L ANCIA 603.45.408 NL LANCIA YPSILON Instructie
Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.
D
it instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
In de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: – het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden – een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
W
ij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen. Veel leesplezier en goede reis! Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA Ypsilon beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de LANCIA Ypsilon. Dankzij deze opvatting kon de LANCIA Ypsilon strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De LANCIA Ypsilon voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse en is al voorbereid op de toekomstige normen. Daarnaast is de LANCIA Ypsilon door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan het behoud van het milieu, een auto die navolging verdient. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen. Wij herinneren u er bovendien aan dat LANCIA hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw LANCIA Ypsilon buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de Lancia-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie van de LANCIA Ypsilon is niet alleen rekening gehouden met de traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar ook is er veel aandacht besteed aan de groeiende problemen met betrekking tot het milieu. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN Geen enkel onderdeel van de LANCIA Ypsilon bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium. EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen. Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven papier, brandstof, gras, droge bladeren, enz. Lambdasondes De lambdasondes meten de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas. De door de lambdasondes verzonden signalen worden door de regeleenheid van het motormanagementsysteem gebruikt om het lucht/brandstofmengsel te regelen. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter. Als de motor draait, worden deze dampen afgezogen en verbrand in de motor.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (JTD-motoren) Oxidatiekatalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.) Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor. Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOFTANK
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
MOTOR STARTEN Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. JTD-motoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie, zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
U
ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.
CODE-card Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE… …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), # (bescherming van het milieu) en â (conditie van de auto). Als op het multifunctionele display het bericht “Zie instructieboekje” verschijnt, moet u het hoofdstuk “Lampjes en berichten” in dit boekje raadplegen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
INTERIEURVERLICHTING ................................ 95 BEDIENING ......................................................... 96 INTERIEURUITRUSTING .................................... 99 OPENDAK ........................................................... 101 PORTIEREN ........................................................ 103 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ...................... 104 BAGAGERUIMTE ................................................ 106 MOTORKAP ......................................................... 111 ALLESDRAGERS ................................................ 113 KOPLAMPEN ...................................................... 113 ABS ...................................................................... 115 ESP ...................................................................... 117 ASR ...................................................................... 119 EOBD ................................................................... 122 AUTORADIO ........................................................ 123 BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM............................... 123 EXTRA ACCESSOIRES ....................................... 124 ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ................................................................ 125 PARKEERSENSOR .............................................. 127 TANKEN MET DE LANCIA YPSILON ................ 129 BESCHERMING VAN HET MILIEU .................... 131
NOODGEVALLEN
8 9 10 10 12 21 22 55 59 60 61 63 65 68 72 84 87 88 89 92
ONDERHOUD EN ZORG
DASHBOARD ....................................................... INSTRUMENTENPANEEL .................................. SYMBOLEN ......................................................... LANCIA CODE .................................................... DE SLEUTELS .................................................... START-/CONTACTSLOT ..................................... INSTRUMENTEN ................................................ ZITPLAATSEN .................................................... HOOFDSTEUNEN ............................................... STUURWIEL ........................................................ SPIEGELS ............................................................ KLIMAATREGELING .......................................... VERWARMING EN VENTILATIE ....................... AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ................ AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ................. BUITENVERLICHTING ...................................... SENSOR AUTOMATISCHE KOPLAMPEN ........... RUITEN REINIGEN ............................................. REGENSENSOR .................................................. CRUISE-CONTROL .............................................
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
DASHBOARD EN BEDIENING
7
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, instrumenten en de waarschuwings-/controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
LANCIA
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
DASHBOARD
8
L0C0001m
1. Uitstroomopeningen aan de zijkant - 2. Hendel links: bediening buitenverlichting - 3. Airbag bestuurderszijde – 4 Hendel rechts: bediening ruitenwissers voor/achter en tripcomputer - 5. Uitstroomopeningen in het midden - 6. Autoradio (indien aanwezig) / Opbergvakje - 7. Instrumentenpaneel - 8. Airbag passagierszijde - 9. Schakelaar voor uitschakeling airbag voor aan passagierszijde - 10. Dashboardkastje - 11. Bedieningsknoppen verwarming, ventilatie en airconditioning - 12. Versnellingshendel - 13. Schakelaarpaneel - 14. Start-/contactslot - 15. Hendel stuurwielverstelling - 16. Hendel voor bediening cruise-control (indien aanwezig) - 17. Hendel motorkapontgrendeling.
DASHBOARD EN BEDIENING
INSTRUMENTENPANEEL
VEILIGHEID
A – Snelheidsmeter B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
0
0
D – Multifunctioneel display
A – Snelheidsmeter
0
C – Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
0
B – Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
D – Toerenteller E – Multifunctioneel display L0C0003m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
L0C0002m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
C – Toerenteller
9
DASHBOARD EN BEDIENING
SYMBOLEN
VEILIGHEID
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.
LANCIA CODE
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0004m
10
In iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. WERKING Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het Lancia CODE-systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt het Lancia CODE-systeem de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
❒ Als het lampje Y blijft branden, wordt de code niet herkend. In dat geval moet u de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Lancia-dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ Als het lampje Y blijft branden, moet de hiervoor beschreven procedure herhaald worden en de contactsleutel langer dan 30 seconden in stand STOP worden gezet. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Lancia-dealer wenden.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Als het lampje Y gaat branden, dan betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele storing wordt gevonden, gaat het lampje Y niet branden.
NOODGEVALLEN
In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Lancia-dealer.
ONDERHOUD EN ZORG
Als het waarschuwingslampje Y tijdens het rijden gaat branden
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y branden.
11
DASHBOARD EN BEDIENING
DE SLEUTELS CODE-CARD
❒ de elektronische code A voor het uitvoeren van een noodstart (zie de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en wegrijden”); L0C0026m
❒ de mechanische code van de sleutels B, die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Lancia-dealer moet worden medegedeeld. Wij raden u aan de elektronische code A altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven:
12
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
DASHBOARD EN BEDIENING
MECHANISCHE SLEUTEL De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient voor: ❒ het start-/contactslot;
❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig). Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard A.
L0C0047m
Druk knop B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep knop B ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna knop B los.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ de sloten van de portieren;
13
DASHBOARD EN BEDIENING
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient voor: ❒ het start-/contactslot;
VEILIGHEID
❒ de sloten van de portieren; ❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde;
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ het dead lock-systeem (indien aanwezig). L0C0048m
Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.
LAMPJES EN BERICHTEN
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep knop B ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna knop B los.
NOODGEVALLEN
Lampje C gaat branden als de opdracht naar de ontvanger wordt verzonden.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Knop ; dient voor het vergrendelen van de portieren en de achterklep.
ONDERHOUD EN ZORG
Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren en de achterklep.
14
Knop R dient voor het op afstand openen van de achterklep.
Druk knop B alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING
Als de portieren worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een vooraf vastgestelde tijd branden.
Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren en de achterklep automatisch ontgrendeld. In het “Instelmenu” op het display (zie de paragraaf “Multifunctioneel display”) kunt u het systeem zo instellen dat na het indrukken van knop Ë alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld of alle portieren (indien aanwezig). BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
LAMPJES EN BERICHTEN
Als na het ontgrendelen van de portieren en de achterklep binnen enkele seconden geen enkel portier noch de achterklep wordt geopend, dan vergrendelt het systeem automatisch de portieren en de achterklep.
NOODGEVALLEN
Druk langer dan twee seconden op knop Ë: openen van de ruiten (indien aanwezig).
L0C0049m
ONDERHOUD EN ZORG
Druk kort op knop Ë: ontgrendeling van de portieren en de achterklep, tijdgeschakelde inschakeling interieurverlichting en twee keer knipperen van de richtingaanwijzers.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Portieren en achterklep ontgrendelen
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
15
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
16
Portieren en achterklep vergrendelen
Achterklep op afstand openen
Druk kort op knop Á: vergrendeling van de portieren en de achterklep, uitschakeling van de interieurverlichting en één keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Druk op knop R en houd de knop ingedrukt om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen).
Druk langer dan twee seconden op knop Á: sluiten van de ruiten (indien aanwezig). Druk twee keer snel achter elkaar op de knop voor het inschakelen van het dead lock-systeem (zie de paragraaf “Dead lock-systeem”) (indien aanwezig). BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
Het openen van de achterklep wordt aangegeven door het twee keer knipperen van de richtingaanwijzers; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm). BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje op bestuurdersportier Als de portieren worden vergrendeld, gaat lampje A ongeveer 3 seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie).
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0050m
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk: ❒ druk op knop A en klap de metalen baard B uit; ❒ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E; let daarbij goed op de polariteit; ❒ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de sluiting C.
L0C0051m
Extra afstandsbedieningen bestellen Het systeem kan max. 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot een Lancia-dealer wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee. Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Lancia-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ draai met een kleine schroevendraaier de sluiting C;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als u de knoppen van de afstandsbediening indrukt en lampje F op de sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als de portieren worden vergrendeld en een of meer portieren en/of de achterklep is/zijn niet goed gesloten, gaan het lampje en de richtingaanwijzers snel knipperen.
17
DASHBOARD EN BEDIENING
DEAD LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig) Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van: ❒ de interne handgrepen van de auto;
VEILIGHEID
❒ de drukknoppen A en B voor het ver-/ontgrendelen, op de tunnelconsole bij de handrem.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Hierdoor kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend bij een inbraakpoging (bijvoorbeeld bij het inslaan van een ruit). Het biedt dus de best mogelijke bescherming tegen inbraakpogingen. Daarom raden wij u aan om iedere keer als de u de auto verlaat, het systeem in te schakelen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0052m
18
ATTENTIE
Als het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen de portieren op geen enkele wijze van binnenuit worden geopend. Controleer daarom, voordat u de auto verlaat, of er geen personen meer aan boord zijn.
ATTENTIE
Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening leeg is, kan het systeem alleen worden ingeschakeld door de metalen baard van de sleutel in het slot van de portieren te steken zoals op de volgende pagina wordt beschreven.
DASHBOARD EN BEDIENING
Inschakeling van het systeem Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automatisch in:
Uitschakeling van het systeem Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portieren uit: ❒ als de portieren worden ontgrendeld; ❒ als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld; ❒ als de start-/contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervolgens wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten.
L0C0053m
ONDERHOUD EN ZORG
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer en knippert het lampje op het portierpaneel aan bestuurderszijde (zie de tabel op de volgende pagina).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
❒ als u twee keer op knop Á van de sleutel met afstandsbediening drukt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ als u de mechanische sleutel A twee keer in de vergrendelstand zet;
19
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Type sleutel
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
20
Openen Portieren
Sluiten Portieren
Sleutel twee keer in de vergrendelstand draaien
Sleutel rechtsom draaien
Langer dan 2 sec. in de ontgrendelstand draaien
Langer dan 2 seconden in de vergrendelstand draaien
Sleutel twee keer in de vergrendelstand draaien
Knop Ë kort indrukken
Knop Á kort indrukken
Knop Ë langer indrukken (> 2 sec.)
Knop Ë langer indrukken (> 2 sec.)
Knop Á 2 x indrukken
2 x knipperen
1 x knipperen
2 x knipperen
1 x knipperen
3 x knipperen
Sleutel met afstandsbediening
Sleutel linksom draaien
Lampje bestuurders portier
Sluiten ruiten Dead lock Openen ruiten (indien aanwezig) (indien aanwezig) (indien aanwezig) Langer dan 2 sec. in de ontgrendelstand draaien
Sleutel rechtsom draaien
Knipperen richtingaanwijzers (alleen bij sleutel met afstandsbediening)
bewakingslampje
Langer dan 2 sec. in de ontgrendelstand draaien
Mechanische Sleutel linksom draaien sleutel
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Hieronder worden alle met de sleutel in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening):
Doven 3 sec. continu bewakingslampje branden en vervolgens knipperen
Doven bewakings- Knipperen bewakingslampje lampje
Twee keer knipperen en vervolgens knipperen bewa-
ATTENTIE
ATTENTIE
ATTENTIE NOODGEVALLEN
Openen achterklep ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
L0C0054m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
kingslampjes
21
22
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS ONDERHOUD EN ZORG NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN WEGRIJDEN
0
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Knop R langer indrukken (> 2 sec.)
2 x knipperen
L0C0010m
Knipperen bewakingslampje
L0C0011m
L0C0012m
DASHBOARD EN BEDIENING
De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid:
❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. ❒ AVV: starten van de motor.
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0011m
STUURSLOT
Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. L0C0190m
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
INDICE ALFABETICO
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Lancia-dealer.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Inschakelen
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand F0C0001m STOP en nogmaals starten.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot ingeschakeld. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening).
DATI TECNICI
MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA
SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA
SICUREZZA
PLANCIA E COMANDI
START-/CONTACTSLOT
23
INDICE ALFABETICO
DATI TECNICI
MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA
SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA
SICUREZZA
PLANCIA E COMANDI
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen in de auto achter.
24
F0C0001m
PLANCIA E COMANDI SICUREZZA SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA DATI TECNICI INDICE ALFABETICO
Verwijder de sleutel nooit als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt altijd, ook als de auto gesleept wordt.
25
PLANCIA E COMANDI
INSTRUMENTEN TOERENTELLER
INDICE ALFABETICO
DATI TECNICI
MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA
SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA
SICUREZZA
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
26
F0C0001m
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of plotselinge toerentalstijging aangeven afhankelijk van de omstandigheden. Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de aanjager wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geleidelijke verandering van het toerental voor het behoud van de acculading. BRANDSTOFMETER De brandstofmeter geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof K gaat branden als er nog 6 liter brandstof in de tank aanwezig is. Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie O staat en het waarschuwingslampje K knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
SNELHEIDSMETER Deze geeft de snelheid van de auto weer.
PLANCIA E COMANDI SICUREZZA SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto.
MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
DATI TECNICI
Als het waarschuwingslampje u gaat branden, dan is koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
INDICE ALFABETICO
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER (indien aanwezig)
27
INDICE ALFABETICO
DATI TECNICI
MANUTENZIONE IN E CURA EMERGENZA
SPIE AVVIAMENTO E MESSAGGI E GUIDA
SICUREZZA
PLANCIA E COMANDI
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
28
F0C0001m
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
Wij raden u aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk helemaal door te lezen. Toetsen + en – L0C0055m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Om gebruik te maken van de informatie die het “Multifunctionele display” kan leveren, dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen.
Toets MODE
NOODGEVALLEN
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met b in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het scherm van het hoofdmenu (bij hetzelfde onderdeel) te gaan of het menu te openen.
ONDERHOUD EN ZORG
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met c in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en een instelmenu te verlaten.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Toets TRIP Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met h in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen. Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met i in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit. L0C0027m
24
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen, te verlagen of in te stellen en (met ingeschakelde buitenverlichting) om de lichtsterkte te regelen (indien ingedrukt als het “Instelmenu” niet actief is).
DASHBOARD EN BEDIENING
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Het “Multifunctionele display” kan alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven:
Bij uitgenomen contactsleutel wordt alleen het klokje weergegeven; bij het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt ook de kilometerteller totaal weergegeven. INFORMATIE OVER DE AUTO ❒ Afstand tot volgende servicebeurt F. ❒ Informatie Trip computer. ❒ Lichtsterkteregeling. ❒ Weergave van storingen, waarschuwingen en ingeschakelde functies. ❒ Weergave city-functie (indien ingeschakeld) D. ❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) G. ❒ Symbool voor mogelijke ijsvorming op de weg B.
L0C1158i
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Datum A.
NOODGEVALLEN
❒ Buitentemperatuur C (indien aanwezig).
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Klokje E.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
❒ Kilometerteller totaal H.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
25
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
26
Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie “Bedieningsknoppen” op de vorige pagina’s) de volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd: INSTELMENU
❒ ACHTERKLEP ONAFHANKELIJK ONTGRENDELEN ❒ BESTUURDERSPORTIER ONTGRENDELEN ❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO
Het aantal menu-onderdelen is afhankelijk van de uitvoering van de auto.
❒ EENHEID “AFSTAND”
Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot de onderdelen “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor instellen automatische koplampen”.
❒ EENHEID “TEMPERATUUR”
Met het “Instelmenu” kunnen met de bedieningsknoppen (zie “Bedieningsknoppen” op de vorige pagina’s) de volgende instellingen worden uitgevoerd: ❒ SNELHEIDSLIMIET ❒ GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH KOPLAMPEN (indien aanwezig) ❒ TRIP B ❒ REG. KLOK ❒ WEERGV. KLOK ❒ DATUM INSTELLEN
❒ EENHEID “VERBRUIK” ❒ TAAL INSTELLEN ❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER ❒ VOLUMEREGELING TOETSEN ❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ❒ MENU VERLATEN
of
NEE
Weergave standaardscherm Het onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch, als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen weergegeven. De weergave is afhankelijk van de ingestelde eenheid in kilometers of mijlen. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Lancia-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
DASHBOARD EN BEDIENING NOODGEVALLEN
Geen storingen aanwezig
ONDERHOUD EN ZORG
JA
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Motor gestart?
LAMPJES EN BERICHTEN
Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten”.
VEILIGHEID
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het multifunctionele display het bericht “Check bezig”: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen; deze fase duurt enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt het bericht “Check ok”. Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten”.
STARTEN EN WEGRIJDEN
STARTCONTROLE
27
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de toetsen + en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden “Taal” en “Instel. datum” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm” op de volgende pagina’s. Français English
Dag Deutsch
Bijvoorbeeld: Jaar
Italiano
SCHEMERSENSOR SNELH. LIM.
TRIP B REG. KLOK
Bijvoorbeeld: MENU VERLATEN
NOODGEVALLEN
WEERG. KLOK . SERVICE
ONDERHOUD EN ZORG
INSTELLEN DATUM VOL. TOETSEN
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ACHTERKLEP ONAFH.
28
Maand
Español Portuges
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
BESCHRIJVING VAN HET MENU
VOL. ZOEMER ONTG. BEST. PORT. VERG. PORT.
TAAL EENHEID TEMP VERBRUIK
EENHEID AFST.
b
Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu. In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor instellen”).
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met knop b) niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd (dit geldt ook wanneer het instelmenu wordt verlaten door het indrukken van knop c).
NOODGEVALLEN
Druk op toets + of – om in het menu te navigeren.
ONDERHOUD EN ZORG
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door knop b in te drukken.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
TOEGANG TOT MENUSCHERM
29
NEE
b
Rijdt auto?
Voorbeeld van standaardscherm JA
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Zie “Startcontrole”
30
SNELH. LIM. SCHEMERSENSOR MENU VERLATEN Beperkt menuscherm
SNELH. LIM. SCHEMERSENSOR TRIP B REG. KLOK WEERG. KLOK INSTELLEN DATUM ACHTERKLEP ONAFH. ONTG. BEST. PORT. VERG. PORT. EENHEID AFST. VERBRUIK EENHEID TEMP. TAAL VOL. ZOEMER VOL. TOETSEN SERVICE. MENU VERLATEN Uitgebreid menuscherm
VEILIGHEID
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Met toets + of – kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
b c b
Met de toetsen + en/of – kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf “Eenheid afstand” hierna). Elke keer als u toets +/– indrukt (impuls), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de toets los en stelt u de exacte waarde in door de toets telkens in te drukken en los te laten.
ONDERHOUD EN ZORG
+ –
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
c
Menuscherm
c b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
c b
STARTEN EN WEGRIJDEN
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
DASHBOARD EN BEDIENING
SNELHEIDSLIMIET (SNELH. LIM.)
31
DASHBOARD EN BEDIENING
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
c b
+ – Menuscherm
c
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH KOPLAMPEN (SCHEMERSENSOR) (indien aanwezig)
32
+ –
Regel met toets + of – de gevoeligheid van de schemersensor. De geselecteerde instelling knippert.
c b Terug naar menuscherm
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv:
Menuscherm
c Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
b
c
c
DASHBOARD EN BEDIENING ONDERHOUD EN ZORG
met toets + of – kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
+ –
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
c b
+ –
VEILIGHEID
Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF). Hiermee wordt informatie gegeven over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gem. snelheid B en Rijtijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.
STARTEN EN WEGRIJDEN
TRIP B (TRIP B)
33
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
34
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Terug naar vorig scherm, bijv.:
c b
+ – Menuscherm
+ –
c b
c + –
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
KLOK INSTELLEN (REG. KLOK)
Elke keer als u toets + of – wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de toets los en stelt u de exacte waarde in door de toets telkens in te drukken en los te laten.
c b
Terug naar menuscherm
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
c Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
b
Kies met toets + of – voor 12 of 24 uur.
