig. 68
81
AUTOMATISCH GEREGELDE AIRCONDITIONING Uitgevoerde handeling
Automatisch geregelde functie
Zichtbare Melding
Reden
Starten van de auto (contactsleutel in de stand MAR)
Inschakeling compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatauur (•)
Lampje op knop √ (D-fig. 68) brandt
Om de gewenste temperatuur snel te bereiken en te handhaven
Ingestelde temperatuur wijzigen (Knop (A-fig. 68) rechtsom/linksom draaien)
Inschakeling compressor als de gewenste temperatuur lager of gelijk is aan de buitentemperatauur (•)
Lampje op knop √ (D-fig. 68) brandt
Om de gewenste temperatuur snel te bereiken en te handhaven
Inschakeling recirculatie (op knop (Efig. 68) v) drukken)
Inschakeling compressor
Lampjes op knoppen √ (D) en v (E-fig. 68) branden
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen
Inschakeling functie Z (knop (C-fig. 68) volledig rechtsom draaien)
Inschakeling compressor Uitschakeling recirculatie Inschakeling achterruitverwarming Maximale luchtopbrengst (*) Maximale luchttemperatuur (**)
Lampje op knop √ (D-fig. 68) brandt Lampje op knop v (E) gedoofd Lampje op knop ( (F) brandt
Voor snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten
(•) Alleen als het systeem is ingesteld volgens de aanwijzingen in de paragraaf “Automatische of handmatige bediening van de compressor”. (*) Bij een “koude” auto (lage buitentemperatuur, lage interieurtemperatuur en lage koelvloeistoftemperatuur) wordt de luchtopbrengst verminderd tot 35% van de maximale luchtopbrengst, om te voorkomen dat er in het interieur een te grote toevoer is van koude lucht. (**) De temperatuur van de verspreide lucht staat in relatie tot de koelvloeistoftemperatuur
82
BEDIENINGSORGANEN
MISTACHTERLICHT
MISTLAMPEN Druk voor inschakeling op knop (A-fig. 69) op de middenconsole. De lampen werken alleen als de buitenverlichting, dimlicht/grootlicht is ingeschakeld. Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 5 branden. Druk knop (A) nogmaals in om de mistlampen uit te schakelen.
Tegelijkertijd gaat op het instrumentenpaneel lampje 4 branden. Als u de contactsleutel in stand STOP draait, schakelt het mistachterlicht automatisch uit. Het schakelt pas weer in als na het starten opnieuw op knop (B) wordt gedrukt. Druk de schakelaar nogmaals in om het mistachterlicht uit te schakelen. BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van het mistachterlicht aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen.
Druk voor inschakeling op knop (A-fig. 70), ongeacht de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar en werken de richtingaanwijzers en de controlelampjes voor de richtingaanwijzers op het instrumentenpaneel. Druk knop (A) nogmaals in om de waarschuwingsknipperlichten uit te schakelen. BELANGRIJK Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
fig. 69
P4Z00026
P4Z000264
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van de mistlampen aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen.
Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Druk voor inschakeling op knop (B-fig. 69) op de middenconsole.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
fig. 70
83
Bedieningsknop (A-fig. 71) links naast het instrumentenpaneel kan in vier standen worden gezet die overeenkomen met een van de onderstaande beladingsgraden. Als de auto beladen is, moet de hoogte van de koplampen worden afgesteld. Stand 0: 1 persoon (bestuurder); Stand 1: 2÷4 personen; Stand 2: 2÷4 personen en bagage in bagageruimte.
TANKKLEPJE OPENEN U opent het tankklepje door op knop (B-fig. 71) te drukken, als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen.
OP NUL ZETTEN VAN DE DAGTELLER Houd om de dagteller op nul te zetten de drukknop (A-fig. 72) rechts op het instrumentenpaneel langer dan een seconde ingedrukt. LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL Draai voor het regelen van de lichtsterkte van het instrumentenpaneel, bij ingeschakelde buitenverlichting, knop (B-fig. 72).
P4Z00073
Stand 3: 1 persoon (bestuurder) en bagage in bagageruimte.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
P4Z00074
KOPLAMPVERSTELLING
fig. 71
84
fig. 72
Knop (A-fig. 73) voor het ontgrendelen van het kofferdeksel in is het dashboardkastje geplaatst. BELANGRIJK De ontgrendeling is uitsluitend mogelijk als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen. BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet terug, zodat brand wordt voorkomen. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop (A-fig.74) om de brandstoftoevoer weer te herstellen.
fig. 73
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Als de contactsleutel in stand MAR staat en de handrem is aangetrokken, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. U kunt de handrem inschakelen door de hendel omhoog te trekken, totdat de auto niet meer kan rollen. Handrem uitschakelen: – Trek hendel (A-fig. 75) iets omhoog en druk de vergrendelknop (B-fig. 75) in. – Houd de knop (B) ingedrukt en laat de hendel zakken.
P4Z00075
P4Z00030
Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een botsing boven een bepaalde intensiteit, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. De schakelaar is op het linker zijpaneel onder het dashboard geplaatst.
HANDREM
fig. 74
P4Z00076
ELEKTRISCHE ONTGRENDELING VAN HET KOFFERDEKSEL
fig. 75
85
In noodgevallen (bijv. bergopwaarts starten) is het raadzaam de knop (Bfig. 75) altijd ingedrukt te houden.
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan de Alfa Romeo-dealer de handrem afstellen.
VERSNELLINGSPOOK De uitvoering 2.0 T.SPARK is uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen, en de uitvoering 3.0 V6 24V met een handgeschakelde versnellingsbak met zes versnellingen. Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en de versnellingspook in de stand plaatsen die overeenkomt met de gekozen versnelling. Het afgebeelde schema met de standen van de versnellingen staat ook op de pook van de knop. Om de 6e versnelling in te schakelen, moet de hendel iets naar rechts geduwd worden om te voorkomen dat per ongeluk de 4e wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het terugschakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
omhoog worden getrokken. Laat de schuifring los als de achteruit is ingeschakeld. Om vanuit de achteruit een andere versnelling in te schakelen, hoeft de schuifring niet omhoog te worden getrokken. Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: Let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
P4Z00077
Voor het inschakelen van de achteruit (R) moet de auto stilstaan en de versnellingspook vanuit de vrijstand naar rechts worden verplaatst en vervolgens naar achteren. Bij de uitvoering 3.0 V6 24V moet voor het inschakelen van de achteruit, de schuifring onder de pookknop (met de hand waarmee u de pooknop bedient) fig. 76
86
De interieurverlichting bestaat uit een plafondlampje (A-fig. 77) en een leeslampje (B). PLAFONDLAMPJE
P4Z00078
Het plafondlampje (A-fig. 77) gaat automatisch branden: – als de portiervergrendeling wordt uitgeschakeld met de afstandsbediening; – als de sleutel in het slot van één van de portieren wordt gestoken; – als één van de knopjes aan de binnenzijde van de portieren omhoog wordt getrokken (met uitgenomen contactsleutel);
fig. 77
DASHBOARDKASTJE
Het plafondlampje dooft bij het starten van de motor of ongeveer 7 seconden na het sluiten van het portier; als het portier geopend blijft, dooft het plafondlampje na ongeveer 3 minuten.
Trek voor het openen van het dashboardkastje met ontgrendeld slot de hendel (A-fig. 78) omhoog.
Het plafondlampje kan ook worden ingeschakeld door op de knop (C-fig. 77) te drukken. Druk om het plafondlampje uit te schakelen nogmaals op de knop.
Slot in stand 2 = hendel vergrendeld.
LEESLAMPJE Het leeslampje (B-fig. 77) kan worden in-/uitgeschakeld door op de knop (D-fig. 77) te drukken.
Slot in stand 1 = hendel vrij
Rijd niet met geopend dashboardkastje: hierdoor kan de voorpassagier verwondingen oplopen bij een ongeval. Het dashboardkastje is voorzien van een binnenverlichting (B-fig. 79) die gaat branden als het dashboardkastje wordt geopend en de buitenverlichting is ingeschakeld. P4Z00080
INTERIEURVERLICHTING
– als een portier wordt geopend.
P4Z00079
INTERIEURUITRUSTING
fig. 78
fig. 79
87
OPBERGVAK OP TUNNELCONSOLE (fig. 80-81)
ASBAK EN AANSTEKER
In de tunnelconsole tussen de twee voorstoelen bevindt zich een opbergvak; het opbergvak kan bereikt worden door het klepje (A-fig. 81) omhoog te trekken.
Druk om de aansteker te gebruiken, als de sleutel in stand MAR staat, de knop (B-fig. 82) in; na enige seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
Bij ingeschakelde buitenverlichting is de asbak verlicht.
Om de asbak te legen, moet de asbak worden uitgenomen door het dekseltje iets omhoog te trekken (zoals is afgebeeld). Plaats de asbak weer in de houder en druk de asbak iets aan.
De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
P4Z00083
P4Z00211
Voor gebruik van de asbak moet het dekseltje (A-fig. 82) worden geopend door er licht op te drukken.
Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken.
Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitscha-
P4Z00212
fig. 80
fig. 81
88
fig. 82
kelt.
Ze kunnen voor de voorruit worden gedraaid. Op de achterkant van de zonneklep aan passagierszijde (A-fig. 83) bevindt zich een spiegeltje, terwijl de zonneklep aan bestuurderszijde (B-fig. 83) een documentenvakje bevat.
INBOUWVOORBEREIDING TELEFOON
OPENDAK
Als optional kan de auto zijn uitgerust met een inbouwvoorbereiding voor een mobiele telefoon.
De elektrische bediening werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat.
De voorbereiding bestaat uit: – antenne (met dubbele functie radio/telefoon) op de linker achterspatbord;
P4Z00213
– aansluitkabels voor antenne en elektrische voeding.
fig. 83
(indien aanwezig)
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding uitsluitend door de Alfa Romeo-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
P4Z00214
ZONNEKLEPPEN
fig. 84
89
OPENEN-SLUITEN
P4Z00216
Als u op het uiteinde (1) van knop (Afig. 84) drukt, opent het dak eerst in kantelstand (B-fig. 85) en vervolgens verplaatst het zich naar achteren in stand (C-fig. 86); druk op het uiteinde (2fig. 84) om het dak te sluiten.Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt. Bij gesloten of gedeeltelijk geopend opendak kan het zonnescherm (A-fig. 87) met de hand worden uitgeschoven.
P4Z00215
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
Open en sluit het dak alleen bij stilstaande auto.
Ver wijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven passagiers. BEDIENING IN NOODGEVALLEN Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk: – Verwijder het beschermdeksel (Bfig. 87).
fig. 86
90
P4Z00217
fig. 85
fig. 87
Als het dak handmatig is geopend of gesloten, draait u de sleutel eerst een halve slag terug totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de sleutel.
BAGAGERUIMTE
VAN BINNENUIT OPENEN
Het kofferdeksel kan zowel van binnenuit als van buitenaf worden geopend.
Druk op de knop (A-fig. 89). Deze knop is bereikbaar na het openen van het dashboardkastje.
BELANGRIJK Het kofferdeksel kan van buitenaf alleen geopend worden met de hoofdsleutel.
BELANGRIJK De knop(A-fig. 89) werkt alleen als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen.
Om het kofferdeksel te sluiten, moet u met uitgenomen contactsleutel het kofferdeksel laten zakken zonder erop te drukken, totdat het kofferdeksel in het slot vergrendelt.
P4Z00218
fig. 88
Draai het embleem (A-fig. 90), steek de sleutel (B-fig. 90) in het slot en draai de sleutel linksom. Het kofferdeksel gaat dankzij de twee gasveren gemakkelijk open.
P4Z00030
BELANGRIJK Als het kofferdeksel niet goed gesloten is, gaat het betreffende waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
VAN BUITENAF OPENEN
fig. 89
P4Z00031
– Draai met de daarvoor bestemde sleutel onder het beschermdekseltje het aandrijfmechanisme (C-fig. 88) van het opendak in de gewenste richting.
fig. 90
91
Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale gewichten niet worden overschreden (zie “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden.
VERLICHTING Als u het kofferdeksel opent, gaat de bagageruimteverlichting branden. Met de schakelaar (A-fig. 91) kan de bagageruimteverlichting worden uitgeschakeld.
P4Z00109
De gasveren zijn zo afgesteld dat het kofferdeksel op de juiste wijze wordt geopend als het deksel het oorspronkelijke gewicht heeft. Achteraf aangebrachte voor werpen (spoiler enz.) kunnen de juiste werking en het veilige gebruik van het kofferdeksel in gevaar brengen.
Wanneer de bagageruimte zwaar beladen is, is het raadzaam om, voordat u in het donker gaat rijden, te controleren of de hoogte van de koplampen moet worden afgesteld (zie “Koplampverstelling”). fig. 91
92
MOTORKAP De hendel voor het openen van de motorkap bevindt zich onder de bekleding van het stuurwiel. Openen – Trek aan de hendel (A-fig. 92) totdat de motorkap openspringt. Voer deze handeling alleen uit bij een stilstaande auto.
De motorkap gaat dankzij de twee gasveren gemakkelijk open. Begeleid de motorkap tijdens het optillen.
GEVAAR - ERNSTIGE VERWONDINGEN. Als u controle- of onderhoudswerkzaamheden in de motorruimte uitvoert, moet u er vooral op letten dat u uw hoofd niet stoot tegen het uitstekende deel van de motorkap.
fig. 92
P4Z00033
P4Z00032
– Til de motorkap iets op en duw het hendeltje (B-fig. 93) van het beveiligingsmechanisme iets omhoog.
Kom bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte niet in de buurt van de elektroventilateur als de motor nog warm is: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht totdat de motor is afgekoeld.
Ook sjaals, dassen of loszittende kledingstukken kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
De veren bevatten gas onder druk: demonteer deze gasveren nooit.
fig. 93
93
Sluiten –Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken en vervolgens vallen. Controleer daarna of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
KOPLAMPEN Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers.
De draaiknop kan in vier standen worden gezet die overeenkomen met een van de onderstaande beladingsgraden. Stand 0 - 1 persoon (bestuurder); Stand 1 - 2÷4 personen;
Bovendien zijn er wettelijke voorschriften.
Stand 2 - 2÷4 personen en bagage in bagageruimte;
Wendt u voor controle of afstelling tot de Alfa Romeo-dealer.
Stand 3 - 1 persoon (bestuurder) en bagage in bagageruimte.
KOPLAMPVERSTELLING Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
Bedien de draaiknop (A-fig. 94) links naast het instrumentenpaneel. P4Z00110
Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar boven schijnt.In dit geval moeten de koplampen worden afgesteld zoals hierna beschreven is.
Gebruik de beveiliging (B-fig. 93) niet om de motorkap te laten zakken en om de goede werking niet in gevaar te brengen.
fig. 94
94
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
Wendt u voor controle of afstelling tot de Alfa Romeo-dealer.
De hoogte van de mistlampen kan worden afgesteld met de stelschroef (A-fig. 96). Deze schroef is bereikbaar nadat het geklemde dekseltje (B-fig. 95) is verwijderd. Verwijder het dekseltje door een schroevendraaier in de opening te steken.
ABS De auto is uitgerust met een anti-blokkeerremsysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft. Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid.
fig. 95
P4Z00112
P4Z00111
Dit betekent niet dat de remmen niet goed functioneren, maar is het signaal dat het ABS in werking treedt omdat de grip op de weg verminderd is. Het is daarom noodzakelijk uw snelheid aan te passen aan de weg waarop gereden wordt. Het ABS is een aanvulling op het conventionele remsysteem; bij een storing schakelt het ABS zichzelf automatisch uit, waarna alleen het conventionele remsysteem werkt.
fig. 96
95
Als bij een storing niet meer op het antiblokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van de auto absoluut niet minder zijn. Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen. Het voordeel van het ABS ten opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn.
96
Voor het beste gebruik van het antiblokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen. Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje > op het in strumentenpaneel branden. Rijd met aangepaste snelheid naar een Alfa Romeo-dealer om de volledige werking van het systeem te laten herstellen.
Wees voorzichtig bij het remmen in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS. Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende:
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u onder alle omstandigheden de remmen het beste benutten. BELANGRIJK Op auto’s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor), die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS de prestaties van het remsysteem verhoogt. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor de waarschuwingslampjes > en x gelijktijdig gaan branden, dan is er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBDsysteem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeodealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk en raadpleeg een Alfa Romeo-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
97
EOBD (MOTORMANAGEMENTSYSTEEM) Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69-richtlijnen (EURO 3). Dit diagnosesysteem voert continu controles uit op de componenten die van invloed zijn op de emissies; bovendien kan de bestuurder door het branden van lampje U op het instrumentenpaneel een vermindering in de werking van de componenten constateren. Het doel is: – de werking van het systeem controleren; – signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; – signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
98
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die aangesloten moet worden op speciale diagnose-apparatuur. De stekker maakt het mogelijk de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor te lezen. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeodealer.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Alfa Romeo-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
AUTORADIO De auto is voorbereid op de inbouw van een autoradio. Deze inbouwvoorbereiding is in twee verschillende uitvoeringen leverbaar, zoals hieronder beschreven is. STANDAARDVOORZIENING
COMPLEET INBOUWPAKKET MET AUTORADIO (indien aanwezig) De auto kan, behalve met alle hiervoor beschreven componenten, ook worden uitgerust met een specifieke autoradio (fig. 97).
P4Z00113
De standaardvoorziening bestaat uit: – elektrisch bedienbare antenne op het linker achterspatbord – twee midranges en twee tweeters voor in de portieren – luidsprekers achter (woofer) op de hoedenplank – een inbouwplaats voor autoradio op de middenconsole – storings-onderdrukkers – alle aansluit- en voedingskabels.
Alfa Romeo levert speciaal op uw auto afgestemde autoradio’s. Wendt u voor de installatie uitsluitend tot de Alfa Romeodealer; zo bent u verzekerd van het beste resultaat en worden mogelijke storingen die de garantie in gevaar kunnen brengen, uitgesloten.
