FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Punto leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Punto volledig te benutten.
A
ls uw Fiat Punto buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: ❒ ❒
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Punto beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
MOTOR STARTEN Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal).
BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
CODE-card Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE… …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), # (bescherming van het milieu) en ! (conditie van de auto).
쇵
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
DASHBOARD ......................................................................
5
CRUISE-CONTROL ...........................................................
INSTRUMENTENPANEEL ................................................
6
PLAFONDVERLICHTING .................................................
89
SYMBOLEN ...........................................................................
11
BEDIENING ..........................................................................
91
FIAT CODE ...........................................................................
11
INTERIEURUITRUSTING ...................................................
93
DE SLEUTELS ........................................................................
13
OPENDAK ............................................................................
96
START-/CONTACTSLOT ................................................
16
PORTIEREN ..........................................................................
98
INSTRUMENTEN ................................................................
18 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ....................................
24
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .................................................................................
28
ZITPLAATSEN .....................................................................
56
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ....................................
100
BAGAGERUIMTE ................................................................
101
MOTORKAP .........................................................................
107
ALLESDRAGERS ..................................................................
109
KOPLAMPEN ........................................................................
111
ABS ..........................................................................................
113
ESP ...........................................................................................
115
ASR ..........................................................................................
116
EOBD ......................................................................................
119
AUTORADIO .......................................................................
120
59
STUURWIEL .........................................................................
60
SPIEGELS ................................................................................
60
KLIMAATREGELING ..........................................................
62
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON
123
VERWARMING EN VENTILATIE ...................................
65
EXTRA ACCESSOIRES ......................................................
125
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ......................
68
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH MET GESCHEIDEN REGELING..................................................
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” .....................................................................
126
71
PARKEERSENSOREN .........................................................
128
BUITENVERLICHTING ......................................................
78
TANKEN MET DE FIAT PUNTO ...................................
130
RUITEN REINIGEN .............................................................
81
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................
133
ALFABETISCH REGISTER
HOOFDSTEUNEN ..............................................................
ONDERHOUD VAN DE AUTO
DIGITAAL DISPLAY ...........................................................
86
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODGEVALLEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
4
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
DASHBOARD
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, instrumenten en controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.
ALFABETISCH REGISTER
1. Verstelbare uitstroomopening zijkant - 2. Vast luchtrooster zijkant - 3. Opbergvakje - 4. Claxon - 5. Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes - 6. Centraal, kantelbaar luchtrooster - 7. Centraal, vast luchtrooster - 8. Centrale bedieningsknoppen - - 9. Dashboardkastje - 10. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 12. Aansteker - 13. Asbak - 14. Start-/contactslot 15. Hendel stuurwielverstelling - 16. Airbag voor aan bestuurderszijde - 17. Hendel motorkapontgrendeling.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0098m
5
Punto 1.28V - 1.3 Multijet (A) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
INSTRUMENTENPANEEL
(B) - Snelheidsmeter
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
6
(D) - Digitaal display F0I0246m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Uitvoeringen ACTIVE, SOUND, DYNAMIC, CLASS (A) - Snelheidsmeter
VEILIGHEID
(B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
(D) - Toerenteller (E) - Multifunctioneel display
F0I0008m
F0I0011m
Uitvoeringen met rechts stuur
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
m c waarschuwingslampjes op dieseluitvoeringen
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
7
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Uitvoering EMOTION (A) - Snelheidsmeter (B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
STARTEN EN RIJDEN
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur (D) - Toerenteller
LAMPJES EN BERICHTEN
(E) - Instelbaar multifunctioneel display t controlelampje op uitvoeringen met F0I0009m
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
m waarschuwingslampje op dieseluitvoeringen
ALFABETISCH REGISTER
8
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
F0I0012m
Uitvoeringen met rechts stuur
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Uitvoering SPORTING (A) - Snelheidsmeter
VEILIGHEID
(B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
(D) - Toerenteller (E) - Instelbaar multifunctioneel display F0I0010m
t controlelampje op uitvoeringen met
F0I0013m
Uitvoeringen met rechts stuur
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
9
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Uitvoering HGT (A) - Snelheidsmeter (B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
STARTEN EN RIJDEN
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur (D) - Toerenteller
LAMPJES EN BERICHTEN
(E) - Instelbaar multifunctioneel display F0I0247m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
m c waarschuwingslampjes op dieseluitvoeringen
10
F0I0248m
Uitvoeringen met rechts stuur
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
SYMBOLEN
VEILIGHEID
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
STARTEN EN RIJDEN
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.
FIAT CODE
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
WERKING
F0I0073m
ALFABETISCH REGISTER
In iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
11
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden
In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer.
❒ Als het lampje Y gaat branden, dan betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele storing wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje Y niet branden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, moet de hiervoor beschreven procedure herhaald worden en de contactsleutel langer dan 30 seconden in stand STOP worden gezet. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer. ❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, wordt de code niet herkend. In dat geval moet u de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y branden.
12
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
DE SLEUTELS CODE-CARD
❒ de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld. Wij raden u aan de elektronische code (A) altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
F0I0036m
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven:
13
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
De sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd als de auto niet is uitgerust met afstandsbediening, dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren en de achterklep; ❒ het openen van de tankdop; F0I0038m
De sleutel (B), die samen met de sleutel (A) wordt geleverd als de auto is uitgerust met afstandsbediening, dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren en de achterklep;
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
14
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
MECHANISCHE SLEUTEL
❒ het openen van de tankdop; F0I0039m
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). De knop (C) dient voor het op afstand ont-/vergrendelen van de portieren. Het lampje (D) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger van het systeem is verzonden. Als de portieren worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een vooraf vastgestelde tijd branden. BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
❒ verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij goed op de polariteit;
F0I0040m
❒ sluit het kunststof dekseltje. Extra afstandsbedieningen bestellen
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats (A);
NOODGEVALLEN
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.
15
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
❒ verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij goed op de polariteit;
F0I0040m
❒ sluit het kunststof dekseltje. Extra afstandsbedieningen bestellen
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats (A);
NOODGEVALLEN
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.
15
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid: ❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot ingeschakeld. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening).
STARTEN EN RIJDEN
❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. F0I0035m
❒ AVV: starten van de motor. ❒ PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, stuurslot ingeschakeld. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop (A).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
16
ATTENTIE
ATTENTIE
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Fiat-dealer.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
STUURSLOT Inschakelen
Uitschakelen F0I0035m
ATTENTIE
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
17
TOERENTELLER De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald in de gevarenzone staat (rood gebied op enkele uitvoeringen), dan betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden. F0I0042m
Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de aanjager wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geleidelijke verandering van het toerental voor het behoud van de acculading.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
18
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of plotselinge toerentalstijging aangeven afhankelijk van de omstandigheden.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
INSTRUMENTEN
BRANDSTOFMETER F0I0041m
Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is. E- brandstoftank leeg. F- brandstoftank vol. Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (E) staat en het waarschuwingslampje (A) knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
F0I0041m
Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (C) staat en het waarschuwingslampje (B) knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
LAMPJES EN BERICHTEN
H - hoge koelvloeistoftemperatuur.
NOODGEVALLEN
C - lage koelvloeistoftemperatuur.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto.
19
Om gebruik te maken van de informatie die het “Digitale display” en het “Instelbare multifunctionele display” kunnen leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen rechts van het instrumentenpaneel en op de rechter hendel (voor de werking van de “Trip computer”). De werking wordt hierna beschreven. Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk aandachtig door te lezen.
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
BEDIENINGSKNOPPEN
Digitaal display (indien aanwezig) Knop trip
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor weergave op het display van de volgende functies: kilometerteller totaal en dagteller.
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten). F0I0245m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Knop h
Multifunctioneel display (indien aanwezig) Knoppen +/-
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).
20
Knop TRIP (zie de volgende pagina) Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met % in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen. F0I0244m
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Instelbaar multifunctioneel display (indien aanwezig) Knoppen +/-
F0I0242m
LAMPJES EN BERICHTEN
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met Q in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het volgende scherm te gaan of het menu te openen.
STARTEN EN RIJDEN
Knop MODE
VEILIGHEID
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen/verlagen en om de lichtsterkte te regelen (indien ingedrukt als het “Instelmenu” niet actief is).
NOODGEVALLEN
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met R in de volgende beschrijvingen, om terug te keren naar het vorige scherm.
TECHNISCHE GEGEVENS
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.
F0I0043m
ALFABETISCH REGISTER
Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met % in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Knop TRIP
21
B
C
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
22
Voor weergave van de informatie van de Trip computer: kilometerteller totaal en dagteller. INFORMATIE OP HET DISPLAY
2
❒ Klokje (B) (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren).
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
DIGITAAL DISPLAY (indien aanwezig) A
F0I0209m
❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (A). ❒ Informatie Trip computer: kilometerteller totaal (C) of dagteller (D).
D
Diagnosefunctie waarschuwingslampjes Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes (indien aanwezig):
2
❒ handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau; ❒ ABS en EBD; ❒ inschakelen/storing ESP; F0I0210m
❒ storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele storing (aan één of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift LEd Error ongeveer 10 seconden knipperen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
KLOKJE INSTELLEN
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0I0245m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Druk voor het instellen van de tijd op knopje h: de tijd kan worden ingesteld als u het knopje enkele ogenblikken ingedrukt houdt. Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u het knopje even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.
23
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM ❒ Kilometerteller totaal (A). ❒ Klokje (B). F0I0031m
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display uitgeschakeld. Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller weergegeven.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)
NOODGEVALLEN
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie de afbeelding).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
INFORMATIE OVER DE AUTO
24
F0I0030m
❒ Informatie Trip computer. ❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (C)
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN F0I0164m
Afgelegde afstand
F0I0165m
De gegevens zijn: Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid, Rijtijd. De gekozen informatie blijft op het display weergegeven totdat nieuwe informatie wordt gevraagd.
Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop drukken volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”). F0I0166m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Gemiddeld/ Huidig(*) verbruik
Gemiddelde snelheid
F0I0167m
Rijtijd
F0I0168m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK De gegevens “Actieradius” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.
NOODGEVALLEN
Procedure voor het begin van een rit (reset)
LAMPJES EN BERICHTEN
(*) Tijdens de weergave van het Huidig verbruik, verschijnt op het display niet het opschrift TRIP.
VEILIGHEID
Actieradius
TECHNISCHE GEGEVENS
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de knop. De functie kan op nul worden gezet.
STARTEN EN RIJDEN
TRIP COMPUTER
25
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
26
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km; ❒ als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met stationair draaiende motor. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*). BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “— —” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit (*) begonnen. (*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit (*) in l/km of in l/100km.
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”)
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op het display de indicatie “- - - -”.
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
– als de accu losgekoppeld is geweest.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
DIAGNOSEFUNCTIE WAARSCHUWINGSLAMPJES Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes (indien aanwezig) op eventuele storingen: ❒ ABS en EBD; ❒ inschakelen/storing ESP; ❒ storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. F0I0032m
LAMPJES EN BERICHTEN
De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele storing (aan een of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift LEd Err ongeveer 10 seconden knipperen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
❒ druk op de knop – om de tijd met een eenheid te verlagen. Als u de knop even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.
F0I0244m
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ druk op de knop + om de tijd met een eenheid te verhogen;
ALFABETISCH REGISTER
Ga als volgt te werk:
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
KLOKJE INSTELLEN
27
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM ❒ Datum (A). F0I1000i
❒ Buitentemperatuur (D). ❒ Informatie over de Speedgear of Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig) (F). Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display uitgeschakeld.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
28
❒ Kilometerteller totaal (B). ❒ Klokje (C).
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)
F0I1001i
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller weergegeven. Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow me home” in dit hoofdstuk) verschijnt op de plaats van de kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Controle- en waarschuwingslampjes”).
❒ TAAL INSTELLEN
❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (E).
❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER
❒ Weergave ingeschakelde functies.
❒ VOLUMEREGELING KNOPPEN
❒ Herhaling informatie audiosysteem.
❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd:
● De werking van het menupunt “Audio Herh.” is alleen gegarandeerd als de autoradio tijdens de productie van de auto is ingebouwd.
INSTELMENU In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningsknoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen invoeren: ❒ SNELHEIDSLIMIET ❒ TRIP B ❒ KLOKJE INSTELLEN ❒ TIJDWEERGAVE ❒ DATUM INSTELLEN
❒ MENU VERLATEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ EENHEID “TEMPERATUUR”
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ EENHEID “VERBRUIK”
NOODGEVALLEN
❒ Weergave storingen/waarschuwingen.
❒ EENHEID “AFSTAND”
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒ Lichtsterkteregeling van het display/instrumentenpaneel en display van automatische airconditioning met gescheiden regeling (indien aanwezig).
❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ Afstand tot volgende servicebeurt. ❒ Informatie Trip computer.
❒ INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (indien aanwezig) (●)
ALFABETISCH REGISTER
INFORMATIE OVER DE AUTO
29
Als u de contactsleutel in de stand MAR draait, wordt op het display het bericht “Check bezig” weergegeven: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het display het bericht “Check OK”. Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”. Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten” in dit hoofdstuk.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
STARTCONTROLE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Motor gestart?
30
JA Geen storingen aanwezig
NEE of
Weergave standaardscherm Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Engels
Dag
Duits
Jaar
Frans
TRIP B SNELH. LIM.
REG. KLOK WEERG. KLOK
Bijvoorbeeld
Q
INSTELLEN DATUM
SERVICE
AUDIO HERH.
VOL. KNOPPEN
VERG. PORT.
VOL. ZOEMER
EENHEID AFST.
TAAL EENHEID TEMP.
VERBRUIK
NOODGEVALLEN
MENU VERLATEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Q
Maand
Spaans
TECHNISCHE GEGEVENS
Nederlands
LAMPJES EN BERICHTEN
Portugees
STARTEN EN RIJDEN
Bijvoorbeeld:
ALFABETISCH REGISTER
Italiaans
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen + en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden “Taal” en “Instel. datum” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm” op de volgende pagina.
VEILIGHEID
BESCHRIJVING VAN HET MENU
31
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
32
TOEGANG TOT MENUSCHERM Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop Q in te drukken. Druk op de knop + of – om het menu te doorlopen. BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop Q) niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd. Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet”). Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu. In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Zie “Startcontrole”
Q
VEILIGHEID
NEE
Rijdt
Menuscherm
Uitgebreid menuscherm Zonder Connect/Navigatiesysteem
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
Snelh. Lim. Menu verlaten
TECHNISCHE GEGEVENS
JA
Snelh. Lim. Trip B Instellen Klok Weerg. Klok Instellen datum Audio Herh. Vergr. Port. Eenheid Afst. Verbruik Eenheid Temp. Taal Vol. Zoemer Vol. Knoppen Service Menu verlaten
ALFABETISCH REGISTER
Voorbeeld van standaardscherm
STARTEN EN RIJDEN
auto?
33
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
34
SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ –
Terug naar scherm, bijv.:
R
vorig
Menuscherm
+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De gekozen instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q R Q Met de knop +/- kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph afhankelijk van de hiervoor ingestelde eenheid (zie de paragraaf “Eenheid Afst.” hierna). Elke keer als u de knop +/– indrukt (impuls), wordt de waarde vijf eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
R Q
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q
+ –
vorig
STARTEN EN RIJDEN
Terug naar scherm, bijv:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Hiermee kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF). De functie geeft informatie over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Rijtijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.
VEILIGHEID
TRIP B (Trip B)
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
met de knoppen +/– + Kies voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.
NOODGEVALLEN
R
35
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
36
KLOKJE INSTELLEN (Instellen Klok) Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Terug naar vorig scherm, bijv:
R Q
+ – Menuscherm
+ –
R Q
R + –
R Q Terug naar menuscherm
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
STARTEN EN RIJDEN
Terug naar vorig scherm, bijv:
Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Kies met de knoppen +/– voor 12 h of 24 h. De geselecteerde instelling knippert.
Q
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
+ –
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q
+ –
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te werk:
VEILIGHEID
WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)
37
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
ALFABETISCH REGISTER
38
Terug naar vorig scherm, bijv.:
R Q
+ – Menuscherm
+ –
R Q R Q
+ –
+ –
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
R Q
R
Terug naar menuscherm
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q
Voorbeeld van herhaling informatie van audiosysteem
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q
+ –
vorig
STARTEN EN RIJDEN
Terug naar scherm, bijv:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Met deze functie kan op het display de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken starten of AutoSTore), een audio-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-card (nummer van muziekstuk) en de Cassettespeler (werking).
VEILIGHEID
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (Audio Herh.) (indien aanwezig)
39
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.) Als deze functie: ❒ is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h; ❒ is uitgeschakeld (OFF), worden de portieren niet automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar scherm, bijv:
R Q
+ – Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
R
40
Q
R
R
Q
vorig
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
+ Stel met de knoppen +/– de gewenste eenheid in (km of mijl). – De geselecteerde instelling knippert.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q
+ –
vorig
STARTEN EN RIJDEN
Terug naar scherm, bijv.:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld (km of mijl). Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk:
VEILIGHEID
EENHEID “AFSTAND” (Eenheid Afst.)
41
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Eenheid afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk: Menuscherm Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ –
Als u km hebt ingesteld
Terug menuscherm
Terug naar vorig scherm, bijv:
R
naar
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
EENHEID “VERBRUIK” (Verbruik)
Stel
met
de
knoppen
Terug naar menuscherm
+/–
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
+ de eenheid van het brandstofverbruik in, of l/100km. – km/l De geselecteerde instelling knippert.
42
Q
Als u mijl hebt ingesteld
R
R
Q R
Q
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
EENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.)