ONDERHOUD EN ZORG
+ –
De geselecteerde instelling knippert.
c
c
NOODGEVALLEN
Menuscherm
c b
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
+ –
Terug naar vorig scherm, bijv:
DASHBOARD EN BEDIENING
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12 of 24 uur. Ga voor het instellen als volgt te werk:
VEILIGHEID
WEERGAVE KLOK (WEERG. KLOK)
35
Ga voor het instellen van de datum (jaar - maand - dag) als volgt te werk:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
DATUM INSTELLEN (INSTELLEN DATUM)
36
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Terug naar vorig scherm, bijv.:
c b
+ – Menuscherm
+ –
c b c b
+ –
Elke keer als u toets + of – indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u toets +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de toets los en stelt u de exacte waarde in door de toets telkens in te drukken en los te laten.
+ –
c b
c Terug naar menuscherm
Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
LAMPJES EN BERICHTEN
c b c Terug naar menuscherm
+ –
b
Terug naar menuscherm
Met toets + of – kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
c
c
b
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Menuscherm
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
+ –
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Inschakelen (ON): als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven, wordt de achterklep niet ontgrendeld. De achterklep kan ontgrendeld worden met de mechanische sleutel of door knopje R op de sleutel met afstandsbediening in te drukken.
DASHBOARD EN BEDIENING
ONAFHANKELIJKE ACHTERKLEPONTGRENDELING (ACHTERKLEP ONAFH.)
37
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
De volgende functie: ❒ Inschakelen (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening - uitschakelen (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar menuscherm
c b
+ – Menuscherm
c Terug naar vorig scherm, bijv:
Terug naar menuscherm
+ –
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
ONTGRENDELING BESTUURDERSPORTIER (ONTGR. BEST. PORT.)
38
b
Met toets+ of – kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
c
c
b
❒ Uitschakelen (OFF): geen automatische vergrendeling van de portieren als de auto harder rijdt dan 20 km/h Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar menuscherm
Menuscherm
c
b
Met toets + of – kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De geselecteerde instelling knippert.
c
c
vorig
ONDERHOUD EN ZORG
+ –
Terug naar scherm, bijv:
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Terug naar menuscherm
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
c b
+ –
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Inschakelen (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto harder rijdt dan 20 km/h
VEILIGHEID
De volgende functie:
STARTEN EN WEGRIJDEN
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (VERGR. PORT.)
39
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld (km of mijl). Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv:
c b
+ – Menuscherm
c Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
+ –
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
EENHEID “AFSTAND” (EENHEID AFST.)
40
b
Stel met toets + of – de gewenste eenheid in (km of mijl). De geselecteerde instelling knippert.
c
c
b
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
c b
+ –
Als u km hebt ingesteld
Terug naar vorig scherm, bijv:
c
De geselecteerde instelling knippert.
b Als u mijl hebt ingesteld
c
c b c
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
+ –
Terug naar menuscherm
Stel met toets + of – de eenheid van het brandstofverbruik in, km/l of l/100km.
NOODGEVALLEN
Terug naar menuscherm
LAMPJES EN BERICHTEN
Menuscherm
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Eenheid afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk:
DASHBOARD EN BEDIENING
EENHEID “VERBRUIK” (VERBRUIK)
41
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar menuscherm
c b
+ – Menuscherm
c Terug naar menuscherm
+ –
Terug naar vorig scherm, bijv:
Stel met toets + of – de gewenste temperatuureenheid in (°C of °F). De geselecteerde instelling knippert.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
EENHEID “TEMPERATUUR” (EENHEID TEMP.)
42
b
c
c
b
BELANGRIJK De op het display van het instrumentenpaneel ingestelde temperatuureenheid (°C of °F) wordt ook weergegeven op het display van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling.
Terug naar vorig scherm, bijv.:
c
NOODGEVALLEN
+ –
LAMPJES EN BERICHTEN
+ –
+ –
ONDERHOUD EN ZORG
Menuscherm
STARTEN EN WEGRIJDEN
c b
+ –
+ – + – + –
b Terug naar menuscherm
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
DASHBOARD EN BEDIENING
De mededelingen op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
VEILIGHEID
TAAL INSTELLEN (TAAL)
43
DASHBOARD EN BEDIENING
Het volume van het geluidssignaal (zoemer) dat klinkt als er een storing wordt gevonden, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm,
c b
+ – Menuscherm
c Terug naar menuscherm
bijv.: Terug naar menuscherm
+ –
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (VOL. ZOEMER)
44
b
Stel met toets + of – het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. De geselecteerde instelling knippert.
c
c
b
Ga voor het instellen als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv:
Menuscherm
c Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
b
c
c
DASHBOARD EN BEDIENING ONDERHOUD EN ZORG
Stel met toets + of – het volume van het geluidssignaal (roger-beep) in. De geselecteerde instelling knippert.
b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
+ –
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
c b
+ –
VEILIGHEID
Het geluidssignaal dat klinkt bij het indrukken van enkele toetsen (a, +, –), kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het geluidssignaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VOLUMEREGELING TOETSEN (VOL. TOETSEN)
45
Met de functie “Service” kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet plaatsvinden. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
Terug naar vorig scherm, bijv.:
c b
+ –
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
46
of
Menuscherm
c
Terug naar vorig scherm, bijv:
c Terug naar menuscherm
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERV.)
+ –
Kies met toets + of – de gewenste weergave, km/dagen of mijlen/dagen afhankelijk van de ingestelde “eenheid”.
Terug naar menuscherm
b
c
c
b vervolg op volgende pagina
c Terug naar vorig scherm, bijv.:
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen vóór de servicebeurt. Deze informatie wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de 3 dagen opnieuw weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de sleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display de mededeling “Service” gevolgd door het aantal kilometers of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen, afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Lancia-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van de weergave (reset).
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Terug naar menuscherm
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
c b
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
b
DASHBOARD EN BEDIENING
Terug naar menuscherm
47
Laatste functie waarmee de instellingen uit het weergegeven startmenu worden afgesloten.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
MENU VERLATEN
48
Terug naar vorig scherm, bijv.:
Menuscherm Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
b
Met toets – kunt u terugkeren naar “Snelh. lim.” (eerste onderdeel van het menu).
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u vooraf, als de contactsleutel in stand MAR staat, op toets TRIP drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode i (zie “Bedieningsknoppen”). Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit
˙
Reset TRIP B
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de toets volgens methode i) terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de toets volgens methode i) terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet. BELANGRIJK De gegevens “Actieradius” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ONDERHOUD EN ZORG
TRIP B
˙
Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
˙
˙
Reset TRIP B
TRIP B
˙
Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject
˙
TRIP B
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
˙
GENERAL TRIP
STARTEN EN WEGRIJDEN
Procedure voor het begin van een rit (reset)
LAMPJES EN BERICHTEN
Met de functie “Trip computer” kan op het multifunctionele display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met “General trip” wordt informatie over Actieradius , Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid en Rijtijd gegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Rijtijd B gegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld.
NOODGEVALLEN
TRIP COMPUTER
49
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
h
h
Vorig scherm, bijv.:
h
h (*)
(*)
(*)
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema).
50
h (*)
h
h (*)
vervolg op volgende pagina
(*)
(*)
i
= “Reset general trip” en “Trip B” behalve “Actieradius” en “Huidig verbruik” (zie de paragraaf “Reset general trip”)
De twee schermen van ieder onderdeel van de trip computer worden afwisselend (drie keer) weergegeven. Daarna blijft het tweede scherm vast weergegeven.
h
(*) LAMPJES EN BERICHTEN
(*)
Alleen reset “Trip B” i = (zie de paragraaf “Reset trip B”)
STARTEN EN WEGRIJDEN
JA
h h
(*)
h
(*) NOODGEVALLEN
VEILIGHEID
NEE
ONDERHOUD EN ZORG
Trip B AAN?
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
DASHBOARD EN BEDIENING
Terug naar standaardscherm
51
Reset GENERAL TRIP
Reset “General trip” en “Trip B” i = (behalve “Actieradius” en “Huidig verbruik”)
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Na het op nul zetten van “Trip” door op de toets te drukken volgens methode i, verschijnen op het display de volgende functies:
52
Reset TRIP B
i = B”Alleen reset “Trip
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “——” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit (*) begonnen.
ONDERHOUD EN ZORG
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit (*) in l/km of in l/100km of mpg. Huidig verbruik = geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op het display de indicatie “- - - -“. Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*). Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
(*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd: ❒“handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende toets (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”) ❒“automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt ❒als de accu losgekoppeld is geweest.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Actieradius = geeft het aantal kilometers (mijlen) aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat het rijgedrag niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒de actieradius kleiner is dan 50 km en de hoeveelheid brandstof in de tank minder is dan 4 liter; op het display verschijnt het bericht “Attentie, actieradius beperkt (het bericht verschijnt ook als de TRIP COMPUTER niet actief is) ❒de auto langer dan 5 minuten stilstaat met stationair draaiende motor. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
53
DASHBOARD EN BEDIENING
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display/instrumentenpaneel en van het display van de autoradio en van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling. Ga voor het instellen als volgt te werk:
Stel met toets + of– voor de lichtsterkteregeling de gewenste lichtsterkte in
Vorig scherm , bijv.: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”
+ –
+ –
Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van knop b
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL EN DISPLAY
54
L0C0055m
DASHBOARD EN BEDIENING
ZITPLAATSEN
VEILIGHEID
ZITPLAATSEN VOOR Rugleuning neerklappen
STARTEN EN WEGRIJDEN
Om de achterste zitplaatsen te bereiken, moet u de handgreep C omhoog trekken zoals afgebeeld, zodat de rugleuning naar voren klapt. De stoel kan nu naar voren worden geschoven door tegen de rugleuning te duwen (easy entry).
LAMPJES EN BERICHTEN
Als u de rugleuning terugklapt, komt de stoel automatisch in de ingestelde stand terug (dankzij een mechanisme met geheugen). Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
Hoogteverstelling (bestuurdersstoel) Trek herhaaldelijk hendel B uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog of omlaag. BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit en de auto stilstaat.
ONDERHOUD EN ZORG
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.
L0C0029m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
NOODGEVALLEN
Verstellen in lengterichting
55
DASHBOARD EN BEDIENING
Rugleuning verstellen Draai knop D.
VEILIGHEID
Lendensteun verstellen (indien aanwezig)
STARTEN EN WEGRIJDEN
Draai knop E om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0030m
56
ATTENTIE
Verstel het stuurwiel alleen als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
ATTENTIE
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken.
DASHBOARD EN BEDIENING
VERSCHUIFBARE ACHTERBANK (indien aanwezig) Verstellen vanuit het interieur van de auto
Houd hendel A in het midden vast, trek de hendel omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Rugleuning verstellen L0C0028m
Uitvoeringen met ondeelbare achterbank
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ trek hendel B omhoog en verstel de rugleuning. Achterbank met deelbare rugleuning
L0C0056m
Uitvoeringen met deelbare achterbank
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ trek de hendels B en C omhoog om respectievelijk het rechter en linker deel van de rugleuning te verstellen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Achterbank met ondeelbare rugleuning
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Verstellen in lengterichting
57
DASHBOARD EN BEDIENING
Verstellen vanuit de bagageruimte Verstellen in lengterichting
VEILIGHEID
Trek de lip in het midden A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Rugleuning verstellen/neerklappen
STARTEN EN WEGRIJDEN
Trek aan de lippen aan de zijkant B zoals beschreven in de paragraaf “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk.
ATTENTIE
Het verstellen mag alleen worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
ATTENTIE
De rugleuning mag alleen in geheel neergeklapte stand worden gebruikt als de auto stilstaat en de stoel naar voren is geschoven.
ATTENTIE
Als u de hendel loslaat, controleer dan altijd of de stoel goed geblokkeerd is door de stoel naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven .
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0181m
58
DASHBOARD EN BEDIENING
HOOFDSTEUNEN VOOR
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.
ATTENTIE
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0031m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Druk voor de verstelling op knop A en verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt. Laat vervolgens de steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld.
59
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTER (indien aanwezig)
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Op enkele uitvoeringen. Om de hoofdsteunen te verwijderen, moet u de knoppen A aan de zijkant van de twee steunen indrukken en de hoofdsteun vervolgens omhoog trekken. De auto kan zijn uitgerust met 3 hoofdsteunen achter bij een achterbank met drie zitplaatsen en met twee hoofdsteunen bij een achterbank met 2 zitplaatsen. L0C0057m
LAMPJES EN BERICHTEN
STUURWIEL Het stuurwiel kan zowel axiaal als verticaal worden versteld. Ga voor het verstellen als volgt te werk:
NOODGEVALLEN
❒ ontgrendel de hendel door de hendel naar het stuur te trekken (stand 2); ❒ zet het stuur in de gewenste stand;
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
60
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.
L0C0008m
ATTENTIE
❒ duw de hendel naar voren (stand 1) om de hendel te vergrendelen.
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat en de motor is uitgezet.
DASHBOARD EN BEDIENING
SPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL
Met hendeltje A kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand. L0C0014m
LAMPJES EN BERICHTEN
BUITENSPIEGELS
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De achteruitkijkspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
Handbediende verstelling
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0170m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Van binnenuit met hendel A.
61
DASHBOARD EN BEDIENING
Elektrische verstelling (indien aanwezig) De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. ❒ met schakelaar A kiest u welke spiegel (links of rechts) u wilt verstellen (op de uitvoeringen met elektrische ruitbediening keert de schakelaar automatisch weer terug in de oorspronkelijke positie); L0C0009m
❒ met schakelaar B kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen;
De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.
De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand A in stand B worden geklapt.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.
NOODGEVALLEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Ga voor het verstellen als volgt te werk:
62
Inklappen
L0C0058m
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand A staan.
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
L0C0126m
1 Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten - 2 Verstelbare uitstroomopeningen aan zijkant 3 Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien voorruit - 4 Verstelbare uitstroomopeningen in het midden - 5 Luchtroosters onder - 6 Luchtroosters onder voor de passagiers achter (alleen uitvoeringen met airconditioning).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
KLIMAATREGELING
63
DASHBOARD EN BEDIENING
CENTRALE LUCHTROOSTERS A – Regelschuif voor openen/sluiten van de uitstroomopening en het richten (verticaal) van de luchtstroom
L0C0060m
LUCHTROOSTERS AAN DE ZIJKANT
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
B – Regelschuif voor het richten (horizontaal) van de luchtstroom.
A – Vast luchtrooster voor ontwasemen/ontdooien van de zijruiten.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
B – Regelschuif voor openen/sluiten van de uitstroomopening en het richten (verticaal) van de luchtstroom.
64
C – Regelschuif voor het richten (horizontaal) van de luchtstroom.
L0C0059m
DASHBOARD EN BEDIENING
VERWARMING EN VENTILATIE
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
VERWARMING INTERIEUR Ga als volgt te werk: ❒ draai knop B geheel naar rechts (in het rode gebied); ❒ draai knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai knop D in stand: ƒ voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit; ∆ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; ≈ voor een snelle verwarming.
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0127m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
COMFORTABELE KLIMAATREGELING Met draaiknop D kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld: « luchtstroom uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant; ∆ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand); ≈ voor een snellere verwarming van het interieur; ƒ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit; - voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor.
VEILIGHEID
BEDIENINGSORGANEN A: draaiknop voor regeling aanjagersnelheid B: draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht) C: drukknop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming D: draaiknop voor luchtverdeling E: draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
65
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Beslaan van de ruiten voorkomen
Ga als volgt te werk:
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard; ❒ draai knop B in het rode gebied; ❒ draai knop A in stand 4 -; ❒ draai knop D in stand ≈.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ draai knop D in stand -;
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Ga als volgt te werk:
NOODGEVALLEN
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJRUITEN)
ONDERHOUD EN ZORG
STARTEN EN WEGRIJDEN
SNELLE VERWARMING
66
❒ draai knop B in het rode gebied; ❒ draai knop A in stand 4 -; ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop E in stand Ú te zetten.
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop E in stand Ú te zetten; ❒ draai knop B in het rode gebied; ❒ draai knop A in stand 2; ❒ draai knop D in stand - of in stand ƒ als de ruiten niet beslagen zijn. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS (indien aanwezig) Druk op knop C voor het inschakelen van deze functie: als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het lampje op de knop branden. De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op knop C om de functie eerder uit te schakelen. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
❒ draai knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai knop D in stand «; ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop E in stand Ú te zetten.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ draai knop B in het blauwe gebied;
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ open de zij- en middenroosters geheel;
LAMPJES EN BERICHTEN
Draai knop E in stand ….
NOODGEVALLEN
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk:
ONDERHOUD EN ZORG
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
REGELING AANJAGERSNELHEID
67
COMFORTABELE KLIMAATREGELING Met draaiknop E kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld:
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
STARTEN EN WEGRIJDEN
« luchtstroom uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
∆ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand);
68
≈ voor een snellere verwarming van het interieur; ƒ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit; L0C0128m
BEDIENINGSORGANEN A: draaiknop voor regeling aanjagersnelheid B: draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht) C: drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming D: drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor E: draaiknop voor luchtverdeling F: draaiknop voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
- voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE RUITEN VOOR (VOORRUIT EN ZIJRUITEN) Ga als volgt te werk: ❒ draai knop B in het rode gebied; ❒ draai knop A in stand 4 -; ❒ draai knop E in stand -;
❒ draai knop A in stand 2; ❒ draai knop E in stand - of in stand ƒ als de ruiten niet beslagen zijn. BELANGRIJK De airconditioning is zeer bruikbaar om het beslaan van de ruiten te voorkomen: het is daarom voldoende om de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning in te schakelen door knop D in te drukken.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop F in stand Ú te zetten.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ draai knop B in het rode gebied;
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
NOODGEVALLEN
SNELLE VERWARMING Ga als volgt te werk: ❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard; ❒ draai knop B in het rode gebied; ❒ draai knop A in stand 4 -; ❒ draai knop E in stand ≈.
Beslaan van de ruiten voorkomen
ONDERHOUD EN ZORG
❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop F in stand Ú te zetten. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
VERWARMING INTERIEUR Ga als volgt te werk: ❒ draai knop B geheel naar rechts (in het rode gebied); ❒ draai knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai knop E in stand: ƒ voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de voorruit; ∆ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; ≈ voor een snelle verwarming.
69
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
70
ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS (indien aanwezig) Druk op knop C voor het inschakelen van deze functie: als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het lampje op knop branden. De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op knop C om de functie eerder uit te schakelen. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
REGELING AANJAGERSNELHEID Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk: ❒ open de zij- en middenroosters geheel; ❒ draai knop B in het blauwe gebied; ❒ draai knop A op de gewenste snelheid; ❒ draai knop E in stand «; ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop E in stand Ú te zetten. RECIRCULATIE INSCHAKELEN Draai knop E in stand …. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
❒ draai knop E in stand «; ❒ draai knop F in stand …; ❒ druk op knop D (het lampje op de knop gaat branden). Regeling van de koeling Ga als volgt te werk: ❒ schakel de luchtrecirculatie uit door knop F in stand Ú te zetten. ❒ draai knop B naar rechts voor verhoging van de temperatuur; ❒ draai knop A naar rechts voor verlaging van de aanjagersnelheid.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ draai knop A op de gewenste snelheid;
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ draai knop B in het blauwe gebied;
LAMPJES EN BERICHTEN
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Lancia-dealer controleren.
NOODGEVALLEN
Ga als volgt te werk:
ONDERHOUD EN ZORG
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
AIRCONDITIONING (koeling)
71
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
72
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH (indien aanwezig) ALGEMENE INFORMATIE De automatische airconditioning met gescheiden regeling regelt de temperatuur en de luchtverdeling in het interieur in twee zones: bestuurders- en passagierszijde. De temperatuurregeling is gebaseerd op “temperatuurgelijkheid”: d.w.z. dat het systeem continu werkt om het comfort in het interieur constant te houden en eventuele verschillen in de klimaatomstandigheden buiten te compenseren, ook zonnestraling (gesignaleerd door een zonnestralingssensor). Het systeem kan zijn uitgerust met een luchtkwaliteitssensor (Air Quality System) die automatisch de luchtrecirculatie kan inschakelen om de onaangename effecten van vervuilde lucht, tijdens het rijden in de stad, in de file en in tunnels te verminderen, en een wasemsensor die signaleert wanneer de voorruit begint te beslaan en ingrijpt om een goed zicht te behouden. De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn: ❒ luchttemperatuur naar de uitstroomopeningen aan bestuurderszijde/passagierszijde voor; ❒ luchtverdeling naar de uitstroomopeningen aan bestuurderszijde/passagierszijde voor; ❒ aanjagersnelheid (traploze regeling van de luchtstroom); ❒ inschakelen van de compressor (voor koeling/ontvochtiging van de lucht);
❒ luchtrecirculatie. Al deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te selecteren en daar de parameters van te wijzigen. Op deze manier worden de functies die handmatig zijn gewijzigd niet langer automatisch door het systeem geregeld. Het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen (bijv. kans op beslaan). De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan de automatische werking, behalve in de gevallen dat het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt. Als handmatig een functie wordt ingesteld, blijven de andere functies echter automatisch geregeld. De luchtopbrengst in het interieur is onafhankelijk van de snelheid van de auto omdat de luchtopbrengst elektronisch geregeld wordt door de aanjager. De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperaturen op de displays van de bestuurder en de passagier voor (behalve als het systeem is uitgeschakeld of in enkele omstandigheden als de compressor is uitgeschakeld).