Als de audio-installatie (autoradio, CD-speler of cassettespeler, enz.) is uitgerust met “Diefstalbeveiligingscode”, dient u zich bij het verwijderen van de accu of het onderbreken van het voedingscircuit altijd strikt te houden aan de instructies van de fabrikant van de installatie. Deze handelingen worden namelijk gezien als het “ONBEVOEGD” verwijderen van de apparatuur.
fig. 97
99
LUIDSPREKERS VOOR
LUIDSPREKERS ACHTER
De luidsprekers voor (fig. 98) worden gemonteerd in de voorportieren. – tweeter voor de hoge tonen (A). – midrange voor de middentonen (B).
De luidsprekers achter(A-fig. 99) (woofer voor de lage tonen) worden aan weerszijden van de hoedenplank gemonteerd en afgedekt door beschermkappen (B-fig. 99).
ELEKTRISCH BEDIENBARE ANTENNE De elektrisch bedienbare antenne (Afig. 100) bevindt zich in het linker achterspatbord. De antenne werkt automatisch en wordt bediend bij het in-/uitschakelen van de autoradio of de telefoon (indien aanwezig).
fig. 98
100
fig. 99
P4Z00220
P4Z00114
P4Z00219
De antenne moet schoon worden gehouden en mag niet gesmeerd worden.
fig. 100
TANKEN MET DE ALFA GTV Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de Alfa GTV mag u uitsluitend loodvrije benzine tanken met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Tank nooit loodhoudende benzine omdat hierdoor de katalysator onherstelbaar kan beschadigen. Als in de tank loodhoudende benzine terecht is gekomen (ook al is dat zeer weinig), dan MAG DE MOTOR NIET WORDEN GESTART. Probeer de benzine in de tank niet te verdunnen met loodvrije superbenzine, maar maak de tank en het brandstofcircuit geheel leeg.
DOP VAN BRANDSTOFTANK BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. Het is raadzaam de dop langzaam los te draaien. Druk om de tankdop te openen op de knop (A-fig. 101) links van het instrumentenpaneel. BELANGRIJK Het klepje kan alleen worden geopend als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen.
Om te voorkomen dat per ongeluk loodhoudende benzine wordt getankt, heeft de vulopening van de tank zodanige afmetingen dat er geen tankpistool voor loodhoudende benzine kan worden ingestoken. P4Z00276
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
fig. 101
101
Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedampopvangsysteem in gevaar worden gebracht.
TANKKLEPJE OPENEN IN NOODGEVALLEN Als het niet lukt het tankklepje met de knop te openen, trek dan aan het koordje (A-fig. 103) rechts in de bagageruimte.
Draai de tankdop linksom om hem te verwijderen.
BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar is er ook veel aandacht besteed aan de groeiende milieuproblemen. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
Tijdens het tanken kan de dop op het tankklepje (A-fig. 102) worden geplaatst met de betreffende haak. De tankdop zit met een koord aan het klepje vast om verlies van de dop te voorkomen (fig. 102).
P4Z00277
P4Z00117
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN
fig. 102
102
fig. 103
Geen enkel onderdeel van de auto bevat asbest. De vulling van de stoelen en de handbediende airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium en/of chroom.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
Lambdasondes
Katalysators
De lambdasondes meten de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas.
Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysators zetten onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen.
De door de lambdasondes verzonden signalen worden door de regeleenheid van het motormanagementsysteem gebruikt om het lucht-/brandstofmengsel te regelen. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt“ dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter.
INSTALLATIE TELEPASS De auto is uitgerust met een stekker voor de voeding van de Telepass-module. Deze module kan bij gespecialiseerde zaken worden aangeschaft. De stekker bevindt zich in het plafondlampje voor. Laat de Telepass-module door de Alfa Romeo-dealer installeren.
Als de motor draait, dan worden deze dampen afgezogen en verbrand in de motor. Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (papier, brandstof, gras, droge bladeren, enz.).
103
CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO Door dit hoofdstuk en het volgende aandachtig door te lezen en de vermelde aanwijzingen, suggesties, en voorschriften op te volgen, kunt u het beste uit uw Alfa GTV halen op het gebied van veiligheid, prestaties, betrouwbaarheid en levensduur.In de meeste gevallen gaat het om onderwerpen met een algemeen karakter.In andere gevallen gaat het specifiek om de werking van de Alfa GTV. Lees de informatie dus aandachtig door zodat u uw auto op de beste manier kunt gebruiken.
MOTOR STARTEN .................................................................................. pag. ......106 VEILIG RIJDEN ................................................................................................. ......108 SNEEUWKETTINGEN ...................................................................................... ......117 ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN ............................................ ......118 TREKKEN VAN AANHANGERS ..................................................................... ......121 AUTO LANGERE TIJD STALLEN ................................................................... ......122 EXTRA ACCESSOIRES ..................................................................................... ......123 SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES .......................................... ......124
105
MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering. Zie bij startproblemen de paragraaf “ Alfa Romeo CODE”.
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. krachtig accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en bruusk remmen).
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide dat zeer giftig is en dodelijk kan zijn.
106
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
(5) Draai de sleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
Het start-/contactslot is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor het slot niet van stand MAR in AVV kan worden gezet bij een draaiende motor.
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat.
STARTEN Bij koude motor (1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. (2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. (3) Trap het koppelingspedaal geheel in zonder het gaspedaal in te trappen, zodat wordt voorkomen dat de startmotor de versnellingsbak aandrijft en de auto gaat rijden. (4) Controleer of elektrische systemen en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral op systemen die veel vermogen vragen (bijv. de achterruitverwarming).
Als de motor niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Bij warme motor (1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. (2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in. (4) Controleer of elektrische systemen en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral op systemen die veel vermogen vragen (bijv. de achterruitverwarming). (5) Draai de sleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
(6) Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Trap het gaspedaal hierbij niet herhaaldelijk in maar houd het iets ingetrapt. BELANGRIJK Als de startpoging moeizaam verloopt, blijf dan niet langdurig proberen de motor te starten. Hierdoor zou de katalysator kunnen beschadigen. Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeodealer.
MOTOR OPWARMEN – Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in. – Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties, maar wacht tot de koelvloeistof een temperatuur van 50-60 °C heeft bereikt.
MOTOR UITZETTEN – Laat het gaspedaal los en wacht tot de motor met stationair toerental draait. – Draai de contactsleutel in stand STOP. Hierdoor wordt de motor uitgezet. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem“ te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut en verspilt brandstof.
NOODSTART
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Hierdoor zal de katalysator onherstelbaar beschadigen. STARTEN MET EEN HULPACCU Als de motor niet start (en de Alfa Romeo CODE werkt op de juiste wijze), start de motor dan met een hulpaccu, zoals wordt beschreven in het hoofdstuk “Noodgevallen“.
107
VEILIG RIJDEN In deze paragraaf worden tips en aanwijzingen gegeven voor een goed en veilig gebruik van uw auto onder diverse omstandigheden. Bovendien vindt u een aantal suggesties die betrekking hebben op de belangrijkste systemen van de auto die van groot belang zijn voor de rijveiligheid. VOORDAT U WEGRIJDT Voordat u vertrekt, en in ieder geval voor het begin van een lange rit, raden wij u aan de volgende handelingen uit te voeren: – Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. – Controleer of de slag van de pedalen (vooral het rempedaal) niet door voorwerpen wordt belemmerd. – Houdt u bij het vervoeren van kinderen aan de voorschriften die vermeld staan in de paragraaf “Kinderen veilig vervoeren“ in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto“.
108
– Controleer of de claxon goed werkt. – Controleer de werking en de conditie van de wisserbladen. – Controleer de werking van de buitenverlichting en reinig zonodig het lampenglas. – Controleer voordat u vertrekt, vooral als u in het donker rijdt, of de koplampen goed zijn afgesteld. – Controleer de onderzijde van de auto op eventuele lekkage van olie of andere vloeistoffen. – Controleer of eventuele bagage goed in de bagageruimte is geladen. – Controleer of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen. – Controleer of de handrem is uitgeschakeld en de controlelampjes op het instrumentenpaneel geen storingen aangeven. Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het uitschakelen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
Overige tips: – Lange reizen moeten in optimale conditie worden gestart en zo mogelijk van te voren worden gepland, vooral in perioden van grote drukte. – Een lichte en makkelijk verteerbare maaltijd bevordert het reactievermogen en de concentratie die noodzakelijk is om veilig te rijden.
Het gebruik van alcohol, verdovende middelen en/of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk. Rijd nooit onder invloed van alcohol, medicijnen of verdovende middelen.
TIJDENS DE RIT – Voorzichtig rijden houdt ook in dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. Houdt u aan de maximum snelheden en gebruik op snelwegen zo veel mogelijk de rechter rijbaan.
– Gebruik bij het wisselen van rijbaan de richtingaanwijzers. – Schakel bij zonsondergang de buitenverlichting in. – Houd voldoende afstand tot de auto’s die voor u rijden; deze afstand varieert afhankelijk van de snelheid, de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en de conditie van het wegdek. – Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak op den duur kunnen slijten. – Rijd niet met de versnellingsbak in de vrijstand. – Laat u voet niet op het koppelingspedaal rusten als dit niet nodig is omdat hierdoor de interne onderdelen van het koppelingspedaal op den duur kunnen slijten. – Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. – Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. Maak hiervoor gebruik van de vele instelmogelijkheden van het verwarmings- en ventilatiesysteem of van de airconditioning.
Controleer ook altijd of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
– Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de rem- en stuurbekrachtiging werken niet, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. – Parkeer bij pech de auto in de berm, schakel de waarschuwingsknipperlichten in en plaats de gevarendriehoek op de wettelijk verplichte afstand. U dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te houden.
PARKEREN Voer voor het parkeren van de auto de volgende handelingen uit: – Zet de motor uit. – Trek de handrem aan. – Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). – Zet de voorwielen in een zodanige stand dat de auto onmiddellijk stopt als de handremhefboom per ongeluk naar beneden wordt gezet. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
109
IN HET DONKER RIJDEN Rijden in het donker vergt veel meer concentratie, zowel fysiek als psychisch. Hierna volgen enkele tips voor het rijden in het donker: – Rijd extra voorzichtig, beperk zonodig de snelheid, vooral op onverlichte wegen. – Bewaar een veilige afstand, groter dan overdag, van de auto’s die voor u rijden. Het is moeilijk om de snelheid van andere auto’s te schatten als alleen de lichten te zien zijn. – Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid: doorrijden levert gevaar op voor uzelf en voor anderen. Ga pas weer rijden na voldoende rust. – Controleer of de koplampen goed staan afgesteld: als ze te laag staan, wordt uw zicht beperkt en raakt u sneller vermoeid. Als ze te hoog staan, kunnen ze andere weggebruikers hinderen. – Gebruik het grootlicht alleen buiten de bebouwde kom en als u zeker weet dat u andere weggebruikers niet hindert. – Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en passeer met dimlicht. – Zorg dat de koplampen en de achterlichten altijd schoon zijn.
110
ONDER SLECHTE WEERSOMSTANDIGHEDEN Regen en mist kunnen gevaarlijk zijn als de rijstijl niet wordt aangepast aan de weersomstandigheden. Hierna volgen enkele tips voor het rijden onder slechte weersomstandigheden: – Op natte wegen is de wrijving tussen de banden en het wegdek aanzienlijk minder. Hierdoor is de remweg aanmerkelijk langer en de grip in de bochten minder.Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Zware regenval en mist beperken het zicht. Schakel daarom ook overdag, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, het dimlicht in, vooral om uzelf beter zichtbaar te maken. – Rijd niet met hoge snelheid door plassen: u kunt de controle over de auto verliezen (“aquaplaning“). – Zorg dat bij een beperkt zicht de ruiten niet beslaan. Stel de bedieningsknoppen van het ventilatiesysteem in, zoals is beschreven in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto“.
– Controleer regelmatig de conditie van de ruitenwisserbladen. – Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. Mocht u toch de weg op moeten, rijd dan uiterst voorzichtig en met aangepaste snelheid. Vermijd inhalen. – Als u plotseling moet stoppen (bij een defect, door sterke vermindering van het zicht enz.), tracht dan toch buiten de rijstrook te stoppen. Zet vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de dimlichten. IN DE BERGEN RIJDEN Het rijden in de bergen vereist extra aandacht. Hierna volgen enkele tips voor het rijden in de bergen: – Controleer voordat u vertrekt de vloeistofniveaus (motorolie,remvloeistof, koelvloeistof) en de conditie van de banden. – Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. – Rijd nooit naar beneden met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrijstand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en vermijd het “afsnijden“ van bochten. – Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte.
– Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. – In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen.
IN DE WINTER RIJDEN
BELANGRIJK Rijd om beschadiging van de banden te voorkomen, met gemonteerde sneeuwkettingen geen lange stukken op sneeuwvrije wegen. In extreme gevallen moet u zeer langzaam rijden en de sneeuwkettingen verwijderen zodra dat mogelijk is.
Als de temperatuur onder 0 °C daalt of bij sneeuw of ijzel raden wij u het volgende aan: – Controleer voordat u vertrekt of de wisserbladen niet vast aan de voorruit zijn gevroren. – Verwijder eventuele sneeuw van het luchttoevoerrooster aan de onderzijde van de voorruit. – Blijf niet te lang met een draaiende motor in diepe sneeuw stilstaan: door de sneeuw kan de koolmonoxide van het uitlaatgas in het interieur dringen. – Zorg dat de remmen en banden in perfecte conditie zijn. – Controleer of het reservoir van de ruit en -koplampsproeiers voldoende antivries en kalkoplosser bevat.
REMMEN De remmen zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en dienen dus altijd perfect te functioneren. Voor een correct gebruik, een perfecte werking en een minimale slijtage van het remsysteem, raden wij u aan de volgende aanwijzingen op te volgen: – Laat tijdens het rijden de voet niet onnodig op het rempedaal rusten.
– Controleer of de slag van het rempedaal niet beperkt wordt door de vloermatten of andere obstakels. – Controleer regelmatig de werking van het remsysteem en in ieder geval voor een lange rit. – Controleer op het instrumentenpaneel of het lampje voor te laag remvloeistofniveau en aangetrokken handrem x goed werkt: Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden en blijft branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. Als de handrem niet is aangetrokken, moet de auto onmiddellijk worden gestopt en het niveau van de remvloeistof worden gecontroleerd; als het niveau onvoldoende is, moet het eventuele defect in het remcircuit onmiddellijk worden verholpen. Als het controlelampje d gaat branden bij het intrappen van het rempedaal, dan zijn de remblokken versleten tot de minimum toegestane dikte. Laat de remblokken zo snel mogelijk door de Alfa Romeo-dealer vervangen. – Remvloeistof is hygroscopisch (remvloeistof trekt water aan); vervang de remvloeistof iedere twee jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers, om beschadiging ven het remsysteem te voorkomen.
111
REMBEKRACHTIGER De auto is uitgerust met een rembekrachtiger die alleen werkt bij een draaiende motor. Bij een uitgezette motor moet daarom meer kracht worden uitgeoefend op het rempedaal om de gewenste remvertraging te bereiken. ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) De auto is uitgerust met anti-blokkeersysteem (ABS) met elektronische remdrukverdeling (EBD). Wij raden u aan met het volgende rekening te houden: – Tijdens het remmen kunnen lichte trillingen in het rempedaal worden gevoeld. Dit betekent dat het ABS in werking is getreden. – De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. – De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan de weersomstandigheden, het zicht en het verkeer. – De maximale remvertraging blijft uiteraard altijd afhankelijk van de grip van
112
de banden op het wegdek. Bij sneeuw of ijs is de grip vanzelfsprekend veel minder, waardoor de remweg, ook met ABS, aanzienlijk langer zal zijn.
Het ABS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting voorzichtig te rijden. Dit geldt in het bijzonder op gladde of natte wegen.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als de lampjes > en x bij een draaiende motor gelijktijdig gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dit geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik meer wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren. STUURBEKRACHTIGING De hydraulische stuurbekrachtiging werkt alleen bij een draaiende motor. Bij stilstaande motor moet daarom meer kracht worden uitgeoefend op het stuurwiel. De stuurinrichting is een mechanisch systeem dat grote invloed heeft op de rijveiligheid. Daarom moet de auto bij een vermoedelijke storing worden stilgezet en onmiddellijk contact worden opgenomen met de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK Houd het stuurwiel in beide richtingen tot aan de aanslag, alleen voor de duur die strikt noodzakelijk is. WISSERBLADEN Controleer regelmatig de ruitenwisserbladen. Versleten of vuile wisserbladen kunnen het zicht aanzienlijk verminderen. Reinig de ruiten regelmatig door ze te ontdoen van vuil, vet- en teeraanslag. Op deze wijze wordt de levensduur van de wisserbladen aanzienlijk verlengd. Voordat u de ruitenwissers inschakelt, moet eventuele sneeuw of ijs op de ruit worden verwijderd. Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet, voordat de ruitenwissers worden ingeschakeld, gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit: maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel. Schakel de ruitenwissers niet in op een droge ruit.
Houdt u bij het vervangen van de wisserbladen aan de bijgeleverde instructies en aan de aanwijzingen die beschreven staan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto“ in dit instructieboekje.
Als u de op de auto gemonteerde velgen of banden wilt vervangen, dient u eerst de tabel met de toegestane band- en velgtypen in het hoofdstuk “Technische gegevens“ te raadplegen. U kunt ook contact op te nemen met een Alfa Romeodealer.
RUITEN
Houd altijd de combinatie tussen velg-/bandenmaat aan die oorspronkelijk onder de auto is gemonteerd.
Plak geen stickers of andere plaatjes op de ruiten: ze kunnen uzelf en andere weggebruikers afleiden en het zicht belemmeren.
WIELEN De krik mag alleen gebruikt worden voor het verwisselen van een wiel. Voer geen werkzaamheden uit onder de auto als deze is opgekrikt. De door de fabrikant gemonteerde wielen (velgen en banden) passen het best bij de eigenschappen van de auto en garanderen een maximum aan veiligheid en comfort onder alle normale rij-omstandigheden.
Reservewiel De auto kan worden uitgerust met een compact reservewiel (optional) dat specifiek is voor het velgtype (staal of lichtmetaal) van de standaard gemonteerde banden. BELANGRIJK Als de stalen velgen worden vervangen door lichtmetalen velgen of omgekeerd, moet ook het reservewiel worden vervangen. Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het gebruik van het noodreservewiel moet tot een minimum beperkt blijven en er mag niet harder worden gereden dan 80 km/h. Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.
