Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid Eindrapport Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Rotterdam, april 2012
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid Eindrapport
Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Dr. Nick van der Lijn Dr. Bjørn Volkerink Ir. Maarten Noordink Ir. Annelies Dijkzeul
Rotterdam, april 2012
IRL/SJ-M/BV/NvdL AR23008Eindrapport
Over Ecorys
Met ons werk willen we een zinvolle bijdrage leveren aan maatschappelijke thema’s. Wij bieden wereldwijd onderzoek, advies en projectmanagement en zijn gespecialiseerd in economische, maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling. We richten ons met name op complexe markt-, beleids- en managementvraagstukken en bieden opdrachtgevers in de publieke, private en not-forprofit sectoren een uniek perspectief en hoogwaardige oplossingen. We zijn trots op onze 80-jarige bedrijfsgeschiedenis. Onze belangrijkste werkgebieden zijn: economie en concurrentiekracht; regio’s, steden en vastgoed; energie en water; transport en mobiliteit; sociaal beleid, bestuur, onderwijs, en gezondheidszorg. Wij hechten grote waarde aan onze onafhankelijkheid, integriteit en samenwerkingspartners. Ecorys-medewerkers zijn betrokken experts met ruime ervaring in de academische wereld en adviespraktijk, die hun kennis en best practices binnen het bedrijf en met internationale samenwerkingspartners delen. Ecorys Nederland voert een actief MVO-beleid en heeft een ISO14001-certificaat, de internationaal erkende kwaliteitsstandaard voor milieumanagementsystemen. Wij hebben onze doelen op het gebied van duurzame bedrijfsvoering vertaald in ons bedrijfsbeleid en in praktische maatregelen, zoals het printen van onze documenten op FSC-gecertificeerd papier.
ECORYS Nederland BV Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Nederland T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] K.v.K. nr. 24316726 W www.ecorys.nl
Ecorys Macro- & Sectorbeleid T 010 453 87 53 F 010 452 36 60
2
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Inhoudsopgave Voorwoord
7
0
Samenvatting en conclusie
9
0.1 Achtergrond en leeswijzer
9
0.2 Beleid, beleidsvrijheid en beleidsveranderingen
10
0.3 Conclusie op hoofdlijnen
11
0.4 Doeltreffendheid van het Nederlandse IE-beleid
12
0.4.1 Oordeel van de onderzoekers
12
0.4.2 Aandachtspunten
14
0.5 De internationale beleidsinzet en BBIE
15
0.5.1 Oordeel van de onderzoekers
15
0.5.2 Aandachtspunt
16
0.6 Doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering
1
2
3
16
0.6.1 Oordeel van de onderzoekers
16
0.6.2 Aandachtspunten
18
0.7 Aanbevelingen
19
Inleiding
23
1.1 Achtergrond en doelstelling van de beleidsevaluatie
23
1.1.1 Achtergrond
23
1.1.2 Vraagstelling
23
1.2 Opbouw van dit rapport
25
Methodologische verantwoording
27
2.1 Methodologisch kader voor de beleidsevaluatie
27
2.2 Ondernomen activiteiten en informatiebronnen
28
2.3 Web-enquête onder (potentiële) gebruikers van het IE-systeem
29
Het Nederlandse IE-beleid en relevante ontwikkelingen
31
3.1 Inleiding
31
3.2 Internationale verdragen en beleidsvrijheid
31
3.2.1 Octrooien
31
3.2.2 Merken en modellen
32
3.3 Het Nederlandse beleid in 2006-2010
33
3.3.1 Doel en basisgedachte van het beleid rond octrooien, merken en modellen
33
3.3.2 Het Nederlandse octrooi in vergelijking met het ‘Europese’ en internationale octrooi33 3.3.3 Het Benelux merk- of modelrecht ten opzichte van de EU- of internationale route
34
3.3.4 Handhaving
35
3.3.5 De Nederlandse nationale beleidsinzet in 2006-2010 3.4 Nationale ontwikkelingen relevant voor het beleid
4
35 37
3.4.1 Ontwikkelingen in aanvragen en verleningen
37
3.4.2 Relevante ontwikkelingen
39
3.4.3 Belang van het octrooi ten opzichte van het bedrijfsgeheim
41
Doeltreffendheid van het Nederlandse IE-beleid
45
4.1 Inleiding
45
4.2 Het belang van IE-rechten
45
4.2.1 Relevantie van octrooien en van de route via NL Octrooicentrum
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
45
3
4.3 Oordeel over het Nederlandse octrooi (via NL Octrooicentrum) 4.3.1 Toegankelijkheid
48 48
4.3.2 Transparantie en marktwerking octrooigemachtigden
51
4.3.3 Relevante informatiebronnen voor de doelgroep in hun keuzeproces
53
4.3.4 Rechtszekerheid: de jure en de facto bescherming van octrooirechten
54
4.3.5 Een zwaarder of lichter octrooisysteem in Nederland?
58
4.3.6 Overige aspecten
64
4.4 Oordeel over het Benelux merken- en modellenrecht 4.4.1 Toegankelijkheid en complementariteit
66 67
4.4.2 Rechtszekerheid: de jure en de facto bescherming van het Benelux merk- en modelrecht
5
72
Internationaal
77
5.1 Inleiding
77
5.2 Relevante ontwikkelingen in de periode 2006-2010
77
5.2.1 Ontwikkelingen rondom octrooien en octrooibureaus
77
5.2.2 Ontwikkelingen rondom merken en modellen
80
5.2.3 Ontwikkelingen rondom intellectuele eigendomsrechten in brede zin
82
5.3 De Nederlandse internationale beleidsinzet in 2006-2010
82
5.3.2 Beleidsinzet en resultaten
84
5.4.1 Inleiding
86 86
5.4.2 Conclusie
87
5.4.3 Onderbouwing
87
5.5 Conclusie en aanbevelingen
90
5.5.1 Conclusie
90
5.5.2 Aanbevelingen
91
Doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering
93
6.1 Inleiding
93
6.2 Uitvoering van wettelijke taken door NL Octrooicentrum 6.2.1 Inleiding en beschrijving wettelijke taken 6.2.2 Conclusie 6.3 Uitvoering van niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum
93 93 94 101
6.3.1 Inleiding en beschrijving niet-wettelijke taken
101
6.3.2 Conclusie
103
6.4 Doelmatigheid NL Octrooicentrum
113
6.4.1 Inleiding
113
6.4.2 Conclusie
113
6.5 Aansturing NL Octrooicentrum door het kerndepartement
114
6.5.1 Inleiding en beschrijving van de sturingsrelatie
114
6.5.2 Conclusie
115
6.6 Aandachtspunten en verbeterpotentieel
4
82
5.3.1 Doel en vertegenwoordiging in internationale organisaties 5.4 Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom
6
71
4.5 Conclusie en aanbevelingen
118
6.6.1 Aandachtspunten en verbeterpotentieel op strategisch niveau
119
6.6.2 Aandachtspunten en verbeterpotentieel op operationeel niveau
122
Bijlage 1:
Lijst van afkortingen
125
Bijlage 2:
Beleidsvrijheid van Nederland
127
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Bijlage 3:
Het Europese kader voor handhaving
131
Bijlage 4:
Handhaving in gerechtelijke procedures
135
Bijlage 5:
Lijst van geïnterviewde gesprekspartners
139
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
5
Voorwoord
Bij de opstelling van dit eindrapport hebben Ecorys en Kwink Groep dankbaar gebruik gemaakt van de opmerkingen van de Begeleidingscommissie onder leiding van mr. drs. Anita van den Ende en van de klankbordrol die drie academische experts gedurende de evaluatie hebben vervuld. Hierbij danken wij Pierre Mohnen (hoogleraar microeconometrie van technische verandering aan UNUMERIT in Maastricht), Dick van Engelen (octrooiadvocaat en hoogleraar Industriële Eigendom bij het Centrum voor Intellectuele Eigendomsrechten, Universiteit Utrecht) en Hans de Bruijn (hoogleraar bestuurskunde aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de Technische Universiteit Delft) voor hun waardevolle bijdrage. Ook zijn wij ir. Pieter Ver Loren van Themaat en mr. Paul van Beukering erkentelijk voor de begeleiding van de evaluatie vanuit de opdrachtgever (het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) en voor de inhoudelijke inbreng van hen en hun collega’s bij het cluster Intellectuele Eigendom. De verantwoordelijkheid voor de bevindingen, conclusies en aanbevelingen uit dit rapport ligt echter volledig bij Ecorys en Kwink Groep.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
7
0
Samenvatting en conclusie
0.1
Achtergrond en leeswijzer Dit rapport bevat de resultaten van een ex-post evaluatie van het Nederlandse Intellectuele Eigendom beleid (IE-beleid) in de periode 2006-2010. Deze evaluatie is in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) in 2011 uitgevoerd door Ecorys in samenwerking met Kwink Groep, ondersteund door een drietal academische experts in een klankbordrol. De evaluatie is gericht op de IE-rechten die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I vallen, te weten octrooien, merken en modellen.1 De uitvoering van het beleid ten aanzien van octrooien wordt gedaan door Octrooicentrum Nederland (NL Octrooicentrum), dat per januari 2010 met SenterNovem en EVD is gefuseerd onder de naam Agentschap NL.2 Voor de registratie van merken en modellen is het wettelijke kader gegeven door het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). De uitvoering ligt in handen van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE), dat onderdeel is van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (BOIE) en 1 september 2006 is ontstaan door het samengaan van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen. De centrale vraag van deze beleidsevaluatie is: In welke mate functioneert het integrale stelsel van IE in Nederland, waarvoor het ministerie van EL&I primair verantwoordelijk is, in lijn met de doelstelling – bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van IE, dat aansluit op internationale ontwikkelingen – en wat zijn de effecten van het beleid, respectievelijk de beleidswijzigingen, van de afgelopen jaren daarop geweest.
In dit rapport gaan wij achtereenvolgens in op de doeltreffendheid van het gevoerde beleid in Nederland (hoofdstuk 4), de internationale beleidsinzet van Nederland (hoofdstuk 5) en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering door Octrooicentrum Nederland (NL Octrooicentrum (hoofdstuk 6). In hoofdstuk 5 hebben wij tevens gekeken naar de voorlichting door BBIE op het gebied van het merken- en modellenrecht in Nederland en het functioneren van de Nederlandse inbreng in BOIE op bestuurlijk niveau. Op de handhaving van IE-rechten gaan wij in dit rapport slechts beperkt in, aangezien het ministerie van EL&I zelf een project is gestart dat zich hier specifiek op richt. De belangrijkste informatiebronnen waarop de evaluatie is gebaseerd, zijn: een analyse van relevante documenten (waaronder relevante beleidsstukken en eerdere – mede voor NL Octrooicentrum uitgevoerde – onderzoeken), circa dertig interviews met beleidsmakers en stakeholders, een web-enquête onder (potentiële) aanvragers van octrooien, merk- en modelrechten via NL Octrooicentrum en BBIE, en een bespreking van de voorlopige bevindingen
1
2
Het kwekersrecht, dat na de fusie tussen het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ook onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I is komen te vallen, is geen onderdeel van deze evaluatie. Vóór 2010 was NL Octrooicentrum een zelfstandig onderdeel van het ministerie van Economische Zaken.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
9
en aanbevelingen met twee focusgroepen van gebruikers. Een overzicht van de ondernomen onderzoeksactiviteiten en een methodologische verantwoording is te vinden in hoofdstuk 2. In deze samenvatting en conclusie gaan wij eerst in op het gevoerde beleid in de onderzoeksperiode, waarna wij onze conclusie op hoofdlijnen geven. Vervolgens geven wij per onderzocht onderdeel (kortweg beleid, internationaal en uitvoering) ons oordeel over de doeltreffendheid en (indien relevant) doelmatigheid van het IE-beleid op dat onderdeel. Ook geven wij per onderdeel aan welke aandachtspunten uit de evaluatie naar voren zijn gekomen. Tenslotte presenteren wij onze aanbevelingen.
0.2
Beleid, beleidsvrijheid en beleidsveranderingen Beleidsvrijheid bij octrooibeleid Voor de context van de evaluatie is het van belang te begrijpen dat de beleidsvrijheid in Nederland wordt ingeperkt door verschillende internationale verdragen en EU verdragen, richtlijnen en verordeningen. Wij gaan hier in deze samenvatting niet expliciet op in en verwijzen de lezer naar hoofdstuk 3 van dit rapport. Indertijd bewuste keuze voor registratieoctrooi In Nederland is met de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW) gekozen voor een registratieoctrooi. Dat wil zeggen dat elke aanvraag, mits die voldoet aan de wettelijke vormvereisten, geoctrooieerd kan worden, ongeacht de uitkomst van het door NL Octrooicentrum uitgevoerde onderzoek naar de stand van de techniek. Een octrooi dat is verleend in Nederland en/of in een of meerdere andere Europese landen via het Europees Octrooi Bureau (EOB), of een octrooi dat in bijvoorbeeld Japan en de VS is verleend, wordt onder andere onderzocht op nieuwheid en uitvindinghoogte en pas verleend als het voldoende onderscheidend is. Een (rechtsgeldig) octrooi moet voldoen aan de criteria nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. De toetsing op deze criteria is uiteindelijk aan de rechter, ook in het geval de uitkomsten van het onderzoek naar de stand van de techniek een voorwaarde zijn voor verlening van een octrooi, zoals bij een octrooiaanvraag via de EOB-route.3 De basisgedachte van het Nederlandse IE-beleid voor wat betreft octrooien is dat de verschillende lagen (internationaal, Europees, nationaal) onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden. Zo was een belangrijke overweging voor de keuze voor een (ongetoetst) registratieoctrooi in de ROW dat het verkrijgen van een getoetst octrooi via de EOB- of de (internationale) PCT-route een alternatieve mogelijkheid is en/of dat nadat een Nederlands octrooi is verkregen de Europese of internationale route bewandeld kan worden. Beleidsveranderingen in Nederland (2006-2010) De Kamerbrief inzake Octrooibeleid en de daarbij gevoegde Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB uit 2006 beschrijft het (voorgenomen) beleid in Nederland.4 Deze Beleidsvisie Octrooibeleid 2006 komt in belangrijke mate tegemoet aan de geconstateerde knelpunten in de evaluatie van de ROW in 2006. De hoofdconclusie van deze evaluatie was dat het Nederlandse systeem octrooihouders een
3
4
10
Zo kortheidshalve geformuleerd. Strikt genomen volgt na het onderzoek naar de stand van de techniek de examination, op basis waarvan het octrooi al dan niet wordt verleend. Als het onderzoek naar de stand van de techniek suggereert dat de uitvinding niet (voldoende) nieuw, inventief of industrieel toepasbaar is, is het zeer onwaarschijnlijk dat de examination zou uitwijzen dat de uitvinding toch octrooieerbaar is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 635, nr. 1.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
duidelijke aanvulling op het Europese octrooi biedt door middel van een systeem met veel keuzevrijheid en een goede mix wat betreft snelheid, kosten en rechtszekerheid. Voor derden leidde het systeem daarentegen tot hogere rechtsonzekerheid en (potentieel) hogere kosten dan het Europese systeem. Specifiek betroffen de knelpunten waar beleid op werd voorgesteld (1) teveel rechtsonzekerheid en te weinig transparantie, (2) de perceptie van veel gebruikers dat de (totale) kosten van een octrooi te hoog waren, en (3) onvoldoende octrooibewustzijn van het MKB. In de periode 2006-2010 zijn onder meer onderstaande beleidswijzigingen doorgevoerd:
Vanaf juli 2006 is aan het onderzoek naar de stand van de techniek (nieuwheidsonderzoek) een written opinion (een schriftelijk oordeel over de nieuwheid en inventiviteit) toegevoegd.
De rol van NL Octrooicentrum bij het geven van advies is versterkt en de voorlichtingsactiviteiten van de Orde van Octrooigemachtigden en NL Octrooicentrum zijn geïntensiveerd.
Vanaf 2008 is het 6-jarig octrooi afgeschaft. Bij dit octrooi werd geen onderzoek naar de stand van de techniek uitgevoerd. Sindsdien is het ook mogelijk een octrooiaanvraag in het Engels in te dienen, zij het dat de conclusies ook moeten zijn opgenomen in het Nederlands. Ook is toen het taksensysteem aangepast (lagere drempelkosten, eerder heffen van instandhoudingtaksen).
Middels een convenant tussen het ministerie van (toen nog) Economische Zaken en de Orde van Octrooigemachtigden streven naar meer transparantie en marktwerking onder octrooigemachtigden.
Het Nederlandse systeem heeft met het verplichte onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion elementen van toetsing toegevoegd en is opgeschoven richting een getoetst octrooi (waaraan ook de finale stap van [positieve] examination als voorwaarde voor octrooiverlening is toegevoegd).
0.3
Conclusie op hoofdlijnen
De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. Het gevoerde beleid is hiermee doeltreffend.
Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora (die over het algemeen van te voren met de belangrijkste Nederlandse stakeholders goed wordt afgestemd) en op verschillende dossiers is concreet resultaat geboekt.
Het BBIE heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. De inbreng in het BOIE vanuit Nederland op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig.
Het beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en nietwettelijke taken door NL Octrooicentrum is over het algemeen positief. Ook concluderen wij dat de sturingsrelatie tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement adequaat functioneert.
Over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi wordt verschillend gedacht. Het huidige systeem heeft een aantal praktische voordelen ten opzichte van een getoetst octrooi (lagere kosten van octrooiverlening en in mindere mate de snelheid van octrooiverlening). De belangrijkste nadelen zijn de beperktere rechtszekerheid en hieraan gekoppeld het gevaar van extra juridisering en de hierdoor hogere kosten voor derden. De vooren nadelen wegende is voor de onderzoekers niet duidelijk of het effect op innovatie van het huidige systeem groter of kleiner is dan bij een getoetst octrooi dat direct door het NL Octrooicentrum en/of via de bestaande EOB- of PCT-route in Nederland zou kunnen worden
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
11
verleend, vooral ook omdat er geen empirische gegevens beschikbaar zijn over de (intermediaire) effecten van het huidige beleid. Hieronder worden deze conclusies verder uitgewerkt en onderbouwd. Ook bespreken wij diverse aandachtspunten en presenteren wij onze aanbevelingen. Een rode draad hierbij is dat het beleid in Nederland aan kracht zou winnen als de relatie met het innovatiebeleid zou worden versterkt (het verlenen van IE-rechten is immers geen doel op zich), er een sterkere coördinatie van beleid en voorlichting ten aanzien van alle IE-rechten plaats zou vinden, en de interactie tussen beleidsmakers en de doelgroep zou verbeteren – ook al is het voor het MKB niet altijd eenvoudig om zich op alle dossiers goed te laten vertegenwoordigen.
0.4
Doeltreffendheid van het Nederlandse IE-beleid De doelstelling van het IE-beleid van het ministerie van EL&I is bij te dragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van IE dat kwalitatief hoogwaardige bescherming biedt, en dat aansluit op internationale ontwikkelingen. De vraag is in welke mate het huidige IE-systeem (rond octrooien, merken en modellen) in Nederland voldoet en of het IE-beleid heeft bijgedragen aan de boven geformuleerde doelstelling van het IE-beleid. Kijkend naar bovenstaande doelstelling is het van belang te beseffen dat het IE-beleid idealiter een optimale balans vindt tussen aan de ene kant het stimuleren van innovatie, door het mogelijk te maken innovaties te beschermen en te publiceren, en aan de andere kant het voorkomen dat overmatige of onterechte bescherming juist de mogelijkheden om te innoveren beperkt. Anders gezegd, bepaalde innovaties zouden zonder de mogelijkheid van bescherming door IE-rechten niet plaatsvinden (en dit is onwenselijk), terwijl het ook kan voorkomen dat innovatie onnodig wordt beperkt door het bestaan van IE-rechten of onduidelijkheden hieromtrent (ook dat is onwenselijk). Het spreekt voor zich dat het vinden van de juiste balans tussen de belangen van de houders van IE-rechten en degenen die zich beperkt voelen door het bestaan van IE-rechten niet makkelijk is en dat hierover, mede afhankelijk van de belangen die er spelen, door diverse stakeholders verschillend wordt gedacht.5 Dit punt hebben we bij ons uiteindelijke oordeel meegenomen.
0.4.1 Oordeel van de onderzoekers De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. Ten eerste is de toegankelijkheid verbeterd door de mogelijkheid om een octrooiaanvraag Engelstalig in te dienen, de mogelijkheid om online in te dienen, de invoering van de written opinion, de formalisering van de mogelijkheden om NL Octrooicentrum een oriënterend onderzoek te laten verrichten en de introductie van het digitaal octrooiregister waardoor gebruikers een betere inschatting kunnen maken van de nieuwheid van hun vinding. Ook hebben de written opinion en de mogelijkheid om in het Engels een aanvraag in te dienen de opstap naar de EOB- of PCT-route vergemakkelijkt. De aanpassing van de taksenstructuur (waardoor het in stand houden van een 20jarig octrooi de eerste zes jaar niet duurder is dan het oude 6-jarig octrooi) en de toevoeging van de written opinion heeft de betaalbaarheid niet beïnvloed en de ‘value for money’ verbeterd.
5
12
Een verdere complicerende factor is dat houders van IE-rechten tegelijkertijd ook derden zijn (ze worden geconfronteerd met IE-rechten van anderen) en dat derden ook zelf IE-rechten kunnen hebben.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Verder is in de laatste jaren iets meer concurrentie tussen octrooigemachtigden ontstaan. Er is wat meer dynamiek in de dienstverlening ontstaan en de productdifferentiatie is toegenomen. Nog steeds zijn de diensten van octrooigemachtigden voor de doelgroep echter vrij duur en is er geen sterke concurrentie. Aan de andere kant blijkt de vraagzijde wel tevreden met de dienstverlening (“het is wel duur, maar je hebt er ook wat aan”) en tonen zij weinig initiatief om actief te gaan “shoppen” tussen de verschillende aanbieders. De opbrengsten van het tussen het ministerie van EL&I en de Orde van Octrooigemachtigden afgesloten convenant om de positie en rol van octrooigemachtigden onder de aandacht van de doelgroep te brengen en de instroom in het beroep te vergroten zijn beperkt gebleven. Onder meer de geringe instroom in het beroep van octrooigemachtigden blijft een punt van zorg. Andere beleidsopties die in het verleden zijn aangedragen, zoals het versterken van de vraagzijde en nader onderzoek naar de rol van toelatingseisen en verschillen in beroepsregulering met het buitenland met een beleidsreactie, zijn niet uitgevoerd. Ten tweede is de de jure rechtszekerheid enigszins toegenomen, zowel voor octrooihouders als voor derden door de ingezette kwaliteitsverbetering, met name door de afschaffing van het 6-jarig octrooi. Het Benelux merken- en modellenrecht functioneert goed, ook als eventuele opstap of naast het Europese en internationale systeem. De toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn goed. Er bestaan enkele juridische verschillen tussen het Benelux en het Europese systeem, maar deze verschillen hebben geen belangrijke impact op het functioneren van het systeem. De effectieve rechtsbescherming is ook goed. Hier speelt mee dat aanpalende wetgeving en juridische procedures vaak ook handvatten bieden om recht te krijgen. De kwaliteit van de rechtspraak in Nederland rond octrooien, merken en modellen waarderen wij positief. Een factor die hieraan bijdraagt is de concentratie van octrooirechtszaken bij de rechtbank van Den Haag, hetgeen de kwaliteit van de rechtspraak ten goede komt. Over de kwaliteit van de uitspraken van rechtbanken die (minder regelmatig) zaken met betrekking tot het Benelux merkrecht of modelrecht behandelen verschillen de meningen. Vanuit verschillende kanten wordt aangegeven dat het de kwaliteit van de rechtspraak ten goede zou komen als ook de Benelux merk- en modelzaken zouden worden behandeld door een gespecialiseerde rechtbank. Nut en noodzaak van het registratieoctrooi Het bovenstaande laat onverlet dat over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi verschillend wordt gedacht. De beleidswijzigingen zijn weliswaar een verbetering ten opzichte van de situatie voor 2006, maar het spanningsveld tussen de diverse aspecten van het huidige systeem (met name snelheid, kosten en rechtsbescherming voor zowel octrooihouders als derden) is er niet geheel door weggenomen. Iets meer dan de helft van de doelgroep (zowel totaal, als van de deelgroep MKB’ers die een of meerdere octrooien heeft) geeft aan een voorkeur te hebben voor een getoetst octrooi boven het huidige registratieoctrooi. Voorstanders van een getoetst octrooi wijzen vooral op de beperkte rechtszekerheid, het gevaar van juridisering, het feit dat de kosten teveel bij derden in plaats van bij octrooihouders komen te liggen en/of gebruiken argumenten van principiële aard (“een octrooirecht moet alleen worden gegeven indien de octrooiaanvraag voldoet aan de criteria waaraan een octrooi moet voldoen en waarop het indien nodig door de rechter wordt getoetst”).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
13
Voorstanders van het huidige systeem wijzen op de lagere kosten ten opzichte van de EOB- en PCT-route, op het feit dat relatief snel enige rechtsbescherming wordt geboden hetgeen behulpzaam is voor gesprekken met mogelijke investeerders en/of geven aan dat het onderzoek naar de stand van de techniek met de written opinion een goede opstap vormt voor een latere aanvraag via de EOB- of PCT-route en wel degelijk een functie heeft. In deze evaluatie hebben wij niet kunnen vaststellen welke groep (de voor- of tegenstanders van het huidige registratieoctrooi) numeriek in de meerderheid is. De resultaten van de gebruikersenquête (55% van alle respondenten en 57% van het MKB geeft aan een getoetst octrooi te willen) zijn hiertoe indicatief. Voor ons oordeel is een vergelijking van het effect dat uitgaat van een registratieoctrooi en van een getoetst octrooi op innovatie en hoe dat zich verhoudt tot andere voor- en nadelen van groter belang dan of de groep voor- of tegenstanders numeriek in de meerderheid is. Er zijn echter geen empirische gegevens voorhanden op basis waarvan deze vergelijking kan worden gemaakt. Op kwalitatieve gronden, gebaseerd op de diverse informatiebronnen van deze evaluatie, is het voor de onderzoekers niet duidelijk hoe deze vergelijking zou uitvallen. Wel is duidelijk dat de nadelen sterk samenhangen met de kwaliteit van de verleende octrooien, terwijl de voordelen hierdoor niet worden beïnvloed. In andere woorden: alles wat de kwaliteit van de verleende octrooien ten goede komt zonder de toegankelijkheid (met name hoogte van de kosten) noemenswaardig te verminderen maakt het systeem effectiever. Wij doen daarom hieronder aan de ene kant de aanbeveling om meer aan effectmonitoring te doen en aan de andere kant de aanbeveling om waar mogelijk erop te sturen dat de kwaliteit van de verleende octrooien hoog is.
0.4.2 Aandachtspunten De facto bescherming De feitelijke bescherming van het Nederlandse octrooi wordt door particuliere uitvinders en het MKB als veel te laag ervaren. Het probleem zit in de kosten van juridische bijstand waarvan veel (kleinere) partijen zeggen deze niet op te kunnen brengen, waardoor inbreuken op het verkregen IE-recht niet kunnen worden tegengegaan. Omgekeerd geldt dit ook: als kleinere partijen voor een vermeend inbreuk op een IE-recht worden gedaagd door een grote partij geven veel partijen het bij voorbaat op, ook al menen zij dat zij in hun recht staan. Helaas blijken geen van de door het veld aangedragen oplossingen om de handhavingskosten te verlagen voor met name de kleinere partijen (zoals verzekeren en mediation) een reëel antwoord op de geconstateerde problemen. Snelheid van besluitvorming door de rechtbank Hoewel de snelheid van de procedures bij de rechtbank over het algemeen hoog is, zit er vaak veel tijd tussen de inhoudelijke behandeling van een zaak en het besluit van de rechtbank. Betrekken van de doelgroep De dialoog met de belangrijkste doelgroep van het Nederlandse octrooi (het MKB) beperkt zich grotendeels tot het lidmaatschap van de NOVU aan de Commissie van Acht voor octrooien. Volgens de onderzoekers is het zowel voor de Nederlandse overheid als voor het MKB zelf een punt van aandacht om de belangen van het MKB adequaat te benoemen (met name ook in relatie tot het signaleren van problemen en mogelijke alternatieve oplossingsrichtingen). Dit gaat verder dan de klantenonderzoeken die NL Octrooicentrum uitvoert, aangezien het beleid juist de basis schept voor de uitvoering waar NL Octrooicentrum voor verantwoordelijk is.
14
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Ontbreken van een openbaar toegankelijk modelregister Rond merken en modellen speelt het ontbreken van een openbaar toegankelijk modelregister en juridische discrepanties tussen het gemeenschapsmodel en het BVIE rondom de rechthebbende bij modellen in opdracht / in dienstverband. Ten aanzien van het ontbreken van een openbaar toegankelijk Benelux-modelregister merken wij op dat een dergelijk register op dit moment in ontwikkeling is in samenwerking met OHIM en diverse nationale bureaus.
0.5
De internationale beleidsinzet en BBIE Het Nederlandse internationale beleid wordt gekenmerkt door een sterke internationale / Europese oriëntatie, en is in de kern gericht op het zorgdragen voor een goed functionerende wereldwijde IEinfrastructuur. Naast een goede afweging tussen de belangen van houders van IE-rechten en derden (hetgeen ook terug te vinden is in de adviezen bij prejudiciële vragen rond rechtszaken bij het Hof van Justitie), wordt er ingezet op goede dienstverlening aan gebruikers en aan goed functionerende bureaus, zowel nationaal, Europees als internationaal.
0.5.1 Oordeel van de onderzoekers Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora waarin, over het algemeen van te voren, de belangrijkste Nederlandse stakeholders input hebben kunnen leveren. De gecombineerde vertegenwoordiging door het kerndepartement en NL Octrooicentrum geeft een goede combinatie van beleidsverantwoordelijkheid en inhoudelijke kennis op technisch vaak lastige dossiers. Een succes is dat mede door de Nederlandse inzet een doorbraak lijkt te hebben plaatsgehad bij de totstandkoming van het unitair octrooi. Er ligt sinds april 2011 een voorstel om middels nauwere samenwerking tot een octrooi met unitaire werking (dat wil zeggen dat het in alle – 25 – landen direct geldig is) te komen, alsmede een voorstel om een Europees octrooigerecht op te richten die alle zaken rondom dit octrooi af zou gaan handelen en een voorstel voor de vertaalregeling: het octrooi wordt alleen, en alleen indien nodig, in het Duits, Engels of Frans vertaald. De conclusies moeten wel beschikbaar zijn in alle drie de talen. 25 lidstaten hebben zich inmiddels bij deze versterkte samenwerking aangesloten. Zoals het er begin 2012 naar uit ziet zal het vereiste verdrag in de loop van 2012 worden ondertekend, waarna het verdrag geratificeerd kan worden. Nederland wordt door diverse betrokkenen gezien als een van de belangrijkste aanjagers van het unitair octrooi en medeverantwoordelijk voor de politieke doorbraak die is gerealiseerd. Vanuit de zijde van de Europese Commissie wordt Nederland binnen dit beleidsdossier als een ‘frontrunner’ gezien die op een positieve manier op zoek was naar mogelijke oplossingen en/of het politieke compromis. Ook rondom de onderhandelingen over het octrooigerecht heeft Nederland een positieve rol gespeeld. Resultaat is verder onder meer geboekt bij de Europese wetgeving tegen ongewenste afsplitsing van octrooien, het EOB kwaliteitsmanagement systeem en EOB product quality standards. Ook vervult Nederland een goede brugfunctie, wel ingegeven door de Nederlandse insteek om tot verdere internationale harmonisatie te komen, tussen zogenaamde ‘centralistische’ landen die het EOB als centrale octrooi-verlenende instantie zien en ‘de-centralistische landen’ die primair opkomen voor de rol van de nationale bureaus binnen EOB. Nederland heeft zich middels NL
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
15
Octrooicentrum ook ingezet om de achterstanden bij het EOB weg te werken door middel van een systeem van deferred examination, maar is er niet in geslaagd om dit te bereiken. Rondom WIPO bestaat het beeld dat de Nederlandse beleidsinzet waar mogelijk effectief is en dat Nederland per saldo een goede balans tussen inzet en resultaat lijkt te vinden. Het BBIE heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. Echter, de capaciteit die BBIE beschikbaar heeft voor voorlichting in Nederland is gering, waardoor het effect niet moet worden overschat. Er bestaan bovendien zorgen bij stakeholders over het relatief lage merk- en modelbewustzijn bij ondernemers. De inbreng in de BOIE vanuit Nederland op bestuurlijk niveau en hiermee indirect in het BBIE functioneert doeltreffend en doelmatig. Zowel het ministerie van EL&I als het BBIE oordelen hier positief over. Bovendien zijn er voorzieningen getroffen om een goede inbreng vanuit Nederland te waarborgen.
