Evaluatie zorgprogramma’s EZH COPD, DM2, CVRM
Inleiding Het bestuur van EZH wil graag zicht krijgen op hoe de zorgprogramma’s in de praktijk verlopen en wat het heeft opgeleverd. De medisch kwaliteitsfunctionaris heeft zich vooralsnog beperkt tot de DM2,COPD en CVRM omdat de andere zorgprogramma’s zich nog in een ‘bijna-definitief’ status bevinden. Onderstaand volgen de bevindingen en adviezen aan de hand van een aantal thema’s.
Bevindingen & advies A. Beleid & implementatie Elke zorgprogramma is ontwikkeld in een multidisciplinaire samenstelling, waarmee draagvlak bij alle disciplines kan worden gecreëerd. Tijdens de evaluatie is hierover geen negatieve bevinding gedaan. Het COPD-zorgprogramma is ontwikkeld zonder deelname van POH-er in de programmagroep. Of dit de implementatie heeft beïnvloed is niet bekend. In de tweede helft van 2011 hebben twee implementatiebijeenkomsten plaatsgevonden, één voor COPD en één voor DM2/CVRM. Uit de evaluatie-verslagen is niet duidelijk of alle huisartsen en POHers hierbij aanwezig zijn geweest. De eerste indruk is dat de POH-ers wel bekend zijn met de zorgprogramma’s. De zorgprogramma’s zijn centraal via een database voor alle POH-ers te benaderen, maar naar blijkt is dat nog niet bij alle gebruikers bekend. Inmiddels is er een nieuwe NHG-richtlijn CVRM waarin nieuwe grenswaarden zijn opgenomen. De programmacoördinator heeft hierop het zorgprogramma aangepast. In het zorgprogramma DM2 is de verwijzing podotherapeut niet conform de Zorgmodule preventie diabetische voetulcera, die tijdens de implementatiebijeenkomst is uitgedeeld. Volgens het zorgprogramma EZH verwijzing naar podotherapeut als er geen tekenen van PAV zijn, volgens de zorgmodule juist wel. Advies 1: actualiseer de zorgprogramma’s op deze punten en zorg dat voor iedereen duidelijk is waar de informatie centraal is opgeslagen, om daarmee te voorkomen dat er met verouderde versie wordt gewerkt. Belemmerende factoren voor implementatie van de zorgprogramma’s zijn tot op heden niet bekend. Kijkend naar slaag- en faalfactoren van ketenzorg, zie bijlage 2, dan zijn er een paar aandachtspunten: 1. Er is geen duidelijke regie en (pro-actief) aanspreekpunt geweest die de implementatie van de zorgprogramma’s heeft gevolgd. Uit gesprek met de POH-ers blijkt dat het niet als een tekort is ervaren. Tegelijkertijd is aangegeven dat er nog niet geheel conform het zorgprogramma wordt gewerkt en dat het zinvol is om daarmee aan de slag te gaan met iemand die dit initieert, omdat het anders ‘naar de achtergrond raakt’ in alle dagelijkse drukte. 2. Ketenpartners zijn gemotiveerd om bij te dragen aan de zorg voor de chronische patiënten, maar er is bij hen teleurstelling over het aantal verwijzingen. De verwachting was hoger gestemd. Er is een kwantitatieve analyse van gegevens uit Medicom uitgevoerd (zie thema C). Hiervan is nog detaillering op praktijkniveau nodig, om na te gaan om welke patiënten het gaat die in aanmerking Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p1
zouden kunnen komen voor een verwijzing zodat ze (alsnog) actief benaderd kunnen worden. Advies2 : onderzoek waarom er sprake is van een gering aantal verwijzingen en hoe het mogelijk is om dit te verbeteren, door gesprek met POH-ers en selectie van patiënten door analyse in Medicom op praktijkniveau. Nadat dit advies in het concept-rapport is afgegeven, heeft er een gesprek met de POH-ers plaatsgevonden. Daarin hebben de POH-ers zelf aangegeven dat ten aanzien van de uitvoering van de zorgprogramma’s, juist in de multidisciplinaire samenwerking nog verbetering mogelijk is. Enerzijds is het geringe aantal verwijzingen gerelateerd aan (gebrek aan) motivatie bij de patiënt, anderzijds willen de POH-ers graag meer informatie over de werkwijze van de verschillende disciplines zodat ze daarmee (nog) beter in staat zijn om de patiënt te motiveren. Afgesproken is dat ze praktijkbezoeken gaan afleggen bij de verschillende disciplines. 