113
Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale voorwielen waarop u de sneeuwkettingen kunt monteren. Controleer regelmatig of de spanning van de band van het reservewiel 4,2 bar (kg/ cm2) bedraagt. BELANGRIJK De levensduur van de band van het reservewiel is ongeveer 3.000 km. Hierna moet de band worden vervangen door een band van hetzelfde type dat geschikt is voor het gebruikte velgtype (zie “Technische gegevens“). Monteer nooit een normale band op een velg die voor een reservewiel bedoeld is. Gebruik nooit twee of meer reservewielen. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren.
114
Tirekit (reparatiekit voor banden) De auto kan in plaats van met een compact reservewiel worden uitgerust met een kit voor de snelle reparatie van lekke banden. Zie voor het gebruik van de kit het hoofdstuk “Noodgevallen“ en de bijgeleverde instructies.
Plaats na het repareren van de band de sticker uit het reparatiekoffertje op een voor de bestuurder zichtbare plaats (bijvoorbeeld op het dashboard) om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle reparatiekit en er voorzichtig en niet harder dan 80 km/h dient te worden gereden. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde garage om de band te laten vervangen. U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met reparatiekit.
Velgen De bouten moeten met een aanhaalmoment van 100 Nm (10 kgm) worden aangedraaid. Banden De auto is voorzien van Tubeless radiaal banden, d.w.z. zonder binnenband. Voor een optimaal rijcomfort, maximale veiligheid en een lange levensduur van de banden, raden wij u aan de volgende aanwijzingen op te volgen: – Rijd met nieuwe banden de eerste 100 km niet met hoge snelheden. – Beperk de snelheid in bochten, ook als de prestaties van de auto hogere snelheden toestaan. – Vermijd sterk accelereren en onnodig remmen. – Rijd niet langdurig met hoge snelheden, vooral niet op een slecht wegdek. – Zorg dat de wielen goed gebalanceerd zijn en de wieluitlijning goed is. – Voorkom dat de banden in contact komen met harde voorwerpen, zoals stoepranden (bijv. tijdens het parkeren van de auto).
– Laat de auto nooit langdurig geparkeerd staan op de rand van een stoep of op een andere oneffenheid in het wegdek. – Laat de profieldiepte van het loopvlak regelmatig controleren, en houdt u hierbij aan de wettelijk voorgeschreven minimum waarden. BELANGRIJK Bepaalde type banden zijn voorzien van slijtage-indicatoren; de banden moeten vervangen worden zodra deze indicatoren op het loopvlak zichtbaar zijn.
Om gelijkmatige slijtage van de banden op de vooras en achteras te verkrijgen, is het raadzaam om de banden om de 10.000 - 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen (fig. 1).
Verwissel de banden niet kruiselings.
Controleer regelmatig of de banden geen ongelijkmatige slijtage van het loopvlak vertonen; is dit het geval, raadpleeg dan een Alfa Romeo-dealer om de oorzaak te laten wegnemen. Naarmate het loopvlak van de banden slijt, neemt op natte wegen het gevaar voor aquaplaning toe.
P4Z00221
– Voer geen werkzaamheden uit aan het ventiel. – Plaats geen enkel soort gereedschap tussen velg en band. – Vervang velgen die vervormingen vertonen. – Vervang bij abnormaal spanningsverlies het wiel en laat de band controleren. – Gebruik voor het balanceren speciale balanceergewichten voor tubeless-banden.Gebruik voor het balanceren van wielen met lichtmetalen velgen uitsluitend originele Alfa Romeo-balanceergewichten. – De bandenspanning, inclusief die van het reservewiel moet overeenkomen met de voorgeschreven bandenspanning (zie hoofdstuk “Technische gegevens“). – Laat de banden regelmatig op beschadigingen controleren. – Gebruikte banden van onbekende herkomst of verouderde banden (ouder dan 6 jaar) mogen alleen in noodgevallen en met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. – In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
fig. 1
115
Bandenspanning en slijtage Als de banden op de juiste spanning worden gehouden, neemt niet alleen de levensduur van de banden toe maar ook de rijveiligheid, omdat de wegligging er door wordt beïnvloed. De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig en voor een lange rit worden gecontroleerd.
A - Normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
Een juiste bandenspanning garandeert een maximale levensduur en een optimale grip, aangezien het loopvlak over de volle breedte contact heeft met het wegdek, waardoor de slijtage gelijkmatiger is.
Een te hoge bandenspanning veroorzaakt: – Een ongelijkmatige slijtage van het loopvlak (grotere slijtage in het midden). – Een vermindering van het rijcomfort. – Een grotere gevoeligheid van de banden voor schokken.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden (fig. 2):
B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
P4Z00119
De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd; gebruik een manometer en houd de waarden aan die vermeld staan in het hoofdstuk “Technische gegevens“.
Een juiste bandenspanning zorgt ook voor: – Een betere wegligging van de auto. – Een uiterst soepele en nauwkeuriger besturing. – Een lager brandstofverbruik door de geringe rolweerstand van het wiel.
Bij een te lage bandenspanning, ontstaat er een ongelijkmatige slijtage van het loopvlak (grotere slijtage aan de zijkanten) en wordt de band te heet. Hierdoor kunnen onderdelen van de band losraken en schade veroorzaken aan het karkas. Deze schade kan het leeglopen van de band of een klapband tot gevolg hebben.
fig. 2
116
BELANGRIJK Als in een uitzonderlijk geval de spanning bij warme banden wordt gecontroleerd, mag de spanning nooit worden verlaagd.
Wielen balanceren Elk wiel compleet met band wordt in de fabriek statisch en dynamisch gebalanceerd. Als de banden vervangen worden, moeten de wielen opnieuw worden gebalanceerd, om instabiliteit, overmatige slijtage van de stuurinrichting en ongelijkmatige slijtage van de banden te voorkomen.
Gebruik voor het balanceren van wielen met lichtmetalen velgen de originele Alfa Romeo-balanceergewichten.
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Vanwege het sportieve karakter van de auto, kunnen er alleen speciale sneeuwkettingen worden gemonteerd. Wij raden u aan contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer voordat u sneeuwkettingen aanschaft of gebruikt.
Op het reser vewiel (indien aanwezig) kan geen sneeuwketting gemonteerd worden. Als u een lekke voorband hebt (aangedreven wiel) en er moet gebruik worden gemaakt van sneeuwkettingen, dan kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras (pas zo snel mogelijk de bandenspanning aan). Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
Op de banden 225/ 45 ZR17 91Y kunnen geen sneeuwkettingen gemonteerd worden.
Beperk de snelheid als u met sneeuwkettingen rijdt, vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de banden, wielophanging en stuurinrichting niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
117
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN De gebruiksomstandigheden en de rijstijl hebben direct invloed op het brandstofverbruik en het milieu. Zonder van een dynamische rijstijl af te zien, kunt u door het opvolgen van de enkele eenvoudige aanwijzingen voorkomen dat onnodig schade aan het milieu wordt toegebracht. Vaak wordt ook nog het brandstofverbruik beperkt. Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
118
ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat daarom tijdig de in het onderhoudsschema aangegeven werkzaamheden uitvoeren (zie bougies, lucht-/brandstoffilter, klepspeling, enz.). Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden. Als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht.
Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
RIJSTIJL
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Het starten
Aërodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
stofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto’s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties. Acceleratie
Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brand-
Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken.
119
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15% tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
120
VOORZORGMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is, dat u zich te allen tijde houdt aan het geprogrammeerd onderhoudsschema. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine. Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysators beschadigen.
Maak bij een noodstart uitsluitend gebruik van een hulpaccu. Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt“, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en raadpleeg snel een Alfa Romeo-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt. Tijdens lange afdalingen is het raadzaam om af en toe even gas te geven. Op deze manier wordt de levensduur van de katalysator verlengd. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien.
Onder normale be drijfs om standigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar. Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet. Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem.
Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.
TREKKEN VAN AANHANGERS ALGEMENE INFORMATIE Voor het trekken van aanhangers moet de auto voorzien zijn van een trekhaak van een goedgekeurd type. De door Alfa Romeo geleverde trekhaak voldoet aan alle wettelijke veiligheidsnormen. Wij raden u aan de trekhaak door een Alfa Romeodealer te laten monteren. U bent dan verzekerd van het beste resultaat, terwijl eventuele nadelige effecten op de carrosseriegarantie zijn uitgesloten.
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit voor de bediening van het remsysteem van de aanhanger.
Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. De auto/aanhangercombinatie moet voldoen aan alle wettelijke voorschriften. Onder aanhangergewicht wordt het totale gewicht van een volbeladen aanhanger verstaan inclusief alle accessoires en bagage.Controleer, om een boete te voorkomen, voor iedere rit of u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt. Dit staat aangegeven op de typegoedkeuring. In ieder geval mag het verticale gewicht op de trekhaak de waarde niet overschrijden die vermeld is in het hoofdstuk “Technische gegevens“.
121
Controleer bij het aankoppelen van een aanhangwagen of caravan of de waarden van het aanhangergewicht (vermeld op de typegoedkeuring) en het maximum toegestane aanhangergewicht (vermeld op een sticker op de trekhaak), hoger of gelijk zijn aan die van het totale gewicht en de belasting op de trekkogel. BELANGRIJKE AANWIJZINGEN EN SUGGESTIES Hierna volgen enkele aanwijzingen voor het rijden met een aanhanger: – Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. – Let erop dat het klimvermogen van de auto bij het trekken van een aanhanger of caravan wordt beperkt. – Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. – Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
122
AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt: – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. – Schakel een versnelling in. – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de gespoten delen schoon en behandel ze met een siliconenwas. – Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. – Zet de ruiten een klein stukje open. – Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. – Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. Laat de banden, zo mogelijk, op houten blokken steunen.
– Schakel het diefstalalarm (indien aanwezig) uit met de afstandsbediening; stel vervolgens het systeem buiten werking met de noodsleutel. – Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerst de minkabel los) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt. WEER IN GEBRUIK NEMEN Als de auto langdurig niet gebruikt is en u wilt de auto weer in gebruik nemen, voer dan de volgende handelingen uit: – Reinig de buitenzijde van de auto niet droog af. – Controleer visueel op lekkage van vloeistoffen (olie, rem- en koppelingsvloeistof, koelvloeistof, enz.). – Vervang de motorolie en het oliefilter. – Controleer de volgende vloeistofniveaus: versnellingsbak-/differentieelolie. rem-/koppelingsvloeistof. koelvloeistof.
– Controleer het luchtfilter en vervang het zonodig. – Controleer de bandenspanning en controleer de banden op beschadigingen, inkepingen of scheuren. Vervang zonodig de banden. – Controleer de conditie van de riemen in de motor. – Controleer de acculading en sluit de accukabels aan. – Stel het diefstalalarm (indien aanwezig)weer in werking met de sleutelschakelaar. – Zet de versnellingspook in de vrijstand, start de motor en laat de motor enige minuten stationair draaien. Trap hierbij een aantal malen het koppelingspedaal in.
Deze handelingen moeten in de openlucht worden uitgevoerd. Het uitlaatgas bevat koolmonoxide dat zeer giftig is en dodelijk kan zijn. – Controleer of de verschillende stroomgebruikers (koplampen, richtingaanwijzers, enz.) goed functioneren. BELANGRIJK Voor de correcte uitvoering van de vermelde werkzaamheden wordt verwezen naar de betreffende paragrafen in het hoofdstuk “Technische gegevens“.
EXTRA ACCESSOIRES RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto (zoals de regeleenheid van het motormanagementsysteem, de regeleenheid van het ABS/EBD enz.) kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
123
SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben (fig. 3): – verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaascompressen, verbandgaas, pleisters enz.; – een zaklamp; – een schaar met afgeronde punten; – werkhandschoenen.
P4Z00120
De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma.
fig. 3
124
NOODGEVALLEN De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u in geval van nood te helpen. Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen behandeld; voor elk wordt beschreven wat u zelf kunt doen om het probleem te verhelpen. Bij eventuele grotere problemen is het echter nodig een Alfa Romeo-dealer te raadplegen. Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u de informatie als het nodig is, snel vinden.
EEN LEKKE BAND ................................................................................. pag. .....126 DEFECTE BUITENVERLICHTING ................................................................... ....135 DEFECTE INTERIEURVERLICHTING ............................................................ ....143 EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS ........................................ ....145 EEN LEGE ACCU ............................................................................................... ....152 HET SLEPEN VAN DE AUTO .......................................................................... ....154 HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO ................................................................. ....155 BIJ EEN ONGEVAL............................................................................................ ....156
125
EEN LEKKE BAND
UITVOERINGEN MET COMPACT RESERVEWIEL
Bepaalde uitvoeringen kunnen worden uitgerust met een compact reservewiel of een kit voor de snelle reparatie van lekke banden (Tirekit).
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij hij geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (stalen in plaats van lichtmetalen velgen of omgekeerd) moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype. Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het gebruik van het reservewiel moet tot een minimum beperkt blijven en er mag niet harder worden gereden dan 80 km/h.
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz.Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is of de band is gerepareerd.Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat.
126
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het reservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.
Op het reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: - ATTENTIE! Alleen tijdelijk gebruiken, 80 km/h max! - Vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. - Bedek deze aanwijzingen niet. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen.
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
Maak het ventiel niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band.Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens“. Krik de auto uitsluitend aan de zijkant op. Om beschadiging aan de rem- en brandstofleidingen te voorkomen moet de hefarm van de garagekrik in het gebied aan de voorzijde worden geplaatst.
127
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk: – Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. P4Z00121
fig. 1
128
fig. 4 P4Z00123
fig. 2
P4Z00124
Het reservewiel, de krik en het gereedschap en het reservewiel vindt u onder de vloerbedekking in de bagageruimte. – Maak de drukknoppen los en til de bekleding op (A-fig. 1).
– Haak de riemen (B-fig. 1) los en neem het gereedschap en de houder met de krik (C-fig. 1) uit. – Draai de blokkeerschroef ( D-fig. 2) los en neem het reservewiel compleet met bekleding uit. – Maak het elastiek los en verwijder de bekleding (A-fig. 3) van het reservewiel (B-fig. 3).
fig. 3
P4Z00125
De richtlijnen geven aan dat: – De krik 2,600 kg moet wegen. – De krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen. – De krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type. – Buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.
– Trek de handrem aan. – Schakel de eerste versnelling of de achteruit in.
P4Z00122
WIEL VERWISSELEN
fig. 5
fig. 6
– Monteer het reservewiel, waarbij de pen (E-fig. 7) in één van de gaten (Dfig. 7) van het wiel moet vallen. – Draai de vijf wielbouten handvast. – Laat de auto zakken en verwijder de krik. – Draai de bouten verder vast volgens de volgorde die is afgebeeld in (fig. 8).
fig. 7
P4Z00128
BELANGRIJK Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. – Berg de krik, het gedemonteerde wiel en de gereedschaptas in de bagageruimte op.
P4Z00127
– Draai met behulp van de slinger de krik omhoog, zodat de inkeping (A-fig. 6) aan de bovenzijde van de krik om het profiel onder de carrosserie (B-fig. 6) valt, nabij het merkteken (C-fig. 6) voor of achter (afhankelijk van het te verwisselen wiel). – Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. – Draai de wielbouten helemaal los en verwijder het wiel. – Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
P4Z00126
Bij bepaalde uitvoeringen zijn het gereedschap en de krik rechts in de bagageruimte geplaatst. – Plaats het gereedschap en het reservewiel dicht bij het te verwisselen wiel. – Verwijder het wieldeksel (A-fig. 4) (alleen bij uitvoeringen met stalen velgen) door het aan de rand op te wippen met de platte kant van de schroevendraaier uit de gereedschaptas. – Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel (B-fig. 5) ongeveer een slag los. – Plaats de krik onder de auto, dichtbij het te verwisselen wiel.
fig. 8
129
fig. 9
130
fig. 10
– Plaats de krik onder de auto, dicht bij het te verwisselen wiel. – Draai met behulp van de slinger de krik omhoog, zodat de inkeping (A-fig. 11) aan de bovenzijde van de krik om het profiel onder de carrosserie (B-fig. 11) valt, nabij het merkteken (C-fig. 11) voor of achter (afhankelijk van het te verwisselen wiel).
P4Z00126
P4Z00124
Ga als volgt te werk: – Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. – Trek de handrem aan. – Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. – Open het kofferdeksel.
– Neem de gereedschaptas , de krik en het te monteren wiel uit en plaats ze dicht bij het te verwisselen wiel. – Verwijder het wieldeksel (A-fig. 9) (indien aanwezig) door het aan de rand op te wippen met de platte kant van de schroevendraaier uit de gereedschaptas. – Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel (B-fig. 10) ongeveer één slag los.
P4Z00125
NORMALE WIEL MONTEREN
fig. 11
Gebruik bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen de centreerpen (bepaalde uitvoeringen). – Draai de centreerpen (C-fig. 13) in één van de boutgaten in de wielnaaf. – Plaats het wiel op de pen en draai de vier bouten vast. – Draai de centreerpen los en draai de laatste bout vast. – Laat de auto zakken en verwijder de krik. – Draai de wielbouten stevig vast in de volgorde die is afgebeeld in (fig. 14).
– Druk het wieldeksel (indien aanwezig) (A-fig. 15) voorzichtig vast. Zorg ervoor dat het ventiel uit de opening in het wieldeksel steekt. Druk op de rand van het wieldeksel, te beginnen bij de delen die het dichtst bij het ventiel zitten, totdat het wieldeksel geheel vast zit.
