Instituut voor Lerarenopleidingen
Expertmeeting Ouderbetrokkenheid
1
2
Inhoudsopgave pagina Inleiding
4
Ouderbetrokkenheid – en hoe die te organiseren
5
‘Het vlees is van jou, de botten zijn van mij’
11
Ouders betrekken in Den Haag
15
Educatief Partnerschap
17
Discussie over stellingen
20
3
Expertmeeting Ouderbetrokkenheid Inleiding De Hogeschool Rotterdam, Haagse Hogeschool en de Hogeschool Leiden organiseerden in november 2008 een expertmeeting over ouderbetrokkenheid, met als titel: School en ouders: een onontbeerlijk partnerschap voor de ontplooiing van de talenten van onze jeugd. De noodzaak om ouders bij de school te betrekken wordt breed gedeeld, door scholen, beleidsmakers, onderzoekers, onderwijs-ondersteunende instellingen en politiek. Gemeente Den Haag zet al sinds een aantal jaren intensief in op de betrokkenheid tussen ouders en scholen. Dat gebeurt zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs. Deze gemeente faciliteert scholen daartoe. Gemeente Rotterdam heeft om ouderbetrokkenheid een impuls te geven zelfs ouderconsulenten in het leven geroepen. Collega’s en deskundigen op het gebied van ouderbetrokkenheid hadden de behoefte om kennis en ervaringen te delen. Tijdens de expertmeeting is door vier betrokkenen een inleiding gehouden: 1. Prof. Dr. Ton Notten, lector Kenniskring Opgroeien in de Stad (KOS) van de Hogeschool Rotterdam over het fenomeen ouderbetrokkenheid. 2. Mw. Havva Karaaslan, docente, over haar onderzoek naar ouderbetrokkenheid op het Libanon Lyceum in Rotterdam. 3. Drs. Marion van de Sande, lectoraat Jeugd en Opvoeding van de Haagse Hogeschool over achtergronden, inhoud en resultaten van activiteiten rondom ouderbetrokkenheid in Den Haag. 4. Drs. Mariëtte Lusse van de KOS over educatief partnerschap en preventie schooluitval. Naar aanleiding daarvan is met elkaar gediscussieerd aan de hand van stellingen. Een verslag van de lezingen vindt u op de volgende pagina’s. Ook is een korte samenvatting gegeven van de discussie. Voor dat laatste zijn de stellingen als uitgangspunt gebruikt. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Gerard Reitsma van de Kenniskring Opgroeien in de Stad van de Hogeschool Rotterdam,
[email protected], tel. 010-2414432 of Marion van de Sande, Haagse Hogeschool,
[email protected], tel. 070-4458334.
4
Ouderbetrokkenheid – en hoe die te organiseren Ton Notten Het opstappen van mevrouw Ella Vogelaar, als minister voor Wonen, Wijken en Integratie in november 2008, heeft het nodige stof doen opwaaien. Had zij gefaald als politica, waren haar vanaf het begin te weinig financiële mogelijkheden geboden, is ze aan het lijntje gehouden door de woningcorporaties, wist ze niet kloek op te treden in het integratiedebat zoals de PvdA dat tegenwoordig aanhangt? Dominic Schrijer hield het in zijn artikel op de opiniepagina van de NRC van 21 november op het gebrekkige inzicht van de bewindsvrouwe in de noodzaak van enige vermaning van de ouders. Het debat over integratie gaat volgens deze Rotterdamse PvdA-wethouder van Werk, Sociale Zaken en Grotestedenbeleid steeds maar weer over geloof en afkomst en niet over integratie door sociale verheffing, zoals het sociaaldemocraten betaamt. En strenge praat hoort daarbij. Gelijk heeft Schrijer misschien, maar het is wel een kip-ei-probleem dat hij aanroert. Een leerzame case voor pedagogen, leraren, beleidsmakers en ouders.
Stortregens in het onderwijs Ik houd het toch maar even op ‘integratie’, hoe metaforisch dat begrip ook is (koffie, melk, suiker, roeren maar). Functionele integratie verloopt langs drie domeinen, namelijk de drie w’s: weten, werken en wonen. “Het heeft”, aldus wethouder Schrijer, “de laatste decennia in ons land ontbroken aan drang en dwang die duidelijk moesten maken dat individuen ook zelf verantwoording nemen, bijvoorbeeld door de taal te leren spreken, de kinderen naar school te laten gaan, de opleiding af te maken, te werken voor het eigen geld en rekening te houden met de buren. De PvdA moet deze individuen, de ouders, dit houvast geven, nee het opleggen: dan pas kunnen we de onderklasse verheffen”. Verheffing vraagt om goede voorzieningen op het gebied van onderwijs, opleiding, huisvesting, werkgelegenheid en zorg, maar ook kennelijk disciplinering van de ouders. Dat was niet helemaal het klusje van mevrouw Vogelaar, maar wellicht kan haar opvolger de contacten met zijn onderwijscollega Plasterk verinnigen. Eenvoudig is dat allerminst. “Het onderwijs”, aldus de socioloog Kees Schuyt, “voelt de last van de gefragmenteerde samenleving het meest, juist omdat het onderwijs bezig is in de zeer cruciale fase van de socialisatie en verinnerlijking van normen bij de jonge leden van de samenleving […]. Terwijl het onderwijs de maatschappelijke opdracht heeft bij te dragen aan het mede vormgeven aan en het in stand houden van die zo geroemde pluriforme samenleving, wordt het gedwarsboomd door de vele manifestaties van maatschappelijke fragmentatie. Het is dan geen wonder meer dat zo velen ontevreden zijn, zo niet cynisch, over het onderwijs: de ontvangers, de onderwijsgevenden, de leidinggevenden, de politici en de maatschappij als geheel die nog steeds hooggestemde verwachtingen behoudt, maar de realisering ervan zelf ondermijnt”. (Schuyt, 2001: 22) Van de majeure problemen waarop Schuyt attendeert, noem ik er drie. Het onderwijs weet geen raad met de afvallers; de heterogenisering van de samenleving naar her-
5
komst, etniciteit en sociale achtergrond doet zich het scherpst voelen op scholen; en de kinderen van immigranten hebben de gevoeligste antennes voor de problemen van de sociale cohesie in de hedendaagse samenleving. Schuyt merkt op dat vele scholen te kampen hebben met kleine en grote agressiviteit, met leerlingen die van kwaadheid letterlijk alles door elkaar gooien en met allochtone leerlingen die bij gebrek aan woorden de voorbeelden uit onze beeldcultuur volgen. Het geweld op scholen is een voortzetting van de haperende sociale cohesie in de maatschappij als geheel, die zelf een ongelijkere, grimmiger, gewelddadiger en misdadiger koers vaart.” (Schuyt, 2001: 27) Dat ‘structurele’ geweld is ook op een andere manier tot de school doorgedrongen. Via het beleid. Ter illustratie daarvan attendeer ik op een pijnlijk gegeven uit Oeso-Pisaonderzoek van 2003. Het Nederlandse onderwijs is, op dat van onze zuiderburen na, het meest etnisch selecterend van de dertig rijkste landen ter wereld. Zo’n 95 procent van de elf-, twaalfjarige kinderen van laagopgeleide allochtone ouders gaat sowieso, met of zonder Cito-toets, naar het vmbo. Van hen valt op zestien-, zeventienjarige leeftijd een aanmerkelijk deel zonder diploma uit. Het percentage voortijdige schoolverlaters in Nederland, jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben om eenvoudig handwerk uit te voeren, ligt met 15,5% weliswaar onder het EU-gemiddelde (19,7 procent), maar de meeste landen presteren beter. De uitvalcijfers liggen hoger in de steden, tot 25 procent, en nog weer veel hoger zijn ze bij het (v)mbo: tot veertig procent in grote steden als Rotterdam. Daar begint mijn kip-ei-probleem. De Belgische regering heeft deze sociaaletnische selectiviteit inmiddels met het schaamrood op de kaken toegegeven, van onze overheid werd niets vernomen. Ons kabinet beloofde op Prinsjesdag met 39 miljoen euro in 2009 tot 71 miljoen om de schooluitval in 2012 te halveren. (Dat is het kabinet geraden, want volgens de Lissabon-afspraken van 2000 had die reductie al eind 2009 bereikt moeten zijn.) Een ander zoetje: De aanvankelijke korting van 155 miljoen in het mbo wordt in 2009 omgezet in een inzet van 114 miljoen.