0.5.2 Aandachtspunt Proactieve agendavorming en terugkoppeling De Commissie van Acht (C8) voor octrooien vervult een belangrijke rol in het formuleren van de wensen van de Nederlandse stakeholders en deze wensen worden actief meegenomen naar de vergaderingen van het EOB, ook al komt het logischerwijs voor dat deze stakeholders tegengestelde belangen hebben. Vanuit verschillende zijden wordt opgemerkt dat er in de C8 voor octrooien sprake is van een goede gedachtenwisseling. Wel zijn er twee aandachtspunten. Ten eerste wordt de C8 voor octrooien nog onvoldoende op een proactieve wijze gebruikt om tot een internationale beleidsagenda te komen (uitgaande van een weging van de ingebrachte wensen en knelpunten) en ten tweede is de terugkoppeling over de uiteindelijke inbreng in het EOB en andere internationale gremia en de overwegingen daarbij nog weinig gestructureerd.
0.6
Doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering De voor de evaluatie belangrijkste wettelijke taken waaraan NL Octrooicentrum uitvoering geeft zijn verlening van octrooien en aanvullende beschermingscertificaten, advisering van de Rechtbank Den Haag en advies bij nietigheidsverzoeken en taken met betrekking tot octrooigemachtigden (zie paragraaf 6.2.1). De taken die NL Octrooicentrum hiernaast vervult zijn voorlichting en kennisverspreiding, het leveren van een bijdrage aan beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband en vertegenwoordiging van Nederland in internationale organisaties. In vergelijking met de uitvoering van de wettelijke taken beschikt NL Octrooicentrum bij de uitvoering van deze aan het beleid gerelateerde taken over meer discretionaire ruimte.
0.6.1 Oordeel van de onderzoekers De uitvoering van de wettelijke taken door NL Octrooicentrum is volgens ons doeltreffend. Wij constateren dat NL Octrooicentrum een aantal belangrijke voorzieningen heeft getroffen om op deskundige, zorgvuldige, responsieve, transparante, snelle en eenvoudige wijze uitvoering te geven aan de wettelijke taken. Op geen van deze criteria hebben wij belangrijke hiaten aangetroffen. Ook constateren wij dat klanten en andere stakeholders een positief oordeel geven over de uitvoering van de wettelijke taken.
16
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Ook over de doeltreffendheid van de uitvoering van de niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum oordelen wij positief. Het octrooibewustzijn van de doelgroepen van NL Octrooicentrum is mede door voorlichting en kennisverspreiding gestegen in de evaluatieperiode. Zowel de bekendheid van doelgroepen met het IE-systeem als de klanttevredenheid en de kwaliteit van de dienstverlening door NL Octrooicentrum hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt. NL Octrooicentrum heeft voorlichting in de evaluatieperiode intensiever en gerichter ingezet, en zet verschillende instrumenten in om resultaten te monitoren en – indien nodig – bij te sturen. Samenwerking wordt over het algemeen productief gemaakt. De doelen uit Beleidsvisie 2006 ten aanzien van voorlichting zijn hiermee grotendeels bereikt. Verder levert NL Octrooicentrum een wezenlijke bijdrage aan beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband, zowel bilateraal in de samenwerking met het ministerie van EL&I en via beleidsondersteunende onderzoeken, als multilateraal via de Commissies van Acht. Tenslotte vervult NL Octrooicentrum zijn rol als vertegenwoordiger in Europese en mondiale organisaties op adequate wijze. Bij Nederlandse stakeholders op het terrein van IE bestaat de indruk dat de inbreng van NL Octrooicentrum op internationaal niveau gezagvol is en ‘ertoe doet’. De beleidsinzet van NL Octrooicentrum in internationale vertegenwoordigingen is bovendien consistent met het Nederlandse beleid op het terrein van IE en de wensen van Nederlandse stakeholders. De uitvoering van de wettelijke taken en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum beoordelen wij als doelmatig. NL Octrooicentrum heeft in de evaluatieperiode een positieve ontwikkeling doorgemaakt op een aantal doelmatigheidsindicatoren en heeft voorzieningen getroffen die hieraan hebben bijgedragen. Zo is de productiviteit in de evaluatieperiode toegenomen (uitgedrukt in het aantal directe uren ten opzichte van het totaal aantal bestede uren) en lag die elk jaar boven de streefwaarde. Daarnaast worden de (wettelijk vastgestelde) doorlooptijden altijd en de interne behandelnormen meestal gehaald en heeft NL Octrooicentrum met fors minder medewerkers (van 180 fte naar 115 fte) meer output gerealiseerd (in termen van onder meer aantal onderzoeken, aantal voorlichtingsactiviteiten en bereik onder klanten). Ook wordt doelmatigheid geborgd doordat medewerkers van verschillende afdelingen flexibel ingezet (kunnen) worden en onderzoeken desgewenst worden uitbesteed aan het EOB, waarmee tijdelijke over- dan wel ondercapaciteit opgevangen kan worden. Verder wordt doelmatigheid geborgd door bij de kennisverspreiding en voorlichting samen te werken met een twintigtal kennispartners en prioriteit te leggen bij het MKB door producten en diensten op deze doelgroep af te stemmen. Tot slot vindt bij de opdrachtverlening aan NL Octrooicentrum een beoordeling plaats door het ministerie, waarbij doelmatigheid onderdeel uitmaakt van de beoordeling. De aansturing van NL Octrooicentrum door het kerndepartement functioneert adequaat en er is sprake van een goede wisselwerking tussen beide organisaties. De wederzijdse rollen en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en worden nageleefd. Ook loopt de informatie-uitwisseling over het algemeen goed en zijn er voldoende checks en balances. Verder kan de relatie omgaan met interne en externe ontwikkelingen, hebben er zich geen fixaties voorgedaan en bevat de relatie prikkels voor doeltreffendheid en doelmatigheid. Tenslotte geven zowel het ministerie van EL&I als NL Octrooicentrum aan tevreden te zijn over de sturingsrelatie en kwalificeren de relatie als ‘constructief’ en ‘open’. Verder constateren wij dat de sturingsindicatoren die door NL Octrooicentrum in de Balanced Scorecard (BSC) worden gebruikt waardevol zijn. Door het toevoegen van effectindicatoren kan bovendien een impuls worden gegeven aan strategische en beleidsmatige discussies rondom octrooieren en innovatie (zie eerste aandachtspunt hieronder).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
17
0.6.2 Aandachtspunten Van ‘single loop learning’ naar ‘double loop learning’ Wij concluderen dat NL Octrooicentrum met het doeltreffend en doelmatig uitvoeren van zijn taken in de evaluatieperiode een bijdrage heeft geleverd aan de kwaliteit van het octrooisysteem (in termen van toegankelijkheid, transparantie en rechtszekerheid). Bij deze conclusie past echter de kanttekening dat op basis van de beschikbare informatie niet in te schatten is hoe groot de bijdrage van NL Octrooicentrum precies is geweest, en hoe het gedrag van ondernemers erdoor is beïnvloed. Ook NL Octrooicentrum zelf heeft hier geen inzicht in. In de evaluatieperiode is binnen NL Octrooicentrum vooral aandacht geweest voor het zogeheten ‘single loop learning’; het perfectioneren van bestaande werkzaamheden en routines (‘wat we moeten doen, doen we dat goed?’). Echter, voor een doeltreffende en doelmatige taakuitvoering is het ook belangrijk om aandacht te hebben voor meer existentiële vragen: ‘Wat is de meerwaarde van wat we doen? En wat kunnen we op basis daarvan leren en verbeteren?’. Wij pleiten er daarom voor om meer aandacht te geven aan zogeheten ‘double loop learning’. Dat wil zeggen dat op strategische keuzes wordt gereflecteerd. Relevante strategische vragen zijn onder meer: ‘Wat is de meerwaarde van het Nederlandse octrooi?’ En: ‘Wat is de meerwaarde van de dienstverlening van NL Octrooicentrum?’ Daarvoor is inzicht nodig in het effect van het eigen optreden en dat inzicht is er op dit moment slechts in beperkte mate. Onzekerheid rondom de samenwerking met Syntens De samenwerking tussen NL Octrooicentrum en Syntens wordt zowel door beide organisaties als hun klanten (MKB’ers ‘in de regio’) positief gewaardeerd. Door de onzekerheid rondom het voortbestaan van Syntens in de huidige vorm is het echter onduidelijk of de samenwerking in de komende jaren kan worden gecontinueerd. Als voor de toekomst de ambitie blijft bestaan bij NL Octrooicentrum om ondernemers ‘in de regio’ te bereiken dan zal wellicht gezocht moeten worden naar een alternatieve manier om hier invulling aan te geven. Wat in dat geval de beste keuze is, hangt ook samen met de strategische beslissingen die worden genomen ten aanzien van de toegevoegde waarde van de voorlichtingsactiviteiten van NL Octrooicentrum. Samenwerking binnen Agentschap NL De migratie naar de IT-systemen van Agentschap NL verloopt niet zonder problemen. Bij NL Octrooicentrum bestaan zorgen of de betrouwbaarheid en toegankelijkheid van de dienstverlening met deze systemen wel voldoende zijn geborgd. NL Octrooicentrum wijst erop dat de aard van zijn dienstverlening zodanig verschilt van de andere onderdelen van Agentschap NL, dat de kernprocessen (octrooiverlening en subsidieverstrekking) zich niet goed lenen voor integratie. Verder bestaat bij de onderzoekers de indruk dat de kansen die de samenwerking binnen Agentschap NL biedt (en dan met name de samenwerking van NL Octrooicentrum met het voormalige SenterNovem) beter kunnen worden benut. Afstemming tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement Door de vorming van Agentschap NL, en het nieuwe gecoördineerde opdrachtgeverschap dat daarmee is geïntroduceerd, is er momenteel sprake van een meer indirecte en ‘bovenlangs’ aansturing van NL Octrooicentrum. Een nauwe afstemming tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement blijft echter van belang. In de eerste plaats omdat beleidsmakers in een aantal technisch-inhoudelijke overleggremia op internationaal niveau gebruik maken van de kennis en expertise over octrooien van NL Octrooicentrum. In de tweede plaats vinden wij het van belang dat het kerndepartement en NL Octrooicentrum op een strategisch niveau reflecteren op de meerwaarde van de taakuitvoering door NL Octrooicentrum (‘double loop learning’), waarbij de regierol bij het ministerie ligt.
18
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
0.7
Aanbevelingen Effectmonitoring en ‘double loop learning’ Wij bevelen aan om de intermediaire effecten van het beleid te gaan monitoren. Pragmatisch gezien heeft het huidige systeem een aantal voordelen die verloren zouden gaan als je terug zou gaan naar een situatie van een getoetst octrooi. Aan de andere kant is het systeem gebaat bij het zo min mogelijk verlenen van zwakke octrooien. Om de effecten van het beleid goed in kaart te krijgen is het daarom vooral van belang inzicht te krijgen in welke mate het onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion aangeven dat de uitvinding onvoldoende nieuw of inventief is en in welke mate aanvragers hiermee rekening houden bij het al dan niet doorzetten van hun octrooiaanvraag (wat is de kwaliteit van verleende octrooien?). Verder is het van belang inzicht te krijgen hoe vaak er geschillen ontstaan met betrekking tot octrooien die bij een getoetst octrooi waarschijnlijk niet verleend zouden zijn en wat de doorwerking hiervan is op zowel octrooihouders als derden. Afhankelijk van de uitkomsten kan het beleid worden bijgestuurd (bijvoorbeeld door net als in Frankrijk geen octrooi te verlenen wanneer de uitvinding duidelijk niet nieuw is, tenzij de aanvrager hierop een gemotiveerd weerwoord indient) of een meer fundamentele wijziging van het huidige beleid worden overwogen (zie hoofdstuk 4). Deze aanbeveling sluit aan bij het genoemde aandachtspunt met betrekking tot ‘double loop learning’ (zie ook hoofdstuk 6). Meer integraal benaderen van voorlichting over intellectuele eigendomsrechten Volgens ons verdient het een serieuze overweging om rondom intellectueel eigendom de voorlichting zoveel mogelijk integraal te benaderen, vanuit de gedachte dat voor iedere innovatie in potentie een palet aan beschermingsmogelijkheden aanwezig is en voor de primaire doelgroep van het Nederlandse IE-beleid, het MKB, de verschillende beschermingsmogelijkheden nu in belangrijke mate aanbod-gestuurd onder de aandacht worden gebracht. Wij gaan hier op in bij het beleid (hoofdstuk 4) en bij de uitvoering van het beleid door NL Octrooicentrum (hoofdstuk 6). Wij pleiten in dit kader (zie hoofdstuk 6) voor het ontwikkelen van één (virtueel) overheidsportaal voor IE-dienstverlening, waarop de overheid ondernemers informeert en voorlichtingsdiensten aanbiedt op de verschillende IE-gebieden. Het opzetten van één overheidsportaal voor IE betekent dat de betrokken (overheids-)instellingen op het terrein van IE, waaronder NL Octrooicentrum en het BBIE, hun samenwerking omtrent voorlichting moeten intensiveren. Het BBIE werkt op het terrein van voorlichting over merken en modellen nu al in toenemende mate samen met andere kennispartners, zoals NL Octrooicentrum en de Kamer van Koophandel en deze samenwerking kan verder worden geïntensiveerd en verankerd. Voor het overige kan het ‘no wrong door’-principe, dat ook wordt gehanteerd bij het ondernemersportaal ‘Antwoord voor bedrijven’, dienen als uitgangspunt. Net als bij ‘Antwoord voor bedrijven’ zou daarvoor een centraal portaal ingericht kunnen worden (vanaf waar de ondernemer wordt doorgeleid). In de praktijk is een dergelijk systeem gemakkelijker te realiseren dan het centraliseren van de dienstverlening bij één loket. Een logische eerste stap is het maken van voorlichtingsmateriaal dat door verschillende organisaties via internet wordt aangeboden, met een verwijzing naar de uitvoeringsorganisaties voor meer gedetailleerde informatie. Ook kan bekeken worden in hoeverre de huidige informatievoorziening door de diverse partijen verbeterd kan worden. In beide gevallen zou NL Octrooicentrum een regierol kunnen spelen.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
19
Sterkere beleidscoördinatie rondom de diverse IE-rechten De beleidsverantwoordelijkheid rondom de verschillende IE-rechten is op dit moment verspreid over verschillende ministeries, terwijl binnen het bedrijfsleven het de trend is om op een geïntegreerde wijze IE-rechten te benaderen. Vanuit deze optiek ondersteunen wij het geluid dat een meer integrale benadering vanuit de overheid wenselijk zou zijn. Het versterken van de coördinatie tussen de diverse ministeries, directies en raden die verantwoordelijkheid dragen voor aspecten van het IE-systeem is volgens ons om deze reden wenselijk. Dit kan beleidsmatig ondersteund worden door bijvoorbeeld een beleidsdocument te maken waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de (toenemende) dwarsverbanden tussen de diverse IE-rechten (neem bijvoorbeeld de ICT sector waarin het belang van het auteursrecht als beschermingsvorm toeneemt). Wij bevelen aan om in zo’n beleidsdocument de relatie tussen het innovatiebeleid en de juridische bescherming van innovatie te expliciteren: beiden hebben immers ten doel innovatie te bevorderen waardoor het de moeite loont – explicieter dan nu het geval is – te onderzoeken op welke punten het IE-beleid het innovatiebeleid kan ondersteunen (zie hoofdstuk 4). Verbeteren effectiviteit van de interactie met stakeholders De beleidsvorming geschiedt in dialoog met stakeholders (via bijvoorbeeld de Commissies van Acht); ook wordt de inzet in internationale fora van te voren met de stakeholders besproken. Wij zien een aantal mogelijkheden de effectiviteit van de interactie met stakeholders te verbeteren, waaronder een betere interactie met het MKB (zie verder hoofdstuk 5). Versterken van de vraagzijde (bij advisering) Rondom de inzet van intermediairs bij het verkrijgen van rechtsbescherming voor innovaties speelt de hoogte van de kosten van hun inzet. Beleidsmatig is er op dat punt de laatste jaren niet veel gebeurd. Overigens geldt wel dat dit geen uniek issue is. Ook andere, vergelijkbare, vormen van hoogwaardige dienstverlening zijn niet goedkoop. Belangenvertegenwoordigers, denk aan MKB Nederland en/of NOVU kunnen een rol spelen in het mondiger maken van vragers om daarmee de kosten te drukken. Te denken valt aan het bedingen van korting bij het aanleveren van een aantal klanten dat goed is voorbereid (grote afnemers maken ook vaak zulke afspraken) of aan het zelf verrichten van verschillende onderdelen van de aanvraagprocedure. Daarnaast kan er door het ministerie van EL&I nader onderzoek plaatsvinden naar de effecten die beroepsregulering en toelatingseisen hebben op de instroom in het beroep (deze is de laatste tijd zeer gering) en hiermee de werking van de markt (zie hoofdstuk 4). Concentratie van rechtszaken bij een gespecialiseerde rechtbank Wij bevelen aan om de Benelux merk- en modelzaken te concentreren bij een gespecialiseerde rechtbank, hetgeen bij octrooirechtszaken bijvoorbeeld al het geval is. De praktijk stuurt al bijna aan op een principiële keuze: veel zaken die ofwel via een procedure rondom het Benelux merk (woonplaats van gedaagde is leidend) ofwel via een procedure rondom het Gemeenschapsmerk (procedure vindt exclusief bij de rechtbank in Den Haag plaats) kunnen plaatsvinden door het bestaan van meerdere registraties, worden door partijen naar Den Haag geleid door gebruik te maken van het Gemeenschapsmerk (zie hoofdstuk 4). Blijven streven naar totstandkoming unitair octrooi en gemeenschappelijke rechtspraak Wij bevelen het ministerie van EL&I aan om al het mogelijke te blijven doen om het proces van de totstandkoming van het unitaire octrooi (inclusief een systeem van effectieve handhaving) te versnellen. Zodra de structuur er is, kan Nederland bijvoorbeeld capaciteit (rechters) ter beschikking stellen om een vliegende start te kunnen maken (zie hoofdstuk 5).
20
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
IE prominenter in de curricula van universiteiten en hogescholen NL Octrooicentrum is meer gaan samenwerken met universiteiten en hogescholen, maar de ambitie dat IE een prominent onderdeel van alle relevante (technische) curricula van deze kennisinstellingen zou worden is niet gerealiseerd. Meerdere stakeholders zouden dit graag zien (CVO, OvO, VSNU). Wij bevelen aan om te verkennen in hoeverre deze ambitie wenselijk en haalbaar is. Dit vereist in de eerste plaats beleidsmatige afstemming tussen het ministerie van EL&I en het ministerie van OCW, dat beleidsmatig verantwoordelijk is voor het hoger onderwijs. Voorts zijn NL Octrooicentrum en de brancheorganisaties uit het hoger onderwijs (VSNU en de HBO-raad) relevante partijen om betrekken (zie hoofdstuk 6). Verminderen knelpunten bescherming bedrijfsgeheimen Een recente studie van de Europese Commissie (DG Markt) over de rol van bedrijfsgeheimen als mogelijke aanjagers van innovatie, concurrentiekracht en economische groei in de EU wijst uit dat de mogelijkheid om bedrijfsgeheimen te beschermen sterk verschilt per lidstaat en ook dat de feitelijke bescherming tegen diefstal van het bedrijfsgeheim tamelijk beperkt is. Wij bevelen aan een inbreng in de EU te leveren met het doel de geïdentificeerde knelpunten te verminderen of weg te nemen en hierdoor de bescherming van het bedrijfsgeheim te verbeteren, bij voorkeur via harmonisatie van de nationale wet- en regelgeving binnen de EU (zie hoofdstuk 3). Aanbevelingen ten behoeve van NL Octrooicentrum (in aanvulling op bovenstaande) Wij geven NL Octrooicentrum ter overweging om klanten meer inzicht te geven in de procedure rond de octrooiaanvraag, de afhankelijkheden van derden in deze procedure en de functie van de strenge eisen waaraan NL Octrooicentrum is gebonden, zodat klanten meer begrip krijgen voor de zorgvuldigheid die NL Octrooicentrum betracht en de duur van de aanvraagprocedure (zie hoofdstuk 6). Uit de gebruikersenquête en de focusgroepen die naar aanleiding van de enquête zijn georganiseerd blijkt dat doelgroepen van NL Octrooicentrum het meeste belang hechten aan gerichte eerstelijns voorlichting. Ondernemers hebben behoefte aan laagdrempelig inzicht in de waarde van hun vindingen, op basis waarvan zij tijdig in het innovatieproces een gefundeerde keuze kunnen maken om al dan niet verder te investeren. Zo zouden ze bijvoorbeeld graag zien dat de zoekadviezen en oriëntatieonderzoeken van NL Octrooicentrum nog nadrukkelijker aansluiten bij hun vraag; nu worden de uitkomsten van een ‘search’ nog vaak als te weinig specifiek ervaren (zie hoofdstuk 6).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
21
1
Inleiding
1.1
Achtergrond en doelstelling van de beleidsevaluatie
1.1.1 Achtergrond De Directie Innovatie en Kennis (onderdeel van het Directoraat Generaal Bedrijfsleven en Innovatie) van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) is verantwoordelijk voor belangrijke onderdelen van het beleid rondom intellectueel eigendom (IE). Het gaat hierbij met name om nationaal en internationaal beleid rondom octrooien, merken en modellen. De beleidsverantwoordelijkheid rondom ander intellectueel eigendom, zoals auteursrechten en kwekersrechten ligt bij andere ministeries en/of directies. De directie heeft Ecorys en Kwink groep gevraagd om een integrale evaluatie van het beleid met betrekking tot octrooien, merken en modellen. De tijdsperiode voor de evaluatie is 2006-2010. In 2006 is de evaluatie6 van de Rijksoctrooiwet 1995 afgerond en is ook een onderzoek7 afgerond naar de kosten van octrooigemachtigden. Deze evaluatie bouwt voor een deel voort op deze onderzoeken maar heeft een bredere insteek omdat het ook ingaat op beleid inzake merken en modellen, op het Nederlandse internationale beleid en op de uitvoering van het beleid door het Nederlands Octrooicentrum (NL Octrooicentrum of NLOC) en op bepaalde aspecten van uitvoering van beleid door het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE).
1.1.2 Vraagstelling De centrale vraag die wij in deze beleidsevaluatie beantwoorden luidt: In welke mate functioneert het integrale stelsel van IE in Nederland waarvoor het ministerie van EL&I primair verantwoordelijk is, in lijn met de doelstelling – bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van IE, dat aansluit op internationale ontwikkelingen – en wat zijn de effecten van het beleid, respectievelijk de beleidswijzigingen, van de afgelopen jaren daarop geweest.
Meer concreet beoogt de evaluatie antwoord te geven op de volgende deelvragen:
Beleid en handhaving: In welke mate voldoet het huidige IE-systeem (octrooien, merken en modellen) in Nederland en heeft het IE-beleid bijgedragen aan de doelstelling (bijdragen aan innovatie door een toegankelijk kwalitatief hoogwaardig systeem van bescherming)?
Internationaal: Wat is de rol / invloed van Nederland in het internationale IE-veld?
Uitvoering: -
In welke mate functioneert de uitvoering van het IE-beleid doelmatig en doeltreffend en welke effecten hebben de verschillende vormen van de uitvoering (NL Octrooicentrum versus BBIE) op de uitvoering en de wisselwerking tussen beleidsvorming en uitvoering?
-
In welke mate dragen de uitvoerende organisaties bij aan voorlichting op het gebied van het IE-systeem en aan de beleidsvorming op IE-gebied?
6
7
Zie KPMG, Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995, eindrapport in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, maart 2006. Zie SEO/Berenschot, Kosten van Octrooigemachtigden, rapport in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, juni 2006.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
23
-
Welke effecten heeft de aansturing respectievelijk wisselwerking met het kerndepartement op de uitvoeringsorganisaties?
24
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
1.2
Opbouw van dit rapport Hoofdstuk 2 bevat de methodologische verantwoording van het onderzoek. We gaan achtereenvolgens in op het methodologisch kader voor de beleidsevaluatie, de verschillende ondernomen activiteiten en de belangrijkste informatiebronnen en meer specifiek op de webenquête onder (potentiële) gebruikers van het IE-systeem. Hoofdstuk 3 gaat in op het gevoerde Nederlandse IE-beleid. Belangrijke randvoorwaarden aan het systeem worden opgelegd door internationale verdragen en Europese afspraken. Deze worden ook kort besproken in dit hoofdstuk. Verder besteden we aandacht aan een aantal voor het Nederlandse beleid relevante ontwikkelingen. Hoofdstuk 4 gaat in op de doeltreffendheid van het Nederlandse IE-beleid. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan verschillende aspecten van het Nederlandse IE-beleid. Wij gaan met name in op toegankelijkheid, rechtszekerheid (de facto en de jure), de zwaarte van het toetsingssysteem rondom octrooien in Nederland en diverse andere aspecten. Verder gaan we in op de effecten van het beleid en de relatie tussen de in hoofdstuk 3 geschetste ontwikkelingen en het gevoerde beleid. Het hoofdstuk sluit af met conclusies en aanbevelingen. Hoofdstuk 5 gaat in op het internationale beleid van Nederland. Hier wordt aandacht besteed aan de feitelijke beleidsinzet van Nederland en de resultaten die zijn geboekt. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het BBIE, dat immers een orgaan van een internationale organisatie (de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom) is. De nadruk ligt hierbij, conform de opdrachtverlening, op voorlichting rondom merken en modellen en op de bestuurlijke inbreng van Nederland. Hoofdstuk 6 gaat in op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering. Wij gaan hier nader in op het functioneren van de uitvoering van het IE-beleid door NL Octrooicentrum, de bijdrage van NL Octrooicentrum rondom voorlichting en beleidsvorming op IE-gebied en de effecten van de relatie tussen het kerndepartement en NL Octrooicentrum. Tevens maken wij als onderdeel van onze oordeelsvorming een inschatting van het verbeterpotentieel dat wij nog zien ten aanzien van de uitvoering van de taken door NL Octrooicentrum. Bijlage 1 presenteert een lijst van gebruikte afkortingen. In bijlage 2 beschrijven wij de beleidsvrijheid die Nederland heeft op IE-gebied. Bijlage 3 gaat in op het Europese kader voor handhaving en bijlage 4 op de handhaving in gerechtelijke procedures. Bijlage 5 geeft een overzicht van de in het kader van het project geïnterviewde partijen.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
25
2
Methodologische verantwoording
2.1
Methodologisch kader voor de beleidsevaluatie Het algemene doel van deze beleidsevaluatie is om een oordeel te geven over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid in 2006-2010 en van de uitvoering van dit beleid, met name door het NL Octrooicentrum. Bij een beleidsevaluatie is het van belang de grote lijn vast te houden. Kortweg gaat het erom helder te krijgen wat het beleid is geweest en wat ermee werd beoogd, welke resultaten zijn geboekt, in hoeverre deze resultaten het gevolg zijn van het gevoerde beleid en of alternatief beleid niet tot betere resultaten had kunnen leiden. Stap 1 is dan ook vast te stellen wat het beleid in 2006-2010 is geweest en welke doelen zijn nagestreefd. Dit doen wij in hoofdstuk 3 met betrekking tot het beleid in Nederland en in hoofdstuk 5 voor wat betreft de Nederlandse beleidsinzet in internationale organisaties. Vervolgens bepalen wij in stap 2 in hoeverre deze doelen zijn bereikt, in hoeverre er sprake is van gewenste en/of ongewenste neveneffecten, en in hoeverre het beleid doelmatig is uitgevoerd. Ook wordt in deze stap gekeken of er logische beleidsalternatieven waren die mogelijk een beter resultaat hadden opgeleverd, zie onderstaande tekstblok. Beleidsalternatieven Los van beleidsalternatieven binnen de kaders van het vastgestelde beleid, is het ook van belang het gevoerde beleid te vergelijken met een zogenaamde counterfactual: een reëel beleidsalternatief dat op bepaalde aspecten fundamenteel verschilt van het gevoerde beleid. In deze evaluatie hebben wij, soms ook impliciet, gebruik gemaakt van twee counterfactuals, met name op het gebied van octrooien. De eerste counterfactual is het beleid in de periode tot 2006, voordat de belangrijkste beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. In essentie bestond toen voor verlening van een Nederlands octrooi via de NL Octrooicentrum-route een systeem zonder wezenlijke toetsing (zo bestond het 6-jarig octrooi toen nog en aan het onderzoek naar de stand van de techniek voor een 20-jarig octrooi was nog geen written opinion toegevoegd). De tweede counterfactual is een systeem van zwaardere toetsing, in het bijzonder een getoetst octrooi in plaats van het huidige registratieoctrooi waar een aantal elementen van (in feite) toetsing aan zijn toegevoegd. Dit systeem bestond in Nederland voor de invoering van de Rijksoctrooiwet 1995 en bestaat in diverse omringende landen, waaronder ook in een aantal kleinere Europese landen. Rondom merken en modellen is er geen gebruik gemaakt van een expliciete counterfactual. Gedacht zou kunnen worden aan nationale wetten (en uitvoering), maar de keuze om op Benelux niveau beleid te maken en uit te voeren is 40 jaar geleden gemaakt (de Benelux Merkenwet is in 1971 van kracht geworden). Randvoorwaarden aan het beleid door internationale afspraken dateren al van ruim voor die tijd. De meer fundamentele beleidsvrijheid is hierdoor dusdanig ingeperkt, zie ook bijlage 2, dat we er voor hebben gekozen om geen expliciete counterfactual te gebruiken.
Stap 2 doorlopen wij in de hoofdstukken 4 tot en met 6. De onderbouwing van de analyse in deze hoofdstukken ontlenen wij uit diverse informatiebronnen (zie volgende paragraaf). Hierbij maken wij onderscheid tussen feiten, meningen van stakeholders en ‘common sense’ argumenten die wij baseren op ons eigen analysekader (Waar zijn meningen op gebaseerd? Zijn zij steekhoudend, consistent, etc., of is er sprake van een ander onderliggend probleem?).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
27
Tenslotte komen wij in stap 3 op basis van alle feiten, meningen en ‘common sense’ argumenten tot ons eigen oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid en tot een aantal beleidsaanbevelingen. Dit komt terug in de concluderende paragrafen in de hoofdstukken 4 en 5 en in de samenvatting en conclusie aan het begin van dit rapport. Onze oordeelsvorming in hoofdstuk 6 ten aanzien van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van het beleid door NL Octrooicentrum baseren wij op de voorzieningen die NL Octrooicentrum heeft getroffen om haar taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te voeren en onze weging van de gepercipieerde meningen van stakeholders over de taakuitvoering door NL Octrooicentrum. Onze conclusie over de relatie tussen het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum is vooral gebaseerd op de door beide partijen getroffen voorzieningen en de opvattingen van de belanghebbenden zelf, aangezien de klanten van NL Octrooicentrum en andere stakeholders weinig zicht hebben op deze relatie en er ook niet direct door worden beïnvloed.
