Evaluatieonderzoek Nieuw Zorgaanbod Tussentijdse rapportage April 2009
Praktikon Postbus 9104 6500 HE Nijmegen tel. 024-3611150 fax. 024-3611152 www.praktikon.nl
[email protected]
Behavioural Science Institute Postbus 9104 6500 HE Nijmegen tel. 024-3610082 fax. 024-3612776 www.ru.nl/bsi
[email protected]
© 2009 Praktikon en Behavioural Science Institute / Radboud Universiteit Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Praktikon en Behavioural Science Institute. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding
5
Hoofdstuk 2
Nieuw Zorgaanbod: Gesloten jeugdzorg voor adolescenten met ernstige gedragsproblemen 2.1 Introductie 2.2 Methode 2.3 Resultaten 2.4 Discussie
7
Hoofdstuk 3
Tussentijds verslag ZonMW 3.1 Onderzoeksopzet en ingestroomde jongeren 3.2 Meetinstrumenten 3.3 Resultaten behandelverloop 3.4 Activiteiten periode september 2007- september 2008
19
Hoofdstuk 4
Follow-up resultaten 4.1 Procedure en meetinstrument follow-up onderzoek 4.2 Resultaten 4.3 Conclusie
32
Literatuur
38
Bijlage: Behandelingschecklist
40
Colofon
52
3
4
Hoofdstuk 1. Inleiding
In oktober 2006 zijn Praktikon en de Radboud Universiteit Nijmegen in opdracht van ZonMW gestart met het evaluatieonderzoek naar Nieuw Zorgaanbod. Nieuw Zorgaanbod is vanuit de provinciaal gefinancierde jeugdzorg ontwikkeld zorgaanbod voor jongeren die tot voor kort op civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting werden opgenomen. Deze jongeren vertonen zodanig ernstig probleemgedrag of moeten tegen zichzelf beschermd worden, dat plaatsing in een gesloten setting als enige mogelijkheid wordt gezien. Binnen de reguliere jeugdzorg was gesloten plaatsing vóór 2005 niet mogelijk. Omdat samenplaatsing van civielrechtelijke jeugdigen met strafrechtelijke jeugdigen door politiek en samenleving als toenemend onwenselijk werd gezien (zie www.misplaatst.info), is nader onderzoek gedaan naar de groep civielrechtelijk geplaatste jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen (Boendermaker, Eijgenraam, & Geurts, 2004). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het behandelaanbod voor deze doelgroep in de justitiële jeugdinrichtingen niet toereikend was. Tezamen met een vervolgonderzoek (Boendermaker, 2005) naar de randvoorwaarden voor een passend zorgaanbod voor crisisgeplaatste jongeren leidde dit in 2005 tot de ontwikkeling van een alternatief zorgaanbod voor deze doelgroep: het Nieuw Zorgaanbod. Voor de eerste nieuwe initiatieven, heeft het Ministerie van VWS ZonMW opdracht gegeven een methodiekontwikkeltraject en een onderzoek naar het effect van de behandeling uit te zetten. Adviesbureau van Montfoort heeft de methodiekontwikkeling voor zijn rekening genomen; Praktikon en de Radboud Universiteit Nijmegen het evaluatieonderzoek. De vier projecten Nieuw Zorgaanbod van het eerste uur doen mee aan het ontwikkeltraject en het evaluatieonderzoek: De Juiste Hulp (Hoenderloo Groep), Paljas Plus (Tender, BJ Brabant), De Koppeling (De Bascule, Spirit) en Hand in Hand (Harreveld, Horizon). Doel van het evaluatieonderzoek is het inzichtelijk maken van de effectiviteit van de vier projecten die gesloten jeugdzorg aanbieden aan jongeren met ernstige gedragsproblemen. Meer specifiek zijn de onderzoeksvragen: Hoe ziet de doelgroep eruit? Wordt het zorgaanbod in de praktijk ook vormgegeven zoals het theoretisch is bedacht? Leidt de hulp op korte en lange termijn tot de gewenste uitkomsten? Het onderzoek loopt door tot februari 2010, de eindrapportage voor ZonMW wordt medio mei 2010 verwacht. Daarnaast zal het evaluatieonderzoek uitmonden in een academisch proefschrift. Tussentijdse resultaten van het onderzoek worden regelmatig gepresenteerd aan de projectleiders van de vier projecten. Verder is er een eerste wetenschappelijk artikel geschreven en wordt jaarlijks aan ZonMW gerapporteerd over de voortgang van het onderzoek. Tezamen geeft dit een goed beeld van de tussenstand ten aanzien van de voortgang en de resultaten van het onderzoek. Daarom is besloten om de onderzoeksresultaten die op dit moment beschikbaar zijn, te bundelen en aan een breder publiek aan te bieden als tussenrapportage. In Hoofdstuk 2 is het wetenschappelijk artikel integraal opgenomen. Dit artikel geeft een beschrijving van de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod op basis van dossieranalyses. In Hoofdstuk 3 is het tussentijdse verslag opgenomen dat afgelopen oktober 2008 aan ZonMW is gepresenteerd. In dit verslag worden de eerste resultaten beschreven van het behandelverloop; een beschrijving van de uitkomsten van de vragenlijsten bij opname van de jongeren in het Nieuw Zorgaanbod. In Hoofdstuk 4 worden de eerste resultaten van de follow-up meting
5
gepresenteerd. Dit is een weergave van de presentatie die aan de projectleiders is getoond op 5 maart 2009.
6
Hoofdstuk 2. Nieuw Zorgaanbod: Gesloten jeugdzorg voor adolescenten met ernstige gedragsproblemen Dit hoofdstuk is ter publicatie aangeboden aan Pedagogiek Karin S. Nijhof, Coleta van Dam, Jan Willem Veerman, Rutger C. M. E. Engels & Ron Scholte
2.1 Introductie Tot voor kort konden jeugdigen met ernstig probleemgedrag op basis van een door de kinderrechter afgegeven machtiging tot gesloten plaatsing en een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling of voogdij) in een justitiële jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst. Deze jongeren worden ook wel crisisgeplaatste jongeren of civielrechtelijk geplaatste jongeren genoemd. Zij worden niet geplaatst vanwege het plegen van een strafbaar feit, maar verkeren in een dusdanige zorgelijke opvoedingssituatie dat bescherming tegen zichzelf of tegen invloeden vanuit de omgeving genoodzaakt is ofwel de omgeving beschermd moet worden tegen de jongere. De betrokken jongeren maken het, in de woorden van Dorelijers (2004) ‘…zo bont dat de gezinsvoogd zich geen raad meer weet en een opname aanvraagt’. Plaatsing in een justitiële jeugdinrichting vond plaats omdat voor sommige jongeren gesloten plaatsing noodzakelijk is voor hun eigen veiligheid dan wel voor die van de omgeving. Binnen de reguliere jeugdzorg was er geen beschikbaar aanbod voor deze doelgroep, omdat gesloten aanbod binnen de Wet op de Jeugdzorg niet mogelijk was. Plaatsing van deze civielrechtelijke jongeren in een justitiële jeugdinrichting was mogelijk door het in 2001 opgestelde voorlopige convenant ‘crisisplaatsingen OTSpupillen in justitiële jeugdinrichtingen’. Het doel van dit convenant was om jongeren die beschermd moesten worden tegen zichzelf dan wel tegen hun omgeving sneller gesloten te kunnen plaatsen. Aangezien er meer jongeren met een crisisplaatsing werden aangemeld dan dat er plaatsen beschikbaar waren, werden urgentiecriteria opgesteld. Jongeren die aan één van de criteria voldeden én een machtiging gesloten plaatsing van de kinderrechter (de kinderrechter stemt in met gesloten plaatsing) hadden, moesten binnen één week worden geplaatst in een justitiële jeugdinrichting. Een machtiging gesloten plaatsing kan gegeven worden als de jeugdige onder toezicht is gesteld (OTS), Bureau Jeugdzorg de voogdij heeft of wanneer degene die het gezag heeft toestemming geeft voor gesloten plaatsing. De urgentiecriteria zijn als volgt; 1. Slachtoffers van gedwongen prostitutie, 2. Slachtoffers van een seksueel misdrijf, 3. Slachtoffers van geestelijke of lichamelijke mishandeling, 4. Jongeren die beschermd moeten worden tegen zichzelf om verdere escalatie te voorkomen, 5. Jongeren die in één van de hiervoor genoemde situaties dreigen te raken, 6. Jongeren die beschermd moeten worden om verdere escalatie tegen de omgeving te voorkomen, en 7. Jongeren waarbij bemoeienis van de politie nodig is om verdere escalatie van geweld tegen de directe omgeving te voorkomen. 7
In 2002 is het voorlopig convenant omgezet in een definitief convenant. In het definitieve convenant staat ook vastgelegd dat de duur van de crisisgeplaatste jongeren maximaal zes weken mag zijn. Het gevolg van het convenant was een enorme toename van crisisgeplaatste jongeren in de justitiële jeugdinrichtingen. In een brief aan de Tweede Kamer geven de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van VWS aan dat in 2003 circa 2000 jeugdigen op basis van een civielrechtelijke titel in een justitiële jeugdinrichting verbleven en dat dit ongeveer de helft is van het totale aantal jeugdigen dat in een justitiële jeugdinrichting verblijft (Boendermaker, Eijgenraam & Geurts, 2004). De Minister van Justitie geeft opdracht om de situatie rondom deze civielrechtelijke crisisgeplaatste jongeren nader te onderzoeken. Uit dat onderzoek (Boendermaker, Eijgenraam & Geurts, 2004) bleek dat de plaatsing van civielrechtelijke jongeren in een justitiële jeugdinrichting om twee redenen ongewenst was. Ten eerste werden de crisisgeplaatste jongeren veelal alleen opgevangen en kregen ze niet de hulp die ze nodig hadden, wat er tevens toe leidde dat deze jongeren veelal onnodig lang in de justitiële jeugdinrichtingen verbleven. Ten tweede werd de gezamenlijke plaatsing van deze civielrechtelijke jongeren met strafrechtelijke jongeren als zeer ongewenst gezien vanwege het risico op imitatiegedrag (Dishion, McCord, & Poulin, 1999). Het advies naar aanleiding van dit onderzoek was om een alternatief aanbod te creëren van opvang, crisisinterventie en behandeling voor deze crisisgeplaatste jongeren die primair bescherming nodig hebben. Daarnaast werd geadviseerd de plaatsing van deze jongeren binnen de justitiële jeugdinrichtingen te beëindigen. De noodzaak tot een passend zorgaanbod voor crisisgeplaatste jongeren leidde in 2005 tot de ontwikkeling van een alternatief zorgaanbod: het Nieuw Zorgaanbod. Het Nieuw Zorgaanbod bestaat uit initiatieven vanuit de provinciaal gefinancierde jeugdzorg om jongeren met ernstige gedragsproblemen op te vangen. Voor de eerste nieuwe initiatieven, die vanaf 2005 zijn ontwikkeld en gestart, is door het Ministerie van VWS een methodiekontwikkeltraject en een onderzoek naar het effect van de behandeling uitgezet door respectievelijk Bureau van Montfoort en Praktikon/Radboud Universiteit Nijmegen. Omdat het wettelijk gezien nog niet mogelijk was jongeren binnen de reguliere jeugdzorg gesloten te plaatsen (ouders moesten hiervoor toestemming verlenen), heeft er in januari 2008 een wetswijziging plaatsgevonden binnen de Wet op de Jeugdzorg. Door de wetswijziging ontstond een nieuwe sector binnen de jeugdzorg: gesloten jeugdzorg, waarmee gesloten plaatsing en behandeling binnen de jeugdzorg mogelijk is geworden. Dit betekende ook dat de crisisgeplaatste jongeren, die eerst onder verantwoording van het Ministerie van Justitie vielen, overgingen naar de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS. Omdat het vanuit de jeugdzorg ontwikkelde Nieuw Zorgaanbod niet voldoende capaciteit biedt om alle crisisgeplaatste jongeren uit de justitiële jeugdinrichtingen op te vangen, is tegelijkertijd met de wetswijziging besloten dat enkele justitiële jeugdinrichtingen overgaan naar de gesloten jeugdzorg. In 2010 mogen er geen civielrechtelijke jongeren meer in de justitiële jeugdinrichtingen zitten. Tot die tijd is er sprake van een overgangssituatie waarbij de civielrechtelijke jongeren zoveel mogelijk binnen de gesloten jeugdzorg geplaatste moeten worden volgens een plaatsingsprotocol. Daarbij zijn de eerder beschreven 7 ernstcategorieën weer leidend. Jongeren uit de categorieën 1 t/m 3 worden als de meest kwetsbare jongeren beschouwd, die beslist niet meer samengeplaatst mogen worden met strafrechtelijke jongeren. Voor de categorieën 4 t/m 7 geldt dat plaatsing bij voorkeur 8
geschiedt in de gesloten jeugdzorg. Als dat niet mogelijk is, mag de jongeren in een JJI geplaatst worden (www.jeugdzorgplus.nl). In Tabel 1 is te zien waar momenteel gesloten plaatsing binnen de jeugdzorg mogelijk is en welke justitiële jeugdinrichtingen over zijn gegaan dan wel binnen afzienbare tijd over zullen gaan naar gesloten jeugdzorg. De projecten Nieuw Zorgaanbod en de overgehevelde JJI’s, hebben in 2008 een gezamenlijk streefbeeld ontwikkeld voor het nieuwe sectoronderdeel gesloten jeugdzorg. Daarbij hebben zij ook de nieuwe naam voor deze sector geïntroduceerd: JeugdzorgPlus. Tot 2013 is het ministerie voor Jeugd en Gezin verantwoordelijk voor de gesloten jeugdzorg, vanaf 1 januari 2013 nemen de provincies deze verantwoordelijkheid over (Programmaministerie Jeugd en Gezin, informatiebrochure Gesloten Jeugdzorg, 2008). 2.1.1 Onderzoek naar Nieuw Zorgaanbod In 2006 is gestart met de evaluatie van de projecten binnen Nieuw Zorgaanbod (NZA). Het hoofddoel van dit evaluatie-onderzoek is het inzichtelijk maken van de effectiviteit van vier projecten die gesloten jeugdzorg aanbieden aan jongeren met ernstige gedragsproblemen. Meer specifiek zal in het onderzoek ingegaan worden op drie vragen: hoe ziet de doelgroep eruit, in hoeverre wordt het zorgaanbod in de praktijk vormgegeven zoals het theoretisch is bedacht en leidt de hulp zowel op korte als op lange termijn tot de gewenste ontwikkelingen? De betrokken NZA-projecten in dit evaluatieonderzoek zijn De Juiste Hulp, Paljas Plus, Hand in Hand en De Koppeling (zie ook Tabel 1). Het eerste project dat van start is gegaan (november 2005) met het aanbieden van hulp aan jongeren met ernstige gedragsproblemen is De Juiste Hulp. Dit project wordt uitgevoerd binnen de Hoenderloogroep op de locaties Hoenderloo, Kop van Deelen en de Glen Mills School. Het Nieuw Zorgaanbod is binnen de bestaande groepen en hulpverlening vormgegeven. Zo zijn er meer opnameplekken gecreëerd en zijn de bestaande zorgprogramma’s aangepast aan Nieuw Zorgaanbod. Geslotenheid van hulpverlening vindt hier plaats door middel van een natuurlijk isolement. Jongeren die hier binnenkomen worden afhankelijk van de geconstateerde problematiek binnen de bestaande leefgroepen geplaatst, waarbij jongens en meisjes in gescheiden groepen komen. Het tweede project Paljas Plus, gestart in december 2005, wordt uitgevoerd binnen twee instellingen en locaties: Bijzonder Jeugdwerk Brabant (BJ Brabant, Deurne, provinciale jeugdzorg) en Tender (locatie Oosterhout, provinciale jeugdzorg). Binnen dit project is er een samenwerkingsverband met Den Heyacker (justitieel), De Viersprong (GGz) en Bureau Jeugdzorg Brabant.