De kenniscrisis “Voor mij zit het kapitaal van Nederland in de banken van mijn klaslokaal”, luidde bondig een ingezonden brief in de Volkskrant van een leraar pasgeleden, toen duidelijk werd dat
6
de Amerikaanse kredietcrisis ook ons land zou aandoen. Een ware gedachte! In het onderwijs missen we de monopoly- en gokhuisgekte die tot de Wall Street-crisis leidde. Het is de vraag of we het slag paniek over de kredietcrisis ooit zullen terugvinden in avondvullende tv-programma’s en geheime weekendsessies van EU-ministers over het onderwijs en de kenniseconomie. We zien ernaar uit. Ondertussen is het wel interessant dat Barack Obama investeringen in het onderwijs tot één van zijn drie topprioriteiten rekent. Waarom? Omdat hij doorheeft dat een overheid die haar Keynes kent, geld moet pompen in economische domeinen die toekomst hebben, niet in omgevallen casino’s en in takken van voorbije industriële bedrijvigheid. Ten dele is die belangstelling voor het onderwijs een nieuwigheid van elke president elect. Menig president in de VS kreeg al bij zijn aantreden het etiket Mister Education opgeplakt, recentelijk niet alleen Bill Clinton, ook vader en zoon Bush. Obama lijkt zich bewust van de ernst die Andreas Schleicher in 2006 verwoordde in zijn rapport The Economics of Knowledge. Deze OESO-onderzoeker wijst op het Finse onderwijsmodel, dat ‘hoge verwachtingen’ verbindt met ‘stevige support systems’. Zware investeringen in de kenniseconomie, van pre-school tot en met hoger onderwijs, zijn volgens Schleicher nodig om de wereldeconomische concurrentie bij te kunnen houden, om voor betere banen en betere huisvesting te zorgen én om effectief te kunnen vechten tegen multiculti-ressentiment. Schleicher voegt er twee dingen aan toe. Ten eerste moet de minimale investering in het onderwijs, die de OESO aanbeveelt, van 6% van het Bruto Binnenlands Product opgetrokken worden; Nederland zit daar zelfs ongeveer 1 procentpunt onder. Van Schleichers tweede opmerking, ‘geld alleen is niet genoeg’, gaat voor Nederlandse politici meteen een zekere geruststelling uit.
De ouders Wat houdt dat pleidooi voor de versterking van de kenniseconomie in? We halen die afwezige ouders erbij op wie Dominic Schrijer doelt. In het basisonderwijs blijken ze helemaal niet zo afwezig. Daarvoor zorgt die uitvinding van de ‘brede school’, zij het met enige moeite. De duizend brede scholen in het Nederlandse basisonderwijs onderhouden netwerken van allerlei sociale, zorg- en pedagogische voorzieningen, met inbegrip van inspanningen om ouders erbij te betrekken en die mikken op een doorlopende leerlijn
7
van opvoeding-thuis naar onderwijs-op-school. Ze slaan bruggen tussen thuis en school. Ouders leren ervan. Praktisch, sociaal, en mede-opvoedend zoals dat heet. Er steken ook andere, praktische belangen achter de brede school. Langere schoolopeningstijden zorgen er volgens de ietwat dialectische motie-Van Aartsen/Bos (2006) voor dat meer ouders buitenshuis kunnen werken (zo kenden we al de Haarlemse ‘kantoorurenschool’). En de vondst van de brede school als mfa (multifunctionele accommodatie), die diverse buurtvoorzieningen onder één dak brengt, drukt de gemeentelijke uitgaven voor kunst, zorg, cultuur en dergelijke. Laten we ons beperken tot de rol van de ouders, preciezer: tot de versterking van die rol, en waar nodig met enige pressie. Een druk die het merendeel van de ouders overigens achteraf zegt te waarderen: Had dat maar eerder gedaan! Van het basisonderwijs en zelfs van de voorschoolse educatie weten we precies welke support van de ouders de allerbelangrijkste voorwaarde is. De vraag namelijk, na thuiskomst van de kinderen, en in de taal van de school gesteld, het Nederlands dus: ‘Hoe was het vandaag op school, en wat heb je er opgestoken?’ Je kunt er als opvoeders dan over doorpraten, je kunt die ervaringen inpassen in je eigen opvoeding; je kunt door hen die vragen te leren stellen enig besef wekken van de noodzaak, de kunst en de pret van het opvoeden. De mogelijkheden van de school en haar omgeving liggen voor het oprapen: huisbezoeken, 10-minuten-gesprekken, de initiatieven van de school tot buurtbeheer, in contacten met de ouders gebruik maken van de sociale waardering die leerkrachten bij hen nog altijd genieten (het maatschappelijk respect voor de leraar is de afgelopen 25 jaar niet afgenomen, hun zelfwaardering grotelijks), betrek de ouders erbij, probeer hen al tot participatie committeren vóór de eerste schooldag.