3. De deelnemers aan de programmagroepen waren zeer gemotiveerd om een integraal, patiëntgericht zorgprogramma te ontwikkelen. Dat enthousiasme is helaas niet beloond in de uiteindelijke afspraken met de zorgverzekeraar. Het resultaat hiervan is dat: 3.1 de apothekers geen bijdrage aan het zorgprogramma leveren anders dan de ‘standaard’ zorgverlening. Oftewel geen pro-actieve signalerende rol zoals ze die wel zouden willen aannemen, mits daar financiering voor beschikbaar is. Advies3: a. bespreek dit punt met collega’s bij THOON of er meer interesse is om de apotheker deze rol te geven en in hoeverre daar financiering voor open staat binnen de totale som aan dbc-gelden bij THOON b. overweeg om hierover in gesprek te gaan met Menzis. Landelijk wordt er gesproken over een ontwikkeling richt populatiegebonden bekostiging waarbij ook kosten voor preventie en apothekers deel uit maken van het tarief. Wellicht kan er al vast een eerste start worden gemaakt? 3.2 veel tijd en overredingskracht benodigd is om patiënten voor beweegprogramma’s te includeren. De informatie die een patiënt krijgt vanuit de fysiotherapiepraktijk is anders dan men van Menzis krijgt, omdat Menzis een ander beweegprogramma vergoed dan die bij EZH wordt gegeven. Tot op heden zijn er 3 beweeggroepen á 8 deelnemers gestart, terwijl de verwachting was dat het aantal groter zou zijn. Patiënten die wel willen deelnemen, moeten lang wachten voordat er een groep gevuld is, dit komt de motivatie van de patiënt niet altijd ten goede. De coöperatie van fysiotherapeuten wil 2012 gebruiken als pilot-jaar en op basis van evaluatie van uitkomsten (vergelijking fysieke bepalingen uit beweegprogramma & prestatie-indicatoren uit het zorgprogramma EZH) bepalen of het financieel niet-rendabele beweegprogramma aangeboden blijft worden. De patiënten hebben wel zichtbaar vooruitgang geboekt, maar de cijfermatige conclusies moeten nog volgen (analyse door fysio’s in september). De beperkte instroom bij de pilot blijkt enigszins een rem te zetten op nieuwe ontwikkelingen door de fysio’s voor andere zorgprogramma’s. Advies4: maak een selectie van patiënten per praktijk o.b.v. kenmerkende parameters en benader deze patiënten actief (denk aan een brief, follow-up door consult bij de huisarts) . Advies5: overweeg om (tijdelijk) de beweegprogramma’s open te stellen voor de verschillende aandoeningen, dus DM2,CVRM en COPD in één groep. Advies 6: onderzoek of de Norm gezond bewegen voldoende aan de orde komt in gesprek tussen patiënt en POH, evenals de motivatie van de patiënt om zich hierin te verbeteren (middels VAS-schaal) , dan wel of inzet van maatschappelijk werk een mogelijkheid is bij gebrek aan motivatie terwijl de gezondheidssituatie wel vraagt om deelname aan een beweegprogramma.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p2
B. Patiënt en regie Het Individueel Zorgplan is nog geen onderwerp dat leeft in de praktijk. De patiënt leunt op huisarts&POH-er, dat is een teken van vertrouwen maar ook een typering van de patiënt in deze regio. Echter in zorgprogramma EZH en ook landelijk gezien wordt het belang onderstreept dat patiënt zelf in staat is om zijn ziekte ‘beet te pakken’. Advies 7: a. stimuleer het zelfmanagement en eigen regie van de patiënt. Onderzoek of het voor de patiënt ontwikkelde programma PRISMA (PRoactieve Interdisciplinaire Self MAnagement educatie), een geschikte methode is voor de patiëntenpopulatie van EZH. b. evalueer bij de POH-ers in hoeverre zij zich voldoende in staat voelen om motiverende gesprekstechnieken toe te passen bij patiënten, dan wel of er belangstelling is voor een training op dit gebied. Het bestuur van de EZH heeft aangegeven dat zorgprogramma’s zijn ontwikkelt op basis van wensen/behoeften onderzoek, maar de ervaring van de patiënt in ketenzorg is nog niet geëvalueerd. Advies 8: ga na of in het ARGO-onderzoek “Door Cliënten bekeken” de patiënten met chronische aandoening subpopulatie kan worden geanalyseerd. C. Multidisciplinaire samenwerking In de zorgprogramma’s zijn de rollen van de verschillende disciplines beschreven. In de praktijk blijkt echter dat het inschakelen van ketenpartners geen gewoonte is. Dit blijkt zowel uit