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
E: drukknop voor uitschakelen airconditioning F: drukknop voor inschakelen functie MAX-DEF (maximale ontdooiing/ontwaseming voorruit en zijruiten voor) G: drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming H: drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan passagierszijde I: drukknop voor instellen luchtverdeling aan passagierszijde L: verhogen/verlagen aanjagersnelheid M: drukknop voor instellen luchtverdeling aan bestuurderszijde N: drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan bestuurderszijde
NOODGEVALLEN
L0C0013m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
AUTO
ONDERHOUD EN ZORG
BEDIENINGSORGANEN A: drukknop voor inschakelen functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) B: drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor C: drukknop voor in-/uitschakelen recirculatie en AQS-functie (indien aanwezig) D: display met informatie over airconditioning
AUTO
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
De volgende parameters en functies kunnen handmatig worden ingesteld en gewijzigd: ❒ luchttemperaturen bestuurderszijde/passagierszijde voor; ❒ aanjagersnelheid (traploze regeling); ❒ luchtverdeling in vijf standen (bestuurder/passagier voor); ❒ inschakelen van de compressor; ❒ voorrang niet gescheiden/gescheiden regeling; ❒ snelle ontwaseming/ontdooiing; ❒ luchtrecirculatie; ❒ achterruitverwarming; ❒ uitschakelen van het systeem.
73
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
74
GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met het indrukken van een van de knoppen AUTO en vervolgens de draaiknoppen te draaien om op het display de gewenste temperaturen in te stellen. Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C. Op deze manier begint het systeem volledig automatisch te werken en wordt de ingestelde temperatuur zo snel mogelijk te bereikt. Het systeem regelt de temperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling in het interieur, de recirculatiefunctie en het inschakelen van de aircocompressor. Tijdens de volledig automatische werking van het systeem, moeten alleen de volgende functies eventueel handmatig worden ingeschakeld: ❒ MONO, om de ingestelde temperatuur en de luchtverdeling aan bestuurders- en passagierszijde voor te synchroniseren; ❒ …, luchtrecirculatie, om de recirculatie altijd in- of uitgeschakeld te houden; ❒ -, voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten voor, de achterruit en de buitenspiegels; ❒ (, voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit en de buitenspiegels.
Tijdens de volledig automatische werking van het systeem kunt u op ieder moment de ingestelde temperaturen, de luchtverdeling en de aanjagersnelheid met de betreffende knoppen wijzigen: het systeem zal automatisch de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan de nieuwe vereisten. Als tijdens de volledige automatische werking (FULL AUTO) de luchtverdeling en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of de inschakeling van de compressor en/of de recirculatie, dan verdwijnt het opschrift FULL. Op deze manier worden de functies niet langer automatisch geregeld maar moeten met de hand worden bediend, totdat u opnieuw de knop AUTO indrukt. De aanjagersnelheid is voor alle zones in het interieur gelijk. Als een of meerdere functies handmatig zijn ingesteld, blijft de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht automatisch door het systeem geregeld, behalve bij uitgeschakelde compressor: in deze situatie kan de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht niet lager zijn dan de buitentemperatuur.
De ingestelde temperaturen worden op het display weergegeven dicht bij de knoppen. Als u knop A (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gesynchroniseerd, waarna u de temperatuur in de twee zones met draaiknop N aan bestuurderszijde kunt regelen. De gescheiden regeling van de temperatuur en de luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u knop H draait of nogmaals op knop A (MONO) drukt als het lampje op de knop brandt.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u de lucht in het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie maakt gebruik van de maximale temperatuur van de motorkoelvloeistof, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager door het systeem worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als de motorkoelvloeistof niet warm genoeg is, schakelt het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid in, om de toevoer van te koude lucht in het interieur te beperken. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur naar rechts wordt gedraaid, voorbij de maximale waarde (32 °C). Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde voor of voor beide zijden (ook door de functie MONO te selecteren).
LAMPJES EN BERICHTEN
Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C.
❒ Functie HI (maximale verwarming):
NOODGEVALLEN
Als u de knoppen naar links of naar rechts draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop N) en rechtsvoor (draaiknop H) van het interieur.
ONDERHOUD EN ZORG
Draaiknoppen voor regeling luchttemperatuur H-N
Als u de knoppen helemaal naar rechts of helemaal naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
BEDIENINGSKNOPPEN
75
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
76
Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de draaiknop voor de temperatuur naar links te draaien en de gewenste temperatuur in te stellen. ❒ Functie LO (maximale koeling): wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur naar links wordt gedraaid, voorbij de minimale waarde (16 °C). Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde voor of voor beide zijden (ook door de functie MONO te selecteren). Deze functie kan worden ingeschakeld als u de lucht in het interieur zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie schakelt de luchtrecirculatie en de aircocompressor in, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de draaiknop voor de temperatuur naar rechts te draaien en de gewenste temperatuur in te stellen.
Knoppen voor de instellingen van de luchtverdeling voor I-M Als u op een van de knoppen drukt, kunt u handmatig voor de linker- en de rechterzijde in het interieur een van de vijf instellingen voor de luchtverdeling kiezen:
▲ Lucht uit de luchtroosters van de voorruit en zijruiten voor voor ontdooiing/ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor.
˙ Lucht uit de uitstroomopeningen in het midden
en aan de zijkant van het dashboard voor een koele luchtstroom op het lichaam en het gezicht bij warm weer.
▼ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter. Met deze luchtverdeling kan zo snel mogelijk de lucht in het interieur worden verwarmd, omdat warme lucht opstijgt. Dit geeft snel een warm gevoel.
˙ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte ▼ (warmere lucht) en de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere lucht). Deze luchtverdeling is zeer bruikbaar in het voor- en najaar bij zonnestraling.
▲ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte ▼ voor en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede
Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet knop AUTO worden ingedrukt. Als de bestuurder kiest voor luchtverdeling naar de voorruit, wordt ook de luchtstroom aan passagierszijde automatisch naar de voorruit geleid. De passagier kan vervolgens een andere luchtverdeling kiezen door de betreffende knoppen in te drukken.
De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met knop B. BELANGRIJK Voor het hervatten van de automatische werking van de aanjager na een handmatige instelling, moet knop AUTO worden ingedrukt.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
De aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte streepjes op het display ❒ Maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht ❒ Minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als een gecombineerde functie is ingesteld, wordt na het indrukken van een knop alleen de belangrijkste functie van de ingedrukte knop geactiveerd. Als daarentegen een knop van een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende lampje dooft).
LAMPJES EN BERICHTEN
Als u op knop p drukt, wordt de aanjagersnelheid verhoogd of verlaagd en daarmee de hoeveelheid lucht die in het interieur wordt gevoerd om de gewenste temperatuur te handhaven.
NOODGEVALLEN
De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven door een brandend lampje op de geselecteerde knoppen.
ONDERHOUD EN ZORG
Knoppen voor het regelen van de aanjagersnelheid L
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
77
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
78
Knoppen AUTO (automatische werking) H-N
Knop MONO (ingestelde temperaturen en luchtverdeling synchroniseren) A
Als u knop AUTO aan bestuurderszijde en/of passagierszijde voor indrukt, regelt het systeem automatisch, in de betreffende zones, de hoeveelheid en de verdeling van de naar het interieur toegevoerde lucht en worden alle voorafgaande handmatige instellingen opgeheven.
Als u knop MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurderszijde en aan passagierszijde voor automatisch gesynchroniseerd, waarna u de temperatuur en de luchtverdeling in de twee zones met de draaiknop aan bestuurderszijde kunt regelen. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk geregeld worden als alleen de bestuurder in de auto zit. De gescheiden regeling van de temperatuur en de luchtverdeling wordt automatisch weer hervat als u draaiknop H of N draait voor het instellen van de temperatuur aan passagierszijde voor of nogmaals op knop MONO drukt als het lampje op de knop brandt.
Dit wordt aangeven door het verschijnen van het opschrift FULL AUTO op het display voor. Als er een of meerdere handmatige instellingen zijn uitgevoerd (luchtrecirculatie, luchtverdeling, aanjagersnelheid of uitschakeling aircocompressor), dooft het opschrift FULL op het display om aan te geven dat het systeem niet langer alle functies automatisch regelt (behalve de temperatuur die altijd automatisch wordt geregeld). BELANGRIJK Als het systeem vanwege handmatige instellingen de gewenste temperatuur in de verschillende zones niet meer kan garanderen en handhaven, knippert de ingestelde temperatuur om aan te geven dat het systeem op een probleem is gestoten; na een minuut dooft het opschrift AUTO. Voor het hervatten van de automatische werking van de aanjager na een handmatige instelling (een of meerdere), moet knop AUTO worden ingedrukt.
Drukknop voor in-/uitschakelen recirculatie en inschakelen AQS (indien aanwezig) C Als de AQS-sensor niet aanwezig is, werkt de recirculatie als volgt: ❒ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); het lampje op knop C en symbool í op het display branden; ❒ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje op de knop en symbool ê op het display gedoofd.
Bij buitentemperaturen onder 5° - 7°C wordt de recirculatie uitgeschakeld (met luchttoevoer van buiten) om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Als de AQS-sensor aanwezig is (Air Quality System) kan naast de hiervoor genoemde werking, de recirculatie automatisch geregeld worden op basis van de kwaliteit van de buitenlucht: ❒ automatische regeling aangegeven met het symbool î op het display of ë afhankelijk van de status.
ATTENTIE
Als de handmatige bediening van de recirculatie is ingesteld, dooft op het display het opschrift FULL en verschijnt AUTO op het pictogram op het display.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen de gewenste omstandigheden (verwarming of koeling van het interieur) sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
ONDERHOUD EN ZORG
Als de recirculatie langdurig is ingeschakeld (langer dan 15 minuten achter elkaar), wordt de recirculatie om veiligheidsredenen automatisch uitgeschakeld, zodat de lucht in het interieur ververst kan worden.
In dit geval blijft het lampje op de recirculatieknop altijd gedoofd, terwijl op het display het symbool î of ë verschijnt, afhankelijk van de status van de recirculatie (ingeschakeld of uitgeschakeld). Bij de automatische werking met AQS wordt de recirculatie ingeschakeld vooral als de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad, in een file en in tunnels. Als bovendien de compressor is ingeschakeld, wordt, als de snelheid van de auto onder 6 km/h komt, de recirculatie uitgeschakeld om te voorkomen dat vervuilde lucht van het uitlaatgas in het interieur dringt. Als de snelheid van de auto boven 10 km/h komt, worden de functies die hiervoor automatisch werden geregeld, weer hervat. Het AQS schakelt automatisch uit bij buitentemperaturen onder 5°C. U kunt de werking echter handmatig instellen door een rollende beweging te maken over de recirculatieknop. Als het AQS onder deze omstandigheden handmatig wordt ingeschakeld, kunnen de ruiten beslaan.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Deze mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld door meerdere keren op de recirculatieknop C te drukken.
79
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
80
Knop voor uitschakeling aircocompressor B Als u op knop ò drukt als het lampje op de knop brandt, wordt de aircocompressor uitgeschakeld en dooft het lampje. Als u nogmaals op de knop drukt als het lampje gedoofd is, wordt de inschakeling van de compressor weer automatisch door het systeem geregeld; dit wordt aangegeven door het gaan branden van het lampje op de knop. Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recirculatie uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen. Ook als het systeem de ingestelde temperatuur kan handhaven, verdwijnt het opschrift FULL van het display. Als het systeem de ingestelde temperatuur echter niet meer kan handhaven, gaat de temperatuur knipperen en dooft ook het opschrift AUTO. BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijk lucht in het interieur in te voeren met een temperatuur die lager is dan de buitentemperatuur; bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden) de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet gedroogd kan worden.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De automatische werking van de aircocompressor wordt automatisch hervat als u opnieuw knop ò of knop AUTO indrukt. Als bij uitgeschakelde compressor de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt als volgt aangegeven: de ingestelde temperatuur knippert enkele seconden op het display en vervolgens dooft het opschrift AUTO. Als de compressor is uitgeschakeld kan de aanjagersnelheid handmatig op nul worden gezet. Als de compressor bij draaiende motor wordt ingeschakeld, kan de aanjagersnelheid niet onder de minimale waarde (één streepje op het display) zakken.
❒ de maximale luchttemperatuur (HI) op beide displays instelt; ❒ een aanjagersnelheid inschakelt op basis van de koelvloeistoftemperatuur, om toevoer van nog te koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten, te beperken; ❒ de luchtstroom naar de luchtroosters voor de voorruit en de zijruiten voor leidt; ❒ de achterruitverwarming inschakelt.
Als u op de knop voor maximale ontwaseming/ontdooiing drukt of op de recirculatieknop of op de knop voor uitschakeling van de compressor of op de knop AUTO, schakelt het systeem de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing uit, en worden de functies die hiervoor waren ingesteld weer geactiveerd.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ de luchtrecirculatie, indien ingeschakeld, uitschakelt;
NOODGEVALLEN
❒ de aircocompressor inschakelt wanneer de klimatologische omstandigheden dit toestaan;
Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld, gaan het lampje op de betreffende knop en het lampje op de knop van de achterruitverwarming branden. Bovendien dooft op het display het opschrift FULL AUTO.
ONDERHOUD EN ZORG
Als u deze knop indrukt, schakelt de klimaatregeling automatisch alle functies in die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z. dat het systeem:
BELANGRIJK De functie voor snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld nadat de koelvloeistoftemperatuur boven 50°C is gekomen (benzine-uitvoeringen) of 35°C (JTD-uitvoeringen).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Knop voor snelle ontwaseming/ontdooiing van de ruiten F
81
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Als u deze knop indrukt, dan worden de achterruiten de spiegelverwarming ingeschakeld. Het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld.
Ook bij uitgeschakeld systeem kan de achterruitverwarming op de normale manier worden in- of uitgeschakeld.
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit, of als opnieuw de knop wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ is de aircocompressor uitgeschakeld;
LAMPJES EN BERICHTEN
Knop voor ontwaseming/ontdooiing achterruit en buitenspiegels G
82
Systeem uitschakelen (OFF) E Het systeem schakelt uit als u op knop E drukt. Op het display verschijnt alleen de indicatie dat de recirculatie is ingeschakeld í. Als het systeem is uitgeschakeld: ❒ zijn alle lampjes gedoofd; ❒ zijn de displays van de ingestelde temperaturen donker; ❒ is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht van buiten binnenkomt;
❒ is de aanjager uitgeschakeld.
De regeleenheid van de klimaatregeling slaat de instellingen van het systeem in het geheugen op voordat het systeem wordt uitgeschakeld. Als u vervolgens op een willekeurige knop drukt (behalve de knop van de achterruitverwarming) worden de functies weer hersteld. Als de functie van de ingedrukte knop niet was ingeschakeld voor de uitschakeling, dan wordt deze functie ook geactiveerd; als deze daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd. Als u de volledig automatische werking van het systeem weer wilt inschakelen, druk dan op knop AUTO. Wasemsensor (indien aanwezig) Op de auto, aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel, is een sensor geplaatst die signaleert wanneer de ruit begint te beslaan en ingrijpt zodat altijd een goed zicht wordt behouden. Het systeem reageert als de vooruit begint te beslaan bij bepaalde weersomstandigheden (bijvoorbeeld lage buitentemperatuur of hoge luchtvochtigheid), zodat een goed zicht wordt behouden.
Als dit niet voldoende is om het beslaan tegen te gaan en de veilige omstandigheden te herstellen, voert het systeem de volgende handelingen uit: ❒ wijzigen van de luchtverdeling voor meer luchttoevoer naar de voorruit; ❒ vergroten van de luchtopbrengst.
BELANGRIJK Als de wasemsensor heeft ingegrepen, betekent dit dat de omstandigheden van de buitentemperatuur en de luchtvochtigheid kritiek zijn voor een goed en veilig zicht. Daarom blijft de compressor ingeschakeld als het systeem weer werkt zoals oorspronkelijk was ingesteld, om te voorkomen dat het fenomeen zich herhaalt.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wasemsensor, moet de voorruit schoon zijn en mogen er geen stickers of andere plaatjes worden geplakt in het gebied van de sensor onder de achteruitkijkspiegel.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
De handelingen van de wasemsensor worden om veiligheidsreden uitgevoerd. De hiervoor vermelde handelingen vinden daarom zowel plaats bij automatische werking als bij handmatige bediening van de airconditioning.
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ uitschakelen van de luchtrecirculatie (luchttoevoer van buiten).
Als de sensor aan de regeleenheid van de klimaatregeling doorgeeft dat de omstandigheden van normaal zicht weer zijn hersteld, werkt het systeem weer zoals voor het ingrijpen van de sensor.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ inschakelen van de compressor (symbool ò op het display en knop B brandt);
Als u tijdens het ingrijpen van de sensor handmatig het systeem bedient, wordt de sensor uitgeschakeld totdat opnieuw op knop AUTO wordt gedrukt of de motor opnieuw wordt gestart.
NOODGEVALLEN
Als de sensor signaleert dat de ruit begint te beslaan, voert het systeem de volgende handelingen uit:
83
DASHBOARD EN BEDIENING
BUITENVERLICHTING Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
VERLICHTING UITGESCHAKELD Draaiknop in stand å. L0C0062m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
BUITENVERLICHTING Draaiknop in stand 6.
L0C0061m
DIMLICHT
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
Draaiknop in stand 2.
L0C0063m
84
1
1
6
VEILIGHEID
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0101m
GROOTLICHTSIGNAAL
NOODGEVALLEN
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop.
L0C0064m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
RICHTINGAANWIJZERS Zet de hendel in de vergrendelde stand: ❒ omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers; ❒ omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje F of D knipperen. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
1
ONDERHOUD EN ZORG
Trek de hendel naar het stuurwiel, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand).
DASHBOARD EN BEDIENING
GROOTLICHT
L0C0065m
85
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Als u kort richting wilt aangeven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
86
“FOLLOW ME HOME” Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde tijd worden verlicht. L0C0064m
Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
DASHBOARD EN BEDIENING
SCHEMERSENSOR (automatisch koplampen) (indien aanwezig)
L0C0185m
LAMPJES EN BERICHTEN
Inschakelen A : op deze manier gaan, afhankelijk Draai de draaiknop in stand 2 van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden.
Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt het dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting. De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0055m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Uitschakelen
NOODGEVALLEN
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal worden gegeven. Als de schemersensor is ingeschakeld, verschijnt op het display de ingestelde gevoeligheid van de sensor. Tijdens de weergave kan de gevoeligheid worden gewijzigd met de toetsen + en –.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het “Instelmenu” op het display (zie “Multifunctioneel display” of “Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk).
87
DASHBOARD EN BEDIENING
RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS
VEILIGHEID
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:
STARTEN EN WEGRIJDEN
B: wissen met interval.
LAMPJES EN BERICHTEN
, = kort interval
NOODGEVALLEN
A: ruitenwissers uitgeschakeld.
—— = kort interval
Draai als de hendel in stand B staat, de draaiknop op F, waarna u uit vier intervalstanden kunt kiezen: — = lang interval —- = gemiddeld interval C: langzaam continu wissen;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0066m
88
D: snel continu wissen; E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand E werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand A en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te hard moeten werken, de beveiliging in en zorgt ervoor, dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, dient u zich tot de Lancia-dealer te wenden.
DASHBOARD EN BEDIENING
“Intelligente wis-/wasregeling” Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in.
Inschakelen Plaats de rechter hendel een stand naar beneden. Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag. BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon. Als u de draaiknop F draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt. Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
LAMPJES EN BERICHTEN
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.
L0C0067m
NOODGEVALLEN
De regensensor A bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
ONDERHOUD EN ZORG
REGENSENSOR (indien aanwezig)
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
De ruitenwissers maken nog 4 slagen nadat u de hendel loslaat.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt, dan worden in één beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld.