Gesloten deuren Op de tamelijk actieve sociaal-etnische selectie naar en binnen het voortgezet onderwijs wees ik al. In het basisonderwijs is die ook werkzaam, zij het vaak onder een andere naam. ‘Witte’ scholen heten ze zelden, al willen extra ouderbijdragen wel eens een handje helpen in die richting. Probleemwijken kennen genoeg zwarte scholen, en de white flight draagt daar het zijne toe bij. Wie zegt dat zwarte scholen heus wel goed kunnen zijn, kletst. Het blijkt lastig daarop lokaal beleid te voeren.
8
De 350 brede scholen voor voortgezet onderwijs leggen uiteraard minder nadruk op de buurt als extensie van de school. Die moeten het meer hebben van de aard en de kwaliteit van de school en die gaan soms de concurrentie aan met andere scholen, al dan niet thematisch. Soms heten ze dan magneetscholen, die meer tijd en ruimte reserveren voor bijvoorbeeld sport, cultuur, ict, taal. Of ze opereren gewoon ouderwets op basis van Artikel 23 van de Grondwet dat het uitsluiten van niet in het schoolprofiel passende leerlingen mogelijk maakt; tweederde van de scholen in ons land heeft die mogelijkheid. Met de ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs is het lastiger én uitdagender. Lastiger omdat slechtopgeleide ouders, die het Nederlands vaak niet machtig zijn en de deur amper uitkomen, weinig besef hebben van die school die hun pubers al dan niet regelmatig bezoeken. Vrij Nederland journaliste Margalith Kleijwegt doet in Onzichtbare ouders (ondertitel: De buurt van Mohammed B.) uitmuntend verslag van haar pogingen om contacten te leggen achter de immer gesloten voordeuren in Amsterdam-West. Een geheel geïsoleerde wereld. Een schier onzichtbare onderklasse die zich geen raad weet. De ouders en hun kinderen leven ver af van de Nederlandse samenleving, ver van de boze buitenwereld. Ouders en hun twaalf- tot achttienjarige kinderen groeien uit elkaar. Wat helpen drang en dwang daar? Niks. “School zou, nog meer dan nu, een spil moeten zijn in het leven van ouders en de kinderen”, aldus Kleijwegt: “De leerplichtambtenaar moet er een spreekkamer hebben, de taalles kan er worden gegeven, het maatschappelijk werk is vijf dagen per week aanwezig en tussen de leraren en alle anderen is permanent overleg. Krachten bundelen en de problemen praktisch aanpakken. Daar geloof ik meer in dan in het zoveelste rapport of het zoveelste hulpverleningsproject voor de allochtone vrouw of de ontspoorde puber” (Kleijwegt, 2007: 205). En, voeg ik eraan toe, vergeet niet die vasthoudende straathoeken jongerenwerkers (er zijn er nog vijftienhonderd over in het hele land) die vertrouwen weten te wekken bij ouders en hun puberende jonge volk. En Rotterdam heeft zijn ouderconsulenten, weliswaar pover opgeleid, maar ze zijn er in elk geval.
Kenniseconomie en onderwijssociologie Ik haal er de kenniseconomie weer bij. Die heeft niet alleen 23-jarige jongeren met een elementaire startkwalificatie nodig, maar ook hun ouders. Ouders moeten aandeelhouders worden van de school. In de betere kringen van Ons Soort Mensen is dat allang zo, zij rekenen klantbewust de directie van ‘hun’ school af op de bijdrage van het schoolteam aan de opwaartse mobiliteit van hun kroost. ‘Anders vinden we wel een andere school’. U herinnert zich het mea culpa van de Tweede Kamer na de behandeling van het rapport van de commissie-Dijsselbloem over decennia onderwijsvernieling waartoe in niet geringe mate een bepaald soort plastic onderwijskunde heeft bijgedragen. Die verdrong aan universiteiten en hogescholen een respectabele tak van wetenschap, de traditie van de vaderlandse onderwijssociologie. Veertig jaar geleden verscheen Frederik van Heeks Het verborgen talent. Dat boek vormde de neerslag van het ‘talentenproject’, een onderzoek naar het verband tussen milieu, schoolkeuze en schoolgeschiktheid, dat het Leids Sociologisch Instituut in de jaren 1961-1967 uitvoerde. Waarom maakten jongens, afkomstig uit lagere sociale milieus, zo luidde de vraag, veel minder kans om naar het hoger onderwijs door te stromen dan hun leeftijdgenoten uit hogere sociale milieus? Onder meer door het onderwijssysteem dat verschillen organiseert. Volgens de onderzoekers ging daardoor talent verloren, en dat was in de ogen van Van Heek onrechtvaardig en
9
onwenselijk. Volgens hem, toen, diende de toegang tot voortgezet en hoger onderwijs te worden gedemocratiseerd. Investeer daarom vooral in het primair en het secundair onderwijs, zegt Jaap Dronkers vandaag. De studie van Van Heek heeft veel in beweging gezet en ze paste in het beleid van Opwaartse Mobiliteit, dat van Jo Cals tot Jo Ritzen haar resp. ups and downs gekend heeft. Mogen die onderwijssociologie en dat beleid weer snel terugkeren! In slimme, hedendaagse versies bij voorkeur. Neem het Rotterdamse Albeda-college dat op initiatief van zijn voorzitter Piet Boekhoud startte met parallelle onderwijsfaciliteiten voor leerlingen én voor hun ouders. Aan de ene en aan de andere kant van de gang van het schoolgebouw wordt hetzelfde onderwijs gegeven, voor twee generaties. Financieel kan het Albeda de eindjes net aan mekaar knopen, maar de school is niet van het idee af te brengen: meer bruggen en ladders voor leerlingen (en hun ouders dus) zoals de merendeels sociaaldemocratische onderwijssociologen uit de vorige eeuw dat aanbevalen. Er zijn meer voorbeelden te geven. Er wordt in Nederland aanhoudend gekissebist over woorden. En over kippen en eieren. Elke week is het raak. Het begrip ‘integratie’ mag niet meer, vandaag is het ‘participatie’. Het zij zo. Laten we dat begrip dan maar letterlijk nemen: aandeelhouderschap. Van de sociale, economische en politieke theorie van de verzorgingsstaat mag tegenwoordig het ‘welbegrepen eigenbelang’ deel uitmaken. Gelukkig! Maar dan voor iedereen. Er zijn ouders die daartoe aangezet moeten worden. Waar het geprobeerd wordt blijft het succes niet uit, langzaam maar zeker. Sommige ouders beginnen niet als consumenten en aandeelhouders, ze kunnen het wel worden. Eraan wennen dat ze daarbij de (brede) school kunnen benutten, dezelfde school soms waar hun kinderen door een cynische, sociaaletnische dobbelsteen naar uitgeloot zijn. En dan van het vmbo door naar het mbo en verder als het kan. We zullen ze hard genoeg nodig hebben. Een beetje drang-en-dwang ten aanzien van de overheid kan geen kwaad.