het aantal verwijzingen in Medicom als uit hetgeen de ketenpartners bij de evaluatie hebben aangegeven. Om deze bevindingen te staven, is een kwalitatieve analyse van indicatoren verricht die kenmerkend zijn voor de verwijzingen naar de betreffende disciplines. Zie hiervan een voorbeeld in bijlage 3. Hieruit blijkt dat naar verwachting het aantal patiënten die in aanmerking komen voor een verwijzing groter is dan reeds is uitgevoerd. De programmacoördinatoren hebben er ook kennis van genomen en hebben het als speerpunt voor verbetering gekozen. Bespreking met POH-ers hierover heeft al plaatsgevonden (zie pagina 2) en het vervolg zal worden bewaakt door de kwaliteitsfunctionaris. Wat betreft de verwijzing naar podotherapeuten is opgemerkt door één van de podotherapeuten dat zij slechts 5 cliënten hebben gehad in 2009-2011. Het aantal verwijzingen in Medicom ligt hoger (24). Deels is het waarschijnlijk te verklaren doordat er nog een podotherapeut actief is bij EZH of dat de verwijzing ook naar de 2e lijn kan zijn geweest. Anderzijds kan het ook zijn dat een patiënt geen afspraak maakt ondanks een verwijzing of een patiënt meld zich wel maar de POH-er vermeld niet dat de verwijzing in het kader van ketenzorg is. Ook dit punt zal worden besproken met de POH-ers. Tijdens de implementatiebijeenkomst is een stroomschema uitgedeeld als hulpmiddel voor beoordeling van een verwijzing naar de podotherapeut. Deze criteria maken echter geen onderdeel uit van het zorgprogramma DM2 van EZH. Advies 9: stel het zorgprogramma op dit punt bij. Uit gesprekken met verschillende zorgverleners en een enquête (zie bijlage 1) komt naar voren dat de verschillende disciplines niet meer samenwerken dan voorheen, maar dat de ontwikkeling van de zorgprogramma’s elkaar wel dichter bijeen heeft gebracht. Door deelnemers van de programmagroepen is aangegeven dat andere disciplines ‘een gezicht gekregen hebben’, de lijnen zijn korter om elkaar te benaderen en er is zicht op elkaars werkzaamheden. Echter, omdat de verwijzingen achter blijven is er nog geen sprake van verbetering van de samenwerking rondom de chronische zieke. Opmerkelijk is dat de samenwerking met POH-ers niet zozeer als verbeterd wordt ervaren. In gesprekken met de fysio’s en apothekers werd de aangegeven dat het zinvol zou zijn om wat vaker een inhoudelijke afstemming rondom het zorgprogramma te hebben (v.b. medicatiebeleid, Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p3
nieuwe medicatie of rondom verwijzingen en opbrengsten daarvan). Voor de fysio’s waren de zorgprogramma’s een eerste gezamenlijke uitdaging in het bestaan van de coöperatie. Echter in praktijk zijn met name de groepspraktijken betrokken bij beweegprogramma’s en lijken de individuele praktijken wat meer op de achtergrond te raken. Dit is een punt van aandacht voor de coöperatie fysio’s zelf. In het interview met een fysiotherapeut kwam een mooi voorbeeld van multidisciplinaire benadering te sprake. Deze fysiotherapeut had er voor gezorgd dat na afloop van een bijeenkomst van de beweeggroep één maal de diëtist langs kwam om te vertellen over gezonde voeding en één maal een maatschappelijk werker voor een ‘discussie’ over motivatie om het bewegen vol te houden. Advies 10: ga na of deze aanpak standaard is/kan worden bij beweeggroepen en/of bijeenkomsten van Conversation Maps. D. Deskundigheid In elk zorgprogramma van EZH is een stukje tekst over deskundigheidsbevordering opgenomen, dat er vanuit de EZH deskundigheid en scholing aangeboden kan worden. Uit de eerste bevindingen blijkt nog niet in hoeverre hieraan gevolg gegeven is. De programmacoördinator COPD heeft aangegeven dat iedereen een Caspir-cursus heeft gevolgd en dat er controle van de kwaliteit van spiro’s heeft plaatsgevonden, maar dat het niet bekend is of hier een vervolg aan wordt gegeven. Advies 11: a. stel vast voor welke scholing/ deskundigheid de EZH verantwoordelijk is en welke scholingen daarbij horen. b. Ga na welke scholingsbehoefte er is en faciliteer dit. In de zorgprogramma’s CVRM en COPD staat de MIS (minimale interventie