2.2
Ondernomen activiteiten en informatiebronnen De belangrijkste informatiebronnen waarop de evaluatie is gebaseerd zijn:
Deskresearch: een analyse van relevante documenten, waaronder kamerbrieven en andere relevante beleidsstukken en eerdere – mede voor NL Octrooicentrum uitgevoerde – onderzoeken. Ook hebben wij gekeken naar welke voorzieningen NL Octrooicentrum heeft getroffen om haar taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit te voeren, alsmede welke voorzieningen het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum hebben getroffen om de aansturing en wisselwerking tussen beide organisaties zo doeltreffend en doelmatig mogelijk te laten verlopen.
Interviews: circa dertig interviews zijn gehouden met beleidsmakers en beleidsmedewerkers bij de Nederlandse overheid, directie en medewerkers van NL Octrooicentrum en BBIE, octrooigemachtigden, de rechtbank, NOVU, Syntens, VSNU, relevante personen binnen grote bedrijven (veelal tevens lid van de Commissie van Acht voor octrooien of de Commissie van Acht voor merken en modellen), vertegenwoordigers van internationale organisaties (EOB, OHIM, WIPO) en andere stakeholders. De interviews waren gebaseerd op van te voren ontworpen interviewscripts, terwijl er daarnaast ruimte was om op punten in te gaan die door de geïnterviewde werden ingebracht.
Een web-enquête onder (potentiële) aanvragers van octrooien, merk- en/of modelrechten via NL Octrooicentrum en BBIE (zie hieronder voor meer informatie).
Twee focusgroep besprekingen: het bespreken en toetsen van de voorlopige bevindingen en aanbevelingen met twee groepen respondenten van de web-enquête.
Bij de analyse van het beleid in Nederland en de uitvoering door NL Octrooicentrum is gebruik gemaakt van alle bovengenoemde informatiebronnen. Bij onze oordeelsvorming hebben we alle feiten en meningen steeds gekoppeld aan ons eigen analysekader: de belangrijkste bevindingen worden ondersteund door diverse informatiebronnen en niet door slechts een enkele bron. Op de Nederlandse internationale beleidsinzet en de resultaten die hiermee zijn bereikt hebben de voornaamste doelgroepen van het Nederlandse octrooi (het MKB en de particuliere uitvinders) echter weinig zicht waardoor de web-enquête en de focusgroep besprekingen geen relevante informatie op dit punt hebben opgeleverd. Als gevolg hiervan is onze analyse in hoofdstuk 5 vooral gebaseerd op een analyse van kamerbrieven (met name stukken in relatie tot de Raad voor concurrentievermogen) en de diverse interviews die wij gehouden hebben, waarin wij zoveel mogelijk het principe van hoor- en wederhoor hebben toegepast.
28
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
2.3
Web-enquête onder (potentiële) gebruikers van het IE-systeem Zoals boven aangegeven is ten behoeve van dit onderzoek een web-enquête ontwikkeld voor de doelgroepen van NL Octrooicentrum en BBIE. Een uitnodiging deze web-enquête in te vullen is in samenwerking met NL Octrooicentrum en BBIE uitgestuurd aan hun respectievelijke contacten. Uiteindelijk hebben 1.563 respondenten de enquête ingevuld, waarvan 1.044 respondenten de enquête volledig hebben ingevuld. 42% van de respondenten die de web-enquête volledig heeft ingevuld heeft naar aanleiding van de door NL Octrooicentrum uitgestuurde uitnodiging gereageerd en 58% naar aanleiding van de uitnodiging door BBIE. In Tabel 2.1 is te zien hoe deze groep is opgebouwd. De grootste groep respondenten betreft het MKB (65%) en de op een na grootste groep de particuliere uitvinders. Degenen die zich als particuliere uitvinder hebben getypeerd in de enquêteresultaten zijn als aparte groep opgenomen en zitten niet in de cijfers voor het MKB. Een andere relevante classificatie van de respondenten is of het een startende ondernemer betreft. Vanuit het bedrijfsleven en de particuliere uitvinders geeft 43% aan een starter te zijn (de onderneming bestaat minder dan vijf jaar).8 Niet alle vragen zijn voor alle respondenten relevant. Er zijn bijvoorbeeld aparte blokken vragen over octrooien, merken en modellen en in sommige gevallen wordt er aan de hand van een bepaald antwoord aan die specifieke groep respondenten een aantal extra vragen gesteld. Ook heeft zoals boven aangegeven niet iedereen alle vragen beantwoord. Als wij in dit rapport naar de resultaten van de gebruikersenquête verwijzen geven wij daarom steeds aan hoeveel respondenten het in het specifieke geval betreft. De resultaten van de gebruikersenquête zijn indicatief en worden door ons in samenhang gezien met de verkregen inzichten uit de andere informatiebronnen. Aan de ene kant is het aantal respondenten substantieel en het aantal antwoorden op de diverse vragen is meestal voldoende om statistisch significante uitspraken te kunnen doen. Aan de andere kant was het niet mogelijk om in het kader van deze evaluatie de enquête zo in te richten dat dit een (volledig) representatief beeld voor alle Nederlandse (potentiële) gebruikers zou geven. Een potentieel probleem van een web-enquête is dat er sprake kan zijn van een zogenaamd selectieprobleem: de beoogde respondent staat het immers vrij de enquête al dan niet in te vullen. Een selectieprobleem heeft vooral een negatieve uitwerking op de representativiteit van de antwoorden als bepaalde groepen respondenten duidelijk onder- of oververtegenwoordigd zijn. Dit probleem lijkt zich hier niet voor te doen. Ten eerste betreft de overgrote meerderheid van de respondenten de primaire doelgroep van NL Octrooicentrum (MKB en particuliere uitvinders) en BBIE (MKB). Ten tweede hebben we gecontroleerd in hoeverre de antwoorden van deze doelgroepen afwijken van het totaal en in een enkel geval hebben wij de antwoorden per groep uitgesplitst.
8
Gebruikersenquête, vraag 19.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
29
Tabel 2.1
Kunt u aangeven uit hoofde van welke groep u de vragen in de enquête beantwoordt? (elke respondent kon slechts één van de volgende antwoorden kiezen)
Antwoord
Totaal
% van antwoorden
Bedrijfsleven – MKB
980
65%
Particuliere uitvinder
231
15%
Kennisinstellingen (universiteit, instituut)
93
6%
Intermediairs (octrooigemachtigden, merken en modellengemachtigden)
67
4%
Bedrijfsleven – grote bedrijven
27
2%
Anders, namelijk
115
8%
Totaal aantal respondenten: 1513 Vraag overgeslagen: 50
0%
20%
40%
%
60%
80%
Bron: gebruikersenquête, combinatie van vraag 3 (welke groep?) en vraag 15 (aantal werknemers organisatie) voor de uitsplitsing van de groep bedrijfsleven in MKB en grote bedrijven.
NL Octrooicentrum laat op reguliere basis onderzoek uitvoeren onder diverse doelgroepen, zoals bedrijven (met name het MKB), particuliere uitvinders, octrooigemachtigden en kennisinstellingen. Deze onderzoeken dekken de meeste vragen die met betrekking tot de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering door NL Octrooicentrum relevant zijn af. Om de respondenten van de gebruikersenquête zo min mogelijk te belasten hebben we daarom in overleg met het ministerie van EL&I besloten om dit type vragen niet in de gebruikersenquête op te nemen. Wel zijn wij in de diverse interviews met stakeholders ingegaan op diverse aspecten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering door NL Octrooicentrum. De volledige resultaten van de enquête zijn als separaat document beschikbaar gesteld aan het ministerie van EL&I.
30
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
3
Het Nederlandse IE-beleid en relevante ontwikkelingen
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven wij het Nederlandse beleid rond octrooien, merken en modellen in 2006-2010. Dit Nederlandse beleid is voor een groot deel vastgelegd in wet- en regelgeving, in het bijzonder de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW 1995) en het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). Het beleid dat in de wet en het verdrag is ingekaderd, wordt uitgevoerd door respectievelijk NL Octrooicentrum en BBIE. NL Octrooicentrum, als onderdeel van Agentschap NL, ressorteert direct onder het ministerie van EL&I terwijl er naar het BBIE toe geen sprake is van een directe aansturingsrelatie.9 Voor wij specifiek op het Nederlandse beleid ingaan in paragraaf 3.3, bespreken wij in paragraaf 3.2 kort de beleidsvrijheid die Nederland heeft op het gebied van octrooien, merken en modellen. Immers, verschillende internationale verdragen waarbij Nederland is aangesloten, alsmede de relevante EU verdragen en richtlijnen, zijn belangrijke randvoorwaarden voor wat er in Nederland moet en kan gebeuren. In bijlage 2 gaan we uitgebreider in op de beleidsvrijheid die Nederland heeft binnen het kader van deze verdragen en richtlijnen. Tenslotte besteden wij in paragraaf 3.4 aandacht aan een aantal voor het beleid in Nederland relevante ontwikkelingen. Het Nederlandse beleid bestaat verder uit de Nederlandse inbreng in diverse internationale gremia. Hierop gaan wij in hoofdstuk 5 in, waar wij tevens uitgebreider stilstaan bij relevante internationale ontwikkelingen.
3.2
Internationale verdragen en beleidsvrijheid
3.2.1 Octrooien Voor het octrooirecht leggen met name de TRIPs-Overeenkomst en het Europees Octrooiverdrag 10
maar ook diverse andere Europese richtlijnen
en verordeningen11, beperkingen op aan de
beleidsvrijheid in Nederland. In het kort bestaat de beleidsvrijheid van onder de Rijksoctrooiwet te verlenen octrooien onder meer uit:
het wel of niet inhoudelijk beoordelen van octrooiaanvragen als voorwaarde voor verlening;
het wel of niet voorafgaand aan de octrooiverlening verplicht stellen van een onderzoek naar de nieuwheid (“de stand van de techniek”) en/of een oordeel over de octrooieerbaarheid van de aanvraag;
de duur en kosten van de registratie van een octrooi en de kosten voor het in stand houden van een verleend octrooi;
9
10
11
Ook voordat NL Octrooicentrum onderdeel uitmaakte van Agentschap NL, was er sprake van een directe aansturingsrelatie vanuit het ministerie. Bijvoorbeeld Richtlijn 98/44/EG waarin is opgenomen dat lidstaten bescherming van biotechnologische uitvindingen door middel van het nationale octrooirecht mogelijk moeten maken, met inachtneming van verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen, en met name het Verdrag inzake biologische diversiteit en de TRIP’s overeenkomst. Voorbeelden zijn Verordening 469/2009/EG (voorheen 1768/92/EG) over aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen en Verordening 1610/96/EG betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
31
de mate waarin het octrooisysteem onder de aandacht van het publiek wordt gebracht en de publieke toegankelijkheid van informatie uit octrooiregisters;
de snelheid en kosten (met name de griffierechten) van octrooi-inbreuk- en octrooi– nietigheidsprocedures bij de rechterlijke macht, de keuze voor (een of meer) gespecialiseerde rechtbanken voor octrooiprocedures en de mate van ondersteuning van de rechterlijke macht door het verstrekken van inlichtingen en adviezen door het NL Octrooicentrum.
Er is ook beleidsvrijheid voor Nederland ten aanzien van ‘flankerend’ beleid. Dit kan bestaan uit fiscale instrumenten, maar ook uit subsidies (zoals de onlangs afgeschafte innovatievouchers, met daarbinnen octrooivouchers). Ook betreft dit zaken als het mogelijk stimuleren van valorisatie en beleid rondom de kosten van octrooi-, merk en modelgemachtigden en/of het onder de aandacht brengen of zelfs stimuleren van het indienen van aanvragen zonder tussenkomst van een intermediair. Welke eisen worden aan een octrooi gesteld? De internationale verdragen (en ROW 1995) vereisen dat een octrooi moet voldoen aan de criteria nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het ontbreken van een aan de verlening voorafgaand onderzoek naar de nieuwheid en/of een oordeel over de octrooieerbaarheid van de aanvraag staat octrooiverlening niet in de weg, maar doet ook geen afbreuk aan de toepasselijkheid van die eisen. Octrooien waarvan het onderwerp niet nieuw, inventief of industrieel toepasbaar is kunnen door de rechter, op vordering van een derde, alsnog worden vernietigd. Dit geldt zowel voor ongetoetste als getoetste octrooien.12 Eisen aan een octrooi Nieuwheid: voor de datum van indiening van de octrooiaanvraag mag de uitvinding geen deel uitmaken van de stand van de techniek. Hierbij tellen ook octrooiaanvragen die in procedure zijn mee. Inventiviteit: de uitvinding moet op uitvinderwerkzaamheden berusten. Voor een vakman mag de uitvinding niet voor de hand liggen. Industriële toepasbaarheid: de uitvinding moet vatbaar zijn voor toepassing op het gebied van de nijverheid, waardoor bijvoorbeeld geen octrooi mogelijk is op geneeskundige behandelings- en diagnosemethoden.
3.2.2 Merken en modellen Voor het merken- en modellenrecht worden de kaders gegeven door de TRIPs-Overeenkomst, Europese richtlijnen, het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom, de Gemeenschapsmerkenverordening en de Gemeenschapsmodellenverordening. In Nederland geldende merk- of modelrechten zijn hetzij Benelux merk- of modelrechten (waarop het BVIE van toepassing is), hetzij Gemeenschapsmodelrechten of Gemeenschapsmerkrechten, hetzij onder de Overeenkomst / het Protocol van Madrid verleende merkrechten of onder de overeenkomst van ’s Gravenhage verleende modelrechten. Op de handhaving van in Nederland geldende (Gemeenschaps- of Benelux-) merken en modellen zijn respectievelijk de Gemeenschapsverordeningen en het Beneluxverdrag van toepassing. De inhoud van deze rechten is dus een EU- of Benelux-aangelegenheid en daarbij heeft Nederland in wezen geen beleidsvrijheid, anders dan de beleidsinbreng bij de totstandkoming van deze verordeningen respectievelijk verdrag.
12
32
Bij een getoetst octrooi heeft voor verlening van het octrooi toetsing op het voldoen van de octrooiaanvraag aan de criteria nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid plaatsgevonden. Bij een ongetoetst octrooi is dit niet het geval. In beide gevallen is het uiteindelijk aan de rechter te bepalen of een octrooi al dan niet rechtsgeldig is.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
In het kort bestaat de beleidsvrijheid van Nederland rondom merken en modellen uit afwegingen rondom:
de mate waarin het merken- en modellenrecht onder de aandacht van het publiek wordt gebracht;
de publieke toegankelijkheid van informatie uit merken- en modellenregisters;
de snelheid en kosten (met name de griffierechten) van inbreuk- en nietigheidsprocedures bij de rechterlijke macht;
de keuze voor (een of meer) gespecialiseerde rechtbanken voor merken en modellenprocedures;
3.3
de faciliteiten die de rechterlijke macht ter beschikking staan.
Het Nederlandse beleid in 2006-2010
3.3.1 Doel en basisgedachte van het beleid rond octrooien, merken en modellen De doelstelling van het Nederlandse IE-beleid is: Bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van IE dat kwalitatief hoogwaardige bescherming biedt, en dat aansluit op internationale ontwikkelingen.
13
De basisgedachte van het Nederlandse IE-beleid is dat de verschillende lagen (internationaal, Europees, nationaal) onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden. Zo moet bijvoorbeeld de keuze voor een registratieoctrooi (zie hieronder) nadrukkelijk in het licht worden gezien van het feit dat het verkrijgen van een getoetst octrooi via de EOB- of de PCT-route een alternatieve mogelijkheid is of dat nadat een Nederlands octrooi is verkregen de Europese of internationale route bewandeld kan worden. Verder betekent het dat er nationaal wordt aangesloten op internationale (WIPO) afspraken en dat Europese wetgeving over het algemeen onverkort dient te worden overgenomen. Bij internationale afspraken geldt dat er beperkte vrijheidsgraden zijn, die hierboven voor het grootste deel geschetst zijn.
3.3.2 Het Nederlandse octrooi in vergelijking met het ‘Europese’ en internationale octrooi Sinds de inwerkingtreding van de ROW 1995 is het Nederlandse octrooi een registratieoctrooi. Elke aanvraag, mits die voldoet aan de wettelijke vormvereisten, kan gehonoreerd worden. Er vindt weliswaar een onderzoek naar de stand van de techniek (sinds juli 2006 inclusief een written opinion – een ‘schriftelijke, begrijpelijke toelichting op de nieuwheid en inventiviteit’) plaats, maar verlening is mogelijk als de aanvrager dat wenst (en betaalt), ook als de uitkomst van het onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion anders zou suggereren. Een octrooi dat wordt aangevraagd via de Europese route, of in bijvoorbeeld Japan, de VS of een aantal (vooral) grotere Europese landen, wordt onderzocht op de criteria nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid en pas verleend als het gelet op deze criteria (en dan met name nieuwheid en inventiviteit) voldoende onderscheidend is.14 Een octrooiaanvraag via de PCT-route (internationaal) leidt niet tot een internationaal octrooi, maar tot een onderzoek naar de stand van de techniek op basis waarvan nationale aanvragen gedaan kunnen worden. Hieronder worden de bestaande internationale routes kort toegelicht.
13 14
Bron: aanbestedingsdocument. Ook in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en een aantal andere Europese landen vindt een nieuwheidonderzoek plaats waarvan de conclusies een rol spelen in het al dan niet verlenen van een octrooi.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
33
De route via het Europees Octrooi Bureau (EOB) Via het EOB kan een octrooi worden geregistreerd in verschillende Europese landen. Registratie kan in de landen aangesloten bij het Europees Octrooi Verdrag (EOV). Dit zijn alle EU lidstaten en andere Europese 15
landen die geen EU lidstaat zijn. Voor alle landen waar uiteindelijk verlening voor wordt aangevraagd moet apart worden betaald. Daarnaast zijn veelal vertalingen nodig van of het octrooi zelf, of van de 16
conclusies. Of octrooiverlening kan plaatsvinden, wordt bepaald aan de hand van een onderzoek naar de stand van de techniek, een toetsing op nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.
De PCT-route Het octrooiproces via de PCT-route (PCT: patent cooperation treaty) start bij WIPO, de VN organisatie voor intellectueel eigendom. WIPO zet een onderzoek naar de stand van de techniek uit bij een van de “international searching authorities” – een aangewezen nationaal octrooibureau of het EOB. Als uit dit onderzoek naar de stand van de techniek blijkt dat er sprake is van octrooieerbaarheid, kan er in een of meerdere bij het PCT aangesloten landen een aanvraag voor een octrooi worden ingediend. Voor Nederland geldt dat er dan een octrooi kan worden verleend via de route van het Europese octrooi, met toetsing door het EOB.
3.3.3 Het Benelux merk- of modelrecht ten opzichte van de EU- of internationale route Het wettelijk kader voor de registratie van merken en modellen is gegeven door het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). De uitvoering van het systeem ligt in handen van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Het Beneluxverdrag is per 2006 ingevoerd en vervangt de daarvoor geldende aparte Beneluxwetten voor enerzijds merken en anderzijds modellen (respectievelijk de Benelux Merkenwet en de Benelux Tekeningen- en Modellenwet). De materiële bepalingen van het BVIE voor merken en modellen zijn voornamelijk een codificatie van de beide eerdere Beneluxwetten. Het BBIE is in de plaats gekomen van de voorheen aparte organisaties voor merken en tekeningen en modellen (het Benelux Merken Bureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen en Modellen). Ten aanzien van merken en modellen zijn er geen fundamentele verschillen tussen de Beneluxroute, de EU-route via OHIM of de internationale route via WIPO. Dit neemt niet weg dat er verschillen zijn in procedures en in het materiële recht. Een aantal van deze aspecten wordt in het volgende hoofdstuk besproken. In tegenstelling tot bij octrooien is er sprake van de mogelijkheid tot het verkrijgen van supranationale merk- en modelrechten. Krachtens de Gemeenschapsmerken- en de Gemeenschapsmodellenverordeningen worden zogeheten Gemeenschapsmerkrechten en Gemeenschapsmodelrechten verleend, waardoor een voor de hele Europese Unie geldend merkrecht of modelrecht ontstaat dat niet beperkt kan worden tot een of meer lidstaten. Voor het BVIE geldt evenzeer – evenals onder de daarvoor geldende Beneluxwetten – dat een merk- of modelrecht voor de gehele Benelux verleend wordt en niet beperkt is tot het territoir van een van de Benelux-landen. Sinds de inwerkingtreding van de Benelux Merkenwet in 1970 kent Nederland geen nationale merkenrechten meer. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Benelux tekeningen- en Modellenwet kende Nederland geen nationaal modelrecht.
15 16
34
Dit is geen EU of gemeenschapsoctrooi. Verderop gaan we nader in op het gemeenschapsoctrooi. Sinds het Londen-protocol (mei 2008) is het mogelijk om een Engelstalig octrooi in Nederland te registeren. De conclusies moeten wel in het Nederlands worden vertaald.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
3.3.4 Handhaving Alle procedures inzake Gemeenschapsmerken en Gemeenschapsmodellen zijn geconcentreerd bij de rechtbank Den Haag, en derhalve het Hof Den Haag in hoger beroep. Dit geldt ook voor alle procedures inzake de geldigheid van en inbreuken op octrooien. Voor procedures inzake Benelux merken en –modellen zijn alle Nederlandse rechtbanken bevoegd.
3.3.5 De Nederlandse nationale beleidsinzet in 2006-2010 Het belangrijkste document dat het (voorgenomen) beleid in Nederland beschrijft is de Kamerbrief inzake Octrooibeleid en de daarbij gevoegde Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB uit 2006 (kortweg Beleidsvisie Octrooibeleid 2006).17 Dit beleidsdocument is mede naar aanleiding van de evaluatie van de ROW en het nadere onderzoek naar de kosten van octrooigemachtigden (beiden afgerond in 2006) opgesteld. De doelen die worden nagestreefd zijn:
het verhogen van de kwaliteit van geldige octrooien;
het verbeteren van de kostenstructuur;
meer transparantie en marktwerking tussen octrooigemachtigden; en
het uitbreiden van de voorlichting.
De Beleidsvisie Octrooibeleid komt hiermee in belangrijke mate tegemoet aan de geconstateerde knelpunten in de evaluatie van de ROW 1995 in 2006. De hoofdconclusie van deze evaluatie was dat het Nederlandse systeem octrooihouders een duidelijke aanvulling op het Europese octrooi biedt door middel van een systeem met veel keuzevrijheid en een goede mix wat betreft snelheid, kosten en rechtszekerheid. Voor derden leidde het systeem daarentegen tot hogere rechtsonzekerheid en (potentieel) hogere kosten dan het Europese systeem. De knelpunten waar de in 2006 aangekondigde beleidswijzigingen een antwoord op waren, betreffen (1) teveel rechtsonzekerheid en te weinig transparantie, (2) de perceptie van veel gebruikers dat de (totale) kosten van een octrooi te hoog waren, en (3) onvoldoende octrooibewustzijn van het MKB. Hieronder gaan wij op de specifieke beleidsmaatregelen in. Kwaliteitsverbetering:
Met de wijziging van de ROW 1995 in juni 2008 is het zesjarig octrooi afgeschaft. Dit octrooi werd verleend zonder onderzoek naar de stand van de techniek. Het zesjarig octrooi bood te weinig rechtszekerheid voor zowel de aanvrager als voor derden.
Vanaf 1 juli 2006 is aan het onderzoek naar de stand van de techniek een written opinion (een schriftelijk oordeel over de nieuwheid en inventiviteit) toegevoegd bij een aanvraag voor een 20jarig octrooi. Een onderzoek naar de stand van de techniek was al onderdeel van de procedure voor een 20-jarig octrooi. Het onderzoek naar de stand van de techniek in combinatie met de written opinion biedt de aanvrager de mogelijkheid om de waarde van het aangevraagde octrooi beter te bepalen.
Versterken van de rol van NL Octrooicentrum bij het geven van advies: NL Octrooicentrum kon in zijn advies alleen ingaan op de nietigheidsbezwaren die de verzoeker zelf naar voren brengt. Het NL Octrooicentrum kan nu ook zelf nietigheidsgronden die ontleend kunnen worden aan het onderzoek naar de stand van de techniek als bezwaren toevoegen.
17
Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 635, nr. 1.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
35
Verbeteren van de kostenstructuur (kostenneutraal voor de overheid):
Aanpassing van de taksenstructuur (lagere drempelkosten voor het 20-jarig octrooi, eerder heffen van instandhoudingstaksen; de eerste drie punten hieronder betreffen de drempelkosten, de laatste twee de instandhoudingstaksen): -
geen extra taks voor de toevoeging van de written opinion;
-
verlagen van taks voor het onderzoek naar de stand van de techniek;
-
stimuleren van elektronisch indienen (middels een lager tarief);
-
de taksenvrije periode is verkort van vier tot drie jaar;
-
de instandhoudingstaksen zijn progressiever gemaakt na het tiende jaar.
-
Door deze aanpassing van de taksenstructuur zijn de kosten voor onderzoek door NL Octrooicentrum en de registratie en instandhouding van het 20-jarige octrooi tot het zesde jaar niet wezenlijk anders dan die van het oude zesjarige octrooi.
Invoering van de mogelijkheid een octrooiaanvraag Engelstalig in te dienen (met slechts een vertaling in het Nederlands van de conclusies). Dit heeft als belangrijk effect dat het de kosten verbonden aan vertaling bij het indienen van een vervolgaanvraag via EOB of PCT verlaagt.
Meer transparantie en marktwerking octrooigemachtigden:
Streven naar een transparantieconvenant tussen het ministerie van (toen nog) Economische Zaken en de Orde van Octrooigemachtigden over: -
betere voorlichting voor MKB en uitvinders;
-
heldere facturering;
-
voldoende stageplekken;
-
meer ruchtbaarheid aan klachtenprocedures;
-
mogelijkheden voor pro-bono werk. Op 10 november 2006 is tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de voorzitter van het bestuur van de Orde van Octrooigemachtigden (OvO) een transparantieconvenant afgesloten. De doelstelling van het convenant is (artikel 2): a. de bekendheid van het octrooisysteem door middel van voorlichting aan potentiële gebruikers te vergroten; b. te bevorderen dat de kosten van de diensten van octrooigemachtigden transparant zijn; c. de toegankelijkheid van het gebruik van de expertise van octrooigemachtigden, in het bijzonder vrije gemachtigden, waar nodig, te vergroten; d. de voorlichting inzake het beroep van octrooigemachtigde aan universiteiten te intensiveren; e. de bekendheid met het bestaan van het tuchtrechtsysteem van de Orde te bevorderen. Daarnaast worden octrooigemachtigden opgeroepen om kenbaar te maken of zij bereid zijn om stageplekken aan te bieden. Daarnaast wordt via de website van de Orde aangegeven welke octrooigemachtigden stageplekken of vacatures hebben.
Uitbreiden van de voorlichting Om het octrooibewustzijn onder het MKB te verhogen noemt de Beleidsvisie Octrooibeleid 2006 het voornemen tot:
meer onderzoeken naar de stand der techniek door NL Octrooicentrum;
meer gezamenlijke voorlichting over de voor- en nadelen van het octrooisysteem en over de informatie besloten in octrooien door NL Octrooicentrum, Syntens, SenterNovem en NOVU;
intensivering van voorlichtingsactiviteiten door OvO (zie ook onder vorig kopje) en NL Octrooicentrum aan universiteiten gericht op het versterken van kennis van studenten van het octrooisysteem en voldoende aanwas van octrooigemachtigden. Hiernaast inspannen dat IErecht een prominent vak wordt op (technische) universiteiten.
36
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
3.4
Nationale ontwikkelingen relevant voor het beleid
3.4.1 Ontwikkelingen in aanvragen en verleningen Onderstaande tabellen geven een overzicht van enige aantallen inzake octrooien, merken en modellen. Tabel 3.1 Octrooien: aantallen registraties en aanvragen bij NL Octrooicentrum (NL OC) Aantal van
Ingediende
Totaal
Octrooien
6-jarige
20-jarige
octrooien
octrooien
kracht zijnde
octrooi-
verleende
onder ROW
octrooien in
aanvragen onder
Nederlandse
1910
Nederland
ROW1995
octrooien
1995
Niet beschikbaar
2.674
673
554
66
53
1996
Niet beschikbaar
2.983
1.359
353
345
661
1997
Niet beschikbaar
3.029
2.847
697
589
1.561
1998
126.868
3.000
3.065
440
626
1.999
1999
126.920
3,051
2.965
355
574
2.036
2000
126.835
2.994
2.820
332
619
1.869
2001
129.337
2.654
2.513
578
1.935
2002
131.858
2,603
2.365
553
1.812
2003
135.655
2.860
2.171
562
1.609
2004
139.189
2.743
2.366
568
1.798
2005
139.026
2.850
2.366
602
1.771
2006
142.969
2.716
2.361
568
1.793
2007
141.906
2.446
2.319
621
1.698
2008
145.969
2.732
2.058
590
1.468
2009
140.899
2.854
1.948
302
1.646
2010
139.801
2.772
1.949
3
1.946
Bron: NL Octrooicentrum (website), KPMG (2006). Noot. Inclusief octrooien via de EOB route en de PCT route.
Het aantal geregistreerde octrooien is sinds het begin van de jaren negentig gestegen. Vanaf 1990 was er eerst sprake van een daling. Sinds 1995, toen het ongetoetste 6-jarige octrooi werd geïntroduceerd en voor het 20-jarige octrooi de conclusies uit het onderzoek naar de stand van de techniek octrooiverlening niet meer in de weg stonden, is het aantal aanvragen en verleende Nederlandse octrooien weer toegenomen. Het aantal verleende 6-jarige octrooien was gemiddeld rond een kwart van het totaal aantal verleende octrooien. Na de afschaffing van het 6-jarig octrooi is het aantal aanvragen en het aantal verleende octrooien tamelijk constant gebleven. Octrooien die voorheen een geldigheid van maximaal zes jaar hadden lijken door octrooiaanvragers te zijn vervangen door 20-jarige octrooien. Door aanpassing van de taksenstructuur zijn ze immers per saldo over een periode van zes jaar niet duurder uit. Sinds 2008 is het mogelijk een octrooiaanvraag in het Engels te doen. Van de 2.772 aanvragen in 2010 is 1.027 Engelstalig ingediend. Uit Tabel 3.2 blijkt dat het aantal internationale registraties met Nederlandse bron, hoger is dan het aantal registraties in Nederland. Niet alle registraties in Nederland hebben bovendien een Nederlandse bron. Het percentage octrooiaanvragen en octrooiregistraties uit Nederland van het totaal aantal aanvragen en registraties, zowel bij EOB als bij WIPO, is de afgelopen jaren tamelijk constant
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
37
gebleven (rond 3%). Tegelijkertijd is er internationaal sprake van een enorme toename van het aantal octrooiaanvragen. Het aantal aanvragen en registraties uit Nederland is dus in absolute zin toegenomen. Tabel 3.2
Octrooien: aanvragen en registraties internationaal met Nederlandse bron
Aanvragen via (WIPO)
Directe EOB aanvragen en PCT
EOB route – verleend van
met NL bron
aanvragen die EOB fase ingaan
Nederlandse origine
(Nederlandse aanvrager)* 1995
452
1.224
1996
500
1.111
1997
729
1.141
1998
746
1.103
1999
823
1.081
2000
966
2001
947
5.376
1.052
2002
876
5.212
1.402
2003
950
6.517
1.736
2004
930
7.012
1.696
2005
995
7.834
1.521
2006
1,006
7.424
1.923
2007
1.043
7.112
1.831
2008
1.143
7.326
1.941
2009
1.113
6.704
1.608
2010
1.086
5.957
1.725
938
Bron: WIPO en EOB. Noot: * “Direct European applications filed and international applications (PCT) entering the European phase per year”.