Geraadpleegde literatuur Margalith Kleijwegt (2007) Onzichtbare ouders. De buurt van Mohammed B. Zutphen: Plataan. Zesde, herziene druk. Ton Notten (red.) (2008) De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Antwerpen, Apeldoorn: Garant. OECD (2006) Where Immigrant Students Succeed – A Comparative Review of Performance and Engagement in PISA 2003. Paris: OECD, 2006. Zie: http://www.oecd.org/dataoecd/2/38/36664934.pdf. Andreas Schleicher (2006) The Economics of Knowledge: Why Education is Key for Europe’s Success. Brussels: Lisbon Council. Zie: http://news.bbc.co.uk/2/shared/bsp/hi/pdfs/13_03_06_economics_of_knowledge.pdf. Dominic Schrijer (2008) ‘Onderklasse is het probleem. Niet integratie maar sociale verheffing is de praktische opgave’. NRC Handelsblad, 21 november 2008, 7. Kees Schuyt (2001) Het onderbroken ritme. Opvoeding, onderwijs en sociale cohesie in een gefragmenteerde samenleving. Kohnstamm lezing. Amsterdam: Vossiuspers AUP. Ton Notten is o.m. lector Opgroeien in de Stad aan de Hogeschool Rotterdam.
10
‘Het vlees is van jou, de botten zijn van mij’ Havva Karaaslan Docente maatschappijleer aan het Libanon Lyceum, tevens oud-studente van de Hogeschool Rotterdam, vertelde over haar ervaringen als bruggenbouwer tussen school en ouders en presenteerde de resultaten van haar afstudeeronderzoek naar ouderbetrokkenheid van allochtone ouders in het voortgezet onderwijs (vo). ‘Eti senin, kemigi benim’. Dit Turkse spreekwoord betekent: ‘ Het vlees is van jou, de botten zijn van mij’. ‘Dat is wat Turkse ouders tegen een leerkracht zeggen als ze hun kind voor het eerst naar school brengen’, legt Karaaslan uit. ‘Daarmee leggen de ouders de verantwoordelijkheid voor de schoolloopbaan van hun kinderen bij de leerkracht neer. In Nederland is dit echter niet voldoende en verwacht de school een actievere houding van de ouders als het om de schoolcarrière van hun kinderen gaat. En op de lerarenopleiding worden de studenten ook met deze gedachte opgeleid. Beroepscompetentie zeven luidt niet voor niets: De docent heeft een goed contact met de ouders.’
Facts & figures Voor haar afstuderen onderzocht Karaaslan hoe het is gesteld met de ouderbetrokkenheid van de allochtone ouders op het Libanon Lyceum. Feitelijke kennis hierover ontbrak. Zij enquêteerde Turkse en Marokkaanse ouders van het eerste t/m derde jaar. Dit leverde de volgende cijfers op: ¬ 85% van de ouders bleek zeer geïnteresseerd in de school ¬ 30% van de ouders heeft wel eens contact opgenomen met de school ¬ 15% van de ouders heeft wel eens deelgenomen aan een themabijeenkomst ¬ 3% van de ouders heeft wel eens meegedaan aan activiteiten als werkweek, bibliotheekbezoek ¬ 1% van de ouders heeft zitting gehad in OR en MR.
Wat is betrokkenheid? Uit haar onderzoek bleek bovendien dat de school een heel andere visie heeft op hoe ouderbetrokkenheid eruit moet zien dan allochtone ouders. ‘De ouders tonen hun interesse door aan hun kind vragen te stellen als ‘Welke cijfers heb je gehaald?’. De school vindt de fysieke aanwezigheid van de ouders op school belangrijk en meet de mate van ouderbetrokkenheid af aan de deelname aan activiteiten en participatie in medezeggenschap. Nemen ouders daar niet aan deel, dan vinden we ze niet betrokken.’ Karaaslan benadrukt het belang van het goed benoemen van de doelen van een school. ‘Want scholen willen ook niet allemaal hetzelfde. ‘Overigens heeft een vorm van maatschappelijke emancipatie in Turkije ondertussen wel plaatsgevonden. In de grote steden is de fysieke aanwezigheid op school en sportclubs inmiddels ‘gewoon’ geworden, al blijft inspraak in medezeggenschapsorganen een typisch Nederlands verschijnsel.’
11
Hoe vergroot je betrokkenheid? Door gebruik te maken van personen uit de eigen culturele groep en op een kleinschalige manier voorlichting te geven, kun je het vertrouwen van allochtone ouders winnen. Karaaslan: ‘Ouders durven veel eerder aan mij dan aan een autochtone Nederlandse leerkracht te vragen: “Wat is een SO, welke schooltypen zijn er?” Ik besteed veel aandacht aan hun vragen en investeer in de relatie. Natuurlijk hebben alle ouders op de basisschool voorlichting gehad over het voortgezet onderwijs, maar er zijn ouders die het Nederlands niet goed machtig zijn en termen als doorlopende leerlijnen, leerwegen, vmbo en vwo niet begrijpen. Uit schaamte daarvoor vragen ze dan helemaal niets meer. ‘Wij praten over educatief partnerschap, maar dat veronderstelt gelijkwaardigheid en zo ervaren veel allochtone ouders de omgang met de scholen niet. Onze inzet moet liggen bij het gelijkwaardig maken van deze ouders.’ Karaaslan benadrukt het belang van differentiëren als scholen intermediairs van allochtone afkomst inschakelen. ‘Let op: Turken zijn geen Marokkanen. Er zijn veel verschillen binnen de verzamelterm ‘allochtonen’.’ En tenslotte stelt Karaaslan: ‘Laagopgeleide autochtone ouders hebben vaak dezelfde problemen als allochtone ouders. Deze groep wordt in het beleid rond ouderbetrokkenheid weleens vergeten.’ Havva Karaaslan heeft naast haar werk als docente een adviesbureau: OBL Advies. Haar bureau kan helpen de verbinding te leggen tussen ouders en school. Meer info: www.obl-advies.nl
12
Ouders betrekken in Den Haag Marion van de Sande, Lectoraat jeugd en Opvoeding, Haagse Hogeschool In Den Haag wordt, door de gemeente en scholen, sinds 2004 gezamenlijk opgetrokken in en actief ingezet op het versterken van de betrokkenheid tussen ouders en scholen. Daarbij zijn zowel voorscholen, basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs en het ROC betrokken. Onder ouderbetrokkenheid wordt in Den Haag verstaan: de wederzijdse betrokkenheid van ouders en andere volwassenen in en om de school. Daarbij gaat het zowel om betrokkenheid op elkaar als op het leven van kinderen thuis, op school en in de buurt.