9
Tabel 1: Overzicht van instellingen waar jongeren met een machtiging gesloten plaatsing binnen de jeugdzorg kunnen worden geplaatst Projecten Leeftijd Capaciteit Startdatum Waar Locaties Aantal groepen Gemengd/ongemengd De Juiste Hulp 12 –18 50 November 2005 Hoenderloo Hoenderloogroep Verspreid over bestaande Beiden leefgroepen 12 – 18 Wezep Glen Mills 2 Alleen jongens Hand in Hand 12 – 18 26 December 2005 Harreveld Harreveld 1 Alleen jongens 12 – 18 Alphen a/d Rijn Rijnhove 3 (1 leefgroep is momenteel Gemengd actief) Paljas Plus 12 – 18 58 December 2005 Deurne BJ Brabant 4 Gemengd / ongemengd 12 – 18 Oosterhout Lievenshove 3 Gemengd De Koppeling 12 – 18 64 April 2007 Amsterdam n.v.t. 8² Gemengd / ongemengd 4 Harreveld Alexandra¹ 12 - 18 72 Januari 2008 Almelo n.v.t. Gemengd / ongemengd 8 Horizon 13Icarus¹ Het Poortje¹ OGH¹ De Heuvelrug¹
6 – 13 12 - 18 12 – 18 12 - 18 12 - 21
50 136 151 54
2005 Januari 2008 2006³ / 2008 Januari 2008 Januari 2009
Rotterdam Cadier en Keer Groningen Zetten Lindenhorst
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
5 12 13 66
Alleen jongens Gemengd / ongemengd Gemengd / ongemengd Alleen meisjes
Den Engh¹
12 - 18
96
Januari 2009
Den Dolder
Den Dolder
10 leefgroepen
12 – 18
90
Januari 2009
Ossendrecht
Ossendrecht
2007 / 20107 2006
Den Haag
n.v.t.
3 leefgroepen 2 opleidingsschepen 6
Alleen jongens8 Alleen jongens8
Zutphen
n.v.t.
Faseringen – via trajecten
Alleen meisjes
Juli 2010 Januari 2008
Heerhugowaard Eefde Eefde Eefde
n.v.t. Besloten groep Open groep Buitengroep
10 4 5 3
Gemengd Ongemengd Ongemengd Ongemengd
Jeugdzorg Extra
12 – 18
50
Moeder & Kindhuis
14 – 23
225 80 119
Transferium Rentray¹
12 – 18 12 - 18 12 - 18 12 - 18
Gemengd / ongemengd
Noot 1. Justitiële jeugdinrichtingen die zijn overgegaan naar jeugdzorginstellingen; Noot 2. De Koppeling heeft twee GGZ-groepen en zes jeugdzorggroepen; Noot 3. ‘Doen wat werkt’ als onderdeel van Het poortje is ontstaan vanuit de jeugdzorg en al eerder gestart met de opvang van jongeren. Noot 4. Van de 8 leefgroepen zijn er twee groepen die jongeren met ernstige psychiatrische problematiek opvangen (FOBA), waar maximaal 6 jongeren per groep zitten. Jongens en meisjes zitten hier gemengd. De overige 6 leefgroepen zijn behandelgroepen voor alléén meisjes met een groepsgrootte van 10 jongeren per leefgroep. Noot 5. Van de 22 plaatsen heeft VWS er 5 ingekocht, de overige plaatsen vallen onder de AWBZ of zijn provinciale plekken. Noot 6. Van de 6 leefgroepen, zijn twee groepen bestemd voor LVG-meisjes. Noot 7. In 2010 starten de leefgroepen voor de LVG-jongeren met psychiatrische problematiek. Noot 8. Alle leefgroepen vangen jongeren op met LVG-problematiek. Zie voor verdere informatie ook www.jeugdzorgplus.nl.
10
De twee locaties van Paljas Plus laten kleine verschillen in doelgroep zien. Over het algemeen zijn de jongeren die bij Tender binnenkomen (12-18+) jonger dan de jongeren die bij BJ Brabant binnenkomen (14-18+). Een ander verschil tussen beide locaties kan gevonden worden in de samenstelling van de groepen. Tender heeft drie gemengde leefgroepen, waarvan twee leefgroepen bestaan uit acht jongeren en één leefgroep bestaat uit 12 jongeren (fysiek opgesplitst in twee keer zes jongeren). BJ Brabant heeft vier leefgroepen, elk bestaande uit 9 jongeren, waarvan één meidengroep, één jongensgroep en twee gemengde leefgroepen. Het derde project betreft Hand in Hand, gestart in december 2005. Waar in de twee voorgaande projecten de behandeling plaatsvond op één en dezelfde locatie, kan de behandeling binnen Hand in Hand gezien worden als een samenwerkingsproject tussen Jongerenhuis Harreveld (justitiële -en jeugdzorg sector) en Horizon (locatie Rijnhove, Alphen aan de Rijn; provinciale jeugdzorg). Het eerste gedeelte van de behandeling zitten de jongeren gesloten op Harreveld, na een half jaar stromen ze in in het open gedeelte bij Horizon. Harreveld heeft in totaal 26 plaatsen om jongeren binnen de gesloten jeugdzorg op te vangen. De doelgroep richt zich alleen op jongens in de leeftijd van 12 tot 18 jaar verspreid over één leefgroep op Harreveld en één leefgroep op Horizon. Daarnaast heeft Horizon nog twee gemengde groepen, die momenteel niet actief zijn. De Koppeling in Amsterdam heeft als laatste project binnen het onderzoek haar start gemaakt in april 2007, en is gelokaliseerd in het gebouw van voormalige JJI ‘t Nieuwe Loyd. De Koppeling is een samenwerkingsverband van Altra (provinciale jeugdzorg), de Bascule (GGz) en Spirit (provinciale jeugdzorg). De Koppeling biedt opvang aan 64 jongeren verdeeld over acht groepen. Van deze acht groepen kunnen twee groepen geclassificeerd worden als GGZ-groepen, wat inhoudt dat bij deze jongeren een combinatie van gedragsstoornissen en psychiatrische problematiek is vastgesteld. De overige zes groepen zijn jeugdzorggroepen. Binnen de GGZ-groepen zitten jongens en meisjes gemengd, terwijl in de zes jeugdzorggroepen de jongens en meisjes gescheiden zitten. In de huidige studie zal onderzocht worden of de doelgroep zoals opgenomen binnen de vier projecten Nieuw Zorgaanbod overeenkomt met de door Boendermaker et al. (2004) beschreven doelgroep. In het hiernavolgende wordt een korte beschrijving gegeven van de resultaten van dat onderzoek. 2.1.2 Dossieronderzoek Boendermaker et al. (2004) In opdracht van het Ministerie van Justitie heeft het NIZW (Boendermaker et al., 2004) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van crisisgeplaatste jongeren in de justitiële inrichtingen. Op basis van dossieronderzoek van een representatieve steekproef van 110 jongeren geven Boendermaker et al. (2004) een beschrijving van de jongeren die met een ondertoezichtstelling zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting. Van de 110 jongeren is 50% jongen en 50% meisje. Ruim 60% van de jongeren is in Nederland geboren en bijna de helft van de jongeren woonde voor opname in een gezinssituatie (47%); 41% van de jongeren heeft broers en/of zussen. Van de 43% van de jongeren waarvan informatie over de relatie tussen de ouders bekend is, blijkt dat bij 18% de relatie tussen ouders slecht is en dat 9% van de jongeren geen contact heeft met één van beide ouders (gescheiden ouders).
11
Hulpverleningsgeschiedenis Voordat een jongere werd opgenomen, was er vaak al veel hulp aan vooraf gegaan (77%). Van deze jongeren is 73% al eerder opgenomen geweest in een residentiële instelling, 62% heeft eerder ambulante hulp gehad, 6% heeft eerder daghulp gehad en 14% heeft wel eens in een pleeggezin gezeten. Sommige jongeren hebben een combinatie van verschillende vormen van hulp gehad.
Probleemgedrag jongere Wat betreft externaliserend gedrag vertoont 57% van de jongeren antisociaal gedrag en 56% vertoont agressief gedrag. Verder blijkt dat 45% van de jongeren delicten heeft gepleegd ofwel politiecontacten heeft gehad, waarbij het type delict onduidelijk is. De meest voorkomende diagnose volgens de DSM-criteria is oppositioneel opstandig gedrag (64%). Wat betreft internaliserende problematiek, constateren Boendermaker et al. dat 36% van de jongeren depressieve klachten heeft en 26% aan suïcide denkt of heeft een poging gedaan en/of automutileert. Verder blijkt dat 56% van de jongeren comorbiditeit vertoont van externaliserend en internaliserende probleemgedrag. Ander veelvoorkomend probleemgedrag binnen de doelgroep is het vertonen van risicovol middelengebruik. Van de 110 jongeren blijkt 11% softdrugs te gebruiken, 8% harddrugs, 6% zowel soft- als harddrugs en bij 4% van de jongeren is sprake van alcoholmisbruik.
Risicofactoren in de omgeving De crisisgeplaatste jongeren groeien veelal op in een risicovolle omgeving. Zo werd 15% van de jongeren blootgesteld aan ernstige ruzies in het gezin en werd 21% van de jongeren mishandeld. In 14% van de gezinnen slaat de jongere zelf ouders en/of broertjes en zusjes. Daarnaast komt naar voren dat bijna 12% van de jongeren in de prostitutie zit dan wel dat er vermoedens zijn van prostitutie.
Problematiek van ouders Niet alleen de jongeren vertonen probleemgedrag, maar vaak ook de ouders. Geconstateerd werd dat 15% van de jongeren een verslaafde ouder heeft, aan alcohol dan wel aan drugs. De conclusie van Boendermaker et al. (2004) is dat de crisisgeplaatste jongeren in de justitiële jeugdinrichtingen een groep jongeren betreft met ernstige gedragsstoornissen, die in de helft van de gevallen ook internaliserende problematiek vertoont. Daarnaast komen de jongeren uit gezinsituaties die problematisch zijn. Het gaat dus niet alleen om een moeilijke doelgroep, maar ook om een zeer kwetsbare groep jongeren gezien de risicofactoren die bij deze jongeren aanwezig zijn. Eerdere hulpverlening heeft niet het gewenste resultaat laten zien, waardoor deze doelgroep te moeilijk is voor het huidige, niet-justitiële hulpverleningsaanbod (Boendermaker et al., 2004). In de huidige studie wordt onderzocht in hoeverre de werkelijke groep binnen Nieuw Zorgaanbod overeenkomt met de beschreven doelgroep van Boendermaker et al. (2004). 12
2.2 Methode 2.2.1 Procedure en meetinstrument Voor het evaluatieonderzoek zullen de dossiers van alle in het Nieuw Zorgaanbod opgenomen jongeren worden geanalyseerd om inzicht te krijgen in kenmerken van de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod vóór opname. Om de dossiers te kunnen scoren is een nieuw scoringsschema ontwikkeld dat gebaseerd is op bestaande scoringsschema’s (SDI; Flipse, 2000; Veerman & Tates, 1989). Deze dossierinformatie vormde de basis voor het nieuw te ontwikkelen instrument, vanaf nu ‘Scoringsschema Nieuw Zorgaanbod’ (SDI-NZA) genaamd. Het SDI-NZA is een instrument dat vraagt naar demografische gegevens van kinderen, jongeren en gezinnen die zijn aangemeld voor pedagogische hulp. Omdat binnen de bestaande scoringschema’s vragen omtrent specifieke probleemgedragingen van jongeren ontbraken, zijn extra items toegevoegd uit de signaleringslijst van Orobio de Castro (2002) en uit de resultaten van het onderzoek van Boendermaker et al. (2004). In het ‘Scoringsschema Nieuw Zorgaanbod’ wordt informatie uit de dossiers gescoord op de volgende gebieden: algemene gegevens, hulpverleningsgeschiedenis, dagbesteding, diagnostische gegevens jongere, problematisch gedrag jongere, aanvullende gegevens ouders en opvoedingsomgeving. Om de betrouwbaarheid van het ‘Scoringsschema Nieuw Zorgaanbod’ vast te stellen zijn door twee onderzoekers vijf dezelfde dossiers gescoord met een eerste conceptversie van het nieuwe scoringsschema. Naar aanleiding van deze eerste scoring, heeft een aantal aanpassingen plaatsgevonden. Vervolgens zijn door dezelfde twee onderzoekers weer vijf dossiers gescoord. Op basis daarvan zijn de laatste veranderingen aangebracht. De aanpassingen betroffen met name het vereenvoudigen van de vragen in het scoringsschema en het toevoegen van antwoordmogelijkheden. Vervolgens hebben de twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar tien dezelfde dossiers gelezen en gescoord aan de hand van het definitieve scoringsschema. Achteraf is per dossier de onderlinge overeenstemming berekend. Deze was steeds 80% of hoger. Dat betekent dat de betrouwbaarheid van het scoren voldoende was. Voor het scoren van de dossiers zijn vervolgens studentassistenten ingeschakeld. De studentassistenten zijn getraind door één van de onderzoekers. Om de onderlinge betrouwbaarheid te bepalen is dezelfde procedure gevolgd als bij de onderzoekers. De student-assistenten en één onderzoeker hebben onafhankelijk van elkaar tien dezelfde dossiers gelezen en gescoord aan de hand van het scoringsschema. Daarna is de betrouwbaarheid bepaald door de percentages overeenstemming te berekenen. Deze waren steeds 80% of hoger, wat inhoudt dat de studentassistenten voldoende betrouwbaar scoren. 2.2.2 Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep voor de huidige studie bestaat uit alle jongeren die vanaf de start van het Nieuw Zorgaanbod tot januari 2008 zijn opgenomen binnen de vier projecten. In totaal gaat het dan om 317 jongeren met een gemiddelde leeftijd van 15.68 (Sd = 1.32), waarvan 63% jongens en 37% meisjes. Van de 317 jongeren is 22% opgenomen bij De Juiste Hulp, 39% bij Paljas Plus, 13% bij Hand in Hand en 27% bij De Koppeling. Als gekeken wordt naar het geboorteland van de jongeren, komt naar voren dat 87% in 13
Nederland is geboren. Van de ouders blijkt 58% van de moeders en 45% van de vaders in Nederland te zijn geboren. Wat betreft de relatie tussen de ouders blijkt dat 51% geen relatie heeft of gescheiden is, 29% is gehuwd dan wel samenwonend en voor de overige 5% geldt dat ze een andere relatievorm hebben (bijv. LAT-relatie). Het aantal kinderen in de gezinnen waarvan de jongeren afkomstig zijn, is 2.04 (SD = 1.45). In 85% van de gezinnen van de jongeren is de biologische moeder aanwezig en in 54% is de biologische vader aanwezig.