Tabel 3.3 geeft een overzicht van het aantal ingeschreven merken in Nederland18 (voor modellen betreft dit het totaal van de Benelux – er wordt geen opsplitsing gegeven in de drie lidstaten). Wat opvalt is dat voor merken het aantal registraties via BBIE (en ook WIPO) geleidelijk afneemt. Het aantal registraties via OHIM met Nederlandse bron, neemt daarentegen fors toe. Met uitzondering van 2010 geldt dit ook voor modellen. Het aantal registraties via OHIM ligt daarnaast hoger dan dat via BBIE.19 Tabel 3.3
Totaal aantal depots per jaar vanuit Nederland: merkrechten en modelrechten BBIE
OHIM*
WIPO**
BBIE***
Merken
WIPO*****
Modellen
1998
15.416
435
2.530
3.514
n.b.
1.574
1999
17.287
1.031
2.427
3.052
n.b.
1.869
2000
19.222
907
2.939
3.148
n.b.
1.977
2001
15.755
979
2.911
2.724
n.b.
1.932
2002
15.532
895
2.429
2.844
n.b.
1.010
2003
16.296
796
2.104
3.151
745
1.248
2004
15.588
859
2.041
1.955
2.243
1.290
2005
20.385
2.140
2.538
1.479
2.493
1.322
18 19
38
OHIM****
Voor BBIE geldt dat hier wordt bedoeld het aantal Beneluxdepots verricht door Nederlandse ondernemingen. Zie ook de studie van het Max Planck instituut, via http://ec.europa.eu/internal_market/indprop/docs/tm/20110308_allensbach-study_en.pdf.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
BBIE
OHIM*
WIPO**
BBIE***
OHIM****
WIPO*****
2006
18.259
2.123
2.741
1.105
2.253
1.163
2007
17.077
2.602
2.470
1.036
1.951
1.575
2008
15.777
2.987
2.582
844
2.540
1.604
2009
14.341
3.323
2.057
987
2.252
1.068
2010
14.546
4.379
1.915
1.178
2.347
1.640
Bron: BBIE, OHIM, WIPO. Noten. *: CTMs Registered by Year **: „International registrations by Office of origin” (Madrid) met Benelux als oorsprong. ***: totaal voor Benelux. ****: RCDs Published by Year. *****: Industrial Design Applications (Direct).
3.4.2 Relevante ontwikkelingen Deze paragraaf geeft een overzicht van relevante ontwikkelingen rondom octrooien, merken en modellen in de periode 2006-2010. Wij gaan achtereenvolgens in op het belang van diverse beschermingsvormen, observaties vanuit het veld rondom, onder andere, het gebruik van het octrooisysteem en vergelijkbare observaties rondom het gebruik van het merken- en modellensysteem. In de volgende paragraaf bespreken wij vervolgens het belang van het octrooi ten opzichte van het bedrijfsgeheim. Beschermingsvormen en IE-rechten Naast het octrooi, merkrecht en modelrecht bestaan er andere IE-rechten die als beschermingsvorm van belang kunnen zijn. De website van NL Octrooicentrum geeft het volgende overzicht van IE-rechten: Tabel 3.4
Overzicht intellectuele eigendomsrechten
Auteursrecht
Voor werken van letterkunde, kunst en wetenschap
Industriële eigendomsrechten
Octrooirecht
Voor nieuwe producten of
Merkenrecht
Voor woord- of beeldmerken
Tekeningen- of modellenrecht
Voor het uiterlijk van een
Kwekersrecht
Voor gewassen
Topografieën van
Voor ‘chips’
processen
gebruiksvoorwerp
halfgeleiderproducten Bron: website NL Octrooicentrum (http://www.agentschapnl.nl/divisie/octrooi-merk-model).
In de praktijk kunnen verschillende IE-rechten relevant zijn als beschermingsvorm. Zo valt te lezen op auteursrecht.nl dat: “Voorbeelden van werken van ontwerpers zijn: huisstijlen, lettertypen en lay-outs, maquettes en decors, product-, mode- en interieurontwerpen, stads- en straatmeubilair, grafische vormgeving voor print en (multi-)mediaproducties, etc. (…) Veel van dit soort ontwerpen kunnen overigens vaak ook nog door andere rechten van intellectuele eigendom worden beschermd, zoals het merkenrecht, het modellenrecht en octrooirecht. De ene beschermingsvorm sluit de andere niet uit.”
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
39
Uit bovenstaande quote blijkt ook dat het auteursrecht in de praktijk meer beschermt dan de 'werken van letterkunde, wetenschap of kunst' waarvoor de Auteurswet van 1912 oorspronkelijk voor bedoeld was.20 Uit de interviews die in het kader van deze evaluatie zijn gehouden komt naar voren dat er bij grote bedrijven en bij bedrijven met een sterk innoverend karakter meer en meer sprake is van een geïntegreerde benadering van intellectueel eigendom. Er is een trend naar IP-portfolio management waarbinnen onder meer van geval tot geval bepaald wordt welke (combinatie van) IErecht(en) het meest geschikt is, en waarin naast octrooien en merk- en modelrechten ook het auteursrecht een belangrijke rol speelt. Uit de interviews en de twee focusgroep besprekingen blijkt dat het MKB en particuliere uitvinders veelal weinig weten over IE-rechten en dat zij willen weten wat voor hun specifieke geval de beste strategie is. Het wat en hoe van een bepaalde vorm van bescherming is voor deze groep in eerste aanleg veelal van minder belang dan het antwoord op de vraag welke vormen van bescherming mogelijk en geschikt zijn. Observaties over ontwikkelingen rondom octrooien Onderstaand worden kort diverse observaties over trends en ontwikkelingen op het vlak van octrooien besproken die in een aantal gevallen aanleiding zouden kunnen geven tot een beleidsmatige reactie. Deze observaties zijn gebaseerd op gesprekken met diverse stakeholders, de resultaten van de enquête onder de doelgroepen en de twee focusgroep besprekingen. Vanuit verschillende zijden wordt aangegeven dat het octrooibewustzijn toegenomen lijkt te zijn. Dit is geen hard gegeven, maar wel een geluid dat door veel partijen en onafhankelijk van elkaar wordt gegeven; ook komt deze boodschap naar voren uit met name de open antwoorden in de gebruikersenquête. Octrooien worden steeds meer bewust wel, of bewust niet aangevraagd. Hierbij zijn verschillen tussen economische sectoren te zien: bewust geen octrooi aanvragen kan worden verklaard door, bijvoorbeeld, de toenemende omloopsnelheid van innovaties, met name in bepaalde sectoren als ICT en internet. Hierbij speelt echter ook mee dat software als zodanig niet geoctrooieerd kan worden, hoewel software gerelateerde uitvindingen wel geoctrooieerd kunnen worden. In de farmaceutische industrie zijn octrooien daarentegen van levensbelang. ‘Time to market’ lijkt daarnaast in het algemeen in belang toe te nemen. Een beleidsmatige reactie op het toenemende belang van ‘time to market’ ligt echter niet voor de hand. Procedures zijn al snel en kunnen, zowel bij NLOC als ook bij de EOB, sneller worden doorlopen. Beleidsmatig heeft de wereldwijde sterke stijging van het aantal octrooiaanvragen tot discussies geleid over eventuele bijstellingen van het internationale octrooibeleid. In de ogen van een groot aantal betrokkenen, waaronder Nederlandse beleidsmakers, kan de lat bij de beoordeling van inventiviteit hoger worden gelegd. Dit geldt met name bij de beoordeling door bureaus buiten Europa en in specifieke sectoren, zoals rondom software (in de VS is software octrooieerbaar). In het kader van de Rijksoctrooiwet is deze discussie, gegeven de keuze die is gemaakt voor een registratieoctrooi, niet direct opportuun. Op de internationale inzet van Nederland gaan we in hoofdstuk 5 in. Een sector die er internationaal uitspringt is de ICT sector. Enerzijds neemt rondom software en internet het belang van open source innovatie toe. Tegelijkertijd wordt er rondom hardware veelvuldig gebruik gemaakt van octrooien.
20
40
Zie ook http://www.agentschapnl.nl/onderwerp/auteursrecht.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Tenslotte is er is de laatste jaren een continu streven naar het verhogen van de efficiëntie van de verschillende octrooibureaus, waaronder ook NL Octrooicentrum. Onder andere door verdergaande automatisering is een extra doelmatigheidsslag gemaakt, zowel bij diverse nationale bureaus als bij het EOB. Observaties over ontwikkelingen rondom merken en modellen Rondom merken en modellen zijn er minder in het oog springende ontwikkelingen:
Opvallend aan het aantal merkregistraties is dat er een afname van het aantal registraties bij BBIE is en juist een toename van het aantal registraties bij OHIM.
Bij BBIE wordt meer en meer rechtstreeks gedeponeerd door gebruikers zonder tussenkomst van een gemachtigde. Het betreft hier met name depots voor merken.
3.4.3 Belang van het octrooi ten opzichte van het bedrijfsgeheim Een alternatief voor een octrooi of een modelrecht om een innovatie te beschermen is te vertrouwen op het geheim houden van de innovatie (bedrijfsgeheim).21 Een bekend voorbeeld is het procedé om Coca Cola te produceren, dat al jarenlang een van de best bewaarde geheimen in de consumentenindustrie is. Een ander bekend voorbeeld waarvan het recept juist algemeen bekend is (water, suiker, cafeïne en nog enige toevoegingen), is Red Bull. Dat er geld met de productie van Red Bull wordt verdiend is voor een belangrijk deel te verklaren door de bescherming die het merk- en modelrecht biedt aan het product, waardoor de investeringen via marketingactiviteiten in naamsbekendheid en reputatie kunnen worden terugverdiend en uitgebaat. Uit de gebruikersenquête blijkt dat 28% van de respondenten in de regel vertrouwt op bedrijfsgeheimen en niet op een octrooi om innovaties te beschermen.22 De grootste groep vertrouwt zowel op bedrijfsgeheimen als een octrooi (45%) en ook 27% vertrouwt in de regel op een octrooi en niet op bedrijfsgeheimen.23 Omdat er geen benchmark-informatie voorhanden is kunnen wij niet zeggen of het belang van bedrijfsgeheimen om innovaties te beschermen ten opzichte van octrooien is gestegen of niet. Aan degenen die vaak of regelmatig vertrouwen op bedrijfsgeheimen is gevraagd op welke overwegingen dit gebaseerd is. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 3.5. Respondenten geven het vaakst als reden om op bedrijfsgeheimen en niet op een octrooi te vertrouwen dat het onzeker is of een inbreuk op het octrooirecht effectief kan worden tegengegaan (50%). Ook wordt relatief vaak genoemd dat de kosten van een octrooi te hoog zijn (44%) en dat de juridische ondersteuning bij het aanvechten van een inbreuk op het octrooirecht teveel geld kost (40%). Deze redenen blijken belangrijker dan het probleem dat de respondenten ermee hebben dat door een octrooi hun vinding openbaar wordt of de korte tijd die er is voor het commercieel benutten van de betreffende
21
22
23
Merk op dat een bedrijfsgeheim soms ook complementair is aan een octrooi indien bijvoorbeeld het bedrijfsgeheim de optimale uitvoering van de (geoctrooieerde) uitvinding betreft. TRIPs (art. 19, lid 2) beschrijft het juridische kader. Een van de voorwaarden waaronder in rechte een beroep gedaan kan worden op het bedrijfsgeheim is dat het bedrijfsgeheim actief beschermd wordt in de dagelijkse (onderneming)praktijk. De gepresenteerde percentages zijn (tenzij anders genoemd) exclusief de respondenten die ‘weet niet/ geen antwoord’ hebben geantwoord. Bron: gebruikersenquête, vraag 23 (n=492). Het MKB blijkt meer dan gemiddeld op bedrijfsgeheimen te vertrouwen. 44% geeft aan op bedrijfsgeheimen en niet op een octrooi te vertrouwen om innovaties te beschermen; 39% vertrouwt op beide, en 17% in de regel op een octrooi (n=379). Particuliere uitvinders vertrouwen juist minder dan gemiddeld op bedrijfsgeheimen: de percentages zijn respectievelijk 18%, 47% en 35% (n=74).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
41
innovatie (respectievelijk 25% en 23%), waardoor in het laatste geval een octrooi aan relevantie verliest.24 Tabel 3.5
Waarom vertrouwt u in de regel of regelmatig op bescherming van bedrijfsgeheimen en niet op een octrooi? (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen)
Antwoord
Totaal
Het is onzeker of een inbreuk op het octrooirecht effectief kan worden tegengegaan
176
50%
De totale kosten van een octrooi zijn te hoog
157
44%
Juridische ondersteuning bij het aanvechten van een inbreuk op het octrooirecht kost teveel geld
140
40%
Een octrooi houdt in dat mijn vinding openbaar wordt, ik wil niet dat mijn vinding openbaar wordt
88
25%
Er is maar korte tijd om een innovatie commercieel te benutten
81
23%
De aanvraagprocedure van een octrooi is te lang
69
20%
Andere overwegingen, namelijk
57
16%
Totaal aantal respondenten: 353
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
Noot: deze tabel is een samenstelling van de antwoorden op vraag 24 (n=135) en vraag 26 (n=218) uit de gebruikersenquête.
Het bedrijfsgeheim komt dus vaak voor als beschermingsvorm en vormt in bepaalde gevallen een alternatief voor een octrooi.25 Er spelen echter een tweetal issues:
Wanneer er een vermoeden is dat een bedrijfsgeheim is gestolen en de innovatie door een ander wordt gebruikt, ontbreken de specifieke handhavingsmaatregelen die gelden voor IErechten, zoals bijvoorbeeld een bewijsbeslag, waardoor het effectief beschermen van bedrijfsgeheimen relatief moeilijk is.
De Europese Unie kent geen wet- of regelgeving voor de bescherming van bedrijfsgeheimen. Wet- en regelgeving is er wel op lidstaat-niveau, en is veelal gekoppeld aan het contractrecht, wetgeving om oneerlijke concurrentie tegen te gaan en/of het strafrecht. Er heeft echter geen harmonisatie van de nationale wet- en regelgeving plaatsgevonden waardoor een internationaal opererend bedrijf te maken krijgt met per land verschillende benaderingen bij de bescherming van bedrijfsgeheimen. Dit leidt tot onduidelijkheid en bemoeilijkt bedrijven om met de diverse aspecten rond de bescherming van bedrijfsgeheimen coherent om te gaan.
Met betrekking tot het eerste punt suggereren sommige geïnterviewde partijen dat specifieke wetgeving een stap vooruit zou zijn. Het is voor de onderzoekers echter onduidelijk hoe groot het probleem is dat daarmee wordt beoogd op te lossen. Wij zien daarom geen reden aan te bevelen om op dit punt specifiek voor Nederland nieuwe wetgeving te ontwikkelen, tenzij dit ten gevolge van een EU inspanning om tot harmonisatie van wet- en regelgeving en versterking van bescherming te komen in de toekomst wenselijk zou zijn (zie hieronder).
24
25
42
Bij ‘andere overwegingen’ worden met name twee overwegingen genoemd: (1) in de gevallen dat op een bedrijfsgeheim wordt vertrouwd is een octrooi niet relevant, en (2) de respondent geeft aan in algemene zin kritisch ten opzichte van de waarde van een octrooi te staan. Op enig moment kan het noodzakelijk zijn om aan te tonen wanneer een bepaalde innovatie, die verder geheim is gehouden, is gedaan. Dit kan door een beschrijving van de innovatie door een notaris van een dagtekening te laten voorzien, maar ook door gebruik te maken van de i-DEPOT service van het BBIE. Een beschrijving daarvan wordt in hoofdstuk 5 gegeven.
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
Het tweede punt vergt volgens de onderzoekers mogelijk wel een beleidsmatige reactie. De Europese Commissie (DG Markt) is recent een onderzoek gestart naar de rol van bedrijfsgeheimen als mogelijke aanjagers van innovatie, concurrentiekracht en economische groei in de EU. De studie beoogt bovendien de vraag te beantwoorden in hoeverre het bestaan van verschillende en niet-geharmoniseerde nationale wet- en regelgeving het functioneren van de interne markt negatief beïnvloedt.26 Aan de hand van de uitkomsten van deze studie bevelen wij aan een inbreng in de EU te leveren met het doel de geïdentificeerde knelpunten te verminderen of weg te nemen en hierdoor de bescherming van het bedrijfsgeheim te verbeteren, bij voorkeur via harmonisatie van de nationale wet- en regelgeving binnen de EU.27
26
27
“Study on trade secrets and confidential business information in the internal market,” contract notice in the Official Journal of the European Union 2011/S 166-273411. De studie is inmiddels afgerond. De belangrijkste bevindingen bevestigen het beeld dat de mogelijkheid om bedrijfsgeheimen te beschermen sterk verschilt per lidstaat en ook dat de feitelijke bescherming tegen diefstal van het bedrijfsgeheim tamelijk beperkt is (Study on Trade Secrets and Parasitic Copying (Look-alikes), Report on Trade Secrets for the European Commission, DG Internal Market and Services, Hogan Lovells International LLP, 13 January 2012).
Evaluatie van het Intellectueel Eigendom beleid
43
4
Doeltreffendheid van het Nederlandse IEbeleid
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan wij in op de vraag in welke mate het huidige systeem voor octrooien, merken en modellen in Nederland en de Benelux voldoet en of het IE-beleid heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelstelling – bijdragen aan innovatie door een toegankelijk en kwalitatief hoogwaardig systeem van bescherming. Allereerst gaan we in op het belang dat betrokkenen hechten aan IE-rechten. Aan de hand van de resultaten van de gebruikersenquête gaan wij in paragraaf 4.2 in op het bedrijfsgeheim als mogelijk alternatief voor een octrooi. Vervolgens bespreken wij de overwegingen waarom een octrooi wordt aangevraagd en de redenen om al dan niet voor de route via het NL Octrooicentrum te kiezen. Vervolgens bespreken wij de ervaringen met en ons oordeel over het Nederlandse octrooi (paragraaf 4.3) en het Benelux merken- en modellenrecht (paragraaf 4.4). Hierbij gaan we specifiek in op toegankelijkheid (waaronder betaalbaarheid en snelheid van registratie), de jure en de facto rechtszekerheid en de aansluiting bij internationale ontwikkelingen, waaronder ook de aansluiting van het Nederlandse octrooi bij de bestaande Europese en internationale systemen. Ook gaan wij in op de transparantie en marktwerking tussen octrooigemachtigden en bespreken wij welke informatiekanalen van belang zijn voor gebruikers in hun afwegingsproces al dan niet een octrooi, merkrecht of modelrecht aan te vragen. Vervolgens gaan we in op een aantal meer specieke ervaringen en feed-back vanuit het veld. In paragraaf 4.5 wordt het hoofdstuk afgesloten met conclusies en aanbevelingen.
4.2
Het belang van IE-rechten
4.2.1 Relevantie van octrooien en van de route via NL Octrooicentrum Uit de enquête blijkt dat octrooien door een grote groep van groot belang worden gevonden. 57% van de respondenten is het eens met de stelling dat het octrooi (ongeacht of het via de route via NL Octrooicentrum of de Europese of internationale route is verkregen) essentieel is voor het behoud van een concurrentievoorsprong.28 Nog eens 34% is het met deze stelling enigszins eens. Uit Tabel 4.1 blijkt dat er vooral directe bedrijfseconomische redenen zijn om een octrooi aan te vragen, namelijk het beschermen tegen het kopiëren van de vinding (68%), het afschermen van de markt dan wel te gelde maken van de vinding (59%), en het kunnen verlenen van licenties (43%). Andere redenen, zoals het versterken van het innovatieve imago van de onderneming, het kunnen aantrekken van risicokapitaal, het vereenvoudigen van technische samenwerking en de mogelijkheid kennis te delen rond de vinding worden ook, maar minder vaak genoemd.
28
Bron: gebruikersenquête, vraag 29 (n=286).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
45
Tabel 4.1 U heeft een octrooi aangevraagd, wat waren de belangrijkste redenen om een octrooi aan te vragen? (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen) Antwoord
Totaal
Bescherming tegen kopiëren van mijn vinding
201
68%
Afschermen van de markt voor concurrenten / te gelde maken van de vinding
172
59%
Het biedt mogelijkheden om licenties te verlenen
127
43%
Het versterkt het innovatieve imago van mijn onderneming
112
38%
Met een octrooi is het gemakkelijker om risicokapitaal aan te trekken
79
27%
Het vereenvoudigt technische samenwerking
68
23%
Het biedt de mogelijkheid om kennis te delen rondom mijn vinding
66
22%
Andere overwegingen, namelijk
25
9%
Totaal aantal respondenten: 294
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
Noot: gebruikersenquête, vraag 30.
Tabel 4.2 Waarom heeft u (toen) gekozen voor de NL route om een Nederlands octrooi aan te vragen? (t.o.v. de andere routes) (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen) Antwoord
Totaal
Eerste opstap naar bredere (internationale) dekking
116
52%
De hoogte van de kosten van het octrooi
116
52%
Om een prioriteitsdatum te verkrijgen (dat wil zeggen te laten zien dat ik de eerste ben die een octrooi heeft aangevraagd)
87
39%
Op advies van een externe partij (bijv. octrooigemachtigde)
59
27%
De lengte van de periode van aanvraag tot toekenning
35
16%
Bekendheid met het NL octrooi
30
14%
Vertrouwen in het NL octrooi, het biedt, als registratie-octrooi, voldoende bescherming
24
11%
Bewuste strategie (wenst geen internationale dekking)
12
5%
Anders, te weten
18
8%
Totaal aantal respondenten: 221
% van antwoorden
0%
20%
40%
%
60%
80%
Noot: deze tabel is een samenstelling van de antwoorden op vraag 33 (n=164) en vraag 39 (n=57) uit de gebruikersenquête.
46
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Van de respondenten die de afgelopen vijf jaar een octrooi hebben aangevraagd betrof de laatste octrooiaanvraag in 57% van de gevallen een Nederlands octrooi via de NL Octrooicentrum route.29 Aan deze groep is gevraagd waarom voor de route via het NL Octrooicentrum is gekozen. Ook is dit aan respondenten die eerder (maar niet de laatste keer) voor een Nederlands octrooi hebben gekozen gevraagd. In Tabel 4.2 is te zien dat ruim de helft van de respondenten aangeeft het octrooi via de NL Octrooicentrum route te zien als een eerste opstap naar internationale dekking en de ten opzichte van een Europees of internationaal octrooi relatief lage kosten. Verder worden het hierdoor verkrijgen van een prioriteitsdatum en, in mindere mate, op advies van een externe partij vaak genoemd. De snelheid van octrooiverlening blijkt van minder groot belang te zijn en wordt door (slechts) 16% van de respondenten genoemd als reden voor een octrooi via de NL Octrooicentrum-route te kiezen. Voor degenen die bij hun meest recente octrooi niet gekozen hebben voor de route van het Nederlandse octrooi via NL Octrooicentrum was het in overgrote meerderheid een bewuste keuze om voor de Europese of internationale route te kiezen (82%). Slechts 3% van de respondenten geeft aan dat deze keuze te maken heeft met de vormgeving of uitvoering van het Nederlandse octrooi.30 De reden om voor een Europees of internationaal octrooi te kiezen is vooral dat hiermee een bredere geografische dekking kan worden verkregen (84% van de respondenten geeft dit aan). 7% van de respondenten geeft aan dat een betere bescherming van het octrooi de reden is om voor een Europees of internationaal octrooi te kiezen.31 Uit de analyse van de antwoorden bij andere overwegingen komt geen patroon naar voren, er worden veel verschillende zaken een of twee keer genoemd. Aan de andere kant is er een groep respondenten die de afgelopen vijf jaar geen octrooi, merk- of modelrecht heeft aangevraagd, terwijl dit wel een reële optie was.32 Voor een meerderheid van degenen voor wie het laten registreren van een octrooi een reële optie was blijkt dat vooral de kosten (zowel de directe kosten van het octrooi als de kosten van advisering door externe partijen) en in mindere mate de (gepercipieerde) geringe mate van bescherming (zowel de jure als de facto) de reden te zijn om niet voor een octrooi via het NL Octrooicentrum te kiezen. Het functioneren van het NL Octrooicentrum wordt in slechts enkele van de gevallen als reden aangegeven om niet voor de route via NL Octrooicentrum te kiezen.33 Deze feedback sluit aan bij de observatie hierboven en ook later in dit hoofdstuk dat voor (potentiële) gebruikers van het Nederlandse octrooi de kosten en de mate van bescherming belangrijke aspecten zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de snelheid van octrooiverlening hetgeen duidelijk van minder belang wordt gevonden. Tevens sluit deze feedback aan bij het overwegend positieve beeld dat (potentiële) gebruikers hebben over de dienstverlening door NL Octrooicentrum (zie hoofdstuk 6).
29 30 31
32 33
Bron: gebruikersenquête, vraag 31 (n=291). Bron: gebruikersenquête, vraag 34 (n=124). Bron: gebruikersenquête, vraag 36 (n=101). Merk op dat op deze vraag meerdere antwoordmogelijkheden mogelijk waren, maar dat minstens 95% van de respondenten maar één antwoord heeft ingevuld. Deze groep is relatief klein en betreft ongeveer 10% van de respondenten op de gebruikersenquête. Bron: gebruikersenquête, vraag 75 (n=47).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
47
4.3
Oordeel over het Nederlandse octrooi (via NL Octrooicentrum) In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten toegankelijkheid, effectieve (rechts)bescherming en de inbedding in het internationale systeem van het Nederlandse octrooisysteem. Daarnaast wordt ingegaan op een aantal specifieke aspecten, te weten: transparantie en marktwerking van octrooigemachtigden, relevante informatiebronnen voor (potentiële) gebruikers, en een aantal andere specifieke aspecten zoals de rijksbrede werking van de octrooiwet.
4.3.1 Toegankelijkheid De toegankelijkheid van het octrooisysteem in Nederland is toegenomen door de diverse aanpassingen in de eerste helft van de onderzoeksperiode (2006-2010), in het bijzonder de invoering van de written opinion; de mogelijkheid om een octrooiaanvraag Engelstalig in te dienen; de formalisering van de mogelijkheden om door NL Octrooicentrum een oriënterend (literatuur) onderzoek te laten verrichten; en de mogelijkheid van online indienen (waar veel gebruik van wordt gemaakt). Onder meer hebben de written opinion en de mogelijkheid in het Engels in te dienen de opstap naar de EOB- of PCT-route vergemakkelijkt. Bovendien biedt de introductie van het digitaal register van NL Octrooicentrum mogelijke gebruikers de mogelijkheid om zelf een (betere) inschatting te maken van nieuwheid. De aanpassing van de taksenstructuur en de toevoeging van de written opinion heeft de betaalbaarheid niet beïnvloed. Voor gebruikers van het 20-jarig octrooi of voormalige gebruikers van het 6-jarig octrooi zijn de kosten niet toegenomen terwijl de kwaliteit van dienstverlening door NL Octrooicentrum door onder meer de written opinion is toegenomen. De ‘value for money’ is hierdoor verbeterd. De aanpassingen waren een bewuste keuze van de wetgever en hiermee heeft het beleid een positieve bijdrage geleverd aan het verbeteren van het Nederlandse systeem. Over het algemeen is er onder de doelgroep tevredenheid over de betaalbaarheid, snelheid van registratie en verdere toegankelijkheid van het Nederlandse octrooisysteem. Als we de weet niet / geen mening categorie buiten beschouwing laten vindt 50% dat de kosten in verhouding staat tot de baten, 37% dat de kosten te hoog zijn en 13% dat de kosten te laag zijn.34 Gegeven de natuurlijke bias om kosten “hoog” te vinden meent Ecorys dat dit een positief signaal over de gepercipieerde betaalbaarheid is. Ook uit de interviews blijkt niet dat de betaalbaarheid een issue is. Op de vraag naar de verhouding tussen de kosten van een octrooi (wederom exclusief extern advies) en de bescherming die het recht geeft neemt het aandeel respondenten die de kosten te hoog vinden toe van 37% naar 45%.35 Dit reflecteert volgens Ecorys het feit dat de gepercipieerde geringe mate van bescherming van het Nederlandse octrooi voor de doelgroep een relevant issue is (zie verder paragraaf 4.3.4). De doorgevoerde beleidswijzigingen hebben hieraan in belangrijke mate bijgedragen. Het aantal aanvragen voor Nederlandse octrooien is de laatste twee jaar licht gedaald (zie Tabel 3.1), maar dat is in lijn met het aantal Nederlandse aanvragen via de EOB- en PCT-routes (zie Tabel 3.2). Internationaal is er sprake van een stijging van het aantal octrooiaanvragen, maar in de meeste ontwikkelde landen is er ook een dalende trend te zien in de afgelopen twee jaar. Verder is het van belang op te merken dat schommelingen van jaar tot jaar sterk bepaald kunnen worden door het aantal octrooiaanvragen van een specifieke of een beperkt aantal partij(en). 34
35
48
Gebruikersenquête, vraag 88.1 (n=36); de kosten zijn de kosten af te dragen aan NL Octrooicentrum (en dus exclusief de kosten voor extern advies). Gebruikersenquête, vraag 88.4 (n=336).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
De betaalbaarheid is ten opzichte van de situatie vóór de beleidswijzigingen nauwelijks veranderd omdat de afschaffing van het, relatief goedkope, 6-jarig octrooi gepaard is gegaan met een herziening van de taksenstructuur (verlaging van de instapkosten, geen meerkosten voor de written opinion, eerdere heffing van instandhoudingtaksen). Het in 2008 herziene 20-jarig octrooi is daarmee, bij instandhouding over een periode van zes jaar, per saldo niet duurder dan het oude 6jarige octrooi. De instap voor gebruikers is relatief aantrekkelijk doordat de kosten van de proceduretaksen relatief laag zijn. Dit is een bewuste keuze van de beleidsmaker. Sinds de wetswijziging in 2008 bedragen de kosten voor het online indienen van een octrooi € 80, voor het op papier indienen € 120 en voor het (verplichte) onderzoek naar de stand van de techniek € 100. Ter vergelijking: een internationaal onderzoek naar de stand van de techniek bedraagt € 794. Vanaf jaar 4 moet de octrooihouder in Nederland instandhoudingstaksen betalen: € 40 in jaar 4, oplopend tot € 1.400 in jaar 20. Deze kosten zijn aanzienlijk hoger dan de indienings- en onderzoekstaken. Ook hier is bewust voor gekozen, omdat de octrooihouder na vier jaar moet beslissen of hij het octrooi in stand wil houden of niet. Door hier een fors bedrag aan te hangen, worden er minder octrooien verlengd die waarschijnlijk nergens toe leiden. Daarnaast wordt het vrij kunnen toepassen van kennis nadat een octrooi is komen te vervallen naar de mening van Ecorys terecht van algemeen belang geacht. Uit intern onderzoek van NL Octrooicentrum bleek wel dat de verschillende doelgroepen, en daarbinnen met name particuliere uitvinders, in 2009 niet erg positief oordeelden over deze wijzigingen. De mening van het MKB week niet substantieel af van die van de particuliere uitvinders. Met name werd gevreesd voor extra kosten. Uit onze gebruikersenquête blijken geen grote verschillen te zitten in de waardering van de taksenstructuur tussen het MKB en particuliere uitvinders. Verhoudingsgewijs vinden meer particuliere uitvinders de jaartaksen te hoog, maar de verschillen zijn beperkt (51% tegenover 46%).36 Per saldo zijn deze kosten echter niet of nauwelijks gestegen als gevolg van de doorgevoerde aanpassingen. Tabel 4.3 zet de kosten van het aanvragen van een Nederlands octrooi af tegen de kosten van een octrooiaanvraag in diverse andere landen en via de EOB- en PCT-route. Uit de tabel blijkt dat de kosten voor indiening en onderzoek in Nederland verhoudingsgewijs laag zijn. Alleen in het Verenigd Koninkrijk liggen deze kosten lager. De jaartaksen voor instandhouding van zes jaar zijn in Nederland hoger dan in veel andere landen. In totaliteit is over een periode van zes jaar alleen het Verenigd Koninkrijk goedkoper. De taksen in Nederland zijn progressiever dan in veel van de andere landen. Alleen in Duitsland liggen deze taksen hoger, in de andere landen liggen deze kosten ongeveer de helft lager. Aangezien de gemiddelde levensduur van een octrooi rond zeven jaar ligt, betaalt de overgrote meerderheid deze (hoge) taksen niet. Als een octrooi na 20 jaar nog economisch rendabel is, spelen de kosten overigens een ondergeschikte rol. Per saldo oordelen de onderzoekers dan ook positief over de taksenstructuur en de veranderingen daarin.