Waarom aandacht voor ouderbetrokkenheid? Het belang van ouderbetrokkenheid wordt breed gedragen in het Haagse onderwijs. Onderzoek ondersteunt dat. Het gaat beter met kinderen op school als ouders betrokken zijn. 1 Naarmate meer ouders op een school betrokken zijn, heeft dat een gunstige invloed op alle kinderen.2 Via de school hebben kinderen en hun ouders toegang tot het sociale en culturele kapitaal van de samenleving.3 Bij dat alles gaat het niet alleen om het gedrag van ouders. Ook de betrokkenheid van andere volwassenen op het schoolleven van kinderen buiten de school is belangrijk voor het welzijn van kinderen op school. Ook andere kenmerken van scholen en ouders hebben invloed op hun betrokkenheid.
Kenmerken van scholen en ouders Kenmerken van ouders en scholen hebben invloed op hun betrokkenheid. Op een aantal van die kenmerken is nauwelijks invloed uit te oefenen door scholen. Daarbij gaat het om inkomen, opleiding en de gezinssituatie. Op andere factoren kan vanuit de school wel invloed uitgeoefend worden. Naarmate de klassen kleiner zijn, heeft een docent minder ouders te betrekken. En ook het schoolklimaat kan zodanig worden ingericht dat ouders zich welkom en serieus genomen voelen op de school. Een actieve open houding van schoolpersoneel is daarbij essentieel, net zoals de betrokkenheid van de school op de rest van de omgeving.4 Scholen die betrokken zijn op de buurt, betrekken bewoners en voorzieningen bij de school. Op basis daarvan wordt de houding ten opzichte van de school positief beïnvloedt. Dan is er een basis voor gesprekken over incidenten of problemen van
1
2 3 4
Feuerstein, A., School Characteristics And Parent Involvement: Influences On Participation In Children’s Schools. In: The Journal Of Educational Research, September/October 2000, Vol. 94, No 1, Pp.29–41. www.michigan.gov Lareau, A., Home Advantage, Philadelphia, The Falmer Press, 2002 Epstein, J. Perspectives and previews on research and policy for school, family and community partnerships. In: Booth, J. & Dunn (Eds.) Family-school links: How do they affect educational outcomes? Hillsdal: N.J. Lawrence Erlbaum Associations
13
leerlingen waar de buurt last van heeft. Van groot belang is ook dat er leiding gegeven wordt aan het versterken van de betrokkenheid tussen school en thuis.5 Ouders die regelmatig met hun kind praten over school en contact onderhouden met docenten weten wat er op school gebeurt. Dat ondersteunt een kind bij zijn schoolwerk. Als ouders dan ook nog helpen met huiswerk en regelmatig met andere ouders spreken gaat het beter met kinderen op school. En via deelname aan formele geledingen zoals Medezeggenschapsraad, Ouderraad of bestuur hebben ouders ook invloed op de gang van zaken op school.6 Dat kan de betrokkenheid van alle ouders ten goede komen. Sommige scholen hechten aan hulp van ouders bij activiteiten in de school. Dat is echter geen vereiste voor de betrokkenheid van ouders op de schoolcarrière van hun kind.
Schoolspecifieke ouderbetrokkenheid De inhoud van ouderbetrokkenheid op een school is afhankelijk van het schoolbeleid. Maar, het wordt ook bepaald door de opdracht die de school zich stelt bij het opvoeden en onderwijzen van leerlingen. Daarnaast spelen kenmerken van de leerlingen, de ouders en de buurt van de school een rol bij de invulling van ouderbetrokkenheid naar vorm en inhoud. Het is noodzakelijk dat scholen en ouders elkaar leren kennen. Dat geldt voor elke afzonderlijke ouder en voor de ouders als groep. Naarmate ze elkaar beter kennen en er meer overeenstemming bestaat over doelstellingen, werkwijzen en de waarden en normen van waaruit gehandeld wordt, neemt de betrokkenheid toe. Sommige groepen ouders hebben dan minder behoefte aan regelmatig contact met de school.7 Dat geldt niet voor alle ouders.
5
6 7
14
Stormshak, E.A. e.a., (2005). Implementing Family-Centered Interventions Within the Public Middle School: Linking Service Delivery to Change in Student Problem Behavior. In: Journal of Abnormal child psychology. Vol. 33, No. 6, pp. 723-733. Vincent, C., (2000). Parents And Teachers: Power And Participation. London: Falmer, 2000 Verhoeven, P., E.A. (2003). Ouders Over Scholen, Antwerpen, Garant.
Uitgangspunten Haags beleid ouderbetrokkenheid De ontwikkelingskansen van kinderen nemen toe als de thuiswereld en de schoolwereld met elkaar verbonden zijn. Haagse scholen en de gemeente gaan er van uit dat ouders en scholen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor opvoeden en opgroeien. Betrokkenheid tussen ouders en school is daarbij belangrijk. Voor het partnerschap in de opvoeding tussen ouders en school is het van belang dat scholen en ouders zich veilig en op hun gemak voelen bij elkaar.8 Dat vormt de basis voor het maken van afspraken over de manier waarop ouders en school kinderen opvoeden, in de gaten houden of alles goed gaat en samenwerken om problemen op te lossen. Uitgangspunt daarbij vormt het constructief omgaan met dergelijke problemen. Ouderbetrokkenheid veronderstelt ook dat maatwerk geleverd wordt op schoolniveau, maar soms ook op individueel kind- of ouderniveau. Op basis van deze uitgangspunten is op Haagse scholen ingezet op het bereiken van een aantal concrete doelstellingen. Allereerst willen scholen meer ouders en ook ouders uit specifieke groepen bereiken. Daarbij gaat het om ouders die moeilijk bereikt worden met informatieavonden, rapportbesprekingen en thema-avonden. Zowel individuele als groepscontacten met ouders worden daarbij als aanleiding gebruikt. Scholen besteden ook structureel aandacht aan training en coaching van vaardigheden bij leerkrachten om ouders te betrekken bij de school. In de training en coaching wordt ook aandacht besteed aan het ontwikkelen van een actieve en positieve houding ten opzichte van ouders. Om de genoemde doelstellingen te bereiken is op elke school een oudercoördinator aangesteld, met als opdracht ouderbetrokkenheid op de agenda te krijgen en te houden. Ondersteuning daarvan door de directie is van essentieel belang. De oudercoördinator en de directeur werken samen aan de ontwikkeling van schoolspecifiek ouderbeleid.