P4Z00222
– Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. – Draai de wielbouten helemaal los en verwijder het wiel. – Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het te monteren wiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. – Monteer het wiel, waarbij de pen (Afig. 12) in één van de gaten (B-fig. 12) van het wiel moet vallen. – Draai de vijf wielbouten handvast.
fig. 12
fig. 13
P4Z00124
P4Z00130
P4Z00129
fig. 14
fig. 15
131
fig. 16
132
De bouten moeten met een aanhaalmoment van 100 Nm (10 kgm) worden aangedraaid. Laat zo snel mogelijk door de Alfa Romeo-dealer controleren of de wielbouten goed zijn vastgedraaid. Als de wielbouten niet voldoende zijn vastgedraaid, kunnen de bouten loslopen, waardoor er een gevaarlijke situatie ontstaat. Als de bouten daarentegen te strak zijn vastgedraaid, kunnen de wielbouten beschadigd worden, waardoor de weerstand in gevaar wordt gebracht.
fig. 17
P4Z00121
P4Z00123
Ter afsluiting: – Plaats het verwisselde wiel (B-fig. 16) in de bekleding (A-fig. 16). – Zet het verwisselde wiel vast met de blokkeerschroef (D-fig. 17).
– Laat de krik zakken (C-fig. 18), berg hem op in de houder met het gereedschap, maak de riemen vast (B-fig. 18) en laat de bekleding (A-fig. 18) van de bagageruimte zakken.
P4Z00122
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
fig. 18
TIREKIT (SNELLE REPARATIE VAN BANDEN) (indien aanwezig) Bepaalde uitvoeringen kunnen worden uitgerust met een kit voor de snelle reparatie van lekke banden (Tirekit). De kit (A-fig. 19) bevindt zich links in de bagageruimte. BELANGRIJK Zie voor het gebruik van Tirekit de bijgeleverde instructies.
De kit voor de snelle reparatie van banden bevat (fig. 20): – een spuitbus met verdikkingsmiddel; – een compressor met manometer en verbindingsstukken; – gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van de scheur niet groter is dan 4 mm.
Attentie! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikking en contact met de ogen. Bewaar de spuitbus in de kit en buiten het bereik van kinderen. Op de spuitbus staat een houdbaarheidsdatum; ver vang de spuitbus voordat deze datum is bereikt.
P4Z00223
P4Z00133
Gebruik de reparatiekit niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.
fig. 19
fig. 20
133
Schakel de compressor niet langer dan 6 minuten in. Gevaar voor oververhitting! Als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat het verdikkingsmiddel in de band verdeeld wordt. Pomp de band vervolgens weer op.
Als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, mag niet verder worden gereden omdat de band te erg beschadigd is en de reparatiekit de vereiste wegligging niet kan garanderen. Roep de hulp in van de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer.
134
Als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de verdikkingsmiddel gelijkmatig in de band verdeeld wordt.
Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.
Controleer na ongeveer 10 minuten opnieuw de bandenspanning. Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld en voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer worden gereden om de band te laten vervangen. Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden omdat de band te erg beschadigd is en de reparatiekit de vereiste wegligging niet kan garanderen; roep de hulp in van Alfa Romeo-dealer.
Het verdikkingsmiddel van de snelle reparatiekit is niet geschikt voor een permanente reparatie.
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek (bijv. op het dashboard) om aan te geven dat de band behandeld is met reparatiekit. Rijd voorzichtig en niet harder dan 80 km/h. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Alfa Romeodealer om de band te laten vervangen. U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle reparatiekit.
DEFECTE BUITENVERLICHTING Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Alfa Romeo-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
ALGEMENE AANWIJZINGEN – Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering“ in dit hoofdstuk. – Controleer, voordat u een defecte lamp vervangt, of de contacten niet zijn geoxideerd. – Vervang een defecte lamp door eenzelfde type met hetzelfde vermogen. Een lamp met een te laag vermogen geeft te weinig licht; een lamp met een te hoog vermogen verbruikt te veel energie. – Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
135
TYPEN GLOEILAMPEN Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd (fig. 21): A. Glasfittinglampen
D. Halogeenlampen (mistlampen voor)
Verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
Verwijder de lamp door de borgveer los te haken.
C. Buislampen Verwijder de lamp door de lamp uit de veercontacten los te maken. P4Z00134
Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting
fig. 21
136
E. Halogeenlampen (dimlicht en grootlicht) Verwijder de lamphouder door hem linksom te draaien en uit de zitting te trekken. Vervang de complete unit.
GLOEILAMP
TYPE
W
GROOTLICHT
E (HB3)
60
DIMLICHT
E (HB3)
60
PARKEERLICHTEN VOOR
A (W5W)
5
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
B (P21W)
21
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD
A (W5W)
5
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER
B (P21W)
21
REMLICHTEN/PARKEERLICHTEN ACHTER
B (P21W/R5W) 21/5
ACHTERUITRIJLICHTEN
B (P21W)
21
MISTACHTERLICHT
B (P21W)
21
KENTEKENPLAATVERLICHTING
A (W5W)
5
MISTLAMPEN VOOR
D (H3)
DERDE REMLICHT
A (W5W)
5
LEESLAMPJE
C (H6W)
6
PLAFONDLAMPJE VOOR
B (C10W)
10
55
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
137
KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het dimlicht (A-fig. 22) en het grootlicht (B-fig. 22) opgenomen. Om deze gloeilampen te kunnen vervangen, moet u het beschermdeksel (Cfig. 23) verwijderen door de schroeven (D-fig. 23) los te draaien. Dimlicht en grootlicht
– Monteer een nieuwe lamphouder met lamp op de stekker. BELANGRIJK Plaats de lamphouder op de juiste wijze in de reflector, waarbij de merktekens moeten samenvallen met de uitsparingen in de reflector. – Plaats de lamphouder op de reflector en draai de lamphouder rechtsom. – Monteer het eerder verwijderde beschermdeksel (C-fig. 23) en draai de bevestigingsschroeven vast (D-fig. 23).
Als de koplampen niet goed zijn afgesteld, is de werking minder en kunnen ze andere weggebruikers hinderen. Laat in geval van twijfel de lampen door de Alfa Romeodealer controleren en eventueel afstellen.
fig. 22
138
fig. 23
P4Z00137
P4Z00135
P4Z00136
Beide gloeilampen moeten op dezelfde manier vervangen worden (type E, vermogen 60W): – Draai de lamphouder (E-fig. 24) linksom en trek hem uit de zitting. – Verwijder de borglip (F-fig. 24) en maak de stekker (G-fig. 24) los.
fig. 24
ONDERSTE KOPLAMPUNITS In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de parkeerverlichting, de richtingaanwijzers en de mistlampen voor opgenomen.
Om deze gloeilampen te kunnen vervangen, moet u de complete unit verwijderen door de twee schroeven (B-fig. 26) los te draaien. Deze schroeven zijn bereikbaar nadat het geklemde dekseltje (A-fig. 25) is verwijderd.
P4Z00138
Verwijder het dekseltje door een schroevendraaier in de opening te steken. Monteer de unit door de pen (C-fig. 27) in de zitting te steken en de schroeven (B-fig. 26) vast te draaien.
Parkeerlichten voor Gloeilamp (type A, vermogen 5W) vervangen: – Verwijder de lichtunit, draai de lamphouder (A-fig. 28) en trek hem uit de zitting. – Verwijder het lampje (B-fig. 28) en vervang het. – Monteer de lamphouder. – Monteer de lichtunit.
fig. 26
fig. 27
P4Z00141
P4Z00140
P4Z00139
fig. 25
fig. 28
139
Richtingaanwijzers voor
Mistlampen voor
Gloeilamp (type B, vermogen 21W) vervangen:
Wendt u voor het afstellen van de mistlampen tot de Alfa Romeo-dealer.
– Verwijder de lichtunit, draai de lamphouder (A-fig. 29) en trek hem uit de zitting.
Gloeilamp (type D, vermogen 55W) vervangen:
– Vervang het lampje (B-fig. 29) met bajonetfitting. – Monteer de lamphouder.
– Verwijder de lichtunit, draai het beschermdeksel (A-fig. 30) en trek het deksel los zonder de stekker los te maken. – Maak de stekker (B-fig. 30) los van het lampje.
– Monteer de lichtunit.
– Haak de klemveren (C-fig. 31) los. – Vervang het lampje (D-fig. 31).
voor de montage van de nieuwe gloeilamp. – Monteer de lichtunit.
Als de koplampen niet goed zijn afgesteld, is de werking minder en kunnen ze andere weggebruikers hinderen. Laat in geval van twijfel de lampen door de Alfa Romeodealer controleren en eventueel afstellen.
fig. 29
140
fig. 30
P4Z00144
P4Z00142
P4Z00143
– Ga in omgekeerde volgorde te werk
fig. 31
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD Ga voorzichtig te werk bij het verwijderen van de richtingaanwijzerunit op het voorspatbord zodat de carrosserie en het lampenglas niet beschadigd worden. Gloeilamp (type A, 5W) vervangen: – Verwijder de richtingaanwijzerunit (A-fig. 32) compleet met lamphouder door de unit eerst naar voren te duwen (1) en vervolgens het achterste deel los te maken (2).
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER, ACHTERLICHTEN, REMLICHTEN, ACHTERUITRIJLICHTEN EN MISTACHTERLICHT Gloeilampen (type B, vermogen: richtingaanwijzer en mistachterlicht 21W achteruitrijlicht 21W - achterlicht/remlicht 5/21W): – Draai de bevestigingsknoppen van de bekleding in de bagageruimte los en verwijder de bekleding.
– Draai de hendeltjes (C-fig. 33) en verwijder de betreffende achterlichtunit. – Vervang het lampje met bajonetfitting. – Monteer de achterlichtunit en vergrendel de unit door de hendeltjes (C-fig. 33) te draaien. – Maak de bekleding vast met de knoppen.
A-fig. 33 - Richtingaanwijzers, achterlichten en remlichten. B-fig. 33 - Achteruitrijlichten en mistachterlicht.
– Verwijder de lamphouder (B-fig. 32) door hem iets te draaien.
– Plaats de lamphouder in de richtingaanwijzerunit, monteer de unit en controleer of de borgveer vasthaakt.
fig. 32
P4Z00146
P4Z00145
– Verwijder het geklemde lampje (Cfig. 32) en vervang het.
fig. 33
141
DERDE REMLICHT Gloeilampen (type A, vermogen 5W) vervangen:
EXTRA REMLICHT OP ACHTERSPOILER (bepaalde uitvoeringen/markten) – Draai de twee bevestigingsschroeven van de lichtunit (A-fig. 37) los. – Verwijder de unit, maak de stekker los door de borglip los te haken en vervang de complete unit. – Sluit de stekker aan en maak de twee bevestigingsschroeven weer vast.
P4Z00227
P4Z00224
– Verwijder het beschermdeksel (Afig. 34).
– Draai de bevestigingsschroeven (Bfig. 35) van de lamphouder los (C-fig. 35) en verwijder de lamphouder. – Vervang de lampjes (D-fig. 36). – Monteer de lamphouder en het beschermdeksel, waarbij de centreerpennen (1-fig. 35) op de juiste wijze in de openingen (2-fig. 35) op de hoedenplank moeten zijn gestoken.
P4Z00225
P4Z00226
fig. 34
fig. 35
142
fig. 36
fig. 37
KENTEKENPLAATVERLICHTING Gloeilamp (type A, vermogen 5W) vervangen: – Verwijder de geklemde lichtunit (Afig. 38). – Draai de lamphouder (B-fig. 38), trek hem uit de zitting en vervang het lampje (C-fig. 38). – Monteer de unit in de zitting.
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING PLAFONDLAMPJE EN LEESLAMPJE Gloeilamp van plafondlampje (type C, vermogen 10W) en gloeilamp van leeslampje (type B, vermogen 6W) vervangen:
Controleer tijdens de montage van de plafondverlichting of de elektrische bedrading op de juiste wijze geplaatst is en niet in aanraking komt met de randen van de plafondverlichting of de borglippen.
– Licht het plafondlampje (A-fig. 39) bij de door de pijl aangegeven punten op en verwijder het. – Maak het lampje los door het naar buiten te trekken uit de veercontacten en vervang het. Controleer of het nieuwe lampje goed vastzit in de veercontacten.
P4Z00149
P4Z00150
– Monteer het plafondlampje.
fig. 38
fig. 39
143
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE
fig. 40
144
BAGAGERUIMTEVERLICHTING Gloeilamp (type C, vermogen 10W) vervangen: – Verwijder het geklemde lampenglas (A-fig. 42). – Verwijder het buislampje (B-fig. 42) door het naar buiten te trekken, plaats het nieuwe lampje en zorg ervoor dat het goed in de veercontacten vastzit. – Monteer het lampenglas.
fig. 41
P4Z00153
P4Z00152
Gloeilamp (type C, vermogen 5W) vervangen: – Verwijder het geklemde lampenglas (A-fig. 41). – Verwijder het lampje (B-fig. 41) uit de veercontacten en vervang het. – Zorg ervoor dat het nieuwe lampje goed in de veercontacten vastzit. – Monteer het lampenglas.
P4Z00151
DORPELVERLICHTING – Verwijder de geklemde verlichting (A-fig. 40). – Maak het scherm (B-fig. 40) los. – Vervang het lampje (C-fig. 40) (type A, vermogen 5W). – Monteer het scherm en de verlichting.
fig. 42
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING OF RELAIS
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ALGEMENE OPMERKINGEN (fig. 43) Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. A - Zekering in goede staat. B - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een defecte zekering met behulp van het tangetje (C) uit de zekeringenkast.
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampèrage); BRANDGEVAAR.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer. Raadpleeg voor de plaats van de zekeringen de tabellen op pag.150 en 151.
P4Z00154
Vervang een doorgebrande zekering door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).
fig. 43
145
Om de plaats van de zekeringen en relais makkelijker te bepalen, zijn ze onderverdeeld in de volgende paragrafen: A - Hoofdzekeringen B - Zekeringen en relais in de zekeringenkast C - Zekeringen en relais op hulpsteun D - Zekeringen en relais in de motorruimte E - Zekeringen en relais op traverse van de achterbank.
A - HOOFDZEKERINGEN Naast de zekeringen die de afzonderlijke componenten beveiligen, is de auto voorzien van een aantal zekeringen die alle voedingskabels beschermen met uitzondering van de kabel van de startmotor en de kabel tussen startmotor en dynamo.Deze twee kabels worden beschermd tegen oververhitting en mechanische druk door speciaal isolatiemateriaal.
De zekeringen zijn bereikbaar nadat het deksel (fig. 44) verwijderd is uit de borgveren aan de zijkant. De systemen die door de hoofdzekeringen (fig. 45) worden beveiligd, staan in de tabellen op pag. 150 en 151.
De hoofdzekeringen bevinden zich in de motorruimte, in en eventueel op een houder.
fig. 44
146
P4Z00281
P4Z00156
Dezelfde onderverdeling wordt gehanteerd in de tabellen op pag.150 en 151.
fig. 45
B - ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE ZEKERINGENKAST
Verticaal in het midden van de zekeringenkast bevinden zich reservezekeringen.
B - Voeding services via start-/contactslot behalve bij het starten
De zekeringen en relais van de belangrijkste systemen bevinden zich in een zekeringenkastje onder het dashboard, links van het stuur.
BELANGRIJK Wij raden u aan na het vervangen van een zekering de voorraad zekeringen met originele Alfa Romeo-onderdelen aan te vullen. Het gebruik van soortgelijke zekeringen met iets afwijkende specificaties kan de werking en de veiligheid van de auto in gevaar brengen.
C - Dimlicht
De systemen die door de zekeringen in de zekeringenkast (fig. 48) worden beveiligd, staan in de tabellen op pag.150 en 151. Relais (fig. 48) In de zekeringenkast zijn ook de volgende relais geplaatst: A - Grootlicht
P4Z00157
Bij iedere zekering is een symbool aangebracht dat de belangrijkste elektrische component aangeeft dat door de betreffende zekering wordt beveiligd.
fig. 46
F - Buitenverlichting.
P4Z00159
Door aan de hendel (B-fig. 47) met het opschrift “FUSE” te trekken, zal de zekeringenkast in een stand komen waardoor de zekeringen en relais gemakkelijk bereikbaar worden.
E - Achterruit- en spiegelverwarming
P4Z00158
Ze zijn bereikbaar nadat het deksel (Afig. 46) is verwijderd door de bevestigingspennen los te draaien.
D - Claxon
fig. 47
fig. 48
147
Relais (fig. 49/A)
Ze zijn bereikbaar nadat het deksel (Afig. 49) is verwijderd door de bevestigingspennen los te draaien.
snelheid elektroventilateur.
B - Relais
2e
snelheid elektroventilateur.
C - Relais 2e snelheid elektroventilateur nr. 2 voor motorkoelsysteem (uitvoering 3.0 V6 24V). Verder zijn er de volgende relais: – Knippersignaal waarschuwingsknipperlichten en richtingaanwijzers – Relais mistlampen voor. – Relais mistachterlicht. Om deze zekeringen te bereiken, moet het instrumentenpaneel worden verwijderd: wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
P4Z00157
De systemen die door de zekeringen worden beveiligd zijn genummerd van 24 tot 29 (fig. 49/A) en staan in de tabellen op pag. 150 en 151.
A - Relais
fig. 49
148
D - ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE MOTORRUIMTE De zekeringen en relais aan de linkerzijde in de motorruimte zijn afgedekt (fig. 50). Ze zijn bereikbaar nadat de bescherming is verwijderd door de bevestigingsschroeven los te draaien, zoals is afgebeeld. BELANGRIJK De plaats van de zekeringen en relais is afhankelijk van de uitvoering en het land; het is daarom raadzaam, ook in geval van een eventuele storing, contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. De systemen die door de zekeringen in de motorruimte worden beveiligd, staan op pag. 150 en 151: – fig. 51 = uitvoering 2.0 T.SPARK – fig. 52 = uitvoering 3.0 V6 24V.
P4Z00282
De zekeringen en relais van enkele verbruikers zijn geplaatst op een hulpsteun in een klein kastje boven de hoofdzekeringenkast.
1e
fig. 49/A
P4Z00161
C - ZEKERINGEN EN RELAIS OP HULPSTEUN
fig. 50
P4Z00162
Relais (fig. 51-52) A - Relais met diode van inspuitsysteem B - Relais brandstofpomp C - Relais aircocompressor (uitvoeringen met automatisch geregelde airconditioning).
E - ZEKERINGEN EN RELAIS OP TRAVERSE VAN DE ACHTERBANK De zekeringen en relais zijn bereikbaar vanuit de bagageruimte nadat het compacte reservewiel of de reparatiekit en de bekleding uit de bagageruimte is verwijderd (fig. 53). Wendt u voor het vervangen van zekeringen of relais tot de Alfa Romeo-dealer.