36
Vraag 88.3, “De jaarlijkse kosten voor vernieuwing (progressief tarief, betaling start in het vierde jaar na indiening) zijn:” te hoog (46%), staan in verhouding tot de opbrengsten (39%), geen mening (15%), n=336.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
49
Tabel 4.3
Kosten rond een octrooiaanvraag en registratie voor zes jaar na indieningsdatum (in euro)
Kostenpost
Nederland
België
Denemarken
Duitsland
Frankrijk
VK
EOB
PCT
Totaal
520
585
2.354
1.020
838
502
*
*
Indiening
120
50
402
60
36
34
180
848
Landenkeuze Onderzoek
525 100
300
865
250
500
171
1.105
1.700
114
1.480
1.675
900**
PM
SdT Toetsing
350
Verlening Jaartaksen
382
86
300
235
705
360 vanaf
216
183
vanaf jaar
vanaf
vanaf jaar 1
jaar 3
vanaf
vanaf
4
jaar 3
jaar 2
jaar 5
PM Jaartaks
900
330
483
1060
430
400
jaren 15 en
1400
545
684
1940
760
686
20 Noot: Nederland, België en Denemarken kennen een registratieoctrooi. De PCT route moet worden gevolgd door een nationale registratie (bijvoorbeeld via de EOB). * Kosten zijn afhankelijk van het aantal landen waar wordt geregistreerd, voor de PCTroute geldt dat er naast deze kosten ook kosten per land moeten worden gemaakt voor registratie; ** De kosten die bij de jaartaksen worden genoemd, zijn voor het in stand houden van een Europese aanvraag. De berekening van deze kosten is op basis van een gemiddelde verleningsprocedure van vier jaar, wat betekent dat er in het 3e en 4e jaar een taks moet worden betaald. Na de verlening van het Europees octrooi moeten de jaartaksen per land worden betaald om het octrooi in stand te houden. Bron: octrooikostencalculator NL Octrooicentrum (http://www.octrooicentrum.nl/index.php/wrapper.html).
In de praktijk, zie paragraaf 4.2.1, is voor iets meer dan de helft van de gebruikers een Nederlands octrooi een opstap naar de EOB- of PCT-route. De written opinion biedt goede aanknopingspunten of een aanvraag daar kansrijk is. Slechts incidenteel blijkt er sprake te zijn van een verschil tussen de conclusies die uit een written opinion kunnen worden getrokken en een (later) oordeel van de EOB. In welke mate er door aanvragers bij de afweging al dan niet de Nederlandse octrooiaanvraag door te zetten rekening wordt gehouden met de conclusies die uit de written opinion kunnen worden getrokken is niet bekend. Door ons is in het kader van deze evaluatie geen primair onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin de written opinion tot veranderingen in aanvragen leidt. In de ogen van de doelgroepen heeft de written opinion de kwaliteit van Nederlandse octrooi duidelijk versterkt en wordt door sommigen aangegeven dat er wel degelijk rekening wordt gehouden met de written opinion bij het al dan niet doorzetten van de octrooiaanvraag. Desondanks wordt er ook octrooi op aanvragen verleend ondanks dat de written opinion aangeeft dat het octrooi waarschijnlijk niet een onafhankelijke toetsing door de rechter (in het geval van een geschil) zou kunnen doorstaan. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. De toegankelijkheid van het octrooisysteem is ook verbeterd door de mogelijkheid om de aanvraag in de Engelse taal te doen. Dit verlaagt de kosten bij een eventuele vervolgaanvraag via de EOB- of PCT-route. Over de mogelijkheid om Engelstalig in te dienen bestaat grote tevredenheid en een grote groep maakt dan ook gebruik van deze mogelijkheid. Met name voor universiteiten, maar ook voor andere groepen van onderzoekers, geldt dat er vaak in multinationale teams wordt gewerkt. Een octrooiaanvraag in het Nederlands zorgt dan voor extra kosten. Mede omdat de conclusies hoe dan ook Nederlandstalig moeten zijn, heeft de optie om Engelstalig in te dienen geen directe gevolgen voor indieners in de Nederlandse taal. Het register, voor zover een aanvrager daar zelf gebruik van maakt, blijft even toegankelijk.
50
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Snelheid van registratie blijkt geen belangrijk issue voor gebruikers. Weliswaar geeft een grote minderheid van de respondenten op de gebruikersenquête aan dat meer snelheid zou worden geapprecieerd, maar de procedure ligt vast in wettelijke termijnen en is bovendien substantieel korter dan de procedure om via de EOB- of PCT-route een octrooi te verkrijgen.37 Een octrooi aangevraagd via de NL Octrooicentrum route moet 18 maanden na het indienen van de aanvraag worden ingeschreven in het register; door NL Octrooicentrum wordt deze termijn altijd gehaald. Veel van deze termijnen dienen uiteindelijk de gebruiker. De datum van indiening van een aanvraag (of de prioriteitsdatum) is maatgevend, ook voor eventuele internationale vervolgaanvragen. Na indiening kan de aanvraag eventueel nog verder worden uitgewerkt. Versnelde inschrijving is mogelijk, als de aanvrager daar expliciet om verzoekt zodra het rapport over de stand van de techniek is verzonden. Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen wordt daar gebruik van gemaakt.
4.3.2 Transparantie en marktwerking octrooigemachtigden Per saldo is er in de prijs en kwaliteit van de dienstverlening van octrooigemachtigden geen wezenlijke verandering opgetreden in de periode van de evaluatie. Gebruikers zijn over het algemeen tevreden over de dienstverlening. Versterking van de vraagzijde van de markt kan bijdragen aan het verlagen van de kosten verbonden aan het inschakelen van octrooigemachtigden. Octrooigemachtigden zijn wettelijk bevoegde specialisten op het terrein van octrooien (en merken en modellen). Ze hebben een technische en juridische achtergrond. Octrooigemachtigden kunnen werkzaam zijn in de industrie, of als vrije octrooigemachtigde hun diensten aanbieden. Octrooigemachtigden zijn verplicht lid van de beroepsvereniging, de Orde van Octrooigemachtigden. De Orde kent onder andere een tuchtrecht. Octrooigemachtigden geven zelf aan goed uit de voeten te kunnen met de bestaande wetgeving en, vooral internationaal, ook invloed uit te kunnen oefenen op de wetgeving. Een punt van aandacht in de Nederlandse wetgeving betreft het ontbreken van een verschoningsrecht voor octrooigemachtigden. Zie de tekstbox hieronder. Een privilege voor octrooigemachtigden? Diverse respondenten geven aan graag in Nederland invoering te zien van een verschoningsrecht voor octrooigemachtigden. Het ontbreken van het recht op geheimhouding tijdens processen kan de belangen van octrooihouders flink schaden tijdens buitenlandse (zoals Amerikaanse) processen. Hierdoor kan de rechter informatie afdwingen over het aanvraagtraject in het bijzijn van de tegenpartij. In vele andere landen (ook in Europa) is het verschoningsrecht van octrooigemachtigden wel expliciet geregeld.
De evaluatie van de ROW1995 in 2005 en een nader onderzoek naar de kosten van octrooigemachtigden gaven aan dat de kosten voor octrooigemachtigden aan de hoge kant zijn ten opzichte van een aantal andere onderzochte landen.38 Dit staaft voor een deel de perceptie van gebruikers van hun diensten dat de kosten (te) hoog zijn. Als mogelijke oorzaken van de hoge kosten wordt gewezen op de mogelijke effecten van verschillen in beroepsregulering en toelatingseisen, de omvang van de markt en de mogelijkheid dat kwaliteitsintransparantie prijs geen belangrijke keuzefactor maakt.
37
38
Volgens 52% van de respondenten van de gebruikersenquête is de lengte van de aanvraagprocedure ‘niet te lang / te kort,’ 44% geeft aan de aanvraagprocedure te lang te vinden (vraag 89, n=291). Gegeven de natuurlijke bias om op deze vraag ‘te lang’ te antwoorden (sneller is in beginsel altijd beter) en de andere argumenten menen de onderzoekers dat de lengte van de procedure niet een belangrijke issue is voor gebruikers. Zie ook hoofdstuk 2.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
51
Naar aanleiding van de evaluatie van de ROW1995 in 2005 is in de Beleidsnotitie 2006 een convenant aangekondigd tussen het ministerie en de Orde van Octrooigemachtigden (zie kader in paragraaf 3.3.5). In 2011 is het convenant door het ministerie van EL&I en de Orde geëvalueerd. De bevindingen zijn volgens betrokkenen positief en er werd vanuit de betrokken partijen geen noodzaak gezien het convenant voort te zetten. Opvallend is dat in de evaluatie van het convenant met name wordt ingegaan op de rol van NL Octrooicentrum in de voorlichting.39 Octrooigemachtigden zijn met name aangesproken op het belang van transparantie (bijvoorbeeld om heldere facturen op te stellen) zonder hier direct of indirect consequenties aan te verbinden. In de laatste jaren is er enige concurrentie tussen octrooigemachtigden ontstaan. Er is wat meer dynamiek in de dienstverlening ontstaan en de productdifferentiatie is toegenomen. Nog steeds zijn de diensten van octrooigemachtigden echter vrij duur en is er geen sterke concurrentie. 65% van de respondenten van de gebruikersenquête geeft aan de kosten van extern advies te hoog te vinden ten opzichte van 35% die vindt dat de kosten in verhouding staan tot de ‘baten’ (de verleende diensten).40 De nog steeds tamelijk hoge kosten lijken voor een deel te kunnen worden verklaard door het relatief beperkte aantal octrooigemachtigden. Het aantal octrooigemachtigden is weliswaar de laatste jaren toegenomen, maar het werkvolume is ook opgelopen. Per saldo heeft dit elkaar geneutraliseerd. De prijstransparantie is als gevolg van de afspraken in het convenant in beperkte mate toegenomen. Een deel van de markt maakte al gebruik van transparante facturen en ramingen vooraf van de te verwachten kosten. Ten aanzien van kwaliteit wordt er regelmatig – vanuit de beroepsgroep zelf – op gewezen dat de kwaliteitsperceptie van de beroepsgroep beter kan. Voorbeelden van mogelijkheden om de perceptie van het leveren van kwaliteit te verbeteren zijn het benadrukken van permanente educatie en (interne) kwaliteitsbewaking. Aan de andere kant blijken de gebruikers van de diensten van octrooigemachtigden over het algemeen wel tevreden te zijn met de dienstverlening (“het is wel duur, maar je hebt er ook wat aan”). Daarnaast wordt weinig gebruik gemaakt van de diverse mogelijkheden die er zijn om kosten te besparen. Besparing is onder andere mogelijk door gebruik te maken van buitenlandse octrooigemachtigden – een groot deel van de octrooiaanvragen wordt toch in het Engels ingediend – door zelf delen van het aanvraagproces te verzorgen en/of door goed voorbereid naar een octrooigemachtigde te stappen waardoor tijd bespaard kan worden. Een andere optie die de kosten kan verlagen is om een collectieve afspraak voor korting te maken, bijvoorbeeld speciaal voor leden van NOVU of een andere organisatie. Concluderend kan worden opgemerkt dat er weliswaar, middels het convenant, enige inspanning is geweest om de positie en rol van octrooigemachtigden onder de aandacht van de doelgroep te brengen en er inspanningen zijn geweest om de instroom in het beroep te vergroten, maar dat de opbrengsten daarvan beperkt zijn geweest. Per saldo is er geen sprake van een ruimer aanbod op de markt en de informatie-asymmetrie tussen vragers en aanbieders van diensten is niet substantieel veranderd. Opties die in het verleden zijn aangedragen om de werking van de markt in potentie te verbeteren (met name in het kader van het eerder genoemde onderzoek van
39
40
52
Een ander aspect betreft bijvoorbeeld de meer geformaliseerde onderzoeken in de literatuur door NL Octrooicentrum. Over de status hiervan bestond verwarring. Kernvraag was of er sprake was van een markttaak die ten onrechte door de overheid werd verricht, of dat de markt hier tekort schoot. De oplossing bestond eruit om helder te omschrijven wat NL Octrooicentrum doet (en niet doet). Bron: gebruikersenquête, vraag 88.2 (n=281 exclusief weet niet / geen mening).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
SEO/Berenschot zijn diverse opties gepresenteerd) zijn niet nader onderzocht of doorgevoerd. Een van de opties was het versterken van de vraagzijde. Hierbij valt te denken aan bundeling van de vraag (hierboven al aangestipt), en aan het uitwisselen van ervaringen over de kwaliteit van de dienstverlening via een gefaciliteerd platform. Een hogere mate van transparantie over prijzen en kwaliteit van octrooigemachtigden zal in het voordeel van gebruikers zijn omdat gebruikers daardoor meer weloverwogen keuzes kunnen maken. De markt zelf, en dan met name vertegenwoordigers van de vraagzijde, kan hierbij een grote rol spelen. Een ander voorstel was om nader onderzoek naar de rol van toelatingseisen en verschillen in beroepsregulering met het buitenland te doen omdat verschillen in eisen en regulering aanleiding kunnen geven tot een dynamiek in de sector die niet in het voordeel van gebruikers hoeft te zijn (bijvoorbeeld als dit zou leiden tot beperkte innovatie, te hoge prijzen en/of te weinig aanbod). Op basis van ervaringen in andere sectoren waarin diensten worden verleend door vrije beroepsuitoefenaars, zoals het notariaat, moet echter ook worden opgemerkt dat deregulering ook kan leiden tot kwaliteitsverlies en het voor deze sector maar zeer de vraag is of uitgebreid onderzoek naar sectorspecifieke regulering per saldo veel oplevert. Er is een zeer reële kans dat ingrijpen (na nader onderzoek) niet proportioneel is. Per saldo concluderen wij dat met name de vraagzijde zelf een rol kan spelen bij het bereiken van een scherpere prijs-kwaliteitsverhouding.
4.3.3 Relevante informatiebronnen voor de doelgroep in hun keuzeproces In Tabel 4.4 is te lezen welke bronnen van informatie de respondenten belangrijk vinden in hun keuzeproces rond het aanvragen van een octrooi (meerdere antwoorden waren mogelijk op deze vraag). Een nadere analyse laat zien dat er een verschil is tussen de respondenten van de enquête op basis van de uitnodiging deze in te vullen door NL Octrooicentrum en BBIE. Aangezien de klantenbestanden van beide organisaties de basis voor deze uitnodiging vormden, is het logisch dat de eigen organisatie relatief vaak wordt genoemd. Uit een nadere analyse blijkt dat vooral de groep respondenten die via NL Octrooicentrum de enquête heeft ingevuld daadwerkelijk een octrooi heeft aangevraagd. Als we kijken naar de antwoorden van de groep respondenten via NL Octrooicentrum, dan blijkt dat zowel NL Octrooicentrum als de octrooigemachtigden vaak worden genoemd. Wat betreft NL Octrooicentrum blijkt dat vooral een persoonlijk gesprek en de website worden genoemd (25% en 16% ten opzichte van 5% en 4% voor respectievelijk publicaties en informatiedagen/ seminars). Verder blijken aan de overheid gelieerde organisaties (Syntens, Agentschap NL) vaker te worden genoemd dan internationale organisaties (EOB, OHIM, WIPO) en brancheverenigingen en de Kamer van Koophandel (hier scharen wij ook het NOVU onder die binnen deze categorie relatief vaak wordt genoemd).41 De beroepsgroep zelf speelt op dit moment dus een minder belangrijke rol bij de informatievoorziening aan ondernemingen en individuele uitvinders dan aan de overheid gelieerde organisaties.
41
De NOVU geeft in het kader van de zogenaamde Technostartersspreekuren (gefinancierd door het ministerie van EL&I) op 13 KvK locaties informatie over intellectueel eigendom. NOVU en de Kamer van Koophandel kunnen daarom in de praktijk als een antwoordcategorie worden beschouwd.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
53
Tabel 4.4
Kunt u aangeven hoe belangrijk de volgende bronnen van informatie waren in uw keuzeproces rond octrooien? (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen)
Antwoord
Alle
Via NLOC
Via BBIE
Advisering octrooi-/merk-/modelgemachtigde
23%
42%
12%
Persoonlijk gesprek met NL Octrooicentrum
12%
25%
5%
Website van het NL Octrooicentrum
13%
16%
11%
Informatie van / via Syntens
9%
17%
5%
7%
13%
4%
Agentschap NL (voorheen SenterNovem, niet NL Octrooicentrum dat nu onderdeel is van Agentschap NL) NOVU
3%
8%
1%
EOB
4%
5%
3%
Website van het BBIE
23%
6%
31%
Publicaties van het NL Octrooicentrum
4%
5%
3%
WIPO
3%
3%
3%
Persoonlijk gesprek met BBIE
8%
4%
11%
Informatiedagen / seminars
4%
4%
3%
Kamer van Koophandel
9%
4%
11%
Publicaties van het BBIE
6%
1%
9%
Informatie via brancheverenigingen
2%
1%
3%
OHIM
2%
1%
2%
Anders, te weten
9%
11%
8%
Geen van bovenstaande
33%
11%
44%
Noot. Gebruikersenquête, vraag 44, geordend naar de respons vanuit de NLOC mailing. N=794 (alle respondenten), n=276 (respondenten via NLOC mailing), n=518 (respondenten via BBIE mailing).
Hiernaast blijkt dat ook de website van BBIE en een persoonlijk gesprek met BBIE een relevante bron van informatie te zijn, zij het dat de groep die dit aangeeft zoals boven besproken relatief minder vaak tot een octrooiaanvraag overgaat. Bovenstaande informatie geeft een indicatie dat het aan het eind van paragraaf 3.3 genoemde beleidsvoornemen de gezamenlijke voorlichting door NL Octrooicentrum, Syntens, SenterNovem en NOVU te versterken resultaat heeft gehad, ook al is geen benchmarkinformatie op dit punt uit 2006 voorhanden. Ook suggereert bovenstaande het belang van de website en een persoonlijk gesprek ten opzichte van publicaties en informatiedagen/seminars. Op het punt van voorlichting gaan we verder in hoofdstuk 5 (BBIE) en hoofdstuk 6 (NL Octrooicentrum).
4.3.4 Rechtszekerheid: de jure en de facto bescherming van octrooirechten De de jure rechtszekerheid is iets toegenomen, zowel voor octrooihouders als voor derden door de ingezette kwaliteitsverbetering (met name afschaffing 6-jarig octrooi en toevoeging written opinion). De de facto rechtsbescherming wordt echter door veel particuliere uitvinders en MKB’ers laag bevonden. Voor minder vermogende octrooihouders (of partijen die mogelijk inbreuk maken op de rechten van anderen) draagt de combinatie van voor hen hoge juridische kosten en risico bij aan minder rechtszekerheid dan in de ogen van die partijen wenselijk is. Het is een bewuste keuze geweest van de wetgever om het ongetoetste 6-jarig octrooi af te schaffen en de written opinion in te voeren. Hierdoor is volgens de onderzoekers de (jure) rechtszekerheid iets toegenomen. De door grote delen van de doelgroep als laag
54
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
gepercipieerde de facto bescherming is door de beleidswijzigingen echter niet wezenlijk veranderd. De jure bescherming De de jure bescherming van het Nederlandse octrooi is iets toegenomen door de wetswijziging in 2008, voornamelijk omdat het 6-jarig octrooi toen is afgeschaft. Het bood in de ogen van velen te weinig rechtszekerheid voor zowel de aanvrager als voor derden. De tegelijkertijd aan het 20-jarig octrooi toegevoegde written opinion biedt daarnaast meer duidelijkheid aan zowel de octrooihouder als aan derden. Voor de aanvrager geldt dat de written opinion inzicht geeft, zonder een directe conclusie, in de houdbaarheid van een octrooi en dus kan bij dragen aan een weloverwogen beslissing om de aanvraag al dan niet voort te zetten, en om eventueel een internationale opstap te maken. Voor derden is de written opinion in te zien, alhoewel niet duidelijk is of en in hoeverre de inhoud van de written opinion een rol heeft gespeeld bij een eventuele herziening van de aanvraag. Paragraaf 4.3.5 gaat in op eventuele zwaardere toetsing van het Nederlandse octrooi als alternatief voor het huidige registratieoctrooi. Op basis van de voor de rechtbank gevoerde procedures is geen conclusie te trekken over de bescherming die octrooien na de wetswijziging van 2008 bieden. Hierbij speelt een rol dat veel zaken voor de daadwerkelijke procedure geschikt worden, al dan niet door afspraken te maken over licenties. De facto bescherming Ten aanzien van handhaving valt op dat stakeholders waardering hebben voor de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland op het gebied van IE-rechten. Nederlandse rechters staan hoog in aanzien, zowel in Nederland als in het buitenland. De concentratie van octrooizaken bij de rechtbank van Den Haag komt de kwaliteit van de rechtspraak ten goede. Dit blijkt ook uit het grote aantal internationale zaken dat door de rechtbank wordt afgehandeld. Jaarlijks worden ongeveer 40 tot 50 octrooizaken inhoudelijk behandeld met ongeveer 150 zaken die worden afgedaan via de rol of via verstekveroordeling. Octrooizaken betreffen in verreweg de meeste gevallen zaken in een versneld regime. De overige zaken betreffen reguliere kortgedingen en reguliere bodemprocedures. Verder zijn de (griffie) kosten van de procedures, in vergelijking met het buitenland, niet hoog. De doorlooptijd van de inhoudelijke behandeling van de procedures is over het algemeen kort. Met de invoering van de handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) zijn diverse nieuwe aspecten toegevoegd aan het juridisch instrumentarium in Nederland. De belangrijkste onderdelen daarvan betreffen het ex parte verbod (een procedure waarbij de andere partij niet wordt gehoord), de proceskostenveroordeling, en het bewijsbeslag. Over de kosten van de inzet van advocaten wordt verschillend gedacht. In vergelijking tot landen als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn de kosten van de inzet van advocaten niet hoog. De kosten daarvan in verschillende andere landen zoals Duitsland en België zijn lager. Uit de enquête blijkt dat de meerderheid het oneens is met de stelling dat de kosten die het MKB moet dragen rondom de inzet van rechtsmiddelen ter handhaving van rechten verbonden een octrooi niet onredelijk hoog zijn.42 De kosten worden voor een groot deel gedreven door de kosten van de advocatuur. Van het ex parte verbod wordt in octrooizaken niet heel frequent gebruik gemaakt. Het verbod wordt enkel toegekend indien de zaak min of meer evident is. Als de rechtbank een zekere mate van twijfel heeft over het verzoek, wordt het verzoek veelal ingetrokken om een afwijzing te voorkomen. Als blijkt dat het verbod ten onrechte is opgelegd, kan het via een opheffings-
42
71% is het oneens of geheel oneens met de stelling (n=330, 43% heeft geen mening).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
55
kortgeding weer ongedaan worden gemaakt. Reguliere beslaglegging vormt een goed alternatief voor een ex parte procedure. In de praktijk is er dus tevredenheid over de kwaliteit van de rechtspraak rondom octrooien in Nederland. Een punt van aandacht is dat er met enige regelmaat sprake is van een lange tijdspanne tussen de inhoudelijke behandeling van een zaak en de uitspraak. De feitelijke toetsing van de kwaliteit (in de zin van juridische houdbaarheid) van een octrooi wordt eerst door partijen gedaan. Een octrooihouder zal bij inbreuk in de regel eerst uitzoeken hoe sterk het octrooi is alvorens aan te kondigen een rechtszaak te willen starten. Ook een derde die een product van een concurrent wil kopiëren zal zich doorgaans laten adviseren of daar een octrooi over is en zo ja of dat problemen gaat geven. Het octrooi biedt hiermee, los van de rechtshandhaving, een bepaalde mate van bescherming aan de octrooihouder. Met name het MKB en particuliere uitvinders zijn echter niet tevreden met de de facto bescherming die het Nederlandse octrooi biedt. Gelet op bovenstaande alinea heeft dit niet zozeer te maken met de keuze die gemaakt is in Nederland voor een registratieoctrooi, ook al bestaat de indruk dat sneller inbreuk op een Nederlands octrooi dan op een octrooi verkregen via de internationale route wordt gepleegd.43 De uiteindelijke toetsing vindt pas plaats door de rechtbank. Overigens is dit niet anders bij octrooien waarbij een toetsing voorafgaand aan de verlening plaatsvindt. Op basis van een analyse van uitspraken van de rechtbank en het hof in Den Haag kan niet eenduidig worden geconcludeerd of Nederlandse (niet getoetste) octrooien vaker of minder vaak ‘onderuit gaan’ tijdens de procedures dan het geval is bij (getoetste) Europese octrooien. De rechtbank geeft zelf aan dat getoetste octrooien gemiddeld vaker overeind blijven. Dit spreekt eerder onderzoek tegen, waarin werd geconcludeerd dat in Nederland ongetoetste octrooien niet vaker onderuit gaan dan getoetste octrooien.44 Aangezien er vaak vooraf wordt geschikt – dat wordt niet geregistreerd – kunnen uit beide observaties geen conclusies worden verbonden. De totale kosten van procedures in absolute zin dragen er echter toe bij dat kleine spelers snel geneigd zijn om het bijltje erbij neer te gooien als ze in een zaak met een grote partij betrokken raken. De totale kosten van een procedure rondom een octrooi komen al snel boven €100.000 uit. Hierbij speelt het kostenaspect in combinatie met het risico op veroordeling (en daarmee ook de veroordeling in de proceskosten) een rol. Deze afweging speelt ook een rol bij getoetste octrooien (zoals verkregen via bijvoorbeeld de EOB-route). Ook daar geldt dat de uiteindelijke afweging door de rechter wordt gemaakt en deze een zelfstandige afweging maakt. De inschatting van het financiële risico maakt met name minder vermogende partijen terughoudend bij het doorzetten van procedures.45 In de praktijk moet er bij elke procedure rondom octrooien in Nederland rekening worden gehouden met een risico van rond €100.000 (als de rechtszaak verloren wordt). De conclusie dat de ervaren problemen met de de facto bescherming vooral samenhangen met de hoogte van de proceskosten en slechts in geringe mate met het registratieoctrooi (waardoor er meer onzekerheid is over de rechtsgeldigheid van het octrooi dan bij een getoetst octrooi) wordt ook ondersteund door het eerder genoemde feit dat slechts 7% van de respondenten van de
43
44 45
56
Merk ook op dat het onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion een positief effect heeft op zowel de kwaliteit van de verleende octrooien als op het inzicht (van zowel octrooihouders als derden) in de kwaliteit van het octrooi. Zie, bijvoorbeeld, Dick van Engelen (2004): ‘Het Nederlandse registratieoctrooi: een wolf in schaapskleren!’ IER, p. 12-17. De exacte vormgeving van de veroordeling in de proceskosten is een zaak voor de rechter. Deze houdt in het algemeen rekening met een zekere mate van proportionaliteit in het vaststellen van de hoogte van de kosten.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
gebruikersenquête dat voor een Europees octrooi in plaats van een Nederlands octrooi kiest dit doet omdat het octrooi via de EOB-route een betere bescherming biedt. Onze conclusie is dan ook dat ondanks de goede toegankelijkheid van het systeem voor het MKB en particuliere uitvinders (lage kosten, snelle procedures, aandacht voor voorlichting) met name de kosten bij inbreuk een drempel opwerpen voor een goed gebruik van het systeem door die groepen. Deze drempel is reëel en zou aanleiding moeten zijn voor een beleidsmatige reactie indien dit probleem op een effectieve manier verkleind zou kunnen worden. Zoals uit de volgende paragraaf blijkt is dit echter niet eenvoudig. Mogelijke verbeteringen van de de facto rechtsbescherming Verschillende opties zijn denkbaar om de handhavingskosten te verlagen voor met name kleinere partijen. Een tweetal opties die door belanghebbenden vaak als mogelijkheid worden genoemd zijn hieronder kort uitgewerkt. Deze opties blijken echter geen echt antwoord op de geconstateerde problemen en kunnen niet op veel steun rekenen onder Nederlandse stakeholders. De geschetste problemen zijn niet uniek voor procedures rondom intellectueel eigendom. Ook effectieve rechtsbescherming op andere terreinen is voor het MKB relatief duur zonder uitzicht op goedkopere oplossingen. Een optie is om een verzekering voor rechtshandhaving te introduceren. In het verleden is, ook in Nederland, onderzoek uitgevoerd naar de optie om een verzekering aan te bieden voor bepaalde doelgroepen. In 2003 en 2006 is er voor de Europese Commissie onderzoek verricht naar een dergelijk systeem.46 De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn dat de markt dit soort verzekeringen niet snel zal aanbieden. Ten eerste is er het risico dat omdat de verzekering er is, er ook meer (dan wenselijk) geprocedeerd zal worden (in economisch jargon “moreel gevaar”) en ten tweede is er het risico dat vooral partijen die geneigd zijn snel te procederen zo’n verzekering aangaan en andere partijen niet (“averechtse selectie”). Hierdoor lopen de kosten en de verzekeringspremies dusdanig op dat er geen aantrekkelijk product kan worden aangeboden. De internationale praktijk laat dan ook zien dat dit type verzekeringen nauwelijks wordt aangeboden. Het onderzoek voor de EC geeft aan dat een verzekeringssysteem haalbaar is tegen beperkte premies, mits deelname verplicht is – hiermee is het probleem van averechtse selectie opgelost. Of deze kosten (een eerste inschatting op basis van het onderzoek47 is dat de jaarlijkse kosten tussen € 230-700 bedragen voor een Nederlands octrooi; voor een gemeenschapsoctrooi zou dit een factor drie hoger zijn) door partijen gedragen kunnen worden en of ze zo’n verzekering ook daadwerkelijk zouden willen afsluiten, blijft de vraag. Verder is het een suggestie om aan zo’n verzekering een poortwachtersfunctie toe te voegen. Partijen komen dan alleen in aanmerking voor een uitkering uit de verzekering indien een gekwalificeerde derde partij aangeeft dat de partij in kwestie waarschijnlijk in zijn recht staat. Een andere optie is om het gebruik van mediation en arbitrage te stimuleren of te faciliteren. De dienstverlening van het Mediation and Arbitration Center (AMC) van WIPO kan hierbij als voorbeeld dienen. Ook bij deze optie is een aantal kanttekeningen te plaatsen. Zo is gebruik van alternatieve geschilbeslechting vooraf in te bouwen als er sprake is van een overeenkomst tussen twee partijen, bijvoorbeeld een licentieafspraak, maar is het bij conflicten zonder voorafgaande afspraken geen direct voor de hand liggende optie. Binnen de bestaande rechtspraktijk in Nederland heeft het ook geen logische plek. Verder is het de vraag of de kosten niet nog hoger oplopen dan ze in het geval
46 47
Zie http://ec.europa.eu/internal_market/indprop/patent/index_en.htm#studies, onder patent litigation. Zie CJA Consultants, Ltd (2006): Follow-up study on “The possible introduction of an insurance against costs for litigation in patent cases,” onderzoek voor de EC, via http://ec.europa.eu/internal_market/indprop/docs/patent/studies/pli_report_en.pdf.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
57
van een gerechtelijke procedure zouden zijn. Mediators kosten ook geld en uiteindelijk kan er altijd nog een (kostbare) juridische procedure volgen.