Schoolspecifiek ouderbeleid De gemeente Den Haag faciliteert scholen om ouderbetrokkenheid te versterken en schoolspecifiek ouderbeleid te ontwikkelen. Dat gebeurt zowel in de VVE, het primair en voortgezet onderwijs als ook op het ROC.
8
WIT, C., DE, (2005). PARTNERSCHAP TUSSEN SCHOOL EN OUDERS IN HET BELANG VAN HET KIND. KPC-GROEP, DEN BOSCH.
15
In samenwerking met Haagse basisscholen is de methodiek ‘ Meer kansen met Ouders’ ontwikkeld. Die wordt op dit moment op 50 scholen uitgevoerd. Ook buiten Den Haag, in Leiden en Gouda, wordt met ‘Meer kansen met ouders’ gewerkt. Vanaf 2008 worden ook de Voor- en Vroegschoolse Educatie daar intensief bij betrokken. Ook scholen zetten extra in op ouderbetrokkenheid. Op vijf scholen, met 8 locaties is een oudercoördinator aangesteld. Die ondersteunt mentoren en directie bij het ontwikkelen van ouderbeleid voor de brugklas en het tweede jaar VO. Vanuit het project ‘Spirit4you’, worden scholen ondersteund bij het betrekken van ouders bij de beroepsoriëntatie van hun kinderen. Vanaf het schooljaar 2009-2010 gaat ook het Regionaal Opleiding Centrum (ROC) Mondriaan ouders actief betrekken bij de opleiding van hun kinderen.
Resultaten impuls ouderbetrokkenheid Den Haag9 Tot nu toe heeft de impuls van de gemeente en de scholen opgeleverd dat ouderbetrokkenheid op de agenda en op het netvlies van professionals staat. Elke school kent een oudercoördinator met formatie, die werkt aan de ontwikkeling van schoolspecifiek ouderbeleid. Op basis van dat beleid wordt ingezet op een combinatie van groepsgerichte en individuele oudercontacten. Na twee jaar zijn op elke school meer ouders bereikt. De praktijk laat zien dat minimaal vijf jaar nodig is om substantieel en structureel meer ouders te bereiken. Op basis van het beleid geven ouders aan behoefte te hebben aan opvoedingsondersteunende activiteiten. Maar, dat is niet de eerste behoefte van ouders. Die ligt bij informatie over en inzicht in de gang van zaken op school.10 Op scholen die daar behoefte aan hebben is de deelname van ouders aan formele geledingen toegenomen. Deelname aan de OR heeft voor ouders een lagere drempel dan deelname aan de MR Drs. Marion van de Sande is lid van de Kenniskring Jeugd en Opvoeding en hoofddocent bij de Academie voor Sociale Professies aan de Haagse Hogeschool.
9
Sande, M, van de, en Diekstra, R.F.W., (2008). Meer kansen met ouders. Over de ontwikkeling en effecten van een Haagse methode voor ouderbetrokkenheid. In: Smit, F., (2008 in druk). Modernisering ouderbetrokkenheid. SDU, Amsterdam. 10 Sande, M., van de, (2009). ‘Meer kansen met ouders’ implementatie van een methodiek. (in druk)
16
Educatief Partnerschap door Mariette Lusse Rotterdams beleid Ouderbetrokkenheid is één van de tien actiepunten in het Rotterdams Onderwijs Beleid waarmee Rotterdam samenhang wil brengen in en om het onderwijs voor optimale ontwikkeling van de leerling. Van scholen (in basis- voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs) wordt verwacht dat zij een actief ouderbeleid voeren gebaseerd op dialoog en partnerschap met ouders. Doel is dat uiterlijk in 2010 alle ouders van leerlingen in het Voortgezet Onderwijs op enigerlei wijze actief bij de school betrokken zijn. Sinds januari 2008 krijgt ouderbetrokkenheid in het Rotterdamse VO een stevige financiële impuls en zijn in het VO 25 oudercontactpersonen aangesteld.
Partnerschap Ouders en school hebben een gemeenschappelijk belang, namelijk het aanwezig zijn van optimale omstandigheden voor de ontwikkeling en het leren van kinderen. Educatief partnerschap is een middel om aan dit belang te werken. Beide partijen zijn hierbij gelijkwaardig, maar een verschil in eindverantwoordelijkheid maakt dat het zwaartepunt in het initiatief tot partnerschap bij de school komt te liggen. (Beek, Rooijen en de Wit, 2007). Aangezien ouders noch docenten elkaar als gelijkwaardige partners beschouwen is het lastig dit educatieve partnerschap te realiseren. Vooral laag opgeleide ouders (autochtoon en allochtoon) voelen zich slecht gehoord in de school en voelen zich niet in staat om op basis van gelijkwaardigheid met de leerkracht over het onderwijs te praten (Karsten et al, 2006). Dat neemt niet weg dat deze ouders wel degelijk geïnteresseerd zijn in het onderwijs aan hun kinderen (van Rossum & van Tilborg, 1996). Leraren hebben van hun kant aardig wat scepsis over het functioneren van ouders als opvoeders. Scholen zijn daarnaast nog slecht in staat hun visie helder te vertalen in ouderbeleid, waardoor ouders afgerekend worden op onduidelijke verwachtingen vanuit de school (Booijink 2007a).
Doelen partnerschap Bij partnerschap worden drie doelen onderscheiden: 1. het pedagogische doel: afstemming van opvoedend denken en handelen 2. het organisatorische doel: organiseren van het reilen en zeilen op school 3. het democratische doel; meedenken en –beslissen 4. Het toerusten van ouders en scholen is een voorwaarde om tot partnerschap te kunnen komen. (Beek, Rooijen en de Wit, 2007). Het pedagogische doel staat het meest direct in relatie tot het gemeenschappelijke belang van ouders en school. Hiervoor is vooral investering van individuele ouders in hun kinderen (thuis) nodig. School kan ouders hierbij ondersteunen. Scholen zijn zelf meer
17
geneigd hun energie te steken in het organisatorische en democratische doel en richten zich meer op het binnenhalen van groepen ouders in de school. Dat verklaart een groot deel van het misverstand tussen ouders en school.