2.3 Resultaten 2.3.1 Hulpverleningsgeschiedenis Van de 317 jongeren was de woonsituatie vóór plaatsing binnen Nieuw Zorgaanbod voor 79% een andere zorgvorm, 16% kwam vanuit de thuissituatie, 4% was zwervend voor opname en 1% van de jongeren kwam uit een andere vorm van zorg. In Tabel 2 is voor de 79% van de jongeren die een andere zorgvorm ontvingen te zien om welke zorgvorm het ging. Tabel 2. Zorgvorm vóór opname binnen Nieuw Zorgaanbod. Zorgvorm
Frequentie
%
Justitiële jeugdinrichting Residentiële instelling Pleeggezin Open crisisopvang Ambulante hulp Overig
196 26 11 11 2 3
79 10 4 4 1 1
Noot. Onder overig valt 1 jongere met de zorgvorm GGz behandeling, 1 jongere met observatiediagnostiek 24-uurs en 1 jongere met de zorgvorm zorgaanbieder deeltijd.
2.3.2 Probleemgedrag jongeren Jongeren die in de gesloten jeugdzorg terecht komen, komen daar vanwege het vertonen van probleemgedrag. Dit kan op meerdere gebieden naar voren komen. Uit de dossiers blijkt dat 98% van de jongeren externaliserend probleemgedrag als agressiviteit en opstandig gedrag laat zien. Meer specifiek blijkt dat 70% van de jongeren politiecontacten heeft gehad. In Tabel 3 staat weergegeven welk type delicten deze jongeren pleegden. Daarnaast vertoont 42% fysiek geweld tegen gezinsleden. Naast externaliserend probleemgedrag vertoont 67% ook internaliserende problematiek zoals depressie, onzekerheid en angstig gedrag. Bij de meerderheid (62%) van de jongeren is een diagnose volgens de DSM-classificatie vastgesteld. Van deze jongeren zijn de meest voorkomende diagnoses oppositioneel-opstandig gedrag (37%), gedragsstoornis (30%) en ADHD (28%). Andere voorkomende psychiatrische stoornissen zijn ouder-kindrelatieprobleem (15%), hechtingsstoornis (12%), depressie (8%), aan autisme verwante stoornis (7%), aanpassingsstoornis (5%) en cannabismisbruik (3%). De psychiatrische stoornissen die binnen de doelgroep minder dan vijf keer voorkomen, zijn hier buiten beschouwing gelaten. Naast het probleemgedrag dat de jongeren vertonen, laten ze ook risicovolle gedragingen zien. De 14
dossieranalyses tonen aan dat 41% van de jongeren rookt, 18% laat problematisch alcoholgebruik zien, 59% gebruikt softdrugs en 17% gebruikt harddrugs. Tabel 3. Gepleegde delicten opgesplitst naar delicttype volgens de dossieranalyse. Type delict % Vermogensdelicten Geweldsdelicten Vernieling/vandalisme/brandstichting Zedendelicten Anders Geen delicten
80 71 30 4 14 30
2.3.3 Risicofactoren in de omgeving Risicofactoren voor het ernstige probleemgedrag van de jongeren kunnen op meerdere gebieden gevonden worden. Zo worden binnen het gezin veel problemen ervaren. Ruim 30% is slachtoffer van mishandeling (geestelijk, lichamelijk danwel seksueel) door ouders, broers of zusjes. Ook de stabiliteit en kwaliteit van de opvoedingsomgeving (bijv. leefsituatie en opvoedingsfiguren), laten te wensen over. Van de jongeren komt 23% uit een stabiele opvoedingsomgeving, 39% uit een behoorlijk instabiele opvoedingsomgeving en 35% uit een sterk instabiele opvoedingsomgeving. Met de kwaliteit van de opvoedingsomgeving wordt bedoeld in hoeverre de opvoedingssituatie van de jongere bedreigend is voor zijn/haar ontwikkeling (bvb. langdurig werkloos gezinslid, grote verschillen in opvoedingsstijl, hevige ouderlijke ruzies, verwaarlozing, desorganisatie na echtscheiding, pedagogisch onvermogen, alcoholisme van ouders, psychiatrisch gestoorde ouders). De dossiers geven aan dat maar 5% van de jongeren zich voor opname in een niet bedreigende opvoedingssituatie bevond. Daarentegen komt 17% uit een licht bedreigende, 34% uit een matig bedreigende, 35% uit een ernstig bedreigende, en 6% uit een zeer ernstig bedreigende opvoedingsomgeving. Daarnaast heeft 42% van de jongeren (ernstige) traumatische gebeurtenissen meegemaakt, 22% is getuige geweest van geweld tussen ouders, 12% is seksueel misbruikt door derden (personen buiten het gezin). Een laatste mogelijke reden voor het probleemgedrag van deze doelgroep kan worden gevonden in de vriendengroep. Ruim 60% van de jongeren bevindt zich in een risicovolle vriendenkring, waarmee wordt bedoeld dat hun vrienden zich bezig houden met criminele activiteiten. Hiermee samenhangend valt op dat relatief veel jongeren (20%), vooral meisjes, contacten hebben met ‘loverboys’ ofwel een potentieel risico liepen om slachtoffer te worden van een loverboy dan wel in de prostitutie hebben gezeten. Daarnaast laat 50% van alle jongeren seksueel grensoverschrijdend gedrag zien. 2.3.4 Problematiek van ouders Niet alleen de jongeren laten problemen zien, ook hun ouders vertonen een veelzijdigheid aan problematiek. Zo blijkt uit de dossieranalyse dat 13% van de moeders lichte psychische of lichamelijke problemen heeft en 36% zware (psychiatrische) problematiek laat zien. Voor de vaders liggen deze percentages op respectievelijk 6% en 17%. Ook verslavingsproblematiek is aanwezig bij de ouders van deze doelgroep. Van de moeders laat 5% alcoholmisbruik zien, 3% drugsmisbruik en 15
2% van de moeders is zowel verslaafd aan alcohol als aan drugs. Voor de vaders geldt dat 4% verslaafd is aan alcohol, 4% aan drugs en 3% aan beiden. Naar aanleiding van de dossieranalyses kan geconcludeerd worden dat de jongeren die in het kader van Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen een diversiteit aan problematiek vertonen die zich op meerdere gebieden voordoet. Naast de problematiek die de jongeren vertonen, zijn er ook problemen te constateren bij de ouders, in de opvoedingsomgeving en binnen de vriendengroep. 2.3.5 Vergelijking doelgroep Boendermaker et al. (2004) en Nieuw Zorgaanbod Als een vergelijking wordt gemaakt tussen de doelgroep beschreven door Boendermaker et al. (2004) en de werkelijk opgenomen doelgroep binnen Nieuw Zorgaanbod dan blijken er vooral significante verschillen naar voren te komen (zie Tabel 4). Tabel 4. Vergelijking doelgroep Boendermaker et al. (2004) en Nieuw Zorgaanbod. Categorieën
Variabelen
Boendermaker et al. (2004) (N = 110)
Hulpverlening Probleemgedrag jongere
Eerdere hulpverlening gehad Externaliserende problemen Politiecontacten Geweld gezinsleden DSM-diagnose Internaliserende problemen Suïcide/automutilatie Gebruik softdrugs Gebruik harddrugs Alcoholmisbruik Mishandeling Prostitutie Verslaving (drugs-alcohol)
77% 57% 45% 14% ODD – 64% 56% 26% 11% 8% 4% 21% 12% 15%
Risicofactoren omgeving Problematiek ouders
Nieuw Zorgaanbod (N = 317)
χ²
79% 98% 70% 42% ODD – 37% 67% 36% 59% 17% 18% 30% 20% 22%
0.12 125.25*** 21.33*** 28.92*** 23.70*** 3.93** 20.32*** 75.87*** 5.09** 13.72*** 3.35* 3.62* 2.21
Noot: De χ²-toets is gedraaid op basis van frequenties. *** p < .001, ** p < .05, * p < .10. Op twee variabelen is geen significant verschil te constateren. In beide studies hebben evenveel jongeren eerdere hulpverlening gehad en hebben de jongeren in gelijke mate te maken met verslavingsproblematiek van ouders.
2.4 Discussie De hoofdvraag in deze studie was of de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod te vergelijken is met de beschreven doelgroep volgens Boendermaker et al. (2004). Uit de resultaten blijkt dat de onderzoeksgroep in de studie van Boendermaker et al. (2004) en de onderzoeksgroep binnen Nieuw Zorgaanbod overeenkomen qua percentages jongeren die eerdere hulpverlening hebben gehad en jongeren die te maken hebben met een verslaafde ouder(s). Echter, op de meeste probleemgebieden lijken significante verschillen naar voren te komen tussen beide onderzoeksgroepen. Volgens de dossiers laten de jongeren binnen het Nieuw Zorgaanbod (98%) beduidend vaker externaliserende problematiek zien dan de jongeren uit de studie van Boendermaker et al. (57%). Tevens hebben jongeren binnen Nieuw Zorgaanbod vaker politiecontacten op 16
hun naam staan (70% versus 45%). Ook de percentages gebruik van fysiek geweld tegen gezinsleden verschillen van elkaar; in de studie van Boendermaker et al. komt naar voren dat 14% geweld gebruikt en in de huidige studie ligt dit percentage op 42%. Het verschil in softdruggebruik is opvallend te noemen. Volgens de dossiers in de studie van Boendermaker et al. (2004) gebruikt 11% van de jongeren softdrugs, terwijl uit de dossiers van de jongeren binnen Nieuw Zorgaanbod blijkt dat 59% sofdrugs gebruikt. Wat betreft harddrugs zijn de verschillen minder groot, 8% en 18%, maar ook hier vertoont de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod significant meer drugsgebruik. Ten slotte komt uit de studie van Boendermaker et al. (2004) naar voren dat de meest voorkomende diagnose volgens de DSM een oppositioneel opstandige gedragsstoornis is (ODD). Dit is tevens de meest voorkomende stoornis binnen Nieuw Zorgaanbod. Maar de percentages van beide studies zijn weer verschillend. ODD komt in de studie van Boendermaker et al. (2004) bij 64% van de jongeren voor en bij jongeren binnen Nieuw Zorgaanbod is ODD bij 37% gediagnosticeerd. Ook als het gaat om internaliserende problematiek vertonen de jongeren binnen Nieuw Zorgaanbod meer problemen en ook de risicofactoren in de omgeving vertonen meer problematiek. Het onderzoek van Boendermaker et al. (2004) had als doel om de crisisgeplaatste jongeren in de opvanginrichtingen in beeld te krijgen. Naar aanleiding van dit onderzoek is Nieuw Zorgaanbod van start gegaan. De door Boendermaker et al. (2004) beschreven doelgroep vormde de richtlijn voor de ontwikkeling van Nieuw Zorgaanbod. De huidige studie heeft zich gericht op een vergelijking van de twee onderzoeksgroepen en dan blijken er vooral verschillen te vinden. Met name wat betreft externaliserende problemen, politiecontacten, geweld in het gezin en het gebruik van softdrugs lijkt de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod meer problematiek te vertonen dan de doelgroep uit de studie van Boendermaker et al.(2004). Er kunnen verschillende verklaringen worden gegeven voor de geconstateerde verschillen in de doelgroep tussen de studie van Boendermaker et al. (2004) en de huidige studie. Ten eerste hebben Boendermaker et al. (2004) alle jongeren die op civielrechtelijke titel in de justitiële jeugdinrichtingen zaten, betrokken in haar onderzoek. Van deze jongeren was voor een deel plaatsing binnen gesloten jeugdzorg nodig en voor een deel van de jongeren niet. Het is mogelijk dat alleen de jongeren met de ernstigste problemen terecht zijn gekomen binnen Nieuw Zorgaanbod en dat voor de ‘lichtere’ gevallen toch eerder voor een andersoortige oplossing is gekozen (bijv. ambulant, regulier residentieel). Daarnaast komt de doelgroep die door Boendermaker et al. (2004) is beschreven uit de opvanginrichtingen en komen de jongeren die binnen Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen uit zowel de opvang- als de behandelinrichtingen. Het is mogelijk dat jongeren die al in een behandelinrichting zijn opgenomen ernstiger probleemgedrag vertonen dan de jongeren die in de opvanginrichtingen verblijven. Daardoor is het mogelijk dat de doelgroep van het Nieuw Zorgaanbod ernstiger probleemgedrag heeft dan de groep die Boendermaker et al. (2004) beschrijven. Ook kan er sprake zijn van een zogenaamde aanzuigende werking. Boendermaker et al. (2004) onderzochten de potentiële doelgroep voor het Nieuw Zorgaanbod die op dat moment in de opvanginrichtingen verbleef, terwijl er op dat moment geen alternatief zorgaanbod in reguliere jeugdzorg aanwezig was. Op het moment dat er wel zorgaanbod beschikbaar is voor een doelgroep die normaliter tussen wal en schip valt, kan het zijn dat jongeren wel aangemeld worden voor het Nieuw Zorgaanbod, die voorheen niet aangemeld werden voor de crisisopvang in de JJI’s. Opname in een JJI kan dan nog een stap te ver
17
zijn, waar opname binnen de gesloten jeugdzorg wel passend word gevonden. Dat kan verklaren waarom er toch verschillen zijn tussen de potentiële doelgroep zoals onderzocht door Boendermaker et al. (2004) en de daadwerkelijke doelgroep die binnen het Nieuw Zorgaanbod is opgenomen. Toch is het opvallend dat de doelgroep Nieuw Zorgaanbod ernstigere externaliserende problematiek laat zien dan de door Boendermaker et al. (2004) beschreven doelgroep. In het plaatsingsprotocol gesloten jeugdzorg wordt immers voorrang gegeven aan plaatsing van de meest kwetsbare jongeren binnen de JeugdzorgPlus, waar het Nieuw Zorgaanbod deel van uitmaakt. Het gaat om de categorieën 1 t/m 3, slachtoffers van gedwongen prostitutie, seksueel misbruik en geestelijke en lichamelijke mishandeling. Het is dan opmerkelijk dat de doelgroep Nieuw Zorgaanbod zulke forse externaliserende problematiek laat zien. Dat zou eerder verwacht worden bij de ernstcategorieën 4 t/m7 waarbij het externaliserende gedrag meer aan de orde is. Betekent dit dat de ernstcategorieën 1 t/m3 niet zoveel voorkomen en dat de plaatsen dus opgevuld kunnen worden met de categorieën 4 t/m 7, of wordt de verkeerde doelgroep opgenomen, of hebben deze kwetsbare jongeren daarnaast ook forse gedragsproblematiek? Is het onderscheid in de categorieën van het plaatsingsprotocol dan wel zo duidelijk en praktisch hanteerbaar? Ten slotte is het ook van belang te noemen dat in beide onderzoeken verschillende instrumenten zijn gebruikt om dossiers te analyseren. Het is mogelijk dat dat tot verschillende resultaten heeft geleid. De voornaamste implicatie die onze bevindingen hebben, is dat ons onderzoek aantoont dat jongeren die binnen Nieuw Zorgaanbod worden opgenomen een vrij homogene groep is met forse gedrags- en opvoedingsproblematiek. Dit heeft consequenties voor de behandeling die de jongeren dienen te krijgen, maar heeft ook consequenties in randvoorwaardelijke zin (personeel, omgeving). De forse externaliserende, maar vooral ook de comorbiditeit van de problematiek (externaliserend en internaliserend), vraagt om veel kennis bij het personeel omtrent psychopathologie bij jongeren en hoe hier mee om te gaan in de dagelijkse praktijk. Daarnaast vraagt de externaliserende problematiek om een omgeving die voldoende kan inspringen op de mate van begrenzing en bescherming van de jongeren. De comorbiditeit van de problematiek hangt tevens samen met slechte behandelingsprognoses, zoals bekend is uit eerdere onderzoek (Dorelijers, 2000). Beide studies geven een beeld van een groep jongeren, waarbij op meerdere gebieden problemen gesignaleerd worden. Deze veelzijdigheid aan problematiek maakt het waarschijnlijk moeilijk deze jongeren een passende behandeling te geven. De behandeling zal zich moeten richten op meerdere gebieden, waarbij gedacht kan worden aan de jongere zelf, het gezin, en de vriendengroep. De inmiddels ontwikkelde methodiek van Nieuw Zorgaanbod is er op gericht om problemen op meerdere gebieden te verbeteren met als uiteindelijk doel dat de jongere weer thuis dan wel zelfstandig kan gaan wonen (Bureau van Montfoort, 2008). In toekomstig onderzoek zal de effectiviteit van het Nieuw Zorgaanbod geëvalueerd worden.