strategie) beschreven als toepassing voor POH-ers. Gedurende de evaluatie is nog niet aan de orde geweest in hoeverre de POH-ers in staat zijn om deze methodiek toe te passen, er zijn namelijk wel een aantal verwijzingen geweest in het kader van stoppen met roken. Advies 12: bespreek dit punt met de POH-ers. E. Indicatoren In elk zorgprogramma zijn indicatoren benoemd. De gegevens zijn, voor zo ver mogelijk, uit het CMIZ geëxtraheerd en in een dashboard op praktijkniveau 2009-2011 weergegeven. Zie in bijlage 4 een voorbeeld van een stukje van het dashboard en enkele kanttekeningen bij de gegevens. De dashboards zijn verspreid naar de programmacoördinatoren en er is gevraagd om reactie (bespreekpunten met collega’s). De ontwikkeling van de dashboards is een arbeidsintensief geweest, dat ook foutgevoelig is. Het is gebleken dat er vanuit CMIZ niet mogelijk is om procentuele gegevens te verwerven, waardoor berekeningen in Excel benodigd waren. Door Pharma-partners is aangegeven dat binnen een periode van enkele maanden de standaard indicatoren rapporten (volgens NHG) beschikbaar zullen zijn. Kanttekening hierbij is dat de indicatoren volgens NHG een beperkte set is t.a.v. de indicatoren in de zorgprogramma’s van EZH, maar ook ten aanzien van de uitvraag door Menzis, evenals de door de kwaliteitsfunctionaris toegevoegde indicatoren in het kader van analyse van verwijzingen . Bij het ontwikkelen van de dashboards is gebleken dat het niet mogelijk is om uit het CMIZ zogenaamde samengestelde indicatoren te halen, bijvoorbeeld niet BMI>25 en gebruik statines of resultaat indicatoren naar een bepaalde leeftijdscategorie. Hierdoor zijn een behoorlijk aantal indicatoren ‘blanco’ gebleven. Door Pharma-partners is aangegeven dat deze informatie wel op praktijkniveau via de Q-module is te achterhalen. Dat is een omslachtige werkwijze om informatie Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p4
aan de zorgverzekeraar te kunnen aanleveren en nog niet duidelijk is in hoeverre er in de praktijken deskundigheid voor is om de gegevens de extraheren. Advies 13: Evaluatie van de indicatoren en bijstellen naar gegevens die wel uit CMIZ te halen zijn. Of bij Pharma-partners proberen te regelen dat ook de door EZH gewenste indicatoren uit CMIZ te halen zullen zijn. Te zien is dat de registratie door de jaren heen is verbeterd, m.n. de procesindicatoren zijn vooruit gegaan. Echter het is nog wel voor verbetering vatbaar! Als voorbeeld, bij DM2-patienten is de HbA1c bij 89% bepaald, het lipdidenprofiel bij 78%, creatineklaring 64%, BMI 67%, SIMM’s 55% en fundus 53%, waarom liggen die aantallen niet hoger? Advies 14: analyse van de registraties op praktijkniveau, door een uitdraai te maken van patiënten met lege velden en deze met de POH-ers analyseren op oorzaken en verbetermogelijkheden. Bv. komt een laag aantal doordat ‘hoofdbehandelaar’ niet geregistreerd is of doordat een patiënt structureel niet op controle komt? In resultaten is te zien dat er door de jaren heen meer patiënten in de 1e lijn worden behandeld. Voor 2010 is in bijlage 4 een vergelijking gemaakt met een aantal resultaten uit landelijk onderzoek, hieruit blijkt dat in de populatie DM2 de bloeddruk (hoewel verbeterd in 2011) een aandachtspunt is en dat het de HbA1c en LDL wel in lijn is. Er is nog geen landelijk rapport over COPD of CVRM-indicatoren. Het Dashboard COPD van Menzis laat in de vergelijking met andere gecontracteerde zorggroepen zien dat met name de registratie van procesindicatoren voor EZH een verbeterpunt is. Advies 15: bespreek de door kwaliteitsfunctionaris gemaakte dashboards met huisartsen & POH-ers, onder leiding van de programmacoördinatoren. Bespreek relevante bevingen, de (oorzaak van) variatie tussen praktijken en stel streefwaarden vast en acties om dit te bereiken. Deze bespreking zou monodisciplinair kunnen starten (bespreking resultaten huisarts/POH), maar wel een multidisciplinair vervolg kennen waarbij casuïstiek en acties worden besproken om uiteindelijk daadwerkelijk tot de multidisciplinaire zorgverlening te komen.
