Tabel Ouderbetrokkenheid Scholen kunnen in de volgende tabel zelf vaststellen op welk niveau ze veel doen aan ouderbetrokkenheid en op welke manier de samenwerking met de ouders wordt ingevuld. meeleven meehelpen meedenken meebeslissen kind groep school
(Zelf)beoordelingslijst Samenwerken Met behulp van onderstaande lijst kun je aangeven hoe je persoonlijke competentie ‘samenwerken met ouders’ ervoor staat. Door één van de cijfers te omcirkelen, kun je aangeven hoe je de vaardigheden van samenwerken in de praktijk laat zien. Laat ook iemand anders (een medestudent of een collega) het voor je invullen en ontdek waar de verschillen naar voren komen. Houd er rekening mee dat er in de opsomming per aspect een opklimming zit wat betreft het niveau van beheersing. Nog een opmerking vooraf: Veel punten die in de lijst naar voren komen, zullen in het vervolg van dit boek verder aan bod komen. Misschien lees je eerst verder en vul je deze lijst in na het doornemen van het hele boek. Betekenis van de cijfers: 1: nooit ‐ 2: zelden ‐ 3: soms ‐ 4: meestal ‐ 5: altijd Ik: mijn inbreng van denken, willen, voelen, handelen Ik stel me vooraf op de hoogte van wat ik ga bespreken. 1 2 3 4 5 Ik zorg ervoor dat ik duidelijk krijg wat het doel is van het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik maak een eigen opzet/plan voor het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik maak oogcontact met de ouder(s). 1 2 3 4 5 Ik accepteer de meningen van de ouder(s). 1 2 3 4 5 Ik ben gericht op het realiseren van mijn eigen opzet/plan. 1 2 3 4 5 Ik doe voorstellen die afgestemd zijn op het proces en op de ouder(s). 1 2 3 4 5 Ik vraag om feedback en ben daarin ook positief kritisch naar mezelf. 1 2 3 4 5 Ik geef aan wanneer ik iets als onprettig ervaar, bijv. met ik‐boodschap. 1 2 3 4 5 Ik spreek mijn waardering uit over de inbreng van de ouder(s). 1 2 3 4 5 Ik kan goed omgaan met belemmeringen tijdens het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik zet belangrijke persoonlijke kwaliteiten in. 1 2 3 4 5 De ouder(s): afstemmen op elkaar en op de belangen van de ouder(s) Ik controleer of het doel van het gesprek voor de ouder(s) duidelijk is. 1 2 3 4 5 Ik geef de ouder(s) ruimte om hun mening en inbreng te hebben. 1 2 3 4 5 Ik probeer duidelijkheid te scheppen bij meningsverschillen. 1 2 3 4 5 Ik stimuleer de ouder(s) hun kennis/ervaring/kwaliteiten in te zetten. 1 2 3 4 5 Ik ondersteun en help de ouder(s) als dat nodig is. 1 2 3 4 5 Ik benoem verschillen en overeenkomsten tussen standpunten. 1 2 3 4 5 Ik hou contact d.m.v. bijvoorbeeld actief luisteren. 1 2 3 4 5 Ik geef inbreng van de ouder(s) correct in eigen woorden weer. 1 2 3 4 5 Ik stimuleer onderlinge samenwerking door het proces te bewaken. 1 2 3 4 5 Ik spreek de ouder(s) aan op zijn (hun) verantwoordelijkheid. 1 2 3 4 5 De taak: gerichtheid op het behalen van gezamenlijke pedagogische doelen Ik volg vooral de initiatieven van de ouder(s) tijdens het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik ben gericht op het afkrijgen van de taak (het gesprek). 1 2 3 4 5 Ik houd mij aan de afspraak voor het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik neem verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik wijs de ouder(s) op hun verantwoordelijkheid binnen het gesprek. 1 2 3 4 5 Ik neem initiatieven om de tijd te bewaken. 1 2 3 4 5 Ik stimuleer de ouder(s) een bijdrage te leveren aan het gesprek. 1 2 3 4 5