18
Hoofdstuk 3. Tussentijds verslag ZonMW
Het tussentijds verslag voor ZonMW beslaat de periode oktober 2007 tot en met september 2008. In dit tussentijdse verslag wordt ingegaan op de eerste resultaten afkomstig uit de vragenlijsten die bij opname worden afgenomen (behandelverloop). Alle cijfers en percentages zijn geactualiseerd. Vragenlijsten worden afgenomen bij de jongere, ouder en mentor. Door meerdere informanten naar informatie over de jongere te vragen, wordt een zo duidelijk mogelijk beeld verkregen van de problematiek van de jongeren. De keuze voor de af te nemen instrumenten is gebaseerd op het dossieronderzoek en het rapport van Boendermaker (2005). In onderstaande wordt kort de onderzoeksopzet besproken en de aantallen ingestroomde jongeren per project tot en met september 2008. Voorts worden per meetmoment (aanvangsmeting, behandelverloop en eindmeting) de in het onderzoek gebruikte meetinstrumenten opgenoemd. Vervolgens worden de resultaten van de 1e meting van de vragenlijsten bij opname besproken. Tot slot wordt aangegeven welke activiteiten verder zijn uitgevoerd in de beschreven projectperiode.
3.1 Onderzoeksopzet en ingestroomde jongeren Het doel van het evaluatieonderzoek is inzicht te krijgen in de effectiviteit van de vier projecten die het Nieuwe Zorgaanbod vormgeven (Hoenderloo Groep, Paljas Plus, Hand in Hand, De Koppeling). Bij alle jongeren die in de vier projecten zijn ingestroomd wordt een aanvangsmeting en een eindmeting afgenomen. Van een deel van de jongeren (opname vanaf 1 mei 2007) worden gegevens over het behandelverloop verzameld. De aanvangsmeting bestaat uit dossieranalyse en de eindmeting bestaat uit een followup meting en het nagaan van registreerde politiecontacten. Aanvankelijk was in de onderzoeksopzet alleen een follow-up meting gepland voor jongeren waarvan we ook over gegevens van het behandelverloop beschikken. Omdat we nu voorzien dat de onderzoeksgroep te klein wordt, is besloten om bij alle ingestroomde jongeren een telefonische follow-up meting af te nemen. Inmiddels zijn er in de vier projecten 522 jongeren opgenomen (Hoenderloo: 112; Paljas Plus: 203; Hand in Hand: 62; De Koppeling: 145). Van 462 jongeren zijn nu de dossiers gescoord (89%). In de afgelopen periode zijn 371 jongeren uitgestroomd. De eerste resultaten m.b.t. bereikbaarheid en bereidwilligheid van jongeren om mee te doen aan de follow-up zijn veelbelovend (zie Hoofdstuk 4). Vanaf 1 mei 2007 zijn 339 jongeren ingestroomd waarvan het behandelverloop gemeten wordt. Dit houdt in dat 183 jongeren alleen meedoen aan de aanvangs- en eindmeting en waarvan dus geen behandelverloop wordt gemeten.
19
3.2 Meetinstrumenten 3.2.1 Aanvangsmeting
Dossieranalyse: Scoringsschema Demografische Informatie Nieuw Zorgaanbod Voor de aanvangsmeting is een scoringsschema ontwikkeld waarmee demografische gegevens en aanvangsproblematiek zoals genoemd in de dossiers van de jongeren gescoord kunnen worden. Als uitgangspunt voor het scoringsschema is gebruik gemaakt van het bestaande scoringsformulier SDI, ofwel Scoringsschema Demografische Informatie. Het SDI is in 1989 ontwikkeld om op betrouwbare wijze demografische gegevens en gegevens uit de voorgeschiedenis uit dossiers te kunnen scoren (Veerman & Tates, 1989). Inmiddels is er een vernieuwde versie van de SDI (Flipse, 2000). Het SDI vraagt naar demografische gegevens van kinderen, jongeren en gezinnen die aangemeld zijn voor pedagogische hulp. Het SDI bestaat grotendeels uit vragen die ook voor de SRJV-registratie verplicht zijn (www.srjv.nl) en is daarnaast aangevuld met extra vragen omtrent de samenstelling van de gezinnen. Het SDI is voor het onderzoek Nieuw Zorgaanbod aangevuld met vragen die betrekking hebben op probleemgedragingen van jongeren en ouders. Deze vragen zijn ontleend aan de signaleringslijst voor risicofactoren van Orobio de Castro (2002) en het rapport van Boendermaker (2005) over de problematiek van de doelgroep van Nieuw Zorgaanbod. Dit heeft geleid tot het SDI-Nieuw Zorgaanbod. 3.2.2 Behandelverloop Om het behandelverloop te meten worden bij jongeren, ouders en mentoren verschillende vragenlijsten afgenomen op verschillende momenten in de behandeling (begin, tussentijds, vertrek). In onderstaande worden deze per informant beschreven.
Jongere Gedragsproblemen Gedragsproblemen zijn gemeten aan de hand van de ‘Youth Self Report’ (YSR; Achenbach, 1991). De YSR is een gedragsvragenlijst die kan worden afgenomen bij jongeren in de leeftijd van 11 tot 18 jaar. De lijst bestaat uit 113 vragen naar gedragsen emotionele problemen. De vragen omvatten 8 syndroomschalen, waaruit weer een score op externaliserend probleemgedrag, internaliserend probleemgedrag en een totale probleemscore kan worden berekend.
Delictgedrag De delictvragenlijst gebruikt in dit onderzoek bestaat uit drie delictcategorieën gebaseerd op de WODC-vragenlijst van Van der Laan (2005), namelijk vernieling / openbare orde delicten, vermogensdelicten en agressie- en geweldsdelicten. In de vragenlijst wordt middels 26 items gevraagd naar gepleegde delicten in het afgelopen jaar en tevens naar de frequentie waarmee die delicten zijn gepleegd.
20
Druggebruik Met betrekking tot softdrugs (wiet) en harddrugs (XTC, cocaïne, hallucinogene paddenstoeltjes, amfetamine en heroïne) wordt gevraagd naar de frequentie van gebruik (zie ook Peilstations-onderzoek 2003 van het Trimbos Instituut).
Alcoholgebruik Alcoholgebruik is gemeten aan de hand van twee vragen. De eerste vraag is afkomstig uit het Peilstations-onderzoek (2003) van het Trimbos Instituut. De jongeren is gevraagd ‘Hoe vaak heb je de afgelopen 4 weken vijf of meer drankjes gedronken bij één gelegenheid’, waarop geantwoord kon worden van 1 = iedere dag tot 6 = nooit. Daarnaast is tevens gekeken naar het verschil in drinkgedrag doordeweeks en in het weekend. Hierbij ging het er vooral om om ‘binge-drinkers’ eruit te halen. De jongeren moesten antwoord geven op de vraag ‘Als je drinkt, hoeveel glazen alcohol drink je dan?’, welke tweemaal moest worden beantwoord; eenmaal voor doordeweeks en eenmaal voor in het weekend. De keuze in antwoorden was 1 = 11 glazen of meer per dag, 2 = 7 tot 10 glazen per dag en 3 = minder dan 7 glazen per dag. Voor jongens geldt dat het drinken van 11 of meer glazen gezien kan worden als ‘binge drinking’, voor meisjes gaat dit op bij zeven of meer glazen alcohol (Szmigin, Griffin, Mistral, Bengry-Howell, Weale, & Hackley, 2008).
Meegemaakte gebeurtenissen De ‘Life Events Scale’ (LES) is gebruikt om meegemaakte gebeurtenissen te meten. Deze vragenlijst bestaat uit 41 items die zowel vragen naar of de jongere de gebeurtenis heeft meegemaakt als in hoeverre ze de gebeurtenis als vervelend hebben ervaren. De psychometrische eigenschappen van deze vragenlijst zijn goed (Williamson, Birmaher, Ryan, Shiffrin, Lusky, Protopapa, Dahl & Brent, 2003). Naast deze lijst zijn er nog vijf extra gebeurtenissen toegevoegd. Deze vragen zijn: ‘ik verloor mijn baan’, ‘ik werd anders behandeld vanwege mijn ras/huidskleur’, ‘ik had hulp nodig voor mijn kind, maar kon het niet krijgen’, ‘iemand die ik goed kende, werd mishandeld door zijn/haar vriend(in)’, en ‘ik werd anders behandeld vanwege mijn seksuele voorkeur’.
Zelfbeeld Zelfbeeld wordt gemeten door gebruik te maken van de Rosenberg Self Esteem Scale (Rosenberg, 1965). Deze vragenlijst bestaat uit 10 items die beantwoord kunnen worden op een vijf-punts-schaal (sterk mee eens – sterk mee oneens).
Psychopathie De Nederlandse versie van Youth Psychopathic traits Inventory (YPI; Andershed, Kerr, Stattin & Levander, 2001; Das & De Ruijter, 2002) is gebruikt om psychopathische trekken te meten bij de jongeren. De vragenlijst bestaat uit 50 items Deze 50 items vormen samen 10 subschalen, welke weer 3 dimensies meten. Deze 3 dimensies zijn ‘grandiose/manipulative’, ‘callous/unemotional’ en ‘impulsive/irresponsible’.
Coping De Utrechtse Coping Lijst (UCL) van Scheurs en Van der Willige (1988) is gebruikt om de copingstijl van de jongeren te meten. Het doel van de UCL is het vaststellen van karakteristiek copinggedrag in situaties waarin iemand geconfronteerd wordt met
21
problemen. De UCL meet de mate van emotiegerichte-, probleemgerichte- en vermijdingsgerichte coping aan de hand van 15 items.
Loverboyproblematiek Met betrekking tot loverboyproblematiek zijn door ons zelf een aantal vragen opgesteld. Er wordt gevraagd of de jongere ooit seks heeft gehad in ruil voor geld of andere spullen. Zo ja, dan wordt gevraagd of dit gedwongen was en hoelang dit plaatsvond.
Ouder Gedragsproblemen jongere Om gedragsproblemen van de jongere te meten is bij de ouders de ‘Child Behavior Checklist’ (CBCL) afgenomen (Achenbach, 1991). De CBCL is een veel gebruikt meetinstrument om een indicatie te krijgen van gedragsstoornissen bij jongeren van 4 tot 18 jaar vanuit het perspectief van de ouders. De 113 items hebben betrekking op gedragsproblemen gedurende de afgelopen zes maanden en omvatten 8 syndroomschalen die vragen naar gedrags- en emotionele problemen van het kind. Uit de 8 syndroomschalen kunnen scores op internaliserend probleemgedrag, externaliserend probleemgedrag en een totale probleemscore worden berekend.
Gezinsfunctioneren. Aan de ouders is gevraagd de Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO; Janssen & Veerman, 2006) in te vullen. De VGFO is ontwikkeld om de problemen van multi-problem gezinnen in kaart te brengen. Deze vragenlijst bestaat uit 63 items opgebouwd uit zeven schalen: basiszorg (16 items), sociale contacten (13 items), opvoedingsvaardigheden (14 items), jeugdbeleving (4 items), veiligheid in het gezin (4 items), individueel functioneren (4 items) en partnerrelatie (8 items). Voor de totale vragenlijst komt de alpha uit op .95.
Mentor Gedragsproblemen jongere Ook bij de mentoren is gebruik gemaakt van de CBCL om gedragsproblemen van de jongeren te meten (zie ouders). Hier is gekozen voor de CBCL omdat het gaat om een doelgroep jongeren in residentiële jeugdzorg, waarbij de mentoren een belangrijke opvoederrol voor de jongere vervullen.
Vaardigheden jongere Om de vaardigheden van de jongeren te meten is de mentoren gevraagd de Vragenlijst Taken en Vaardigheden van Adolescenten (TVA) in te vullen (Van der Knaap, Beenker & Bijl, 2004). Het doel van de TVA is om het vaardig functioneren van adolescenten in de leeftijd van 12 tot 22 jaar in hun dagelijkse leefomgeving inzichtelijk te maken en is speciaal ontwikkeld voor jongeren in residentiële instellingen. De TVA omvat 137 items bestaande uit zes competentiedomeinen: omgaan met leeftijdgenoten, autonomie en zelfsturing, school en toekomst, werk en toekomst, seksualiteit en relaties en ten slotte zelfverzorging. Naast deze zes competentiedomeinen zijn nog vier schalen opgenomen in de TVA, namelijk alcoholgebruik, druggebruik, lichaamsbeeld en complimenten.
22
Behandelingschecklist Aan het einde van de behandeling van de jongere, wordt aan mentoren gevraagd om de behandelingschecklist (BHCL) (zie ook de Bijlage) in te vullen. Deze is ontwikkeld om zicht te krijgen op de behandeling van de jongere. De volgende aspecten worden gemeten: 1. Hulpverlenergedrag Om hulpverlenersgedrag te meten is gebruik gemaakt van de Vragenlijst Handelen Groepsleiding (VHG; Paedologisch Instituut Amsterdam, 1996). Jongeren die in een residentiële instelling verblijven hebben veelvuldig contact met groepsleiding. De aard van deze contacten speelt een belangrijke rol in de behandeling en het effect van de behandeling. De VHG geeft inzicht in de aard van het handelen van groepsleiding. De VHG is een korte vragenlijst die verschillende uitspraken bevat over het handelen van de groepsleid(st)er ten aanzien van een bepaald kind. 2. Algemeen werkzame factoren Naar aanleiding van literatuuronderzoek zijn verschillende werkzame factoren opgesteld. Deze werkzame factoren zijn factoren die los staan van de methodiek, maar die het verschil maken tussen jongeren die de behandeling positief afsluiten en jongeren die de behandeling niet positief afsluiten. Gedacht kan worden aan factoren als de mate van wisselingen van groepsleiding, betrokkenheid van ouders, de relatie tussen de jongeren onderling, maar ook tussen de jongeren en de mentoren, de sfeer op de leefgroep. 3. Aanvullende trainingen/interventies In dit gedeelte van de vragenlijst wordt gevraagd naar extra interventies die de jongeren en/of het gezin heeft ontvangen tijdens de behandeling. De lijst met aanvullende interventies is gebaseerd op de methodiek Nieuw Zorgaanbod. 3.2.3 Eindmeting
Telefonisch interview Het telefonisch interview gaat in op hoe het met de jongere een half jaar na vertrek gaat. De vragenlijst is gebaseerd op een bestaand follow-up onderzoek van de Hoenderloogroep en op eerder gemeten variabelen in het dossier- en vragenlijstonderzoek. Er worden 12 indicatoren gemeten: Contact gezin, woonsituatie, sociaal netwerk, school/werk, financiën, vrije tijd, middelengebruik, probleemgedrag (angstig/depressief gedrag, politiecontacten), schulden, welzijn, nazorg/hulpverlening na vertrek, terugblik effect behandeling. Daarnaast wordt aan de jongeren gevraagd of ze tevreden zijn over de behandeling met betrekking tot de mentor, de groepsleiding, regels op de groep, het verlof, school, contact met ouders, veiligheid en sfeer op de groep.