89
DASHBOARD EN BEDIENING
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking.
VEILIGHEID
Uitschakelen Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand B is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna in stand B.
LAMPJES EN BERICHTEN
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten minste een wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit. De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
NOODGEVALLEN
❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil, enz.); ❒ waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers; ❒ verschil tussen dag en nacht.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0066m
90
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER De achterruitwisser en -sproeier werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in de voorbumper van de auto gemonteerd en treden in werking als u, bij ingeschakeld dimlicht en/of grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
LAMPJES EN BERICHTEN
KOPLAMPSPROEIERS (indien aanwezig)
L0C0068m
NOODGEVALLEN
ruitwisser in de intervalstand.
ONDERHOUD EN ZORG
Als u draaiknop A van stand å in stand ' zet, dan werkt de achter-
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
De werking stopt als de hendel wordt losgelaten.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als u de hendel naar het dashboard drukt (vergrendelde stand) wordt de ruitensproeier ingeschakeld en gaat de ruitenwisser continu werken.
91
DASHBOARD EN BEDIENING
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar) (indien aanwezig)
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge trajecten (bijv. autosnelwegen) met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
92
L0C0069m
SYSTEEM INSCHAKELEN Draai draaiknop A in stand ON. Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü en verschijnt er een bericht op het instrumentenpaneel.
❒ plaats de hendel ten minste 3 seconden omhoog in stand (+) en laat vervolgens de hendel los: de snelheid van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal kan nu worden losgelaten. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen: ❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid; ❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e versnelling); ❒ druk op de knop RES B.
of ❒ plaats de hendel omhoog (+). Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ zet draaiknop A in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
LAMPJES EN BERICHTEN
Dit kan op twee manieren:
NOODGEVALLEN
Ga als volgt te werk:
ONDERHOUD EN ZORG
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
SNELHEID OPSLAAN
93
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Dit kan op twee manieren: ❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
Zet schakelaar A in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt bovendien automatisch uitgeschakeld in een van de volgende gevallen:
of
❒ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;
❒ plaats de hendel omlaag (–) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen.
❒ bij inschakelen van het ESP (indien aanwezig);
Telkens als de hendel wordt bediend, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
94
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop A in stand OFF worden gezet .Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Lancia-dealer controleren.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING
INTERIEURVERLICHTING Zonneklepverlichting
Als het portier geopend blijft, schakelt het plafondlampje na ongeveer 3 minuten uit. De plafondverlichting in het midden kan ook worden in-/uitgeschakeld door op knop B te drukken. Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk. Na het inschakelen door het indrukken van knop B, blijft, als de contactsleutel in stand STOP staat of uit het contactslot is genomen, de verlichting nog 15 minuten ingeschakeld. Hierna dooft de verlichting automatisch.
LAMPJES EN BERICHTEN
Het lampje gaat automatisch branden als u een van de portieren opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten na ongeveer 10 seconden.
NOODGEVALLEN
Plafondverlichting in het midden
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0015m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen, blijft de verlichting nog ongeveer 15 minuten ingeschakeld.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Druk op knop A voor het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting aan bestuurderszijde en druk op knop C voor het in-/uitschakelen van de zonneklepverlichting aan passagierszijde.
95
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSORGANEN
AUTO
TY
AUTO
ASR OFF
L0C0070m
Uitschakelen: druk nogmaals op de schakelaar. MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) AUTO
Inschakelen: druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 5 branden.
NOODGEVALLEN
Uitschakelen: druk nogmaals op de knop.
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
96
Inschakelen: druk op schakelaar A, onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥ branden.
MODE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
L0C0071m
ATTENTIE
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
AUTO
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 4 branden.
VEILIGHEID
Uitschakelen: druk nogmaals op de knop.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0071m
STARTEN EN WEGRIJDEN
Inschakelen: druk bij ingeschakeld dimlicht op knop 4.
DASHBOARD EN BEDIENING
MISTACHTERLICHT
Inschakelen: houd knop A, op de middenconsole bij de handrem, ingedrukt als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
L0C0072m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als u bij ingeschakelde parkeerverlichting de linker hendel omhoog (stand 1) of omlaag (stand 2) plaatst, gaat respectievelijk alleen de parkeerverlichting rechts of links branden en dooft het controlelampje op het instrumentenpaneel.
ONDERHOUD EN ZORG
PARKEERVERLICHTING
Als u de linker hendel weer in de middelste stand zet, gaat de buitenverlichting branden en gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel opnieuw branden. L0C0065m
97
DASHBOARD EN BEDIENING
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard naast de portierstijl aan passagierszijde. Om de schakelaar te bereiken, moet u de bekleding verplaatsen. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
L0C0046m
Als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld, brandt lampje è op het instrumentenpaneel en verschijnt tegelijk een bericht op het multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
LAMPJES EN BERICHTEN
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop A om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
98
ATTENTIE
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
DASHBOARD EN BEDIENING
INTERIEURUITRUSTING
BEKER/BLIKJESHOUDERS Deze bevinden zich op de tunnelconsole.
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0016m
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
L0C0073m
ONDERHOUD EN ZORG
AANSTEKER (indien aanwezig) De aansteker is in de tunnelconsole geplaatst, naast de handrem. Druk voor het inschakelen van de aansteker op de betreffende knop, als de contactsleutel in stand MAR staat. Na ongeveer 15 seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
NOODGEVALLEN
STEKKERDOOS (12V) De stekkerdoos bevindt op de tunnelconsole en werkt alleen met de contactsleutel in stand MAR. Als een rokerskit is aangevraagd, wordt de stekkerdoos vervangen door een aansteker.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
PASJES/KAARTHOUDER Op de tunnelconsole bevinden zich openingen om telefoonkaarten, pasjes/credit-cards of tolkaarten in op te bergen.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARDKASTJE Trek om het kastje te openen aan de handgreep, zoals aangegeven door de pijl.
99
DASHBOARD EN BEDIENING
ASBAK (indien aanwezig)
VEILIGHEID
De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouders geplaatst worden op de tunnelconsole.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.
100
ZONNEKLEPPEN L0C0017m
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Op de achterzijde van de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde bevindt zich een spiegeltje. Om het spiegeltje aan bestuurderszijde te gebruiken, moet het schuifklepje A worden geopend.
DASHBOARD EN BEDIENING
OPENDAK (indien aanwezig)
Als het dak in geheel opende stand staat en u drukt langer dan 2 seconden op knop B, dan komt het ruitpaneel voor automatisch in “kantelstand”. Druk nogmaals langer dan 2 seconden op knop B om het paneel geheel te sluiten. Na het eerste commando voor het sluiten, kan het paneel in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op knop B te drukken. Openen/sluiten met de hand Als u korter dan 2 seconden op knop A of B drukt, opent/sluit het paneel zolang de knop wordt ingedrukt. De beweging stopt als u de knop loslaat. Op deze manier kunt u het dak in een tussenliggende stand zetten.
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
Automatisch sluiten
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0176m
Als u knop A langer dan 2 seconden indrukt, opent het ruitpaneel voor automatisch in “kantelstand”. Druk nogmaals langer dan 2 seconden op knop A om het paneel geheel te openen. Na het eerste commando voor het openen, kan het paneel in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op knop A te drukken.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Automatisch openen
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen, een vast paneel en een beweegbaar paneel. Het opendak is voorzien van een zonnescherm dat met de hand in twee standen kan worden gezet (geopend/gesloten). Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in stand MAR staat. Met de knoppen A en B, op de plafondverlichting in het midden, kunt u het dak openen/sluiten.
101
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENING IN NOODGEVALLEN Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
VEILIGHEID
❒ neem de zeskantige sleutel A uit het dashboardkastje ❒ verwijder de beschermdop aan de binnenzijde van het dak, naast het zonnescherm
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel: – rechtsom om het opendak te openen – linksom om het dak te sluiten
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0186m
102
Bedien het opendak niet als er allesdragers gemonteerd zijn.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
ATTENTIE
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden. Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
DASHBOARD EN BEDIENING
PORTIEREN
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen. Na de 2 minuten is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.
LAMPJES EN BERICHTEN
Druk bij gesloten portieren op knop A of B, op de tunnelconsole bij de handrem, om de portieren respectievelijk te ver-/ontgrendelen.
L0C0018m
NOODGEVALLEN
Van binnenuit
ONDERHOUD EN ZORG
Steek bij gesloten portieren de sleutel in het slot van het voorportier of druk op knopje Á op de afstandsbediening.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Van buitenaf
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
103
DASHBOARD EN BEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Bij enkele uitvoeringen is de ruitbediening voorzien van een anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend.
L0C0020m
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga voor het herstellen van de juiste werking van het systeem als volgt te werk: ❒ open de ruiten; of
NOODGEVALLEN
❒ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR. Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer normaal; als er wel een storing wordt gevonden, zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
104
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1 minuut vijf keer wordt ingeschakeld, dan voert het systeem automatisch de “recovery” uit (zelfbescherming). De ruit gaat telkens een klein stukje omhoog totdat de ruit geheel gesloten is.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten worden bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
ATTENTIE
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen die voor de veiligheid van de inzittenden bedoeld zijn. Als van buitenaf geprobeerd wordt de auto binnen te dringen, kan de anti-letselfunctie niet worden geactiveerd.
DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSORGANEN
B: openen/sluiten zijruit rechtsvoor. Als u bij enkele uitvoeringen de schakelaar A langer dan een halve seconde ingedrukt houdt, wordt de ruit automatisch geopend/gesloten. De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is of als u nogmaals op de schakelaar drukt.
L0C0019m
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtste inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Op de armsteun van het portier aan de passagierszijde is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
LAMPJES EN BERICHTEN
A: openen/sluiten zijruit linksvoor;
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Op de armsteun van het portier aan bestuurderszijde zijn twee bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
105
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn. L0C0082m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden met behulp van een elektrische ontgrendelhendel boven de kentekenplaathouder.
NOODGEVALLEN
ACHTERKLEP OPENEN MET DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
ONDERHOUD EN ZORG
Druk op de knop R, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als de achterklep weer wordt vergrendeld, worden alle functies weer hersteld.
L0C0049m
106
Op het display van het instrumentenpaneel (zie de paragraaf “Multifunctioneel display” in dit hoofdstuk) kan de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” worden geselecteerd: op deze manier wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren ontgrendeld.
ATTENTIE
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagage goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen kunnen ze de passagiers verwonden.
ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler, enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid “Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” is ingeschakeld, moet voordat u de achterklep sluit, gecontroleerd worden of u in het bezit bent van de contactsleutel omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt.
DASHBOARD EN BEDIENING
Laat de achterklep zakken door op de klep te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.
VEILIGHEID
ACHTERKLEP SLUITEN
107
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of een storing in het elektrische systeem), moet als volgt te werk worden gegaan: – verwijder de hoofdsteunen achter; – klap de zittingen van de achterstoelen omhoog; B L0C0103m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN A
Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten, ga dan als volgt te werk:
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
– voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit de bagageruimte eerst dop A verwijderen en vervolgens hendeltje B bedienen. HOEDENPLANK VERWIJDEREN
❒ haak de twee trekkoordjes A (één per zijde) los uit de bevestigingspennen B; L0C0103m
❒ trek de hoedenplank naar buiten door de pennen C uit de zittingen te verwijderen. .
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
108
– klap de rugleuningen neer;
L0C0104m
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE VERGROTEN (uitvoeringen met ondeelbare achterbank)
Trek hendel A omhoog (vanuit het interieur) of trek aan de lip in het midden van de bagageruimte en plaats de stoel naar voren. Geheel neerklappen L0C0028m
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Trek hendel A omhoog of trek aan de lip in het midden van de bagageruimte en zet de stoel in de gewenste stand (bijv. helemaal naar voren voor een maximale vergroting van de bagageruimte). ❒ Til de zitting aan de voorzijde omhoog (zoals afgebeeld) en klap de zitting naar voren.
NOODGEVALLEN
❒ Trek hendel B omhoog of trek gelijktijdig aan de lippen aan de zijkant C van de bagageruimte om de rugleuning te ontgrendelen. ❒ Klap de rugleuning iets naar voren en verwijder de hoofdsteunen van de achterbank (indien aanwezig). ❒ Klap de rugleuning neer.
L0C0076m
Achterbank in normale stand zetten
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Voer de beschreven handelingen in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gordels in de sluitingen aan de zijkant zitten (zoals afgebeeld) voordat u de zitting terugklapt, zodat ze altijd bereikbaar zijn.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Verwijder de hoedenplank zoals hiervoor beschreven.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Gedeeltelijk neerklappen
L0C0184m
109
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE VERGROTEN (uitvoeringen met deelbare achterbank)
Trek hendel A omhoog (vanuit het interieur) of trek aan de lip in het midden van de bagageruimte en plaatst de stoel naar voren. Geheel neerklappen L0C0056m
L0C0074m
❒ Trek hendel B of C omhoog of trek aan de lippen aan de zijkant D of E in de bagageruimte om het deel van de rugleuning dat u wilt neerklappen, te ontgrendelen; beide delen als u de rugleuning geheel wilt neerklappen. ❒ Klap de rugleuning iets naar voren en verwijder de hoofdsteunen van de achterbank (indien aanwezig).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ Til de zitting aan de voorzijde omhoog (zoals afgebeeld), bij het deel dat u wilt neerklappen en klap de zitting naar voren; klap beide zittingen naar voren als u de rugleuning geheel wilt neerklappen.
❒ Klap de rugleuning geheel of gedeeltelijk neer. Achterbank in normale stand zetten Voer de beschreven handelingen in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gordels in de sluitingen aan de zijkant zitten (zoals afgebeeld) voordat u de zitting terugklapt, zodat ze altijd bereikbaar zijn. L0C0184m
110
❒ Verwijder de hoedenplank zoals hiervoor is beschreven. ❒ Trek hendel A omhoog of trek aan de lip in het midden van de bagageruimte en zet de stoel in de gewenste stand (bijv. helemaal naar voren voor een maximale vergroting van de bagageruimte).
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Gedeeltelijk neerklappen
DASHBOARD EN BEDIENING
MOTORKAP OPENEN ❒ trek hendel A in de richting van de pijl; ❒ plaats hendeltje B naar links zoals aangegeven door de pijl; L0C0021m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0022m
ONDERHOUD EN ZORG
❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem D, steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting E op de motorkap.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Ga als volgt te werk:
L0C0081m
111
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Ga als volgt te werk: ❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang C uit zitting E en plaats de steunstang terug in de klem; ❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
SLUITEN
112
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.
ATTENTIE
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
DASHBOARD EN BEDIENING
ALLESDRAGERS
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Wij raden het gebruik aan van allesdragers uit het Lancia Lineaccesori-programma. U dient zich strikt aan de aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd. BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
LAMPJES EN BERICHTEN
KOPLAMPEN AUTO
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Bedien het opendak niet als er allesdragers gemonteerd zijn.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0077m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Lancia-dealer.
113
DASHBOARD EN BEDIENING
KOPLAMPVERSTELLING
Koplampen afstellen L0C0078m
L0C0178m
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar rechts wordt gereden naar een land waar links wordt gereden.
L0C0179m
114
De koplampen kunnen worden afgesteld met de knoppen en Ò op het instrumentenpaneel. Op het display wordt de stand aangegeven. Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt.
De koplampen zijn aangepast aan de eisen van het land waaraan de nieuwe auto is geleverd. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt volgens de aanwijzingen/afmetingen die in de afbeelding zijn aangegeven; gebruik hiervoor een ondoorzichtige sticker.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.
STORINGSMELDINGEN Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval werkt het remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
ATTENTIE grip.
Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek. Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
NOODGEVALLEN
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
ONDERHOUD EN ZORG
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ABS
115
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
BRAKE ASSIST (remregeling bij noodstops) (indien aanwezig) Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld, herkent noodstops (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt) en verhoogt de druk in het remcircuit aanzienlijk. Het Brake Assist wordt, bij uitvoeringen die zijn uitgerust met ESP, uitgeschakeld bij een storing in het ESP (lampje á brandt en er verschijnt een bericht op het display).
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Storing in EBD
116
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
Als het waarschuwingslampje x gaat branden (op het display verschijnt tegelijk een mededeling), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als er een storing is in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
De prestaties van het ESP mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als het systeem geactiveerd wordt, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
STORINGSMELDINGEN
VEILIGHEID
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
LAMPJES EN BERICHTEN
ESP (Electronic Stability Program) (indien aanwezig)
117
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
118
HILL HOLDER-SYSTEEM (indien aanwezig)
Storingsmeldingen
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling.
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje * op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Het systeem schakelt automatisch in als de auto stilstaat op een helling met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de eerste versnelling (bij een helling omhoog) of de achteruit (bij een helling omlaag) is ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke koppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal 2 seconden), waardoor u makkelijker kunt wegrijden.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
Als na deze 2 seconden niet is weggereden, schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als eventueel met het reservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het reservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
❒ als slechts één aangedreven wiel dreigt door te slippen, zorgt het ASR-systeem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd.
❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR het motorvermogen;
❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de conditie van het wegdek;
NOODGEVALLEN
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden twee verschillende controlesystemen ingeschakeld:
❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
ONDERHOUD EN ZORG
Het ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen.
Het ASR is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ASR (Antislip Regulation) (indien aanwezig)
119
Het ASR schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Het in-/uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM AUTO
STARTEN EN WEGRIJDEN
Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door schakelaar A in het midden op het dashboard in te drukken. L0C0079m
Als het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op de schakelaar.
LAMPJES EN BERICHTEN
Als het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
120
ATTENTIE
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR uitgeschakeld, gaat het lampje V op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
ATTENTIE
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als er een storing is in het ASR-systeem, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat lampje á op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u zo snel mogelijk tot de Lanciadealer.
VEILIGHEID
STORINGSMELDINGEN
121
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Met het EOBD (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”), dat de betreffende componenten defect zijn. Het doel is:
❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Lancia-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
❒ de werking van het systeem controleren; ❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
EOBD-SYSTEEM (benzine-uitvoeringen)
122
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (op het display verschijnt tegelijk een mededeling), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Het systeem bestaat uit: ❒ 2 tweeter luidsprekers met elk een piekvermogen van 30W; ❒ 2 mid-woofer luidsprekers voor, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W; ❒ 2 full-range luidsprekers achter, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 30W.
TECHNISCHE GEGEVENS Het systeem bestaat uit: ❒ Breedbandluidsprekers met een diameter van 165 mm met coaxiaal tweeter van 50 mm, ingebouwd in de voorportieren. ❒ Mid-woofer luidsprekers met een diameter van 150 mm, ingebouwd in de panelen achter, voor een optimale weergave bij gemiddeld lage frequenties.
BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM (indien aanwezig)
❒ Een box subwoofer type Bass-reflex, ingebouwd in de bagageruimte, met een woofer luidspreker met een diameter van 130 mm en dubbele spoel.
Het BOSE hifi-audiosysteem is speciaal ontwikkeld om de beste akoestische prestaties te leveren en een muziekconcert zo levensecht mogelijk te laten klinken op iedere plaats in het interieur.
❒ Een versterker met uitgangsvermogen uit 6 onafhankelijke kanalen, op de carrosserie geplaatst achter de box Sub-Woofer, voor het besturen van alle luidsprekers in de auto.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
TECHNISCHE GEGEVENS
De componenten van het systeem zijn onder licentie gefabriceerd en ontwikkeld met de meest geavanceerde technologie. De bediening van de autoradio is echter eenvoudig zodat ook minder ervaren mensen het systeem op de beste manier kunnen gebruiken.
NOODGEVALLEN
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met CD-speler/CD/MP3-speler (indien aanwezig) het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
ONDERHOUD EN ZORG
Als de auto niet is uitgerust met de inbouwvoorbereiding autoradio, beschikt u op het dashboard en in de portieren over een aantal opbergvakken, dat de functionaliteit van het interieur vergroot.
Een van de belangrijkste kenmerken van het systeem is de kristalheldere weergave van de hoge tonen en de volle en rijke bassen, waardoor de functie loudness onder andere overbodig is geworden. Bovendien worden de klanken in het gehele interieur weergegeven, waardoor de inzittenden het gevoel van ruimtelijkheid krijgen zoals bij het beluisteren van levende muziek.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
AUTORADIO (indien aanwezig)
123
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd. BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
EXTRA ACCESSOIRES
124
ATTENTIE
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling. Zorg dat niets (vloermatten, enz.) de slag van de pedalen kan beperken.
DASHBOARD EN BEDIENING
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd; deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
NOODGEVALLEN
De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het opschrift CITY op het display.