Persoonlijk ontwikkelingsplan: Jouw relatievertrouwen Ga voor jezelf na hoe je je kunt ontwikkelen in het relatievertrouwen dat je schenkt aan anderen. Voer de volgende opdrachten uit: ‐ Geef in de volgende tabel (gebaseerd op Covey, 2006) aan hoe het met jouw relatievertrouwen staat. Links staat het positieve gedrag en rechts het negatieve gedrag. Daartussen kun je in het vakje aangeven waar je staat. Waar zit je dichterbij, bij het positieve of bij het negatieve. Of zit het er ergens tussenin? ‐ Stel voor jezelf een actieplan (als onderdeel van je POP) op. Waar ga je aan werken? Hoe ga je dat doen? Formuleer een tweetal SMART‐doelen voor jezelf. SMART‐doelen zijn doelen die specifiek (S) en meetbaar (M) zijn geformuleerd, die acceptabel (A) en realistisch (R) voor jou zijn en waarin is aangegeven hoeveel tijd (T) je aan het doel wilt werken. Positief gedrag Huidig presteren Negatief gedrag Eerlijk zijn Liegen, halve waarheden vertellen Respect tonen Onverschilligheid, geen betrokkenheid tonen, roddelen Fouten rechtzetten Fouten niet toegeven of herstellen Trouw toezeggingen nakomen Niet nakomen wat je belooft Resultaten boeken Niet met resultaten komen Jezelf verbeteren Niet investeren in zelfverbetering De realiteit onder ogen zien De echte problemen niet aanpakken Duidelijkheid scheppen over Verwachtingen veronderstellen verwachtingen en ze niet bekend maken Verantwoording afleggen Geen verantwoordelijkheid nemen Eerst luisteren Niet luisteren, meteen praten; luisteren zonder te begrijpen
Gespreksinterventies ‐ observatieformulier gespreksinterventie actief luisteren parafraseren van de inhoud reflecteren van gevoelens ordenen vragend aansluiten vragend toevoegen informeren adviseren oordelen opleggen
Wat zie je doen? Wat hoor je zeggen?
Checklist voor het voeren van slechtnieuwsgesprekken Als je als observator concreet gedrag hebt gezien, zet je een kruisje in de laatste kolom. stap concreet gedrag Stap 1 Het gesprek inleiden De leerkracht heeft een goede opstelling gekozen voor het gesprek. De leerkracht neemt het initiatief tot het gesprek. De leerkracht laat merken de inhoud van de casus te kennen. De leerkracht laat een rustige, zelfverzekerde houding zien. De leerkracht houdt de inleiding kort en zakelijk. De leerkracht heeft oogcontact. De leerkracht informeert. Stap 2 Het brengen van het slechte nieuws De leerkracht brengt het slechte nieuws binnen twee minuten na de inleiding. De leerkracht brengt de boodschap bondig en duidelijk. De leerkracht motiveert kort de boodschap. De leerkracht heeft aandacht voor de gevoelens van de ouder. De leerkracht heeft oogcontact. De leerkracht informeert. De leerkracht laat non‐verbaal de ernst van de boodschap ‘doorklinken’. Stap 3 Helpen bij het verwerken De leerkracht reageert open op de reactie van de ouder. De leerkracht herkent de reactie van weerstand en benoemt die. De leerkracht geeft de ouders de tijd om te reageren. De leerkracht stelt vast of de frustraties genoeg verwerkt zijn. De leerkracht maakt een afspraak voor een vervolggesprek. De leerkracht gaat door naar de volgende fase. De leerkracht heeft oogcontact. De leerkracht geeft kleine aanmoedigingen. De leerkracht neemt een luisterende houding aan. De leerkracht reflecteert de emoties/gevoelens van de ouder. De leerkracht vraagt door naar de emoties/gevoelens van de ouder. De leerkracht vraagt aan de ouder of hij hem goed heeft begrepen. De leerkracht stelt open vragen. De leerkracht blijft vasthouden aan een zakelijke toon. De leerkracht verheldert, waar nodig, kort en zakelijk. De leerkracht vat samen. De leerkracht verwoordt feedback in de ik‐vorm. Stap 4 Zoeken naar oplossingen De leerkracht neemt het initiatief om over te gaan naar het zoeken naar oplossingen. De leerkracht nodigt de ouders uit om te komen met oplossingen. De leerkracht draagt zelf oplossingen aan. De leerkracht heeft oogcontact. De leerkracht stimuleert de ouder om te komen met oplossingen. De leerkracht geeft kleine aanmoedigingen. De leerkracht stelt vragen. De leerkracht ordent. De leerkracht informeert. De leerkracht adviseert. De leerkracht geeft de ouder tijd om te reageren.