Geregistreerde politiecontacten Van alle jongeren die binnen de vier projecten Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen wordt in het HKS (Herkenning dienstsysteem; landelijk politiesysteem) van politie nagegaan of jongeren geregistreerde politiecontacten hebben. Alle politiecontacten van de jongere tot een jaar na vertrek uit het project Nieuw Zorgaanbod worden meegenomen.
23
3.3 Resultaten behandelverloop: Meting bij opname van jongeren Van de eerste 79 jongeren die de vragenlijst bij opname hebben ingevuld, zijn de resultaten berekend. Daarover wordt in onderstaande gerapporteerd. 3.3.1 Algemene gegevens Van de 79 jongeren zijn 42 (53%) jongens en 37 (47%) meisjes met een gemiddelde leeftijd van 15.78 (Sd = 1.34). Voor 37 jongeren, waarvan 62% jongens en 38% meisjes, hebben de ouders een lijst ingevuld. In 73% van de gevallen vulde de moeder de lijst in, in 22% de vader en in 5% iemand anders. In 86% was de ouder de biologische ouder van het kind, voor 14% was de betreffende ouder dat niet. Van de ouders was 76% in Nederland geboren, de overige ouders zijn in het buitenland geboren. Ten slotte hebben 42 mentoren de lijst ingevuld, waarvan 55% voor jongens en 45% voor meisjes. Deze resultaten zijn gebaseerd op binnengekomen vragenlijsten tot juli 2008. 3.3.2 Gedragsproblemen Zowel de ouders als de mentoren vulden de Child Behavior Checklist (CBCL) in. De jongere vulde hiervoor in de plaats de Youth Self Report (YSR) in. In Figuur 1 is een overzicht gegeven van de scores van de drie informanten op de verschillende schalen. Alle scores die boven de zwarte lijn (1.64) uitkomen, geven aan dat het gaat om problematisch gedrag waarvoor hulp nodig is (Veerman, 2008).
5
Jongere - Jongens (n = 42) Jongere - Meisjes (n = 36) Ouder - Jongens (n = 23)
4
Ouder - Meisjes (n = 13
3
Mentor - Jongens (n = 23)
2
Mentor - Meisjes (n = 19) Scheiding klinisch-niet klinisch gebied
1 0
TO T
T IN
T EX
AG
DG
AP
DP
SP
AD
LK
TG
-1
TG = teruggetrokken gedrag LK = lichamelijke klachten AD = angstig / depressief SP = sociale problemen DP = denkproblemen AP = aandachtsproblemen DG = delinquent gedrag AG = agressief gedrag EXT = externaliserend probleemgedrag INT = internaliserend probleemgedrag TOT = totaal score
Figuur 1. Deviatiescores van jongeren, ouders en mentoren op de YSR en CBCL bij opname.
Zoals in de figuur te zien is, ervaren de jongeren zelf geen problemen, maar hun omgeving ervaart wel problemen wat betreft het gedrag van de jongere. Bij jongens zien ouders vooral problemen op de schalen Denkproblemen, Delinquent en Agressief Gedrag. Bij meisjes zien ouders problemen op de gebieden van Aandachtsproblemen, 24
Delinquent Gedrag en Agressief Gedrag. Opvallend is de hoge score voor meisjes op Delinquent Gedrag. Deze zelfde bevinding is te zien bij mentoren. Volgens de mentoren scoren de meisjes zelfs beduidend hoger op Delinquent Gedrag vergeleken met jongens. Daarnaast laten de meisjes volgens de mentoren problemen zien op Denkproblemen en Agressief Gedrag. De jongens vertonen volgens de mentoren probleemgedrag op Denkproblemen, Delinquent Gedrag en Agressief Gedrag. 3.3.3 Delinquent gedrag De onderschatting van jongeren is met name opvallend te noemen voor delinquent gedrag. Naast de YSR is de jongeren gevraagd een criminaliteitslijst in te vullen, waarin gevraagd wordt naar strafbare feiten waaraan de jongere zich schuldig heeft gemaakt. Analyses van deze lijst tonen aan dat van de 44 jongeren die de lijst hebben ingevuld, 95% van de jongeren zelf aangeeft minstens één strafbaar feit te hebben gepleegd in het afgelopen jaar. Meer specifiek kijkend naar het type gepleegde delicten blijkt dat 84% van de jongeren zich schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, 78% aan geweldsdelicten, 91% aan vernieling, vandalisme of brandstichting. 3.3.4 Middelengebruik Ander veelvoorkomend probleemgedrag bij deze doelgroep is middelengebruik. Van de jongeren geeft 65% aan het afgelopen jaar softdrugs (marihuana of hasj) gebruikt te hebben variërend van iedere dag tot een paar keer per maand. Wat betreft harddrugs, geeft 5% van de jongeren aan dat ze variërend van iedere dag tot een paar keer per maand cocaïne gebruikten, 3% heroïne, 9% gebruikte amfetamine, 13% gebruikte XTC en 5% gebruikte hallucinogene paddenstoeltjes. Een andere vorm van middelengebruik is het gebruik van alcohol. Van de jongeren geeft 23% aan vijf of meer drankjes te hebben gedronken op één gelegenheid variërend van iedere dag tot een paar keer maand. 71% van de jongeren geeft aan zelden of nooit vijf of meer drankjes te nemen op één gelegenheid. Wordt gekeken naar het verschil in drinkgedrag doordeweeks en in het weekend, dan blijkt dat 5% van de jongeren die aangaven alcohol te gebruiken doordeweeks elf glazen alcohol of meer drinkt, 35% drinkt tussen de zeven en tien glazen en 59% drinkt minder dan zeven glazen. Voor in het weekend geldt dat 25% van de jongeren elf glazen of meer drinkt, 51% drinkt tussen de zeven en tien glazen en 24% drinkt minder dan zeven glazen. 3.3.5 Meegemaakte gebeurtenissen Zoals ook naar voren kwam in het dossieronderzoek (zie ook Hoofdstuk 2 van dit rapport), hebben de jongeren die in het kader van Nieuw Zorgaanbod worden opgenomen verschillende ervaringen opgedaan in hun (nog korte) leven. De jongeren is door middel van een vragenlijst ook zelf gevraagd naar meegemaakte ervaringen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de jongeren gemiddeld 13 negatieve ervaringen hebben meegemaakt (Sd = 8.16). In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de vijf meest voorkomende meegemaakte gebeurtenissen die door de jongeren zijn ervaren (zie Tabel 1). Hierin is te zien dat het als erg vervelend werd ervaren als een familielid of vriend de gevangenis in moest. Ook het geen controle hebben over
25
bepaalde dingen in het leven werd door de jongeren als erg vervelend ervaren. Daarentegen blijkt dat een tijdje niet naar school zijn geweest of het feit dat ouders gescheiden waren, als minder vervelend werden ervaren. Tabel 1. De vijf meest voorkomende meegemaakte gebeurtenissen (N = 79). Hoe vervelend was het?*
Meegemaakte gebeurtenis Tijdje niet naar school geweest Ouders gescheiden Kon het met sommige leraren op school niet vinden Familielid of vriend moest de gevangenis in Geen controle over bepaalde dingen in het leven hebben
%
Gemiddelde
Sd
78 75 69 68 65
2.76 2.94 3.02 3.75 3.67
1.47 1.54 1.24 1.68 1.68
Noot. * 1 = helemaal niet vervelend tot 5 = erg vervelend.
Aangezien een aantal belangrijke meegemaakte gebeurtenissen niet was opgenomen in de bestaande vragenlijst, zijn een aantal losse items toegevoegd met betrekking tot geweld in het gezin. Hieruit komt naar voren dat 51% van de jongeren getuige is geweest van geweld tussen hun ouders en dat tegen 27% van de jongeren zelf geweld is gebruikt door een gezinslid. 3.3.6 Zelfbeeld Vergeleken met een normgroep van 506 jongeren (gemiddeld zelfbeeld was 3.11), scoren de jongeren van Nieuw Zorgaanbod beduidend hoger, namelijk met een gemiddelde van 3.73. Dit houdt in dat het zelfbeeld van de jongeren positiever is vergeleken met de normgroep. Ook blijkt een verschil tussen jongens en meisjes, waaruit geconcludeerd kan worden dat jongens (gemiddelde = 3.85) een positiever zelfbeeld hebben dan meisjes (gemiddelde = 3.57). 3.3.7 Psychopathie In onderstaande tabel staan de gemiddelde scores op de tien subschalen en drie domeinen van de YPI. Binnen het eerste domein, ‘grandiose/manipulative’, blijkt dat vooral hoog gescoord wordt op ‘dishonest’ als het gemiddelde op deze subschaal wordt vergeleken met het gemiddelde op het domein. Binnen het tweede domein wordt vooral hoog gescoord op ‘unemotional’ gedrag en op het derde domein ligt de score hoog voor ‘thrill-seeking’. Verder kunnen weinig conclusies worden getrokken op het gebied van psychopathische trekken, aangezien er (nog) geen normen zijn waar deze groep mee kan worden vergeleken.
26
Tabel 2. Gemiddelde scores op de subschalen en domeinen van de YPI (N = 79). Subschalen
Gemiddelde
Dishonest Grandiosity Lying Manipulative Grandiose/manipulative
1.63 1.46 1.52 1.50 1.52
Remorelessness Unemtional Callousness Callous/unemotional
1.62 1.90 1.58 1.69
Thrill-seeking Impulsiveness Irresponsible Irresponsible/impulsive
2.75 2.35 2.09 2.40
Noot: de Engelse benamingen van de schalen zijn nog niet vertaald.
3.3.8 Coping Wat betreft coping worden er drie vormen van coping gemeten, waaronder probleemgerichte coping, emotiegerichte coping en vermijdingsgerichte coping. De gemiddelde scores hierop zijn respectievelijk 2.18 (Sd = .62), 2.36 (Sd = .60) en 2.30 (Sd = .59). Er blijken significante verschillen tussen de drie copingvormen. De conclusie die getrokken kan worden is dat de jongeren vooral gebruik maken van emotiegerichte coping en het minst gebruik maken van probleemgerichte coping. 3.3.9 Loverboyproblematiek Van alle jongeren geeft 4% aan dat ze ooit seks hebben gehad in ruil voor geld, waarvan maar één jongere aangeeft dat dit gedwongen plaatsvond. 3.3.10 Gezinsfunctioneren Ook de ouders is gevraagd een vragenlijst in te vullen omtrent de omstandigheden waarin de jongeren opgroeien. In Figuur 2 is te zien dat de score op individueel functioneren van ouders in het klinisch gebied ligt. Dat betekent dat de ouders van deze doelgroep vaker te kampen hebben met persoonlijkheidsstoornissen en normoverschrijdend gedrag (bijv. mishandeling, verwaarlozing, crimineel gedrag).
27
4
Ouders (n = 36) Scheiding klinisch-niet klinisch gebied
3
BZ = basiszorg SC = sociale vaardigheden OV = opvoedingsvaardigheden JB = jeugdbeleving VG = veiligheid gezin IF = individueel functioneren PR = partnerrelatie TOT = totaal score
2
1
T TO
PR
IF
VG
JB
OV
SC
BZ
0
Figuur 2. Deviatiescores van ouders op de VGFO.
3.3.11 Vaardigheden jongeren Ten slotte hebben de mentoren naast de CBCL ook de Taken en Vaardigheden van Adolescenten (TVA) ingevuld. Deze lijst meet in hoeverre jongeren vaardig kunnen functioneren in hun dagelijkse leefomgeving. De resultaten laten zien dat volgens de mentoren de jongeren uit de betreffende doelgroep vaardiger zijn (zie Figuur 3) vergeleken met de normgroep. De normgroep waarmee de jongeren zijn vergeleken bestaat uit jongeren uit residentiële jeugdinstellingen. 5
Mentor (n = 42) Normgroep LFTGEN = omgang leeftijdgenoten AUT = omgang volwassenen en autoriteit SCHOOL = Werkhouding en inzet op school WERK = werkhouding en inzet op werk SEKS = omgang seksualiteit ZELF = zelfverzorging ALC = alcoholgebruik DRUG = druggebruik LICH = beeld over eigen lichaam COMPL = acceptatie van complimenten
4
L MP CO
LI C H
DR UG
C AL
LF ZE
KS SE
RK WE
L
AU T
HO O SC
LF
TG
EN
3
Figuur 3. Scores van de mentoren op de TVA bij opname.
De bevindingen van de TVA zijn opvallend te noemen. De jongeren opgenomen binnen Nieuw Zorgaanbod scoren beduidend beter qua vaardigheden vergeleken met de normgroep. De resultaten schetsen een beeld dat de jongeren in de doelgroep relatief goed overweg kunnen met leeftijdgenoten, meer autonoom zijn, op school betere prestaties leveren zowel inhoudelijk als in contacten met de mensen op school, een positiever lichaams- en zelfbeeld hebben en op seksueel gebied vaardiger zijn. Alleen op het gebied van werk blijken de jongeren van Nieuw Zorgaanbod minder vaardig te zijn 28
vergeleken met de normgroep. Er wordt momenteel nog uitgezocht hoe deze opmerkelijke resultaten te verklaren zijn.