ONDERHOUD EN ZORG
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop CITY op het middelste deel van het dashboard.
L0C0080m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)
VEILIGHEID
De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden.
125
DASHBOARD EN BEDIENING
Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden van het lampje g op het instrumentenpaneel (op het display verschijnt een bericht) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten“). Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto vervolgens weer gebruikt wordt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
STORINGSMELDINGEN
126
ATTENTIE
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
DASHBOARD EN BEDIENING
PARKEERSENSOR (indien aanwezig)
Signalering Meetbereik in het midden 120 cm Meetbereik aan de zijkant 60 cm Als de sensor meerdere obstakels signaleert, wordt de kortste afstand weergegeven.
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, treedt automatisch een repeterend geluidssignaal in werking. Het geluidssignaal: ❒ neemt toe (de frequentie) als de afstand tot het obstakel kleiner wordt; ❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt; ❒ blijft constant als de afstand tussen de auto en het obstakel onveranderd blijft.
L0C0023m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ACTIVERING De sensor wordt automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe.
VEILIGHEID
Deze bevindt zich in de achterbumper van de auto en attendeert de bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto.
127
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
128
STORINGSMELDINGEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als bij het inschakelen van de achteruit, een storing in de parkeersensor wordt gevonden, dan klinkt er gedurende 3 seconden een akoestisch signaal.
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensor bevinden.
WERKING MET AANHANGER De werking van de sensor wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensor wordt automatisch weer ingeschakeld als u de kabelstekker losmaakt.
❒ Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. ❒ De signalen die door de sensor gestuurd worden, kunnen veranderd zijn door beschadiging van de sensor zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensor of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensor zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensor moet worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moet de sensor kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (let vooral op kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Tank met de LANCIA Ypsilon nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de bergen/lage buitentemperaturen).
VEILIGHEID
Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 R.O.N. zijn.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
LAMPJES EN BERICHTEN
BENZINEMOTOREN
JTD-MOTOREN
NOODGEVALLEN
TANKEN MET DE LANCIA YPSILON
129
DASHBOARD EN BEDIENING
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK De tankdop A is voorzien van een koord B dat aan klepje C vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
VEILIGHEID
Open eerst het klepje en draai vervolgens de tankdop A los.
STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0024m
130
ATTENTIE
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
❒ lambdasonde; ❒ benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❒ oxidatiekatalysator;
ATTENTIE
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).
VEILIGHEID
❒ driewegkatalysator (katalysator);
STARTEN EN WEGRIJDEN
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
LAMPJES EN BERICHTEN
BESCHERMING VAN HET MILIEU
131
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
132
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS ..................................... GORDELSPANNERS............................................. KINDEREN VEILIG VERVOEREN ...................... MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE ..................................... AIRBAGS VOOR.................................................... ZIJ-AIRBAGS (SIDEBAGS - HEADBAGS) ............
133 136 139 146 149 152
ATTENTIE
Druk niet op knop C tijdens het rijden.
VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
L0C0038m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Maak de gordel vast door gesp A in sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit. Druk op knop C om de gordel los te maken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. De zitplaatsen achter aan de zijkant zijn voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Als optional (alleen bij uitvoeringen met 5 zitplaatsen) kan de middelste zitplaats achter worden uitgerust met een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat. BELANGRIJK Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
DASHBOARD EN BEDIENING
VEILIGHEIDSGORDELS
133
DASHBOARD EN BEDIENING
Driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat (voor bepaalde uitvoeringen/markten) De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.
VEILIGHEID
Voor het gebruik van de veiligheidsgordel moet u de gespen uit de rolautomaat halen en de gordel voorzichtig en rustig uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait. Druk vervolgens gesp G in sluiting L die voorzien is van een zwarte knop M.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Om de gordel om te leggen, moet de gordel nog iets verder worden uitgetrokken en gesp I in sluiting N worden gestoken.
LAMPJES EN BERICHTEN
Druk op knop O om de gordel los te maken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.
NOODGEVALLEN
L0C0189m
Vergroten van de bagageruimte: haak de sluiting met de zwarte knop M los en begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait; plaats gesp G in opbergvak H in de rolautomaat.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Als de zitplaatsen weer in de normale stand staan, moet de gordel weer gebruiksklaar zijn (zoals hiervoor beschreven).
134
ATTENTIE
Druk niet op knop C tijdens het rijden.
ATTENTIE
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
DASHBOARD EN BEDIENING
HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt, zoals is aangegeven in de afbeelding. L0C0096m
ATTENTIE
De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Laat de knop los en duw de beugel naar beneden, zodat de beugel vergrendelt, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0039m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Druk om de hoogte in te stellen op knop A en schuif de beugel B omhoog of omlaag.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Pas de hoogte van de geleidebeugel van de veiligheidsgordels altijd aan het postuur van de inzittende aan.
135
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de LANCIA Ypsilon voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
GORDELSPANNERS
136
ATTENTIE
De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden om de spanner te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze periode moet de gordelspanner door de Lancia-dealer worden vervangen.
Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting optreden (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets aan de gordelspanners moet gebeuren, dient u zich tot een Lancia-dealer te wenden.
DASHBOARD EN BEDIENING
TREKKRACHTBEGRENZERS
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0041m
NOODGEVALLEN
Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (zoals in de afbeelding is aangegeven).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0039m
ONDERHOUD EN ZORG
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
L0C0040m
137
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
ATTENTIE
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ATTENTIE
138
ATTENTIE
ATTENTIE
De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer.
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is.
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. ❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
Groep 0
- gewicht tot aan 10 kg
Groep 0+
- gewicht tot aan 13 kg
Groep 1
- gewicht 9-18 kg
Groep 2
- gewicht 15-25 kg
Groep 3
- gewicht 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep; knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen; gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen en vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten.
Dit geldt met name voor kinderen.
NOODGEVALLEN
❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd; vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen.
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt.
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
139
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Lancia-modellen.
140
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes moeten dus niet op de zitplaats voor gemonteerd worden bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Indien noodzakelijk kunnen kinderen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden) (zie “Airbag voor aan passagierszijde” in de paragraaf “Airbags voor en zij-airbags”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
DASHBOARD EN BEDIENING
GROEP 0 en 0+
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf.
ATTENTIE
De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0042m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
141
DASHBOARD EN BEDIENING
GROEP 1
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.
L0C0043m
LAMPJES EN BERICHTEN
GROEP 2
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.
142
L0C0044m
ATTENTIE
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies. De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
DASHBOARD EN BEDIENING
GROEP 3
In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
ATTENTIE
De afbeelding dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het wiegje volgens de instructies die de fabrikant verplicht is bij te leveren.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0045m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
143
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
144
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES De LANCIA Ypsilon voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EUrichtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel: ZITPLAATS Groep
Gewicht
Passagier voor
Passagier achter aan de zijkant
Passagier in het midden (indien aanwezig)
Groep 0, 0+
tot aan 13 kg
U
U
*
Groep 1
9-18 kg
U
U
*
Groep 2
15-25 kg
U
U
*
Groep 3
22-36 kg
U
U
*
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”. * Op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
ATTENTIE
❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt.
NOODGEVALLEN
strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. ❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
ONDERHOUD EN ZORG
instrumentenpaneel moet continu branden. ❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven: ❒ Plaats het kinderzitje bij voorkeur op de achterbank omdat deze plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. ❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende gele lampje F op het
145
DASHBOARD EN BEDIENING
INBOUWVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”KINDERZITJES (indien aanwezig)
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De LANCIA Ypsilon is voorbereid voor de montage van Isofixkinderzitjes, een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. De Isofixkinderzitjes zijn er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0166m
NOODGEVALLEN
Om de gordel vast te kunnen maken moet de rugleuning, vanuit de verticale stand gerekend, in de derde stand staan. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts.
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
146
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels A worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de zitplaatsen achter. Plaats vervolgens de bovenste riem (deze bevindt zich in het bovenste vakje van de stoel) in de daarvoor bestemde sluiting B. Deze bevindt zich op rugleuning van de zitplaats achter.
L0C0187m
ATTENTIE
In het Lancia Lineaccessori-programma is het Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen. Dit is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03voorschriften en geschikt voor kinderen met een gewicht tot 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting van de auto moet worden geplaatst, en voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groepen 0, 0+ en 1). Wij raden u dit kinderzitje aan omdat het speciaal voor de LANCIA Ypsilon is ontworpen.
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
DASHBOARD EN BEDIENING
MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Groep 0 en 0+
VEILIGHEID
Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels D van het zitje beschermd worden.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd. Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingetrokken) staat; ❒ zoek de bevestigingsbeugels A en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken C in de beugels;
L0C0167m
ONDERHOUD EN ZORG
Als het Isofix-kinderzitje tegen de rijrichting in wordt geplaatst, moet de passagiersstoel voor volledig naar achteren worden geschoven, zodat de rugleuning van de stoel en het kinderzitje elkaar raken.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
NOODGEVALLEN
❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
147
DASHBOARD EN BEDIENING
Groep 1 Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
VEILIGHEID
❒ controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingetrokken) staat; ❒ zoek de bevestigingsbeugels A en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken C in de beugels;
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de daarvoor bestemde sluiting D op de rugleuning van de zitplaats achter worden bevestigd;
NOODGEVALLEN
❒ controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0168m
L0C0188m
148
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
ATTENTIE
❒ bij frontale botsingen met een ander deel van de auto dan het front tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail of in een sneeuwhoop enz. komt); ❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail) omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Plak geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbag aan passagierszijde of de bekleding van de headbags aan de zijkant. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan passagierszijde omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
De airbags voor worden in de volgende gevallen niet ingeschakeld:
LAMPJES EN BERICHTEN
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt.
NOODGEVALLEN
De airbags voor (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
ONDERHOUD EN ZORG
De auto is uitgerust met airbags voor aan bestuurders- en aan passagierszijde, met headbags (voor bescherming van het hoofd) en als optional met zij-airbags voor (sidebags);
De airbag voor (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
AIRBAGS VOOR
149
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRBAG VOOR AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bij een zijdelingse aanrijding worden de inzittenden op hun plaats gehouden en bij zeer zware botsingen wordt voorkomen dat ze naar voren schieten. L0C0083m
LAMPJES EN BERICHTEN
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. De airbags voor aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
150
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier. L0C0084m
ATTENTIE
ZEER GEVAARLIJK Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Indien het noodzakelijk is het kinderzitje op de passagiersstoel voor te monteren, moet de airbag aan passagierszijde altijd worden uitgeschakeld. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer worden vervoerd.
DASHBOARD EN BEDIENING
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN
❒ airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): lampje Fop het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. ❒ airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is
mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen.
Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag.
LAMPJES EN BERICHTEN
De sleutelschakelaar heeft twee standen:
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen.
L0C0085m
ONDERHOUD EN ZORG
De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
151
DASHBOARD EN BEDIENING
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags (indien aanwezig) - Headbags)
VEILIGHEID
SIDEBAGS
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Deze sidebags zijn kussens die zich snel opblazen en bevinden zich in de rugleuning van de voorstoelen. Ze hebben tot doel de borstkast van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0086m
152
DASHBOARD EN BEDIENING
HEADBAGS
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK De airbags voor en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
F0C0087m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
VEILIGHEID
De headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant en is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
153
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om de geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren.
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje ¬
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Lancia-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gebracht worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
gaat branden of het lampje F gaat knipperen (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen. De airbag heeft een geldigheid van 10 jaar. Laat na het verstrijken van deze termijn het systeem door de Lancia-dealer vervangen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.
154
ATTENTIE
ATTENTIE
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door een Lanciadealer worden uitgevoerd.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Leun nooit met het hoofd, de armen en de ellebogen uit het raam.
veroorzaken. Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
ATTENTIE
ATTENTIE controleren.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door de Lancia-dealer
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Ook bij een stilstaande auto mogen dus absoluut geen kinderen op de voorstoel zitten. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel
STARTEN EN WEGRIJDEN
ATTENTIE
LAMPJES EN BERICHTEN
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik met sidebags.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje û branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ALGEMENE OPMERKINGEN
155
ATTENTIE
De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
ATTENTIE
156
ATTENTIE
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
158 161 163 164 166 169 170 171
ONDERHOUD EN ZORG
MOTOR STARTEN .............................................. PARKEREN .......................................................... GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK .......... BRANDSTOFBESPARING .................................... TREKKEN VAN AANHANGERS ......................... WINTERBANDEN ................................................ SNEEUWKETTINGEN ......................................... AUTO LANGERE TIJD STALLEN ......................
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
STARTEN EN WEGRIJDEN
157
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen “Lancia CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de LANCIA Ypsilon dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
158
BENZINEMOTOR STARTEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; ❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
MOTOR STARTEN
Het verdient aanbeveling om gedurende de eerste kilometers niet de maximale prestaties van uw auto te eisen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtig remmen, enz.). Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m en Y branden; ❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn; hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Lancia-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat branden na het starten of tijdens een langdurige startpoging, duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ trek de handrem aan;
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga als volgt te werk:
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
NOODGEVALLEN
JTD-MOTOR STARTEN
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.
❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Lancia-dealer.
159
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Ga als volgt te werk: ❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; ❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
NOODSTART
ONDERHOUD EN ZORG
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande benzine in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
NOODGEVALLEN
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en JTD)
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
160
ATTENTIE
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
ATTENTIE
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
VEILIGHEID
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;
STARTEN EN WEGRIJDEN
Ga als volgt te werk:
LAMPJES EN BERICHTEN
PARKEREN
161
DASHBOARD EN BEDIENING
HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
De auto hoort op een horizontale ondergrond geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken, terwijl het op steile hellingen en bij een beladen auto nodig kan zijn de handrem negen of tien tanden aan te trekken om de auto te blokkeren. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan een Lancia-dealer de handrem afstellen. Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: ❒ trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop A;
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
NOODGEVALLEN
L0C0088m
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
162
❒ houd knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook).
2 4 R
❒ trek schuifring A onder de knop omhoog en plaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren. JTD-uitvoeringen ❒ plaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren.
ATTENTIE
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: Let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Benzine-uitvoeringen
NOODGEVALLEN
Ga als volgt te werk om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen:
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0032m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
DASHBOARD EN BEDIENING
1 3 5
VEILIGHEID
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK
163
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
164
BRANDSTOFBESPARING
Imperiaal/skidrager
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Stroomverbruikers
Onderhoud van de auto Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Banden
Airconditioning
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe.
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Aërodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad met veel verkeerslichten, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik
Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met
Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
DASHBOARD EN BEDIENING
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
VEILIGHEID
Koude start
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Overbodige handelingen
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken.
LAMPJES EN BERICHTEN
Acceleratie
NOODGEVALLEN
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op.
ONDERHOUD EN ZORG
Het starten
een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
RIJSTIJL
165
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
166
TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt (aangegeven op de typegoedkeuring), moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
ATTENTIE
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer nooit modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd.
Gebruik voor de aansluitingen de daarvoor bestemde module met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2 vanaf de accu. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem, de lier of de lamp van de interieurverlichting kunnen alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15W gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan.
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd.
NOODGEVALLEN
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere systemen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2.
ONDERHOUD EN ZORG
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
TREKHAAK MONTEREN
167
DASHBOARD EN BEDIENING
MONTAGESCHEMA
VEILIGHEID
De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met 4 M8-bouten, 2 M10-bouten en 2 M12-bouten.
STARTEN EN WEGRIJDEN
De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
168
L0C0134m
ATTENTIE
Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen.
Houdt u voor het te gebruiken type winterband, de bandenspanning en de technische specificaties exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Keer de draairichting van de banden niet om
Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie “H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang ze in dat geval.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
STARTEN EN WEGRIJDEN
De Lancia-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken.
LAMPJES EN BERICHTEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
NOODGEVALLEN
WINTERBANDEN
169
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
170
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Lancia Lineaccessori-programma.
BELANGRIJK Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de volgende tabel; houdt u strikt aan deze tabel. Uitvoering
Banden geschikt voor sneeuwkettingen
Type sneeuwketting
1.2 8V - 1.2 16V 1.4 16V - 1.3 JTD
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H
Sneeuwkettingen met normale afmetingen met maximale dikte boven het profiel van de band: 12 mm
1.2 8V - 1.2 16V 1.4 16V - 1.3 JTD
195/45 R16 80V
Sneeuwkettingen met normale afmetingen met maximale dikte boven het profiel van de band: 9 mm
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
❒ schakel een versnelling in; ❒ zorg ervoor dat de niet handrem is aangetrokken;
❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading; gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk;
❒ als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk;
❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; ❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen;
❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes; gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte;
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ zet de ruiten een klein stukje open;
NOODGEVALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
ONDERHOUD EN ZORG
❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
171
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................... 174
STORING ABS ...................................................... 184
AANGETROKKEN HANDREM............................. 174
STORING IN ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
STORING AIRBAG ................................................ 175
- LANCIA CODE ................................................... 185
UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSAGIERSZIJDE............................................... 176
STORING DIEFSTALALARM ............................... 185
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN........................................................ 176
INBRAAKPOGING ................................................ 185 DEFECTE BUITENVERLICHTING...................... 186 MISTACHTERLICHT............................................ 187 MISTLAMPEN VOOR ........................................... 187
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” ..................................................... 177
RICHTINGAANWIJZER LINKS ............................ 187
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR.... 178
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ......... 188
ESP ...................................................................... 179
FOLLOW ME HOME ............................................ 188
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN .............. 180
GROOTLICHT ...................................................... 188
STORING IN INSPUITSYSTEEM ......................... 181
NOODGEVALLEN
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ............................. 177
ONDERHOUD EN ZORG
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL ...... 176
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
VEILIGHEID
WATER IN BRANDSTOFFILTER.......................... 183
STARTEN EN WEGRIJDEN
DASHBOARD EN BEDIENING
ALGEMENE OPMERKINGEN .............................. 173
LAMPJES EN BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
172
BRANDSTOFRESERVE ........................................ 180 NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ................ 181 STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) ................................................................. 182
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ........................ 187
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELAAR ...... 188 BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ...................... 189 ASR ...................................................................... 189 STORING SENSOREN .......................................... 190
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE ............... 183
MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG.............. 191
VOORGLOEIBOUGIES ......................................... 183
STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN ........ 191
Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing is verholpen.
Als de storing verdwijnt tijdens deze 20 seconden, dan blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de storing is verholpen dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de toets Q wordt ingedrukt, verschijnt het scherm van voor de storingsmelding en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Bij ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven.
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het multifunctionele display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige storingen.
Het is bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door de toets Q in te drukken: in dat geval verschijnt het scherm van voor de storingsmelding en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is.
ONDERHOUD EN ZORG
Naast de storingsmeldingen die op het display worden weergeven, het akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “Bezoek een werkplaats”, “Zie het instructieboekje”, enz.). Deze berichten zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit “Instructieboekje”. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.
Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel nog twee seconden actief: als de storing is verholpen dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ALGEMENE OPMERKINGEN
173
Weergave op het multifunctionele display
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
x
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. instrumenten paneel
174
x
ATTENTIE
AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem losgezet is. Als de handrem is ingeschakeld en u rijdt harder dan 4 km/h, dan zal er ook een akoestisch signaal klinken. Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer.
¬
Als het lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden, met de contactsleutel in stand MAR, of tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
ATTENTIE
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag F langer dan de normale 4 seconden knippert.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na 4 seconden moet het lampje doven. Als het lampje constant gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan is er een storing in de werking van de airbag.
DASHBOARD EN BEDIENING
STORING AIRBAG (rood)
Lampje o.h. instrumenten paneel
VEILIGHEID
Weergave op het multifunctionele display
175
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel)
F
Het lampje F op het instrumentenpaneel gaat branden als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde airbag voor aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F op het instrumentenpaneel ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood)
<
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel continu branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd. ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
w
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven (als de motor draait met stationair toerental, dan kan dit iets langer duren). Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
176
ATTENTIE
Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden. Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
v
INSCHAKELEN ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
NOODGEVALLEN
g
ONDERHOUD EN ZORG
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel (indien aanwezig) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet en moet het stuur met meer kracht worden bediend. Wendt u tot de Lancia-dealer.
CITY
Op het instrumentenpaneel gaat het opschrift CITY branden als de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” wordt ingeschakeld. Als de stuurbekrachtiging wordt uitgeschakeld, verdwijnt het opschrift. Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
STORING IN ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (rood)
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven.
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. instrumenten paneel
VEILIGHEID
Weergave op het multifunctionele display
177
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
u
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden moeten de volgende maatregelen worden genomen: ❒ Bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Is dit wel het geval, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Lancia-dealer .