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar scherm, bijv:
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q Menuscherm
Terug naar menuscherm
TECHNISCHE GEGEVENS
+ Kies met de knoppen +/– de gewenste temperatuureenheid (°C of °F). – De geselecteerde instelling knippert.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Terug naar menuscherm
NOODGEVALLEN
R
Q
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
+ –
vorig
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:
43
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
Terug naar scherm, bijv.: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
R Q
+ –
NOODGEVALLEN
+ –
+ –
+ –
R
+ – + –
+ –
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
vorig
Menuscherm
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
TAAL INSTELLEN (Taal)
44
Terug naar menuscherm
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar scherm, bijv:
Menuscherm
R Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Q
R
R
Q
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
+ Stel met de knoppen +/– het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. – De geselecteerde instelling knippert.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
R Q
+ –
vorig
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing wordt gevonden, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Zoemer)
45
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
VOLUMEREGELING KNOPPEN (Vol. Knoppen) Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar scherm, bijv:
R Q
+ – Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ –
Stel met de knoppen +/– het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. De geselecteerde instelling knippert.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
R
46
Q
R
R
Q
vorig
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
vorig
STARTEN EN RIJDEN
Terug naar scherm, bijv.:
R Q
LAMPJES EN BERICHTEN
Menuscherm
R
NOODGEVALLEN
Terug naar menuscherm
ONDERHOUD VAN DE AUTO
+ Kies met de knoppen +/– de gewenste weergave, km, mijlen of dagen (dd). De – geselecteerde instelling knippert.
TECHNISCHE GEGEVENS
Terug naar menuscherm
Q
R
R
Q vervolg
ALFABETISCH REGISTER
+ –
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.
VEILIGHEID
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (Service)
47
R Q
Terug menuscherm
naar
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Terug naar vorig scherm, bijv.:
48
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
MENU VERLATEN (Menu verlaten)
Terug naar vorig scherm, bijv.: Menuscherm
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
Met de knop + keert u terug naar “Snelh. Lim.” (eerste onderdeel van het menu).
LAMPJES EN BERICHTEN
R
TECHNISCHE GEGEVENS
+ –
ALFABETISCH REGISTER
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
49
Met “General trip” wordt informatie over Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, huidig verbruik, Gemiddelde snelheid en Rijtijd gegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Rijtijd B gegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld. Procedure voor het begin van een rit (reset) Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u vooraf, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop & op de rechter hendel aan het stuur drukken volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”). Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset TRIP B
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
TRIP B
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
˙
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
Reset TRIP B
TRIP B
˙
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
TRIP B
50
˙
GENERAL TRIP
˙
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet.
˙
NOODGEVALLEN
TRIP COMPUTER
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet. BELANGRIJK De functie “Actieradius” kan niet op nul worden gezet.
%
%
Vorig scherm , bijv.:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
%
% (*)
(*)
ONDERHOUD VAN DE AUTO
(*)
(*)
(*) “General trip” en “Trip B” behalve & = Reset “Actieradius” (zie de paragraaf “Reset general trip”).
De twee schermen van ieder onderdeel van de Trip computer worden afwisselend (drie keer) weergegeven. Daarna blijft het tweede scherm vast weergegeven.
TECHNISCHE GEGEVENS
(*)
vervolg
%
%
ALFABETISCH REGISTER
%
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
(*)
VEILIGHEID
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
STARTEN EN RIJDEN
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):
51
52
ALFABETISCH REGISTER TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Terug naar scherm, bijv.:
Trip B AAN?
%
(*)
%
(*)
Trip B” & = “Reset (zie de paragraaf “Reset trip B”).
%
(*) (*)
vorig
NEE
JA
%
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
General trip” en “Trip B” (behalve de functie & = “Reset “Actieradius”).
TECHNISCHE GEGEVENS
& = “Reset Trip B”
ALFABETISCH REGISTER
Reset TRIP B
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Reset GENERAL TRIP
VEILIGHEID
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode &, verschijnen op het display de volgende functies:
53
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
54
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km; ❒ als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met stationair draaiende motor. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*). BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “- - -” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit (*) begonnen. (*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit (*) in l/km of in l/100km.
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”)
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op het display de indicatie “- - - -”.
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
– als de accu losgekoppeld is geweest.
Stel met de knoppen +/– de gewenste lichtsterkte in.
Vorig scherm, bijv.:
+ –
NOODGEVALLEN
+ –
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van de knop Q
ALFABETISCH REGISTER
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga voor het instellen als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display/instrumentenpaneel en van het display van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN (LICHTSTERKTE)
F0I0243m
55
ZITPLAATSEN VOOR Verstellen in lengterichting Trek de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen. F0I0044m
Hoogteverstelling (indien aanwezig) Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog of omlaag.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
ZITPLAATSEN
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit.
56
Verstellen van de rugleuning Draai de knop (C). F0I0045m
Lendensteunverstelling (indien aanwezig) Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Stoelverwarming (indien aanwezig) U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop (A).
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0049m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
57
Trek, om de achterste zitplaatsen te bereiken, de handgreep (A) omhoog zodat de rugleuning naar voren klapt. De stoel kan nu naar voren worden geschoven door tegen de rugleuning te duwen. Als u de rugleuning terugklapt, komt de stoel automatisch in de ingestelde stand terug (dankzij een mechanisme met geheugen). Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering)
A
58
F0I0075m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
HOOFDSTEUNEN VOOR
ACHTER (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
Afhankelijk van de uitvoering zijn er twee of drie hoofdsteunen.
STARTEN EN RIJDEN
F0I0074m
A F0I0136m
ATTENTIE
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.
ATTENTIE
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
TECHNISCHE GEGEVENS
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met drie hoofdsteunen achter en met een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat op de zitplaats middenachter.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Voor het verwijderen van de hoofdsteunen moet eerst de hoedenplank achter worden verwijderd (zie de paragraaf “Bagageruimte vergroten”) en vervolgens de knop (A) aan de zijkant van de twee steunen worden ingedrukt. Trek de hoofdsteun vervolgens omhoog.
ALFABETISCH REGISTER
Druk voor de verstelling op de knop (A) en verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt. Laat vervolgens de steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld.
VEILIGHEID
Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstelbare hoofdsteunen.
59
Op enkele uitvoeringen is het stuur in verticale richting (hoogte) verstelbaar: Ga voor het instellen als volgt te werk: ❒ zet de hendel (A) in stand (1); ❒ zet het stuur in de gewenste stand;
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
STUURWIEL A
F0I0046m
❒ zet de hendel terug in stand (2) om het stuur weer te vergrendelen.
LAMPJES EN BERICHTEN
SPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL
NOODGEVALLEN
De achteruitkijkspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0047m
60
ATTENTIE
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
BUITENSPIEGELS Handbediende verstelling
VEILIGHEID
Van binnenuit met de knop (A). Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand (1) in stand (2) worden geklapt.
De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
F0I0048m
STARTEN EN RIJDEN
Elektrische verstelling (indien aanwezig)
Ga voor het instellen als volgt te werk: LAMPJES EN BERICHTEN
❒ met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts); ❒ met de schakelaar (A) kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen.
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0212m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.
61
Uitvoeringen met middenconsole
Uitvoeringen met tunnelconsole
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
KLIMAATREGELING
62
F0I0217m
A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E Luchtroosters onder
F0I0189m
A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E Luchtroosters onder - F - Luchtroosters onder voor de zitplaatsen achter
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN F0I0196m
F0I0250m
UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS ZIJKANT
TECHNISCHE GEGEVENS
(A) - Regelbare uitstroomopening: voor gebruik van de uitstroomopening moet op de door de pijl aangegeven plaats worden gedrukt. Stel de uitstroomopening naar wens in.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Uitvoeringen zonder airconditioning met gescheiden regeling (A) - Regelschuif voor openen/sluiten luchtstroom.
STARTEN EN RIJDEN
(D) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom:
VEILIGHEID
CENTRALE LUCHTROOSTERS Uitvoeringen met airconditioning met gescheiden regeling (A) - Vast luchtrooster. (B) - Kantelbare luchtroosters. (C) - Regelknop voor de luchtopbrengst: O rooster open ç rooster dicht
ALFABETISCH REGISTER
(B) - Vast luchtrooster voor de zijruiten.
F0I0050m
63
64
ALFABETISCH REGISTER TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
LUCHTROOSTERS ONDER
(C) - (D) Vaste luchtroosters voor luchttoevoer naar de beenruimten.
C
F0I0051m
F0I0232m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSORGANEN
VEILIGHEID
(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht)
STARTEN EN RIJDEN
(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie (C): draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
¥ luchtstroom uit de centrale luchtroosters
VERWARMING
en de uitstroomopeningen aan de zijkant; µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand); w voor een snellere verwarming van het interieur; ≤ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit;
Ga als volgt te werk:
Z voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
❒ draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; w voor een snelle verwarming.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0I0195m
TECHNISCHE GEGEVENS
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld:
ALFABETISCH REGISTER
COMFORTABELE KLIMAATREGELING
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
65
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Beslaan van de ruiten voorkomen
Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop (A) in stand -;
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
❒ draai de knop (C) in stand 4 -;
❒ plaats de schuif (B) in stand Y;
❒ draai de knop (D) in stand w.
❒ draai de knop (A) in stand -;
❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF)
❒ draai de knop (D) in stand Z of stand ≤ als de ruiten niet beslagen zijn. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
❒ draai de knop (C) in stand 4 -;
Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen.
❒ draai de knop (D) in stand Z;
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op de knop ( om de functie eerder uit te schakelen.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ draai de knop (A) in stand -;
NOODGEVALLEN
Ga als volgt te werk:
❒ draai de knop (C) in stand 2;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
LAMPJES EN BERICHTEN
SNELLE VERWARMING
66
❒ plaats de schuif (B) in stand Y.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
❒ plaats de schuif (B) in stand Y; ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand ¥.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak;
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ open de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;
NOODGEVALLEN
Plaats de schuif (B) in stand T.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk:
TECHNISCHE GEGEVENS
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
ALFABETISCH REGISTER
REGELING AANJAGERSNELHEID
67
¥ luchtstroom uit de centrale luchtroosters
en de uitstroomopeningen aan de zijkant; µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand); w voor een snellere verwarming van het interieur; ≤ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit; Z voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor. A
B
C
D F0I0131m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht);
TECHNISCHE GEGEVENS
BEDIENINGSORGANEN
(C): draaiknop voor inschakeling van de aanjager en in/uitschakeling van de airconditioning;
ALFABETISCH REGISTER
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
COMFORTABELE KLIMAATREGELING
68
(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie;
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld:
VERWARMING Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; w voor een snelle verwarming.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF) Ga als volgt te werk:
❒ draai de knop (C) in stand 2; ❒ draai de knop (D) in stand Z of stand ≤ als de ruiten niet beslagen zijn.
❒ draai de knop (A) in stand -;
ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
❒ draai de knop (C) in stand 4 -;
Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen.
❒ draai de knop (D) in stand Z;
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op de knop ( om de functie eerder uit te schakelen.
❒ plaats de schuif (B) in stand Y. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft. BELANGRIJK Als de airconditioning is ingeschakeld, wordt het ontwasemen van de ruiten versneld omdat de lucht wordt ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen in zoals hiervoor beschreven en schakel de airconditioning in door de knop (C) in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
❒ draai de knop (A) in stand -;
VEILIGHEID
❒ draai de knop (D) in stand µ.
STARTEN EN RIJDEN
❒ plaats de schuif (B) in stand Y;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ draai de knop (C) in stand 4 -;
❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;
NOODGEVALLEN
❒ draai de knop (A) in stand -;
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Ga als volgt te werk:
TECHNISCHE GEGEVENS
Beslaan van de ruiten voorkomen
ALFABETISCH REGISTER
SNELLE VERWARMING
69
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
70
REGELING AANJAGERSNELHEID
AIRCONDITIONING (koeling)
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk:
Ga als volgt te werk:
❒ open de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;
❒ draai de knop (C) in stand 4 -;
❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak; ❒ plaats de schuif (B) in stand Y;
❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak; ❒ plaats de schuif (B) in stand T; ❒ draai de knop (D) in stand ¥;
❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
❒ druk op de knop (C).
❒ draai de knop (D) in stand ¥.
Regeling van de koeling
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Ga als volgt te werk:
Plaats de schuif (B) in stand T. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
❒ plaats de schuif (B) in stand Y; ❒ draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van de temperatuur; ❒ draai de knop (C) naar links voor verlaging van de aanjagersnelheid. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiat-dealer controleren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING (indien aanwezig) BESCHRIJVING
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Met de airconditioning met gescheiden regeling kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. BEDIENINGSORGANEN (A): drukknop voor luchtverdeling
(E): drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie
(H): verhogen/verlagen aanjagersnelheid
(F): drukknop voor inschakelen functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan passagierszijde
(L): drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan bestuurderszijde
(G): drukknop voor in-/uitschakelen airconditioning
(I): drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor
ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0I0053m
TECHNISCHE GEGEVENS
(D): drukknop voor inschakelen functie MAXDEF (DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit en zijruiten voor)
ALFABETISCH REGISTER
(C): interieurtemperatuursensor
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
(B): display met informatie over airconditioning
71
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te drukken. Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale temperatuurverschil is 7°C. De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentemperatuur hoger is dan 4°C.
AUTOMATISCHE WERKING VAN DE AIRCONDITIONING (functie AUTO) Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch: ❒ de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht; ❒ de luchtverdeling in het interieur; en worden alle eerdere handmatige instellingen opgeheven. Tijdens de automatische werking van de airconditioning (op het display verschijnt het opschrift FULL AUTO) kunt u altijd de ingestelde temperaturen veranderen en handmatig één van de volgende handelingen uitvoeren:
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
NOODGEVALLEN
❒ regelen aanjagersnelheid; ❒ instellen luchtverdeling;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒ in-/uitschakelen recirculatie;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ inschakelen aircocompressor.
72
ATTENTIE
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
❒ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht. De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen verlichte staafjes), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop ò. Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, nadat de snelheid handmatig is ingesteld, moet u de knop AUTO indrukken. REGELING VAN DE LUCHTTEMPERATUUR Draai de draaiknop (L) of (F) rechts- of linksom, respectievelijk om de temperatuur aan de bestuurderszijde (draaiknop L) of de passagierszijde (draaiknop F) te verhogen/verlagen. De ingestelde temperaturen worden op het display weergegeven. Als u de draaiknoppen helemaal naar rechts of naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, word respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Met de functie HI wordt de luchtverdeling ingesteld op Z en wordt de aanjagersnelheid automatisch geregeld. BELANGRIJK Schakel deze functie niet in bij een koude motor om toevoer van onverwarmde lucht in het interieur te voorkomen. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur op een waarde lager dan 32°C zetten; op het display wordt 32°C weergegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 32°C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
LAMPJES EN BERICHTEN
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weergegeven door de staafjes op het display:
NOODGEVALLEN
Als u op het display een temperatuur hoger dan 32 °C instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk of de instelling aan de bestuurders- of passagierszijde of aan beide zijden plaatsvindt; door deze instelling wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld; op het display verschijnt het opschrift HI.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Druk op de knop p voor het verhogen/verlagen van de aanjagersnelheid.
TECHNISCHE GEGEVENS
Functie HI (maximale verwarming)
ALFABETISCH REGISTER
REGELING AANJAGERSNELHEID
73
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
74
Functie LO (maximale koeling) Als u op het display een temperatuur onder 16°C instelt, wordt deze functie ingeschakeld; op het display verschijnt het opschrift LO. Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen. De functie onderbreekt de verwarming van de lucht, schakelt de recirculatiefunctie in (om te voorkomen dat warme lucht het interieur bereikt), schakelt de aircocompressor in, zet de luchtverdeling in de stand E en regelt de aanjagersnelheid automatisch. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur op een waarde hoger dan 16°C zetten; op het display wordt 16°C weergegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 16 °C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld.
SNELLE ONTWASEMING/ ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF) Druk op de knop - voor de automatische inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. De functies zijn: ❒ inschakelen van de aircocompressor (bij buitentemperatuur boven 4°C); ❒ uitschakelen van de eventueel ingeschakelde recirculatiefunctie (lampje op de knop T gedoofd); ❒ inschakelen van de achterruit- (lampje op de knop - brandt) en spiegelverwarming; ❒ instellen van de maximale luchttemperatuur; ❒ regeling van de luchtopbrengst; ❒ instellen van de minimum aanjagersnelheid. BELANGRIJK Druk op de knop T voor luchttoevoer van buiten.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de airconditioning automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop T brandt). Als u de knop T indrukt, kunt u de luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); lampje op de knop T brandt.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje op de knop T gedoofd;
NOODGEVALLEN
❒ automatische regeling; lampje op de knop T gedoofd;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Er zijn drie mogelijkheden:
TECHNISCHE GEGEVENS
Druk op de knop T.
ALFABETISCH REGISTER
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
75
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
76
SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE TEMPERATUREN (functie MONO) Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld.
IN-/UITSCHAKELEN AIRCOCOMPRESSOR Als u de knop ò indrukt, wordt de aircocompressor ingeschakeld. Inschakelen compressor
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide zijden.
❒ lampje op de knop ò brandt;
Als u de knop MONO opnieuw indrukt of de draaiknop draait, wordt de functie uitgeschakeld.
Uitschakelen compressor
❒ weergave van het symbool ò op het display. ❒ lampje op de knop ò gedoofd; ❒ weergave van het symbool ò op het display verdwijnt. Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert het symbool ò op het display. De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De aircocompressor schakelt weer in als u opnieuw de knop ò of AUTO indrukt: in het laatste geval worden de overige handmatige instellingen gewist.
E Q Z
Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard (lichaam passagier). Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte (warZE mere lucht), de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard en het luchtrooster achter (koelere lucht).
Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet u de knop AUTO indrukken. AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN Druk op de knop OFF. Bij uitgeschakelde airconditioning branden de lampjes op de knoppen OFF en T.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter. Met deze luchtverdeling wordt de lucht in het interieur zo snel mogelijk verwarmd.
LAMPJES EN BERICHTEN
Z
BELANGRIJK Druk om het systeem weer in te schakelen op de knop OFF: alle functies die waren opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden hervat.
NOODGEVALLEN
Lucht uit de luchtroosters voor de ontdooiing/ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Q
TECHNISCHE GEGEVENS
Als u één of meer knoppen Q/E/Z indrukt, dan kunt u handmatig één van de 5 mogelijke verdelingen van de lucht naar het interieur kiezen:
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning moet minstens een knop van de luchtverdeling Q/E/Z worden ingedrukt. Het systeem staat niet toe dat alle knoppen Q/E/Z zijn uitgeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
LUCHTVERDELING KIEZEN
77
˙
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
å
6
Ÿ∆
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
2
BUITENVERLICHTING
Î
Draai de draaiknop in stand 6.