gezien
Stap 5
Afspraken maken De leerkracht zet de afspraken op een rij. De leerkracht vraagt of de ouder het er mee eens is. De leerkracht noteert de afspraken. De leerkracht rondt het gesprek af. De leerkracht heeft oogcontact. De leerkracht vat samen. De leerkracht informeert.
Twee oefeningen: Jouw conflictstijl Hoe ziet jouw conflictstijl eruit? Conflicten kunnen te maken hebben met vijf aspecten: luisteren tegenover blokkeren acceptatie tegenover non‐acceptatie vertrouwen tegenover wantrouwen samenwerking tegenover competitie duidelijkheid tegenover vaagheid Door deze vijf aspecten een plaats te geven, kunnen onnodige spanningen opgelost en conflicten voorkomen worden. Beantwoord de vragen door onder de cijfers 1, 2, 3, 4 of 5 een rondje en een kruisje te zetten. Een rondje geeft aan hoe je jezelf inschat; hoe je bent (realiteit). Een kruisje geeft aan waar je naar toe zou willen (ideaal). 1: volledig mee eens 2: mee eens 3: neutraal 4: mee oneens 5: volledig mee oneens. Probeer je bij de beantwoording zoveel mogelijk te verplaatsen in een concrete situatie. Luisteren tegenover blokkeren 1 2 3 4 5 Als ouders hun mening geven… luister ik alleen als het mij interesseert onthoud ik alleen wat ik zelf belangrijk vind sta ik meteen met mijn eigen oordeel klaar neem ik er de tijd voor wat zij zeggen goed op mij in te laten werken Acceptatie tegenover non‐acceptatie Meningen van ouders… vind ik even belangrijk als die van mijzelf neem ik gemakkelijk over beoordeel ik kritisch betrek ik bij mijn eigen oordeelsvorming Vertrouwen tegenover wantrouwen Als ouders iets beloven… twijfel ik niet aan hun goede bedoelingen houd ik er rekening mee dat er verschil is tussen zeggen en doen controleer ik of ze hun beloften nakomen sta ik daar bij voorbaat wantrouwend tegenover
Coöperatie tegenover competitie Als ouders met goede ideeën komen… stel ik daar bij voorkeur andere tegenover sta ik daar onverschillig tegenover Duidelijkheid tegenover vaagheid Als ik niet goed begrijp wat ouders bedoelen… wacht ik af tot me het vanzelf duidelijk wordt vraag ik direct om verduidelijking Als ouders niet begrijpen wat ik bedoel… valt me dit meteen op doe ik alles om uit te leggen wat ik bedoel Maak een lijst met oefenpunten voor jezelf aan de hand van de antwoorden van de vorige opdracht. Oefenen van deze aspecten heeft alleen effect als het regelmatig gebeurt. Deze extra inspanning is geen verloren tijd, maar kan tijdbesparend werken. Onbegrip, spanningen en conflicten kosten namelijk vaak onnodig veel tijd en energie.