4.3.5 Een zwaarder of lichter octrooisysteem in Nederland? De doelgroep (het MKB, particuliere uitvinders) en ook kennisinstellingen staan kritisch ten opzichte van het huidige registratieoctrooi. Een kleine meerderheid (55% van alle respondenten en 57% van het MKB) spreken in de gebruikersenquête hun voorkeur uit voor een getoetst octrooi. Dit geldt ook voor de deelgroep van respondenten die een of meerdere octrooien heeft. Andere stakeholders staan positiever ten opzichte van het huidige systeem. Het huidige systeem heeft een aantal praktische voordelen ten opzichte van een getoetst octrooi. De belangrijkste voordelen zijn de lagere kosten van octrooiverlening, de mogelijkheid een aanvraag in de Nederlandse taal in te dienen48 en in mindere mate (in de zin dat gebruikers snelheid van minder belang achten dan kosten) de snelheid van octrooiverlening. De belangrijkste nadelen zijn de beperktere rechtszekerheid en hieraan gekoppeld het gevaar van juridisering en de hierdoor hogere kosten voor derden die ofwel octrooien nietig moeten laten verklaren dan wel door octrooihouders onterecht van inbreuk kunnen worden beschuldigd. De voor- en nadelen wegende is voor de onderzoekers niet duidelijk of het effect op innovatie van het huidige systeem groter of kleiner is dan bij een getoetst octrooi dat direct door het NL Octrooicentrum en/of via de bestaande EOB- of PCTroute in Nederland zou kunnen worden verleend, vooral ook omdat er geen empirische gegevens beschikbaar zijn over de (intermediaire) effecten van het huidige beleid. Indien de wetgever het getoetste octrooi niet opnieuw wenst in te voeren blijkt uit de analyse van de voor- en nadelen wel degelijk een duidelijke beleidsagenda. De voordelen blijken namelijk van pragmatische aard, terwijl de nadelen sterk samenhangen met de kwaliteit van de verleende octrooien. Wij bevelen dan ook aan om aan de ene kant de effecten van het beleid op de kwaliteit van de verleende octrooien te monitoren (zodat op basis van deze gegevens kan worden bijgestuurd) en aan de andere kant maatregelen te nemen die de kwaliteit van verleende octrooien verhogen en de nadelen van juridisering verminderen. De lijn van deze aanbevelingen sluit aan bij de bevindingen van de evaluatie van de ROW in 2006 waarin ook werd gepleit voor het toevoegen van elementen van toetsing en het verlagen van kosten bij geschillen tussen octrooihouders en derden. De evaluatie van de ROW in 2006, op basis waarvan door de wetgever de in hoofdstuk 3 genoemde veranderingen in het Nederlandse octrooibeleid heeft doorgevoerd, stelt dat “een eventuele aanpassing van het Nederlandse systeem […] een grondige afweging [vergt] van het relatieve gewicht dat wordt gegeven aan de belangen snelheid, kosten en rechtszekerheid van zowel de aanvrager als de derde.”49 Het spanningsveld tussen de voor- en nadelen van de diverse aspecten van het huidige systeem ten opzichte van een getoetst octrooi blijkt nog steeds te bestaan. Uit de gebruikersenquête en de interviews blijkt dat er twee kampen zijn: één kamp bepleit in grote lijnen handhaving van het huidige systeem en het andere kamp bepleit de herinvoering van het getoetste octrooi. De wens 48
49
58
Dit voordeel speelt alleen indien NL Octrooicentrum onvoldoende capaciteit zou hebben om aanvragen voor een getoetst octrooi in even grote mate dan in het geval van de huidige octrooiaanvragen te behandelen. Of, in andere woorden, dit voordeel gaat op indien in het geval van een getoetst octrooi het EOB een grotere rol dan nu in het proces van octrooiverlening zou spelen. “Evaluatie Rijksoctrooiwet 1995”, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, KPMG (2006), pagina v in de samenvatting.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
om een systeem van lichtere toetsing in te voeren (te vergelijken met het oude 6-jarige octrooi) wordt door de interviewpartners niet geuit en slechts 8% van de respondenten van de gebruikersenquête blijkt hier een voorstander van te zijn. Uit de interviews en de focusgroep besprekingen blijkt dat beide kampen positief staan ten opzichte van de beleidswijzigingen die de laatste jaren zijn doorgevoerd om de toegankelijkheid en rechtszekerheid te verbeteren.50 Kennisinstellingen, particuliere uitvinders en de primaire doelgroep van het octrooi via de NL Octrooicentrum-route, het MKB, blijken relatief kritisch te staan ten opzichte van het huidige registratieoctrooi. Aan de respondenten van de gebruikersenquête is de keuze voorgelegd tussen een lichter Nederlands systeem van toetsing, het huidige toetsingssysteem (dat minder zekerheid biedt, maar wel sneller en goedkoper is) en een systeem met een getoetst octrooi (dat duurder en langzamer is dan het huidige toetsingssysteem). Een kleine meerderheid van de respondenten van de enquête, en een belangrijk deel van het MKB, particuliere uitvinders en kennisinstellingen die de onderzoekers via de focusgroepen en interviews heeft gesproken, geeft aan een zwaarder systeem van toetsing te willen. De respondenten betreffen in grote mate het MKB en particuliere uitvinders, maar ook kennisinstellingen lijken deze mening toegedaan.51 Als we degenen die ‘weet niet/ geen mening’ hebben geantwoord buiten beschouwing laten heeft 55% van de respondenten dit aangegeven (zie Tabel 4.5). Van het MKB geeft 57% aan een zwaarder systeem te prefereren boven het huidige systeem en voor de particuliere uitvinders is dit 49%.52 De voorstanders van een zwaarder systeem van toetsing ontlenen hun voorkeur aan diverse argumenten. Ten eerste is er een groep die überhaupt sceptisch staat ten opzichte van het nut van octrooien voor innovatie. Deze groep is van mening dat afschaffing van het octrooisysteem innovatie ten goede zou komen ofwel dat het octrooisysteem eigenlijk alleen maar goed werkt voor grote bedrijven die met behulp van een IP-portefeuille de concurrentie buiten de deur proberen te houden. Voor het MKB zou het daarom beter zijn in het geheel geen octrooisysteem te hebben. Deze groep vindt in grote lijnen “hoe minder octrooien, hoe beter” en ziet om deze reden indien er toch een octrooisysteem blijft bestaan liever een getoetst octrooi dan een ongetoetst octrooi. Een andere groep voorstanders van een zwaarder systeem van toetsing geeft vooral het argument dat ongetoetste octrooien de markt vervuilen en dat octrooien alleen verleend zouden moeten worden indien de vinding echt nieuw, inventief en onderscheidend is.53 Een groot deel van deze groep vindt dit ten principale en zijn er tegenstander van dat bij het huidige registratieoctrooi ook octrooien worden verleend op uitvindingen die niet echt nieuw, inventief en/of onvoldoende onderscheidend zijn. Het faciliteren van zwakke octrooien past ook niet in de internationale trend die juist inzet op een verzwaring van de toetsing op het criterium inventiviteit bij octrooiverlening (“raising the bar”). Vanuit deze groep wordt aangegeven dat het Nederlandse octrooi door marktpartijen minder serieus wordt genomen dan een getoetst octrooi via de EOB- of PCT-route en dat er vaker inbreuk wordt gepleegd op het ongetoetste Nederlandse octrooi dan op een getoetst en in Nederland geregistreerd octrooi. Anderzijds geven octrooiadvocaten aan dat het ook 50 51
52
53
Zie hoofdstuk 3 voor een overzicht van de doorgevoerde beleidswijzigingen. Merk echter op dat slechts 27 kennisinstellingen deze vraag hebben beantwoord en dat dit aantal wat te laag is om op basis hiervan statistisch significante uitspraken te doen. Merk ook op dat in de interviews particuliere uitvinders en het MKB bewust sterk ondervertegenwoordigd waren (de gebruikersenquête en de focusgroepen richtten zich immers op deze groep). De respondenten kunnen zelf wel of geen octrooien hebben. Van de deelgroep van de respondenten die zelf een of meer octrooien heeft is de voorkeur voor een zwaarder systeem van toetsing nog iets groter: 59% van alle respondenten met een of meerdere octrooien en 60% van het MKB met een of meerdere octrooien geven aan voorkeur te hebben voor een getoetst octrooi. Bron: gebruikersenquête, (open) vraag 86.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
59
voorkomt dat derden van inbreuk worden beschuldigd, terwijl het octrooi in kwestie niet aan de criteria voor octrooiverlening hoeft te voldoen. De kosten van het octrooisysteem komen hierdoor te sterk te liggen op een plek waar ze volgens deze groep niet horen, namelijk bij derden in plaats van bij octrooihouders. Tabel 4.5
Als u de keuze had, welk octrooisysteem prefereert u dan? (één antwoord mogelijk)
Antwoord
Totaal
Part.
Interm.
Kennis
MKB
Grote
Uitv.
bedr.
1. Een nog lichter Nederlands systeem van toetsing (d.w.z. een octrooi zonder
8%
17%
0%
0%
7%
0%
37%
33%
57%
29%
36%
50%
55%
49%
43%
71%
57%
50%
n=61
n=17
n=0
n=6
n=34
n=3
n=331
n=86
n=14*
n=27*
n=179
n=15*
nieuwheidonderzoek). 2. Het huidige Nederlandse toetsingssysteem (vrij lichte toetsing, minder zekerheid op het moment van toekenning, dan via een internationale route (zoals EOB of PCT) maar wel sneller en goedkoper) 3. Een zwaarder Nederlands toetsingssysteem, dat wil zeggen vergelijkbaar met de internationale route. 4. Weet niet / geen mening. Totaal aantal respondenten, inclusief weet niet / geen mening
Bron: gebruikersenquête, vraag 85. Noot. De percentages in deze tabel zijn exclusief ‘weet niet / geen mening’. Voor de volledigheid is het aantal respondenten dat dit geantwoord heeft opgenomen in de tabel. * Het aantal respondenten is te laag om statistisch significante vergelijkingen te maken. Part. Uitv. is particuliere uitvinder, Interm. is intermediaire organisatie (veelal octrooigemachtigden), Kennis is kennisinstellingen, MKB zijn bedrijven met 250 of minder werknemers exclusief particuliere uitvinders, Grote bedr, zijn bedrijven met meer dan 250 werknemers. Merk op dat van acht respondenten niet bekend is in welke categorie ze vallen.
In het verlengde hiervan wordt ook wel gesuggereerd dat een nationaal octrooi niet langer nodig is aangezien ook voor de EOB- of PCT-route kan worden gekozen. De meeste voorstanders van afschaffing van het Nederlandse octrooi zien het belang van lage kosten en snelheid van octrooiverlening en pleiten daarom voor het verbeteren (met name het goedkoper en sneller maken) van de Europese en internationale routes. Volgens deze groep zou de totstandkoming van een niet te duur en relatief snel Gemeenschapsoctrooi (unitair octrooi) een uitkomst zijn dat in hun ogen het aparte octrooi via de NL Octrooicentrum-route geheel overbodig maakt. Voorstanders van het huidige systeem benoemen de volgende voordelen van het huidige systeem. Ten eerste geven zij aan dat het onderzoek naar de stand van de techniek met de written opinion (en/of het Nederlandse octrooi) een goede opstap vormt voor een Europees of internationaal octrooi. Ten tweede biedt volgens verschillende respondenten het octrooi via de NL Octrooicentrum route relatief snel enige rechtsbescherming alvorens met mogelijke investeerders wordt gesproken. Tenslotte zijn sommige respondenten positief over de keuzevrijheid die het huidige systeem biedt. De in de interviews gesproken octrooigemachtigden, grote internationale bedrijven (die weliswaar zelf geen gebruik maken van de route via het NL Octrooicentrum) en (ten dele) octrooiadvocaten oordelen overwegend positief over het huidige Nederlandse registratieoctrooi in combinatie met de mogelijkheid een getoetst octrooi te verkrijgen via de EOB- of PCT-route. Deze gesprekspartners benadrukken met name de keuzevrijheid die het huidige systeem aan octrooiaanvragers biedt.
60
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Effect op innovatie Om de argumenten van de voor- en tegenstanders van het huidige systeem goed te kunnen wegen is het van belang het effect van het huidige systeem op innovatie te vergelijken met het effect op innovatie van een getoetst octrooi. De hoofddoelstelling van het Nederlandse IE-beleid is immers innovatie te bevorderen. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse van de twee systemen zou uitsluitsel kunnen geven welk systeem vanuit het perspectief van maatschappelijke welvaart te prefereren is. Er worden echter noch door het ministerie van EL&I noch door NL Octrooicentrum gegevens verzameld op het niveau van de effecten van het beleid. Dientengevolge zijn er geen empirische gegevens beschikbaar over de omvang van de positieve en negatieve effecten op innovatie in de Nederlandse praktijk. Aan de hand van de kwalitatieve informatie die tijdens de evaluatie naar boven is gekomen is het voor de onderzoekers op voorhand onduidelijk hoe een dergelijke kostenbatenanalyse zou uitvallen: het is voor de onderzoekers niet evident dat het huidige systeem beter is dan een getoetst octrooi dat direct door het NL Octrooicentrum en/of via de bestaande EOB- of PCT-route in Nederland zou kunnen worden verleend, noch dat het omgekeerde het geval is. Bovenstaande conclusie is gebaseerd op een, bij gebrek aan empirische gegevens, kwalitatieve inschatting van de onderzoekers van het effect op de gebruikers (met name het MKB en particuliere uitvinders), en hierdoor het effect op innovatie, van de relevante aspecten van het huidige systeem op basis van de feedback uit de interviews, gebruikersenquête en focusgroep besprekingen (zie Tabel 4.6). De inschatting in Tabel 4.6 heeft hiermee een voorlopig karakter en heeft vooral tot doel om een conceptueel kader te scheppen voor het verzamelen van empirische informatie aan de hand waarvan een meer solide inschatting kan worden gemaakt. De vaak genoemde voordelen van het huidige systeem dat het laagdrempelig is (bijvoorbeeld omdat de aanvraag in het Nederlands kan worden ingediend) en goedkoper en sneller dan een getoetst octrooi, hebben volgens de onderzoekers waarschijnlijk weinig effect op innovatie. Het is op zich positief dat de kosten van rechtszaken in Nederland in internationaal perspectief laag zijn en dat octrooizaken door maar één rechtbank worden behandeld,54 maar dit hangt dit niet samen met de keuze voor een ongetoetst octrooi in Nederland. De kosten van de rechtspraak worden overigens wel een issue bij afschaffing van het Nederlandse octrooi, aangezien handhaving met name duur wordt als je moet procederen in meerdere landen. De kosten van handhaving hoeven minder op te lopen indien er een unitair octrooi zou komen waarin de rechtspraak goed geregeld is en de kosten hiervan beperkt blijven (zie hoofdstuk 5 voor ontwikkelingen rondom het unitaire octrooi). Er zijn indicaties dat het huidige ongetoetste octrooi eerder (want goedkoper en toegankelijker) wordt aangevraagd dan een getoetst octrooi (al dan niet via de EOB- of PCT-route). Het octrooi via de NL Octrooicentrum route wordt immers vaak als opstap naar de EOB- of PCT-route gebruikt. Hiervan kan op de innovatie in Nederland een positief effect uitgaan omdat hierdoor ook eerder een prioriteitsdatum wordt verkregen. Tevens leidt deze lagere drempel ertoe dat er uiteindelijk meer octrooien in de (openbare) databank worden opgenomen. Dit is positief voor kennisverspreiding en kan partijen ervan weerhouden opnieuw het wiel uit te vinden, In de gebruikersenquête geeft 37% van de respondenten aan het eens te zijn met de stelling dat de informatie die middels het
54
Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de kosten van de inzet van advocaten niet bijzonder laag zijn in internationaal perspectief.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
61
octrooisysteem beschikbaar is met betrekking tot octrooien van anderen hen in staat stelt hun eigen onderzoek significant te verbeteren. 32% is het met deze stelling enigszins eens.55 Hier tegenover staat dat derden worden opgezadeld met hogere kosten door het bestaan van octrooien die onder een systeem van getoetste octrooien niet verleend zouden zijn. Derden moeten immers tijd (en soms geld) spenderen aan het onderzoeken van de kwaliteit van octrooien waar zij mogelijk inbreuk op plegen of aan het reageren op claims van octrooihouders dat zij inbreuk plegen op een bestaand Nederlands octrooi. In bepaalde gevallen zal actie worden ondernomen een octrooi nietig te laten verklaren (of tot een schikking te komen), terwijl in sommige gevallen dit ertoe zal leiden dat wordt afgezien van het op de markt brengen van de innovatie in kwestie. Het bestaan van zwakke octrooien belemmert hierdoor innovatie. Een getoetst octrooi neemt dit probleem overigens niet geheel weg, aangezien ook dan het uiteindelijke oordeel bij de rechter ligt en de praktijk uitwijst dat ook bij een getoetst octrooi er verleende octrooien bestaan die de toets bij de rechter niet kunnen doorstaan. Tabel 4.6
Inschatting effect op doelgroep en innovatie van het huidige registratieoctrooi ten opzichte van een getoetst octrooi
Aspecten NL octrooi
Effect op MKB en particuliere
Effect op innovatie in Nederland (geïsoleerd
uitvinders
per aspect besproken)
Kan in Nederlandse
Heeft voordelen voor diegenen
Hangt er van af. Belangrijke innovaties zouden
taal
die de Europese of internationale
ook plaatsvinden als de octrooiaanvraag in een
route niet overwegen, kan
van de EOB talen (lees Engels) gedaan moet
(vertaal)kosten uitsparen
worden. Als een getoetst octrooi via NL Octrooicentrum verleend zou kunnen worden blijft een aanvraag in het Nederlands mogelijk. Indien NL Octrooicentrum dit niet zou kunnen (bijvoorbeeld door gebrek aan specialistische capaciteit in verband met het relatief laag aantal Nederlandse aanvragen) en de octrooiaanvraag zou bij het EOB moeten plaatsvinden, zou de aanvraag niet langer in het Nederlands kunnen. Voor bepaalde innovaties zal dit een drempel zijn om een octrooi aan te vragen.
Goedkoper dan
Verlaagt de drempel om een
Onduidelijk. Voor belangrijke innovaties zijn de
getoetst octrooi (zowel
octrooi aan te vragen
hogere kosten van een getoetst octrooi niet
via EOB- en PCT-
prohibitief omdat ze terugverdiend kunnen
route als getoetst
worden, al is het belang van de innovatie ten tijde
Nederlands octrooi)
van de octrooiaanvraag lang niet altijd duidelijk. Belangrijker is dat de kosten leiden tot zelfselectie (is mijn innovatie de kosten voor een octrooi wel waard?): er is een risico bij hoge kosten dat bepaalde relevante innovaties niet op de markt komen terwijl bij lage kosten octrooien ook worden aangevraagd voor zaken die niet bijdragen aan innovatie en wellicht innovatie zelfs belemmeren (zie in de rij bij ongetoetst). Verder is
55
62
Gebruikersenquête, vraag 90.4 (n=335, de genoemde percentages zijn exclusief de 54 respondenten die weet niet / geen mening hebben aangegeven).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Aspecten NL octrooi
Effect op MKB en particuliere
Effect op innovatie in Nederland (geïsoleerd
uitvinders
per aspect besproken) het positief voor de indiener van de aanvraag dat er laagdrempelig feedback op de innovatie kan worden verkregen door het onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion (hoewel de lage kosten voor het onderzoek naar de stand van de techniek niet perse met een registratieoctrooi samenhangt).
Kennisverspreiding
De relatief lage drempel van het
Dit is positief voor kennisverspreiding (en kan
registratieoctrooi leidt ertoe dat
partijen ervan weerhouden opnieuw het wiel uit te
er meer octrooien worden
vinden), ook al is de bijdrage aan
aangevraagd dan bij een
kennisverspreiding van informatie in de databank
getoetst octrooi waardoor er
over octrooien die in een getoetst systeem niet
meer octrooien in de (openbare)
verleend zouden zijn onduidelijk.
databank worden opgenomen Sneller dan getoetst
Heeft voordelen voor de
Licht positief. Op zich is het een positief aspect
octrooi (zowel via
aanvragers van een octrooi
van een octrooisysteem als een octrooi snel
EOB- en PCT-route
verleend kan worden, zowel voor octrooihouders
als getoetst
als zeker ook voor derden. Dit speelt zeker een
Nederlands octrooi)
rol in sectoren met een snelle doorlooptijd van innovaties. Aan de andere kant dient het proces zorgvuldig te zijn en aan te sluiten bij internationale afspraken hieromtrent en blijkt snelheid in de gebruikersenquête van duidelijk minder belang dan kosten en de mate van bescherming. Belangrijke innovaties zouden naar onze mening ook plaatsvinden als het (wat) langer zou duren voordat een octrooi wordt verleend (zoals bij een getoetst octrooi). Uiteindelijk is gelet op het toenemende belang van ‘time to market’(zie hoofdstuk 3) het moment van indiening (het verkrijgen van een prioriteitsdatum) belangrijker dan het moment waarop een octrooi verleend wordt.
Ongetoetst (wel
Er ontstaan hogere kosten voor
Negatief. Innovatie door derden wordt in dit geval
onderzoek naar de
derden die last hebben van
belemmerd door het bestaan van zwakke
stand van de techniek
octrooien die de toets van de
octrooien en de kans op zwakke octrooien is bij
en een written
rechter (waarschijnlijk) niet
een registratieoctrooi hoger dan bij een getoetst
opinion)
kunnen doorstaan: zij moeten
octrooi. [Alle oordelen in deze kolom zijn ceteris
immers tijd en kosten spenderen
paribus (“de overige omstandigheden gelijk
aan het onderzoeken van de
blijvend”). Dat wil zeggen dat als het mogelijk zou
kwaliteit van octrooien waar zij
zijn een getoetst octrooi te verlenen op basis van
mogelijk inbreuk op plegen, dan
een (ook) in het Nederlands ingediende aanvraag
wel te reageren op
tegen dezelfde kosten en doorlooptijden, dat dit
octrooihouders die aangeven dat
de voorkeur zou verdienen boven een ongetoetst
deze derde inbreuk maakt op
octrooi omdat het verlenen van zwakke octrooien
hun octrooirecht
geen doel dient en een negatief effect kan hebben op innovatie.]
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
63
Aspecten NL octrooi
Effect op MKB en particuliere
Effect op innovatie in Nederland (geïsoleerd
uitvinders
per aspect besproken)
Toegang tot
Het huidige registratieoctrooi kan
Maakt weinig verschil. Investeerders worden vaak
financiering /
enige rechtsbescherming bieden
in het begin van het traject betrokken en zullen zo
investeerders
alvorens met mogelijke
goed mogelijk willen weten wat de kwaliteit van
investeerders wordt gesproken
het octrooi is. Zowel bij de Nederlandse als de internationale route is dat (in het internationale geval voordat het octrooi is verleend) het beste in te schatten door het bestuderen van het onderzoek naar de stand van de techniek dat in beide gevallen 18 maanden na de aanvrage moet worden opgeleverd.
Eerste stap, gevolgd
Een octrooiaanvraag bij het NL
Licht positief. Sommige octrooiaanvragen zouden
door EOB- of PCT-
Octrooicentrum levert een
op een later moment worden ingediend indien het
route
prioriteitsdatum zonder dat op
ongetoetste Nederlandse octrooi niet zou
het moment van de aanvraag al
bestaan. Dit vergroot de kans dat er op het
een commitment is aangegaan
moment van indiening (je verkrijgt een
voor een (duurdere) aanvraag
prioriteitsdatum) een vergelijkbare
via de EOB- of PCT-route
octrooiaanvraag door een buitenlandse partij reeds is ingediend waardoor het niet tot verlening van het octrooi komt.
Bron: analyse onderzoekers op basis van de resultaten van de interviews, gebruikersenquête en focusgroep besprekingen. Noot: * inschatting vanuit IE-advocatuur en diverse andere gesprekspartners.
4.3.6 Overige aspecten Octrooien op software / software gerelateerde uitvindingen Diverse respondenten van de gebruikersenquête uiten hun zorg dat er bewegingen zijn die ertoe kunnen leiden dat in Europa de huidige praktijk dat octrooien op software gerelateerde uitvindingen (kunnen) worden verleend wordt verruimd tot de verlening van octrooien op software als zodanig.56 De open innovatie wordt hierdoor in hun ogen belemmerd en de Nederlandse overheid zou deze bewegingen moeten tegengaan. De respondenten die deze zorg uiten komen allemaal uit het bedrijfsleven. Het betreffen met name kleine bedrijven (1-10 werknemers) die overwegend in ICT en internet-gerelateerde sectoren werkzaam zijn. Bovendien gaat het in meerderheid om startende ondernemingen (ca. twee-derde).57 Rijksbrede werking van de Rijksoctrooiwet De Rijksoctrooiwet heeft gelding in het gehele rijk. Naast Europees Nederland en Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) geldt de wet ook voor Curaçao en Sint Maarten. Aruba heeft sinds april 1995 een eigen octrooiwet.58 Het aantal aanvragen voor een octrooi vanuit de eilanden is zeer beperkt. Wel zijn er jaarlijks meerdere inbreukzaken. In veel gevallen betreft dit overigens Europese octrooien met Nederland als een van de aangewezen landen. Dat registraties vanuit de eilanden ook in Nederland geldig zijn speelt in de praktijk geen belangrijke rol gezien de beperkte handelsrelaties tussen Nederland en de eilanden. Tegelijkertijd geldt voor de overgrote
56
57 58
64
Gebruikersenquête, vraag 28. Op de open vraag 28 “Heeft u suggesties wat de overheid zou kunnen doen om de bescherming van innovaties te verbeteren?” worden naast het tegengaan van octrooien op software, met name een betere bescherming door het Nederlandse octrooi en een snelle invoering van het Gemeenschapsoctrooi (zie verder hoofdstuk 5) regelmatig genoemd. Bedrijven die korter dan vijf jaar bestaan zijn geclassificeerd als startende onderneming. Zie http://www,opi-aruba.org/Answer.htm#P2.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
meerderheid van aanvragen vanuit Europees Nederland dat geldigheid op Curaçao en Sint Maarten ook geen rol van betekenis speelt. Voor de andere eilanden is de discussie triviaal aangezien ze sinds oktober 2010 onderdeel zijn van het land Nederland. Een praktische consequentie van het rijksbrede karakter van de wet is dat wijzigingen van de wet door de parlementen van zowel Europees Nederland als die van Curaçao en Sint Maarten moeten worden goedgekeurd. Dit betekent dat er meer (en daardoor langere) procedures doorlopen moeten worden om wets- en beleidswijzigingen door te voeren. Het alternatief is dat de wet wordt veranderd in een nationaal geldende wet. Curaçao en Sint Maarten zullen dan echter eigen wetgeving door moeten gaan voeren en uit moeten gaan voeren. Voor Caribisch Nederland verandert dit per saldo in juridische zin niet veel. Aanvragen worden in de praktijk vaak door octrooigemachtigden in Nederland voorbereid. De overgang naar een nationale wet zadelt Curaçao en Sint Maarten met extra lasten op. Niet alleen moet er wetgeving worden ingevoerd maar deze moet ook worden uitgevoerd. Reactief beleid? In de ogen van veel van de stakeholders is het Nederlandse IE-beleid vooral reactief. Dit heeft met name betrekking op het ontbreken van een zichtbare beleidsreactie op relevante vragen of ontwikkelingen. Voorbeelden van vragen en ontwikkelingen zijn vragen ten aanzien van de effectieve bescherming die octrooien bieden aan met name kleine bedrijven en de beleidsmatige reactie op de trend naar integraal IP-portfolio management bij grotere bedrijven die mogelijk ook naar kleine bedrijven overslaat en daar in ieder geval al leeft in de vorm van een vraag naar meer integrale voorlichting. Actiever onderzoek naar welke issues spelen (echt belangrijk zijn) onder de doelgroepen van het beleid en of en hoe die (in overleg/afstemming) aangepakt kunnen worden wordt door stakeholders wenselijk geacht. Wij kunnen ons daar in vinden. Dit kan op verschillende manieren vorm worden gegeven. Er kan actiever gebruik worden gemaakt van bestaande overlegstructuren, zoals de Commissies van Acht, maar een belangrijk nadeel hiervan is dat de primaire doelgroep van het Nederlandse beleid, het MKB, daar maar in beperkte mate in is vertegenwoordigd (alleen via het NOVU en alleen in de Commissie van Acht voor octrooien). Over de Commissie van Acht voor merken en modellen wordt wisselend gesproken, voor een belangrijk deel kan dit worden verklaard doordat er rondom merken en modellen minder in het oog springende onderwerpen worden besproken. Beide commissies zijn georganiseerd rond, respectievelijk, octrooien en merken en modellen. Gebruikers van het IE-systeem zijn juist meer en meer geïnteresseerd in een meer integrale benadering van IE-rechten, waarbij naast de kern van het industriële eigendom ook, bijvoorbeeld, auteursrecht een rol speelt. De beleidsverantwoordelijkheid rondom de verschillende IE-rechten is op dit moment verspreid over verschillende ministeries, terwijl binnen het bedrijfsleven het de trend is om op een geïntegreerde wijze IE-rechten te benaderen. Vanuit deze optiek ondersteunen wij het geluid dat een meer integrale benadering vanuit de overheid wenselijk zou zijn. Het versterken van de coördinatie tussen de diverse ministeries, directies en raden die verantwoordelijkheid dragen voor aspecten van het IE-systeem is volgens ons om deze reden wenselijk. Dit kan beleidsmatig ondersteund worden door bijvoorbeeld een geïntegreerde ‘IE-Beleidsvisie’. De aan het begin van deze kabinetsperiode doorgevoerde fusie tussen het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij biedt volgens ons kansen om tot een meer integrale benadering van IE-rechten te komen omdat het kwekersrecht nu ook onder de
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
65
verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I is komen te vallen, zij het onder een andere directie dan octrooien, merken en modellen.59 Daarenboven lijkt de relatie tussen het innovatiebeleid en de juridische bescherming van innovatie niet heel sterk te zijn, ook al dienen zij beide hetzelfde doel. Deze relatie kan worden versterkt met de inzet om een sterkere koppeling te leggen tussen (1) de doelen van het beleid (bevorderen van innovatie), (2) de beleidsinterventies (die zoals boven gesuggereerd in samenspraak met het veld verder kunnen worden ontwikkeld; het gaat erom dat het IE-beleid ertoe bijdraagt dat innovatie daadwerkelijk wordt bevorderd) en (3) het meten van de effecten van het beleid (door sterker dan nu het geval is de effecten van het beleid in kaart te brengen in plaats van vooral de kwaliteit van de activiteiten van NL Octrooicentrum te monitoren). Bovenstaande neemt niet weg dat er wel degelijk beleidsmatige accenten worden gelegd, met name op internationaal vlak (waarover meer in hoofdstuk 5). Dat daar een nadruk op ligt is logisch. Zo wordt de beleidsvrijheid die Nederland heeft in belangrijke mate ingeperkt door internationale verdragen. Daarnaast is het IE-systeem vooral randvoorwaarden scheppend. Als de wet- en regelgeving en de uitvoering goed geregeld zijn, lijkt er geen reden voor actief beleid op hoofdlijnen van het systeem. Het identificeren en aanpakken van specifieke knelpunten is noodzakelijk en voor een belangrijk deel ook gebeurd. Te denken valt hierbij aan de wetswijzigingen van 2008 en het versterken van de voorlichting vanuit NL Octrooicentrum. Financiering rechtspraak Rondom de rechtspraak speelt dat octrooizaken relatief veel tijd kosten. De standaard griffierechten, waarbij een vast bedrag per procedure wordt betaald, ‘past’ daar in de ogen van de rechtbank niet goed bij gezien de grote variëteit in complexiteit van zaken, ook ten opzichte van andere, niet-IE, zaken. In plaats daarvan is er een afspraak gemaakt om de IE-kamer via een lumpsum te financieren. Verschuivingen in de zwaarte en lengte van procedures leiden tot periodieke aanpassingen van de lumpsum. Dat is in de ogen van de rechtbank niet wenselijk. Een mogelijke oplossing is een financiering per type IE-zaak (type recht dat betwist wordt en type procedure). Hier wordt op dit moment over nagedacht. Aangezien de financiering van de rechtbank loopt via de Raad voor de Rechtspraak kan het ministerie van EL&I niet financieel bijspringen. Een optie om meer kosten door partijen te laten dragen is om de mogelijkheid te bieden Engelstalig te procederen. Veel zaken spelen namelijk tegelijk in meerdere landen (denk aan de recente AppleSamsung procedures in Duitsland, Nederland en de VS). Als dit wordt toegestaan op het moment dat beide partijen het willen kunnen daar hogere griffierechten tegenover staan. Verdubbeling van de griffierechten zal voor procederende partijen geen belemmering zijn omdat deze kosten lager zijn dan vertaling en inschakeling van extra juridische capaciteit. Op voorhand kan niet worden ingeschat wat de financiële opbrengsten hiervan zijn. Bewijsvoering in het Engels is al wel toegestaan.