STARTEN EN RIJDEN
Î
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
BUITENVERLICHTING
7
F0I0065m
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. Draai de draaiknop in stand 2.
˙
6
2
Als het dimlicht en de mistlampen voor branden en het grootlicht wordt ingeschakeld, schakelt automatisch het dimlicht uit.
Ÿ∆
GROOTLICHT
Î
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
DIMLICHT 7
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Î
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). F0I0066m
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt (het dimlicht wordt weer ingeschakeld).
Î
ALFABETISCH REGISTER
Ÿ∆
Î
78
˙
TECHNISCHE GEGEVENS
7 6
2
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
F0I0067m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
GROOTLICHTSIGNAAL 7 ˙
6
Ÿ∆
VEILIGHEID
2
RICHTINGAANWIJZERS Î
F0I0068m
❒ omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.
6
NOODGEVALLEN
Ÿ∆
Î
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
OFF ON
F0I0069m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
2
Î
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje Î of ¥.
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers;
STARTEN EN RIJDEN
Î
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
ALFABETISCH REGISTER
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop.
79
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde tijd worden verlicht.
˙
6
Ÿ∆
Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Î
2
Î
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
“FOLLOW ME HOME” 7
80
F0I0068m
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 3,5 minuten; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een bericht op het multifunctionele of het instelbare multifunctionele display. Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS
VEILIGHEID
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: (A): ruitenwissers uitgeschakeld;
STARTEN EN RIJDEN
(B): wissen met interval; op enkele uitvoeringen kunnen met de draaiknop (F) 4 intervalstanden worden gekozen (van zeer langzaam tot zeer snel).
■■
= gemiddeld interval
■■■■
= snel interval
(C): langzaam continu wissen; (D): snel continu wissen; (E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
F0I0096m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
= lang interval
TECHNISCHE GEGEVENS
■■
NOODGEVALLEN
= kort interval
ALFABETISCH REGISTER
■
LAMPJES EN BERICHTEN
Als de hendel in stand (B) staat, kunt u met de draaiknop (F) uit vier intervalstanden kiezen:
81
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), kunnen in een beweging de ruitensproeiers/-wissers worden ingeschakeld; als u de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelen de ruitenwissers automatisch in.
,
De ruitenwissers maken nog drie slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit voltooid door een vierde slag van de ruitenwissers na enkele seconden. F0I0159m
Als de hendel herhaaldelijk en kort (minder dan een halve seconde) wordt bediend, dan is het mogelijk om de voorruit meerdere keren te besproeien zonder de ruitenwissers in te schakelen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
“Intelligente wis-/wasregeling”
82
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
REGENSENSOR (indien aanwezig)
F0I0077m
Inschakelen
LAMPJES EN BERICHTEN
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
STARTEN EN RIJDEN
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.
VEILIGHEID
De regensensor bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag. BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt. Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking.
F0I0096m
83
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zich hieraan automatisch aan te passen:
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil, enz.);
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten minste één wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit.
❒ verschil tussen dag en nacht.
❒ waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Uitschakelen
84
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
ATTENTIE
Als de voorruit gereinigd moet worden, controleer dan altijd of de regensensor is uitgeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Op enkele uitvoeringen is de wisfrequentie van de achterruitwisser gesynchroniseerd met de ruitenwissers voor. F0I0157m
,
NOODGEVALLEN
De achterruitwisser maakt nog drie slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit voltooid door een vierde slag van de achterruitwisser na enkele seconden.
LAMPJES EN BERICHTEN
Bij enkele uitvoeringen kan, als u de hendel naar het dashboard duwt, in een beweging de achterruitsproeier/-wisser worden ingeschakeld; als u de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelt de achterruitwisser automatisch in.
KOPLAMPSPROEIERS F0I0158m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
De koplampsproeiers worden automatisch ingeschakeld als het dim/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
“Intelligente wis-/wasregeling”
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Draai voor inschakeling van de achterruitwisser de schakelaar van stand O in stand .Duw voor inschakeling van de achterruitsproeier de hendel in de richting van het dashboard.
85
OFF
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. autosnelwegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden, zonder bediening van het gaspedaal. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
ON Î
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Î
STARTEN EN RIJDEN
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar) (indien aanwezig)
F0I0156m
SYSTEEM INSCHAKELEN
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Draai de draaiknop (A) in stand ON.
86
Het systeem mag alleen worden ingeschakeld in de 4e, 5e of 6e versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen:
❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e versnelling);
Dit kan op twee manieren: ❒ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of ❒ zet de draaiknop (B) in stand (+). Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
NOODGEVALLEN
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ druk op de knop RES (C).
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.
❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid;
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ zet de draaiknop (B) ten minste 3 seconden in stand (+) en laat vervolgens de knop los: de snelheid van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal kan nu worden losgelaten.
ALFABETISCH REGISTER
❒ zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Ga als volgt te werk:
VEILIGHEID
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
STARTEN EN RIJDEN
SNELHEID OPSLAAN
87
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
SYSTEEM INSCHAKELEN
Dit kan op twee manieren: ❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
Zet de schakelaar (A) in stand OFF of de start/contactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt bovendien automatisch uitgeschakeld in een van de volgende gevallen:
of
❒ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;
❒ houd schakelaar (B) in stand (–), totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen. Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
❒ bij inschakelen van het ESP of ASR (indien aanwezig); ❒ bij inschakelen van een andere versnelling bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig); ❒ als de selectorhendel van de Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig) per ongeluk in stand N wordt gezet.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
88
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand of, bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak, de hendel in stand N.
ATTENTIE
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop (A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, zo snel mogelijk door de Fiat-dealer controleren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
PLAFONDVERLICHTING
Met kantelbaar lampenglas Het lampje gaat automatisch branden als u een van de voorportieren opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten. Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en uitschakelen door op de korte zijde te drukken, zoals afgebeeld.
F0I0088m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
PLAFONDVERLICHTING VOOR
LAMPJES EN BERICHTEN
Met spotjes Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampen (C) en (D) branden, ongeacht het openen/sluiten van de portieren. Op enkele uitvoeringen wordt de verlichting geleidelijk in-/uitgeschakeld.
F0I0089m
TECHNISCHE GEGEVENS
Met de schakelaar (A) naar links geschoven, zijn de lampen (C) en (D) uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen van de portieren.
ALFABETISCH REGISTER
Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampen (C) en (D) in/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Schakelaar (B) regelt de werking van de spotjes.
89
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
90
Als de plafondverlichting uit is, wordt met schakelaar (B):
Brandduurregeling bij het instappen
❒ in linker stand, lamp (C) ingeschakeld;
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:
❒ in rechter stand, lamp (D) ingeschakeld.
❒ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voorportieren;
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Brandduurregeling van de plafondverlichting Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, hebben enkele uitvoeringen 2 brandduurregelingen.
❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van één van de portieren; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier (binnen 3 minuten). De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. Brandduurregeling bij het uitstappen Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden: ❒ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; ❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een van de portieren; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier (binnen 3 minuten). De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren worden vergrendeld.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
BEDIENINGSORGANEN WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
MISTACHTERLICHT Inschakelen: druk bij ingeschakeld dimlicht op knop 4. Uitschakelen: druk de knop nogmaals in. ACHTERRUITVERWARMING Inschakelen: druk op de knop (. De achterruitverwarming schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit.
ATTENTIE
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Uitschakelen: druk de knop nogmaals in
NOODGEVALLEN
Inschakelen: druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0076m
Uitschakelen: Druk opnieuw op de schakelaar.
ALFABETISCH REGISTER
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥ branden.
VEILIGHEID
Inschakelen: druk op de schakelaar r, ongeacht de stand van de contactsleutel.
91
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (FIS) Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard op de portierstijl rechtsvoor. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
STARTEN EN RIJDEN
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
F0I0081m
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
92
ATTENTIE
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
INTERIEURUITRUSTING DASHBOARDKASTJE
F0I0079m
LAMPJES EN BERICHTEN
MUNTENBAKJE
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Trek om het kastje te openen aan de handgreep (A), zoals door de pijl wordt aangegeven.
F0I0086m
PASJES-/KAARTHOUDER
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Op de tunnelconsole bevinden zich openingen om telefoonkaarten, pasjes/credit-cards of tolkaarten in op te bergen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Afhankelijk van de uitvoering bevindt het bakje zich op het dashboard of op de tunnelconsole.
F0I0087m
93
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop (A) in, als de contactsleutel in stand MAR staat. Na ongeveer 15 seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik. BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. F0I0197m
Voor
Achter F0I0080m
De asbak bevindt zich in de tunnelconsole en is verzonken. Trek de asbak in de richting van de pijlen om hem te gebruiken of te legen. BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Voor gebruik: trek aan het klepje. Om de asbak (B) uit te nemen en te legen, moet u de asbak omhoog trekken in de richting van de pijl.
Niet-rokers kunnen de asbak voor en achter uitnemen en beschikken daarmee over een extra opbergvakje.
ALFABETISCH REGISTER
94
BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. ASBAK
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
AANSTEKER
F0I0052m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ZONNEKLEPPEN De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Bij enkele uitvoeringen bevindt zich op de achterzijde van de zonneklep aan bestuurderszijde een spiegeltje voorzien van een afsluitschuifje. Om het spiegeltje te gebruiken, moet het afsluitschuifje (A) worden geopend. F0I0082m
Dit zijn uitzetruiten. Ga voor het openen als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ plaats de hendel zoals is aangeven in de afbeelding; ❒ druk de hendel naar buiten totdat de ruit geheel geopend is; ❒ druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0083m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel in tegenovergestelde richting totdat u een klik hoort waarmee de hendel weer in de vergrendelde stand staat.
ALFABETISCH REGISTER
ZIJRUITEN ACHTER (3-deurs uitvoeringen)
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een spiegeltje.
95
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
OPENDAK (indien aanwezig) Het opendak wordt elektrisch bediend. De elektrische bediening werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. U bedient het dak met een schakelaar. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DAK OPENEN
96
F0I0084m
Geheel openen Druk op deel (A) (symbool) van de schakelaar. Openen in kantelstand Dit is alleen mogelijk als het dak gesloten is. Druk op deel (B) van de schakelaar. DAK SLUITEN Druk op deel (B) van de schakelaar. Als het opendak in kantelstand is geopend, druk dan op deel (A) (symbool) van de schakelaar. Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
BEDIENING IN NOODGEVALLEN Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
❒ steek de bijgeleverde schroevendraaier in zitting (C) en draai aan de schroevendraaier; F0I0085m
ATTENTIE
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden. Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
TECHNISCHE GEGEVENS
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
ALFABETISCH REGISTER
F0I0094m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ als het dak volledig geopend is, draait u de schroevendraaier een halve slag terug, totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de schroevendraaier.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ licht het rooster (A) bij de door de pijl aangegeven punten (B) op en verwijder het;
97
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
98
PORTIEREN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Van buitenaf Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een van de voorportieren, en draai de sleutel. Van binnenuit Sluit de portieren en druk op een van de voorportieren het knopje naar beneden (vergrendelen) of trek het knopje omhoog (ontgrendelen). Met de knopjes aan de binnenzijde van de achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het betreffende portier.
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen. Na de 2 minuten is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
KINDERVEILIGHEIDSSLOT (5-deurs uitvoeringen) Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden. Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
F0I0129m
TECHNISCHE GEGEVENS
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.
ALFABETISCH REGISTER
❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend).
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);
99
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (indien aanwezig) BEDIENINGSORGANEN Op het dashboard bevinden zich twee drukschakelaars waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
STARTEN EN RIJDEN
(A): openen/sluiten zijruit linksvoor; F0I0154m
(B): openen/sluiten zijruit rechtsvoor. Op bepaalde uitvoeringen:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ kunt u gedurende ongeveer 2 minuten de zijruiten openen/sluiten als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen (alleen bij gesloten portieren);
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
❒ wordt de zijruit aan de bestuurderszijde automatisch geopend/gesloten als u de schakelaar (A) langer dan een halve seconde ingedrukt houdt. De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is of als u nogmaals op de schakelaar drukt.
100
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
BAGAGERUIMTE ACHTERKLEP OPENEN
Van binnenuit opent u de achterklep door aan de hendel (A) naast de bestuurdersstoel te trekken. BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de auto rijdt.
F0I0198m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Van buitenaf opent u de achterklep door het slot met de contactsleutel te ontgrendelen.
LAMPJES EN BERICHTEN
De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0I0090m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Als u de achterklep opent gaat bij enkele uitvoeringen de bagageruimteverlichting branden.
101
U sluit de achterklep door deze te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank (luidsprekers, spoiler, enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
ACHTERKLEP SLUITEN
102
ATTENTIE
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagage goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen kunnen ze de passagiers verwonden.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
STARTEN EN RIJDEN
F0I0190m
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga als volgt te werk: ❒ druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de rugleuning; ❒ trek aan de handgreep (A) in het midden van de achterzitting en klap de zitting omhoog in de richting van de pijl; ❒ controleer of de beide gordels (A) van de veiligheidsgordels aan de zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (B) lopen; ❒ haak de rugleuning los door de bijbehorende zijsteunen (C) in de richting van de pijl te verplaatsen en klap de rugleuning neer, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.
VEILIGHEID
Met ondeelbare achterbank
Het is mogelijk de bagageruimte geheel of gedeeltelijk te vergroten. OPMERKING Maak de gordel vast in de sluiting voordat u de rugleuning neerklapt. Voor een gedeeltelijke vergroting, kan alleen het rechter deel worden neergeklapt. Ga als volgt te werk:
F0I0137m
❒ verwijder de hoedenplank (zie de volgende paragraaf);
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ trek het rechter deel van de zitting omhoog met de handgreep (A); ❒ druk op de knop aan de zijkant van de beide steunen en verwijder de hoofdsteunen door deze omhoog te trekken;
ALFABETISCH REGISTER
❒ controleer of de beide gordels (C) van de veiligheidsgordels aan de zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (D) lopen; ❒ haak de rugleuning los door de zijsteun (B) te verplaatsen en klap de rugleuning naar voren, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Met deelbare achterbank (indien aanwezig)
F0I0191m
103
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten beide achterzittingen omhoog worden geklapt met behulp van de handgrepen en vervolgens de rugleuningen worden neergeklapt, volgens de procedure die staat beschreven bij de ondeelbare achterbank. Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een driepuntsgordel met rolautomaat moet u als volgt te werk gaan: ❒ druk als de gordel vastzit op de knop (zwart) van de sluiting (A);
STARTEN EN RIJDEN
❒ begeleid de heupgordel langzaam tot aan de doorvoeropening (B) op de bovenkant van de rugleuning. Trek vervolgens de tweede gesp (C) uit de doorvoeropening;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ trek de eerste gesp (D) uit de doorvoeropening, maak de gesp vast aan de borgpen (E) op de bekleding van de achterstijl. De gordel weer gebruiksklaar maken:
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
❒ maak de eerste gesp (D) los van de borgpen (E);
104
F0I0192m
❒ steek de eerste gesp (D) in de doorvoeropening (B) zonder de gordel te draaien en zorg ervoor dat het reliëf (F) op de gesp van de gordel samenvalt met de inkeping op de doorvoeropening zelf; plaats vervolgens de tweede gesp (C) in de doorvoeropening; ❒ trek de gordel rustig uit en laat de gordelband door de doorvoeropening (B) lopen. Maak vervolgens de eerste gesp (D) vast in de sluiting A (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens (twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten samenvallen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
HOEDENPLANK VERWIJDEREN Ga als volgt te werk:
❒ trek de pennen (B) uit de zittingen (C); ❒ schuif de hoedenplank in de richting van het interieur en draai hem zoals in de afbeelding is aangegeven. F0I0091m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars van de koplampen in de juiste stand staan (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0092m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De losse hoedenplank kunt u vervolgens opbergen dwars tussen de rugleuningen van de voorstoelen en de opgeklapte zitting van de achterbank.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ maak de uiteinden van de koorden (A) los door de ogen uit de pennen los te haken;
F0I0093m
105
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN Uitvoeringen met ondeelbare achterbank Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen op de rugleuning zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.
F0I0091m
Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen aan de zijkant zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven. Maak bij uitvoeringen met een heupgordel de gordel vast in de sluiting en houd daarbij de gordel omhoog. Klap vervolgens de zitting terug. Plaats bij uitvoeringen met een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat de gordel in de gebruiksstand (zie de vorige pagina’s) en zorg ervoor dat de gordels klaar zijn voor gebruik.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Uitvoeringen met deelbare achterbank
106
Bij het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de twee koorden aan de zijkant (A) weer worden vastgehaakt en langs de binnenzijde van de gasveren lopen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
MOTORKAP OPENEN ❒ trek de hendel (A) in de richting van de pijl; ❒ druk, zoals aangegeven door de pijl, op de haak (B); ❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem, steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (D) op de motorkap.
F0I0095m
F0I0236m
TECHNISCHE GEGEVENS
D
ALFABETISCH REGISTER
C
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Ga als volgt te werk:
F0I0056m
107
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Ga als volgt te werk: ❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang (C) uit zitting (B) en plaats de steunstang terug in de klem;
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.
❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
SLUITEN
108
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.
ATTENTIE
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ALLESDRAGERS
VEILIGHEID
BEVESTIGINGSPUNTEN 3-deurs uitvoeringen De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst.
STARTEN EN RIJDEN
De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool O boven de zijruiten achter.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
F0I0070m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding.
109
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
5-deurs uitvoeringen De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst. De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool O boven de zijruiten achter. Bevestig de steunen van de allesdragers aan de bevestigingsbeugels.
STARTEN EN RIJDEN
Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding. Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Voor beide versies (3- of 5-deurs) dient u zich strikt aan de aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”).
110
F0I0071m
0
VEILIGHEID Ÿ∆
F0I0063m
STARTEN EN RIJDEN
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
1
LAMPJES EN BERICHTEN
KOPLAMPVERSTELLING
7 ¯
BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
¯
KOPLAMPEN AFSTELLEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
KOPLAMPEN
Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende de koplampafstelling.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒ druk de knop (A) in en houd de knop ingedrukt totdat een lagere stand is bereikt.