Vervolg De voorgaande bevindingen en adviezen maken duidelijk dat de evaluatie tot op heden met name een analyse is geweest. Er was niet voldoende tijd om veranderingen in gang te zetten. Mijn verwachting is dat met name de POH-bijeenkomst (en?) en een grote multidisciplinaire bijeenkomst hieraan wel zullen bijdragen. Ten slotte een paar overwegingen ten aanzien van de zorgprogramma’s Valpreventie en Gezond Gewicht bij Kinderen: -de POH-er is geen deelnemer aan programmagroep Valpreventie, maar krijgt wel een taak in het zorgprogramma. Is er een POH-er ‘op afstand’ betrokken? En in hoeverre hebben de POH-ers ruimte in de agenda om ‘andere soorten’ zorg te bieden? - Organiseer wederom een implementatiebijeenkomst. - Zorg bij de implementatie van het zorgprogramma voor een multidisciplinaire tussentijdse evaluatie, bijvoorbeeld in de vorm van casuïstiekbespreking. -De CMIZ heeft geen deze populaties (nog) niet gedefinieerd. Dit betekent voor de analyse van resultaten, dat er op praktijkniveau via Q-module selectie moet worden uitgevoerd. -Als er voor de zorgprogramma’s geen integraal tarief beschikbaar is, is er dan rekening gehouden met mogelijk eigen kosten voor de patiënt en dat deze een belemmering zouden kunnen zijn op deelname aan het zorgprogramma?
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p5
Bijlage 1
Enquête Evaluatie zorgprogramma’s
Verstuurd aan ketenpartners waarmee geen interview heeft plaatsgevonden (N= 7 ) => respons N=4 1. Is de discipline waarin je werkt betrokken geweest bij de ontwikkeling van het zorgprogramma? a. Ja b. Nee 2. Heb je, als discipline, de rol gekregen zoals die beschreven is in het zorgprogramma? a. Ja b. Nee c. Anders, namelijk… Ruimte voor toelichting antwoord: 3. Is bij een verwijzing duidelijk dat een patiënt geïncludeerd is in het zorgprogramma? a. Ja b. Nee c. Anders, namelijk…. Ruimte voor toelichting antwoord: 4. Hoe is je motivatie om met de zorgprogramma’s door te gaan? Geef de mate aan op de 10-puntsschaal, waarbij 1 (totaal niet gemotiveerd is) en 10 (super gemotiveerd) 1 2 3 4 Ruimte voor toelichting:
5
6
7
8
9
10
5. Wat zijn jou positieve bevindingen/merkbare effecten met het zorgprogramma? 6. Zijn er belemmerende factoren bij de uitvoering van het zorgprogramma? Indien ja, beschrijf deze en geef aan of ze bekend zijn bij de programmagroep / EZH. 7. Heeft de ontwikkeling van het zorgprogramma bijgedragen aan een verbeterde samenwerking met : 1. de huisartsen? Nee Een beetje verbeterd Sterk verbeterd 2. de POH-ers? Nee Een beetje verbeterd Sterk verbeterd 3. collega’s binnen de eigen discipline ? Nee Een beetje verbeterd Sterk verbeterd 4. overige disciplines? Nee Een beetje verbeterd Sterk verbeterd Ruimte voor toelichting: 8. Welke tip(s)/ aandachtspunt(en) heb je voor een succesvolle
implementatie/uitvoering van de zorgprogramma’s? 9. Welk punt zou jij willen agenderen op een multidisciplinaire bespreking met als onderwerp Evaluatie zorgprogramma’s DM2/CVRM en COPD? 10. Heb je nog opmerkingen of aanvullingen die je niet ergens hebt kunnen noteren? Gebruik dan de ruimte hieronder. Als je opmerking een specifiek zorgprogramma betreft, zet er dan bij welke.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p6
Bijlage 2
Factoren Ketenzorg