Relais (fig. 54) A - Relais voeding elektrisch verstelbare stoelen (indien aanwezig) C - Relais tankklepje en systemen die werken met de contactsleutel in stand STOP C - Relais kofferdeksel en systemen die werken met de contactsleutel in stand STOP.
De systemen die door de zekeringen op de traverse van de achterbank (fig. 54) worden beveiligd, staan in de tabellen op pag. 150 en151.
fig. 52
fig. 53
P4Z00229
P4Z00228
P4Z00267
fig. 51
fig. 54
149
Systeem / Component
Zekeringnr.
Ampère
Plaats
Systeem / Component
Zekeringnr.
Ampère
Plaats
Parkeerverlichting linksvoor
22
10A
fig. 48
Parkeerverlichting rechtsvoor
23
10A
fig.48
Plafondlampje voor en bagageruimteverlichting
17
20A
fig. 48
Parkeerverlichting linksachter
23
10A
fig. 48
Ruitenwissers/-sproeiers
13
20A
fig. 48
Parkeerverlichting rechtsachter
22
10A
fig.48
Claxon
19
20A
fig. 48
Dimlicht links
11
10A
fig. 48
Elektrische ruitbediening en portiervergrendeling
8 17
10A 20A
fig. 48 fig. 48
Dimlicht rechts
12
10A
fig. 48
Elektrische ruitbediening
Grootlicht links
15
10A
fig. 48
24 25
20A 20A
fig. 49/A fig. 49/A
Grootlicht rechts
16
10A
fig. 48
Stuurkolomschakelaars
8
10A
fig. 48
Derde remlicht
19
20A
fig. 48
Controlelampje buitenverlichting
23
10A
fig. 48
Achterruitverwarming
21
30A
fig. 48
Kentekenplaatverlichting links
23
10A
fig. 48
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
17
20A
fig. 48
Kentekenplaatverlichting rechts
22
10A
fig. 48
Achteruitrijlichten
20
20A
fig. 48
Aansteker
14
20A
fig. 48
Mistachterlicht
8
10A
fig. 48
Koplampverstelling
23
10A
fig. 48
Waarschuwingsknipperlichten
7
10A
fig. 48
Instrumentenpaneel
Richtingaanwijzers
8
10A
fig. 48
22 8 18
10A 10A 25A
fig. 48 fig. 48 fig. 48
Controlelampje grootlicht
16
10A
fig. 48
Mistlampen voor
10 26
10A 10A
fig. 48 fig. 49/A
Controlelampje achterruitverwarming
21
30A
fig. 48
Verlichting dashboardkastje
23
10A
fig. 48
Autoradio
17
20A
fig. 48
150
Systeem / Component
Ampère
Plaats
Systeem / Component
17 10
20A 10A
fig. 48 fig. 48
7 20 18
10A 20A 25A
fig. 48 fig. 48 fig. 48
Inspuitsysteem – voor alle uitvoeringen – voor uitvoering 2.0 T.SPARK
Afstandsbediening
20
20A
fig. 48
Telepass
20
20A
fig. 48
Verlichting bedieningsknoppen
23
10A
fig. 48
Opendak
20
20A
fig. 48
Elektrisch regelbare stoelverwarming
20
20A
fig. 48
Airbag
28
10A
fig. 49/A
ABS
27 34
10A 60A
fig. 49/A fig. 54
Alfa Romeo CODE
5
7,5A
fig. 45
Airconditioning
3 14
30A 20A
fig. 45 fig. 48
1
60A
fig. 45
Elektroventilateur nr. 2 voor motorkoelsysteem (uitvoering 3.0 V6 24V)
7
50A
fig. 45
Aanjager
3
30A
fig. 45
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon Diefstalalarm
Elektroventilateur voor motorkoelsysteem
Zekeringnr
Ampère
Plaats
6 30 31 30 32
7,5A 15A 15A 15A 15A
fig. 45 fig. 51 fig. 51 fig. 52 fig. 52
Elektronische inspuiting-ontsteking
2
30A
fig. 45
Elektrisch bedienbare antenne
17
20A
fig. 48
Alle systemen die werken met de contactsleutel in stand MAR, werken niet
4
30A
fig. 45
Bijna alle systemen en elektrische componenten werken niet
35
80A
fig. 54
Relais op traverse achterbank
36
30A
fig. 54
– voor uitvoering 3.0 V6 24V
Zekeringnr
151
EEN LEGE ACCU STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de auto worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu (zie het hoofdstuk “Technische gegevens“). De accu (fig. 57) is in de bagageruimte geplaatst en wordt afgedekt (fig. 56).
Voor het bereiken van de accu, moet u de kunststof sluitingen (A-fig. 56) losdraaien, de knop (B-fig. 56) verwijderen en vervolgens de bekleding opzij schuiven. Het starten met een hulpaccu is niet schadelijk voor de Alfa Romeo CODE en moet als volgt worden uitgevoerd: – Schakel alle stroomverbruikers uit die niet absoluut noodzakelijk zijn.
– Verbind de pluspolen (1-fig. 55) van de beide accu’s (+ teken nabij de pool) met een startkabel. – Sluit een tweede startkabel aan op de minpolen (2-fig. 55) van beide accu’s (– teken nabij de pool). – Start de motor. – Neem, als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. – Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot een Alfa Romeo-dealer.
fig. 55
152
fig. 56
P4Z00273
P4Z00167
P4Z00231
Monteer na het beeïndigen van de procedure de bescherming op de accu.
fig. 57
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
Om beschadiging aan het elektrische systeem te voorkomen, dient u de instructies van de fabrikant van de startkabels strikt op te volgen. De startkabels moeten een zodanige lengte hebben dat de beide auto’s elkaar niet raken.
Bij het los- en vastkoppelen van de accuklemmen kunnen er vonken ontstaan waardoor de elektronische systemen kunnen beschadigen. Laat deze werkzaamheden door gespecialiseerd personeel uitvoeren.
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen.
153
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaptas in de bagageruimte en kan aan de voorzijde of achterzijde bevestigd worden. Neem het sleepoog (A-fig. 58) uit de gereedschaptas en draai het oog op de schroefdraadpen. De schroefdraadpen is bereikbaar via de opening (B-fig. 58) in de voorbumper.
HET SLEPEN VAN EEN ANDERE AUTO Verwijder het geklemde deksel (A-fig. 59) op de achterbumper en draai het sleepoog (B-fig. 59) geheel op de schroefdraadpen die bereikbaar is via de opening in de bumper.
P4Z00168
Draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen.
Controleer of het sleep oog goed bevestigd is (A-fig. 58) (er moeten ongeveer 18 draaibewegingen worden gemaakt); de schroefdraadpen is bereikbaar via de opening (B-fig. 58) in de bumper. Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog in de schroefdraadboring draait.
P4Z00169
HET SLEPEN VAN DE AUTO
fig. 58
154
fig. 59
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
Zie de paragraaf “Een lekke band“ in dit hoofdstuk. De richtlijnen geven aan dat: – De krik 2,600 kg moet wegen. – De krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen. – De krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type. – Buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
Om beschadiging aan de rem- en brandstofleidingen te voorkomen moet de hefarm van de garagekrik of de hefbrug in het aangegeven gebied aan de voorzijde worden geplaatst (fig. 61).
P4Z00230
MET DE BOORDKRIK
Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
fig. 60 P4Z00171
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO
MET DE HEFBRUG OF GARAGEKRIK De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug in het aangegeven gebied te plaatsen (fig. 60). fig. 61
155
BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding. – Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen. – Waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen. – Bij kettingbotsingen op de snelweg, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail.
156
– Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen. – Neem bij de betrokken auto’s de contactsleutel uit. – Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten. – Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of grond. Gebruik nooit water.
ALS ER GEWONDEN ZIJN – Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden. – Blijf niet om de gewonde heen staan. – Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden. – Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los. – Geef niets te drinken aan de gewonde. – De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. – Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als u een gewonde uit de auto haalt: trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie.
VERBANDTROMMEL (fig. 62) De verbandtrommel moet ten minste bevatten: – steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken; – verschillende soorten verband; – pleisters van verschillende afmetingen; – hechtpleister; – een pak hydrofiele watten; – een flesje jodium; – een pak zakdoekjes; – een schaar met afgeronde punten; – een pincet; – twee bloedstelpende zwachtels.
P4Z00172
De verbandtrommel is opgenomen in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma.
fig. 62
157
ONDERHOUD VAN DE AUTO Een goed en regelmatig onderhoud van de auto is de beste manier om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden van de onderhoudsnormen die aangegeven zijn met het afgebeelde symbool, de noodzakelijke voorwaarden vormen om de garantie te behouden. Op de volgende pagina’s staat het onderhoudsschema en de controles die uitgevoerd dienen te worden voor een goed onderhoud. Wij raden u aan de in het onderhoudsschema voorgeschreven handelingen bij de vastgestelde kilometerstanden te laten uitvoeren.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ........................................ pag.............160 ONDERHOUDSSCHEMA ........................................................................ ...........162 JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ........................................................... ...........164 NIVEAUS CONTROLEREN, BIJVULLEN EN VERVERSEN ............... ...........166 LUCHTFILTER ........................................................................................... ...........179 STOF-/POLLENFILTER ........................................................................... ...........180 ACCU .......................................................................................................... ...........181 ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ................................................. ...........185 BOUGIES ................................................................................................... ...........186 WISSERBLADEN ...................................................................................... ...........186 RUITENSPROEIERS ................................................................................. ...........187 CARROSSERIE .......................................................................................... ...........187 INTERIEUR ................................................................................................ ...........190
159
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD VOORZORGSMAATREGELEN In de motorruimte bevinden zich vele bewegende delen, componenten die hoge temperaturen kunnen bereiken en hoogspanningskabels die gevaar kunnen opleveren voor degene die niet bekend zijn met de werking ervan. Bij onderhoudswerkzaamheden moeten de volgende voorzorgsmaatregelen worden genomen: – Zet de motor af en wacht tot deze is afgekoeld. – Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur, afhankelijk van de temperatuur van de motorkoelvloeistof, automatisch kan inschakelen. – Rook niet en gebruik geen open vuur. – Houd altijd een brandblusser binnen handbereik. – Gebruik de bij de auto geleverde krik niet om de auto op te krikken voor werkzaamheden onder de auto.
160
De bij de auto geleverde krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel. De auto mag niet met de krik worden opgekrikt voor het uitvoeren van andere werkzaamheden. Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeodealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Alfa Romeodealer.Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Alfa Romeoonderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
Pas op als u sjaals, dassen of andere loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende delen worden gegrepen.
GEVAAR - ERNSTIGE VERWONDINGEN. Als u controle- of onderhoudswerkzaamheden in de motorruimte uitvoert, moet u er vooral op letten dat u uw hoofd niet stoot tegen het uitstekende deel van de motorkap.
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
Belangrijk. Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
ALGEMENE INFORMATIE Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een goede werking van de auto en een lange levensduur. Zorg er daarom voor dat de onderhoudsbeurten tijdig worden uitgevoerd. Dankzij de verdergaande ontwikkeling van het product kunnen deze bij hogere kilometerstanden worden uitgevoerd. De service- en inspectiebeurten moeten iedere 20.000 km worden uitgevoerd. Het blijft echter altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aan de auto te schenken, bijvoorbeeld door het systematisch controleren van de vloeistofniveaus en de spanning van de banden. Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden van de onderhoudsnormen die aangegeven zijn met het symbool — de noodzakelijke voorwaarden vormen om de garantie te behouden. De Alfa Romeo-dealer kan van te voren om een prijsopgave worden gevraagd. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Alfa Romeo-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
161
ONDERHOUDSSCHEMA x 1000 km
20
40
60
80
100
120
140
160
180
• •
• • •
• •
• • •
• •
• • •
• •
• • •
• •
Conditie stofhoezen aandrijfassen, stuurbekrachtiging, scharnierkappen en conditie brandstof- en remleidingen controleren
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming (uitlaat, brandstof- en remleidingen) en rubber delen (stofkappen, hoezen, enz)
•
•
• • •
•
•
•
•
•
• • •
Banden op conditie en slijtage controleren Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van de schijfremmen voor controleren Conditie remblokken van de schijfremmen achter controleren
Getande distributieriem controleren Poly-V-aandrijfriem visueel controleren
• •
Slag handrem controleren Uitlaatgasemissie controleren Werking benzinedamp-opvangsysteem controleren
•
Luchtfilter vervangen Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppeling, stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem
•
•
• • • •
• • •
Aandrijfriem tegengesteld draaiende balansassen vervangen (alleen uitvoering 2.0 T.SPARK)
•
162
•
• •
Getande distributieriem (**) en Poly-V-aandrijfriem vervangen
(**) Vanwege de zeer veeleisende bedrijfsomstandigheden moet in Nederland bij uitvoeringen met een 2.0 T-Spark-motor de distributieriem om de 60.000 km of om de 36 maanden worden vervangen
•
• • • • •
•
•
•
x 1000 km
20
40
60
80
Bougies vervangen
•
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Olie van handgeschakelde versnellingsbak en differentieel controleren Motorolie en oliefilter vervangen
•
•
•
•
Remvloeistof vervangen (of om het jaar) Stof-/pollenfilter controleren
• • •
100
•
• • •
•
•
•
120
140
160
•
• • •
•
•
• • • •
180
• • •
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.
BELANGRIJK Om de goede werking van de motor te garanderen (en ook om de garantie te behouden) moet in bepaalde landen het inlaatsysteem iedere 80.000 km worden vervangen. Informeer hiernaar bij de Alfa Romeo-dealer.
163
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA dat het volgende omvat: - Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel, indien aanwezig). – Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren. – Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiers afstellen – Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren. – Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren. – Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsys-
164
teem. – Acculading controleren. – Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren. – Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.). – Motorolie verversen. – Motoroliefilter vervangen. – Pollenfilter vervangen (alleen auto’s met automatisch geregelde airconditioning). AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: – niveau van de motorkoelvloeistof – niveau van de remvloeistof/vloeistofniveau hydraulische koppelingbediening – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging – niveau van de ruitensproeiervloeistof – conditie en spanning van de banden. Iedere 3000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen.
Gebruik bij voorkeur producten van de FL Group omdat die speciaal zijn afgestemd op de Alfa Romeo-modellen (zie de “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“). BELANGRIJK - Motorolie Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto over wegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: – trekken van aanhangers of caravans – stoffige wegen – veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul – veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aanhuis bezorging of als de auto lang stilstaat).
BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Alfa Romeo-dealer. BELANGRIJK - Pollenfilter (alleen uitvoeringen met automatisch geregelde airconditioning) Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter met actieve koolstof vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd. BELANGRIJK - Accu Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt
gebruikt, of als accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden. BELANGRIJK - Afstandsbediening Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en het lampje op de afstandsbediening knippert één keer kort, dan moet u de batterijen vervangen door nieuw exemplaren van hetzelfde type.
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
Belangrijk. Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. Als de auto vaak gebruikt wordt voor het trekken van aanhangers of caravans, moeten er kortere intervallen worden aangehouden dan in het onderhoudsschema staan aangegeven. Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Alfa Romeodealer.Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Alfa Romeo-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
165
NIVEAUS CONTROLEREN, BIJVULLEN EN VERVERSEN UITVOERING 2.0 T.SPARK
k
n
1) motorolie 4) koelvloeistof
π 2) rem-/koppelingsvloeistof
∂
+
5) olie van de stuurbekrachtiging
3) ruitensproeiervloeistof P4Z00280
fig. 1
166
UITVOERING 3.0 V6 24V
k
n
1) motorolie 4) koelvloeistof
π 2) rem-/koppelingsvloeistof
∂
+
5) olie van de stuurbekrachtiging
3) ruitensproeiervloeistof
P4Z00279
fig. 2
167
MOTOROLIEPEIL CONTROLEREN
BELANGRIJK De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
Fig. 4: uitvoering 2.0 T.SPARK Fig. 5: uitvoering 3.0 V6 24V Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.Verwijder de oliepeilstok (A) en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat.
Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
P4Z00175
P4Z00278
Het verschil tussen het MIN- en MAXmerkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
fig. 4
168
fig. 5
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen.
MOTOROLIE BIJVULLEN Fig. 4: uitvoering 2.0 T.SPARK Fig. 5: uitvoering 3.0 V6 24V Als het olieniveau dicht bij of op het MIN-merkteken staat, moet, na het verwijderen van de dop (B), via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Tijdens het bijvullen van de motorolie mag nooit het MAX-niveau worden overschreiden. BELANGRIJK Na het bijvullen van de olie de motor enkele seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten (ongeveer 5) het oliepeil controleren.
Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur, afhankelijk van de temperatuur van de motorkoelvloeistof, automatisch kan inschakelen en verwondingen kan veroorzaken.
Tijdens het bijvullen of verversen van de motorolie mag nooit het MAX-niveau worden overschreden. Als het motoroliepeil te hoog is, kan de olie worden aangezogen via het blow-by circuit.
Gebruik voor het bijvullen geen olie met andere specificaties (classificatie, viscositeit) dan de reeds in de motor aanwezige olie.
169
MOTOROLIE VERVERSEN Fig. 6: uitvoering 2.0 T.SPARK Fig. 7: uitvoering 3.0 V6 24V De frequentie waarmee de motorolie moet worden ververst, is afhankelijk van het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd na de laatste verversing en de gebruiksomstandigheden van de auto.
– Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug onder de auto. – Verwijder zowel de olievuldop als de peilstok om het aftappen te vergemakkelijken. – Draai de aftapplug (A) onderaan het carter los en tap de olie volledig af.
De motorolie moet bij een warme motor worden afgetapt om het uitstromen van de afgewerkte olie te vergemakkelijken. Ga als volgt te werk: – Zorg dat de auto op een vlakke ondergrond staat, de handrem is aangetrokken, de motor is afgezet en nog warm is.