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ druk de knop (B) in en houd de knop ingedrukt totdat een hogere stand is bereikt;
ALFABETISCH REGISTER
Ga als volgt te werk:
NOODGEVALLEN
Koplampen afstellen
111
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. F0I0259m
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De koplampen zijn aangepast aan de eisen van het land waaraan de nieuwe auto is geleverd. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt volgens de aanwijzingen/afmetingen die in de afbeelding zijn aangegeven; gebruik hiervoor een ondoorzichtige sticker. De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
112
F0I0260m
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN TECHNISCHE GEGEVENS
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
VEILIGHEID
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
STARTEN EN RIJDEN
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.
LAMPJES EN BERICHTEN
ABS (indien aanwezig)
113
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval werkt het remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
Storing in EBD Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer om het systeem te laten controleren.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
STORINGSMELDINGEN
114
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje x gaat branden (op het instelbare multifunctionele display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiatdealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Bij inschakeling gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling omhoog. Het systeem werkt bij draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de eerste versnelling of de achteruit is ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP ervoor dat de voorwielen ongeveer 2 seconden geremd blijven waardoor u makkelijker kunt wegrijden. Na deze 2 seconden schakelt het systeem automatisch uit.
NOODGEVALLEN
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
HILL HOLDER-SYSTEEM (indien aanwezig)
Storingsmeldingen Bij een storing brandt het waarschuwingslampje * op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
De prestaties van het ESP mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
Als er een storing is in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
TECHNISCHE GEGEVENS
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
STORINGSMELDINGEN
ALFABETISCH REGISTER
ESP (Electronic Stability Program) (indien aanwezig)
115
ASR (Antislip Regulation) Het ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden twee verschillende controlesystemen ingeschakeld: ❒ als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR het motorvermogen;
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
ATTENTIE
Als eventueel met het reservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het reservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
ATTENTIE
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ als één van beide aangedreven wielen doorslipt, zorgt het ASR ervoor dat automatisch dat wiel wordt afgeremd.
116
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Het ASR is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: ❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
F0I0153m
IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ASR schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Het in-/uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Tijdens het rijden kunt u het systeem uitschakelen en vervolgens weer inschakelen door de schakelaar ASR OFF op de middenconsole in te drukken.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
NOODGEVALLEN
❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de conditie van het wegdek;
117
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Als het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
STORINGSMELDINGEN Als er een storing is in het ASR, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje V op het instrumentenpaneel constant branden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Schakel het ASR uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar ASR OFF branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
118
ATTENTIE
Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR uitgeschakeld, gaat het lampje V op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
❒ de werking van het systeem controleren; ❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; ❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Het doel is:
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
TECHNISCHE GEGEVENS
Met het EOBD (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
ALFABETISCH REGISTER
EOBD-SYSTEEM (benzine-uitvoeringen)
119
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
120
AUTORADIO (indien aanwezig)
INBOUWVOORBEREIDING AUTORADIO (indien aanwezig)
Als de auto niet is uitgerust met de inbouwvoorbereiding autoradio, beschikt u op het dashboard en in de portieren over een aantal opbergvakken, die de functionaliteit van het interieur vergroten.
De inbouwvoorbereiding bestaat uit: voedingskabels autoradio, voedingskabels voor de luidsprekers voor en achter, antenne en antennekabel, 4 luidsprekers in de voorportieren (2 tweeter en 2 woofer) en 2 fullrange luidsprekers achter.
In het Fiat Lineaccessori-programma is een speciale kit beschikbaar voor de “Inbouwvoorbereiding autoradio”. Raadpleeg voor de werking van de autoradio met cassettespeler/CD-speler/CDMP3-speler (indien aanwezig) het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
Luidsprekers ❒ 2 tweeter luidsprekers met elk een piekvermogen van 40W; ❒ 2 woofer luidsprekers voor, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 40W; ❒ 2 full-range luidsprekers achter, met een diameter van 100 mm en met elk een piekvermogen van 30W.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Autoradio inbouwen
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0193m
ALFABETISCH REGISTER
Verwijder het geklemde vakje door uw hand in het vakje te steken en deze naar boven te drukken. Schuif vervolgens het vakje in de richting van het interieur. Monteer de houder (geklemde montage) en houd de voedingskabels voor de elektrische verbinding beschikbaar.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Voor het inbouwen van de autoradio moet het vakje dat is afgebeeld, vervangen worden door het paneel dat geleverd wordt bij de optional “Inbouwvoorbereiding autoradio” en is opgeborgen in de bagageruimte.
121
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Schema voor de voorbereide elektrische bedrading en extra aansluitingen A. Zekeringen- en relaiskast B. Tweeter luidspreker linker voorportier
STARTEN EN RIJDEN
C. Tweeter luidspreker rechter voorportier
LAMPJES EN BERICHTEN
D. Woofer luidspreker linker voorportier E. Woofer luidspreker rechter voorportier
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
F. Autoradio
122
G. Full-range luidspreker linksachter F0I0033m
H. Full-range luidspreker rechtsachter
Kleurcode kabels:
BN = Wit/Zwart
I. Antenne
B=Wit
CN = Oranje/Zwart
N = Zwart
CV = Oranje/Groen
L. Aansluiting op linker voorportier
R = Rood
NZ = Zwart/Paars
AG = Blauw/Geel
RN = Rood/Zwart
AR = Blauw/Rood
SN = Roze/Zwart
M. Aansluiting op rechter voorportier
❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.
❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.
ATTENTIE
De antenne heeft een maximaal vermogen van 20W.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
❒ luidspreker met dubbele functie (autoradio en mobiele telefoon) ingebouwd in het portier aan passagierszijde;
VEILIGHEID
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de autoradio met cassettespeler, CDspeler, CDMP3-speler of navigatiesysteem, bestaat uit de volgende onderdelen:
❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
STARTEN EN RIJDEN
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de inbouwvoorbereiding voor de autoradio, bestaat uit de volgende onderdelen:
LAMPJES EN BERICHTEN
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON (indien aanwezig)
123
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Aansluitschema van de elektrische bedrading: 1 MUTE-functie autoradio 2 Vrij 3 Massa INPUT-signaal mobiele telefoon (*) 4 INPUT-signaal mobiele telefoon (*) 5 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde (+) (**) F0I0194m
6 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde (–) (**) 7 Voeding via start-/contactslot (+15) 8 Vrij 9 Voeding (+) via accu 10 Massa (*) Autoradio met cassettespeler, CD-speler, CDMP3-speler of navigatiesysteem.
Plaats de microfoon bij voorkeur in de nabijheid van het plafondlampje voor.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
(**) Inbouwvoorbereiding autoradio.
124
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling. Zorg dat niets (vloermatten, enz.) de slag van de pedalen kan beperken.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
VEILIGHEID
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
STARTEN EN RIJDEN
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
LAMPJES EN BERICHTEN
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON
NOODGEVALLEN
EXTRA ACCESSOIRES
125
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (indien aanwezig)
126
De auto kan zijn uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden. F0I0104m
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie) Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop op het middelste deel van het dashboard. De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het opschrift CITY op het display van het instrumentenpaneel. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd; deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad. Bij ingeschakelde CITY-functie wordt op de Sporting-uitvoering bovendien een comfortabel rijgedrag gegarandeerd omdat de auto dan minder heftig op bewegingen van het gaspedaal reageert, zowel bij accelereren als afremmen.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe factoren het lampje g op het instrumentenpaneel gaan branden.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto vervolgens weer gebruikt wordt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
VEILIGHEID
Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.
STARTEN EN RIJDEN
Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden van het lampje g op het instrumentenpaneel en er verschijnt een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en mededelingen”).
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de auto weer starten. Als het lampje g blijft branden (en het bericht op het instelbare multifunctionele display blijft weergegeven), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
LAMPJES EN BERICHTEN
STORINGSMELDINGEN
127
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. ACTIVERING
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er een kort akoestisch signaal om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Als een obstakel binnen het meetbereik van de auto wordt gesignaleerd, treedt automatisch een repeterend akoestisch signaal in werking:
❒ het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODGEVALLEN
F0I0234m
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
128
❒ de frequentie van het signaal neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
❒ het signaal blijft constant als de afstand tussen de auto en het obstakel onveranderd blijft.
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
Meetbereik aan de zijkant ................ 60 cm Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt de kortste afstand weergeven. STORINGSMELDINGEN
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de kabelstekker losmaakt.
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (let vooral op kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Als bij het inschakelen van de achteruit, storingen in de parkeersensoren worden gevonden, dan klinkt er gedurende 3 seconden een akoestisch signaal.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Meetbereik in het midden .............. 120 cm
VEILIGHEID
WERKING MET AANHANGER
STARTEN EN RIJDEN
Signalering
129
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
130
ALGEMENE OPMERKINGEN
TANKEN MET DE FIAT PUNTO
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden.
BENZINEMOTOREN
❒ Obstakels die zich zeer dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. ❒ De signalen die door de sensoren gestuurd worden, kunnen veranderd zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 R.O.N. zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank met de Fiat Punto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de bergen/lage buitentemperaturen).
VEILIGHEID
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
STARTEN EN RIJDEN
DIESELMOTOREN
131
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK De tankdop is voorzien van een slot en een koord dat aan het klepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Openen Ga als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
❒ houd de dop stevig vast en draai de contactsleutel linksom; F0I0160m
❒ draai de dop ongeveer een kwart slag linksom en verwijder de dop.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld.
132
ATTENTIE
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
❒ draai de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit en sluit vervolgens het klepje.
❒ driewegkatalysator (katalysator); ❒ lambdasonde; ❒ benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❒ oxidatiekatalysator;
ATTENTIE
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
VEILIGHEID
❒ plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort;
STARTEN EN RIJDEN
Ga als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
BESCHERMING VAN HET MILIEU
Sluiten
133
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
134
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... GORDELSPANNERS ........................................................... KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... AIRBAGS VOOR................................................................... ZIJ-AIRBAGS (sidebags - headbags) ............................................................
135 141 144 150 153
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
VEILIGHEIDSGORDELS GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel uittrekt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
ATTENTIE
Druk niet op de knop (C) tijdens het rijden.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Druk op de knop (C) om de gordel los te maken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit.
F0I0155m
ALFABETISCH REGISTER
Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als de veiligheidsgordel niet goed geblokkeerd is, dan klinkt een akoestisch signaal en verschijnt een bericht (indien aanwezig) (zie de paragraaf “Eerste waarschuwingscyclus” in dit hoofdstuk).
VEILIGHEID
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om.
135
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Op enkele uitvoeringen is de middelste zitplaats achter voorzien van een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat. Om verkeerde verbindingen te voorkomen, passen de gespen van de zijgordels niet in de sluiting van de middengordel. F0I0017m
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0252m
ALFABETISCH REGISTER
136
De veiligheidsgordels op de achterbank moeten worden omgelegd zoals in de afgebeelde schema’s is aangegeven. Zie voor het neerklappen van de rugleuning de paragraaf “Bagageruimte vergroten” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”. BELANGRIJK Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels voor de zijzitplaatsen en een verstelbare tweepunts-heupgordel voor de middelste zitplaats.
F0I0018m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
VEILIGHEID
De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt.
F0I0057m
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Laat de knop (A) los en duw de beugel naar beneden, zodat de beugel vergrendelt, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Druk om de hoogte in te stellen op de knop (A) en schuif de beugel (B) omhoog of omlaag.
STARTEN EN RIJDEN
De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet.
137
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
138
“EERSTE WAARSCHUWINGSCYCLUS” (lampje < op het instrumentenpaneel brandt) Het lampje < signaleert niet goed omgelegde veiligheidsgordels op de zitplaatsen voor en brandt:
❒ constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en een van de veiligheidsgordels NIET is omgelegd;
❒ constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en een van de veiligheidsgordels wordt losgemaakt (behalve wanneer zich ten minste een van de omstandigheden voordoet die staan beschreven in de volgende paragraaf “Signaleringscyclus” (indien aanwezig): in dat geval knippert het lampje). Het lampje moet doven als tijdens het rijden alle veiligheidsgordels zijn omgelegd, en moet gedoofd blijven als alle veiligheidsgordels worden omgelegd voordat de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
“SIGNALERINGSCYCLUS” (lampje < brandt en akoestisch signaal) (indien aanwezig) Als met niet omgelegde veiligheidsgordel en de contactsleutel in stand MAR, zich ten minste een van de volgende omstandigheden voordoet: ❒ ongeveer 1 minuut verstreken na het losmaken van de veiligheidsgordel en met een snelheid van de auto die hoger is dan 10 km/h (2,5 km/h voor uitvoeringen zonder ABS); ❒ snelheid van de auto hoger dan 25 km/h; ❒ afgelegde afstand zonder omgelegde veiligheidsgordel meer dan 500 m (125 m voor uitvoeringen zonder ABS); ❒ dan wordt gedurende 90 seconden een “signaleringscyclus” geactiveerd die bestaat uit het knipperen van het lampje < op het instrumentenpaneel (om aan te geven dat een van de veiligheidsgordels voor niet goed is omgelegd) en een akoestisch signaal. De cyclus wordt onmiddellijk onderbroken (lampje dooft en akoestisch signaal stopt) in een van de volgende gevallen:
❒ als de veiligheidsgordel wordt omgelegd; ❒ als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid.
De cyclus wordt alleen herhaald als de veiligheidsgordel wordt losgemaakt en zich een van de 3 omstandigheden voordoet die zorgde voor de inschakeling. BELANGRIJK De akoestische en zichtbare signaleringscyclus wordt niet geactiveerd als de “Tijdelijke uitschakeling” of de “Permanente uitschakeling” is uitgevoerd (zie de volgende paragraaf).
❒ houd de veiligheidsgordel ten minste 20 seconden omgelegd (met de contactsleutel in stand MAR); ❒ maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde los. Als de motor wordt uitgezet, wordt de signalering automatisch weer ingeschakeld en als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid weer geactiveerd. Permanente uitschakeling Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem permanent uit te schakelen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
❒ leg de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde om en, als de passagier aanwezig is, leg ook de veiligheidsgordel aan passagierszijde om (dit kan ook voordat de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid);
LAMPJES EN BERICHTEN
Deze akoestische en zichtbare signaleringscyclus wordt slechts één keer ingeschakeld: als de veiligheidsgordel niet wordt omgelegd, zal de cyclus niet worden herhaald.
Ga als volgt te werk:
NOODGEVALLEN
Tijdelijke uitschakeling van de akoestische en zichtbare signaleringscyclus.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als na deze tijd de veiligheidsgordel niet wordt omgelegd, dan stopt het akoestische signaal en gaat het lampje < op het instrumentenpaneel constant branden.
Tijdelijke uitschakeling
TECHNISCHE GEGEVENS
UITSCHAKELING SIGNALERINGSCYCLUS
ALFABETISCH REGISTER
Bij beëindiging van een van de omstandigheden die leidde tot activering van de cyclus, zal de cyclus toch doorgaan tot het einde van de 90 seconden.
139
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Heupgordel zonder rolautomaat Maak de gordel vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Druk op de knop (C) om de gordel los te maken. F0I0170m
Driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat
F0I0184m
Gordel vastmaken: trek de gordel rustig uit de rolautomaat, zorg dat de band niet draait en laat de gordelband met zorg via de doorvoeropening naast de hoofdsteun lopen; maak vervolgens de gesp (A) vast in de sluiting (B) (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens (twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten samenvallen. Stel de gordelband vervolgens af en druk de gesp (C) in de sluiting (D) (grijs met rode knop). Gordel losmaken: druk op de knop (E), begeleid de band tot aan de sluiting (B) en druk vervolgens op de knop (F) (zwart).
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.
ALFABETISCH REGISTER
140
Stel de gordel af met de klem (D). Trek aan deel (E) om de gordel te verkorten en aan deel (F) om te verlengen. BELANGRIJK De gordel is correct afgesteld als hij goed aansluit op het bekken.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER
F0I0185m
ATTENTIE
De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om de spanner te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze periode moet de gordelspanner worden vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
Als de gordelspanners in werking treden, kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
TECHNISCHE GEGEVENS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de Fiat Punto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
De gordelspanners treden alleen in werking als de veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld zijn.
ALFABETISCH REGISTER
GORDELSPANNERS
141
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
TREKKRACHTBEGRENZERS Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en achter (indien aanwezig) voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperkt.
STARTEN EN RIJDEN
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0019m
142
F0I0020m
ATTENTIE
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (zoals aangegeven in de figuur). BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in de figuur) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is.
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0021m
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
143
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
144
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels, moeten de volgende aanwijzingen goed in acht worden gehouden. ❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt. ❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest. ❒ U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. ❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. ❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0
gewicht: 0-10 kg
Groep 0+ gewicht: 0-13 kg Groep 1
gewicht: 9-18 kg
Groep 2
gewicht: 15-25 kg
Groep 3
gewicht: 22-36 kg
BELANGRIJK Zie pagina 289 voor het monteren van Isofix kinderzitjes.
In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes moeten dus niet op de zitplaats voor gemonteerd worden bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel moet branden) (zie in de paragraaf “Airbags voor” het punt “Airbag voor aan passagierszijde”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.
VEILIGHEID
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.
145
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
GROEP 0 en 0+ Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
STARTEN EN RIJDEN
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf. F0I0022m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
146
GROEP 1
F0I0023m
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
GROEP 2
F0I0024m
LAMPJES EN BERICHTEN
GROEP 3
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank.
ATTENTIE
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0025m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.
147
De Fiat Punto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel: Zitplaatsen voor en achter (uitvoering 3- en 5-deurs) Groep
Gewicht
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
148
ZITPLAATSEN Zitplaats voor
Zitplaats achter aan de zijkant
Zitplaats achter in het midden (met rolautomaat)
Zitplaats achter in het midden (heupgordel)
tot aan 13 kg
U
U
U
(*)
Groep 1
9 - 18 kg
U
U
U
(*)
Groep 2
15 - 25 kg
U
U
U
(*)
Groep 3
22 - 36 kg
U
U
U
(*)
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES
Groep 0, 0+
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven groepen. (*) = op de middelste zitplaats achter met heupgordel (zonder rolautomaat) kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. ❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt.