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
178
vervolg op volgende pagina
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
u
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden (op het display verschijnt ook een bericht), wendt u dan tot de Lancia-dealer. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
á
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ESP (ELECTRONIC STABILITY PROGRAM) (indien aanwezig) (geel)
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
❒ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven. BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Lampje o.h. instrumenten paneel
LAMPJES EN BERICHTEN
Weergave op het multifunctionele display
179
è
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (geel) Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie “Multifunctioneel display” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
180
K
RESERVEBRANDSTOF (geel) Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er nog ongeveer 5/7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als een of meer portieren, de achterklep of de motorkap niet goed gesloten zijn. Op het multifunctionele display geven de symbolen ¯/˙ aan dat het linker of rechter portier niet goed gesloten is.
´
DASHBOARD EN BEDIENING NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan duidt dit op een storing in het motormanagementsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
VEILIGHEID
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
ONDERHOUD EN ZORG
STORING IN INSPUITSYSTEEM (alleen JTD-uitvoeringen) (geel)
Lampje o.h. instrumenten paneel
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Weergave op het multifunctionele display
181
U
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
182
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (benzineuitvoeringen) (geel) Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht): ❒ constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem; dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als u te lang doorrijdt met een brandend waarschuwingslampje kan dat schade veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
knipperend lampje - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie EOBD-systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”) Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt. ❒
U
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. WATER IN BRANDSTOFFILTER AANWEZIG (alleen JTDuitvoeringen) (geel)
m
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID LAMPJES EN BERICHTEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is.
c
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er water in het brandstoffilter aanwezig is.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt op het display ook een bericht), wendt u dan onmiddellijk tot de Lanciadealer om het systeem te laten aftappen. Als dit gebeurt onmiddellijk na het tanken, dan is het mogelijk dat er al water in het reservoir zit: zet in dat geval de motor onmiddellijk uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
NOODGEVALLEN
VOORGLOEI-INSTALLATIE (alleen JTD-uitvoeringen) (geel)
STARTEN EN WEGRIJDEN
m
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing is in de voorgloeiinstallatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
ONDERHOUD EN ZORG
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE (alleen JTDuitvoeringen) (geel)
Lampje o.h. instrumenten paneel
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Weergave op het multifunctionele display
183
>
STORING ABS (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder omstandigheden met weinig grip voorzichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
184
x +
>
Storing in EBD Als bij draaiende motor de lampjes op het instrumentenpaneel x en > gelijktijdig gaan branden (op het display verschijnt ook een bericht), dan is er een storing in het EBD-systeem en kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lanciadealer om het systeem te laten controleren.
BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Lancia CODE.
De berichten verschijnen op het display als de actieradius van de auto minder dan 50 km is of als er minder dan 4 liter brandstof aanwezig is.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ACTIERADIUS BEPERKT
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie “Lancia Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”). Wendt u tot de Lancia-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
Y
VEILIGHEID
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel (indien aanwezig) één seconde knipperen waarna het dooft. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Lancia Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
STARTEN EN WEGRIJDEN
STORING IN ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING LANCIA CODE (geel)
Lampje o.h. instrumenten paneel
LAMPJES EN BERICHTEN
Weergave op het multifunctionele display
185
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
186
Lampje o.h. instrumenten paneel
Weergave op het multifunctionele display
Weergave op het multifunctionele display
STORING BUITENVERLICHTING (geel)
è (*)
(*) O posteriore
(*)
(*) Of achter
Het bericht wordt op het display weergegeven als er een storing is in een van de volgende systemen: buitenverlichting, remlichten of bijbehorende zekering, mistachterlicht, richtingaanwijzers, kentekenplaatverlichting. De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. Op het multifunctionele display geven de symbolen ¯/˙ een storing in de verlichting links of rechts aan.
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzers, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
5
R
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
MISTLAMPEN VOOR (groen)
4
NOODGEVALLEN
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
E
ONDERHOUD EN ZORG
MISTACHTERLICHT (geel)
Lampje o.h. instrumenten paneel
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Weergave op het multifunctionele display
187
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
3
3
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Lampje o.h. Weergave instrumenten op het multifunctionele display paneel
188
1
Ü
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld. FOLLOW ME HOME Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de functie “Follow me home” wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
GROOTLICHT (blauw) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld. SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) (indien aanwezig) (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel (indien aanwezig) brandt (op het display verschijnt ook een bericht) als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. In deze stand werkt het systeem.
è
ONDERHOUD EN ZORG
Het lampje op de ASR-schakelaar gaat branden als het systeem is uitgeschakeld. De berichten op het display verschijnen als handmatig de ASRfunctie wordt in-/uitgeschakeld (zie “ASR-systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”).
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ASR - TRACTIEREGELING (geel)
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Het lampje op het instrumentenpaneel (indien aanwezig) gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Lampje o.h. instrumenten paneel
VEILIGHEID
Weergave op het multifunctionele display
189
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
190
Lampje o.h. instrumenten paneel
è
Weergave op het multifunctionele display
STORING SENSOREN Het lampje (indien aanwezig) op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing is in een van de genoemde sensoren. Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG
Het lampje (indien aanwezig) gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er een storing is in de anti-letselsensor van de ruiten.
STARTEN EN WEGRIJDEN
è
NOODGEVALLEN
STORING ANTI-LETSELSENSOR RUITEN (indien aanwezig)
VEILIGHEID
Het symbool ❄ wordt op het display weergegeven als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C. Hierdoor wordt de bestuurder gewaarschuwd voor mogelijke ijsvorming op de weg.
DASHBOARD EN BEDIENING
Lampje o.h. instrumenten paneel
LAMPJES EN BERICHTEN
Weergave op het multifunctionele display
STORINGSMELDING Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als er een storing is.
è
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
191
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
192
NOODGEVALLEN MOTOR STARTEN .............................................. 193 FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) 196 WIEL VERWISSELEN ......................................... 201 GLOEILAMP VERVANGEN ................................ 207 GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN ....................................................... 210 GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN ..................................................................... 216 ZEKERINGEN VERVANGEN .............................. 218 ACCU OPLADEN ................................................. 223 OPKRIKKEN VAN DE AUTO .............................. 224 SLEPEN VAN DE AUTO ..................................... 224
Ga als volgt te werk: ❒ Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat. ❒ Draai de contactsleutel in stand MAR. ❒ Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 8 seconden branden en moet daarna doven. ❒ Laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat lampje U knippert.
❒ Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card. ❒ Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt; het lampje U gaat 4 seconden branden; zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. ❒ Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd. ❒ Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf het eerste punt. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart een Lancia-dealer te raadplegen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Wij raden u aan eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald.
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.
❒ Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden.
NOODGEVALLEN
Als de Lancia-code er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het instrumentenpaneel branden en slaat de motor niet aan.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODSTART
❒ Als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODEcard, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
MOTOR STARTEN
193
DASHBOARD EN BEDIENING
STARTEN MET EEN HULPACCU
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga voor het starten als volgt te werk: ❒ Verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel. ❒ Sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de ver-
❒
LAMPJES EN BERICHTEN
Start de motor. ❒ Neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot een Lancia-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
194
snellingsbak van de auto die gestart moet worden.
L0C0100m
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen en de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen, beschadigd worden. Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
ATTENTIE
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de remen stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
ONDERHOUD EN ZORG
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ROLLEND STARTEN
195
DASHBOARD EN BEDIENING
FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET)
L0C0105m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De auto is uitgerust met de snelle bandenreparatieset “Fix & Go”, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het reservewiel.
BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
196
De reparatieset is in een daarvoor bestemde houder in de bagageruimte geplaatst en bevat: ❒ Gereedschap A voor het verwijderen van het ventiel. ❒ Een compressor B met manometer en verbindingsstukken. ❒ Een spuitbus C met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker met het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op het dashboard). ❒ Een “tuitje” D waaraan de vulbuis kan worden bevestigd.
In de afbeelding wordt weergegeven: A: gebied van de band dat gerepareerd kan worden L0C0106m
(gaten of beschadigingen met een diameter van max. 4 mm); B: gebied dat NIET gerepareerd kan worden. BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken in de zijkanten van de band te repareren. Bovendien is het permanent dichtkitten van lekken op het loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd worden.
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming dat er lucht wegloopt) of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
ATTENTIE
De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikken en contact met huid, ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.
ATTENTIE
ATTENTIE
De compressor mag niet langer dan 20 minuten worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting!
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.
LAMPJES EN BERICHTEN
De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden verwijderd.
NOODGEVALLEN
De afdichtvloeistof van Fix & Go bij buitentemperaturen tussen -30ºC en +80 ºC werkt en niet geschikt is voor een permanente reparatie.
ONDERHOUD EN ZORG
Het is noodzakelijk te weten dat:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
BELANGRIJK Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.
197
DASHBOARD EN BEDIENING
OPPOMPEN VAN DE BAND Ga als volgt te werk:
❒ Draai de vulbuis B vast op het tuitje en draai het tuitje vervolgens op de spuitbus C. L0C0107m
L0C0108m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ Plaats het te repareren wiel met het ventiel A in de aangegeven stand; trek vervolgens de handrem aan.
198
L0C0109m
❒ Draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap D; plaats het niet op zand of een vuile ondergrond.
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Steek de vulbuis B op het ventiel van de band, houd de spuitbus C met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Start de motor, sluit de stekker G aan op de 12V-stekkerdoos in de bagageruimte en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt; controleer de bandenspanning op de manometer H. Schakel de compressor uit voor een nauwkeurige aflezing.
STARTEN EN WEGRIJDEN
L0C0110m
❒ Sluit vervolgens met het hendeltje E de slang van de compressor F op het ventiel van de band aan.
NOODGEVALLEN
❒ Als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0111m
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op.
VEILIGHEID
❒ Draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van het gereedschap D.
L0C0112m
199
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om de band te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen; u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met Fix & Go.
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ Als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt; stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw de bandenspanning.
BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts tijdelijk worden gebruikt.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0113m
200
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.
ATTENTIE
Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, dan mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Lancia-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder.
ATTENTIE
ATTENTIE Lancia-dealer.
Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
Het reservewiel (indien aanwezig) behoort bij de auto waarbij het geleverd is. Gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het gebruik van het reservewiel moet tot een minimum beperkt blijven en er mag niet harder worden gereden dan 80 km/h. Op het reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: attentie! alleen voor tijdelijk gebruik! 80 km/h max! vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet.
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Attendeer het overige verkeer op de stilstaande auto m.b.v de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat.
ATTENTIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
DASHBOARD EN BEDIENING
ALGEMENE AANWIJZINGEN
VEILIGHEID
WIEL VERWISSELEN
201
Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het reservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
ATTENTIE
202
ATTENTIE
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die in het hoofdstuk “Technische gegevens” zijn aangegeven.
VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
L0C0114m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk: ❒ Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. ❒ Zet de motor uit en trek de handrem aan. ❒ Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. ❒ Til de bekleding op de vloer van de bagageruimte op. ❒ Draai de blokkeerschroef A los. ❒ Neem de gereedschaphouder B uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel. ❒ Neem het reservewiel C uit. ❒ Verwijder het wieldeksel (alleen voor uitvoeringen met wieldeksel met veer). ❒ Draai met de bijgeleverde sleutel E de wielbouten ongeveer een slag los; schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen. ❒ Draai met onderdeel F de krik omhoog, zodat de inkeping G aan de bovenzijde van de krik juist om het profiel H onder de carrosserie valt bij punt I (op ongeveer 72 cm van het midden van de wielkuip voor of op 75 cm van het midden van de wielkuip achter). ❒ Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden
DASHBOARD EN BEDIENING
Het is nodig te weten dat: ❒ de krik 1,76 kg moet wegen; ❒ de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; ❒ de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; ❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.
L0C0116m
203
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat. ❒ Plaats de slinger L in de krik en krik de auto op, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is. ❒ Verwijder het wieldeksel na het losdraaien van de drie wielbouten die het deksel op zijn plaats houden. Draai vervolgens de vierde wielbout los en trek het wiel los (alleen bij uitvoeringen met een wieldeksel dat is bevestigd met wielbouten). ❒ Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
204
L0C0117m
NORMALE WIEL MONTEREN L0C0118m
LAMPJES EN BERICHTEN
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel.
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0119m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
NOODGEVALLEN
Uitvoeringen met stalen velgen Ga als volgt te werk: ❒ Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het normale wiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. ❒ Monteer het normale wiel door de paspen in het gat te plaatsen dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt. ❒ Monteer het wieldeksel, waarbij het symbool C (dit bevindt zich op het deksel zelf) moet samenvallen met het ventiel en plaats vervolgens de andere drie wielbouten. ❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast. ❒ Laat de auto zakken en verwijder de krik. ❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die hiervoor is aangegeven.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
❒ Monteer het reservewiel, waarbij de gaten M over de centreerpennen N moeten vallen. ❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten vast. ❒ Draai de slinger L van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik. ❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven.
205
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Ter afsluiting ❒ Plaats het verwisselde wiel C op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte. ❒ Druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen. ❒ Berg het gebruikte gereedschap op in de houder. ❒ Plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef A vast. ❒ Plaats de afdekplaat op de juiste wijze in de bagageruimte.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
L0C0120m
L0C0114m
206
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen ❒ Draai de centreerpen A in een van de boutgaten in de wielnaaf. ❒ Plaats het wiel op de pen en draai met de bijgeleverde sleutel de vier resterende bouten vast; de bouten kunnen makkelijker worden aangebracht met het bijgeleverde verlengstuk B. ❒ Draai de centreerpen A los en draai de laatste bout vast. ❒ Laat de auto zakken en verwijder de krik. ❒ Haal met de bijgeleverde sleutel de wielbouten aan in de volgorde die hiervoor is aangegeven voor het reservewiel (zie afbeelding).
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN ❒ Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
❒ Controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd. ❒ Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen. ❒ Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
STARTEN EN WEGRIJDEN
GLOEILAMP VERVANGEN
207
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Lancia-dealer.
STARTEN EN WEGRIJDEN
TYPEN GLOEILAMPEN
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.
B
Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
C
Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te trekken.
D-E Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
208
A
L0C0145m
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
55W 55W 5W 55W 21W 5W 21W 21W/5W 21W/5W 2,3W 21W 21W 5W 5W 5W
LAMPJES EN BERICHTEN
H3 H7LL W5WLL H1 PY21W WY5W P21W P21/5W P21/5W W2,3W P21W P21W C5W W5W W5W
Vermogen
NOODGEVALLEN
D A E B A B B B A B B C A A
Type
ONDERHOUD EN ZORG
Grootlicht Dimlicht Parkeerlichten voor Mistlampen voor (indien aanwezig) Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers op voorspatbord Richtingaanwijzers achter Achterlichten Remlichten Derde remlicht Achteruitrijlichten Mistachterlicht Kentekenplaatverlichting Interieurverlichting Bagageruimteverlichting
Figuur
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Gloeilamp
209
DASHBOARD EN BEDIENING
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
KOPLAMPUNITS L0C0135m
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: C: richtingaanwijzers E: parkeerlicht F: dimlicht L0C0136m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
D: grootlicht
Vervang de lampen en monteer het deksel op de juiste wijze door in het midden op de deksel te drukken, totdat het vastklikt. BELANGRIJK Om toegang te krijgen tot het beschermdeksel van de koplamp links (rijrichting) voor vervanging van de lamp, moet eerst beschermdeksel B van de zekeringenkast in de motorruimte worden verwijderd.
L0C0125m
210
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht, het grootlicht, de richtingaanwijzer opgenomen. Verwijder om de gloeilampen van het parkeerlicht, het grootlicht en het dimlicht te vervangen het deksel A. Maak hiervoor de borging B los.
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
DASHBOARD EN BEDIENING
DIMLICHT Gloeilamp vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ haak de twee borgveren B los, trek de lamp C uit en vervang hem; ❒ monteer de lichtunit A in de zitting en draai de unit rechtsom. L0C0138m
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ monteer het beschermdeksel op de juiste wijze door in het midden op de deksel te drukken, totdat het vastklikt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ draai de lichtunit A linksom en verwijder hem uit de zitting;
Gloeilamp vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ haak de borgveer van de lamp A los;
L0C0139m
❒ maak de stekker B los; ❒ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit vervolgens stekker B weer aan en haak de borgveer A vast;
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
GROOTLICHT
❒ monteer het beschermdeksel op de juiste wijze door in het midden op de deksel te drukken, totdat het vastklikt.
L0C0137m
211
DASHBOARD EN BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
L0C0140m
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
212
Gloeilamp vervangen: ❒ draai de lamphouder A linksom en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp B door hem iets in te drukken en linksom te draaien (“bajonetsluiting”); ❒ vervang de lamp; ❒ plaats de lamphouder, draai de lamphouder rechtsom en controleer of hij goed bevestigd is. Op voorspatbord
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Voor
L0C0156m
Gloeilamp vervangen: ❒ druk op het door de pijl aangegeven punt zodat de bevestigingsveer wordt samengedrukt en verwijder de lichtunit A; ❒ draai de lamphouder B linksom, verwijder de geklemde lamp en vervang hem; ❒ plaats de lamphouder B in het lampenglas en monteer de lichtunit; controleer of de bevestigingsveer goed blokkeert.
DASHBOARD EN BEDIENING
PARKEERLICHTEN VOOR
❒ monteer het beschermdeksel op de juiste wijze door in het midden op de deksel te drukken, totdat het vastklikt. L0C0141m
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
L0C0142m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Gloeilamp vervangen: ❒ verwijder het voorste deel van de wielkuipbescherming; ❒ verwijder het beschermdeksel A door het linksom te draaien; ❒ maak de stekker B los; ❒ haak de borgveer C van het lampenglas los; ❒ verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp, haak de borgveer C vast en monteer de stekker B; ❒ plaats het beschermdeksel A op de juiste wijze door het rechtsom te draaien.
LAMPJES EN BERICHTEN
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Gloeilampen vervangen: ❒ maak de borging los en verwijder het beschermdeksel; ❒ verwijder de geklemde lamphouder A, verwijder de lamp B en vervang de lamp; ❒ monteer de geklemde lamphouder A;
L0C0143m
213
DASHBOARD EN BEDIENING
ACHTERLICHTUNITS
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0157m
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:
NOODGEVALLEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Gloeilamp vervangen: ❒ open de achterklep; ❒ draai de twee bevestigingsschroeven los en verwijder de lichtunit; ❒ druk op de bevestigingslippen A van de lamphouder en verwijder hem uit de zitting; ❒ verwijder de lampen B – C - D door ze iets in te drukken en linksom te draaien.
D: mistachterlicht (linker lichtunit) / achteruitrijlichten (rechter lichtunit);
B: achterlicht/remlicht;
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
C: richtingaanwijzer;
214
L0C0144m
DASHBOARD EN BEDIENING
Derde remlicht
L0C0159m
KENTEKENPLAATVERLICHTING
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Gloeilampen vervangen: ❒ verwijder op het door de pijl aangegeven punt het lampenglas A; ❒ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; ❒ monteer het lampenglas.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0158m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Gloeilampen vervangen: ❒ open de achterklep en verwijder de twee rubber doppen A; ❒ druk op de twee borglippen B die zich in de twee gaten bevinden om de unit los te maken; ❒ sluit de achterklep en verwijder de lichtunit; ❒ druk op de twee borglippen C en verwijder de lamphouder; ❒ verwijder de geklemde lampen en vervang ze.
L0C0160m
215
DASHBOARD EN BEDIENING
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN
INTERIEURVERLICHTING L0C0161m
L0C0162m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
L0C0163m
216
Gloeilampen vervangen: ❒ maak op de door de pijlen aangegeven punten het voorgevormde deel A los; ❒ draai de twee bevestigingsschroeven B los en maak de unit los; ❒ vervang de middelste lamp C door de lamp uit de veercontacten aan de zijkant los te maken; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; vervang de lampen D aan de zijkant door de twee lamphouders linksom te draaien en de geklemde lampen los te trekken.
VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0165m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Gloeilamp vervangen: ❒ open de achterklep; ❒ maak het plafondlampje A op de door de pijl aangegeven plaats los; ❒ open de bescherming B en vervang de geklemde lamp; ❒ sluit de bescherming B op het lampenglas; ❒ monteer het plafondlampje A door het eerst aan één zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
DASHBOARD EN BEDIENING
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
217
DASHBOARD EN BEDIENING
ZEKERINGEN VERVANGEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
ALGEMENE INFORMATIE
L0C0122m
B: zekering in goede staat
ONDERHOUD EN ZORG
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
C: zekering met doorgebrande strip. Gebruik tangetje D voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt aan het zekeringenkastje op het dashboard.