P4Z00178
P4Z00179
Verwijder de aftapplug voorzichtig; de olie kan zeer warm zijn.
fig. 6
170
fig. 7
– Vervang het oliefilter (zie volgende paragraaf). – Reinig de aftapplug en monteer de plug. – Giet nieuwe olie in de vulopening (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“). – Sluit de vuldop. – Start de motor en laat de motor 1015 seconden stationair draaien. Zet de motor uit en controleer na ongeveer 15 minuten het motoroliepeil, zodat de olie in de oliepan heeft kunnen terugstromen. – Maak de peilstok schoon en controleer of het oliepeil niet boven het MAXmerkteken staat. – Steek de peilstok geheel in de opening. – Controleer de aftapplug en het oliefilter op lekkage.
BELANGRIJK Vanwege de toegevoegde reinigingsmiddelen, kan de nieuwe olie al na een korte tijd een donkere kleur krijgen. Dit is een normaal verschijnsel en het is dus niet nodig om de olie vaker te verversen dan is voorgeschreven. Wanneer de olieproducten van de aanbevolen merken (zie de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“) niet verkrijgbaar zijn, dan kunt u producten van andere merken gebruiken, mist ze de voorgeschreven classificatie en viscositeit hebben.
Dankzij de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s van de smeermiddelenfabrikanten en de voortdurende technologische verbeteringen, kunnen er nieuwe handelsnamen ontstaan die afwijken van de namen die vermeld staan in de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“. Raadpleeg in geval van twijfel de Alfa Romeo-dealer. In ieder geval moeten de gebruikte smeermiddelen altijd voldoen aan de voorgeschreven specificaties. Houdt u bij het verwerken van afgewerkte olie aan de geldende voorschriften.
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
In dat geval is het raadzaam de motorolie en het oliefilter na 10.000 km te vervangen.
171
MOTOROLIEFILTER VERVANGEN
P4Z00180
Fig. 8: uitvoering 2.0 T.SPARK Fig. 9: uitvoering 3.0 V6 24V
P4Z00181
Ga voor het vervangen van het oliefilter als volgt te werk: – Draai het filterelement (A) met een passende sleutel los en verwijder het. – Smeer de afdichtring van het nieuwe filter in met motorolie. – Schroef het nieuwe filter met de hand op het cilinderblok vast.
fig. 8
172
fig. 9
BELANGRIJK Het oliefilter moet bij elke verversing van de motorolie worden vervangen.
NIVEAU CONTROLEREN EN OLIE MECHANISCHE VERSNELLINGSBAK EN DIFFERENTIEEL BIJVULLEN
Ga afhankelijk van de uitvoering als volgt te werk:
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het controleren van het oliepeil en het verversen van de versnellingsbak-/differentieelolie dient slechts ter informatie.
Voer voor het controleren van het oliepeil de volgende werkzaamheden uit: – Verwijder de vuldop (A-fig. 10) om het oliepeil in de versnellingsbak/differentieel te controleren; het oliepeil moet tot aan de onderrand van de opening reiken.
Wij raden u aan deze werkzaamheden door de Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren.
Uitvoering 2.0 T.SPARK
P4Z00182
Het oliepeil moet op een vlakke ondergrond en bij een uitgezette en koude motor worden gecontroleerd.
Ga voor het verversen van de olie (bij een warme versnellingsbak en differentieel) als volgt te werk: – Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug (B-fig.10) onder de auto. – Verwijder zowel de vuldop (A) als de aftapplug (B) en tap de olie volledig af. – Maak de aftapplug (B) schoon en schroef hem vast. – Giet nieuwe olie in de vulopening (A) (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“). – Controleer of het oliepeil tot aan de onderrand van de opening reikt. Maak de vuldop schoon en schroef hem vast.
fig. 10
173
Uitvoering 3.0 V6 24V Voer voor het controleren van het oliepeil de volgende werkzaamheden uit: – Trek de peilstok (A) uit en maak hem schoon. – Steek de peilstok volledig in de buis, trek hem uit en controleer of het oliepeil op het merkteken op de peilstok staat.
P4Z00183
– Steek tenslotte de peilstok weer volledig in de buis.
fig. 11
174
Ga voor het verversen van de olie (bij een warme versnellingsbak en differentieel) als volgt te werk: – Plaats een geschikte opvangbak onder de aftapplug (B-fig.11) onder de auto. – Verwijder zowel de peilstok (A) en de aftappluggen voor de versnellingsbakolie (B) en/of de differentieelolie (C) en tap de olie volledig af.
– Maak de aftappluggen (B) en/of (C) schoon en schroef ze vast. – Giet nieuwe olie in de vulopening (A) (zie voor het type olie en de hoeveelheid de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“). – Controleer het oliepeil (zie volgende paragraaf).
KOELVLOEISTOFNIVEAU CONTROLEREN EN BIJVULLEN Controleer regelmatig of het koelvloeistofniveau in het expansiereservoir zich tussen het MIN- en MAX-merkteken bevindt. Controleer het niveau bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat. Als het niveau te laag is, moet de dop (A) van het expansiereservoir worden verwijderd en de koelvloeistof worden bijgevuld.
1
2
Het anti-vriesmengsel in het koelsysteem beschermt tot een temperatuur van –35 °C. Gebruik voor het bijvullen anti-vries PARAFLU FOR ALFA ROMEO. Dit product is verkrijgbaar bij de Alfa Romeodealer.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
P4Z00185
1: uitvoering 2.0 T.SPARK 2: uitvoering 3.0 V6 24V
Verwijder bij een warme motor nooit de dop van het expansiereservoir, om brandwonden te voorkomen.
fig. 12
175
OLIEPEIL VAN DE STUURBEKRACHTIGING CONTROLEREN Fig. 14: uitvoering 2.0 T.SPARK Fig. 15: uitvoering 3.0 V6 24V
P4Z00186
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging nog op het maximale niveau staat.
P4Z00187
fig. 14
fig. 15
176
De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande koude motor.: – Reinig de vuldop (A) en de bovenzijde van het reservoir, maak de ontluchtingsslang (B) los en verwijder de dop. Controleer of het oliepeil op het MAXmerkteken van op de oliepeilstok staat. – Draai de dop weer vast, monteer de ontluchtingsslang op de aansluiting op de plug. OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING BIJVULLEN Als het olieniveau lager is dan voorgeschreven, vul dan bij met een van de producten uit de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Vul als volgt bij: – Start de motor en wacht tot het olieniveau in het reservoir stabiliseert. – Draai bij draaiende motor het stuurwiel een aantal malen naar uiterst rechts en uiterst links.
– Vul vloeistof bij tot het “MAX”merkteken is bereikt, monteer de vuldop en maak de ontluchtingsslang weer vast.
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een Alfa Romeo-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. BELANGRIJK Wendt u voor onderhoudswerkzaamheden of eventuele reparaties tot een Alfa Romeo-dealer.
Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is ontvlambaar.
REM-/KOPPELINGSVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVULLEN Controleer of het vloeistofniveau nog op het maximumniveau staat. Gebruik voor het bijvullen of de periodieke verversing (iedere twee jaar) één van de producten uit de tabel “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk “Technische gegevens“.
P4Z00188
Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel: als u op de dop (B-fig. 16) van het reservoir (A-fig. 16) (met de contactsleutel in stand MAR) drukt, moet het waarschuwingslampje x gaan branden.
Zorg dat bij het losdraaien van de vuldop (B-fig. 16) de elektrische aansluitingen niet losraken. Vermijd contact tussen de vloeistof en de lak. Als er per ongeluk vloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden afgespoeld met water.
Rem-/koppelingsvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat er synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
fig. 16
177
RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVULLEN Verwijder de dop en controleer visueel het vloeistofniveau in het reservoir (Afig. 17).
P4Z00189
BELANGRIJK Gebruik voor het bijvullen één van de speciaal in de handel verkrijgbare producten en controleer of ze bescherming bieden tegen kalkaanslag en bevriezing.Raapleeg bij twijfel de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte producten aanbevelen.
fig. 17
178
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Gebruik de ruitensproeiers niet als het reser voir leeg is om schade aan de pompmotor te voorkomen.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
– Draai de bevestigingsschroeven (A) van het deksel (B) en de steun (C), indien aanwezig, los.
Als het filter wordt gereinigd, kan het beschadigd worden, waardoor ernstige schade aan de motor kan ontstaan.
P4Z00190
De beschrijving van de procedure voor het vervangen van het filter dient slechts ter informatie. Wendt u tot een Alfa Romeodealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. Als het filter niet op de juiste wijze, zoals hierna is beschreven, wordt vervangen en als de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, dan kan de veiligheid tijdens het rijden in gevaar komen.
– Draai de bevestigingsschroeven los en verwijder de bescherming aan de linkerzijde in de motorruimte.
Ga voor het vervangen van het filter als volgt te werk: Fig. 18-19-20: uitvoering 2.0 T.SPARK fig. 19
Fig. 21-22: uitvoering 3.0 V6 24V
fig. 18
P4Z00192
Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid meten. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem.
Als veel over stoffige wegen wordt gereden, moet het filter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
P4Z00191
LUCHTFILTER
fig. 20
179
– Til het deksel (B) voorzichtig op om beschadiging aan de rubberen verbindingsmof te voorkomen. – Verwijder het filter (D).
– Plaats het nieuwe filter en monteer het deksel op de juiste wijze. – Draai de bevestigingsschroeven (A) van het deksel vast.
STOF-/POLLENFILTER (alleen uitvoeringen met automatisch geregelde airconditioning)
P4Z00193
Het filter filtert de lucht mechanisch en elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten. Laat het stof-/pollenfilter ten minste één keer per jaar controleren door de Alfa Romeo-dealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen.Als de auto veel in stadsverkeer of over stoffige wegen rijdt, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. BELANGRIJK Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken.
P4Z00194
fig. 21
fig. 22
180
ACCU De accu bevindt zich in de bagageruimte en wordt beschermd door bekleding. Om de accu te bereiken. moet u de kunststof sluitingen (A-fig. 23) losdraaien, de knop (B-fig. 23) verwijderen en de bekleding opzij plaatsen. De accu is “onderhoudsarm“: onder normale gebruiksomstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden.
Controleer echter regelmatig of het elektrolyt zich tussen het MIN- en MAXmerkteken op de accu (fig. 24) bevindt.
De accu is “onderhoudsarm“ en uitgerust met een controlemeter; onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen.
Als het niveau van het elektrolyt zich onder het MIN-merkteken bevindt, dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te wenden.
Daarom moet de juiste werking ervan regelmatig gecontroleerd worden m.b.v. de optische controlemeter op het deksel van de accu. De meter moet een donkere kleur hebben en een groen middenstuk.Als de meter daarentegen een heldere lichte kleur heeft, of donker gekleurd is zonder groen middenstuk, dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
fig. 23
fig. 24
P4Z00268
P4Z00232
P4Z00231
Bij bepaalde uitvoeringen kan de accu voorzien zijn van een optische hydrometer (A-fig. 25) voor de controle van het elektrolytniveau en de acculading.
fig. 25
181
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, autoradio, mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een ver warmde plaats worden bewaard.
ACCULADING MET OPTISCHE HYDROMETER CONTROLEREN De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker (fig. 26) op de accu bij punt (B-fig. 25).
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
P4Z00269
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Alfa Romeo-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen de accu af te voeren.
Als de accu wordt gebruikt met een te laag elektrolytniveau, wordt de accu onherstelbaar beschadigd; de accubak kan barsten waardoor het accuzuur kan weglekken. fig. 26
182
Helderwitte kleur
Elektrolyt bijvullen
Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Opladen (wij raden u aan om u tot de Alfa Romeo-dealer te wenden)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading onvoldoende
ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
Geen enkele handeling
Ga voor het opladen als volgt te werk: BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten werking door de sleutelschakelaar in stand “OFF“ te draaien (zie “Diefstalalarm“ in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto“).
– Maak de accuklemmen los van de accupolen. – Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen. – Schakel het laadapparaat in. – Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. – Sluit de accuklemmen weer aan op de accupolen. Let daarbij op de polariteit.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: branden ontploffingsgevaar.
183
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C). Zie als u de auto langere tijd niet gebruikt de paragraaf “Auto langere tijd stallen“.
184
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Houdt u, om snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, zorgvuldig aan de volgende aanbevelingen: – De klemmen moet altijd goed zijn bevestigd. – Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uit staat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, parkeerverlichting, enz.). – Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden. – Maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los. – Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit navigatiesysteem met antidiefstalsatellietbewaking, enz.), dient u contact op te nemen met de Alfa Romeodealer.Deze kan u de meest geschikte in-
stallaties aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerd accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Accu van
maximum stroomverbruik bij stilstaande motor
70 Ah 100 Ah
42 mA 60 mA
Als grote stroomverbruikers, zoals verwarming van het babyflesje, stofzuiger, mobiele telefoon, enz. bij uitgezette motor van voedingsspanning worden voorzien, dan zal de accu sneller ontladen. – Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen. – Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, is het raadzaam de accuklemmen los te maken van de accupolen (maak eerst de minklem los). Controleer de acculading als de accu voorzien is van een optische hydrometer. Laad de accu op als de optische hydrometer (A-fig. 25) geen groene kleur heeft (wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer). Controleer daarna de acculading iedere drie maanden.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is donker gekleurd met groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C) – Als de accu wordt gebruikt met een te laag elektrolytniveau, raakt de accu beschadigd en kan de accu openbarsten.
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: – Zet de motor altijd uit voordat de accu wordt losgekoppeld. – Koppel de accu altijd los als de accu moet worden opgeladen. – Gebruik bij een noodstart altijd een hulpaccu en geen acculader. – Controleer de aansluiting van de polen en de conditie van de verbinding tussen de accu en de elektrische installatie. – Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand MAR staat. – Controleer nooit d.m.v. kortsluiting of er spanning aanwezig is.
185
– Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder zonodig de regeleenheden als ze door de werkzaamheden aan te hoge temperaturen worden blootgesteld.
Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen (ontsteking, inspuiting, ABS...). Een niet correcte installatie van een autoradio, diefstalalarm, mobiele telefoon, enz. kan tot storingen in de elektronische regeleenheden leiden en de garantie in gevaar brengen. Wendt u voor deze werkzaamheden tot de Alfa Romeo-dealer. Het stroomverbruik van na aankoop van de auto gemonteerde accessoires mag niet hoger zijn dan 20 mA (bij stilstaande motor).
186
BOUGIES Indien de motor onregelmatig loopt, laat dan de bougies uitsluitend door de Alfa Romeo-dealer controleren.
RUITENWISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon en controleer de conditie. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. BELANGRIJK Op de wisserbladen zijn sproeiermonden gemonteerd; wendt u voor het vervangen van de wisserbladen tot de Alfa Romeo-dealer.
De bougies moeten bij de kilometerstanden worden vervangen die in het Onderhoudsschema zijn aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type (zie tabel “Brandstofsysteem-Ontsteking” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Bougies met een afwijkende warmtegraad of waar van de voorgeschreven levensduur niet is gegarandeerd, kunnen motorstoringen veroorzaken.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
RUITENSPROEIERS
CARROSSERIE
Controleer of de straal van de ruitensproeiers voor goed is afgesteld en voldoende kracht heeft.
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
Controleer als de sproeiers niet goed werken of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
Alfa Romeo past constructieve technologische oplossingen toe om de carrosserie zo goed mogelijk tegen roest te beschermen. De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – Luchtverontreiniging. – Zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat). – Strooizout of gladheidbestrijdingsmiddelen, waarmee in de winter de wegen worden bestrooid. Voor een nog betere bescherming tegen roest zijn de volgende maatregelen genomen: – De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen. – Het gebruik van verzinkte plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid.
– Het aanbrengen van een gespoten laag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en in verschillende holle ruimtes met daarvoor geschikte producten die goed aan het metaal hechten en een hoog beschermend vermogen hebben. – Het gebruik van lakken met een hoge weerstand tegen atmosferische verontreinigingen. – Toepassing van “open“ holle ruimtes om condensvorming te voorkomen, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. De onderzijde van de carrosserie is voorzien van een speciale beschermlaag.Indien deze beschermlaag moet worden hersteld, moeten de uitlaat, de lambdasonde en de driewegkatalysator beschermd worden als er wasachtige, oliehoudende, kunststof en/of ontvlambare producten worden aangebracht.Wendt u bij voorkeur tot een Alfa Romeo-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
187
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Industriële neerslag of andere vervuiling, teervlekken, dode insecten, enz. dienen zo snel mogelijk van de lak verwijderd te worden. Parkeer de auto niet onder bomen, omdat de lak door harsdruppels, boomknoppen, enz. kan beschadigen. Voorkom dat tijdens het bijvullen olie, remvloeistof, koelvloeistof, elektrolyt van de accu, enz. op de lak terecht komt. Gebeurt dit toch, dan moet het betreffende gedeelte van de carrosserie onmiddellijk worden gereinigd en de auto grondig worden gewassen.
188
LAK De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving.
De eigenschappen van deze producten zijn afgestemd op de lakken, afdichtingen en sierlijsten van de Alfa Romeo-auto’s. Wij raden u aan deze producten door het personeel van de Alfa Romeo-dealer te laten aanbrengen: zo wordt het beste resultaat gegarandeerd en ieder mogelijk ongemak uitgesloten dat de garantie in gevaar kan brengen.
Het is beter de auto vaker te wassen bij: – bij sterke luchtvervuiling – het rijden over wegen met strooizout – het parkeren onder bomen waar harsdruppels vanaf kunnen vallen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Bij de Alfa Romeo-dealer is een complete lijn producten verkrijgbaar voor het onderhoud en het reinigen van de auto (shampoo, was, polish, lakstiften, vlekkenverwijderaar, schoonmaakmiddelen, enz.).
De juiste wasmethode: 1) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 2) Was de auto met een zachte spons en een oplossing van water en 2-4% shampoo; spoel daarbij de spons regelmatig uit.
3) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, kofferdeksel, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.Was de auto nooit als hij lang in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Alleen voor het verwijderen van hardnekkig vuil, raden wij u aan speciale producten te gebruiken.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Voor een betere bescherming van de lak verdient het aanbeveling de auto regelmatig in de was te zetten met speciaal daarvoor bestemde producten (siliconenwas), die een beschermende laag op de lak aanbrengen.