Nog een tweede oefening rond je conflictstijl. In hoeverre drijf je de zaak op de spits? Of blijf je liever buiten schot? Ook jij vertoont, vaak onbewust, in een gesprek met ouders waarin bepaalde belangen spelen die tegen jouw verwachtingen en ideeën ingaan, een conflictgedrag dat in hoofdlijnen tot een van de genoemde stijlen is terug te brengen. Er zijn verschillende spreekwoorden en gezegden (zie onder) die een aanwijzing geven hoe men zich in een bepaalde situatie kan gedragen. Hieronder staat bij ieder spreekwoord of gezegde een vijf‐puntsschaal. Je kunt die invullen. Het eindresultaat laat een bepaalde stijl zien, of beter gezegd, een bepaalde volgorde van stijlen. Bij de één zal ontlopen op de eerste plaats komen, bij de ander confronteren enzovoort. Stel nog een keer je eigen stijl van conflicthantering vast, maar nu op een andere manier. Instructie: Neem een concrete conflictsituatie in gedachten waar jij bij betrokken was. Lees vervolgens bijgaande lijst met spreekwoorden en gezegden en geef van elk aan in welke mate je gedrag erdoor wordt weergegeven. Let er wel op dat het gaat om je feitelijke reactie in die situatie en niet om de manier waarop je liever had willen reageren. Sla vooral geen spreekwoord of gezegde over. Je kunt je antwoorden geven door bij ieder spreekwoord of gezegde een kruisje te zetten onder het cijfer dat het meest van toepassing was op de situatie. 1: een goede weergave van mijn gedrag 2: een min of meer goede weergave van mijn gedrag 3: geen foute, maar ook geen goede weergave van mijn gedrag 4: een min of meer foute weergave van mijn gedrag 5: een foute weergave van mijn gedrag 1 2 3 4 5 De zaak niet op de spits drijven De gulden middenweg bewandelen Met de mantel der liefde bedekken De (lieve) vrede bewaren Met open vizier strijden In de doofpot stoppen Doen alsof je neus bloedt Het is beter te slaan dan geslagen te worden Je poot stijf houden Er geen doekjes om winden De gemoederen kalmeren De koe bij de horens vatten Je buiten schot houden Open kaart spelen Geweld verdrijf je met geweld Beter gezwegen dan de mond gebrand Oog om oog, tand om tand
Stellingen‐invullijst: Daar doe ik het allemaal voor! Geef bij de volgende stellingen aan in hoeverre je het er mee eens bent. Door het invullen ervan kun je voor jezelf vaststellen wat je belangrijk vindt. 1: volledig mee eens 2: mee eens 3: neutraal 4: mee oneens 5: volledig mee oneens. Stellingen: 1 2 3 4 5 Kennis van het onderwijsvak is voor een leerkracht belangrijker dan persoonlijke eigenschappen. Een leerkracht die zelf kinderen heeft, begrijpt ouders beter. Goede leerkrachten beschouwen leerlingen als kinderen die moeten worden opgevoed. Een leerkracht vervangt de ouders voor de tijd dat de leerlingen op school zitten. Communiceren met ouders leer je in de praktijk, niet uit een boek. Het is een taak van de school om kinderen waarden en normen bij te brengen. Het belangrijkste doel van de school is het verzorgen van onderwijs. De pedagogische opdracht van de school krijgt op dit moment teveel aandacht. Op school staat de leerstof centraal en niet de leerling. Leerkrachten en ouders zijn partners in de opvoeding. Een leerkracht moet zoveel mogelijk achter de ouders gaan staan. Leerkrachten moeten meer kennis hebben over het ouderschap. Een leerkracht staat in de deskundigheidshiërarchie bovenaan; dat betekent dat afstemming met ouders beperkt nodig is. Ouders hebben altijd gelijk.