3.4 Activiteiten in de periode september 2007 t/m september 2008 3.4.1 Aanvangsmeting Het doel is om van alle jongeren die instromen binnen Nieuw Zorgaanbod de dossiers te analyseren. Momenteel zijn 522 jongeren opgenomen (geweest) binnen Nieuw Zorgaanbod, waar van 462 jongeren (89%) het dossier inmiddels is gescoord. Gedurende de looptijd van het effectonderzoek zullen de overige dossiers en de dossiers van nieuw binnenkomende jongeren worden geanalyseerd. Elk jaar worden hiervoor nieuwe studenten getraind. 3.4.2 Behandelverloop: responspercentages Vanaf 1 mei 2007 wordt jongeren, hun ouder(s) en mentoren gevraagd vragenlijsten in te vullen. Gedurende de looptijd van het onderzoek zal dit blijven plaatsvinden. De vragenlijsten worden op drie meetmomenten (opname, tussentijds en vertrek) afgenomen bij drie informanten (jongere, ouder en mentor). Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen, wordt een responspercentage van 80% nagestreefd voor jongeren en mentoren. Aangezien bij een deel van de jongeren ouders niet aanwezig/betrokken zijn danwel niet in staat zijn lijsten in te vullen, zal hier genoegen worden genomen met een responspercentage van 60%. Als gekeken wordt naar de responspercentages van de eerste vragenlijstafname (bij opname) dan blijkt dat de responspercentages voor jongeren bij de Hoenderloogroep (n=57) op 79% liggen. Voor Paljas Plus (n=122) is het responspercentage 69%, voor De Koppeling (n=145) 43% en voor hand in Hand (n=16) 75%. Wat betreft de ouders zijn de responspercentages respectievelijk 58%, 45%, 19% en 75%. Voor de mentoren liggen de responspercentages op 79%, 54%, 42% en 56%. Wat betreft de tweede vragenlijstafname (tussentijds) dan blijkt dat van de opgenomen jongeren op de Hoenderloogroep (n=28) 64% de lijst heeft ingevuld. Bij Paljas Plus (n=71) heeft 70% van de jongeren de lijst ingevuld, bij De Koppeling (n=91) 64% en bij Hand in Hand (n=6) 83%. De responspercentages van de ouders zijn respectievelijk 25%, 44%, 36% en 50%. Voor de mentorlijsten liggen de responspercentages op 71%, 65%, 63% en 67%. Ten slotte is er nog een derde vragenlijstafname welke wordt ingevuld bij vertrek van de jongere. Bij de Hoenderloogroep zijn inmiddels 20 jongeren uitgestroomd, waarbij één jongere een lijst heeft ingevuld. Tevens heeft één ouder een lijst ingevuld en drie mentoren. Wat betreft de laatste meting binnen Paljas Plus (66 uitgestroomd) blijkt dat 18% van de jongeren een lijst heeft ingevuld, 14% van de ouders en 38% van de mentoren. Voor de Koppeling (104 uitgestroomd) zijn de cijfers respectievelijk 12%, 8% en 31%. Bij Hand in Hand (8 uitgestroomd) liggen alle cijfers op respectievelijk 13%, 0% en 32%. Naast de vragenlijsten die al werden afgenomen is in april 2008 een vragenlijst toegevoegd: de behandelingschecklist. Deze lijst wordt aan het einde van de
29
behandeling ingevuld door de mentor en de behandelverantwoordelijke van de betreffende jongere. Als gekeken wordt naar de responspercentages van de behandelingschecklist, dan blijkt deze bij de Hoenderloogroep 30% te zijn (N=6). Bij Paljas Plus had voor 66 jongeren een lijst moeten worden ingevuld, dit is gedaan voor 24 jongeren (36%). Bij de Koppeling had voor 104 jongeren een behandelingschecklist moeten worden ingevuld en is voor 9 jongeren deze lijst ingevuld (9%). Voor Hand in Hand hadden acht lijsten moeten zijn ingevuld en zijn er daadwerkelijk 5 (63%) ingevuld. 3.4.3 Responsverbetering Bij alle drie de informanten is de respons nog niet zoals gewenst (> 80%). De grootste zorg ligt momenteel bij de eindmeting. Het blijkt erg moeilijk te zijn jongeren en ouders te bereiken voordat ze daadwerkelijk uit de instelling vertrekken. Dit heeft te maken met plotseling vertrek van jongeren, en onvoldoende duidelijkheid bij de onderzoeker en/of contactpersonen in de instellingen, over de daadwerkelijke vertrekdatum van de jongeren. Naast de eindmeting blijft ook de respons van ouders een zorg. Ouders willen geen lijsten invullen, zijn niet in beeld of willen niet betrokken worden bij de behandeling van de jongere. Door deze ervaringen is duidelijk geworden dat het behalen van een respons van 80% bij ouders (bijna) onmogelijk is. Om de respons bij jongeren, ouders en mentoren op alle meetmoment toch zo maximaal mogelijk te krijgen zijn een aantal maatregelen genomen. Ten eerste is de datamonitoring (wie moet wanneer een vragenlijst invullen) in handen gelegd van contactpersonen in de instellingen, omdat zij dichter bij de werkvloer staan dan de onderzoeker (die de datamonitoring aanvankelijk alleen deed). De datamonitoring van de contactpersonen wordt strak gesuperviseerd door de onderzoeker. Deze heeft tweewekelijks contact met de contactpersonen om de datamonitoringslijst te bespreken en actiepunten aan te dragen. Voorts worden de individuele resultaten van de vragenlijsten door de onderzoeker steeds teruggekoppeld aan de instellingen in de vorm van profielen. Deze kunnen gebruikt worden bij het opstellen van het behandelplan danwel de behandelplanbesprekingen. Daarnaast worden er door de onderzoekers met enige regelmaat presentaties gehouden bij de instellingen voor mentoren en behandelverantwoordelijken om de resultaten van het onderzoek te presenteren. Op die manier kunnen we het doel en de noodzaak van het onderzoek en het invullen van de vragenlijsten nog eens extra benadrukken. Verder zijn er nog enkele specifieke maatregelen genomen. In een aantal instellingen wordt de naam van de betreffende mentor op de lijst gezet om de mentor meer persoonlijk verantwoordelijk te maken voor het invullen van de lijsten. Voor de meting bij vertrek is een noodoplossing bedacht; tussen de 9 en 12 maanden na opname wordt standaard een vertrekmeting afgenomen in de hoop op deze manier minder jongeren te missen (gemiddelde opnameduur is één jaar). In een aantal instellingen worden daarnaast ook de vragenlijsten in het dossier gestopt, zodat bij een eindgesprek, waar het dossier altijd aanwezig is, de mentor/behandelverantwoordelijke de lijsten ziet liggen. Op deze manier hopen we het probleem van plotseling vertrek en onduidelijkheid over het moment van het eindgesprek te omzeilen. Als de eindmeting toch gemist wordt, worden door de onderzoek alsnog de lijsten opgestuurd naar de jongere en ouders met de vraag ze ingevuld te retourneren. Zowel jongere als ouder
30
krijgen dan een VVV-bon van 10 euro. Helaas komt hier tot nu toe weinig reactie op. Verder is meerdere malen contact opgenomen met managers om meer druk te zetten op de mentor/behandelverantwoordelijken. Afgelopen juni is er een extra directeurenoverleg ingelast om de directeuren van de instellingen te wijzen op de zorgpunten betreffende de dataverzameling. Tevens is aan de instellingen voorgesteld om een student de datamonitoring en -verzameling te laten doen. Op dit moment hebben bijna alle instellingen dat ook gedaan. De eerste resultaten duiden erop dat door het inzetten van studenten de respons inderdaad wordt verhoogd Er zijn dus vanuit de universiteit en de contactpersonen binnen de instellingen verschillende acties ondernomen om de respons te verhogen. We hopen dat dit binnen afzienbare tijd leidt tot een verbetering van de respons. De vragenlijstafnames zijn te beschouwen als een procesmeting. De resultaten van de aanvangs- en eindmeting (dossieranalyse, follow-up en officiële politiecontacten) geven aan hoe het gaat met de jongeren, en zijn dus ook het meest informatief als het gaat om het meten van effectiviteit. 3.4.4 Eindmeting
Telefonische follow-up meting In juni 2008 is gestart met het follow-up onderzoek. In eerste instantie zouden voor de follow-up alleen de jongeren benaderd worden die tevens mee hadden gedaan met het vragenlijstonderzoek. Inmiddels is besloten alle jongeren die binnen Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen mee te nemen in de follow-up. Er is echter wel een grens gesteld wat betreft de follow-up. Jongeren bij wie de follow-up al meer dan een jaar geleden had moeten plaatsvinden, worden niet meer betrokken in het follow-up gedeelte van het onderzoek (n = 36). Tot februari hadden 222 jongeren gebeld moeten worden waarvan er momenteel 146 hebben meegedaan (66%).
Follow-up meting bij VIPS Naast de jongeren die middels een telefonisch interview worden benaderd, is er een groep jongeren over wie alle informanten op alle meetmomenten vragenlijsten hebben ingevuld. Deze jongeren worden de VIPS genoemd en daarbij zal de follow-up meting iets uitgebreider zijn. Hen wordt gevraagd een deel van de vragenlijsten die tijdens de behandeling worden afgenomen, via internet nog een keer te vullen. Er zijn op dit moment nog geen VIPS die op korte termijn benaderd gaan worden.
Geregistreerde politiecontacten Van justitie is toestemming verkregen om alle jongeren die binnen Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen vanaf de start van de projecten te achterhalen in HKS (Herkenning dienstsysteem; landelijk politiesysteem). In dit systeem zal worden gekeken naar alle politiecontacten die een jongere tot een half jaar na vertrek uit de instelling heeft. Gegevens uit de dossiers en de vragenlijsten (‘self-report’) kunnen dan vergeleken worden met officiële cijfers.
31
Hoofdstuk 4. Follow-up resultaten In juni 2008 is gestart met het follow-up onderzoek. Alle jongeren die binnen Nieuw Zorgaanbod zijn opgenomen geweest, worden benaderd voor een telefonische follow-up meting. De follow-up meting wordt in principe een half jaar na einde behandeling afgenomen. Bij de start van het follow-up onderzoek zijn ook jongeren benaderd die al langer dan een half jaar uit de instellingen waren vertrokken. De grens is gelegd bij één jaar. Jongeren bij wie de follow-up al meer dan een jaar geleden had moeten plaatsvinden, worden niet meer betrokken in het follow-up onderzoek (n = 36).
4.1 Procedure en meetinstrument follow-up onderzoek Een half jaar na vertrek uit de instelling worden jongeren door de universiteit gebeld met de vraag of ze mee willen werken aan een telefonisch interview. De duur van dit interview is ongeveer 20 minuten. Als ze meewerken, krijgen ze hiervoor een vergoeding van 25 euro op hun bankrekening gestort. De procedure van de follow-up begint met het verkrijgen van gegevens via de instelling waar de jongeren vandaan komen. De instellingen geven ons het telefoonnummer en verblijfplaats van de jongeren, adres –en telefoongegevens van ouders en contactgegevens van de gezinsvoogd (voor zover bekend). Een week voordat contact met de jongere wordt opgenomen, krijgt deze een brief thuis gestuurd waarin het onderzoek wordt uitgelegd. Een week later wordt de jongere gebeld via de door de instelling verkregen gegevens. Lukt het niet om middels deze gegevens een jongere te pakken te krijgen, dan wordt opnieuw een brief gestuurd met de vraag hun telefoonnummer in een retourenvelop te retourneren. Lukt het dan nog niet, dan wordt contact opgenomen met de gezinsvoogd. Als ook dit niet tot contact met de jongere leidt, wordt opnieuw contact opgenomen met de instelling en wordt binnen de leefgroepen gevraagd of op dat moment verblijvende jongeren of groepsleiding iets weten over recente contactgegevens van de jongere. Een laatste mogelijkheid is om via de gemeente gegevens te verkrijgen. De toestemmingsprocedure hiervoor loopt nog. 4.1.1 Meetinstrument en respons De inhoud van het telefonische interview richt zich op hoe het nu, een half jaar na vertrek, met de jongeren gaat. Er worden aan de jongeren vragen gesteld rondom 12 indicatoren: Contact gezin, woonsituatie, sociaal netwerk, school/werk, financiën, vrije tijd, middelengebruik, probleemgedrag (angstig/depressief gedrag, politiecontacten), schulden, welzijn, nazorg/hulpverlening na vertrek, terugblik behandeling. Tevens wordt aan de jongeren die een terugval (bijv. zitten vast vanwege delictgedrag, weer verslaafd aan de drugs) hebben gehad, gevraagd wat bij hen terugval had kunnen voorkomen. Tot nu toe is de bereidwilligheid van jongeren om mee te werken aan het onderzoek groot. Jongeren vinden het vaak fijn hun verhaal te kunnen doen en hun mening te kunnen geven. Op dit moment zijn er 191 jongeren benaderd voor een follow-up meting, waarvan 74% ook daadwerkelijk heeft meegedaan (zie Tabel 1). Een aantal jongeren (13%) wilde niet meedoen aan de follow-up meting en een aantal jongeren 32
(12%) was niet te traceren. Dit brengt de gecorrigeerde respons op 83% (141 van 168). Tabel 1. Responspercentage follow-up meting. Benaderd Doet mee/Respons Hoenderloogroep Paljas Tender Paljas Vreekwijk De Koppeling Hand in Hand TOTAAL
31 31 53 42 34 191
25 25 39 28 24
Wil niet meedoen
Niet traceerbaar
(81%) (81%) (75%) (67%) (71%)
6 (19%) 4 (13%) 4 ( 8%) 8 (19%) 4 (12%)
0 2 ( 6%) 10 (17%) 5 (14%) 6 (17%)
141 (74%)
25 (13%)
23 (12%)
4.2 Resultaten In het hiernavolgende worden de eerste resultaten (n = 136) weergegeven van een aantal indicatoren van het follow-up onderzoek: woonsituatie (Tabel 2), dagbesteding (Tabel 3), contact met ouders (Tabel 4), politiecontacten (Tabel 4), welzijn (Tabel 5) en terugblik op de behandeling (Tabel 6,7). 4.2.1 Woonsituatie Tabel 2. Woonsituatie jongeren een half jaar na vertrek Woonsituatie N Zelfstandig Begeleid kamerwonen Gezinssituatie* Pleeggezin Residentiële instelling Justitiële instelling Anders (dak-thuisloze opvang, nergens) TOTAAL
18 7 75 2 14 14 6 136
% 13 5 55 1 10 10 4 100
*7 jongeren hebben zelf een kind
De meeste jongeren wonen in een gezinssituatie, waarbij opvalt dat zeven jongeren (meisjes) zelf een kind hebben en een eigen gezin vormen. Enkele jongeren verblijven in een residentiële instelling en enkele in een justitiële instelling. Dit laatste zou als een negatief resultaat gezien kunnen worden, evenals de jongeren die nergens wonen. In totaal gaat het dan om 24% van de jongeren waarbij sprake is van een negatief resultaat met betrekking tot de woonsituatie, 76% woont buiten een instelling. 4.2.2 Dagbesteding Ruim de helft van de jongeren werkt of volgt een opleiding en heeft dus ten tijde van de follow-up een dagbesteding. Sommige jongeren volgen een opleiding en werken daarnaast. Van de jongeren geeft 18% aan geen dagbesteding te hebben, 82% heeft wel een dagbesteding.