RUITEN Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
189
MOTORRUIMTE Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
190
Voor het uitspuiten van de motorruimte raden wij het gebruik aan van “FULCRON” Dit middel is verkrijgbaar bij de Alfa Romeodealer. Gebruik uitsluitend alkalische oplossingen zonder soda bij voorkeur met metasilicaat. Na het uitspuiten van de motorruimte, moet de motorruimte volgens een speciale methode grondig worden gespoeld en gedroogd. In een normale wastunnel wordt de motorruimte niet goed genoeg gespoeld.
INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING REINIGEN – Verwijder stof met een zachte borstel. – Verwijder vetvlekken met een speciaal daarvoor bestemd product. Volg de bijgeleverde instructies nauwgezet op. – Voor een nog grondigere reiniging kunnen de stoelen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep worden afgenomen. Houdt u aan de voorgeschreven mengverhouding.
MET LEER BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN – Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken – Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol.
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Verwijder, indien nodig, stof, vuil, enz. van de koplamp- en achterlichtglazen (en/of van de richtingaanwijzers op het voorspatbord) m.b.v een zachte spons en een oplossing van water en neutrale zeep. Gebruik nooit chemische oplossingen en/of alcohol of benzine, ammoniak, aceton, enz. Deze producten kunnen de onderdelen beschadigen en de helderheid doen afnemen ,waardoor de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.
Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
191
Technische gegevens Op de volgende pagina’s staan de belangrijkste technische gegevens van de auto.Voor de “technici“ en de “liefhebbers“ zullen deze pagina’s waarschijnlijk de belangrijkste van het hele boekje zijn. Het raadplegen van deze pagina’s is noodzakelijk voor de identificatie van belangrijke en nog niet genoemde eigenschappen van uw auto.
IDENTIFICATIEGEGEVENS .......................................................... pag.............194 MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN ........................... ...........195 AFMETINGEN ........................................................................................... ...........196 MOTOR ...................................................................................................... ...........197 VULLINGSTABEL ...................................................................................... ...........197 MOTOROLIEVERBRUIK .......................................................................... ...........198 BAGAGERUIMTE ..................................................................................... ...........198 GEWICHTEN ............................................................................................. ...........198 BRANDSTOFSYSTEEM - ONTSTEKING .............................................. ...........199 ELEKTRISCHE INSTALLATIE ................................................................. ...........199 PRESTATIES .............................................................................................. ...........199 BRANDSTOFVERBRUIK ......................................................................... ..........200 CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT ............................................................ ...........201 REMMEN ................................................................................................... ..........202 STUURINRICHTING ................................................................................ ..........202 TRANSMISSIE .......................................................................................... ..........202 SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN . ..........203 WIELUITLIJNING ...................................................................................... ..........205 VELGEN EN BANDEN ............................................................................. ..........205
193
CHASSISNUMMER
MOTORNUMMER Het motornummer is ingeslagen:
Het plaatje is aangebracht aan de binnenzijde van het kofferdeksel en bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming. C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
– Op het cilinderblok bij het uitlaatspruitstuk (uitvoering 2.0 T.SPARK). – Op het cilinderblok bij het vliegwiel (uitvoering 3.0 V6 24V).
P4Z00233
Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de in (fig. 1) aangegeven plaatsen. A - Plaatje met informatie over de carrosserielak B - Typeplaatje met identificatiegegevens C - Chassisnummer D - Motornummer.
Het chassisnummer is ingeslagen in de motorruimte, naast de bovenste schokdemperbevestiging rechts en bevat de volgende gegevens: – Identificatiecode van het autotype. – Oplopend productienummer(chassisnummer).
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK (fig. 2)
P4Z00197
IDENTIFICATIEGEGEVENS
fig. 1
194
fig. 2
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje (fig. 3) is ingeslagen in de motorruimte, naast de bovenste schokdemperbevestiging links. Het typeplaatje bevat de volgende gegevens: A. Nummer nationale typegoedkeuring B. Chassisnummer C. Maximaal toelaatbare gewichten volgens de nationale wetgeving D. Type en eventuele aanvullende gegevens
MOTORCODES CARROSSERIE-UITVOERINGEN 2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Motorcode
AR 32310
AR 16105
Code van de carrosserie-uitvoering
916C2C00 35
916C1B00 33
P4Z00198
E. Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting F. Ingeslagen fabrikantnaam.
fig. 3
195
AFMETINGEN
•• 1508 voor 3.0 V6 24V (*) 1530 voor 3.0 V6 24V – De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met lichtmetalen velgen. – De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. – Afhankelijk van de uitvoering kan de auto worden uitgerust met een achterspoiler en voorspoiler. P4Z00234 fig. 4
196
MOTOR
VULLINGSTABEL 2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 (R.O.N.)
Plaats
DWARS VOORIN
DWARS VOORIN
Brandstofsoort
Aantal en en opstelling cilinders
4 IN LIJN
6 IN V VAN 60°
Inhoud brandstoftank
70 liter
70 liter
Cyclus
OTTO
OTTO
Incl. een reserve van
9 liter (circa)
9 liter (circa)
Boring
83 MM
93 MM
Slag
91 MM
72,6 MM
Cilinderinhoud
1970 CM3
2959 CM3
Motorolie (hoeveelheid voor periodieke verversing, inclusief vervanging oliefilter)
4,40 liter
5,90 liter
Maximaal vermogen kW EU pk EU min-1
110 150 6300
160 218 6300
Versnellingsbak-/ differentieelolie
2,0 liter
2,0 liter
Inhoud motorkoelsysteem
8,4 liter
11,7 liter
NM EU 181 KGM EU 18,5 MIN-1 3800
265 27,0 5000
5 liter (circa)
5 liter (circa)
Max. koppel
Inhoud ruitensproeierreservoir
197
MOTOROLIEVERBRUIK
GEWICHTEN
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
Rijklaargewicht
1370 kg
1415 kg
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
Max. toelaatbaar gewicht (*)
1780 kg
1820 kg
BAGAGERUIMTE
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) 410 kg
405 kg
Gewicht van de aanhanger (***)
1000 kg
1000 kg
Max. gewicht op de trekhaak 50 kg
50 kg
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Inhoud (met compact reservewiel)
110 dm3
110 dm3
Inhoud(met reparatiekit en zonder compact reservewiel)
(*) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
155 dm3
155 dm3
(**) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (***)
198
Max. toegestane snelheid lager dan 100 km/h.
BRANDSTOFSYSTEEM ONTSTEKING
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
2.0 T.SPARK
Brandstofsysteem
Elektronische inspuiting Multi-Point BOSCH ME7.3.1 EOBD
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Elektronische inspuiting Multi-Point BOSCH ME3.1 EOBD
Stationair toerental (min-1) 840 ± 50
700 ± 20
Bougies
NGK PRF6B + NGK PMR7A (*) [NGK BKR6EKPA +] [NGK PMR7A] (*)
NGK PFR6B
Vervangingsinterval
100.000 km
100.000 KM
Ontstekingsvolgorde
1-3-4-2
1-4-2-5-3-6
(*) Elke cilinder heeft twee bougies; één van elk type [ ] Als alternatief
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
3.0 V6 24V
Bedrijfsspanning
12 Volt
12 Volt
Accucapaciteit
70 Ah
70 Ah
Dynamo
100 A
120 A
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
PRESTATIES 2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Topsnelheid
215 km/h (*)
242 km/h (**)
Acceleratie van 0-100 km/h
8,5 s
6,8 s
Kilometer met staande start 29,4 s
26,9 s
(*) Met aërodynamische kit +5 km/h (**) Met aërodynamische kit 248 km/h
199
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten tijdens: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; – een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; – gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, lading van de auto, imperiaal op het dak en de aanwezigheid van andere accessoires die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, kunnen in de praktijk een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie de paragraaf “Economisch en milieubewust rijden” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
200
Brandstofverbruik volgens EU 1999/100-normen (liter x 100 km)
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Stadsverkeer
13,3
16,8
Buitenweg
6,8
8,7
Gecombineerd
9,2
11,7
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven
CO2-emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km) 2.0 T.SPARK
220
3.0 V6 24V
278
201
TRANSMISSIE
REMMEN 2.0 T.SPARK
Remmen voor achter
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Versnellingsbak
Vijf versnellingen vooruit plus achteruit
Antiblokkeersysteem (ABS) met elektronische remdrukverdeling.Rembekrachtiger. Waarschuwingslampje versleten remblokken voor. Milieuvriendelijke remvoeringen.
Met zes versnellingen vooruit plus achteruit (gesynchroniseerd)
Koppeling
Enkelvoudige droge plaat Enkelvoudige droge plaat met hydraulische met hydraulische bediening bediening
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
Aandrijving
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
Voetrem
3.0 V6 24V
Geventileerde schijfremmen Schijfremmen
STUURINRICHTING 2.0 T.SPARK
Type Diameter draaicirkel (tussen stoepranden)
202
3.0 V6 24V
Tandheugelstuurhuis Hydraulische bekrachtiging met oliereservoir in motorruimte 11,2 m
12,0 m
Voor
Voor
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3-96, CCMC G5 en API SJ.
SELENIA 20K
Toepassing
Smering voor benzinemotoren (*)
40°
P4Z00270
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
30°
SAE 5W-40
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
SAE 10W-40
20° 10° 0°
Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ. Aanbevolen bij temperaturen onder –20° C.
SELENIA PERFORMER
SAE 5W-30
Gebruik
-10° -20° -30° °C
(*) Bij uitgesproken sportief gebruik van de auto wordt de geheel synthetische motorolie SELENIA RACING 10W60 aanbevolen.
BELANGRIJK Smeersystemen nooit bijvullen met olie waarvan de specificaties afwijken van de in het systeem aanwezige olie.
203
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
Synthetische olie SAE 75W-90 EP voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-5 en MIL L-2105 D LEV.
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
Olie ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W.
TUTELA GI/A
Hydr. stuurbekrachtiging
Vet op basis van lithiumzepen bevat molybdeensulfide, indringingsgetal NLGI = 2.
TUTELA MRM 2
Homokinetische koppelingen
Vloeistof voor remsysteem
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1703, CUNA NC 956-01.
TUTELA CAR TOP 4 FOR ALFA ROMEO
Hydraulische remsysteem en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Beschermingsmiddel met antivries op basis van glycolmonoethyleen, corrosiewe- PARAFLU FOR rend, CUNA NC 956-16. ALFA ROMEO
Mengverhouding: 50% tot –35°
Vloeistof voor ruitensproeiers
Mengsel van alcohol en oppervlakte actieve-stoffen CUNA NC 956-II.
Onverdund of met water gebruiken
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
204
DP1
VELGEN EN BANDEN
WIELUITLIJNING (onbelaste auto in rijklare staat) 2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
Voorwielen – camber – caster – toespoor
–0° 30’ 2° 59’ –2 mm
0° 56’ 2° 42’ –2 mm
Achterwielen – camber – caster – toespoor
–1° 14’ 0° 27’ 3 mm
–2° 0° 46’ 3 mm
Standaarduitrusting – velgmaat – bandenmaat (tubeless)
Als optional leverbaar voor bepaalde uitvoeringen/markten – velgmaat (lichtmetaal) – bandenmaat (tubeless)
2.0 T.SPARK
3.0 V6 24V
6J x 15“ (staal) 195/60 R15 88W MICHELIN MXV 3A TL PIRELLI P4000E
6.5J x 16“ (lichtmetaal) 205/50 R16 87Y BRIDGESTONE EXPEDIA GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 PIRELLI TL P ZERO
6.5J x 16“ 205/50 R16 87Y BRIDGESTONE EXPEDIA GOOD YEAR EAGLE TOURING NCT3 4 RIB PIRELLI TL P ZERO
Als optional leverbaar voor bepaalde 7.5J x 17” uitvoeringen/markten 225/45 ZR17 91Y – velgmaat (lichtmetaal) – bandenmaat (tubeless)
7.5J x 17“ 225/45 ZR17 91Y –
7.5J x 17” 225/45 ZR17 91Y
205
2.0 T.SPARK
Bandenspanning in koude toestand in bar (kg/cm2)
3.0 V6 24V
Voor 2,7 - (2,3)* Achter 2,5 - (2,1)*
Voor 2,7 Achter 2,5
4J x 15” C35
–
Reservewiel – velgmaat (met stalen velgen) – velgmaat (met lichtmetalen velgen) – bandenmaat – spanning in bar (kg/cm2)
4J x 15” C26
4J x 16” C24
T125/80 R15 96M
T125/80 R16 97M
4,2
4,2
(*) Met stalen velgen
Belangrijk: De auto is uitgerust met tubeless banden. Zie de aanwijzingen over het gebruik van de banden in het algemeen en de specifieke aanbevelingen voor tubeless-banden in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto“. Houdt u bij vervanging van de banden aan de oorspronkelijke velg/bandcombinatie. Belangrijk: Indien langdurig met zeer hoge snelheden wordt gereden, moet de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
206
Op banden met maat 225/45 ZR17 91Y kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd. Banden waarop sneeuwkettingen kunnen worden gemonteerd: er passen uitsluitend sneeuwkettingen op banden met maat 205/45 ZR16 REINFORCED of 205/45 R16 87W REINFORCED. Winterbanden: – velgmaat (lichtmetaal): 6.5J x 16” – banden (tubeless): 205/45 Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Hieronder wordt de codering van de banden, die op de banden is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering. De codering kan één van de twee hieronder aangegeven vormen hebben.
Voorbeeld: 205/50 R 16 87 Y of
Draagvermogen 60 = 250 kg 72 = 355 kg 61 = 257 kg 73 = 365 kg 62 = 265 kg 74 = 375 kg 63 = 272 kg 75 = 387 kg 64 = 280 kg 76 = 400 kg 65 = 290 kg 77 = 412 kg 66 = 300 kg 78 = 425 kg 67 = 307 kg 79 = 437 kg 68 = 315 kg 80 = 450 kg 69 = 325 kg 81 = 462 kg 70 = 335 kg 82 = 475 kg 71 = 345 kg 83 = 487 kg
84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg
96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg
225/45 ZR 17 Snelheidsindex 205, 225 = Nominale breedte (afstand in mm tussen de flanken). 50, 45 = Hoogte/breedte-verhouding (percentage). R = Radiaalband. ZR = Radiaalband voor snelheden boven 240 km/h. 16, 17 = Diameter van de velg (in inch).
Q = tot 160 km/h.
H = tot 210 km/h.
R = tot 170 km/h
V = boven 210 km/h.
S = tot 180 km/h.
ZR = boven 240 km/h.
T = tot 190 km/h.
W = tot 270 km/h.
U = tot 200 km/h.
Y = tot 300 km/h.
87 = Beladingsindex (draagvermogen), bijv. 87 = 545 kg. Niet bij ZR-banden.
Maximale snelheid bij winterbanden
Y, Z = Snelheidsindex. Bij ZR-banden bevindt snelheidsindex Z zich voor de R.
T M+S = tot 190 km/h.
Q M+S = tot 160 km/h. H M+S = tot 210 km/h.
207
ACCESSOIRES MONTEREN Voor de Alfa GTV zijn specifieke en exclusieve accessoires ontworpen die goed harmoniëren met de stilistische aspecten van de Alfa GTV. Deze accessoires sluiten niet alleen perfect aan bij de vormgeving van de auto maar zijn ook handig en functioneel onder alle gebruiksomstandigheden van uw A l f a GTV.
TREKHAAK ...................................................................................... pag.
210
Zo heeft Alfa Romeo, om het sportieve karakter van de Alfa GTV te benadrukken, lichtmetalen velgen, met leer beklede sturen, pookknoppen en leren stoelbekleding ontworpen die goed passen bij het design van de auto, en waarmee een persoonlijk en sportief accent wordt aangebracht Voor het veilig vervoeren van uw kinderen is er in het Alfa Romeo Lineaccessori-programma een reeks kinderzitjes opgenomen, die voldoen aan de strengste Europese normen. U vindt alle leverbare accessoires terug in de speciale catalogus bij uw Alfa Romeo-dealer, die ook uw eventuele vragen op dit gebied kan beantwoorden. Op de volgende pagina’s zijn schema’s en beschrijvingen opgenomen voor het juist monteren van een aantal accessoires. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd. Alfa Romeo heeft het personeel van de dealer via speciale trainingen voor de Alfa GTV opgeleid.
209
TREKHAAK TREKHAAK MONTEREN (fig. 1)
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
Op de elektrische installatie van de auto mogen geen stroomverbruikers (ventilator, koelkast, enz.) van de aanhanger worden aangesloten.
ELEKTRISCHE AANSLUITING
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan.
In het onderstaande schema zijn de bevestigingspunten voor de trekhaak op de carrosserie aangegeven. Deze bevestigingspunten moeten onveranderd blijven, ongeacht de vorm en de afmetingen van de trekhaak. Voor de mechanische verbinding tussen de trekhaak en de aanhanger moet gebruik worden gemaakt van: – Een kogeltrekhaak klasse 2, model “ISO 50” (tabel CUNA NC 138-40). – Een aanhangerkoppeling klasse 2, model “CUNA 502” (tabel CUNA NC 438-40). BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 50 kg
210
De elektrische aansluiting voor de aanhanger moet worden bevestigd op de steun op de trekhaak. Voor de elektrische aansluiting moet een 7-polige 12V stekkerverbinding gebruikt worden Wendt u voor de elektrische aansluiting van de aanhanger tot de Alfa Romeo-dealer.
De elektrisch geregelde rem moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van 2,5 mm2.