Dialoog Partnerschap betreft niet alleen betrokkenheid van ouders bij school, maar ook van school bij de ouders. Het betreft hier een wederzijdse relatie. Een wederzijdse relatie vereist dialoog tussen ouders en school. Dat betekent dat er niet alleen sprake is van informatieverstrekking, maar ook van informatie-uitwisseling. In de praktijk is er nog veelal sprake van eenrichtingsverkeer vanuit school naar de ouders (Pels, 2004). Dat staat partnerschap in de weg.
Voorwaarden voor partnerschap Bij de Hogeschool Rotterdam verzorgen we in de minor Voorkomen Voortijdig Schoolverlaten onderwijs aan aankomende leraren, pedagogen, schoolmaatschappelijk werkers en jongerenwerkers. Wij hebben daarbij met hulp van Booijink en Dumassy geformuleerd wat voorwaarden zijn om tot partnerschap te komen en leren de volgende vaardigheden aan bij de deelnemende studenten: ¬ in staat zijn tot vertrouwen in en openheid naar ouders ¬ het kunnen verwoorden van de visie van de school in contacten met ouders ¬ in staat zijn een wederkerige relatie op te bouwen ¬ het kunnen aangaan van een dialoog (Booijink (2007). ¬ het kunnen vormgeven van transculturele communicatie (open leefhouding, ¬ aansluiten bij ouders in vorm gesprek en taalgebruik) (Dumassy, 2005).
Effectieve ouderprogramma’s Epstein heeft uit haar ruime ervaring met ouderprogramma’s op een rij gezet welke zaken bijdragen aan de effectiviteit van ouderprogramma’s: ¬ waardering voor bijdrage ouders aan schoolsucces ¬ sensitiviteit tav ouders
18
¬ integreren in schoolontwikkeling (niet ad-hoc) ¬ gedragen door hele school ¬ open relatie tussen school en gemeenschap Dat betekent dat vanuit school een open oor en oog voor ouders nodig is en begrip voor de omstandigheden waarin sommige ouders hun kinderen opvoeden. Ouderbeleid kan bovendien pas succesvol zijn als het een volwaardig onderdeel van het schoolbeleid is. Een oudercontactpersoon alleen gaat het niet redden. Het is van belang de doelen van ouderbeleid goed te overdenken en met elkaar de koers te varen die daaruit voort vloeit.
Geraadpleegde literatuur; Beek, S., Rooijnen, A.v., Wit, C. de (2007 ) Samen kun je meer dan alleen: Educatief partnerschap met ouders in primair en voortgezet onderwijs, Den Bosch: KPC groep Booijink, M. (2007) Terug naar de basis. Communicatie tussen leerkrachten en allochtone ouders in het primair onderwijs. Onderzoeksrapport. Leiden: Rijks Universiteit Leiden Desforges, C. & Abouchnar, A. (2003) The impact of parental involvement, parental support and family education on pupil achievements and adjustment. A literature review. London: Department for education skills Epstein, J.L. & Sanders, M.G., Connecting home, schools and community. New directions for social research. In Halliman M. (ed) (2000) Handbook of sociology of education. Karsten, S., Jong, U. de, Ledoux, G., Sligte, H.W. (2006) De positie van ouders en leerlingen in het governancebeleid. Amsterdam: SCO Kohnstamm instituut Pels, T. (red.) (2004). Opvoeding en integratie. Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding Mariette Lusse is lid van de Kenniskring Opgroeien in de Stad en hogeschooldocent bij het Instituut voor Sociale Opleidingen Hogeschool Rotterdam. Zij doet promotieonderzoek naar educatief partnerschap in het Rotterdamse Voortgezet Onderwijs in relatie tot schooluitval.
19
Discussie over stellingen Zoals aangegeven is er al gediscussieerd naar aanleiding van de inleidingen. Daarbij is gebruik gemaakt van stellingen. Per stelling wordt een korte toelichting gegeven op basis van de gevoerde discussie en de samenvatting daarvan door lector Ton Notten. Tot slot zijn nog enkele discussiepunten op een rij gezet die de discussie over de stellingen overstijgen. 1.
Pedagogische medewerkers, docenten en ouders praten meer over elkaar dan met elkaar.
De meeste respondenten waren het met deze stelling eens. Notten: ‘Ja, dat moet nou eenmaal, want de pedagogisch medewerkers hebben in hun opleiding niet geleerd het anders te doen.’ 2.
Ouders worden afgerekend op onduidelijke verwachtingen.
Er was bij het publiek onduidelijkheid over de stelling. Bedoeld wordt: Ouders en scholen hebben verschillende verwachtingen en maken die vaak niet expliciet. Notten: ‘Onderwijs is een traag soort werk. Ouders hebben recht op traagheid, zij moeten getraind worden in ouderparticipatie/-betrokkenheid. En ook de scholen moeten leren met ouders om te gaan. Dit zijn trage processen.’ 3.
Ouderbetrokkenheid is alleen effectief als het initiatief wordt genomen uit de eigen doelgroep.
Notten: ‘Dat is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde.’ Havva Karaaslan: ‘De school moet het initiatief nemen en uitnodigen. Ouders moeten die weg volgen. Gebruik maken van intermediairs uit doelgroep is belangrijk.’ Stichting De Meeuw in Rotterdam begeleidt 150 ouderconsulenten. Zij zijn bijna allemaal op mbo-3-niveau opgeleid. Samen bereiken die 150 consulenten duizenden Rotterdamse
20
ouders. De ouderconsulenten zijn vertegenwoordigers van verschillende etnische groepen in Rotterdam. Sommigen alleen ouders van de eigen groep, anderen bereiken meer groepen. Er wordt een pleidooi gehouden voor een werkgroep ouderbetrokkenheid op school. De werkgroep stelt een oudercoördinator aan en ondersteunt deze. De oudercoördinator stuurt de ouderconsulenten aan. 4.
Om goede ouderparticipatie van de grond te krijgen, is samenwerking met zelforganisaties onontbeerlijk.
Havva Karaaslan is het hier niet mee eens en zij krijgt steun uit het publiek: “Zelforganisaties worden gerund door vrijwilligers. Zij vertegenwoordigen vaak een bepaalde stroming of groep en stellen hun eigen (groeps)belang voorop. Bovendien is het niveau van de vertegenwoordigers van de zelforganisaties nogal wisselend.” Zij is bang dat er weinig van een dergelijke samenwerking is te verwachten. 5.
Ouders van leerlingen op voortgezet onderwijs zijn niet geïnteresseerd in het leerproces van hun kinderen: ‘Dit is de verantwoordelijkheid van de school.’