ATTENTIE
ATTENTIE
218
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip A mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (ampère) (zelfde kleur).
ATTENTIE
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Lancia-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENING
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN
Zekeringenkastje op het dashboard Om toegang te krijgen tot het zekeringenkastje op het dashboard, moet de kunststof bescherming A worden verwijderd.
L0C0123m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0121m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De zekeringen van de LANCIA Ypsilon bevinden zich in twee zekeringenkastjes op het dashboard aan de linkerkant van de stuurkolom en in de motorruimte naast de accu.
219
DASHBOARD EN BEDIENING
Zekeringenkastje naast de accu
L0C0125m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Om toegang te krijgen tot het zekeringenkastje naast de accu, moet het kunststof beschermdeksel B worden verwijderd.
220
L0C0124m
7,5 7,5 7,5 15 10
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
15 15 7,5 15 – – 7,5 20 10 15 10 30 7,5 7,5 30 20 – – 20 20
STARTEN EN WEGRIJDEN
F12 Dimlicht rechts F13 Dimlicht links/koplampverstelling F31 Achteruitrijlichten/spoel van relais motorruimte/luchtkwaliteitssensor/body computer F32 +30 Regeleenheid bestuurderszijde/passagierszijde Beschikbaar F33 Beschikbaar F34 +15 Cruise-control F35 +30 Regeleenheid aanhanger (voorbereiding) F36 +15 Derde remlicht, instrumentenpaneel, remlichten F37 Ontgrendeling achterklep F38 +30 plafondlampje voor, diagnosestekker EOBD, autoradio/navigatiesysteem/airconditioning F39 Achterruitverwarming F40 Verwarming buitenspiegels F41 +15 Regeleenheid ABS F42 Ruitenwissers-/sproeiers F43 Aansteker F44 Beschikbaar F45 Beschikbaar F46 Voeding bestuurdersportier F47 Voeding passagiersportier F48 +15 Achteruitkijkspiegel (regensensor/schemersensor, wasemsensor), centraal dashboard (bediening en verlichting), interieurverlichting, PCP (spiegelverstelling), opendak, NLC, PCT (verlichting) F49 Airbag F50 +15 Stuurwiel (voeding vanaf contactslot), Navigatiesysteem, Bediening ECO/Sport F51 Achterruitwisser/-sproeier F52 +30 richtingaanwijzers/waarschuwingsknipperlichten, instrumentenpaneel F53
AMPÈRE
LAMPJES EN BERICHTEN
ZEKERING
NOODGEVALLEN
VERBRUIKERS
ONDERHOUD EN ZORG
Zekeringenkastje op dashboard
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
TABEL
221
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
222
Zekeringenkast motorruimte VERBRUIKERS Zekeringenkast dashboard 1 Regeleenheid stuurbekrachtiging Start-/contactslot Zekeringenkast dashboard 2 Regeleenheid ABS Elektroventilateur motorkoelsysteem (lage snelheid) Elektroventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid) Aanjager Koplampsproeiers Claxon Verbruikers (servizi) secundair Grootlicht rechts Grootlicht links 15/54 Inspuitsysteem / Automatische versnellingsbak Verbruikers (servizi) primair +30 Regeleenheid motor Compressor PTC dieselfilter Voeding brandstofpomp (1.2 /1.4/ JTD) Verbruikers (servizi) primair (1.2 / 1.4) Voeding brandstofpomp (1.2 8 V) Verbruikers (servizi) primair JTD +30 Selespeed 15/54 Regeleenheid stuurbekrachtiging Mistlampen voor
ZEKERING
AMPÈRE
F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 F15 F16 F17 F18 F19 F20 F21 F22 F23 F24 F25
70 70 20 50 60 30 40 30 20 15 15 10 10 7,5 10 7,5 7,5 30 15 15 15 20 15 10 15
ATTENTIE
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Ga voor het opladen als volgt te werk: ❒ Maak de minklem los van de accu. ❒ Sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit. ❒ Schakel de acculader in. ❒ Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. ❒ Sluit de minklem weer aan op de accu.
NOODGEVALLEN
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
ONDERHOUD EN ZORG
BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u om deze werkzaamheden uit te laten voeren tot de Lancia-dealer.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ACCU OPLADEN
223
DASHBOARD EN BEDIENING
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld.
SLEPEN VAN DE AUTO
De twee sleepogen verschillen in lengte: de kortste moet aan de voorzijde en de langste aan de achterzijde gemonteerd worden.
Bij de auto zijn sleepogen geleverd. De sleepogen bevinden zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte.
L0C0098m
SLEEPOOG BEVESTIGEN Ga als volgt te werk: ❒ Verwijder dop A door de schroevendraaier in de daarvoor bestemde opening te steken en druk de dop naar buiten. ❒ Neem sleepoog B uit de houder. ❒ Draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0097m
NOODGEVALLEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.
L0C0099m
224
DASHBOARD EN BEDIENING
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel te verwijderen. Als de contactsleutel wordt verwijderd, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.
Start de motor niet tijdens het slepen van de auto.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ATTENTIE
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
ATTENTIE
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
ATTENTIE
225
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
226
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ................. ONDERHOUDSSCHEMA ..................................... JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ........................ AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ............... NIVEAUS CONTROLEREN ................................. LUCHTFILTER/POLLENFILTER ....................... DIESELFILTER ................................................... ACCU ................................................................... WIELEN EN BANDEN ........................................ RUBBER SLANGEN ............................................. RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER .......... CARROSSERIE .................................................... INTERIEUR .........................................................
227 228 230 230 233 240 240 240 245 247 247 249 252
BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het slepen van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Bedenk echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 km als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig ook bij.
NOODGEVALLEN
Om dit te realiseren heeft LANCIA een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
ONDERHOUD EN ZORG
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur onder optimale omstandigheden.
De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Lancia-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
227
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
228
ONDERHOUDSSCHEMA x 1000 km
20
40
60
80
100
120
140
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Stand wisserbladen voor en achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren (trommelremmen)
●
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
●
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
●
●
●
160 180
●
●
●
●
●
●
●
Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren
●
●
●
●
Klepspeling controleren/afstellen (1.2 8 V)
●
●
●
●
Handrem controleren/afstellen
●
●
●
●
Uitlaatgasemissie/-rook controleren (1.3 JTD)
●
●
●
●
Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
80
100
120
140
160 180
Brandstoffilter vervangen (Green-filter) (1.3 JTD)
●
●
●
Luchtfilter vervangen (iedere 30.000 km voor 1.3 JTD)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Getande distributieriem controleren (behalve 1.3 JTD)
● ●
●
Getande distributieriem vervangen (*) (behalve 1.3 JTD) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
●
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
●
●
●
●
●
Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren
STARTEN EN WEGRIJDEN
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitenwissers, accu, enz.)
●
Motorolie vervangen (iedere 30.000 km voor 1.3 JTD)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Oliefilter vervangen (iedere 30.000 km voor 1.3 JTD)
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) ●
●
●
●
●
●
● ●
●
●
(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals: – langdurig gebruik in warme en koude klimaten; – in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor; – gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout. Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
●
DASHBOARD EN BEDIENING
60
VEILIGHEID
40
LAMPJES EN BERICHTEN
20
NOODGEVALLEN
x 1000 km
229
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
230
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA
❒ Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren.
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat:
❒ Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.).
❒ Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel).
❒ Oliefilter vervangen.
❒ Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren. ❒ Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren.
❒ Motorolie verversen. ❒ Pollenfilter vervangen (indien aanwezig).
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN
❒ Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren.
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen:
❒ Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren.
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;
❒ Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstofen remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem.
❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒ Acculading controleren.
Gebruik bij voorkeur producten van de FL Group omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lanciamodellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
❒ niveau van de remvloeistof; ❒ conditie en spanning van de banden. Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen.
❒ trekken van aanhangers of caravans; ❒ rijden op stoffige wegen; ❒ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul; ❒ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat;
BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Lancia-dealer.
BELANGRIJK - Dieselfilter Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
LAMPJES SPIE EN EBERICHTEN MESSAGGI
BELANGRIJK -Pollenfilter
ONDERHOUD ALFABETISCH TECHNISCHE MANUTENZIONE NOODIN EN E CURA ZORG REGISTER GEGEVENS EMERGENZA GEVALLEN
BELANGRIJK - Motorolie
231
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Als de auto in warme klimaten wordt gebruikt of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden, dan moet de acculading (elektrolyt) vaker gecontroleerd worden dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
BELANGRIJK - Accu
232
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Lancia-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Lancia-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.
DASHBOARD EN BEDIENING
NIVEAUS CONTROLEREN
L0C0090m
1. Motorolie – 2. Accu – 3. Remvloeistof – 4. Ruitensproeiervloeistof – 5. Koelvloeistof Uitvoering 1.2 16 V
L0C0033m
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Uitvoering 1.2 8 V
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
BELANGRIJK Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
233
Uitvoering 1.4 16 v
L0C0089m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
1. Motorolie – 2. Accu – 3. Remvloeistof – 4. Ruitensproeiervloeistof – 5. Koelvloeistof
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
1. Motorolie – 2. Accu – 3. Remvloeistof – 4. Ruitensproeiervloeistof – 5. Koelvloeistof
234
ATTENTIE Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. Uitvoering 1.3 JTD
L0C0171m
DASHBOARD EN BEDIENING
MOTOROLIE Oliepeil controleren
Uitvoering 1.2 8 v
L0C0091m
STARTEN EN WEGRIJDEN
L0C0034m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Uitvoeringen 1.2 16 v – 1.4 16 V
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Verwijder de oliepeilstok A en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX- merkteken staat. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
VEILIGHEID
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.
Uitvoering 1.3 JTD
L0C0172m
235
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
Motorolieverbruik
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening B motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Als het motoroliepeil, ook na herhaalde controles, boven het MAX-merkteken staat, laat dan de Lancia-dealer het oliepeil herstellen.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.
BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
IN NOODEMERGENZA GEVALLEN
LAMPJES SPIE EN EBERICHTEN MESSAGGI
Motorolie bijvullen
236
ATTENTIE
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Lanciadealer te laten uitvoeren.
DASHBOARD EN BEDIENING
KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd water en 40% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam via vulopening A van het expansiereservoir te gieten. Een mengsel van PARAFLU UP en gedestilleerd water in een mengverhouding van 40% beveiligt tot een temperatuur van –22°C.
Uitvoeringen 1.2 16 v – 1.4 16 v – 1.2 8 v
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Lancia-dealer wenden.
Uitvoering 1.3 JTD
ATTENTIE
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
ATTENTIE
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0173m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
L0C0036m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en mag niet onder het MIN-merkteken op het expansiereservoir staan.
237
DASHBOARD EN BEDIENING
RUITENSPROEIER-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF Verwijder dop A en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:
❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter. L0C0037m
Uitvoeringen 1.2 16 v – 1.4 16 v – 1.2 8 v
Bij temperaturen onder –20°C, TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;
238
ATTENTIE
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
DASHBOARD EN BEDIENING
REMVLOEISTOF Draai dop A los en controleer of de vloeistof in het reservoir nog op het maximale niveau staat. Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel. Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de “DOT 4”-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
Uitvoeringen 1.2 16 v – 1.4 16 v – 1.2 8L0C0035m v
L0C0174m
Voorkom, als de dop van het reservoir wordt losgedraaid, dat de corrosieve remvloeistof in contact komt met de lak. Als dit toch gebeurt moet de lak onmiddellijk worden gewassen.
ATTENTIE
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Uitvoering 1.3 JTD
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Remvloeistof trekt water aan. Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
239
ACCU
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door de Lancia-dealer.
De accu van de LANCIA Ypsilon is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
DIESELFILTER CONDENS AFTAPPEN (JTD-uitvoeringen)
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
LUCHTFILTER/POLLENFILTER
240
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken weer gaat branden, is er mogelijk water in de tank gekomen: zet in dat geval de motor onmiddellijk uit en wendt u tot de Lancia-dealer.
DASHBOARD EN BEDIENING
ACCULADING CONTROLEREN De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter A te controleren.
Donkere kleur zonder groen middenstuk
Accu niet voldoende opgeladen
Accu opladen (het is raadzaam dit door de Lancia-dealer te laten uitvoeren)
Donkere kleur met groen middenstuk
Niveau elektrolyt en acculading voldoende
Geen enkele handeling
ATTENTIE
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
LAMPJES EN BERICHTEN
Wendt u tot de Lancia-dealer
NOODGEVALLEN
Elektrolyt bijvullen
ONDERHOUD EN ZORG
Helderwitte kleur
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
L0C0092m
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Zie de volgende tabel of de sticker B op de accu.
241
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Lancia-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen afvoeren van de accu.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
ACCU VERVANGEN
242
ATTENTIE
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
ATTENTIE
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
❒ Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.). ❒ Maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los. ❒ De klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en wegrijden”.
NOODGEVALLEN
❒ Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden.
ONDERHOUD EN ZORG
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische meter donker zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN
243
Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:
STARTEN EN WEGRIJDEN
Maximaal toegestaan stroomverbruik
40 Ah
24 mA
50 Ah
30 mA
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Accu van
LAMPJES EN BERICHTEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet) waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.
244
DASHBOARD EN BEDIENING
WIELEN EN BANDEN
C: te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJKE TIPS ❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. ❒ Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de Lancia-dealer. ❒ Rijd nooit met een te zwaar beladen auto. Hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden.
LAMPJES EN BERICHTEN
B: te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
NOODGEVALLEN
A: juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
L0C0093m
ONDERHOUD EN ZORG
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden:
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
245
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
❒ Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
❒ Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden. ❒ Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ONDERHOUD EN ZORG
ATTENTIE
❒ Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is.
ATTENTIE
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
ATTENTIE
Voer geen lakwerkzaamheden uit bij lichtmetalen velgen die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
246
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen. ❒ Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit; maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel. ❒ Verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen. ❒ Schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in. Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID STARTEN EN WEGRIJDEN
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.
NOODGEVALLEN
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
WISSERBLADEN
ONDERHOUD EN ZORG
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
RUBBER SLANGEN
247
DASHBOARD EN BEDIENING
Wisserbladen voor vervangen Ga als volgt te werk:
❒ Druk op de lip B van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm. L0C0094m
Ga als volgt te werk: ❒ Kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as.
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
248
❒ Monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen; controleer of het wisserblad geborgd is.
Wisserblad achter vervangen
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
❒ Til de wisserarm A van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm.
❒ Plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast. ❒ Kantel het dopje naar beneden. L0C0095m
❒ luchtverontreiniging;
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht.
❒ omgevings-/seizoensinvloeden.
Achterruit (achterruitsproeier) De stralen van de achterruitsproeier kunnen op dezelfde manier worden afgesteld als die van de ruitensproeiers voor. De ruitensproeiermond bevindt zich aan de linkerkant van het derde remlicht. KOPLAMPSPROEIERS Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Lancia heeft voor de LANCIA Ypsilon de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
STARTEN EN WEGRIJDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
LAMPJES EN BERICHTEN
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
NOODGEVALLEN
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.
ONDERHOUD EN ZORG
Voorruit (ruitensproeiers)
CARROSSERIE
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
RUITENSPROEIERS
249
CARROSSERIEGARANTIE
❒ De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen.
Bij de LANCIA Ypsilon is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje “SERVICE EN GARANTIEHANDLEIDING”.
STARTEN EN WEGRIJDEN
❒ Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen, enz. ❒ Toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid.
NOODGEVALLEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
De belangrijkste zijn:
250
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: ❒ Verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt. ❒ Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
De minder zichtbare delen zoals randen van portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
STARTEN EN WEGRIJDEN
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens” ).
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie.
NOODGEVALLEN
Lak
ONDERHOUD EN ZORG
❒ Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
251
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
252
INTERIEUR
Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij moet er goed op worden gelet dat de waterstralen niet direct met de elektronische regeleenheden in contact komen. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
ATTENTIE
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd.
ATTENTIE
Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol.
DASHBOARD EN BEDIENING
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.
VEILIGHEID
Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken.
STARTEN EN WEGRIJDEN
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
LAMPJES EN BERICHTEN
MET LEER BEKLEDE STOELEN
253
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
254
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................... MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN ...................... MOTOR ................................................................ BRANDSTOFSYSTEEM ....................................... TRANSMISSIE ..................................................... REMMEN ............................................................. WIELOPHANGING .............................................. STUURINRICHTING ........................................... WIELEN .............................................................. AFMETINGEN ..................................................... PRESTATIES ........................................................ GEWICHTEN ....................................................... VULLINGSTABEL ............................................... SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ........... BRANDSTOFVERBRUIK ..................................... CO2-EMISSIE .......................................................
255 257 258 259 259 260 260 260 261 265 266 267 268 270 272 273
DASHBOARD EN BEDIENING
IDENTIFICATIEGEGEVENS
VEILIGHEID
Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en worden hieronder vermeld:
STARTEN EN WEGRIJDEN
- Typeplaatje met identificatiegegevens - Chassisnummer - Plaatje met informatie over de carrosserielak - Motorcode.
LAMPJES EN BERICHTEN
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
L0C0129m
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype. D - Chassisnummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. G - Max. toelaatbare voorasbelasting. H - Max. toelaatbare achterasbelasting. I - Motortype. L - Code van de carrosserie-uitvoering. M - Nummer voor onderdelen. N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).
NOODGEVALLEN
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie:
255
DASHBOARD EN BEDIENING
CHASSISNUMMER Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel.
❒
type van de auto;
❒
oplopend productienummer.
L0C0131m
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens:
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie:
NOODGEVALLEN
A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming. C - Kleurcode.
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
256
L0C0130m
MOTORCODE De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
1.2 16V
188A5000
843AXB1A 01 (*) 843AXB1A 01B (▲)
1.4 16V
843A1000
843AXC1A 02 (*) 843AXC1A 02B (▲)
1.3 JTD
188A9000
843AXD1A 03 (*) 843AXD1A 03B (▲)
(▲) Uitvoering 5 zitplaatsen (*) Uitvoering 4 zitplaatsen
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
843AXA1A 00 (*) 843AXA1A 00B (▲)
STARTEN EN WEGRIJDEN
188A4000
LAMPJES EN BERICHTEN
1.2 8V
NOODGEVALLEN
Code van de carrosserie-uitvoering
ONDERHOUD EN ZORG
Typecode van de motor
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
257
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
258
MOTOR 1.28V
1.2 16V
1.4 16V
1.3 JTD
Typecode
188A4000
188A5000
843A1000
188A9000
Cyclus
Otto
Otto
Otto
Diesel
Aantal en opstelling cilinders
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
ALGEMEEN
Boring en slag
mm
70,8x 78,86
70,8x 78,86
72 x 84
69,6x 82
Cilinderinhoud
cm3
1242
1242
1368
1248
9,5 ± 0,2
10,6 ± 0,2
11 ± 0,2
18 ± 0,40
kW pk min-1
44 60 5000
59 80 5000
70 95 5800
51 70 4000
Nm kgm min-1
102
114
128
180
2500
4000
4500
1750
Bougies
Champion RC10YCC Bosch FR8DE NGK BKR5EZ
NGK DCPR7E-N Bosch YR7DE01
NGK DCPR7E-N
–
Brandstof
Loodvrije benzine 95 RON
Loodvrije benzine 95 RON
Loodvrije benzine 95 RON
Diesel voor motorvoertuigen (spec. EN590)
Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental Max. koppel (EU) bijbehorend toerental
Elektronische sequentiële, gefaseerde multipoint inspuiting. Returnless-systeem
Elektronisch geregelde directe inspuiting multijet “Common Rail” Turbocompressor met vaste geometrie
Koppeling Aandrijving
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit
Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Voor
Voor
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
NOODGEVALLEN
1.3 JTD
ONDERHOUD EN ZORG
Versnellingsbak
1.2 8V - 1.2 16V - 1.4 16V
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
TRANSMISSIE
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
Brandstofsysteem
1.3 JTD
DASHBOARD EN BEDIENING
1.2 8V - 1.2 16V - 1.4 16V
VEILIGHEID
BRANDSTOFSYSTEEM
259
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
260
REMMEN 1.2 8V - 1.2 16V - 1.4 16V - 1.3 JTD Voetrem: – voor – achter
Schijfremmen met zwevende remtangen, en één remcilinder per wiel. Trommelremmen
Handrem
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING 1.2 8V - 1.2 16V - 1.4 16V - 1.3 JTD Onafhankelijke wielophanging type Mc Pherson
Voor
Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen
Achter
STUURINRICHTING 1.2 8V - 1.2 16V - 1.4 16V - 1.3 JTD Type Minimum draaicirkel (tussen stoepranden)
Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging m
9,83
DASHBOARD EN BEDIENING
WIELEN WIELEN EN BANDEN
RESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless radiaalband. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0±1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Voorbeeld: 185/65 R 14 86 T 185 = Nominale breedte (S, afstand tussen de wangen in mm). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage). R = Radiaalband. 14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 86 = Beladingsindex (draagvermogen). T= Maximale snelheid.
LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
L0C0132m
ONDERHOUD EN ZORG
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
261
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
262
Beladingsindex (draagvermogen)
Maximale snelheid Q =
max. 160 km/h.
60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg 72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg
R =
max. 170 km/h.
S =
max. 180 km/h.
T =
max. 190 km/h.
U =
max. 200 km/h.
H =
max. 210 km/h.
V =
max. 240 km/h.
W=
max. 270 km/h.
Y =
max. 300 km/h.
84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg 96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Bijvoorbeeld: 6 J x 14 H2 ET40 6
= breedte van de velg (in inch) (1).
J
= velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2).
14
= Montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).
H2
= vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
Maximale snelheid bij winterbanden QM + S =
max. 160 km/h.
TM + S =
max. 190 km/h.
HM + S =
max. 210 km/h.
ET 40 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
1.3 JTD
185/65 R14 86Q M+S 195/55 R15 85T M+S
4,00x14”-H-43
135/80 B14 80P 135/80 R14 84P
6J x 14H2-ET 40 6J x 15H2-ET 40 6,5J x 16H2-ET 40(*)
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V
185/65 R14 86Q M+S 195/55 R15 85T M+S
4,00x14”-H-43
135/80 B14 80P 135/80 R14 84P
6J x 14H2-ET 40 6J x 15H2-ET 40 6,5J x 16H2-ET 40(*)
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V
185/65 R14 86Q M+S 195/55 R15 85T M+S
4,00x14”-H-43
135/80 B14 80P 135/80 R14 84P
6J x 14H2-ET 40 6J x 15H2-ET 40 6,5J x 16H2-ET 40(*)
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 84V
185/65 R14 86Q M+S 195/55 R15 85T M+S
4,00x14”-H-43
135/80 B14 80P 135/80 R14 84P
(*) Lichtmetalen velgen.
DASHBOARD EN BEDIENING
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V
VEILIGHEID
6J x 14H2-ET 40 6J x 15H2-ET 40 6,5J x 16H2-ET 40(*)
STARTEN EN WEGRIJDEN
Reservewiel Bandenmaat
LAMPJES EN BERICHTEN
1.4 16V
Velgmaat
NOODGEVALLEN
1.2 16V
Bandenmaat Standaard Winterbanden
ONDERHOUD EN ZORG
1.2 8V
Velgmaat
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
Uitvoeringen
263
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
264
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) STANDAARD BANDEN Bandenmaat
1.2 8V
1.2 16V
1.4 16V
1.3 JTD
Onbeladen
RESERVEWIEL
Volbeladen Voor Achter
Voor
Achter
185/65 R14 86T
2
2
2,2
2,2
195/55 R15 85H
2,1
2,1
2,3
2,3
195/45 R16 80V
2,1
2,1
2,3
2,3
185/65 R14 86T
2
2
2,2
2,2
195/55 R15 85H
2,1
2,1
2,3
2,3
195/45 R16 80V
2,1
2,1
2,3
2,3
185/65 R14 86T
2
2
2,2
2,2
195/55 R15 85H
2,1
2,1
2,3
2,3
195/45 R16 80V
2,1
2,1
2,3
2,3
185/65 R14 86T
2
2
2,2
2,2
195/55 R15 85H
2,1
2,1
2,3
2,3
195/45 R16 84V
2,1
2,1
2,3
2,3
2,8
2,8
2,8
2,8
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
Inhoud bagageruimte Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) ...........215(*)/290(▼) dm3
1.2 8V - 1.2 16V 1.4 16V - 1.3 JTD
A
B
C
D
E
F
G
H
3778
787
2388
603
1530
1450
1720
1440(*)
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
DASHBOARD EN BEDIENING ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
L0C0133m
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
(*) met de achterbank geheel naar achteren geschoven (▼) met de achterbank geheel naar voren geschoven
VEILIGHEID
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
STARTEN EN WEGRIJDEN
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden.
LAMPJES EN BERICHTEN
AFMETINGEN
265
266
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER ONDERHOUD EN ZORG NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN WEGRIJDEN VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
PRESTATIES
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h. 1.2 8V 1.2 16V 1.4 16V 1.3 JTD
153 165 175 165
945
975
980
1045
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
515
515
515
415
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:
800 750 1460
800 750 1490
800 750 1495
850 750 1520
Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd:
750 400
900 400
900 400
900 400
Max. dakbelasting (***):
75
75
75
75
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
60
60
60
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (***) Allesdragers opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma, max. draagvermogen: 40 kg.
DASHBOARD EN BEDIENING
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):
VEILIGHEID
1.3 JTD
STARTEN EN WEGRIJDEN
1.4 16V
LAMPJES EN BERICHTEN
1.2 16V
NOODGEVALLEN
1.2 8V
ONDERHOUD EN ZORG
Gewichten (kg) (sedan-uitvoeringen)
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
GEWICHTEN
267
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN
1.2 16V liter kg
1.4 16V liter kg
Brandstoftank: incl. een reserve van:
47 5/7
– –
47 5/7
– –
47 5/7
– –
Motorkoelsysteem – met airconditioning:
4,5
–
4,5
–
4,5
–
Motorcarter: Carter en oliefilter:
– –
2,2 2,5
– –
2,2 2,5
– –
2,2 2,5
SELENIA 20K (❒)
Versnellingsbak en differentieel:
–
1,5
–
1,5
–
1,5
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulisch remcircuit met ABS:
–
0,55
–
0,55
–
0,55
TUTELA TOP 4
Vloeistofreservoir ruitensproeiers , achterruitsproeier en koplampsproeiers: (*)
(*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers.
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
NOODGEVALLEN
1.2 8V liter kg
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
VULLINGSTABEL
268
1,8(4,5)
–
1,8(4,5)
–
1,8(4,5)
–
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N (specificatie EN228) Mengsel van gedemineraliseerd water en 40% PARAFLU UP
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
(❒) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
Motorkoelsysteem – met airconditioning:
6,8
–
Mengsel van gedemineraliseerd water en 40% PARAFLU UP
Motorcarter: Carter en oliefilter:
– –
2,85 3
SELENIA WR (❍)
Versnellingsbak en differentieel:
–
1,8
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulisch remcircuit met ABS:
–
0,55
TUTELA TOP 4
Vloeistofreservoir ruitensproeiers , achterruitsproeier en koplampsproeiers: (*)
Mengsel van water en
1,8 (4,5)
–
(*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers. (❍) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR 5W-40.
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
DASHBOARD EN BEDIENING
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
VEILIGHEID
– –
STARTEN EN WEGRIJDEN
47 5/7
LAMPJES EN BERICHTEN
kg
NOODGEVALLEN
liter Brandstoftank: inclusief een reserve van:
ONDERHOUD EN ZORG
Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
1.3 JTD
269
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
270
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.
SELENIA 20K
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A1 en API SL.
SELENIA PERFORMER
Toepassing
Smering voor benzinemotoren (❒)
Smering voor dieselmotoren (❍)
SELENIA WR Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2. L0C0175m
(❒) Bij zeer lage buitentemperaturen raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER 5W-30. (❍)Bij zeer lage buitentemperaturen raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL 5W-40.
Vloeistof voor remsysteem
Synthetische remvloeistof FMVSS nr, 116 DOT 4, ISO 4925, CUNA NC 956-01
Antivries voor radiateur
Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier/ koplampsproeiers
Homokinetische koppeling aan zijde differentieel
TUTELA STAR 500
Homokinetische koppeling aan zijde wiel
TUTELA TOP 4
Hydr. remsysteem en koppelingbediening
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen voor koelsysteem. Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 33306
PARAFLU UP (*)
Motorkoelsysteem.
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-11
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Mengverhouding: 40% tot –22°C Onverdund of met water gebruiken
(*) Belangrijk. Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken ven hetgeen is voorgeschreven.
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
TUTELA MRM ZERO TUTELA STAR 325 (uitvoering 1.4)
STARTEN EN WEGRIJDEN
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel
LAMPJES EN BERICHTEN
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat organische molybdeenbisulfide
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Toepassing
NOODGEVALLEN
Synthetische SAE 75W-80 EP olie, die ruimschoots volOlie en vetten voor doet aan de specificaties API GL5 en MIL - L - 2105 D krachtoverbrengin- LEV. gen Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0.
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
ONDERHOUD EN ZORG
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
Gebruik
271
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
272
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten tijdens: ❒ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; ❒ een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; ❒ gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, uitrustingsniveau/accessoires, de algemene conditie van de auto, belading van de auto en andere omstandigheden die de aërodynamica van de auto kunnen verslechteren of de weerstand vergroten, kunnen een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt. Brandstofverbruik volgens EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)
1.2 8V
1.2 16V
1.4 16V
1.3 JTD
7,7
7,7
8,4
5,8
Buitenweg
5
5
5,6
4,0
Gecombineerd
6
6
6,6
4,7
Stadsverkeer
1.3 JTD
142
142
157
123
DASHBOARD EN BEDIENING VEILIGHEID
1.4 16V
STARTEN EN WEGRIJDEN
1.2 16V
LAMPJES EN BERICHTEN
1.2 8V
NOODGEVALLEN
CO2-emissie volgens EU-normen 1999/100 (g/km
ONDERHOUD EN ZORG
De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
ALFABETISCH TECHNISCHE GEGEVENS REGISTER
CO2-EMISSIE
273
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
274
ALFABETISCH REGISTER Aansteker ................................99
Airbags voor...........................149
- standaard ............................263
ABS........................................115
- airbag voor aan bestuurderszijde ..............150
- verklaring van bandencodering......................261
- airbag voor aan passagierszijde.................150
- vervangen ...........................201
Accu - accu opladen .......................241 - acculading controleren 232-241
- winterbanden ......................169
- starten met een hulpaccu.....194
Airconditioning, automatische met gescheiden regeling............72
- vervangen ...........................242
Airconditioning, handbediend ..68
Achterklep ......................106-107
Asbak.......................................99
Achterruitsproeier
ASR .......................................119
- bediening ..............................91
- in-/uitschakelen ..................120
- vloeistofniveau ....................238
Auto langere tijd stallen .........171
- type.....................................258
Achterruitwisser
Autoradio...............................123
Brandstof
- achterruitsproeier ................249
Bandenspanning.....................264 Bedieningsknoppen ..................96 Bekerhouders ...........................99 Bescherming van het milieu....131 Bougies
- brandstofmeter......................22
- bediening ..............................91
Bagageruimte
- wisserblad ...........................247
- hoedenplank verwijderen.....108
Brake Assist (remregeling bij noodstops) .............................116
Achteruitrijlichten ..................214
- openen/sluiten.....................106
Brandstofbesparing ................164
Afmetingen ............................265
- vergroten.............................109
Brandstofmeter ........................22
Airbags aan de zijkant............152
Bagageruimte vergroten..........109
Brandstofnoodschakelaar .........98
- headbags .............................153
Banden
Buitenverlichting......................84
- sidebags ..............................152
- onderhoud...........................245
- bediening ..............................85
Easy entry ...............................55
- grootlichtsignaal....................85
Elektrische ruitbediening .......104
Grootlichtsignaal......................85
- bedieningsknoppen .............105
Handgeschakelde versnellingsbak ......................163
- onderhoud...........................249 Chassisnummer......................256 CO2-emissie...........................273 Code-card ................................12 Cruise-control (snelheidsregelaar) ...................92
Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” ...........................125
- gloeilamp vervangen ...........211
Handrem................................162
Dashboard.................................8
EOBD (systeem).....................122
Hoofdsteunen
Dashboard en bediening.............7
ESP (systeem)........................117
- achter....................................60
Dashboardkastjes .....................99
Extra accessoires ....................124
- voor ......................................59
Fix & Go
Identificatiegegevens ..............255
Dead-lock (systeem).................18 - in-/uitschakelen ....................19 Derde remlicht .......................215 Dieselfilter
(bandenreparatieset) ..............196 Follow me home.......................86
Inspuiting...............................259 Instrumenten............................22
- condens aftappen ................240
Gereedschap ..........................203
Instrumentenpaneel....................9
Digitaal klokje..........................25
Gewichten ..............................267
- lichtsterkteregeling ................54
Dimlicht
Gloeilamp (vervangen van een) ....
Intelligente wis-/wasregeling ....89
- bediening ..............................84
- algemene aanwijzingen........207
Interieur.................................252
- gloeilamp vervangen ...........211
- lamptypen ...........................208
Interieuruitrusting....................99
DASHBOARD EN BEDIENING
Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging)................125
VEILIGHEID
Grootlicht
STARTEN EN WEGRIJDEN
Drukknoppen...........................24
LAMPJES EN BERICHTEN
- motorcodes - carrosserieuitvoeringen ...........................257
NOODGEVALLEN
Gordelspanners ......................136
ONDERHOUD EN ZORG
Dop van de brandstoftank......130
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Carrosserie
275
Motor
Luchtroosters ...........................64
- identificatiecode ..................257 - motorcode ...........................256
Mechanische sleutel .................13
Kinderen veilig vervoeren .......139
Mistachterlicht
Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) .................................144
- bedieningsknop .....................97
Klimaatregeling........................63
Mistlampen voor
Koelvloeistoftemperatuurmeter 23
- bedieningsknop .....................96
Koplampen ............................113
- gloeilamp vervangen ...........213
- koplampen afstellen ............114 - koplampverstelling ..............114
Montagevoorbereiding voor “Isofix”-kinderzitje ................146
Niveau koelvloeistof...............237
Koplampsproeiers
Motor starten ..................158-193
Niveau motorolie....................235
- bediening ..............................91
- benzinemotor starten...........158
Niveau remvloeistof................239
- vloeistofniveau ....................238
- JTD-motor starten...............159
Koppeling ..............................259 Krik .......................................203
- motor opwarmen na het starten .........................160
Niveau ruiten/koplampsproeiervloeistof ......238
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
Kilometerteller (display) ..........25
ONDERHOUD EN ZORG
Kentekenplaatverlichting.......215
Luchtrecirculatie ......................67
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
DASHBOARD EN BEDIENING
Isofix (kinderzitje)..................146
276
- gloeilamp vervangen ...........214
- specificaties .........................258 Motorkap ...............................111 Motorolie - niveau controleren...............235 - specificaties .........................270 - verbruik ..............................236 Multifunctioneel display ...........25
Niveaus controleren................233
- motor uitzetten ...................160
Noodgevallen .........................192
Lak .......................................251
- noodstart.............................160
Lampjes en berichten .............172
- rollend starten .....................195
Onderhoud en zorg ................226
Lancia CODE...........................10
- start-/contactslot ..................21
Luchtfilter..............................240
- starten met een hulpaccu.....194
- aanvullende werkzaamheden .230 - geprogrammeerd onderhoud..............................227
Sleutels ....................................12
- vloeistofniveau ....................239
Smeermiddelen en vloeistoffen270
Parkeerlichten .........................97
Richtingaanwijzers
Sneeuwkettingen ....................170
Parkeersensor.........................127
- bediening ..............................85
Snelheid (maximum)..............266
Parkeerverlichting
- vervangen gloeilamp achter .214
Snelheidsregelaar (Cruise-control) .......................92
- bediening ..............................84
- vervangen gloeilamp op voorspatbord..........................212
Spiegels
- gloeilamp achter vervangen .214 - gloeilamp voor vervangen....213 Parkeren ................................161 Plafondverlichting voor
- vervangen gloeilamp voor....212 Rubber slangen ......................247 Ruiten reinigen.........................88 Ruitensproeiers
- achteruitkijkspiegel ...............61 - buitenspiegels........................61 - elektrische bediening .............61 Start-/contactslot .....................21 Startblokkering Lancia CODE .10
- bediening ..............................95
- bediening ..............................88
- gloeilamp vervangen ...........216
- vloeistofniveau ....................238
Pollenfilter .............................240
Ruitenwissers
Portieren ................................103
- bediening ..............................88
Portiervergrendeling.................14
- ruitensproeiers.....................249
- verschuifbare zitplaatsen achter.......................................57
Prestaties ...............................266
- wisserbladen .......................247
Stuurinrichting.......................260
Starten en rijden ....................157 Stoelen .....................................55 - reinigen ...............................252
DASHBOARD EN BEDIENING
- technische gegevens.............260
Opkrikken van de auto...........224
VEILIGHEID
Sleutel met afstandsbediening ..14
STARTEN EN WEGRIJDEN
Remmen
Opendak ................................101
LAMPJES EN BERICHTEN
Slepen van de auto .................224
Opbergvak ...............................99
(schemersensor) .......................87
NOODGEVALLEN
Regensensor .............................89
- Onderhoudsschema .............228
ONDERHOUD EN ZORG
Sensor automatische koplampen
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
Radiozendapparatuur en mobiele telefoon ..................................124
- Jaarlijks inspectieschema.....230
277
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING STARTEN EN WEGRIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
- onderhoud...........................139
Stuurwielverstelling..................60
- trekkrachtbegrenzers...........137
Symbolen .................................10
Velgen ....................................263
Tanken met de
- verklaring van velgencodering .......................261
LANCIA Ypsilon ....................129 Tankklepje .............................130 Technische gegevens...............255 Toerenteller ..............................22 Transmissie ............................259 Trekken van aanhangers ........166
Ventilatie..................................64 Verbruik - brandstof ............................272 - motorolie.............................236 Versnellingsbak - handgeschakelde versnellingsbak ......................163
Trekkrachtbegrenzers.............137
- specificaties ........................259
Typeplaatjes
Verwarming en ventilatie..........63 Vullingstabel ..........................268
ONDERHOUD EN ZORG
- trekhaak monteren ..............167
- carrosserielak ......................256
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
NOODGEVALLEN
Stuurslot ..................................21
Veiligheid ..................................2
Wiel verwisselen .....................201
Veiligheidsgordels
Wielen
- algemene richtlijnen ............137
- reservewiel ..........................263
- gebruik ...............................133
- verwisselen ..........................201
- hoogteverstelling .................135
Wielophanging .......................260
278
- identificatiegegevens............255
Waarschuwingsknipperlichten.96
Wisserbladen voor/achter .......247
Zekeringen (vervangen).........218 Zitpositie instellen....................55 Zonnekleppen ........................100
279
ALFABETISCH TECHNISCHE REGISTER GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN WEGRIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN BEDIENING
OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw nieuwe auto is ontwikkeld met producten van de FL Group. Bij de werkplaatsen van het Lanciadealernet kunt u Selenia-motorolie verkrijgen. 35.000 Motorexperts in heel Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto.
VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-specificaties voor normale, turbo- of multikleps-benzinemotoren . Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen. SELENIA PERFORMER Speciale motorolie voor een optimale werking van benzinemotoren onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C). SELENIA TURBO DIESEL Motorolie voor normale, turbo- of multikleps-dieselmotoren. Voordelen: • uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen • maximale stabiliteit bij hoge temperaturen • optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL Speciale motorolie voor normale, turbo- of multikleps-dieselmotoren voor een optimale werking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C). ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE: VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*) % 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 km
SELENIA 20K
REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.
S E L E N I A : D E K R AC H T AC H T E R U W M OTO R Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
NOTITIES
282
UITVOERING Bandenmaat Voor 1.2 8V
1.2 16V
1.4 16V
1.3 JTD
STANDAARD GEMONTEERDE BAND Onbeladen Volbeladen Achter Voor Achter 2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3
2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3 2,2 2,3 2,3
2 2,1 2,1 2 2,1 2,1 2 2,1 2,1 2 2,1 2,1
2 2,1 2,1 2 2,1 2,1 2 2,1 2,1 2 2,1 2,1
185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V 185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V 185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 80V 185/65 R14 86T 195/55 R15 85H 195/45 R16 84V
RESERVEWIEL
4,2
4,2
4,2
4,2
MOTOROLIE VERVERSEN 1.2 8V
1.2 16V
1.4 16V
1.3 JTD
liter
kg
liter
kg
liter
kg
liter
kg
Motorcarter
–
2,2
–
2,2
–
2,2
–
2,85
Motorcarter en filter
–
2,5
–
2,5
–
2,5
–
3
BRANDSTOFTANK (liters) 1.2 8V - 1.2 Inhoud van de brandstoftank
16V
- 1.4 16V - 1.3 JTD 47
Reserve 5/7 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Fiat Auto Nederland B.V. Druknummer 603.45.408NL - VI/2003 - 2e editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicate - Middenbeemster Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot de Lancia dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.