ATTENTIE
Monteer absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel mogen reizen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
STARTEN EN RIJDEN
❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden, of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel moet continu branden.
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
NOODGEVALLEN
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden.
149
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
De auto is uitgerust met een airbag voor aan bestuurderszijde. Als optional kan de auto worden uitgerust met een airbag aan passagierszijde, zij-airbags voor en headbags (buissysteem I.T.S.).
De airbags voor (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
De airbags voor (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt.
Als de airbags voor niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
De airbags voor worden in de volgende gevallen niet ingeschakeld:
Bij een frontale aanrijding zorgt de centrale regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
AIRBAGS VOOR
150
ATTENTIE
❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt, grindhopen); ❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Plak geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbag aan passagierszijde of de bekleding van de headbags aan de zijkant. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan passagierszijde omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
AIRBAG VOOR AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. De airbags voor aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.
F0I0237m
ZEER GEVAARLIJK Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Indien het noodzakelijk is het kinderzitje op de passagiersstoel voor te monteren, moet de airbag aan passagierszijde altijd worden uitgeschakeld. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer worden vervoerd.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
F0I0105m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig)
151
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
152
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier. F0I0064m
De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen. BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: ❒ airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): het lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. ❒ airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): het lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) (indien aanwezig) Deze bestaan uit twee verschillende, zich snel opblazende kussens in de rugleuning van de voorstoelen en hebben tot doel de borstkast van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. F0I0106m
HEADBAGS
De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
F0I0107m
TECHNISCHE GEGEVENS
Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen.
ALFABETISCH REGISTER
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), worden de airbags niet geactiveerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
De headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant en is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
SIDEBAGS
153
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
154
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje ¬ gaat branden of het lampje F gaat knipperen (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
Het airbag-systeem heeft een geldigheid van 10 jaar. Laat na het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen.
BELANGRIJK Als de airbags in werking treden, ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om de geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor en achter wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
ATTENTIE
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.
TECHNISCHE GEGEVENS
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gebracht worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor en achter (indien aanwezig) wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval.
STARTEN EN RIJDEN
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd.
155
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
ATTENTIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
De rugleuningen van de zitplaatsen voor en achter mogen niet worden bedekt met hoezen of kleden.
ATTENTIE
Reis niet met voorwerpen op schoot, voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood, enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
156
ATTENTIE
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, de airbag door de Fiat-dealer controleren.
De stoelen mogen niet met water of stoom onder druk worden gereinigd (met de hand of in een automatische stoelenreiniger).
ATTENTIE
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
ATTENTIE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Ook bij een stilstaande auto mogen dus absoluut geen kinderen op de voorstoel zitten. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
157
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
158
S TA R T E N E N R I J D E N MOTOR STARTEN ............................................................ PARKEREN ............................................................................ HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK ............. BRANDSTOFBESPARING ................................................ TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... WINTERBANDEN .............................................................. SNEEUWKETTINGEN ........................................................ AUTO LANGERE TIJD STALLEN ..................................
159 162 163 164 167 170 171 172
Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN TECHNISCHE GEGEVENS
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
ALFABETISCH REGISTER
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
VEILIGHEID
BENZINEMOTOR STARTEN
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
STARTEN EN RIJDEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen “Fiat CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
LAMPJES EN BERICHTEN
MOTOR STARTEN
159
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de lampjes m en Y branden;
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn; hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
DIESELMOTOR STARTEN
160
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat branden na het starten of tijdens een langduriger startpoging, duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator onherstelbaar beschadigen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP.
LAMPJES EN BERICHTEN
MOTOR UITZETTEN
NOODGEVALLEN
❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
TECHNISCHE GEGEVENS
Ga als volgt te werk:
NOODSTART
ALFABETISCH REGISTER
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel)
161
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Ga als volgt te werk: ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiatdealer de handrem afstellen. Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
PARKEREN
162
ATTENTIE
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Handrem uitschakelen: ❒ trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A);
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. F0I0108m
LAMPJES EN BERICHTEN
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0109m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
NOODGEVALLEN
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook). Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het terugschakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ houd knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.
163
BRANDSTOFBESPARING
❒ trek bij de uitvoeringen 1.28V en 1.216V de schuifring (A) onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren;
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
❒ verplaats bij de uitvoeringen 1.816V de pook naar rechts en vervolgens naar achteren.
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
U zet de pook vanuit de vrijstand op de volgende wijze in achteruit (R):
ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
164
ATTENTIE
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
Laat na het schakelen de versnellingspook los. Door het rijden met een hand aan de versnellingspook wordt op het schakelmechanisme in de versnellingsbak een geringe kracht uitgeoefend, waardoor onnodige slijtage kan ontstaan.
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe.
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Overbodige bagage
Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Het starten
NOODGEVALLEN
RIJSTIJL
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
TECHNISCHE GEGEVENS
Imperiaal/skidrager
Aërodynamische accessoires
ALFABETISCH REGISTER
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Airconditioning
VEILIGHEID
Banden
165
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
166
Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Maximum snelheid
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad met veel verkeerslichten, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik
Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken.
Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
ATTENTIE
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
NOODGEVALLEN
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt (aangegeven op de typegoedkeuring), moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJKE TIPS
TECHNISCHE GEGEVENS
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
ALFABETISCH REGISTER
TREKKEN VAN AANHANGERS
167
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
168
TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige 12ESP stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere systemen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met een kabel vanaf de accu met een diameter van ten minste 2,5 mm2.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
725 280
De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 4 M8-bouten, 2 M10bouten en 2 M12-bouten.
>65
n. 2 M12
112 70
155
90
STARTEN EN RIJDEN
30
Auto volbeladen
385 +- 35
Bij de bevestigingspunten van het achterpaneel aan de buitenzijde moeten de bevestigingsplaten van het stootblok vervangen worden door de platen rechts A en links B (onderdeelnummer 50901257 en 50901258). Deze moeten aan de buitenzijde van het achterpaneel worden gemonteerd, zoals afgebeeld.
12
Achteras
Bestaande gaten
A
481
Bestaande gaten
LAMPJES EN BERICHTEN
376
440
n. 2 M8
M10
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
n. 2 M8
481
440
376
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
NOODGEVALLEN
Hart trekkogel
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
VEILIGHEID
MONTAGESCHEMA
Bestaande gaten
B
M10
30 155
90
TECHNISCHE GEGEVENS
70 112
ATTENTIE
B
ALFABETISCH REGISTER
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen. A F0I0037m
169
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.
Houdt u voor bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 4 mm. Vervang de winterbanden in dat geval.
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
LAMPJES EN BERICHTEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
WINTERBANDEN
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Keer de draairichting van de banden niet om.
170
ATTENTIE
Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie “H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Fiat Lineaccessori-programma.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER
De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte; de ketting mag maximaal 12 mm boven het profiel van de band uitsteken.
VEILIGHEID
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
BELANGRIJK Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
STARTEN EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
171
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
172
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒ zet de ruiten een klein stukje open;
❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; ❒ schakel een versnelling in; ❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; ❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading; gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk; ❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; ❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen;
❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes; gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen; ❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; ❒ als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk; ❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
189
AANGETROKKEN HANDREM .......................................
175
STORING ABS.......................................................................
190
STORING AIRBAG ..............................................................
176
ASR - TRACTIEREGELING ................................................
191
UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSAGIERSZIJDE........
177
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL .................
177
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING FIAT CODE............................................................................ 192
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN
178
DEFECTE BUITENVERLICHTING ...................................
193
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ..........................................
178
MISTACHTERLICHT ...........................................................
195
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”.......................................................................
MISTLAMPEN VOOR ..........................................................
195
179
RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................
195
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR .............
180
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ...................................
195
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN...........................
182
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN....................
196
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN............................
183
FOLLOW ME HOME...........................................................
196
BRANDSTOFRESERVE........................................................
183
GROOTLICHT......................................................................
196
STORING IN INSPUITSYSTEEM ......................................
184
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD)....................................................................................
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL)..........................................................
196
185
STORING SENSOR DIESELFILTER..................................
197
STORING ESP........................................................................
187
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE.........................
188
MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG ..........................................................................
197
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
WATER IN BRANDSTOFFILTER.....................................
VEILIGHEID
175
STARTEN EN RIJDEN
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................
LAMPJES EN BERICHTEN
188
NOODGEVALLEN
VOORGLOEIBOUGIES.......................................................
ONDERHOUD VAN DE AUTO
174
TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMENE OPMERKINGEN ...........................................
ALFABETISCH REGISTER
LAMPJES EN BERICHTEN
173
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
174
ALGEMENE OPMERKINGEN Naast de storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display worden weergeven, het akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “Zet de motor uit”, enz.). Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit “Instructieboekje”. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige/minder ernstige storingen. Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing is verholpen.
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Het is bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door de knop Q in te drukken: in dat geval verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het display werd weergegeven en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Bij ernstige/minder ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven. Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de knop Q wordt ingedrukt, verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het display werd weergegeven en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
x
BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), controleer dan of de handrem losgezet is.
ATTENTIE
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
x
TECHNISCHE GEGEVENS
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken.
ALFABETISCH REGISTER
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
Lampje op het instrum.paneel
VEILIGHEID
Weergave op het instelbare multifunctionele
175
Weergave op het instelbare multifunctionele display
STORING AIRBAG (rood)
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) bij een storing in de werking van de airbag.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Lampje op het instrum.paneel
176
ATTENTIE
Als het lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden, met de contactsleutel in stand MAR, of tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
Een defect lampje ¬(lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag F langer dan de normale 4 seconden knippert.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel continu branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd.
ATTENTIE
Het lampje Fgeeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden.Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
<
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood)
STARTEN EN RIJDEN
Als u bij ingeschakelde airbag voor aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F op het instrumentenpaneel ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven.
VEILIGHEID
F
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld.
TECHNISCHE GEGEVENS
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
177
w
LAMPJES EN BERICHTEN
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
Als het lampje blijft branden (en het bericht blijft op het display weergegeven), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje op het instrumentenpaneel (indien aanwezig) branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Weergave op het instelbare multifunctionele display
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft.
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Lampje op het instrum.paneel
178
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Als het lampje blijft branden (en het bericht blijft op het display weergegeven), werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur; de auto blijft echter normaal bestuurbaar. Wendt u tot de Fiatdealer.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
g
TECHNISCHE GEGEVENS
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (indien aanwezig) (rood)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
179
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden moeten de volgende maatregelen worden genomen: Bij normale rij-omstandigheden : stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MINmerkteken staat. Is dit wel het geval, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
ç
Weergave op het instelbare multifunctionele display
LAMPJES EN BERICHTEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Lampje op het instrum.paneel
180
vervolg op volgende pagina
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
ç
TECHNISCHE GEGEVENS
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
181
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
182
Lampje op het instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele display
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood)
´
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als een of meer portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn.
(*)
(*) Of achter (5-deurs)
De symbolen ¯/˙ op het display geven aan of het linker of rechter portier niet goed gesloten is.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
è
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ç
TECHNISCHE GEGEVENS
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
ALFABETISCH REGISTER
RESERVEBRANDSTOF (geel)
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie de paragraaf “Instelbaar multifunctioneel display in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).
VEILIGHEID
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (geel)
Lampje op het instrum.paneel
STARTEN EN RIJDEN
Weergave op het instelbare multifunctionele display
183
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
184
Lampje op het instrum.paneel
U
Weergave op het instelbare multifunctionele display
STORING IN INSPUITSYSTEEM (alleen dieseluitvoeringen) (rood) Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), dan duidt dit op een storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
❒
constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem; dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als u te lang doorrijdt met een brandend waarschuwingslampje kan dat schade veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display):
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven.
U
TECHNISCHE GEGEVENS
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (benzine-uitvoeringen) (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
185
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
U
Weergave op het instelbare multifunctionele display
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen. ❒
knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBDsysteem” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Lampje op het instrum.paneel
186
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Storing Hill Holder
*
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
Bij een storing gaat het lampje * op het instrumentenpaneel branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan tot de Fiatdealer.
VEILIGHEID
á
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
TECHNISCHE GEGEVENS
STORING ESP (indien aanwezig) (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
187
m
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
188
Weergave op het instelbare multifunctionele display
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE (alleen dieseluitvoeringen) (geel) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de voorgloeiinstallatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Lampje op het instrum.paneel
m
VOORGLOEIBOUGIES (alleen dieseluitvoeringen) (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
ALFABETISCH REGISTER
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het lampje c gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken weer gaat branden, is er mogelijk water in de tank gekomen: zet in dat geval de motor onmiddellijk uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display) als er water in het brandstoffilter aanwezig is.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
c
VEILIGHEID
WATER IN BRANDSTOFFILTER AANWEZIG (alleen dieseluitvoeringen) (geel)
Lampje op het instrum.paneel
STARTEN EN RIJDEN
Weergave op het instelbare multifunctionele display
189
>
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
190
Weergave op het instelbare multifunctionele display
STORING ABS (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder omstandigheden met weinig grip voorzichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Lampje op het instrum.paneel
x + >
Storing EBD Als bij draaiende motor de lampjes x en > op het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), dan is er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
De berichten op het display verschijnen (op enkele uitvoeringen) als handmatig de ASRfunctie wordt in-/uitgeschakeld (zie “ASR-systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Als het lampje brandt, dan is er een storing in het ASR-systeem. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.
V
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden samen met het lampje op de toets voor uitschakeling van het ASR-systeem als het systeem is uitgeschakeld. Het lampje knippert als het systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de grip op het wegdek.
TECHNISCHE GEGEVENS
ASR - TRACTIEREGELING (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
191
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
192
Lampje op het instrum.paneel
Y
Weergave op het instelbare multifunctionele display
STORING IN ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel één seconde knipperen waarna het dooft. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Fiat Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Fiat CODE. Als bij een draaiende motor het bericht op het display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie “Fiat Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
De symbolen ¯/ ˙ op het display (indien aanwezig) geven een storing in de verlichting links of rechts aan. vervolg op volgende pagina
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
NOODGEVALLEN
Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het display weergegeven als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten (inclusief derde remlicht) en mistachterlicht.
W
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
TECHNISCHE GEGEVENS
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
193
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
194
Lampje op het instrum.paneel
W
Weergave op het instelbare multifunctionele display
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het display weergegeven als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten (inclusief derde remlicht) en mistachterlicht. De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. De symbolen ¯/ ˙ op het display (indien aanwezig) geven een storing in de verlichting links of rechts aan.
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzers, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
R
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
5
LAMPJES EN BERICHTEN
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
NOODGEVALLEN
MISTLAMPEN VOOR (groen)
4
E
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
TECHNISCHE GEGEVENS
MISTACHTERLICHT (geel)
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
195
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
3 3
NOODGEVALLEN
1
ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
196
Weergave op het instelbare multifunctionele display
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Lampje op het instrum.paneel
Ü
FOLLOW ME HOME Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de functie “Follow me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me home”in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). GROOTLICHT (blauw) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
SNELHEIDSREGELAAR (CRUISECONTROL) (indien aanwezig) (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel brandt (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. In deze stand werkt het systeem.
Als de buitentemperatuur lager wordt dan 3°C, verschijnt op het display een waarschuwingsbericht en knippert de temperatuurindicatie om te waarschuwen voor gladheid. Bovendien klinkt er een akoestisch signaal.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG
è
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
TECHNISCHE GEGEVENS
STORING SENSOR DIESELFILTER
Lampje op het instrum.paneel
ALFABETISCH REGISTER
Weergave op het instelbare multifunctionele display
197
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
198
N O O D G E VA L L E N MOTOR STARTEN .............................................................
199
WIEL VERWISSELEN ..........................................................
201
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) ..........
208
GLOEILAMP VERVANGEN ..............................................
213
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN ..
216
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN .......................................................................
221
ZEKERINGEN VERVANGEN ...........................................
223
ACCU OPLADEN ...............................................................
230
OPKRIKKEN VAN DE AUTO .........................................
231
SLEPEN VAN DE AUTO ...................................................
232
Ga als volgt te werk: ❒
lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat;
❒
draai de contactsleutel in stand MAR;
❒
trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt: het waarschuwingslampje U op het instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden branden en dooft daarna;
❒
laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat het lampje U knippert;
❒
als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft
❒
als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd;
❒
start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien.
Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf het eerste punt. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiatdealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt; het lampje U gaat 4 seconden branden; zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten;
VEILIGHEID
❒
STARTEN EN RIJDEN
herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card;
LAMPJES EN BERICHTEN
Wij raden u aan eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald.
❒
NOODGEVALLEN
Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.
het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als de Fiat-CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het instrumentenpaneel branden en start de motor niet.
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODSTART
gebrand; zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten;
ALFABETISCH REGISTER
MOTOR STARTEN
199
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga voor het starten als volgt te werk:
E
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
STARTEN MET EEN HULPACCU
verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel;
❒
sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de versnellingsbak van de
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0140m
auto die gestart moet worden; ❒
start de motor;
❒
neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
200
❒
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen.
ATTENTIE
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
ATTENTIE
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v. de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Het reservewiel is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het reservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h. mee worden gereden. Op het reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAX. 80 KM/H! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix & Go (snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende instructies in het volgende hoofdstuk.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
TECHNISCHE GEGEVENS
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
ALFABETISCH REGISTER
WIEL VERWISSELEN
ROLLEND STARTEN
201
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het reservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
ATTENTIE
202
ATTENTIE
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die in het hoofdstuk “Technische gegevens” zijn aangegeven.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
❒
buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk: ❒
stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld; zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;
❒
zet de motor uit en trek de handrem aan;
❒
schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
❒
til de bekleding in de bagageruimte op;
❒
draai de blokkeerschroef (A) los; gebruik daarvoor eventueel de sleutel (B);
❒
neem de complete gereedschaphouder uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel;
❒
verwijder het reservewiel;
❒
bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet het deksel voorzichtig worden verwijderd om beschadiging te voorkomen;
❒
draai de wielbouten ongeveer een slag los met behulp van de bijgeleverde sleutel (B); schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen;
F0I0110m
STARTEN EN RIJDEN
de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
NOODGEVALLEN
de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
de krik 1,85 kg moet wegen;
ALFABETISCH REGISTER
❒
VEILIGHEID
Het is nodig te weten dat:
203
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
steek de slinger in de krik en draai de slinger van de krik zo, dat hij iets omhoog komt; plaats vervolgens de krik onder de auto (zie de figuur) op de door (C) aangegeven punten, dicht bij het te verwisselen wiel;
❒
draai de slinger totdat de groef (D) van de krik goed om de rand (E) van de chassisbalk valt;
❒
waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op de grond staat;
❒
draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is;
❒
draai de vier wielbouten helemaal los en trek het wiel los;
❒
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0111m
F0I0112m
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
204
❒
D
F0I0113m
❒
draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten vast;
❒
draai de slinger van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;
❒
draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in de figuur is aangegeven.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
monteer het reservewiel, waarbij de gaten (F) over de centreerpennen (G) moeten vallen; 80
VEILIGHEID
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0115m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0114m
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd) moet door gespecialiseerd personeel worden gecontroleerd of de wielbouten moeten worden vervangen. Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel op het reservewiel.