Overzicht van slaag- en faalfactoren bij ketenzorg (uit: Ketenzorg. Praktijk in perspectief) Individuele (on)duidelijkheid over het extra werk zorgverleners (on)duidelijkheid over verwachtingen (on)duidelijkheid over de doelgroep (on)duidelijkheid over wie wat doet/ over samenwerkingsafspraken (on)duidelijkheid over de effecten; behoefte aan feedback Sociale context (moeizame) onderlinge samenwerking, persoonlijke contacten, situatie voorafgaand aan de samenwerking (ontbreken van) vertrouwen in deskundigheid van andere zorgverleners (gebrek aan) bereidheid om bepaalde (zorg)taken anders/opnieuw uit te voeren balans of spanning tussen samenwerking en concurrentie Organisatorische aan-/afwezigheid van een organisatiestructuur en regie context aan-/afwezigheid van een protocol (on)duidelijkheid over samenwerking en afbakening b.v. tussen 1e en 2e lijn aan- / afwezigheid van goede informatiestromen Economisch en juridische context
aan-/afwezigheid van financiële en organisatorische schotten tussen zorgvormen (ontbreken van) structurele financiering (ontbreken van) ondersteuning van zorgverzekeraars, gemeente en provincie (ontbreken van) inzet van samenwerkende bestuurders van zorginstellingen
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p7
Bijlage 3 Voorbeeld analyse verwijzingen DM2
Indicatie fysio - beweegprogramma: beweegprogramma is bedoeld voor patiënten die gericht begeleiding nodig hebben (% bewegen volgens Norm gezond bewegen). Indicatie diëtist-voedingsadvies: de advisering van de diëtiste richt zich op het optimaliseren van : de bloedglucosewaarden ( % HbA1c), het vetspectrum (% totaal cholesterol & LDL), het lichaamsgewicht (BMI) en daarmee preventie of uitstel van complicaties. Conclusies: e -Het aantal patiënten in de 1 lijn is met ruim 20% gestegen -25% van populatie waarbij HbA1c is gemeten wordt de streefwaarde (<53 mmol/l) niet gehaald. Ruim 60% van de populatie waarbij bloeddruk is gemeten heeft SBD>140mm Hg. Ongeveer de helft van de populatie waarbij de (LDL)cholesterol is gemeten heeft een verhoogde waarde. En meer dan 20% van de populatie waarbij BMI is gemeten heeft een overgewicht en slechts 30% beweegt conform Norm Gezond Bewegen. Een ruwe schatting is dat circa 180 patiënten op basis van deze cijfers in aanmerking komen voor een interventie diëtetiek en/of fysiotherapie (circa 70% van 1043 patiënten zijn de waarden bepaald, waarvan 25% met waarden hoger dan de risiconormen). - 6% van de patiënten die zijn geclassificeerd hebben een SIMS 2/3, deze patiënten zouden volgens de richtlijn Zorgmodule Preventie Diabetische Voetulcera in aanmerking komen voor polotherapeutisch onderzoek en behandeling.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p8
Bijlage 4
Voorbeeld dashboard + vergelijking resultaten 2010
Onderstaand een printscreen van een stukje dashboard DM2. Verticaal de incatoren, horizontaal de zorggroep (HGH) of individuele praktijk, per jaartaal. Hiermee is vergelijking tussen praktijken en vergelijking met het resultaat van de zorggroep mogelijk. En is inzichtelijk of er verandering door de jaren heen zijn. De term ‘waarde’ betekent dat er geen uitkomst voor die indicator is/ uitkomst 0.
Daar waar mogelijk is een vergelijking gemaakt tussen resultaten EZH en THOON, onderstaand een voorbeeld van DM2 waaraan ook resultaat uit landelijk onderzoek aan is toegevoegd.