33
Tabel 3. Dagbesteding jongeren een half jaar na vertrek. Soort dagbesteding Volgt een opleiding Werkt Gaat binnenkort een opleiding volgen Gaat binnenkort werken Combinatie werk/opleiding Werkt niet/volgt geen opleiding TOTAAL
N
%
45 30 5 4 27 25 136
33 22 4 3 20 18 100
4.2.3 Contact met ouders/ politiecontacten Bijna alle jongeren (94%) hebben contact met hun ouders en waarderen het contact met hun ouders gemiddeld als goed. Ruim een derde van de jongeren heeft na vertrek uit de instellingen weer contact gehad met politie, bijna tweederde dus niet (65%). Gemiddeld zijn er zo’n 2-3 politiecontacten geweest. Een aantal van deze jongeren is naar eigen zeggen al een fors aantal keer met politie in aanraking geweest, dat verklaart de grote standaarddeviatie. Tabel 4. Contact ouders en politiecontacten een half jaar na vertrek (N=141). Indicator % Gem. Heeft contact met ouders Kwaliteit contact moeder (rapportcijfer) Kwaliteit contact vader (rapportcijfer) Heeft politiecontact gehad Aantal contacten
SD
94 7.9 7.4
1.62 1.83
1.84
5.79
35
4.2.4 Welzijn Het merendeel (74%) van de jongeren geeft tijdens de follow-up meting aan dat het beter met ze gaat sinds het vertrek uit de instelling (zie Tabel 5). Tabel 5. Welzijn een half jaar na vertrek (N=136). N
%
Hoe gaat het sinds je vertrek uit de instelling? Beter Gelijk Slechter
133 100 19 14
74 14 10
Is er iets veranderd in het contact met je ouders? Beter Gelijk Slechter
132 87 36 9
67 27 7
Is er iets veranderd in de sfeer thuis? Beter Gelijk Slechter
110 60 40 10
44 29 7
Noot. Niet alle jongeren wilden antwoord geven of konden geen antwoord geven omdat ze na vertrek alleen nog maar gesloten hebben gezeten.
34
Uit de tabel blijkt dat het contact met ouders is verbeterd en ook de sfeer thuis is verbeterd. Een aantal jongeren geeft in de telefoongesprekken echter aan dat het beter met ze gaat, juist omdat ze niet meer in de instelling zitten en niet door de behandeling. Sinds korte tijd wordt er in de follow-up interviews dan ook expliciet gevraagd naar hoe het komt dat het beter met ze gaat, door de behandeling of doordat ze nu ‘vrij’ zijn. 4.2.5 Terugblik op de behandelperiode In de telefoongesprekken vertellen de jongeren veel over de behandelperiode, hoe het was, wat ze er aan gehad hebben, wat wel goed was en wat niet. Recentelijk is daarom besloten om over de behandelperiode alsnog enkele specifieke vragen aan het interview toe te voegen. Op dit moment kan van 30 jongeren gerapporteerd worden over deze nieuw toegevoegde vragen. In Tabel 6 op de volgende blz. worden deze resultaten weergegeven. In het algemeen is de tendens dat behoudens een uitschieter naar beneden zo’n tweederde tot driekwart van de jongeren tevreden is over verschillende elementen uit de behandeling (gemiddeld 67%). Een derde tot een kwart van de jongeren is ontevreden. Het is nog interessant om na te gaan of het steeds om dezelfde groep jongeren gaat die ontevreden is, of dat het toch steeds verschillende jongeren zijn. Nadere analyses zullen dat uit moeten wijzen. Opvallend is wel dat ten aanzien van school de ontevredenheid beduidend groter is, tweederde van de jongeren is ontevreden over school. Belangrijkste kritiekpunt is dat ze er weinig geleerd hebben en dat ze geen diploma’s kunnen halen.
35
Tabel 6. Terugblik op de behandelperiode (N=30 jongeren). Elementen uit de behandeling
% tevreden + toelichting
Contact met de mentor
% ontevreden + toelichting
87%
13%
Bood echt goede hulp
Mentor was er nooit
Enige die echt iets betekende
Mocht haar niet echt
Vond ik wel chill
Contact met de groepsleiding
67%
33%
Fantastische mensen
Niet fijn hoe ze met me omgingn
Heel vriendelijk
Boden geen begeleiding
Hadden begrip
Werd gediscrimineerd
Waren er echt voor me
Corrupt
Regels op de leefgroep
62%
38%
Niet leuk, hoort wel
Kinderachtig/overdreven
Streng, maar goed gestructureerd
Te weinig rookmomenten
Was wel te doen
Sloegen nergens op
Verlof
68%
32%
Verlofopbouw (langzaam) was goed
Werd beloofd, maar gebeurde niet
Leefde er naar toe
Te weinig naar huis
Motiveert goed gedrag te vertonen
School
34% Diploma daar gehaald
66% Was een buurthuis waar we films keken Er waren geen boeken Kunt geen diploma’s halen Niets aan gehad, niets geleerd Niet veel controle
Geen vaste discipline/houvast Frequentie contact ouders
82% Voldoende contact
18% Heel weinig/onvoldoende
Bellen was fijn
Veiligheid op de leefgroep
70% Altijd veilig gevoeld
30% Gespannen
Veilig omdat ik mezelf verdedig
Groepsleiding lette niet op Wel eens onveilig gevoeld Veel alarm
Sfeer op de leefgroep
64%
36%
Heel gezellig
Drugs mee naar binnen, komt ruzie over
Was wel chill
Veel geroddel
Rustig, normaal
Druk, chaotisch
Niet mijn type jongeren
Daarnaast is nog aan de jongeren gevraagd om een algemeen rapportcijfer te geven over de behandeling en om aan te geven wat volgens hen verbeterd zou moeten worden aan de behandeling. In het algemeen geven de jongeren gemiddeld een rapportcijfer van 5.8 voor de behandeling. In Tabel 7 worden een aantal punten opgesomd die volgens de jongeren beter hadden gekund. Het gaat hier om een eerste indruk van opmerkingen die jongeren maken. Nadere analyses zullen nog uitwijzen hoeveel jongeren welke opmerkingen hebben gemaakt.
36
Tabel 7. Verbeteringen voor de behandeling volgens de jongeren (N= 30). Wat had volgens de jongeren beter gekund? - beter luisteren/rekening houden met gevoelens - beter opletten (drugs, wapens) - duidelijker in regels - eten was slecht - geen/onvoldoende nazorg - nooit therapie gehad - beter naar individu kijken - jongeren hebben weinig inspraak - kunt geen diploma krijgen (alleen certificaten) - je kunt niet de opleiding doen die je graag wilt - meer behandelingsuren - te hardhandig, was heftig om mee te maken
4.3. Conclusie Hoewel het nog om een voorlopige indruk gaat, en in dit hoofdstuk nog niet over alle follow-up indicatoren is gerapporteerd, lijken de omstandigheden en het welbevinden van de jongeren een half jaar na vertrek uit de instelling niet ongunstig. Onderstaande figuur vat de besproken indicatoren samen: 76% van de jongeren woont in een maatschappelijk gunstige woonsituatie (niet opgenomen in een instelling), 82% heeft een dagbesteding of krijgt deze op korte termijn, 94% heeft contact met de ouders, 65% heeft geen politiecontacten, met 74% van de jongeren gaat het sinds het vertrek uit de instelling beter en gemiddeld 67% blikt positief terug op de behandeling.
100 90 80 70 60
%
50 40 30 20 10 0
W
oo
itu ns
ie at gb Da
di te s e
ng
Co
t ac t n G
d ou
n ee
s er
po
on ec i t li
ct ta
37
en W
jn zi el
r Te
ik bl g u
Literatuur Achenbach, T. M. (1991). Manual for the Youth Self Report and 1991 profile. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry. Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2001).Psychopathic traits in nonreferred youth: A new assessment tool. In Blaauw, Philippa, Ferenschild & van Lodensteijn (Eds.), Psychopaths: How do we recognize juvenile and adult psychopaths and what are their risk of violent criminal behavior? Den Haag: Elsevier. Boendermaker, L. (2005). De Juiste Hulp – Uitgangspunten voor het zorgaanbod voor jongeren met ernstige gedragsstoornissen. Utrecht: NIZW Jeugd. Boendermaker, L., Eijgenraam, K, & Geurts, E. (2004). Crisisplaatsingen in de opvanginrichtingen. Utrecht: NIZW Jeugd. Bureau van Montfoort (2008). Methode JeugdzorgPlus: Meer dan gesloten jeugdzorg. Interne Publicatie. Das, J., & Ruijter, C. de (2002). Nederlandse vertaling van de Youth Psychopathic traits Inventory. Dishion, T. J., McCord, J., & Poulin, F. (1999). When interventions harm: Peer groups and problem behavior. American Psychologist, 54, 755-764. Dorelijers (2000). Oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 42, 739-749. Dorelijers (2004). Te gek voor woorden? In: M. Borst, T. Dorelijers, B. Maas, R. Schaap, G. Taghon & B. van Velthoven (Eds.), Oppositioneel en opstandig gedrag in het onderwijs (p. 42). Apeldoorn: Garant. Dorelijers, T. H. A. (2000). Oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 42, 739749. Flipse, M. L. (2000). Scoringsschema Demografische Informatie (SDI): Handleiding en codeboek. Duivendrecht: PI Research. http://www.jeugdzorgplus.nl Janssen, J., & Veerman, J.W. (2006). Vragenlijst Gezinsfunctioneren – Ouderversie. Voorlopige Handleiding. Nijmegen: Praktikon (nieuwe druk met nieuwe normen in voorbereiding). Knaap, L. M. van der, Beenker, L.G.M., & Bijl, B. (2004). TVA: Vragenlijst Taken en Vaardigheden van Adolescenten: handleiding. Duivendrecht: PI Research. Laan, A. M. van der & Blom, M. (2005). Jeugddelinquentie: Risico’s en berscherming. Bevindingen uit de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag, WODC O&B 245. Ministerie voor Jeugd en Gezin (2008). Informatiebrochure Gesloten Jeugdzorg. Schreurs, P. J. G., & Willige, G, van de (1988). Omgaan met problemen en gebeurtenissen: De Utrechtse Copinglijst (UCL). Lisse: Zwets & Zeitlinger. Szmigin, I., Griffin, C., Mistral, W., Bengry-Howell, B., Weale, L., & Hackley, C. (2008). Re-framing ‘binge drinking’ as calculated hedonism: Empirical evidence from the UK. International Journal of Drug Policy, 19, 359-366. Orobio de Castro, B., Veerman, J. W., Bons, E., & Beer, L. de (2002) Kansen Gekeerd? Criminaliteitspreventie door vroegtijdige signalering en gezinsondersteuning. 38
Duivendrecht / Utrecht: PI Research/ Capaciteitsgroep Ontwikkelingspsychologie, Universiteit Utrecht. Peilstations-onderzoek (2003). Utrecht: Trimbos Instituut. Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton, NJ: Princeton University Press. Veerman, J.W. (2008). Methoden voor het kwantificeren en toetsen van effecten. In T.A. van Yperen & J.W. Veerman (red.), Zicht op effectiviteit. Handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg (blz. 307-329). Delft: Eburon. Veerman, J. W., & Tates, J. G. (1989). Handleiding voor het Scoringsschema Dossierinformatie (SDI) versie 2.0. Duivendrecht: Paedologisch Instituut. Vragenlijst Hulpverlenergedrag (VHG; 1996). Paedologisch Instituut Amsterdam/Duivendrecht, Afdeling Evaluatief- epidemiologisch Onderzoek (EPI). Williamson, D. E., Birmaher, B., Ryan, N. D., Shiffrin, T. P., Lsuky, J. A., Protopapa, J., Dahl, R. E., & Brent, D. A. (2003). The Stressful Life Events Schedule for children and adolescents: Development and validation. Psychiatry Research, 119, 225241.
39
Bijlage. Behandelingschecklist
40
Beste mentor,
De afgelopen periode heeft u één of meerdere keren een vragenlijst ingevuld over het gedrag van uw mentorjongere, in het kader van het evaluatieonderzoek naar Nieuw Zorgaanbod. Voor dit onderzoek willen wij ook graag meer inzicht krijgen in de inhoud van de behandeling: Wat gebeurt er nu in de praktijk? Er staat vaak wel veel op papier, maar hoe ziet dat er op de werkvloer uit? En welke extra trainingen en therapieën krijgen de jongeren en ouders nog? Dat is vaak voor iedereen verschillend. Ook weten we uit onderzoek dat heel veel andere factoren nog van invloed zijn op behandelsucces. Zoals de klik tussen behandelaar en jongere of de opleiding van behandelaars. Om dat allemaal te meten hebben wij de behandelingschecklist ontwikkeld. Hiermee willen wij: 1. meer zicht krijgen op wat de behandeling nu in de praktijk inhoudt en 2. achterhalen welke factoren voorspellen welke jongeren het wel goed doen en welke jongeren niet. De enige manier om dat te doen is door u, als mentor, te vragen deze vragenlijst in te vullen op het moment dat de jongere zijn behandeling heeft afgerond. U als mentor en behandelaar van de leefgroep, heeft namelijk het meest complete beeld van de behandeling die de jongere heeft gehad. Deze behandelingschecklist bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat over het hulpverlenersgedrag. Daarin wordt u gevraagd op een aantal uitspraken aan te geven in hoeverre het accent hierop heeft gelegen in de behandeling. Het is natuurlijk lastig om een beeld te geven van de hele behandeling, daarom kunt u zich vooral op het laatste half jaar richten. Het tweede deel gaat over de algemeen werkzame factoren. Dit zijn de factoren die los staan van de methodiek, maar waarvan uit onderzoek blijkt dat die het verschil maken tussen jongeren die het wel goed doen en jongeren die het niet goed doen. Het gaat daarbij onder meer om de doelen van de behandeling, de relatie tussen u en de jongere, de sfeer op de leefgroep, het toekomstperspectief op moment van vertrek etc. In het derde deel tot slot vragen we u aan te kruisen welke aanvullende therapieën en trainingen jongeren en/of hun ouders tijdens het verblijf van de jongere hebben gehad. Het is voor de uitkomst van het onderzoek heel erg belangrijk dat alle vragen zo waarheidsgetrouw mogelijk worden ingevuld. Misschien weet u niet bij alle vragen het goede antwoord. In dat geval vragen we u om de juiste informatie bij collega’s, behandelverantwoordelijke of zorgcoördinator na te vragen. Met enige regelmaat proberen wij u en uw collega’s op de hoogte te houden van de voorlopige resultaten van het onderzoek. Als u vragen heeft over het onderzoek, over de resultaten of over deze vragenlijst, dan kunt u altijd contact opnemen met de contactpersoon binnen uw instelling of met één van de onderzoekers, drs. Karin Nijhof op telefoonnr 024-3612713 of via e-mail
[email protected].
Alvast hartelijk dank voor uw medewerking aan het onderzoek!
Het onderzoeksteam, Coleta van Dam Rutger Engels Karin Nijhof Jan Willem Veerman
41
ALGEMEEN Gegevens jongere Naam van de jongere: Geslacht:
jongen
meisje
Geboortedatum jongere:
dag
maand
jaar
dag
maand
jaar
Naam instelling: Naam leefgroep: Uitstroomdatum jongere: Reden uitstroom:
Effect behandeling Kunt u in een rapportcijfer (1-10) uitdrukken: Hoe effectief is de behandeling geweest voor deze jongere?
Gegevens mentor Ingevuld door (naam): Wat is de door u hoogst genoten opleiding? Hoeveel jaren ervaring heeft u in het werken met deze doelgroep?