205
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Ga als volgt te werk:
F0I0116m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
NORMALE WIEL MONTEREN
206
F0I0117m
❒
volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel;
❒
zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
❒
monteer het normale wiel, en draai de eerste bout (B) twee slagen in het gat dat het dichtst bij ventiel (A) zit;
❒
bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet met de palm van de hand op het wieldeksel worden geduwd (niet slaan);
❒
monteer het wieldeksel, waarbij het symbool C (op het wieldeksel) zich ter hoogte van het ventiel moet bevinden; monteer vervolgens de andere 3 bouten;
❒
draai de bouten handvast met de daarvoor bestemde sleutel;
❒
laat de auto zakken en verwijder de krik;
❒
draai de bouten verder vast volgens de eerder aangegeven volgorde.
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
❒
berg het gebruikte gereedschap op in de houder;
❒
plaats de houder inclusief het gereedschap in het reservewiel;
❒
draai de blokkeerschroef (A) van de gereedschaphouder vast.
F0I0110m
LAMPJES EN BERICHTEN
Gebruik om de ventieldop los of vast te draaien het verlengstuk dat staat afgebeeld in de figuur.
STARTEN EN RIJDEN
zet de krik terug in zijn steun volgens de aanwijzingen die staan aangegeven op de gereedschaphouder zelf;
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
F0I0118m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
plaats het reservewiel op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte;
ALFABETISCH REGISTER
❒
VEILIGHEID
Ter afsluiting
207
De auto kan worden uitgerust met de snelle bandenreparatieset “Fix & Go”, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het reservewiel. De reparatieset is in de bagageruimte onder de bekleding geplaatst en bevat: ❒
een spuitbus (A) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker (B) met het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op het dashboard);
❒
een compressor (C) met manometer, verbindingsstukken en gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; deze laatste zijn bereikbaar nadat het klepje (D) aan de zijkant van de compressor is geopend.
F0I0120m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) (indien aanwezig)
BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken in de zijkanten van de band te repareren. Bovendien is het permanent dichtkitten van lekken op het loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd worden.
ALFABETISCH REGISTER
208
(A): gebied van de band dat gerepareerd kan worden (gaten of scheuren met een diameter van max. 4 mm); (B): gebied dat NIET gerepareerd kan worden.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
In de afbeelding wordt weergegeven: F0I0121m
F0I0016m
De afdichtvloeistof van Fix & Go bij buitentemperaturen tussen -30ºC en +80 ºC werkt en niet geschikt is voor een permanente reparatie. De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden verwijderd.
Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!
ATTENTIE
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
Attentie! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikking en contact met huid, ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Het is noodzakelijk te weten dat:
VEILIGHEID
BELANGRIJK Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.
209
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Ga als volgt te werk:
F0I0122m
F0I0123m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
OPPOMPEN VAN DE BAND
210
F0I0124m
❒
plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven stand; trek vervolgens de handrem aan;
❒
draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C);
❒
draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats het niet op zand of een vuile ondergrond;
❒
als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op;
❒
als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
start de motor, sluit de stekker (N) aan op de aansteker (of 12Vstekkerdoos) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt; controleer de bandenspanning op de manometer (M); schakel de compressor uit voor een nauwkeurige aflezing;
VEILIGHEID
❒
F0I0125m
STARTEN EN RIJDEN
sluit vervolgens met het hendeltje (H) de slang van de compressor (L) op het ventiel van de band aan;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
NOODGEVALLEN
draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van het gereedschap (G);
F0I0126m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
steek de vulbuis (E) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (F) met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt;
ALFABETISCH REGISTER
❒
F0I0127m
211
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt; stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw de bandenspanning;
❒
rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om de band te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen; u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met Fix & Go.
BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts tijdelijk worden gebruikt.
ATTENTIE
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0119m
❒
212
ATTENTIE
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Fiat-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder. Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Fiat-dealer.
controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd;
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒
vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen;
❒
als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
ATTENTIE
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
NOODGEVALLEN
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u hem schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk;
ALFABETISCH REGISTER
❒
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
❒
VEILIGHEID
GLOEILAMP VERVANGEN
213
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water; wendt u tot de Fiat-dealer. TYPEN GLOEILAMPEN
STARTEN EN RIJDEN
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: (A) Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.
LAMPJES EN BERICHTEN
(B) Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien. (C) Buislampen: trek de lamp uit de veercontacten.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
(D) Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
214
F0I0128m
Dimlicht
D
H7
55W
Parkeerlichten voor
A
W5W
5W
Achterlichten
B
R10W
10W
Richtingaanwijzers voor
B
PY21W
21W
Richtingaanwijzers op het voorspatbord
A
W5W
5W
Richtingaanwijzers achter
B
P21W/PY21W
21W
Mistlampen voor
–
H3
55W
Remlichten
B
P21W
21W
Derde remlicht
A
W5W
5W
Achteruitrijlicht
B
P21W
21W
Mistachterlicht
B
P21W
21W
Kentekenplaatverlichting
A
W5W
5W
Plafondverlichting: - met kantelbaar lampenglas - met spotjes
C C
C10W C10W
10W 10W
Bagageruimteverlichting
A
W5W
5W
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
55W
VEILIGHEID
H1
STARTEN EN RIJDEN
D
LAMPJES EN BERICHTEN
Grootlicht
NOODGEVALLEN
Vermogen
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Type
TECHNISCHE GEGEVENS
Figuur
ALFABETISCH REGISTER
Gloeilamp
215
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”. KOPLAMPUNITS F0I0138m
(1): parkeerlicht/grootlicht; (2): dimlicht; (3): richtingaanwijzers. BELANGRIJK Monteer nadat de lampen vervangen zijn de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd).
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
GROOTLICHT F0I0215m
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), haak de borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).
TECHNISCHE GEGEVENS
DIMLICHTEN
ALFABETISCH REGISTER
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (2), haak de borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).
216
F0I0186m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
PARKEERLICHTEN VOOR
F0I0188m
LAMPJES EN BERICHTEN
RICHTINGAANWIJZERS Voor
F0I0187m
Op voorspatbord
❒
draai het lampenglas (A) linksom en verwijder het; trek vervolgens de geklemde lamp (C) uit de zitting.
ALFABETISCH REGISTER
duw het lampenglas (A) in de richting van de pijl (tegen de rijrichting van de auto in) zodat de borgveer (B) wordt ingedrukt en verwijder de unit;
TECHNISCHE GEGEVENS
Gloeilamp vervangen:
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (3), draai de stekker (A) rechtsom en verwijder de lamp (B).
❒
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), trek de stekker (A) los en verwijder de lamp (B).
F0I0139m
217
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Laat de lamp door de Fiat-dealer vervangen. ACHTERLICHTUNIT Gloeilamp vervangen:
F0I0163m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
MISTLAMPEN VOOR
218
F0I0162m
❒
verwijder vanuit het interieur de bovenste kunststof dop (A) met behulp van de schroevendraaier, zodat de moeren (B) zichtbaar worden;
❒
plaats vanuit de bagageruimte, het verlengstuk (C) op de bevestigingsmoeren van de unit;
❒
steek de schroevendraaier (D) in het daarvoor bestemde gat op het verlengstuk zelf, en draai vervolgens de moeren van de lichtunit los;
❒
trek de stekker los en draai de door de pijlen aangegeven schroeven los;
❒
verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien (bajonetfitting).
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
De lampen zijn op de volgende wijze in de achterlichtunit geplaatst: (A) - Gloeilamp van achterlicht (B) - Gloeilamp van remlicht (D) - Gloeilamp van: mistachterlicht (linker unit);
❒
achteruitrijlicht (rechter unit).
F0I0213m
LAMPJES EN BERICHTEN
Derde remlicht
❒
haak de borging (B) los, open de lamphouder en verwijder de geklemde lamp (C).
F0I0099m
TECHNISCHE GEGEVENS
draai bij geopende achterklep de schroeven (A) los;
ALFABETISCH REGISTER
❒
NOODGEVALLEN
Gloeilamp vervangen:
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
(C) - Gloeilamp van richtingaanwijzer
F0I0100m
219
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Gloeilamp vervangen:
F0I0102m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
KENTEKENVERLICHTING
220
F0I0103m
❒
druk om de lamp te vervangen op de lip (A) en verwijder de lampunit;
❒
draai de lamphouder (B) linksom en verwijder de lamp (C).
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN
INTERIEURVERLICHTING F0I0135m
open de lamphouder (A) en vervang de lamp.
NOODGEVALLEN
❒
F0I0132m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
verwijder het plafondlampje door op de zijkant van het geklemde lampenglas te drukken op het door de pijl aangegeven punt;
TECHNISCHE GEGEVENS
❒
LAMPJES EN BERICHTEN
Gloeilamp vervangen:
ALFABETISCH REGISTER
Met kantelbaar lampenglas
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
221
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Met spotjes Gloeilamp vervangen: ❒
verwijder het plafondlampje (A) op de door de pijlen aangegeven punten;
❒
open de lamphouder (B) en vervang de lamp.
F0I0133m
F0I0134m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (indien aanwezig)
222
F0I0101m
Gloeilamp vervangen: ❒
verwijder het lampenglas (A) in de richting van de pijl;
❒
til het beschermdeksel (B) op en vervang de geklemde lamp.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ATTENTIE
ATTENTIE
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Gebruik het tangetje (D), dat zich in de zekeringenkast bevindt, voor het vervangen van de zekeringen.
NOODGEVALLEN
(C): zekering met doorgebrande strip.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
(B): zekering in goede staat;
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0239m
ALFABETISCH REGISTER
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (ampère) (zelfde kleur).
VEILIGHEID
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.
223
Zekeringenkastje op het dashboard
F13 F12
F40
F44
F53
F31
F51
F35 F42
F43 F38
F50
F49 F37
F41 F39
F32
F48 F33
F46 F52
F45
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
224
F47
F34
De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de twee schroeven (A) zijn losgedraaid en het dekseltje (B) is geopend. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
F36
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes, één op het dashboard en één in de motorruimte.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN
A B
F0I0060m
A
F55
B
F54
A
F21
F15
F17
F10
F22
F19
F11
F16
F23
F30
F20
F09
A F0I0059m
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
F08
TECHNISCHE GEGEVENS
F04
F05
F07
F06
F03 F14
ALFABETISCH REGISTER
F18
F01
F02
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de borgveren (A) zijn losgehaakt en het dekseltje (B) is verwijderd. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Zekeringenkastje in de motorruimte
225
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
GLOEILAMP Grootlicht rechts
F12
10
Grootlicht links
F13
10
Dimlicht rechts
F14
10
Dimlicht links
F15
10
Bagageruimteverlichting
F39
10
Waarschuwingsknipperlichten
F53
10
Mistlampen voor
F30
15
Richtingaanwijzers
F53
10
Verlichting componenten op dashboard
F51
7,5
Verlichting aansteker
F51
7,5
Verlichting
F32
15
Plafondverlichting
F39
10
Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via start-/contactslot)
F37
10
Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via accu)
F53
10
F31
7,5
Remlichten
F37
10
Kentekenplaatverlichting
F51
7,5
F37
10
ZEKERING
AMPÈRE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
AMPÈRE
Achteruitrijlichten
TECHNISCHE GEGEVENS
ZEKERING
Derde remlicht
ALFABETISCH REGISTER
NOODGEVALLEN
TABEL
Asbak
F44
20
Airbag
F50
7,5
F02 - MAXI FUSE
40
226
VERBRUIKERS
Voeding zekeringenkast dashboard: optionals
Elektrische ruitbediening rechtsvoor
F48
20
Elektrische ruitbediening linksvoor
F47
20
Portiervergrendeling
F38
20
Spoelen van relais in relaiskast motorruimte
F31
7,5
Bobines van ontsteking
F22
20
Verbruikers motormanagementsysteem
F11
15
Regeleenheid ABS (via start-/contactslot)
F42
7,5
Regeleenheid motor (+ accu)
F18
7,5
Regeleenheid motor (voeding)
F17
10
Regeleenheid motor (via start-/contactslot)
F16
7,5
Regeleenheid parkeersensoren
F31
7,5
Regeleenheid voorgloei-installatie
F11
15
Claxon
F10
15
Aircocompressor
F19
7,5
Koplampverstelling
F13
10
F03 - MAXIFUSE
20
Magneetklep benzinedamp-opvangsysteem
F11
15
Verwarming dieselfilter
F20
20
F11
15
F54 - MAXI FUSE
60
Startsysteem
Impulsgever snelheidsmeter Voorgloei-systeem
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
60
VEILIGHEID
F04 - MAXI FUSE
Voeding ABS/ESP
STARTEN EN RIJDEN
7,5
LAMPJES EN BERICHTEN
F31
Voeding schakelaar handbediende airconditioning
NOODGEVALLEN
70
ONDERHOUD VAN DE AUTO
F01 - MAXI FUSE
Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting
TECHNISCHE GEGEVENS
AMPÈRE
ALFABETISCH REGISTER
ZEKERING
VERBRUIKERS
227
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
228
ZEKERING
AMPÈRE
Subwoofer-systeem
F36
15
Inspuitventielen
F22
20
Koplampsproeiers
F09
20
Achterruitverwarming
F40
25
F06 - MAXI FUSE
30
Brandstofpomp (uitvoering 1.28V)
F22
20
Brandstofpomp
F21
15
Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp
F43
30
Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)
F06 - MAXIFUSE
30
GEBRUIKERS
Elektroventilateur koelsysteem (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met verwarming)
Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)
F06 - MAXIFUSE
30
Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)
F07 - MAXIFUSE
50
Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)
F07 - MAXIFUSE
40
Stoelverwarming voor
F45
15
Sensor water in brandstoffilter (dieseluitvoeringen)
F35
10
Services + 30 (autoradio, regeleenheid automatische airconditioning, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, diagnosestekker EOBD)
F39
10
Services + 15 (autoradio, schakelaar automatische airconditioning, cruise-control, uitschakeling ASR-systeem, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, schakelaarverlichting op dashboard, schakelaar stoelverwarming, sensoren ESP-systeem, regensensor, waarschuwingslampje niet omgelegde veiligheidsgordel)
F49
7,5
Schakelaar op rempedaal
F42
7,5
Elektrische stuurbekrachtiging
F35
10
Elektrische stuurbekrachtiging
F05 - MAXIFUSE
60
F11
15
Lambdasonde
Ruitenwissers
F43
30
Achterruitwisser
F52
15
Opendak
F46
15
Aanjager
F08
30
Beschikbaar
F33
–
Beschikbaar
F34
–
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
7,5
VEILIGHEID
7,5
F41
STARTEN EN RIJDEN
F16
Verwarming elektrisch verstelbare spiegels
LAMPJES EN BERICHTEN
7,5
NOODGEVALLEN
F18
Relais regeleenheid motor
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Relais motorkoelsysteem
TECHNISCHE GEGEVENS
AMPÈRE
ALFABETISCH REGISTER
ZEKERING
VERBRUIKERS
229
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Ga voor het opladen als volgt te werk:
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Het is raadzaam deze werkzaamheden door de Fiatdealer te laten uitvoeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
❒
maak de minklem los van de accu;
❒
sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit;
❒
schakel de acculader in;
❒
aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los;
❒
sluit de minklem weer aan op de accu.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
ACCU OPLADEN
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ATTENTIE
230
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK
MET DE GARAGEKRIK Voorzijde
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0171m
Aan de zijkant
NOODGEVALLEN
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik bij de betreffende merktekens te plaatsen, zoals is aangegeven in de figuur. Gebruik hierbij een blokje rubber van voldoende omvang. MET EEN HEFBRUG
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0172m
ALFABETISCH REGISTER
De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen zich op de in de figuur aangegeven plaatsen bevinden.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt met de hefarm van de krik onder versnellingsbak/differentieel. Hierbij moet een blokje rubber gebruikt worden (zie de figuur).
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zie de paragraaf “Wiel verwisselen” in dit hoofdstuk.
F0I0173m
231
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. SLEEPOOG BEVESTIGEN Ga als volgt te werk:
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
232
❒
verwijder met een schroevendraaier de dop (A) in de bumper op de door de pijl aangegeven plek;
❒
verwijder het sleepoog uit de houder;
❒
draai het sleepoog (B) geheel op de schroefdraad achter of voor.
F0I0238m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
SLEPEN VAN DE AUTO
F0I0251m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN NOODGEVALLEN
Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
ATTENTIE
Start de motor niet tijdens het slepen van de auto.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel te verwijderen. Als de contactsleutel wordt verwijderd, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ATTENTIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een Speedgear of Dualogic versnellingsbak moet, naast het uitvoeren van de bovenstaande aanwijzingen, het bij dit instructieboekje behorende supplement worden geraadpleegd.
VEILIGHEID
SLEPEN VAN AUTO’ S MET SPEEDGEAR OF DUALOGIC VERSNELLINGSBAK
233
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
234
O N D E R H O U D VA N D E A U T O GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... ONDERHOUDSSCHEMA ................................................. JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. POLLENFILTER .................................................................... LUCHTFILTER ...................................................................... DIESELFILTER (green filter) .............................................. ACCU ..................................................................................... WIELEN EN BANDEN ....................................................... RUBBER SLANGEN ............................................................ RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... KOPLAMPSPROEIERS ........................................................ CARROSSERIE ...................................................................... INTERIEUR ............................................................................