Het publiek is het met deze stelling in meerderheid oneens. Notten: ‘Ook hier is weer de vraag: Over welke scholen hebben we het? Voor ouders die flink betalen voor de opleiding van hun kind kan dit waar zijn. De school moet leveren voor zijn geld. Aan de andere kant is het ook zo dat veel maatschappelijke problemen over de schutting van de school worden gegooid.
Stellingenoverstijgende discussiepunten Scholen onderscheiden zich Als het gaat om ouderbetrokkenheid is het van belang om onderscheid te maken tussen basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs. Het is nodig dat elke school formuleert waarom op die school ouderbetrokkenheid belangrijk is. Afhankelijk daarvan kan bepaald worden wat van ouders verwacht wordt en wat ouders van de school kunnen verwachten. Zo wil een aantal scholen graag ouders in de MR, maar ook weer niet te veel. Het is dan ook niet nodig om schoolbreed in te zetten op de werving van ouders in de MR. De volgende doelstellingen worden onderscheiden: ¬ Pedagogisch: afstemming opvoedend denken en handelen ¬ Organisatorisch: optimaliseren reilen en zeilen van school ¬ Democratisch: meedenken en –beslissen Naast het formuleren van doelstellingen is het van belang dat scholen een methodiek ontwikkelen om ouderbetrokkenheid te realiseren en/of te versterken. Expliciet maken hoe je van A naar B komt. NB: Ouderbetrokkenheid komt tot stand door het nemen van kleine stapjes.
21
Docenten kunnen veel investeren in de relatie met ouders, maar krijgen er, in de sfeer van arbeidsvoorwaarden, weinig voor terug. Ouderbetrokkenheid dient een algemeen maatschappelijk belang. We moeten het met elkaar doen. Waarom moet alleen een docent de rekening betalen.
Groepsgesprekken Samenvatting van wat er in groepen is besproken. 1.
Ouders zijn aandeelhouders van de school
‘Schoolbeheer en buurtbeheer zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in het kader van ouderbetrokkenheid.’ Als dat zo is, dan vraagt dat om een afgewogen verdeling van aandelen over ouders, school, leerlingen, docenten, directie, bestuur, woningcorporatie, (deel)gemeente en rijk. Niet elke betrokkene is grootaandeelhouder. De aandelenportefeuille moet evenwichtig worden verdeeld. Datzelfde geldt voor de financiën. 2.
Voorwaarden voor ouderbetrokkenheid
‘Om ouderbetrokkenheid van de grond te krijgen, moet de docent bereid zijn om zich in te leven/kennis te verwerven van de culturele achtergronden van de ouders.’ ¬
Wat moet een school vooral niet doen als zij de ouders bij de groep willen betrekken? Scholen die een paternalistische houding aannemen ten opzichte van ouders en eenzijdig de agenda voor betrokkenheid bepalen, raken ouders kwijt.
¬
Welke kennis en competenties moet een docentenopleiding aan haar studenten meegeven opdat zij later effectief met ouders kunnen omgaan?
¬
De opleiding moet wat betreft ouderbetrokkenheid theoretische kennis bieden Het gaat niet alleen om vakkennis overdragen. Aandacht voor sociale aspecten van het vak, zoals omgang met ouders en andere opvoeders is ook belangrijk. Op die manier leren studenten om zich niet alleen te richten op individuele kinderen, maar ook hun context te betrekken bij het onderwijs en de zorg. Daarbij moet zeker ook aandacht besteedt worden aan communicatie met de verschillende opvoeders, zoals ouders, vrijwilligers en andere professionals. Brede stages zijn daarbij uitstekende leersituaties om te studenten te begeleiden in het hanteren van discretie, distantie en respect naar de verschillende groepen.
¬
De directie van een school moet voldoende instrumenten bieden aan het team om deze taak naar behoren te kunnen uitvoeren. Met het team de discussie op gang houden.
22
3.
Beelden van ouders en scholen t.o.v. elkaar
‘Jonge, pas afgestudeerde, docenten zijn er nog helemaal niet aan toe om ouders bij hun werk te betrekken.’ Dat hoeft niet zo te zijn. Jonge docenten kunnen ook open en gemakkelijk met ouders communiceren. Net zoals een oudere leerkracht kan verstarren. 4.
Als scholen de dialoog willen aangaan met de ouders, dan moet eenrichtingsverkeer plaats maken voor uitwisseling
‘Ouders en leerlingen moeten input geven voor rapport- en tien-minutengesprekken. Dit is essentieel om een compleet beeld te krijgen en tot gezamenlijke zelfreflectie en bindende afspraken te komen in de driehoek school-leerling-ouders.’ Deze stelling roept discussie op: Er bestaat angst dat de school zich teveel gaat bemoeien met de persoonlijke levenssfeer. Notten: ‘Scholen zullen een positieve benadering van ouders en kinderen (moeten) hebben. Professionals in de sociale sector zijn te weinig nieuwsgierig. Nieuwsgierigheid naar leefomstandigheden en gezinssituatie roept betrokkenheid op.’ In de opleiding moet er aandacht zijn voor communicatie. Veertig procent van de communicatie op scholen vindt plaats buiten het klaslokaal, met ouders en collega’s. Het is van belang dat ouders en scholen werken aan een vertrouwensrelatie, dat werkt beter dan alleen een contract met elkaar aan te gaan. Scholen kunnen ouders en leerlingen bevragen als ze op zoek gaan naar verbeterpunten Daarbij is het essentieel dat scholen ook zichtbaar maken dat ze iets doen met de op- en aanmerkingen. Huisbezoeken zijn daarbij belangrijk. Als basis voor de relatie en afspraken tussen school en ouders, moeten scholen hierin investeren. Zo leren de scholen de leerling in zijn thuissituatie kennen. Dat levert vaak verrassende informatie op, die voor school van belang is. Bijvoorbeeld: Als er thuis geen rustige plek is om huiswerk te maken. Bij een kind dat geen bureau heeft, begrijp je waarom huiswerk problemen oplevert. En kun je daarvoor mogelijk een andere oplossing zoeken. Het nadeel van huisbezoeken is dat de werkdruk van docenten lijkt toe te nemen. Het kan zelfs voor hogescholen ook nuttig zijn om contact met ouders te hebben.
23
Hogeschool Rotterdam Instituut voor lerarenopleidingen
Pabo Rotterdam Museumpark 40 Postbus 25035 3001 HA Rotterdam 010 - 241 4110 Pabo Dordrecht Achterom 103 3311 KB Dordrecht 078 - 611 2639
24