Gezien vanaf C
4 moeren M8
4 moeren M8
2 moeren M10 2 moeren M10
Gezien vanaf A
Gezien vanaf B
P4Z00235
fig. 1
211
ALFABETISCH REGISTER
Aansteker .................................88 ABS (antiblokkeer-remsysteem) ...95-112 Accessoires monteren..................209 Accu .........................................181 - Accu opladen .........................183 - Acculading controleren.............182 - Tips ......................................184 - Starten met een hulpaccu ........152 Achteruitkijkspiegel.......................42 Achteruitrijlichten - Gloeilamp vervangen ..............141 Achteruitrijlichten - Gloeilamp vervangen ..............141 Afmetingen van de auto ..............196 Afstandsbediening diefstalalarm......32 - Batterijen vervangen .................33 - Ministeriële goedkeuring .....36-220 Airbag.........................................52 - Airbag voor aan passagierszijde ..53 - Airbags voor ............................52 - Algemene opmerkingen.............54
212
- Uitschakeling airbag aan passagierszijde...........................................53 Airconditioning, automatisch - Bedieningsknoppen..............73-74 Alfa Romeo CODE ....................12-28 Antiblokkeersysteem (ABS).....95-112 Asbak .........................................88 Auto langere tijd stallen...............122 - Weer in gebruik nemen ...........122 Autoradio ....................................99
Bagageruimte - Inhoud..................................198 - Openen...................................91 - Verlichting ...............................92 Bagageruimteverlichting - Beschrijving .............................92 - Gloeilamp vervangen ..............144 Banden - Band-/velgtypen ....................205 - Bandenspanning ...116-206-omslag - Bandenspanning en slijtage......116
- Bij een lekke band..................126 - Praktische tips........................114 - Reparatiekit (Tirekit) ........114-133 - Reservewiel(thuiskomer).........126 - Verklaring van bandencodering .207 Bedieningsknoppen ......................83 Bescherming van het milieu .........102 Beschermplaat motor ..................168 Binnenverlichting - Gloeilamp vervangen ..............143 - Inschakelen .............................87 Bougies (belangrijke aanwijzingen)............................186 Brandstof tanken ...................26-101 Brandstof Brandstofmeter ............................60 Brandstofmeter ............................60 Brandstofnoodschakelaar...............85 Brandstofreserve (waarschuwingslampje) .....................................60 Brandstofsysteem - Ontsteking (technische gegevens) ................199
Brandstoftank (inhoud) ...............197 - Tankklepje openen .............84-101 Brandstofverbruik .......................200 Buitenspiegels.........................19-42 - Ontwasemen ...........................43 Buitenverlichting - Gloeilamp vervangen achter .....141 - Gloeilamp vervangen voor .......139 - Inschakelen .............................56
Carrosserie-uitvoeringen...............195 CO2-emissie via de uitlaat ............201 Controle- en waarschuwingslampjes 61 Correct gebruik van de auto .........105
alarm .........................................35 - Batterijen afstandsbediening vervangen ...................................33 - Buiten werking stellen...............36 - Inschakelen .............................33 - Ministeriële goedkeuring van de afstandsbediening .............36-220 - Uitschakelen ............................34 - Wanneer gaat het alarm af ........35 Dimlicht - Gloeilamp vervangen ..............138 - Inschakelen .............................57 Dop van brandstoftank ................102 Dorpelverlichting - Gloeilamp vervangen ..............144
Dashboard.................................10
Economisch en milieubewust
Dashboardkastje...........................87 Derde remlicht - Gloeilamp vervangen ..............142 Diefstalalarm ..........................14-32 - Afstandsbediening ....................32 - Alarm onderbreken ...................35 - Automatische inschakeling van het
rijden........................................118 Elektrisch bedienbare antenne ......100 Elektrisch verstelbare buitenspiegels 42 Elektrische installatie (technische gegevens) ................199 Elektrische ruitbediening ...........18-43 Elektrische ontgrendeling
Carrosserie (onderhoud) ............187
kofferdeksel ................................91 Elektronische inspuiting en ontsteking(technische gegevens) ......199 Elektronische regeleenheden (belangrijke aanwijzingen) ..........185 EOBD-systeem .............................98 Extra accessoires ........................123
Geprogrammeerd onderhoud .....160 - Aanvullende werkzaamheden ...164 - Algemeen..............................161 - Jaarlijks inspectieschema .........164 - Onderhoudsschema ................162 - Voorzorgsmaatregelen.............160 Gereed voor vertrek ........................9 Gereedschap..............................128 Gewichten (technische gegevens) .198 Gloeilampen vervangen - Algemene aanwijzingen...........135 - Typen gloeilampen ...........136-137 Gordelspanners op de veiligheidsgordels .........................51 Grootlicht - Gloeilamp vervangen ..............138
213
- Inschakelen .............................57 Grootlichtsignaal...........................57
H
endels aan het stuur ............23-56 Hoofdsteun..................................41 Hoogteverstelling van de koplampen (schakelaar)................................84
Identificatiegegevens van de auto 194 Instrumentenpaneel ......................22 Instrumenten ...............................59 - Lichtsterkteregeling instrumentenpaneel .....................84 Interieur (onderhoud) .................190 Interieuruitrusting .........................87 Interieurverlichting - Gloeilamp vervangen ..............143 - Inschakelen .............................87
Jaarlijks inspectieschema............164 K
atalysator..............................103 Kentekenplaatverlichting - Gloeilamp vervangen ..............143
214
Kilometerteller .............................59 - Knopje op nul zetten dagstand ..84 Kinderen veilig vervoeren...............48 Kinderveiligheidssystemen .............48 Klimaatregeling .......................24-66 Klokje.........................................60 Knopje op nul zetten dagstand .......84 Koelvloeistof - Koelvloeistoftemperatuurmeter ...61 - Vloeistofniveau controleren en bijvullen................................175 - Waarschuwingslampje te hoge temperatuur .....................61 Koelvloeistoftemperatuurmeter .......61 Kofferdeksel - Van binnenuit openen...........85-91 - Van buitenaf openen.................91 Koplampen - Gloeilamp vervangen ..............138 - Koplampverstelling ...................84 Koppeling - vloeistofniveau controleren en bijvullen................................177 Krik (belangr. aanwijzingen) .126-127
Lambdasonde...........................103 Leeslampje ..................................87 - Gloeilamp vervangen ..............143 Luchtfilter (vervangen)................179 Luchtroosters ...............................67
Mistachterlicht - Gloeilamp vervangen ..............141 - Inschakelen ........................24-83 Mistlampen voor .....................24-83 - Afstellen..................................95 - Gloeilamp vervangen ..............140 - Inschakelen ........................24-83 Motor (technische gegevens) .......197 - Identificatiecode .....................195 - Noodstart .........................31-107 - Startblokkering (Alfa Romeo CODE) .................12-28 - Starten bij warme motor..........106 - Starten bij koude motor...........106 - Uitschakelen ..........................107 Motorkap openen ....................25-93 Motorkoelsysteem - Koelvloeistoftemperatuurmeter ...61
- Vloeistofniveau controleren en bijvullen................................175 - Waarschuwingslampje te hoge temperatuur ................................65 Motorolie - Bijvullen................................169 - Filter (vervangen) ..................172 - Hoeveelheid voor verversing197omslag - Oliepeil controleren .................168 - Verbruik ................................198 - Verversen ..............................170 - Waarschuwingslampje te lage motoroliedruk ..............................65 Motoroliefilter (vervangen) ..........172 Motorolieverbruik .......................198 Motorruimte ...........................25-93 - Uitspuiten..............................190 Niveaus controleren, bijvullen en verversen..............................166
Noodgevallen ..........................125 Olie van stuurbekrachtiging
- Bijvullen................................176 - Oliepeil controleren .................176 Oliepeil controleren en olie verversen ............................173 Onder moeilijke klimatologische omstandigheden .......................110 Onderhoud van de auto...............159 Onderhoudsschema ....................162 Ongeval (bij een) .......................156 Ontwasemen-Ontdooien - Buitenspiegels ................43-70-77 - Achterruitverwarming ...........70-77 - Voorruit en zijruiten voor.......71-79 Opbergvak op tunnelconsole ..........88 Opendak .....................................89 - Openen in noodgevallen ............90 Opkrikken van de auto................155 - Krik (belangrijke aanwijzingen) 155
P
arkeren van de auto................109 Portieren ................................17-39 - Centrale portiervergrendeling .....................16-37-39 - Instapverlichting .......................40
- Van binnenuit openen en sluiten .39 - Van buitenaf openen en sluiten...39 - Waarschuwingslampje sluiten .....62 Prestaties van de auto (technische gegevens) ................199 Punten waar de auto opgekrikt mag worden ..............................155
Reinigen en onderhoud - Carrosserie ............................187 - Interieur ................................190 - Kunststof interieurdelen ...........191 - Lak ......................................188 - Motorruimte ..........................190 - Ruiten...................................189 Reinigen ...................................189 Relais - In motorruimte.......................148 - In zekeringenkast...................147 - Op hulpsteun .........................148 - Op traverse van de achterbank .149 Rem-/koppelingsvloeistof - Vloeistofniveau controleren en bijvullen ....................................177
215
Rembekrachtiger ........................112 Remlichten - Gloeilamp vervangen........142-141 Remmen ( technische gegevens) ..202 - Handrem.................................85 - Praktische tips........................111 - Vloeistofniveau controleren en bijvullen ....................................177 Reservewiel (thuiskomer).................. - Belangrijke aanwijzingen .........126 Richtingaanwijzers - Bedieningshendel .....................57 - Controle- en waarschuwingslampjes.......................................61 - Gloeilamp vervangen voor .......140 - Gloeilamp vervangen achter .....141 - Gloeilamp vervangen op voorspatbord .........................................141 Ruiten ......................................113 Ruitensproeiers - Inschakelen .............................59 - Vloeistofniveau controleren en bijvullen ....................................178 Ruitensproeiervloeistof
216
- Vloeistofniveau controleren en bijvullen ....................................178 Ruitenwissers - Inschakelen .............................58 - Wisserbladen vervangen..........186
Slepen van de auto ...................154 Slepen van een andere auto ........154 Sleutels - Contact-/portiersleutels ........12-28 - Noodsleutel voor diefstalalarm ...............................12-28-35 Sloten - Bagageruimte ..........................91 - Dashboardkastje.......................87 - Opbergvak op tunnelconsole ......88 - Portieren .................................39 Smeermiddelen (specificaties)......203 Sneeuwkettingen .......................117 Snelheidsmeter ............................59 Stadslicht - Gloeilamp vervangen achter .....141 - Gloeilamp vervangen voor .......139 - Inschakelen .............................56
Start-/contactslot ....................16-37 Starten van de motor..................106 - Bij koude motor .....................106 - Bij warme motor ....................106 - In noodgevallen.................31-107 - Met een hulpaccu ...................152 - Motor opwarmen....................107 - Motor uitzetten ......................107 - Start-/contactslot ................16-37 Stoelen - Elektrische verstelling ...........20-41 - Handmatige verstelling .........20-40 - Hoofdsteun..............................41 - Verwarming.............................41 Stoelen instellen......................40-41 Stof-/pollenfilter ........................180 Stuurbekrachtiging - Oliepeil controleren en bijvullen 176 - Praktische tips........................112 Stuurinrichting - Hendel voor stuurverstelling .......42 - Technische gegevens...............202 Stuurslot ................................17-38 Stuurwiel
(hendel stuurwielverstelling) .....19-42 Stuurwielverstelling..................19-42 Suggesties voor nuttige accessoires ................................124
Tanken met de Alfa Romeo ...26-101 Tankklepje - Elektrisch openen...............84-101 - In noodgevallen .....................102 Technische gegevens...................193 Telefoon (inbouwvoorbereiding) .....89 Telepass (inbouwvoorbereiding) ...103 Temperatuursensoren ....................77 Tijdens de rit..............................108 Tips voor het rijden .....................111 Tirekit ................................114-133 Toerenteller .................................60 Transmissie (technische gegevens)202 Trekhaak...................................210 Trekken van aanhangers .......121-210 Typen gloeilampen...............136-137
Veilig rijden - In de bergen ..........................110
- In de winter...........................111 - In het donker.........................110 Veiligheidsgordels ....................21-44 - Algemene opmerkingen.............46 - Gebruik van de veiligheidsgordels achter ..............................46 - Gordelspanners ........................51 - Hoe ze in optimale staat te houden .......................................47 - Hoogteverstelling veiligheidsgordels voor ................................45 - Veiligheidsgordels voor en achter 44 Velgen ...............................114-205 Verlichting dashboardkastje - Beschrijving .............................87 - Gloeilamp vervangen ..............144 Versnellingsbak-/differentieel - Oliepeil controleren en olie verversen ..................................173 Versnellingspook ..........................86 Verwarming en ventilatie ...............68 - Bedieningsknoppen..............68-69 Vloeistoffen (specificaties)...........111 Voordat u wegrijdt ......................108
Voorzorgsmaatregelen (voor het behoud)....................................160 Vullingstabel (technische gegevens).................................197
W
aarschuwingsknipperlichten - Inschakelen ........................23-83 Waarschuwingslampje brandstofreserve ..........................65 Waarschuwingslampje brandstofreserve ..........................60 Waarschuwingslampje elektronische sleutel(Alfa Romeo Code)..............62 Waarschuwingslampje EOBD/Zelfdiagnose ................................64 Waarschuwingslampje gesloten portieren en kofferdeksel...............62 Waarschuwingslampje storing in ABS............................................62 Waarschuwingslampje storing in airbag/gordelspanners..................63 Waarschuwingslampje te hoge koelvloeistoftemperatuur ...............65
217
Waarschuwingslampje te lage laadstroom naar accu....................64 Waarschuwingslampje te lage motoroliedruk ..............................65 Waarschuwingslampje uitgeschakelde airbag aan passagierszijde .............62 Waarschuwingslampje veiligheidsgordels .........................63 Waarschuwingslampje versleten remblokken voor ..........................63 Wegwijs in uw auto ......................27 Wiel verwisselen ........................128 Wielen balanceren......................117 Wielen - Afmetingen en technische gegevens ..................................205 - Balanceren ............................117 - Praktische tips........................113 - Reparatiekit (Tirekit) ........114-133 - Sneeuwkettingen ...................117 Wieluitlijning .............................205 Winter Wisserbladen - Praktische tips........................113
218
- Vervangen.............................186 ekeringen en relais - Algemeen..............................145 - Hoofdzekeringen ....................146 - Zekeringen en relais in motorruimte ..............................148 - Zekeringen en relais in zekeringenkast ..........................147 - Zekeringen en relais op hulpsteun ..................................148 - Zekeringen en relais op traverse van de achterbank......................149 - Zekeringentabel...............150-151 Zonnekleppen ..............................89
Z
219
RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING: MINISTERIËLE GOEDKEURING Landencode
Land
Nummer typegoedkeuring
A
Oostenrijk
CEPT LPD D
B
België
RTT/D/X1238 - RTT/D/X1180
CH
Zwitserland
BAKOM 96.0331.K.P
D
Duitsland
G127064H
E
Spanje
E01960330 - E00950904
F
Frankrijk
960186PPL 0
GB
Groot Brittannië
11698
GR
Griekenland
ΥΠΜΕ⁄ΔΤΕΕ⁄ΕΚ401/02/08/96
I
Italië
DGPGF/SEGR/2/03/336985/FO/0000982
IRL
Ierland
TRA2452075
NL
Nederland
NL96040272
P
Portugal
ICP-016TC-96
Voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, staat de typegoedkeuring op de handgreep van de sleutel.
220
P4Z00237
P4Z00238
P4Z00236
P4Z00239
221
P4Z00240
P4Z00241
222
MOTOROLIE: 35.000 DESKUNDIGEN ADVISEREN SELENIA De motor van uw auto is door de fabriek afgeleverd met Selenia-olie. Bij de werkplaatsen van het Alfa Romeodealernet kunt u Selenia 20K-motorolie verkrijgen die speciaal is afgestemd op de eisen van uw motor. 35.000 deskundigen in heel Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming en een perfecte werking van uw motor. Zorg dat er geen gebruikte olie in het milieu terechtkomt.
UW MONTEUR ADVISEERT SELENIA
WAAROM SELENIA? De motor van uw auto is in de fabriek gevuld met Alfa Romeo Selenia 20K, de olie voor automobilisten met een sportief hart. Alfa Romeo Selenia 20K is een olie op synthetische basis die voldoet aan de zwaarste internationale eisen, waardoor de geavanceerde technische eigenschappen van uw motor volledig tot hun recht kunnen komen. De olie garandeert optimale prestaties en een maximale bescherming van de motor onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden. Een belangrijk aspect daarbij is dat de olie is afgestemd op een gebruiksduur van maximaal 20.000 km (vandaar de naam 20K). Alfa Romeo Selenia 20K is geschikt voor moderne multikleppen-benzinemotoren, met of zonder turbocompressor, en biedt de volgende voordelen: – een vermindering van het brandstofverbruik met maximaal 2%; – een vlotte koude start tot buitentemperaturen van ca. -250C;. – een maximaal smerend vermogen, ook bij zeer zware thermische en mechanische belastingen; – een optimale werking van de katalysator. Voor motoren met een hoog specifiek vermogen, die onder uitsproken sportieve omstandigheden worden gebruikt, adviseren wij olie van het type SELENIA Racing te gebruiken.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
MOTOROLIE VERVERSEN (liter) 2.0 T.SPARK
2.0 T.SPARK
Voor 2,3 Achter 2,1
– –
Hoeveelheid voor periodieke verversing (met vervanging oliefilter)
Met lichtmetalen velgen
Voor 2,7 Achter 2,5
Voor 2,7 Achter 2,5
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
Reservewiel
4,2
4,2
Met stalen velgen
3.0 V6 24V
3.0 V6 24V
Als lange tijd met maximum snelheid wordt gereden, moet de bandenspanning met 0,3 bar worden verhoogd.
4,40
5,90
BRANDSTOFTANK (liter) 2.0 T.SPARK
Op banden met maat 225/45 ZR17 91Y kunnen geen sneeuwkettingen worden gemonteerd. Banden waarop sneeuwkettingen kunnen worden gemonteerd: er passen uitsluitend sneeuwkettingen op banden met maat 205/45 ZR16 REINFORCED of 205/45 R16 87W REINFORCED.
Inhoud van brandstoftank
70
70
Brandstofreserve (ongeveer)
9
9
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
DIREZIONE QUALITÀ ASSISTENZA TECNICA Viale Alfa Romeo 20020 Arese (MI) Copyright by Fiat Auto Nederland B.V. Publicatienummer 60431031 - 1e editie - 09/2000 Printed in the Netherlands SERVICE
3.0 V6 24V
Alle rechten zijn voorbehouden. Nadruk, zowel geheel als gedeeltelijk, alleen met schriftelijke toestemming van Fiat Auto S.p.A. Eindredactie Satiz - Turijn
SERVICE
Nr. NL. 60431031 - 1e ED.
NL