235 236 238 238 241 249 249 252 253 257 259 259 261 262 264
BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Bedenk echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 km als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig ook bij.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd.
NOODGEVALLEN
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur onder optimale omstandigheden.
TECHNISCHE GEGEVENS
De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
ALFABETISCH REGISTER
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
235
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
236
ONDERHOUDSSCHEMA 20
40
60
80
100
120
140
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
x 1000 km
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren (uitvoering 1.816V)
●
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
●
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
●
Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.9 JTD en 1.9 Multijet)
●
●
●
●
160 180
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
140
160 180
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ● ●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ●
●
●
●
●
●
●
●
●
● ●
NOODGEVALLEN
● ●
●
(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals: - langdurig gebruik in warme en koude klimaten; - in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor; - gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout. Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto. (❏) Iedere 30.000 km bij uitvoering 1.3 Multijet (■) Behalve uitvoering 1.3 Multijet
●
● ● ●
●
●
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
120
VEILIGHEID
100
STARTEN EN RIJDEN
80
LAMPJES EN BERICHTEN
60
●
ONDERHOUD VAN DE AUTO
40
TECHNISCHE GEGEVENS
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoering 1.28V) Handrem controleren/afstellen Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (dieseluitvoeringen) Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen) Brandstoffilter vervangen (“green filter”) (dieseluitvoeringen) Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen) Luchtfilter vervangen (uitvoeringen 1.9 JTD en 1.9 Multijet) (❏) Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.) Getande distributieriem controleren (■) Getande distributieriem vervangen (*) (■) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen) Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren Motorolie verversen (❏) Oliefilter vervangen (❏) Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
20
ALFABETISCH REGISTER
x 1000 km
237
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
238
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
❒
conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren;
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat:
❒
vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.);
❒
motorolie verversen;
❒
motoroliefilter vervangen;
❒
pollenfilter vervangen (indien aanwezig).
❒
banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel);
❒
werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren;
❒
werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen;
❒
stand wisserbladen voor en achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren;
❒ ❒
❒
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒
niveau van de motorkoelvloeistof;
remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren;
❒
niveau van de remvloeistof;
❒
niveau van de ruitensproeiervloeistof;
visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;
❒
conditie en spanning van de banden.
acculading controleren (met behulp van optische hydrometer);
Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen. Gebruik bij voorkeur producten van de FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
rijden op stoffige wegen;
BELANGRIJK - Dieselfilter
❒
veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;
❒
veel langdurig stationair-draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging).
Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Fiat-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
❒
STARTEN EN RIJDEN
trekken van aanhangers of caravans;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
NOODGEVALLEN
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
TECHNISCHE GEGEVENS
BELANGRIJK - Pollenfilter
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK - Motorolie
239
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Als de auto in warme klimaten wordt gebruikt of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden, dan moet de acculading (elektrolyt) vaker gecontroleerd worden dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
BELANGRIJK - Accu
240
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
BELANGRIJK Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
1
5
F0I0231m
NOODGEVALLEN
uitvoering 1.28V
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
2
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
4
VEILIGHEID
3
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
NIVEAUS CONTROLEREN
1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof.
F0I0072m
uitvoeringen 1.216V en 1.416V
241
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
uitvoering 1.816V
F0I0233m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof
242
uitvoering 1.3 Multijet
F0I0148m
1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof
F0I0211m
LAMPJES EN BERICHTEN
uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1 VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
4
TECHNISCHE GEGEVENS
3
ALFABETISCH REGISTER
5
2
243
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Oliepeil controleren Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het oliepeil moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN - en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. uitvoering 1.28V
F0I0208m
Motorolie bijvullen Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet er via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
MOTOROLIE
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren. uitvoeringen 1.216V en 1.416V
F0I0130m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het juiste niveau te laten herstellen.
244
uitvoering 1.816V
F0I0205m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Motorolieverbruik Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. uitvoering 1.3 Multijet
F0I0151m
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren.
TECHNISCHE GEGEVENS
ATTENTIE
F0I0204m
ALFABETISCH REGISTER
uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
245
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.
STARTEN EN RIJDEN
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. F0I0054m
Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.
F0I0147m
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
246
ATTENTIE
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
RUITENSPROEIER-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;
❒
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C, TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. F0I0145m
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
TECHNISCHE GEGEVENS
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
STARTEN EN RIJDEN
❒
VEILIGHEID
Verwijder dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:
247
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
REMVLOEISTOF Controleer of de remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.
STARTEN EN RIJDEN
Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de “DOT 4”-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
Wees voorzichtig als u de dop van het reservoir losdraait om te voorkomen dat de vloeistof in contact komt met de lak. Als dit toch gebeurt, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
ATTENTIE
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0I0055m
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
248
ATTENTIE
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
POLLENFILTER
VERVANGEN Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel en neem het te vervangen filterelement uit. F0I0152m
LAMPJES EN BERICHTEN
LUCHTFILTER
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Dit bevindt zich onder het dashboard dicht bij de middenconsole aan passagierszijde.
VERVANGEN
Draai de schroeven aan de zijkant en die op het deksel van het luchtfilter los, verwijder het deksel (A) en neem het te vervangen filterelement (B) uit.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0218m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Uitvoering 1.28V
F0I0219m
249
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.
F0I0061m
F0I0062m
Uitvoering 1.3 Multijet Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Uitvoeringen 1.216V en 1.416V
250
F0I0149m
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
F0I0150m
LAMPJES EN BERICHTEN
Uitvoeringen 1.816V - 1.9JTD - 1.9 Multijet
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
F0I0220m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.
F0I0221m
251
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen) BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het waarschuwingslampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een waarschuwing op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DIESELFILTER (“green filter”)
252
ATTENTIE
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het waarschuwingslampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een waarschuwing op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
ACCU
Wendt u tot de Fiat-dealer
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Accu opladen (het is raadzaam dit door de Fiat-dealer te laten uitvoeren)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading onvoldoende
Geen enkele handeling
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: branden ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
LAMPJES EN BERICHTEN
Elektrolyt bijvullen
NOODGEVALLEN
Helderwitte kleur
ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0I0058m
Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.
TECHNISCHE GEGEVENS
De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren.
ALFABETISCH REGISTER
ACCULADING CONTROLEREN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De accu van de Fiat Punto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
253
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
ACCU VERVANGEN
254
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Fiat-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van defecte accu’s.
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
❒
voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (bijv. autoradio, waarschuwingsknipperlichten);
❒
maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los.
❒
de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineaccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
schakel de plafondverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan de paragraaf “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
NOODGEVALLEN
wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn; de plafondverlichting moet gedoofd zijn;
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C).
ALFABETISCH REGISTER
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN
255
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
256
Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Accu van
Maximaal toegestaan stroomverbruik
40 Ah
24 mA
44 Ah
27 mA
50 Ah
30 mA
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
WIELEN EN BANDEN
(A): juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. (B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. (C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
F0I0177m
LAMPJES EN BERICHTEN
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden:
NOODGEVALLEN
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
❒
Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
TECHNISCHE GEGEVENS
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen.
ALFABETISCH REGISTER
❒
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJKE TIPS
257
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
❒
Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden;
❒
Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is.
❒
Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen.
❒
Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden.
❒
Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
❒
258
Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
ATTENTIE
Bedenk dat de wegligging ook afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
ATTENTIE
Voer geen lakwerkzaamheden uit bij lichtmetalen velgen die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen.
ATTENTIE
❒
wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit; maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel;
❒
verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen;
❒
schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
NOODGEVALLEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
WISSERBLADEN
TECHNISCHE GEGEVENS
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER
ALFABETISCH REGISTER
RUBBER SLANGEN
259
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
Ga als volgt te werk: til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
❒
druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm (A);
❒
monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen; controleer of het wisserblad geborgd is.
Wisserblad achter vervangen Ga als volgt te werk:
NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
260
❒
F0I0181m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Wisserbladen vervangen
F0I0182m
❒
kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;
❒
plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast;
❒
kantel het dopje naar beneden.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
RUITENSPROEIERS Voorruit (ruitensproeiers)
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. F0I0206m
LAMPJES EN BERICHTEN
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht. Achterruit (achterruitsproeier)
NOODGEVALLEN
U kunt de richting van de sproeiermond op dezelfde manier afstellen als bij de ruitensproeier voor. De sproeiermond bevindt zich boven de achterruit. F0I0169m
TECHNISCHE GEGEVENS
KOPLAMPSPROEIERS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen door met een schroevendraaier in de uitsparing (A) te draaien.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn.
ALFABETISCH REGISTER
De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
F0I0207m
261
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
262
CARROSSERIE
De belangrijkste zijn: ❒
de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen;
❒
het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
❒
het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen;
❒
het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen, enz.;
❒
toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: ❒
luchtverontreiniging;
❒
zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);
❒
omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor de Fiat Punto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
CARROSSERIEGARANTIE Bij de Fiat Punto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje “SERVICE EN GARANTIEHANDLEIDING”.
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: ❒
verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;
❒
spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af;
De minder zichtbare delen zoals randen van portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
STARTEN EN RIJDEN
spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie.
NOODGEVALLEN
Lak
ONDERHOUD VAN DE AUTO
was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit;
TECHNISCHE GEGEVENS
❒
ALFABETISCH REGISTER
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
263
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
INTERIEUR
Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij moet er goed op worden gelet dat de waterstralen niet direct met de elektronische regeleenheden in contact komen. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
ALFABETISCH REGISTER
264
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Motorruimte
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
ATTENTIE
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd.
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
ALFABETISCH REGISTER
ATTENTIE
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.
VEILIGHEID
Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken.
STARTEN EN RIJDEN
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
LAMPJES EN BERICHTEN
MET LEER BEKLEDE STOELEN
265
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
266
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN MOTOR ................................................................................. INSPUITING ......................................................................... TRANSMISSIE ....................................................................... REMMEN ................................................................................ WIELOPHANGING ............................................................ STUURINRICHTING ......................................................... WIELEN ................................................................................. AFMETINGEN ...................................................................... PRESTATIES .......................................................................... GEWICHTEN ....................................................................... VULLINGSTABEL ................................................................ SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ....................... BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... CO2-EMISSIE .......................................................................... MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE ....................................................
267 269 270 271 271 272 272 272 273 277 280 281 283 285 287 288 289
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO
F0I0014m
TECHNISCHE GEGEVENS
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype. D - Chassisnummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. G - Max. toelaatbare voorasbelasting. H - Max. toelaatbare achterasbelasting. I - Motortype. L - Code van de carrosserie-uitvoering. M - Nummer voor onderdelen. N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).
F0I0199m
ALFABETISCH REGISTER
Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de volgende plaatsen: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens. 2 - Chassisnummer. 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak. 4 - Motorcode.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
IDENTIFICATIEGEGEVENS
267
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
CHASSISNUMMER Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel.
STARTEN EN RIJDEN
Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens: ❒
oplopend productienummer.
LAMPJES EN BERICHTEN
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming.
NOODGEVALLEN
C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. F0I0146m
MOTORCODE De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
type van de auto (ZFA188000);
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
ALFABETISCH REGISTER
268
❒
F0I0015m
188BXA1A 01Y
1.28V met stuurbekrachtiging
188A4000
188AXA1A 00Y
188BXA1A 01W
1.216V
188A5000
188AXB1A 02N
188BXB1A 03N
1.416V
843A1000
188AXM1A 20
188BXM1A 21
1.416V Sporting
843A1000
188AXM1B 22
–
1.816V
188A6000
188AXF1A 12D
188BXF1A 15C
1.3 Multijet
188A9000
188AXH1A 16B
188BXH1A 17B
1.9JTD
188A7000
188AXG1A 13E
188BXG1A 14C
1.9JTD Sporting
188A7000
188AXG1A 13F
–
1.9 Multijet
188B2000
188AXL1A 18B
188BXL1A 19B
1.9 Multijet HGT
188B2000
188AXL1A 1B
–
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
188AXA1A 00X
STARTEN EN RIJDEN
188A4000
LAMPJES EN BERICHTEN
1.28V zonder stuurbekrachtiging
NOODGEVALLEN
Code van de carrosserie-uitvoering 5-deurs 3-deurs
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Motorcode
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoeringen
ALFABETISCH REGISTER
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
269
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
MOTOR
Typecode
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder
1.816V
1.3 Multijet
1.9 JTD
1.9 Multijet
188A4000
188A5000
843A1000
188A6000
188A9000
188A7000
188B2000
Otto
Otto
Otto
Otto
Diesel
Diesel
Diesel
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
2
4
4
4
4
2
2
mm
70,8x 78,86
70,8x 78,86
72 x 84
82 x 82,7
69,6x 82
82 x 90,4
82 x 90,4
Cilinderinhoud
cm3
1242
1242
1368
1747
1248
1910
1910
9,8 : 1
10,6 : 1
11 : 1
10,3 : 1
18 : 1
18,45 : 1
18,0 : 1
kW pk min-1
44 60 5000
59 80 5000
70 95 5800
96 130 6300
51 70 4000
63 85 3500
74 100 4000
Nm kgm min-1
102 10 2500
114 11 4000
128 13 4500
164 17 4300
180 18 1750
196 20 1500
260 26 1750
–
–
–
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental:
bijbehorend toerental: Bougies
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1.416V
Boring en slag
Max. koppel (EU)
Brandstof
ALFABETISCH REGISTER
1.216V
ALGEMEEN
Cyclus
270
1.28V
Fiat BKR5EZ Fiat DCPR8E-N Fiat DCPR8E-N Fiat BKR6EZ Fiat RC10YCC NGK NGK Fiat RC10YCC NGK BKR5EZ DCPR7E-N DCPR7E-N NGK BKR6EZ Champion Champion RC10YCC RC10YCC Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)
Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)
Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)
Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)
Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting: geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking zonder brandstofretourleiding (returnless)
Elektronisch geregelde directe inspuiting met “Common Rail”. Turbocompressor en intercooler
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
Versnellingsbak
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit (zes bij bepaalde uitvoeringen) en één versnelling achteruit. Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.
Aandrijving
Voor
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
Koppeling
NOODGEVALLEN
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet
ONDERHOUD VAN DE AUTO
TRANSMISSIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Brandstofsysteem
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V
VEILIGHEID
BRANDSTOFSYSTEEM
271
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
272
REMMEN 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Voetrem: – voor – achter
Schijfremmen (op enkele uitvoeringen zelfventilerende schijfremmen) Trommelremmen of schijfremmen (op enkele uitvoeringen) Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.
Handrem
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Onafhankelijke wielophanging, type McPherson
Voor
Torsieas en torsietraverse
Achter
STUURINRICHTING 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Tandheugelstuurhuis eventueel met elektrische stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
Type Minimum draaicirkel (tussen stoepranden)
m
10,5
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
WIELEN VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen velg. Tubeless radiaalband. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0±1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Voorbeeld: 185/60 R 14 82 H 185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 60 = Hoogte/breedte-verhouding (H/ S) (percentage). R = Radiaalband 14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 82 = Beladingsindex (draagvermogen).
STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
RESERVEWIEL
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
F0I0034m
TECHNISCHE GEGEVENS
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
ALFABETISCH REGISTER
BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.
VEILIGHEID
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
273
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
274
Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875 kg 80 = 450 kg 104 = 900 kg 81 = 462 kg 105 = 925 kg 82 = 475 kg 106 = 950 kg 83 = 487 kg
Maximale snelheid Q = max. 160 km/h. R = max. 170 km/h. S = max. 180 km/h. T = max. 190 km/h. U = max. 200 km/h.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Voorbeeld: 5 1/2 J x 14 H2 35 5 1/2 =
breedte van de velg (in inch) (1).
J
=
velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2).
14
=
montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).
H2
=
vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
35
=
diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
H = max. 210 km/h. V = max. 240 km/h. W = max. 270 km/h. Y = max. 300 km/h.
135/80 B13 82M
1.28V met stuurbekr. 1.216V 1.4 16V zonder ESP 1.3 Multijet zonder ESP
5 1/2 Jx14” - 35 6Jx14” ET 35 (L.met.) 6Jx15” ET 33 (L.met.)
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
165/70 R14 81Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43
135/80 B14 80P
1.416V met ESP 1.3 Multijet met ESP
5 1/2 Jx14” - 35 6Jx14” ET 35 (L.met.) 6Jx15” ET 33 (L.met.)
185/60 R14 82H 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
185/60 R14 82Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43
135/80 B14 80P
1.416V/1.9JTD Sporting
6Jx15” ET 33 (L.met.)
185/55 R15 82V
185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43
135/80 B14 80P
1.816V HGT 1.9 Multijet HGT
6Jx15” ET 37 (L.met.)
185/55 R15 82V
185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 14” ET 35
125/80 R15 95M
1.816V Emotion
6 Jx15” ET 37 6Jx15” ET 37 (L.met.)
185/55 R15 82V 185/55 R15 82V
185/55 R15 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 15” ET 35
125/80 R15 95M
1.9JTD
5 1/2Jx14” ET 35 6Jx14” ET35 (L.met.) 6Jx145” ET33 (L.met.)
185/60 R14 82H 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
185/60 R14 82Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 14” ET 43
135/80 B14 80P
1.9 Multijet Emotion
6Jx15” ET 31,5 6Jx15” ET33 (L.met.)
185/55 R15 82V 185/55 R15 82V
185/55 R15 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)
4B x 15” ET 35
125/80 R15 95M
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
4.5B x 13” ET 35
VEILIGHEID
155/80 R13 79Q (M+S)
STARTEN EN RIJDEN
155/80 R13 79T
LAMPJES EN BERICHTEN
5.00B x 13” ET 35
NOODGEVALLEN
RESERVEWIEL Velgmaat Bandenmaat
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BANDENMAAT Standaard Winterbanden
TECHNISCHE GEGEVENS
1.28V zonder stuurbekrachtiging
VELGMAAT
ALFABETISCH REGISTER
UITVOERING
275
UITVOERING
STANDAARD BANDEN Bij gemiddelde belanding Volbeladen Voor Achter Voor Achter
RESERVEWIEL
155/80 R13 79T
2,0
1,9
2,2
2,2
2,8
1.28V met stuurbekrachtig.