Datum van invullen:
dag
maand
jaren
jaar
FOLLOW-UP Een half jaar na vertrek worden de jongeren door ons benaderd voor een follow-up onderzoek. Wilt u in onderstaande de meest recente contactgegevens van jongere, ouders en gezinsvoogd noteren? Het is van belang dit zo volledig mogelijk in te vullen. Adres jongere: Postcode + Woonplaats: Telefoonnummers incl mobiel: E-mail adres jongere: Adres ouders: Postcode + woonplaats: Telefoonnummers incl mobiel: Naam gezinsvoogd: Naam Bureau Jeugdzorg: Overige relevante contactgegevens:
42
DEEL I In onderstaande worden mogelijke aspecten van de behandeling weergegeven. Gevraagd wordt om voor de betreffende jongere in te vullen op welke aspecten het accent heeft gelegen in gedurende het laatste half jaar van de behandeling. Natuurlijk komen vrijwel alle items bij alle jongeren voor. Probeer echter aan te geven welke items bij deze betreffende jongere duidelijk wel of niet de nadruk hebben gehad met het oog op de problematiek van de jongere. Per uitspraak kunt u aangeven of u vindt dat de uitspraak ‘geen accent’ (0), ‘een beetje accent’ (1) of ‘duidelijk een accent’ (2) heeft gehad in de behandeling. Let op: het gaat om accenten in de omgang met de jongere. De score ‘0’(geen accent) wil dus niet zeggen dat de uitspraak nooit van toepassing is geweest op uw handelen t.a.v. de jongere, maar dat de nadruk er duidelijk niet op heeft gelegen. Bovendien is het van belang dat u invult hoe u daadwerkelijk heeft gehandeld en niet zoals het behandelplan van de jongere eruit ziet. Dit deel van de behandelingschecklist is in ontwikkeling. Als items onduidelijk zijn, wilt u het item dan aankruisen en eventuele opmerkingen erbij schrijven? Op de volgende pagina is nog extra ruimte voor opmerkingen bij dit deel van de behandelingschecklist. U kunt dit deel van de vragenlijst ook samen met uw behandelverantwoordelijke invullen. Wilt u dat dan hier aankruisen?
Samen met behandelverantwoordelijke ingevuld
Alleen ingevuld
1
Het stimuleren tot activiteiten
0
Een beetje accent 1
2
Het aanleren van nieuwe vaardigheden
0
1
2
3
Stimuleren tot omgang met andere kinderen
0
1
2
4
Praten over gevoelens, zorgen en verdriet
0
1
2
5
Het ordenen van situaties
0
1
2
6
Warmte bieden
0
1
2
7
Zelfstandigheid vergroten
0
1
2
8
Vertrouwen schenken
0
1
2
9
Het overzichtelijk maken van situaties
0
1
2
10
Maken van regels en afspraken
0
1
2
11
Corrigeren van ongewenst gedrag
0
1
2
12
Oefenen van sociale vaardigheden
0
1
2
13
Leren luisteren (gehoorzamen)
0
1
2
14
Afkappen van negatief gedrag
0
1
2
15
Gevoel van gezelligheid en huiselijkheid geven
0
1
2
16
Beperken van activiteitenkeuzen
0
1
2
17
Het aanbieden van duidelijke handelingsrichtlijnen
0
1
2
18
Stimuleren tot samenspel
0
1
2
19
Uitnodigen om aan activiteit mee te doen
0
1
2
20
Het laten uitvoeren van duidelijk omschreven taken
0
1
2
Geen accent
43
Duidelijk een accent 2
Geen accent 21
Verbieden van gedrag
0
Een beetje accent 1
22
Duidelijke aanwijzingen geven
0
1
2
23
Streng handelen
0
1
2
24
Veiligheid bieden
0
1
2
25
Straffen
0
1
2
26
De ruimte creëren om zich te kunnen uiten
0
1
2
27
Vergroten van sociale redzaamheid
0
1
2
28
Het aanbieden van een geordende dagindeling
0
1
2
29
Affectieve gevoelens losmaken
0
1
2
30
Het reguleren van activiteiten
0
1
2
31
Teruggetrokken gedrag doorbreken
0
1
2
32
Het aanleren van praktische vaardigheden
0
1
2
33
Grenzen stellen
0
1
2
34
Vergroten van zelfredzaamheid
0
1
2
35
Structureren van gedrag
0
1
2
36
Het leren ordenen van in de tijd en plaats
0
1
2
37
Ondersteunen in angstige, bedreigende situaties
0
1
2
38
Helpen bij huiswerk
0
1
2
39
Bespreken van problemen thuis
0
1
2
40
Vergroten van zelfvertrouwen
0
1
2
41
Oefenen van schoolse vaardigheden
0
1
2
42
Leren om te gaan met angstige, bedreigende situaties
0
1
2
43
Contacten met ouders onderhouden
0
1
2
44
Doen geloven in eigen mogelijkheden
0
1
2
45
Geven van verantwoordelijkheid
0
1
2
46
Geven van individuele aandacht
0
1
2
47
Aanleren van vaardigheden m.b.t. verzorging / hygiëne
0
1
2
48
Geven van voorlichting
0
1
2
49
Contacten met school onderhouden
0
1
2
50
Complimenteren / belonen
0
1
2
Als u opmerkingen heeft bij deze vragenlijst, kunt u die hier kwijt.
44
Duidelijk een accent 2
DEEL II Doelen en behandeling 1.
Is er een behandelplan voor de jongere opgesteld? Ja, gedurende de eerste week na opname Ja, binnen 6 weken na opname Ja, binnen 3 maanden na opname Ja, binnen 6 maanden na opname Nee
2.
Wat waren de 3 belangrijkste doelen voor de betreffende jongere? Formuleer ze op de manier zoals ze in het behandelplan staan. 1._______________________________________________________________________ 2._______________________________________________________________________ 3._______________________________________________________________________
3.
4.
Hoe zijn deze drie behandeldoelen van de jongere tot stand gekomen? a. Op basis van het dossier van Bureau Jeugdzorg b. Op basis van informatie van groepsleiding gedurende observatieperiode c. Op basis van gesprekken met de jongere d. Op basis van gesprekken met ouder(s) / verzorger(s)
Ja Ja Ja Ja
Nee Nee Nee Nee
Hoe vaak is de voortgang van de jongere op de behandeldoelen besproken? Wekelijks Maandelijks Driemaandelijks Halfjaarlijks Aan het einde van de behandeling Niet
5.
Is er bij deze doelevaluaties gebruik gemaakt van een bepaalde scoringsmethode? Nee Ja, cijfers tussen 1-10 Ja, percentages van 0-100% Ja, Goal Attainment Scaling (GAS-score) Ja, anders, namelijk __________________________________________________
6.
In welke mate zijn de drie bovengenoemde behandeldoelen gerealiseerd?
Eerder slechter dan beter geworden Niets veranderd Wel wat verbeterd Goed vooruitgegaan Niet te beoordelen
Doel 1
Doel 2
Doel 3
Contacten 7.
Hoe vaak had u individuele gesprekken met de jongere (bijv. mentorgesprekken)? (Bijna) dagelijks Wekelijks Maandelijks Driemaandelijks
45
Een aantal keer per jaar Niet/nauwelijks 8.
Hoe was in het algemeen het contact tussen u en de jongere? Goed Voldoende Matig Slecht
9.
10.
Wat is uw algemene indruk van het contact tussen de jongere en de groepsleiding? Goed Voldoende Matig Slecht Toonden de ouder(s)/verzorger(s) hun betrokkenheid bij de behandeling van de jongere? Goed Voldoende Matig Slecht
11.
Hoe vaak had de jongere contact met zijn/haar ouder(s)/verzorger(s)? (Bijna) dagelijks Wekelijks Maandelijks Driemaandelijks Een aantal keer per jaar Niet/nauwelijks
12.
Hoe was uw algemene indruk van het contact tussen de jongere en zijn/haar moeder (of verzorgende moederfiguur)? Goed Er is geen contact Voldoende Matig Slecht
13.
Hoe was uw algemene indruk van het contact tussen de jongere en zijn/haar vader (of verzorgende vaderfiguur)? Goed Er is geen contact Voldoende Matig Slecht
14.
Hoe vaak was er contact tussen de hulpverleners van uw instelling en de ouder(s)/verzorger(s)? (Bijna) dagelijks Wekelijks Maandelijks Driemaandelijks Een aantal keer per jaar Niet/nauwelijks
15.
Hoe was uw algemene indruk van het contact tussen de hulpverleners van uw instelling en de ouder(s)/verzorger(s)? Goed Er is geen contact Voldoende Matig Slecht
46
De leefgroep 16.
Hoe veilig voelde de jongere zich in de leefgroep? Veilig Voldoende veilig Niet zo veilig Niet veilig
17.
Hoe was de sfeer in de leefgroep? Goed Voldoende Matig Slecht
18.
Waren er goede relaties met andere jongeren in de groep gedurende de laatste tijd? Veel Voldoende Matig Weinig
19.
Waren er slechte relaties met andere jongeren in de groep gedurende de laatste tijd? Veel Voldoende Matig Weinig
20.
Hoe vaak was er sprake van personeelswisselingen binnen de leefgroep, gedurende het verblijf van de jongere? 75% of meer van het personeel is gewisseld. Tussen de 50 en 75% van het personeel is gewisseld Tussen de 25 en 50% van het personeel is gewisseld 25% of minder van het personeel is gewisseld.
21.
Hoe vaak was er sprake van wisselingen van jongeren binnen de leefgroep, gedurende het verblijf van de jongere? 75% of meer van de jongeren is gewisseld. Tussen de 50 en 75% van de jongeren is gewisseld Tussen de 25 en 50% van de jongeren is gewisseld 25% of minder van de jongeren is gewisseld.
Omdat we graag meer inzicht willen krijgen in beïnvloeding van en onderlinge relaties tussen jongeren op de leefgroep, willen we graag weten met wie de jongere het in de leefgroep heel goed kon vinden en met wie juist niet. Wij vragen u om maximaal drie namen in te vullen. Uiteraard gaan wij zorgvuldig en vertrouwelijk met deze informatie om. 22.
Met welke jongeren had de jongere een goede relatie binnen de leefgroep? Geef maximaal 3 namen. 1.____________________________________________________________________ 2.____________________________________________________________________ 3.____________________________________________________________________
47
23.
Met welke jongeren had de jongere een slechte relatie binnen de leefgroep? Geef maximaal 3 namen. 1.____________________________________________________________________ 2.____________________________________________________________________ 3.____________________________________________________________________
Resultaten 24.
Heeft de jongere een diploma/deelcertificaten behaald tijdens de behandeling?
Nee Ja, namelijk___________________________________________________________ 25.
Is het gedrag van de jongere veranderd door de behandeling? Eerder slechter dan beter geworden Niets veranderd Wel wat verbeterd Goed vooruit gegaan Niet te beoordelen
26.
Is er door de behandeling in het functioneren van het gezin iets veranderd? Eerder slechter dan beter geworden Niets veranderd Wel wat verbeterd Goed vooruit gegaan Niet te beoordelen
27.
Is er door de behandeling iets veranderd in de manier waarop ouder(s)/ verzorger(s) hun kind opvoeden? Eerder slechter dan beter geworden Niets veranderd Wel wat verbeterd Goed vooruit gegaan Niet te beoordelen
28.
Hebben ouder(s)/ verzorger(s) door de behandeling meer inzicht gekregen in de problematiek van hun kind? Eerder slechter dan beter geworden Niets veranderd Wel wat verbeterd Goed vooruit gegaan Niet te beoordelen
Situatie jongere na vertrek 29.
Wat zal de verblijfsituatie van de jongere zijn na beëindiging van de hulp? Zelfstandige woonsituatie Begeleid kamerbewoning Gezinssituatie, bij (één van) eigen ouders Pleeggezin Residentiële instelling (naam instelling): _____________________________________________________________________ Geen vaste woon- of verblijfplaats Onbekend Anders: _______________________________________________________________
48
30.
Heeft de jongere een zinvolle dagbesteding (bijv. school of werk)?
Ja, namelijk: ___________________________________________________________ Nee 31.
Wordt er een nazorgtraject ingezet vanuit de huidige instelling?
Nee Ja, namelijk: ___________________________________________________________ Hoe lang gaat dit nazorgtraject duren?_______________________________ maanden
49
DEEL III Welke extra interventies/trainingen heeft de jongere tijdens de behandeling gevolgd? U kunt de door de jongere gevolgde interventie aankruisen. Eventueel kunt u erachter vermelden in welke vorm de jongere deze interventie heeft gekregen.
Agressieregulatietraining
________________________________
Budgetteren
________________________________
Cognitieve gedragstherapie
________________________________
Creatieve therapie
________________________________
Delictanalyse
________________________________
Dramatherapie
________________________________
EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) ___________________________ Faalangst-reductietraining
________________________________
Koken
________________________________
Medicatie, namelijk ___________________________________ (soort medicatie invullen) Muziektherapie
________________________________
Netwerkanalyse
________________________________
Psychiatrische begeleiding
________________________________
Psycho-educatie
________________________________
PMT (Psychomotore therapie)
________________________________
RET (Rationeel Emotieve Therapie / traumaverwerking______________________________ Seksuele vorming en weerbaarheid
________________________________
Sociale vaardigheidstraining
________________________________
Speltherapie
________________________________
Training middelengebruik
________________________________
Training morele ontwikkeling
________________________________
Vertrektraining
________________________________
Vrijetijdstraining
________________________________
Weerbaarheidstraining
________________________________
Wegloopanalyse
________________________________
Anders, namelijk____________________________________________________________ Welke extra interventies hebben in het gezin plaatsgevonden tijdens de behandeling van de jongere? Het gaat hier om alle interventies en hulpverlening die in het gezin zijn ingezet (voor zover u weet) gedurende de periode dat de jongere in uw instelling was opgenomen. Dus ook als die interventie niet uit uw aanbod komt of niet op initiatief van uw instelling is ingezet maar bijvoorbeeld door de casemanager van Bureau Jeugdzorg, door de GGZ, thuiszorg etc. U kunt dit per interventie aangeven.
50
Ingezet door onze instelling
andere instelling
FFT (Functional Family Therapy)
MST (Multi Systeem Therapie)
PMTO (Parent Management Training Oregon)
Intensieve Ambulante Gezinshulpverlening
Andere gezinstherapie, namelijk
Familie netwerkberaad
Ouder- of gezinscursus
Praktische opvoedingsondersteuning
Gezinsbezoek aan huis Wat was hiervan de frequentie?
Gezinsgesprekken / ouderavonden in de instelling
Opvoedingsvoorlichting
Anders, namelijk
51
Colofon Praktikon is een organisatie voor onderzoek en ontwikkeling in de jeugdzorg en maakt deel uit van de Stichting Entréa te Nijmegen. Praktikon is gelieerd aan de bijzondere leeropdracht Speciale Kinder- en jeugdzorg, die vanwege Entréa is verbonden aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen en vervuld wordt door prof. dr. J.W. Veerman. Het gedragswetenschappelijk instituut (Behavioural Science Institute) is onderdeel van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen en wordt geleid door prof. dr. R.C.M.E. Engels. Over de auteurs Mevr. drs. Karin S. Nijhof is junioronderzoek bij de sectie Orthopedagogiek: Gezin en Gedrag van de Radboud Universiteit Nijmegen en als promovendus verbonden aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit. Mevr. dr. Coleta van Dam is als onderzoeker verbonden aan Praktikon. Dr. Ron H.J. Scholte is universitair hoofddocent bij de sectie Orthopedagogiek: Gezin en Gedrag van de Radboud Universiteit Nijmegen. Prof. dr. Rutger C.M.E. Engels is hoogleraar Pedagogiek bij de sectie Orthopedagogiek: Gezin en Gedrag van de Radboud Universiteit Nijmegen en directeur van het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit. Prof. dr. Jan Willem Veerman is hoofd van Praktikon en bijzonder hoogleraar Speciale Kinder- en Jeugdzorg aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
52