4.4
Oordeel over het Benelux merken- en modellenrecht In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten toegankelijkheid en de inbedding in het internationale systeem en op de effectieve (rechts)bescherming van het Nederlandse systeem van rechtsbescherming rondom merken en modellen. 59
66
Er zijn diverse voorbeelden te geven waarin het wenselijk is het kwekersrecht en het octrooirecht in gezamenlijkheid te bekijken, zoals in de (planten)veredelingssector. De onderhavige evaluatie heeft echter niet naar het kwekersrecht gekeken, noch naar de interactie tussen het kwekersrecht en het octrooirecht.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
4.4.1 Toegankelijkheid en complementariteit Door de toename van het elektronisch indienen en de fusie tussen het Benelux merken en modellenbureau na de invoering van het BVIE is de toegankelijkheid van het merk- en modelsysteem (één loket) verbeterd. Verder wordt er meer aandacht besteed aan de mogelijkheid om zonder tussenkomst van een merkgemachtigde een merk te registeren. Dit verbetert de toegankelijkheid ook. De kosten waren en zijn relatief laag. De betaalbaarheid van het Benelux merkrecht is in de ogen van betrokkenen in orde. Een inschrijving kost € 240. De kosten voor inschrijving van een gemeenschapsmerk bedragen € 1.050 (€ 900 in het geval van elektronisch indienen). De kosten voor inschrijving in drie klassen60 in omringende landen bedragen € 315 (bij benadering) in Denemarken, € 305-340 (bij benadering, het laagste bedrag geldt bij elektronisch indienen) in het Verenigd Koninkrijk, € 290-300 in Duitsland en een startfee van € 570 bij een registratie via WIPO. Ook in internationaal perspectief zijn de kosten voor registratie in de Benelux dus laag. In de ogen van een ruime meerderheid van de gebruikers (69%) staan de kosten van een merkrecht in verhouding tot de baten.61 De relatief lage kosten van de inschrijving in de Benelux in verhouding tot de kosten van inschrijving voor het Gemeenschapsmerk maakt dat bedrijven een duidelijke afweging kunnen maken voor welke geografische bescherming wordt gekozen. De opstap vanuit de Benelux naar het Gemeenschapsmerk of andersom gaat niet gepaard met hoge kosten of verzonken kosten door dubbele bescherming. Verder wijst BBIE nadrukkelijk op de mogelijkheid om zonder tussenkomst van een intermediair een depot te doen en de database te doorzoeken. Dit drukt de kosten van een inschrijving fors. Een ruime meerderheid (74%) van de respondenten op de enquête geeft aan geen knelpunten te ervaren. Van de groep die wel knelpunten ervaart, wordt het vaakst verwezen naar de mate van dienstverlening, de kwaliteit van informatievoorziening en de vorm van de procedures.62 De gemiddelde tijd tot een inschrijving is drie maanden. In Europa is alleen een inschrijving in Zweden gemiddeld sneller met een termijn van twee maanden. Een volledig overzicht is gegeven in Tabel 4.7.
60
61 62
Drie registratieklassen zijn standaard in de Benelux en bij OHIM. In sommige landen is een enkele klasse de basis. Om de kosten te kunnen vergelijken is gekozen voor een vergelijking op basis van drie klassen. Bron: gebruikersenquête, vraag 99.1 (n=601). Bron: gebruikersenquête, vragen 49 en 50 (n=436 en n=154). De drie issues worden allen door ongeveer een derde genoemd. Meerdere antwoorden waren mogelijk.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
67
Tabel 4.7
Gemiddelde registratietijd van een aanvraag
Nationaal kantoor
Gemiddelde inschrijvingstijd van een aanvraag*
Oostenrijk
3-4 maanden
Benelux
3 maanden
Bulgarije
18 maanden
Cyprus
4-5 jaar
Tsjechië
8 maanden
Denemarken
5,4 maanden (nationale aanvraag) 8,4 maanden (internationale aanvraag)
Estland
9-10 maanden; 16-17 maanden in 2009
Finland
5,5 maanden
Frankrijk
5,24 maanden (inclusief gevallen waarbij sprake is van oppositie) 3,27 maanden (zonder gevallen waarbij sprake is van oppositie)
Duitsland
5,2 maanden
Griekenland
10 maanden
Hongarije
8 maanden (inclusief een voorlopige periode van 3 maanden na publicatie)
Ierland
7 maanden
Italië
2,5 jaar
Letland
12 maanden
Litouwen
7-11 maanden (zonder oppositie)
Malta
8 maanden
Polen
15 maanden
Portugal
3 maanden (zonder oppositie)
Roemenië
6-9 maanden
Slowakije
7,5 maanden
Spanje
5,36 maanden (zonder oppositie)
8 maanden (met oppositie of andere gronden voor bezwaar)
8,75 maanden (met oppositie of andere procedurele bezwaren) Zweden
2 maanden
Verenigd Koninkrijk
4-5 maanden (zonder oppositie)
Bron: Max Planck Institute for Intellectual Property and Competition Law (2011) ‘Study on the Overall Functioning of the European Trade Mark System,’ via http://ec.europa.eu/internal_market/indprop/tm/index_en.htm. *: de registratietijd is inclusief de tijd voor oppositie. In een enkele lidstaat is toetst het merkenbureau op relatieve gronden en ontbreekt oppositie.
Het BBIE streeft ernaar om, binnen wat in het kader van het BVIE dat door de Benelux-lidstaten wordt vastgesteld mogelijk is, zoveel mogelijk aan te sluiten op de praktische invulling die door OHIM wordt gegeven aan de Gemeenschapsmerkenverordening en andere (internationale) afspraken. Toch is er geen sprake van volledige (juridisch en procedureel geharmoniseerde) aansluiting. Zo is de oppositietermijn uit het BVIE twee maanden en rond het gemeenschapsmerk drie maanden. OHIM past, net als de nationale bureaus, de Nice-classificatie toe, maar interpreteert de class headings breder dan een fors aantal nationale bureaus, waaronder BBIE.63 De in bovenstaande tabel genoemde studie van het Max Planck instituut geeft aan dat nationale systemen een duidelijke complementariteit hebben met het Europese systeem. De 63
68
Naast BBIE geven ook de nationale bureaus van Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Malta, Polen, Slowakije, Zweden en het Verenigd Koninkrijk aan dat ze er niet vanuit gaan dat de class headings automatisch alle goederen en diensten die onder die headings vallen omvatten. De andere bureaus hebben hier niet expliciets op gereageerd, het is onduidelijk hoe die bureaus op dit punt opereren. Zie ook Max Planck (2011, p.15). De zaak IP Translator draait rondom deze interpretatie en is inmiddels voorgelegd aan het Hof van Justitie.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
gebruikersenquête en signalen van stakeholders geven dit ook aan. Er is een groep gebruikers die alleen een Benelux-inschrijving hebben. Dit zijn over het algemeen tamelijk kleine bedrijven. Er is ook een groep die alleen een gemeenschapsmerk hebben. Dit zijn vaak grotere, multinationale, bedrijven. Er is ook een tussengroep, met registraties bij beide organisaties, deze is relatief klein. Betaalbaarheid en toegankelijkheid modellen De situatie rondom modellen is in grote mate vergelijkbaar met die rondom merken. De kosten rondom een inschrijving zijn relatief laag. In de ogen van een meerderheid (53%) van de gebruikers staan de kosten van een modelrecht in verhouding tot de baten.64 De toegankelijkheid van het modelsysteem wordt ingeperkt door het ontbreken van een publiek toegankelijk register van modellen in de Benelux. Dit maakt het lastiger om de nieuwheid van een model zelf te onderzoeken. Daar staat tegenover dat er wel in het Europese register kan worden gezocht. Dat register overlapt voor een deel met het Benelux-register. Dat het Benelux-register niet openbaar toegankelijk is, is te verklaren door de hoge investeringskosten voor zo’n register in combinatie met het relatief lage aantal registraties. Sinds begin 2012 wordt het Benelux modellenblad online gepubliceerd op de website van het BBIE. Een online register is naar verwachting in het najaar van 2012 beschikbaar. Relevante informatiebronnen voor de doelgroep in hun keuzeproces Ten opzichte van octrooien is de situatie bij merkrechten vergelijkbaar, maar dan omgekeerd: het BBIE is hier belangrijker dan NL Octrooicentrum voor de informatievoorziening. Van de 581 respondenten die in 2006-2010 een IE-recht hebben aangevraagd en op basis van de BBIE uitnodiging de enquête hebben ingevuld hebben 500 uiteindelijk een merkrecht aangevraagd. Van de NL Octrooicentrum contacten hebben 116 respondenten wel een merkrecht aangevraagd en 159 niet.65 Met betrekking tot informatiebronnen over merkrechten worden met name BBIE (website en in mindere mate persoonlijke advisering en publicaties), gemachtigden en de Kamer van Koophandel genoemd. Voor de respondenten via de NL Octrooicentrum uitnodiging blijken vooral octrooigemachtigden, de website van BBIE en NL Octrooicentrum van belang als primaire bron van informatie. Aan de beroepsgroep gelieerde organisaties (brancheverenigingen, Kamers van Koophandel, NOVU) worden met betrekking tot merkrechten duidelijk vaker genoemd als Syntens en Agentschap NL. Internationale organisaties spelen net als Syntens en Agentschap NL een kleine rol in de informatievoorziening.
64 65
Bron: gebruikersenquête, vraag 106.1 (n=129). De deelgroep is in dit geval de groep van 884 respondenten die in de periode 2006-2010 een IE-recht heeft aangevraagd.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
69
Tabel 4.8
Kunt u aangeven hoe belangrijk de volgende bronnen van informatie waren in uw keuzeproces rond merkrechten? (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen)
Antwoord
Alle
Via NLOC
1 Persoonlijk gesprek met NL Octrooicentrum
6%
11%
3%
2 Persoonlijk gesprek met BBIE
13%
6%
16%
3 Website van het NL Octrooicentrum
5%
6%
5%
4 Website van het BBIE
46%
15%
63%
5 Publicaties van het NL Octrooicentrum
1%
1%
1%
6 Publicaties van het BBIE
10%
3%
14%
7 Informatie van / via Syntens
5%
9%
4%
8 Informatiedagen / seminars
2%
1%
3%
9 Advisering octrooi-/merk-/modelgemachtigde
15%
26%
9%
10 Informatie via brancheverenigingen
3%
1%
4%
11 Kamer van Koophandel
13%
3%
18%
2%
4%
1%
13 NOVU
2%
4%
0%
14 EOB
1%
1%
1%
12 Agentschap NL (voorheen SenterNovem, niet NL Octrooicentrum dat nu onderdeel is van Agentschap NL)
Via BBIE
15 OHIM
2%
0%
3%
16 WIPO
4%
1%
6%
17 Anders, te weten
9%
6%
10%
18 Geen van bovenstaande
22%
34%
15%
Noot. Gebruikersenquête, vraag 56. N=768 (alle respondenten), n=268 (respondenten via NLOC mailing), n=500 (respondenten via BBIE mailing).
Bij modelrechten geeft ongeveer twee derde aan de genoemde informatiebronnen niet van belang te vinden. Waarschijnlijk is dat omdat slechts 108 van de 750 respondenten in 2006-2010 een modelrecht hebben aangevraagd en voor veel respondenten de vraag dus niet opportuun was. De overige groep noemt net als bij het merkenrecht relatief vaak BBIE (website en in mindere mate persoonlijke advisering), de gemachtigden en OCNL (zowel website als persoonlijke advisering) als belangrijke bron van informatie. Aan de beroepsgroep gelieerde organisaties (brancheverenigingen, Kamer van Koophandel, NOVU) worden ongeveer even vaak genoemd als Syntens en Agentschap NL en internationale organisaties spelen nauwelijks een rol in de informatievoorziening. Degenen die een modelrecht in 2006-2010 hebben aangevraagd komen zowel uit de NL Octrooicentrum contacten als de BBIE contacten: van de 108 die in totaal een modelrecht hebben aangevraagd zijn dat er respectievelijk 57 en 51.
70
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Tabel 4.9
Kunt u aangeven hoe belangrijk de volgende bronnen van informatie waren in uw keuzeproces rond modelrechten? (elke respondent kon meerdere antwoorden kiezen)
Antwoord
Alle
Via NLOC
Via BBIE
1 Persoonlijk gesprek met NL Octrooicentrum
4%
7%
2%
2 Persoonlijk gesprek met BBIE
5%
5%
4%
3 Website van het NL Octrooicentrum
4%
7%
3%
4 Website van het BBIE
11%
7%
13%
5 Publicaties van het NL Octrooicentrum
1%
1%
1%
6 Publicaties van het BBIE
3%
1%
4%
7 Informatie van / via Syntens
4%
7%
2%
8 Informatiedagen / seminars
1%
2%
1%
9 Advisering octrooi-/merk-/modelgemachtigde
10%
19%
5%
10 Informatie via brancheverenigingen
2%
2%
2%
11 Kamer van Koophandel
4%
2%
4%
2%
3%
1%
13 NOVU
2%
6%
0%
14 EOB
1%
0%
1%
12 Agentschap NL (voorheen SenterNovem, niet NL Octrooicentrum dat nu onderdeel is van Agentschap NL)
15 OHIM
1%
1%
0%
16 WIPO
1%
1%
1%
17 Anders, te weten
5%
5%
4%
18 Geen van bovenstaande
65%
51%
73%
Noot. Gebruikersenquête, vraag 71. N=750 (alle respondenten), n=260 (respondenten via NLOC mailing), n=490 (respondenten via BBIE mailing).
4.4.2 Rechtszekerheid: de jure en de facto bescherming van het Benelux merk- en modelrecht Ten aanzien van de de jure en de facto bescherming van merk- en modelrechten zijn geen problemen geconstateerd. Ook bij het ontbreken van bescherming door het merk- of modelrecht bestaan er in Nederland (en/of Europees), vooral rondom modellen alternatieve juridische instrumenten, zoals auteursrecht, om effectief enige bescherming te genieten. Verder biedt een ook een procedure onrechtmatige daad enige bescherming. Over het algemeen zijn stakeholders tevreden over de bescherming van het merk- en het modelrecht. Rondom modellen is er een juridisch verschil tussen het model in opdracht en het model in dienstverband tussen het BVIE en het gemeenschapsmodel. In het gemeenschapsmodel ligt het intellectueel eigendom bij de ontwerper, terwijl in het BVIE zowel het auteursrecht als het modelrecht bij de opdrachtgever ligt. Dit leidt tot potentiële juridische conflicten als er sprake is van twee parallelle inschrijvingen voor zowel de Europese Gemeenschap als de Benelux.66 Via contracten is deze juridische discrepantie af te dekken, maar het is hoe dan ook opvallend dat er juridische verschillen bestaan. Ook zonder inschrijving van een merk of model bestaan er diverse wijzen van bescherming van rechten. Zo kan een oplossing worden gezocht via een procedure van onrechtmatige daad, op grond van slaafse nabootsing of door het auteursrecht (de laatste opties betreft bescherming
66
In de praktijk worden veel modellen zowel bij BBIE als bij OHIM ingeschreven.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
71
rondom modellen). Deze opties bieden in veel gevallen enige bescherming. Het niet registreren van modellen is een reële optie voor veel partijen omdat de kosten van registratie snel oplopen als er meerdere modellen worden geregistreerd. De kosten daarvan wegen vaak niet op tegen de baten die de bescherming biedt, ook gezien de andere vormen van effectieve bescherming, bijvoorbeeld omdat er voor een periode van drie jaar bescherming kan worden ontleend via het ‘nietgeregistreerde Europese model’. De omloopsnelheid kan in bepaalde markten dusdanig hoog zijn dat deze tijdsperiode en vorm van (passieve) bescherming volstaat. Rond de de facto handhaving spelen de totale kosten rondom handhaving in geval van een inbreuk op rechten de belangrijkste rol bij de beslissing al dan niet op te treden.67 Hierbij moet wel worden aangetekend dat de kosten van de juridische procedures (inclusief kosten van juridische bijstand) over het algemeen veel lager zijn dan bij octrooien. De kosten in een zaak bedragen normaal gesproken tussen de € 15.000 en € 20.000 per partij per instantie.68 Betrokken juristen geven aan dat er in beperkte mate sprake lijkt te zijn van verschillen in interpretatie van wetgeving en jurisprudentie tussen de rechtbank in Den Haag en rechtbanken elders in het land. In tegenstelling tot de procedure bij octrooien is de keuze voor de rechtbank bij geschillen over merken en modellen niet vrij maar gebonden aan de woonplaats van de gedaagde. Zaken rondom het gemeenschapsmerk en -model worden exclusief in Den Haag behandeld. Dit leidt er in de praktijk vaak toe dat er zaken die ook vanuit een Benelux-registratie ingestoken hadden kunnen worden, via een procedure rondom het gemeenschapsmerk of gemeenschapsmodel toch naar Den Haag gaan (dit speelt indien er sprake is van zowel een Benelux merk als een EU-merk). De specialisatie en expertise van de IE-kamer spelen daarbij de voornaamste rol. Deze grotere expertise kan er toe leiden (in de praktijk gebeurt dat ook) dat er minder vaak in beroep wordt gegaan tegen een uitspraak. Het totaal aantal zaken rond merken en modellen bedraagt in Den Haag rond 70 per jaar. In grote meerderheid zijn dat zaken rond het gemeenschapsmerk en gemeenschapsmodel in kort geding.
4.5
Conclusie en aanbevelingen Effecten van het Nederlandse beleid De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. Ten eerste is de toegankelijkheid verbeterd door de mogelijkheid om een octrooiaanvraag Engelstalig in te dienen, de mogelijkheid om online in te dienen, de invoering van de written opinion, de formalisering van de mogelijkheden om NL Octrooicentrum een oriënterend onderzoek te laten verrichten, en de introductie van het digitaal register waardoor gebruikers een betere inschatting kunnen maken van de nieuwheid van hun vinding. Ook hebben de written opinion en de mogelijkheid om in het Engels een aanvraag in te dienen de opstap naar de EOB- of PCT-route vergemakkelijkt. De aanpassing van de taksenstructuur (waardoor het in stand houden van een 20jarig octrooi de eerste zes jaar niet duurder is dan het oude 6-jarig octrooi) en de toevoeging van de written opinion heeft de betaalbaarheid niet beïnvloed en de ‘value for money’ verbeterd.
67
68
72
22% (16%) van de respondenten geeft aan dat de kosten van het bestrijden van merk(model)recht-schendingen een drempel opwerpt om een merk(model)recht aan te vragen, n=599 (128). Voor octrooien is dit 12% (n=319).Rond 30% geeft aan dat optreden tegen schending geen zin heeft (voor schending van zowel merk- en modelrecht als octrooien). Eveneens rond 30% geeft aan in de praktijk niet op te treden tegen schendingen. Inschatting van betrokken juristen.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Ten tweede is in de laatste jaren iets meer concurrentie tussen octrooigemachtigden ontstaan. Er is wat meer dynamiek in de dienstverlening ontstaan en de productdifferentiatie is toegenomen. Nog steeds zijn de diensten van octrooigemachtigden echter vrij duur, is er geen sterke concurrentie en blijft de geringe instroom in het beroep van octrooigemachtigden een punt van zorg. Aan de andere kant blijkt de vraagzijde wel tevreden met de dienstverlening (“het is wel duur, maar je hebt er ook wat aan”) en tonen zij weinig initiatief om actief te gaan “shoppen” tussen de verschillende aanbieders. Ten derde is de jure rechtszekerheid iets toegenomen, zowel voor octrooihouders als voor derden door de ingezette kwaliteitsverbetering, met name door de afschaffing van het 6-jarig octrooi en de invoering van de written opinion. De de facto rechtszekerheid wordt sterk beïnvloed door de hoogte van proceskosten en de voor partijen onzekere afloop van procedures en hangt maar in geringe mate samen met de keuze voor een registratieoctrooi. Zij blijft een punt van zorg: op dit punt is geen specifiek beleid gevoerd en de door grote delen van de doelgroep als laag gepercipieerde de facto bescherming is door de beleidswijzigingen niet veranderd. Het Benelux merken- en modellenrecht functioneert goed, ook als eventuele opstap of naast het Europese en internationale systeem. De toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn goed. Er bestaan enkele juridische verschillen tussen het Benelux en het Europese systeem, maar deze verschillen hebben geen belangrijke impact op het functioneren van het systeem. De effectieve rechtsbescherming is ook goed. Hier speelt mee dat aanpalende wetgeving en juridische procedures vaak ook handvatten bieden om recht te krijgen. De kwaliteit van de rechtspraak in Nederland rond octrooien, merken en modellen waarderen wij positief. Een factor die hieraan bijdraagt is de concentratie van octrooirechtszaken bij de rechtbank van Den Haag, hetgeen de kwaliteit van de rechtspraak ten goede komt. Over de kwaliteit van de uitspraken van rechtbanken die (minder regelmatig) zaken met betrekking tot het Benelux merkrecht of modelrecht behandelen verschillen de meningen. Vanuit verschillende kanten wordt aangegeven dat ook in deze zaken het de kwaliteit van de rechtspraak ten goede zou komen als alle zaken zouden worden behandeld door een gespecialiseerde rechtbank. Nut en noodzaak van het registratieoctrooi Het bovenstaande laat onverlet dat over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi verschillend wordt gedacht. De beleidswijzigingen zijn weliswaar een verbetering ten opzichte van de situatie voor 2006, maar het spanningsveld tussen de diverse aspecten van het huidige systeem (met name snelheid, kosten en rechtsbescherming voor zowel octrooihouders als derden) is er niet geheel door weggenomen. Iets meer dan de helft van de doelgroep geeft aan een voorkeur te hebben voor een getoetst octrooi boven het huidige registratieoctrooi. Voorstanders van een getoetst octrooi wijzen vooral op de beperkte rechtszekerheid, het gevaar van juridisering, het feit dat de kosten teveel bij derden in plaats van bij octrooihouders komen te liggen en/of gebruiken argumenten van principiële aard (“een octrooirecht moet alleen worden gegeven indien de octrooiaanvraag voldoet aan de criteria waaraan een octrooi moet voldoen en waarop het indien nodig door de rechter wordt getoetst”). Voorstanders van het huidige systeem wijzen op de lagere kosten ten opzichte van de EOB- en PCT-route, op het feit dat relatief snel enige rechtsbescherming wordt geboden hetgeen behulpzaam is voor gesprekken met mogelijke investeerders en/of geven aan dat het onderzoek naar de stand van de techniek met de written opinion (en/of het Nederlandse octrooi) een goede opstap vormt voor een latere aanvraag via de EOB- of PCT-route en wel degelijk een functie heeft.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
73
In deze evaluatie hebben wij niet kunnen vaststellen welke groep (de voor- of tegenstanders van het huidige registratieoctrooi) numeriek in de meerderheid is. De resultaten van de gebruikersenquête (55% van alle respondenten en 57% van het MKB geeft aan een getoetst octrooi te willen) zijn hiertoe indicatief. Voor ons oordeel is een vergelijking van het effect dat uitgaat van een registratieoctrooi en van een getoetst octrooi op innovatie en hoe zich dat verhoudt tot andere voor- en nadelen van groter belang dan of de groep voor- of tegenstanders numeriek in de meerderheid is. Er zijn echter geen empirische gegevens voorhanden op basis waarvan deze vergelijking kan worden gemaakt. Op kwalitatieve gronden, gebaseerd op de diverse informatiebronnen van deze evaluatie, is het voor de onderzoekers niet duidelijk hoe deze vergelijking zou uitvallen. Wel is duidelijk dat de voordelen van pragmatische aard zijn (met name de lagere kosten), terwijl de nadelen sterk samenhangen met de kwaliteit van de verleende octrooien. Wij gaan hier verder bij de aanbevelingen op in. Overige aandachtspunten De facto bescherming. De feitelijke bescherming van het Nederlandse octrooi wordt door particuliere uitvinders en het MKB als veel te laag ervaren. Het probleem zit in de kosten van juridische bijstand waarvan veel (kleinere) partijen zeggen deze niet op te kunnen brengen, waardoor inbreuken op het verkregen IE-recht niet kunnen worden tegengegaan. Omgekeerd geldt dit ook: als kleinere partijen voor een vermeend inbreuk op een IE-recht worden gedaagd door een grote partij geven veel partijen het bij voorbaat op ook al menen zij dat zij in hun recht staan. Helaas blijken geen van de door het veld aangedragen oplossingen om de handhavingskosten te verlagen voor met name kleinere partijen (zoals verzekeren en mediation) een reëel antwoord op de geconstateerde problemen. Snelheid van besluitvorming door de rechtbank Hoewel de snelheid van de procedures bij de rechtbank over het algemeen hoog is, zit er vaak veel tijd tussen de inhoudelijke behandeling van een zaak en het besluit van de rechtbank. IE-rechten meer in samenhang benaderen Wij gaan hier bij de aanbevelingen op in. Betrekken van de doelgroep Volgens de onderzoekers is het zowel voor de Nederlandse overheid als voor het MKB zelf een punt van aandacht om de belangen van het MKB adequaat te benoemen. Dit gaat verder dan de klantenonderzoeken die NL Octrooicentrum uitvoert aangezien het beleid juist de basis schept voor de uitvoering waar NL Octrooicentrum voor verantwoordelijk is. Rond merken en modellen speelt het ontbreken van een openbaar toegankelijk modelregister en juridische discrepanties tussen het gemeenschapsmodel en het BVIE rondom de rechthebbende bij modellen in opdracht / in dienstverband. Ten aanzien van het ontbreken van een openbaar toegankelijk Benelux-modelregister merken wij op dat zo’n register op dit moment in ontwikkeling is in samenwerking met OHIM en diverse nationale bureaus. Aanbevelingen Wij bevelen aan om de intermediaire effecten van het beleid te gaan monitoren. De aspecten waarop monitoring gewenst is worden gegeven in Tabel 4.6. Pragmatisch gezien heeft het huidige systeem een aantal voordelen die je kwijt zou raken als je terug zou gaan naar een situatie van een getoetst octrooi. Aan de andere kant is het systeem gebaat bij het zo min mogelijk verlenen van zwakke octrooien. Om de effecten van het beleid goed in kaart te krijgen is het daarom vooral van belang (al dan niet steekproefsgewijs) inzicht te krijgen in welke mate het onderzoek naar de stand
74
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
van de techniek en de written opinion aangeven dat de uitvinding onvoldoende nieuw of inventief is en in welke mate aanvragers hiermee rekening houden bij het al dan niet doorzetten van hun octrooiaanvraag. Hierbij is het zowel van belang de aanvragers hierover zelf te bevragen als een eigen analyse te maken: worden aanvragen al dan niet doorgezet, en indien ze worden doorgezet, wordt de aanvraag dan op relevante punten gewijzigd en maakt dit het octrooi sterker?69 Verder is het van belang inzicht te krijgen hoe vaak er geschillen ontstaan met betrekking tot octrooien die bij een getoetst octrooi waarschijnlijk niet verleend zouden zijn en wat de doorwerking hiervan is op zowel octrooihouders als derden. Afhankelijk van de uitkomsten kan het beleid worden bijgestuurd of een meer fundamentele wijziging van het huidige beleid worden overwogen.70 Deze aanbeveling sluit aan bij onze aanbeveling met betrekking tot ‘double loop learning’ in hoofdstuk 6. Volgens ons verdient het een serieuze overweging om rondom intellectueel eigendom de voorlichting zoveel mogelijk integraal te benaderen, vanuit de gedachte dat voor iedere innovatie in potentie een palet aan beschermingsmogelijkheden aanwezig is en voor de primaire doelgroep van het Nederlandse IE-beleid, het MKB, de verschillende beschermingsmogelijkheden nu in belangrijke mate aanbod-gestuurd onder de aandacht worden gebracht. Wij gaan hier in hoofdstuk 6 verder op in. Beleidsvorming geschiedt in dialoog met stakeholders (via bijvoorbeeld de Commissies van Acht), maar de directe betrokkenheid van de doelgroep van het octrooi via de NLOC-route, met name ook in relatie tot het signaleren van problemen en mogelijke alternatieve oplossingsrichtingen, is beperkt. Zo is een belangrijk nadeel van de bestaande overlegorganen dat de primaire doelgroep van het Nederlandse beleid, het MKB, daar maar in beperkte mate in is vertegenwoordigd (alleen via het NOVU). Wij bevelen daarom aan te onderzoeken op welke wijze de dialoog met het MKB, al dan niet via een directe inbreng in de bestaande overlegstructuren, effectiever gestalte kan krijgen. De beleidsverantwoordelijkheid rondom de verschillende IE-rechten is op dit moment verspreid over verschillende ministeries, terwijl binnen het bedrijfsleven het de trend is om op een geïntegreerde wijze IE-rechten te benaderen. Naast een geïntegreerde benadering van octrooien, het merkenrecht en het modellenrecht betreft dit in ieder geval het auteursrecht en afhankelijk van het type bedrijf ook het kwekersrecht of andere IE-rechten. Vanuit deze optiek ondersteunen wij het geluid dat een meer integrale benadering vanuit de overheid wenselijk zou zijn. Het versterken van de coördinatie tussen de diverse ministeries, directies en raden die verantwoordelijkheid dragen voor aspecten van het IE-systeem is volgens ons om deze reden wenselijk. De aan het begin van deze kabinetsperiode doorgevoerde fusie tussen het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij biedt volgens ons kansen om tot een meer integrale benadering van IE-rechten te komen omdat het kwekersrecht nu ook onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I is komen te vallen, zij het onder een andere directie dan octrooien, merken en modellen. Dit kan beleidsmatig ondersteund worden door bijvoorbeeld een geïntegreerde ‘IE-Beleidsvisie’. Wij bevelen aan om in zo’n IE-beleidsvisie de relatie tussen het innovatiebeleid en de juridische bescherming van innovatie te expliciteren: beiden hebben immers ten doel innovatie te bevorderen waardoor het de moeite loont - explicieter dan nu het geval is - te onderzoeken op welke punten het IE-beleid het innovatiebeleid kan ondersteunen.