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
2,0
1,9
2,2
2,1
2,8
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H
2,0
1,9
2,2
2,1
1.216V - 1.416V
185/55 R15 82V
2,2
2,1
2,4
2,3
1.416V Sporting
185/55 R15 82V
2,2
2,1
2,4
2,3
1.9JTD Sporting
185/55 R15 82V
2,4
2,1
2,4
2,3
1.3 Multijet
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
2,2
2,1
2,4
2,3
2,8
1.816V 1.9 Multijet
185/55 R15 82V
2,4
2,1
2,4
2,3
4,2
1.9JTD
185/60 R14 82H 185/55 R15 82V
2,4
2,1
2,4
2,3
2,8
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden.
ALFABETISCH REGISTER
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
1.28V zonder stuurbekrachtig.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Bandenmaat
TECHNISCHE GEGEVENS
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
276
2,8
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
2,8
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
AFMETINGEN
VEILIGHEID
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
STARTEN EN RIJDEN
Inhoud bagageruimte
B
C
D
E
F (*)
G (**)
H (*)
3840
804
2460
576
1480
1398
1660
1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
A
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoeringen 3-deurs
ALFABETISCH REGISTER
F0I0201m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 264 dm3
277
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 264 dm3
278
F0I0200m
Uitvoeringen SOUND, SPORTING, HGT
A
B
C
D
E
F (*)
G (**)
H (*)
3843
800
2460
583
1480
1398
1660
1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden.
VEILIGHEID
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte
B
C
D
E
F (*)
G (**)
H (*)
3865
804
2460
601
1480
1398
1660
1392
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm
ONDERHOUD VAN DE AUTO
A
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoeringen 5-deurs
ALFABETISCH REGISTER
F0I0202m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 297 dm3
279
280
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
PRESTATIES
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h. 1.28V 1.216V 1.416V 1.816V 1.3 Multijet 1.9 JTD 1.9 Multijet
155 172 178 205 164 173 185
3/5-deurs
510
510
510
3/5-deurs 3/5-deurs 3-deurs 5-deurs
750 750 1370 1385
780 750 1430 1445
820 750 1470 1485
Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd:
3/5-deurs 3/5-deurs
1000/400(●) 400
1000/400(●) 400
1000/400(●) 400
Max. dakbelasting:
3/5-deurs
75
75
75
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
3/5-deurs
60
60
60
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (●) Voor bepaalde markten.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
960 975
VEILIGHEID
920 935
STARTEN EN RIJDEN
860 875
LAMPJES EN BERICHTEN
3-deurs 5-deurs
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
NOODGEVALLEN
1.416V
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1.216V
TECHNISCHE GEGEVENS
1.28V
Gewichten (kg)
ALFABETISCH REGISTER
GEWICHTEN
281
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
282
Gewichten (kg)
1.816V
1.3 Multijet
1.9 JTD
1.9 Multijet
3-deurs 5-deurs
1040 1055
965 980
1040 1055
1075 1090
3/5-deurs
510
510
510
510
3/5-deurs 3/5-deurs 3-deurs 5-deurs
850 750 1550 1565
820 750 1475 1490
900 750 1550 1565
900 750 1585 1600
Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd:
3/5-deurs 3/5-deurs
1000/400(●) 400
1000/400(●) 400
1000/400(●) 400
1000/400(●) 400
Max. dakbelasting:
3/5-deurs
75
75
75
75
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
3/5-deurs
60
60
60
60
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (●) Voor bepaalde markten.
–
47 5-7
– –
– Motorkoelsysteem:
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N (specificatie EN228) Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP
4,2
–
4,5
–
4,5
–
5,8
–
Motorcarter: Carter en oliefilter:
2,5 2,8
2,2 2,5
2,5 2,8
2,2 2,5
2,5 2,8
2,2 2,5
3,7 4,1
3,3 3,65
Versnellingsbak en differentieel:
1,65
1,5
1,65
1,5
1,65
1,5
1,98
1,8
0,40
–
0,40
–
–
–
–
–
Hydraulisch remcircuit met ABS:
0,45
–
0,45
–
0,45
–
0,65
–
TUTELA TOP 4
Reservoir ruitensproeiers voor en achter met koplampsproeiers:
1,5 (4,5)
–
1,5 (4,5)
–
1,5 (4,5)
–
1,5 (4,5)
–
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Hydraul. remcircuit voor/achter:
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
47 5-7
– –
SELENIA 20K (❒) TUTELA CAR ZC 75 Synth TUTELA TOP 4
(❒) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
LAMPJES EN BERICHTEN
47 5-7
– –
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
NOODGEVALLEN
47 5-7
1.816V liter kg
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1.416V kg liter
TECHNISCHE GEGEVENS
1.216V liter kg
ALFABETISCH REGISTER
Brandstoftank: incl. een reserve van:
1.28V liter kg
STARTEN EN RIJDEN
VULLINGSTABEL
283
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN
1.3 Multijet kg liter
1.9 JTD kg liter
1.9 Multijet liter kg
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
49 5-7
– –
49 5-7
– –
49 5-7
– –
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Motorkoelsysteem:
6,0
–
6,2
–
6,2
–
Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP
Motorcarter: Carter en oliefilter:
2,85 3,0
– –
4,0 4,3
– –
4,0 4,3
– –
SELENIA TURBO DIESEL (❍) SELENIA WR (❏)
Versnellingsbak en differentieel:
1,98
1,8
1,98
1,8
1,98
1,8
0,40
–
0,40
–
0,40
–
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remcircuit met ABS:
0,45
–
0,45
–
0,65
–
TUTELA TOP 4
Reservoir ruitensproeiers voor en achter met koplampsproeiers:
1,5 4,5
– –
1,5 4,5
– –
1,5 4,5
– –
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Brandstoftank: incl. een reserve van:
TUTELA CAR ZC 75 Synth
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Hydraul. remcircuit voor/achter:
284
(❍) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR SAE 5W-40. (❏) Uitvoering 1.3 Multijet
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
Smering voor dieselmotoren (uitvoering 1.3 Multijet)
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B3 en API CD.
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2.
SELENIA WR
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2.
STARTEN EN RIJDEN
SELENIA PERFORMER
LAMPJES EN BERICHTEN
Smering voor dieselmotoren (❍) (uitvoeringen 1.9JTD en 1.9 Multijet)
SELENIA 20K
NOODGEVALLEN
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A1 en API SL.
Toepassing
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.
Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen
SELENIA WR
F0I0028m
(❒) Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA PERFORMER SAE 5W-30 motorolie. (❍) Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA WR SAE 5W-40 motorolie.
TECHNISCHE GEGEVENS
Smering voor benzinemotoren (❒)
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
ALFABETISCH REGISTER
Gebruik
VEILIGHEID
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
285
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
286
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
Synthetische SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL5 en MIL - L - 2105 D LEV.
TUTELA CAR ZC 75 Synth
Mech. versnellingsbakken en differentieels
Olie type “ATF DEXRON III”.
TUTELA GI/E
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0.
TUTELA MRM ZERO
Homokinetische koppelingen aan zijde differentieel
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide.
TUTELA STAR 500
Homokinetische koppelingen aan zijde wiel
Remvloeistof
Synthetische remvloeistof FMVSS nr 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01.
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen voor koelsysteem. Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.
PARAFLU UP (●)
Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP
Toevoeging voor dieselbrandstof
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren.
DIESEL MIX
Vermengen met dieselolie (25 cm per 10 liter)
Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers
Mengsel van alcoholen, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II.
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Onverdund of met water gebruiken
Gebruik
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
(●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
❒
gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.
Brandstofverbruik volgens EU 1999/100-normen (liter x 100 km)
Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
1.28V
7,3
4,8
5,7
1.216V
7,6
5,0
6,0
1.416V
7,8
5,1
6,1
1.416V Sporting
8,8
5,3
6,6
1.816V
11,5
6,4
8,3
1.3 Multijet
5,6
3,9
4,5
1.9 JTD
6,6
4,0
4,9
1.9 JTD Sporting
7,2
4,2
5,3
1.9 Multijet
7,3
4,1
5,3
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID
een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;
STARTEN EN RIJDEN
❒
LAMPJES EN BERICHTEN
een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
NOODGEVALLEN
❒
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Het brandstofverbruik is gemeten tijdens:
TECHNISCHE GEGEVENS
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.
ALFABETISCH REGISTER
BRANDSTOFVERBRUIK
287
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
288
CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. CO2-emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km) Benzine-uitvoeringen 1.28V
1.216V
1.416V
1.416V Sporting
1.816V
136
142
145
156
197
Diesel-uitvoeringen 1.3 Multijet
1.9JTD
1.9JTD Sporting
1.9 Multijet
119
130
140
140
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank of in de bekleding daarvan.
NOODGEVALLEN
In het Fiat Lineaccessori-programma is het Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen. Deze is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03 -voorschriften en geschikt voor kinderen met een gewicht tot 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting van de auto moet worden geplaatst, en voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groepen 0, 0+ en 1). Wij raden u dit kinderzitje aan omdat het speciaal voor de Fiat Punto is ontworpen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De Fiat Punto is voorbereid voor de montage van Isofix-kinderzitjes, een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. De Isofix-kinderzitjes zijn er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.
TECHNISCHE GEGEVENS
Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de achterbank maximaal drie traditionele kinderzitjes worden gemonteerd en bij de Isofix-bevestigingen slechts twee. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd.
ALFABETISCH REGISTER
Montagevoorbereiding voor “Isofix”-kinderzitje (indien aanwezig)
289
DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Groep 0 en 0+ Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels (D) van het zitje beschermd worden.
STARTEN EN RIJDEN
Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
F0I0026m
controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;
❒
zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
❒
duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
❒
controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
Als het Isofix-kinderzitje tegen de rijrichting in wordt geplaatst, moet de passagiersstoel voor volledig naar achteren worden geschoven, zodat de rugleuning van de stoel en het kinderzitje elkaar raken.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
290
❒
ATTENTIE
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN
Groep 1
❒
bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring in de bagageruimte worden bevestigd;
❒
controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.
STARTEN EN RIJDEN
duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒
NOODGEVALLEN
zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
F0I0027m
ONDERHOUD VAN DE AUTO
❒
TECHNISCHE GEGEVENS
controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;
ALFABETISCH REGISTER
❒
VEILIGHEID
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
291
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
292
A L FA B E T I S C H R E G I S T E R Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94 ABS (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113 Accu - acculading controleren . . . . . . . . . . . . . . . . .253 - opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .230 - starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200 - vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .254 Achterruitsproeier - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247 Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92 Achterruitwisser - achterruitsproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261 - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 - intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .85 - wisserblad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 Achteruitrijlicht - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .277 Airbags aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . .153 Airbags voor - airbag voor aan bestuurderszijde . . . . . . . . .151 - airbag voor aan passagierszijde uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .152 - airbag voor aan passagierszijde . . . . . . . . . . .151 Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71 Airconditioning, handbediend . . . . . . . . . . . . . .68 Allesdragers - bevestigingspunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109 Asbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94 ASR (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .116 Auto langere tijd stallen . . . . . . . . . . . . . . . . .172 Autoradio - autoradio inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121 - inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .120 - schema van de voorbereide bedrading en aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . .122 Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101-102-103 Bagageruimte vergroten . . . . . . . . . . . . . . . . .103 Bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . .222 Banden
- standaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275 - verklaring van de codering op de banden . . .273 - winterbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .170 Bedieningsknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 Bescherming van het milieu . . . . . . . . . . . . . . .133 Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270 Brandstof - brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 - brandstofnoodschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . .92 - verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287 Brandstofbesparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164 Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287 Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60-61 Buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 Carrosserie - carrosserie-uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . .269 - onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262 Centrale portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . .98 CO2-emissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288 Cruise-control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86 Dashboard en bedieningsknoppen . . . . . . . . . . .4 Dashboardkastje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93 Derde remlicht - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Dieselfilter (green filter) . . . . . . . . . . . . . . . . .252 Digitaal display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Dimlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216 Dop van de brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . .132 Drukknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) . .126
Fix & Go (snelle bandenreparatieset) . . . . . .208 Follow me home (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . .80 Gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .206 Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .281 Gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .213 Gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141 Grootlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216 Grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 Hendels aan het stuur . . . . . . . . . . . . . . . . .78-81 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59 Hoogteregelaar koplampen . . . . . . . . . . . . . .111 Identificatiegegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267 Identificatieplaatjes . . . . . . . . . . . . . . . . . .267-268 Instelbaar multifunctioneel display . . . . . . . . . .28 Instrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 Intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . .82-85 Interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Interieuruitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93 Interieurverlichting - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . .221 Isofix (montagevoorbereiding kinderzitje) . . .289
EBD (elektronische remdrukverdeling) . . . . .113 Elektrische ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . .100 EOBD (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119 ESP (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .115 Extra accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Kentekenplaatverlichting - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .220 Kinderen veilig vervoeren . . . . . . . . . . . . . . .144 Kinderveiligheidsslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99 Koelvloeistoftemperatuurmeter . . . . . . . . . . . .19 Koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111-112 Koplampsproeiers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 Koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111 Koppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
Fiat CODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 FIS (brandstofnoodschakelaar) . . . . . . . . . . . . .92
Lampjes en berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .173 Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Olie en vloeistoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .234 - aanvullende werkzaamheden - geprogrammeerd onderhoud . . . . . . . . . . . .235 - jaarlijks inspectieschema . . . . . . . . . . . . . . .238 - onderhoudsschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . .236
Slepen van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232 Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 Smeermiddelen (specificaties) . . . . . . . . . . . .285 Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .171 Start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 Starten en wegrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .158 Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56-57-58 Stuurinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
Waarschuwingsknipperlichten - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 Wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 Wielen - reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203 - verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 Wielophanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .273 Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .223 Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Radiozendapparatuur en mobiele telefoon . . .125 Regensensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .83 Remlichten - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Remmen - handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248 - voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Richtingaanwijzers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219 Rubber slangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 Ruiten - uitzetruiten achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95 - reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Ruitensproeiers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247 Ruitenwissers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81 - intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .82 - wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 - ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261
Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .134 Veiligheidsgordels - algemene richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142 - gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .135 - onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .144 - hoogteverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137 Velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .274 Versnellingsbak (gebruik van) . . . . . . . . . . . . .163 Vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283
LAMPJES EN BERICHTEN
Tanken met de Fiat Punto . . . . . . . . . . . . . . . .130 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266 Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 Trekken van aanhangers . . . . . . . . . . . . . . . . .167 Trekkrachtbegrenzers . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
NOODGEVALLEN
Parkeersensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128 Parkeerverlichting - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219 Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162 Plafondverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89 Pollenfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249 Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98 Prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .280
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Niveau motorkoelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . .246 Niveau motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244 Niveau remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248 Niveau ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof . . . . . . . . . . . . . . . .247 Niveaus controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .241 Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Stuurwielverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
TECHNISCHE GEGEVENS
Mistachterlicht - bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Mistlampen voor - bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218 Mobiele telefoon - inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .123 Motor - brandstofsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 - starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159-160 - identificatiecode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .269 - specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270 Motor starten - starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200 - rollend starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 - noodstart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161 - start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 - benzinemotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . .159 - dieselmotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .160 - motor opwarmen na het starten . . . . . . . . .161 - motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107 Motorolie - technische specificaties . . . . . . . . . . . . . . . .286 - oliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244 Motorolieverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245 Motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Multifunctioneel display . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
Opendak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96 Opkrikken van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . .231
ALFABETISCH REGISTER
Luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63-64
293
OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw nieuwe auto is ontwikkeld met producten van de FL Group. Bij de werkplaatsen van het Fiat-dealernet kunt u Selenia-motorolie verkrijgen. 35.000 Motorexperts in heel Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto.
VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met SELENIA 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. SELENIA 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJspecificaties voor normale, turbo- of multikleps-benzinemotoren. Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen. SELENIA PERFORMER Speciale motorolie voor een optimale werking van benzinemotoren onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C). SELENIA TURBO DIESEL Motorolie voor normale, turbo- of multiklepsdieselmotoren. Voordelen: • uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen • maximale stabiliteit bij hoge temperaturen • optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL Speciale motorolie voor normale, turbo- of multikleps-dieselmotoren voor een optimale werking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE: VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*) % 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 km
SELENIA 20K
REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.
SELENIA: DE KRACHT ACHTER UW MOTOR Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
UITVOERING
STANDAARD GEMONTEERDE BAND Bij gemiddelde belading Bij volle belading Voor Achter Voor Achter
Bandenmaat 1.2 8V zonder stuurbekr.
155/80 R13 79T
1.2 8V elektrische stuurbekrachtiging
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H 165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H 185/55 R15 82H 185/55 R15 82H
1.2 16V - 1.4 16V 1.416V Sporting 1.9 JTD Sporting
RESERVEWIEL
2,0
1,9
2,2
2,8
2,8
2,0
1,9
2,2
2,1
2,8
2,0
1,9
2,1
2,1
2,8
2,2 2,4
2,1 2,1
2,4 2,4
2,3 2,3
2,8
1.3 Multijet
165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H
2,2
2,1
2,4
2,3
2,8
1,816V 1.9 Multijet
185/55 R15 82V
2,4
2,1
2,4
2,3
4,2
185/60 R14 82H
2,4
2,1
2,4
2,3
2,8
185/55 R15 82H
2,4
2,1
2,4
2,3
2,8
1.9JTD
MOTOROLIE VERVERSEN 1.28V - 1.216V - 1.416V liter kg
1.816V liter
1.3 Multijet kg
liter
kg
1.9JTD - 1.9 Multijet liter kg
Motorcarter
2,5
2,2
3,7
3,3
2,85
2,5
4,0
3,5
Motorcarter en filter
2,8
2,5
4,1
3,65
3,0
2,6
4.3
3,7
BRANDSTOFTANK (liters) Inhoud van de brandstoftank
1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V
1.3 Multijet - 1.9JTD - 1.9 Multijet
47
49
Reserve 5-7 5-7 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Druknummer. 603.45.567NL - III/2003 - 1e editie - Printed in the Netherlands by van Setten2 Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot de Fiat-dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.