% HbA1c <53mmol/ % HbA1c >69 mmol/l % Bloeddruk bepaald % Bloeddruk <140 mmHG % Lipidenprofiel bepaald % LDL < 2.5 mmol/l % Creatinineklaring berekend/bepaald % Rookgedrag bekend % Rokers % BMI bepaald % BMI <25 % voetonderzoek % funduscontrole
Resultaat EZH
Resultaat THOON
73.8 3.4 90 38.6
75 4 92 55
Resultaat landelijk 68.8 4.8 89.9 52.3
78.6
89
85.3
55.1 78.1
54 90
53.1 85.1
81.4 13.5 59.7 16.2 52.2 58.4
79 18 87 16 59 78
78.7 18 79.2 16.7 68 65.9
Bij het opstellen van de dashboards zijn enkele kanttekeningen gemaakt, die separaat zijn gedocumenteerd.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p9
Bijlage 5
Reactie bestuur EZH op adviezen
Het bestuur EZH en de kwaliteitsfunctionaris zijn bijeen geweest om een concept-versie van dit rapport te bespreken. Het bestuur EZH heeft naderhand besloten tot een vervolg op basis van dit rapport conform onderstaand schema. De eerste prioriteit zal liggen bij het laatste advies, het presenteren van de resultaten aan artsen en POH-ers van de EZH en overeenstemming verkrijgen op verbetervoorstellen namens de programmacoördinatoren. P 1
Advies in het kort Actualiseren zorgprogramma’s en centrale opslag.
Actie(s) Kwaliteitsfunctionaris voert correcties uit. Wijzigingen worden door programmacoördinator met POH-ers besproken.
2
2
Analyse oorzaak geringe aantal verwijzingen, selectie patiënten op praktijk-niveua aan de hand van criteria zorgprogramma’s Bespreking financiering van apothekers met Thoon en Menzis.
2
Actieve benadering van patiënten voor instroom in beweegprogramma’s.
2 2
Samenvoegen doelgroepen in 1 beweeggroep. Onderzoek of Norm gezond bewegen en motivatie patiënt voldoende aan de orde komt bij controle POH.
3
Stimuleer zelfmanagement, onderzoek of PRISMA geschikte methode is en of POH-ers voldoende over motiverende gesprekstechnieken beschikken.
3
Analyse ‘chronisch zieken’ als specifieke populatie analyseren.
3
Bijstellen zorgprogramma DM2 op punt doorverwijzen naar podotherapeut.
Praktijkmanager zet programma’s online in centrale database en informeert iedereen hierover. Uitvoeren advies door kwaliteitsfunctionaris i.s.m. POH-ers. Geen vervolg, hieraan is in het verleden ruim voldoende aandacht besteed. Geen vervolg, als POH-er goed werkt dan is er optimale instroom. Geen vervolg. Kwaliteitsfunctionaris gaat hierover in gesprek met de POH-ers. Kwaliteitsfunctionaris pakt dit op. Eerste gesprek heeft plaatsgevonden, er is belangstelling bij POH-ers. Een aparte POH-bijeenkomst hierover wordt gepland. Er is een populatie chronisch zieken waarover wordt gerapporteerd, die populatie is meer omvattend dan DM2, COPD en VRM maar tezamen circa 2/3 van die populatie. Resultaten worden bestudeerd (t.o.v. algehele populatie) en verbetervoorstel ontwikkeld. Kwaliteitsfunctionaris voert dit uit.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p 10
4
Beweegprogramma’s met multidisciplinaire nazit.
4
Stel vast voor welke scholing EZH verantwoordelijk is. Inventarisatie scholingsbehoefte
4
Inventarisatie toepassing MIS
5
Overweeg bijstelling indicatoren in zorgprogramma of mogelijkheid dat PharmaPartners gegevens wel via CMIZ kan aanleveren. Analyse prestatie-indicatoren op praktijkniveau
5
5
Bespreking indicatoren met huisarts en POH en stel verbeterdoelen vast; zo mogelijk multidisciplinair bespreken.
Geen vervolg, reeds in coöperatie fysiotherapeuten besproken dat zorgprogramma EZH de lijn is. Actie voor manager HGH Actie voor kwaliteitsfunctionaris. Actie voor kwaliteitsfunctionaris tijdens een POH-bijeenkomst. Actie voor kwaliteitsfunctionaris. Actie voor kwaliteitsfunctionaris i.s.m. POH-er. Actie voor kwaliteitsfunctionaris i.s.m. programmacoördinatoren.
Evaluatie zorgprogramma’s DM2, COPD, CVRM, door M.Mecklenfeld, medische kwaliteitsfunctionaris, 30 sept 2012 p 11