69
70
NL Octrooicentrum geeft aan dat het nauwelijks voorkomt dat octrooiaanvragen op basis van het onderzoek naar de stand van de techniek en de schriftelijke opinie de octrooiaanvraag wordt aangepast of ingetrokken. Indien dit inderdaad het geval is, is het vooral interessant te bepalen hoe vaak het voorkomt dat het onderzoek naar de stand van de techniek suggereert dat de uitvinding onvoldoende nieuw of inventief is. Een voorbeeld van bijstellen van beleid is net als in Frankrijk geen octrooi te verlenen wanneer de uitvinding duidelijk niet nieuw is, tenzij de aanvrager hierop een gemotiveerd weerwoord indient.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
75
Rondom de inzet van intermediairs bij het verkrijgen van rechtsbescherming voor innovaties speelt de hoogte van de kosten van hun inzet. Beleidsmatig is er op dat punt de laatste jaren niet veel gebeurd. Overigens geldt wel dat dit geen uniek issue is. Ook andere, vergelijkbare, vormen van hoogwaardige dienstverlening zijn niet goedkoop. Belangenvertegenwoordigers, denk aan MKB Nederland en/of NOVU kunnen een rol spelen in het mondiger maken van vragers om daarmee de kosten te drukken. Te denken valt aan het bedingen van korting bij het aanleveren van een aantal klanten dat goed is voorbereid (grote afnemers maken ook vaak zulke afspraken) of aan het zelf verrichten van verschillende onderdelen van de aanvraagprocedure. Daarnaast kan er door het ministerie van EL&I nader onderzoek plaatsvinden naar de effecten die beroepsregulering en toelatingseisen hebben op de werking van de markt.
76
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
5
Internationaal
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan wij in op de rol en invloed die Nederland heeft in het internationale IE-veld. Meer in het bijzonder bespreken wij de internationale beleidsinzet van Nederland en de resultaten die ten gevolge van deze inzet zijn geboekt. Tevens geven wij een beoordeling van de voorlichting in Nederland over merken en modellen door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) en de bestuurlijke inbreng vanuit Nederland in het BBIE. Allereerst gaan we in op een aantal relevante ontwikkelingen, zowel in termen van beleid als meer externe ontwikkelingen die een beleidsreactie kunnen vergen of rechtvaardigen.
5.2
Relevante ontwikkelingen in de periode 2006-2010 In hoofdstuk 3 hebben we een overzicht gegeven van relevante ontwikkelingen rondom octrooien, merken en modellen in de periode 2006-2010 die met name voor het beleid in Nederland relevant zijn. In deze paragraaf gaan we in op de ontwikkelingen die vooral van invloed zijn op de Nederlandse beleidsinzet op internationaal vlak, waarbij we onderscheid maken tussen octrooien enerzijds en merken en modellen anderzijds.
5.2.1 Ontwikkelingen rondom octrooien en octrooibureaus Unitair octrooi (EU) Op Europees niveau is de Europese Commissie in de periode 2006-2010 vooral bezig geweest met de ontwikkeling van het toekomstige Europese octrooisysteem. In dit dossier zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gemaakt. De onderhandelingen over verdere harmonisering van het octrooisysteem lag sinds 2004 stil, terwijl meer en meer bleek dat het bestaande octrooisysteem een cruciale belemmering vormde voor zowel de betere werking van de interne markt als voor de concurrentiepositie van de Europese industrie. Begin 2006 is de Commissie gestart met een consultatieronde en een openbare hoorzitting over de toekomst van het octrooisysteem, wat in april 2007 heeft geleid tot een visiedocument.71 In dit visiedocument wordt onder meer het belang benadrukt van de invoering van een Gemeenschapsoctrooi en de instelling van een goed functionerend EU-rechtssysteem voor octrooizaken. Na een nieuwe consultatieronde in 2008 is in december 2009 binnen de Raad voor Concurrentievermogen een politiek akkoord bereikt over het gemeenschapsoctrooi en een uniform systeem voor de beslechting van octrooigeschillen (door een gespecialiseerd octrooigerecht) en is tevens op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de Verordening EU-octrooi (lag stil sinds 2004).72
71
72
Europese Commissie, ‘Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van het octrooisysteem in Europa’, COM (2007) 165, april 2007. Zie: http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2007:0165:FIN:NL:PDF. Europese Commissie, ‘Patents: EU achieves political breakthrough on an enhanced patent system’, persbericht 4 december 2009, zie: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/1880&type=HTML&aged=0&language=EN&guiLanguage =fr.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
77
Echter, een van de grootste breekpunten in het creëren van een unitair octrooi was het talenregime (dit viel ook niet binnen het akkoord van de Raad in december 2009). Lidstaten willen garanties dat het bedrijfsleven toegang heeft tot EU-octrooien in een voor hen begrijpelijke taal. De keuze voor een of enkele talen kan deze toegang bemoeilijken. In juli 2010 heeft de Commissie voorgesteld een octrooi onder het nieuwe systeem te vertalen in een van de drie officiële EU-talen (Engels, Duits, Frans) en vertaalde samenvattingen op te nemen van de overige twee talen.73 Omdat uniforme besluitvorming op dit punt niet mogelijk bleek (Spanje en Italië waren tegen) heeft Nederland in november 2010 samen met vier andere landen74 een brief gestuurd aan de Commissie met het verzoek om de mogelijkheid van ‘versterkte samenwerking’ te onderzoeken.75 Deze versterkte samenwerking had tot doel om middels nauwere samenwerking toch tot een unitair octrooi te komen en zo het noodzakelijke hervormingsproces binnen afzienbare tijd te kunnen afronden. De Commissie heeft deze suggestie van een versterkte samenwerking in december 2010 overgenomen en is in april 2011 (dus buiten de formele onderzoeksperiode van deze evaluatie) met nieuwe voorstellen gekomen over het unitair octrooi, de octrooigeschillenbeslechting en de vertaalregeling. Op hoofdlijnen komen de voorstellen op het volgende neer:76
Unitair octrooi; octrooihouders kunnen via het EOB ook een eenheidsoctrooibescherming aanvragen, wat bescherming waarborgt in alle 25 lidstaten. De eenheidsoctrooibescherming is facultatief en zal naast de nationale en Europese octrooien bestaan.
Geschillenbeslechting; voor een volledig functioneel eenheidsoctrooi is ook passende rechtsbescherming vereist, en wel in de vorm van een Europees octrooigerecht.77
Vertaalregeling; octrooiaanvragen kunnen in elke taal worden ingediend, maar de verlening en het onderzoek van octrooien door het EOB gebeurt in een van de drie officiële talen (Engels, Frans of Duits). Octrooiconclusies moeten vervolgens ook worden vertaald in de twee andere officiële talen.
Uiteindelijk hebben zich in totaal 25 lidstaten bij deze voorstellen aangesloten, waarbij een aantal belangrijke zaken (institutioneel kader, zetel en financiering van het octrooigerecht bijvoorbeeld) nog wel geregeld dient te worden. Alleen Spanje en Italië hebben volhard in hun standpunt om niet mee te doen met deze versterkte samenwerking.78 Gezien de zeer lange doorlooptijd van dit dossier is de algemene opinie dat in de periode 2009-2011 cruciale doorbraken zijn bereikt voor het komen tot een unitair octrooi en daarmee het verbeteren van de werking van de interne markt. Nederland heeft hierbij een voortrekkersrol vervuld.
73
74 75
76
77
78
78
Europese Commissie, ‘Voorstel voor een verordening (EU) van de Raad inzake de vertaalregeling voor het EU-octrooi’, COM (2010) 350 definitief, d.d. 30 juni 2010. De andere vier landen betroffen Ierland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Kamerstukken II, 21501-30, nr. 244, Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 15 november 2010. Dit mechanisme van ‘versterkte samenwerking’ maakt het mogelijk dat een deel van de lidstaten direct maatregelen nemen, terwijl andere lidstaten zich eventueel op een later moment kunnen aansluiten. Europese Commissie, ‘Commissie wil onderzoek en innovatie stimuleren door eenheidsoctrooibescherming’, persbericht 13 april 2011; Europese Commissie, ‘Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming’ COM (2011) 215. Belangrijk discussiepunt was de juridische structuur van het unitair octrooi. In de aanvankelijke opzet werd er middels een nieuw verdrag een ‘Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi’ opgericht die buiten het institutionele en gerechtelijke kader van de EU viel. Probleem hierbij was echter dat dit nieuwe gerecht niet enkel het nieuwe verdrag ging uitleggen en toepassen, maar ook bepalingen van het EU-recht zelf. Dit laatste is enkel de competentie van het Hof van Justitie van de EU, aldus het advies van het Hof zelf. In de voorstellen van het najaar van 2011 wordt het toekomstige octrooigerecht gesitueerd als “een gerecht gemeenschappelijk aan de deelnemende lidstaten (…) het octrooigerecht krijgt exclusieve rechtsmacht ten aanzien van Europese en unitaire octrooien; de EU en derde landen zijn uitgesloten van deelname.” Bron: Kamerstukken II, 21501-30, nr. 272, Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 20 oktober 2011. Spanje en Italië zijn in het voorjaar van 2011 een procedure gestart bij het Hof van Justitie tegen deze versterkte samenwerking.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Europees octrooiverdrag Naast de hierboven beschreven ontwikkelingen binnen de EU (waar ook het EOB een rol in heeft) heeft zich rondom het Europese octrooiverdrag en de EOB in de periode 2006-2010 ook een aantal belangrijke beleidsmatige ontwikkelingen voorgedaan, namelijk:
Binnen het raamwerk van de EOB heeft de sterke toename van het aantal octrooiaanvragen geleid tot achterstanden en een hogere werklast. Er is meer verantwoordelijkheid neergelegd bij de rechthebbenden. De impressie was dat er sprake was van een grote mate van klantvriendelijkheid met soepele procedures en ruime mogelijkheden tot uitstel. Termijnen (o.a. voor het indienen van wijzigingen) zijn ingekort en er wordt minder vaak herinnerd via brieven.
Door het London Protocol is het mogelijk geworden om op vrijwillige basis de vertaling van octrooien verleend via de EOB-route te beperken tot de conclusies.79 De manier waarop dit protocol tot concrete wijzigingen van wetgeving heeft geleid, verschilt tussen lidstaten. In Nederland is gekozen voor de volgende vorm: als het originele octrooi Engelstalig is, volstaan conclusies in het Nederlands.
Door invoering van het European Quality Management System is er nu een standaard voor de EOB en de verschillende nationale bureaus voor, onder andere, kwaliteitsbewaking, het voorkomen van achterstanden en communicatie met aanvragers.
Per 2010 is het beleid van de EOB ten aanzien van divisionals – meer specifieke octrooiaanvragen die voortbouwen op een meer generieke aanvraag – aangescherpt.
Naast een continu streven naar meer efficiëntie van de verschillende bureaus, waaronder ook de EOB en het NL Octrooicentrum is er door verdere automatisering een extra doelmatigheidsslag gemaakt. Zo is het ondertussen mogelijk om stukken machinaal te vertalen. Selecte ontwikkelingen rond WIPO Terwijl er op Europees niveau sprake is van vooruitgang op verschillende IE-dossiers (met name harmonisatie en verbetering van de toegankelijkheid) is er op internationaal niveau veel minder voortgang. In het bijzonder speelt dat rondom de Standing Committee on the Law of Patents (SCP) en het Patent Cooperation Treaty (PTC):
Zo is de discussie over een ‘substantive patent law treaty’ grotendeels stilgevallen. Dit verdrag zou onder meer moeten leiden tot harmonisatie van de inhoudelijke beoordeling van octrooien. De beoordeling van octrooien verschilt nu tussen landen, wat een onwenselijke situatie is. Met name de Noord-Zuid tegenstelling speelt hierbij een rol. Bilateraal en multilateraal (bijvoorbeeld in de B+ groep80) wordt er wel enige voortgang geboekt. Voorbeelden zijn de samenwerking tussen bureaus met behulp van de Patent Prosecution Highway (PPH, informatiedeling om de hoeveelheid werk te verminderen) en het beleid ten aanzien van kwaliteit.
Een van de belangrijke discussies op dit moment binnen WIPO81 speelt rondom de bescherming van genetische bronnen. Binnen WIPO wordt met betrekking tot genetische bronnen gesproken over drie clusters, te weten (i) options on defensive protection of genetic resources, (ii) options on disclosure requirements, en (iii) options on IP issues in mutually agreed terms for fair and equitable benefitsharing. De potentiële invloed hiervan op het octrooisysteem is groot. De discussie concentreert zich nu op de ‘disclosure requirements’, wat een groot effect kan hebben op de administratieve lasten voor aanvragers van octrooibescherming. Enig positief effect op de verspreiding van kennis en daarmee op de
79 80
81
Deze afspraak is in 2000 gemaakt maar is gedurende 2006-2010 ingevoerd in Nederland. De B-groep omvat de geïndustrialiseerde landen, zoals de West-Europese landen, Noorwegen, de VS, Zwitserland, Japan, Canada, Australië en Israël. De B+ groep omvat naast deze ‘B-landen’ ook de andere landen die deel uit maken van het Europese octrooiverdrag. Meer specifiek rond de Intergovernmental Committee on Intellectual Property and Genetic Resources [IGC], Traditional Knowledge and Folklore.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
79
diffusie van innovatie is echter van de voorgestelde maatregelen niet te verwachten. Diverse landen, alsmede de EU, hebben compromisvoorstellen voor verdere discussie gedaan.
5.2.2 Ontwikkelingen rondom merken en modellen Gemeenschapsmerken en –modellen (EU) De belangrijkste ontwikkelingen rondom merken en modellen op Europees vlak in de periode 20062010 betroffen de financiering van OHIM, de start van een brede evaluatie van het Europese stelsel van Gemeenschapsmerken en de aansluiting bij het WIPO-modellenstelsel. Financiering van OHIM Wat betreft de financiering van OHIM heeft de Commissie in december 2006 een mededeling gepubliceerd waarin zij constateert dat “OHIM onder meer dankzij het gestaag stijgende aantal aanvragen, de toegenomen productiviteit en verbeterde efficiëntie van het OHIM en de groei van het elektronisch zakendoen omvangrijke kasreserves genereert”. Dit werd door de Commissie als onwenselijk ervaren en zij stelde voor om na te denken over een structurele aanpak voor het financieel beheer van het OHIM.82 Deze conclusies zijn in mei 2007 ook overgenomen door de Raad voor Concurrentievermogen83 en hebben er toe geleid dat per 1 mei 2009 de vergoedingen die betaald dienden te worden voor het verkrijgen van een EU-breed merkenrecht zijn verlaagd.84 Merken: evaluatie functioneren van het stelsel voor Gemeenschapsmerken In aansluiting op de discussie rondom de financiering van OHIM heeft de Raad voor Concurrentievermogen in mei 2007 de noodzaak benadrukt van een ‘algehele evaluatie van het functioneren van het stelsel voor Gemeenschapsmerken’ en de Commissie opgeroepen daar een studie naar te laten uitvoeren.85 Deze oproep is overgenomen in het visiedocument van de Commissie rondom intellectuele eigendomsrechten van juli 2008.86 Deze evaluatie is gepubliceerd in februari 2011 en kijkt vooral naar (i) de verhouding tussen het Gemeenschappelijke merkenstelsel (Community Trade Mark; CTM) en de nationale merkenstelsels, en (ii) het functioneren van het Gemeenschappelijke merkenstelsel (inclusief de rol van OHIM). Het rapport trekt onder meer de volgende conclusies (niet uitputtend):
De harmonisering van het nationale merkenrecht (en de interpretatie daarvan door het Hof van Justitie) heeft een belangrijke bedrage geleverd aan het beperken van de risico’s van wisselende interpretaties van merkenrechten in verschillende lidstaten.
Echter, ondanks de harmonisering van het nationale merkenrecht ervaren rechthebbenden nog steeds belangrijke territoriale beperkingen van hun rechten, wat ook de ontwikkelingen van de interne markt hindert. Verdere harmonisatie van het nationale merkenrecht is noodzakelijk voor het versterken van de interne markt. Enkel een unitair merkenrecht zal direct een interne markt kunnen creëren.
Er liggen kansen voor verbeterde samenwerking tussen OHIM en de nationale merkenrechtenbureaus, bijvoorbeeld door middel van (a) het opstellen van gezamenlijke
82
83
84
85
86
80
Europese Commissie, ‘Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de financiële vooruitzichten van het bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen’, COM (2006) 865. Raad van de Europese Unie, persmededeling 2801e zitting van de Raad Concurrentievermogen, 21 en 22 mei 2007; zie: http://consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/intm/94529.pdf. Europese Commissie, ‘EU-merkenrechtbescherming wordt veel goedkoper en toegankelijker’, persbericht 31 maart 2009; zie: http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/09/506&format=HTML&aged=1&language =NL&guiLanguage=fr. Raad van de Europese Unie, persmededeling 2801e zitting van de Raad Concurrentievermogen, 21 en 22 mei 2007; zie: http://consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/intm/94529.pdf. Europese Commissie, ‘Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa’, COM (2008) 465.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
richtlijnen voor beoordelingen, (b) gezamenlijke regels voor het classificeren van goederen en diensten, en (c) meer samenwerking in de toetsing van aanvragen en behandeling van klachten.
Het Europese merkenrechtstelsel kan niet goed bestaan zonder goed functionerende nationale merkenrechtenbureaus. In de toekomst dienen deze nationale bureaus daarom de nadruk te leggen op het onderhouden en versterken van de nationale merkenrechtstelsels in zowel de complementerende als de concurrerende rol ten opzichte van het Europese merkenrechtstelsel. Belangrijk is daarom dat er op nationaal niveau verbeteringen worden gerealiseerd in de infrastructuur (kantoren), prestaties, kwaliteit van dienstverlening en onderlinge consistentie in de besluitvorming.
Modellen: aansluiting bij het WIPO-systeem In december 2005 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om het stelsel van Gemeenschapsmodellen te koppelen aan het internationale registratiestelsel voor inschrijvingen (via het WIPO).87 In dit internationale registratiestelsel kan een ontwerper door middel van één internationale registratie via het WIPO bescherming in een aantal landen verkrijgen.88 In december 2006 heeft de Raad ingestemd met dit voorstel en in juli 2007 heeft de Commissie twee verordeningen aangenomen die de toetreding van de EU tot dit internationale stelsel regelen. Voor Europese bedrijven is dit systeem vanaf 1 januari 2008 in werking getreden.89 WIPO (merken en modellen) Binnen het WIPO houdt de Standing Committee on the Law of Trademarks, Industrial Designs and Geographical Indications (SCT) zich bezig met de ontwikkeling van internationale wetgeving en standaarden voor merken en modellen. Gedurende de periode 2006-2010 is er binnen de SCT een aantal belangrijke ontwikkelingen geweest:
Vanuit de Europese Unie en alle lidstaten is aandacht gevraagd voor het toenemende belang van efficiënte en effectieve bescherming voor modellen. Gezien het belang van harmonisatie en simplificatie van formaliteiten en procedures voor de registratie van modellen hebben de EU en haar lidstaten in juni 2010 (maar deze discussie speelde al langer) gevraagd om het opzetten van een internationaal instrument hiervoor.90 SCT heeft in de 23e vergadering ingestemd met voortzetting van het werk op dit gebied, en verzocht het WIPO secretariaat het document dat een algemene uiteenzetting bevatte te herzien. WIPO presenteerde bij de 24e vergadering van SCT concept verdragsbepalingen voor verdere harmonisatie van Industrial Design Law en Practice.91 Momenteel wordt in SCT onderhandeld over deze bepalingen, die de basis kunnen vormen voor een nieuw verdrag rondom modellen.
Rondom merken heeft de SCT de afgelopen jaren een aantal onderwerpen opgepakt. Het betreft veelal verdiepende analyses en besprekingen van zaken die spelen rondom merken. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld (a) de weigeringsgronden voor het registreren van een merk,92 (b) procedures rondom niet-traditionele merken (3D, kleuren, geluiden),93 en (c) verweerprocedures (opposition procedures) rondom de registraties van merken.94
87
88
89 90 91 92
Dit internationale stelsel is gebaseerd op de Akte van Geneve (1999) van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen of modellen van nijverheid (de Akte van Genève). Europese Commissie, ‘Voorstel voor een besluit van de Raad tot goedkeuring van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève van de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale registratie van tekeningen of modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999’, COM (2005) 687; “De Akte van Genève biedt ontwerpers de mogelijkheid om door middel van één internationale registratie bescherming in een aantal landen te verkrijgen. Ingevolge de Akte van Genève hoeft dus slechts één internationale aanvraag te worden ingediend bij het Internationaal Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO), in plaats van een reeks aanvragen bij diverse nationale of regionale bureaus”. Europese Commissie, ‘Industrial property: EU joins international design treaty’, persbericht 25 september 2007. WIPO- SCT; verslag van de 23e vergadering, 30 juni - 2 juli 2010. WIPO- SCT; verslag en documentatie van de 24e vergadering, 1-4 november 2010. WIPO- SCT; verslag van de 21e vergadering, 22-26 juni 2009.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
81
5.2.3 Ontwikkelingen rondom intellectuele eigendomsrechten in brede zin Naast de hierboven geschetste ontwikkelingen rondom octrooien, merken en modellen is tot slot nog van belang dat binnen WIPO in juni 2007 belangrijke stappen zijn gezet rondom de ‘ontwikkelingsagenda’: waar gaat WIPO zich de komende jaren op richten? De clusters waar WIPO zich op gaat richten zijn (a) Technical Assistance and Capacity Building, (b) Norm-setting, Flexibilities, Public Policy and Public Domain, (c) Technology Transfer, Information and Communication Technology (ICT) and Access to Knowledge, (d) Assessments, Evaluation and Impact Studies, en (e) Institutional Matters Including Mandate and Governance.95 Naast deze ontwikkelingsagenda is door de Algemene Vergadering in 2007 ook overeenstemming bereikt over de oprichting van het Committee on Development and Intellectual Property (CDIP). CDIP kreeg als taak om een werkprogramma te gaan ontwikkelen voor de implementatie van de aangenomen aanbevelingen; deze implementatie te monitoren en hierover te rapporteren; en ten slotte om gezamenlijk te besluiten over gespreksonderwerpen op het terrein van “intellectual property and development related issues”.96 CDIP is in maart 2008 van start gegaan met een eerste vergadering. Tijdens de vergaderingen worden zowel nieuwe als lopende projecten (ter implementatie van de aanbevelingen) besproken.
5.3
De Nederlandse internationale beleidsinzet in 2006-2010 In deze paragraaf gaan we in meer detail in op de Nederlandse beleidsinzet in de periode 20062010. Allereerst gaan we in op het doel van het internationale beleid en de Nederlandse vertegenwoordiging in de diverse internationale organisaties. Daarna gaan we in op de beleidsinzet en de bereikte resultaten.
5.3.1 Doel en vertegenwoordiging in internationale organisaties Doelstelling internationaal beleid Het Nederlandse internationale beleid wordt gekenmerkt door een sterke internationale / Europese oriëntatie en is in de kern gericht op het zorgdragen voor een goed functionerende wereldwijde IEinfrastructuur. Zoals in hoofdstuk 3 aangegeven, is de basisgedachte van het Nederlandse IEbeleid dat de verschillende lagen (internationaal, Europees, nationaal) onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden. Dit betekent dat er nationaal wordt aangesloten op internationale (WIPO) afspraken. Europese wetgeving dient over het algemeen onverkort te worden overgenomen, bij internationale afspraken geldt dat er bepaalde maar beperkte vrijheidsgraden zijn. De afspraken in internationaal verband geven ook kaders aan wat er in Europees verband afgesproken kan worden. Belangrijk is om op te merken dat de effectiviteit van de Nederlandse beleidsinzet internationaal mede afhankelijk is van de kwaliteit van het IE-systeem in Nederland. Een goede uitvoering van wetgeving, een kwalitatief hoog niveau van rechtspraak en het (internationaal) relatief hoge aantal octrooiaanvragen met een Nederlandse achtergrond spelen een belangrijke rol in de positie van Nederland in het internationale IE-veld. Een illustratie van dit reputatiemechanisme is de vestiging van het EOB in Nederland. Deze is in het verleden ‘verdiend’ op basis van de kwaliteit van de beleidsinzet van Nederland. 93
94 95
96
82
WIPO- SCT; verslag van de 18e vergadering, 12-16 november 2007 en het verslag van de 19e vergadering, 21-25 juli 2008. WIPO- SCT; verslag van de 18e vergadering, 12-16 november 2007. WIPO- Provisional Committee on Proposals Related to a WIPO Development Agenda, verslag van de 4e vergadering, 1115 juni 2007. WIPO-CDIP, verslag van de 1e vergadering, 3-7 maart 2008.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
De kern van de internationale beleidsinzet, naast het laten functioneren van het Nederlandse systeem als onderdeel van de verschillende lagen, is:
een goede balans vinden tussen de belangen van de houders van IE-rechten en derden;97
bescherming van de gebruiker (snelheid, lage kosten, rechtszekerheid);
operationele en professionele excellentie van bureaus, zowel de nationale als de internationale.
In de praktijk concentreert de internationale inzet van Nederland inzake IE-rechten zich op:
de inzet van Nederland in en rondom BBIE (diverse organen, waaronder COREMO, COPERA, PIC en PLUS); de inzet van Nederland in en rondom OHIM;
de inzet van Nederland in en rondom EOB;
de inzet van Nederland in en rondom WIPO (zowel octrooien als merken en modellen);
de inzet van Nederland in en rondom de totstandkoming van een unitair/ Gemeenschapsoctrooi via de EU. Ook rondom Merken en Modellen zet Nederland zich via deze route in.
Vertegenwoordiging Om de inbreng effectief te maken, dient deze kwalitatief goed te zijn. Tegelijkertijd is ook van belang dat een kwalitatief goede inbreng wordt ondersteund door een sterke vertegenwoordiging en een sterk netwerk van contacten. Nederland heeft gekozen voor een gezamenlijke vertegenwoordiging van het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum in de internationale gremia. In het bijzonder is de vertegenwoordiging als volgt: 98
EOB: NL Octrooicentrum eerste vertegenwoordiger voor Nederland en het ministerie van EL&I delegatielid. Meer specifiek is Nederland representative (als een van de lidstaten) in de administrative council van de EOB – van waaruit richtlijnen worden opgesteld, en lid van de Technical and Operational Support Committee, de Committee on Patent Law en de Budget and Finance Committee.
BBIE: NL Octrooicentrum eerste vertegenwoordiger voor Nederland en het ministerie van EL&I delegatielid en woordvoerder. Nederland heeft onder andere een rol in COREMO (momenteel is Nederland voorzitter) en COPERA, de overleg- en adviesorganen van het BBIE. Verder is het ministerie van EL&I vertegenwoordigd in de werkgroepen PIC en PLUS.99
OHIM: NL Octrooicentrum delegatiehoofd voor Nederland in het Administrative Board en het ministerie van EL&I delegatielid. Meer specifiek loopt de inzet via, onder meer, de Budget Committee en de Administrative Board.
Europese Unie: het ministerie van EL&I is woordvoerder en draagt bij aan beleidsontwikkeling bij de EU, zij wordt hierbij, op het gebied van octrooien, ondersteund door NL Octrooicentrum.100
WIPO: Nederland is vertegenwoordigd in de assemblies, (standing en permanent) committees en working groups van WIPO. Wat betreft de octrooien (SCP en PCT, zie hierboven) is het ministerie van EL&I delegatiehoofd voor Nederland en is NL Octrooicentrum delegatielid. Binnen de SCP maakt Nederland deel uit van de B/B+ groep (zie hierboven). Ook zet het ministerie zich in bij IGC (zie hierboven), hierbij vindt afstemming vooraf plaats met NL Octrooicentrum. Rondom merken en modellen (SCT en Madrid protocol) is het ministerie delegatiehoofd. Zowel voor octrooien als merken en modellen geldt dat de EU als ‘speciaal lid’
97
98 99
100
Merk op dat dit onderscheid niet zwart-wit is, omdat houders van IE-rechten ook derden zijn als ze geconfronteerd worden met de IE-rechten van anderen. Aan de andere kant kunnen ook derden (dus) zelf IE-rechten hebben. Een aanvullend overzicht van organen rondom BBIE wordt verderop besproken (paragraaf 5.4.3). De werkgroep PLUS bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van economie, justitie en buitenlandse zaken van de Benelux lidstaten. Daarnaast nemen medewerkers van het BBIE en het Benelux-Gerechtshof deel aan de werkgroep. De werkgroep houdt zich bezig met aanpassing van het Verdrag van het Benelux-Gerechtshof. Verder geeft het ministerie met enige regelmaat interventies (reactie op prejudiciële vragen) over zaken die spelen voor het Hof van Justitie.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
83
een actieve rol binnen WIPO speelt. Nederland speelt daarom, mede via de EU, effectief via twee fronten mee. Afstemming met stakeholders In relatie tot de vertegenwoordiging in diverse gremia is hier ook de afstemming met Nederlandse stakeholders van belang. Afstemming met stakeholders rondom de internationale beleidsinzet vindt primair plaats binnen de Commissies van Acht voor octrooien enerzijds en merken en modellen anderzijds.101 Binnen de Commissie van Acht voor octrooien is het gehele speelveld vertegenwoordigd, waaronder grote (internationaal opererende) bedrijven, particuliere uitvinders door de NOVU, advocaten en octrooigemachtigden. De internationale inzet van Nederland wordt hier tevoren besproken en achteraf teruggekoppeld. De Commissie vervult dus een belangrijke rol in het formuleren van de wensen van de Nederlandse stakeholders en deze wensen worden actief meegenomen naar de vergaderingen van het EOB. Het beeld bestaat dat deze afstemming goed verloopt, ook al komt het voor dat de verschillende stakeholders tegengestelde belangen hebben.
5.3.2 Beleidsinzet en resultaten Zoals boven aangegeven is de Nederlandse beleidsvisie dat een goed functionerend systeem rondom octrooien, merken en modellen bestaat uit een internationale laag, een Europese laag en een nationale laag. Hieronder gaan we kort in op de inzet en resultaten van Nederland binnen Europees (EU en EOV) en internationaal verband. Waar nodig wordt onderscheid gemaakt tussen octrooien enerzijds en merken en modellen anderzijds. Inzet binnen de EU en het EOV Inzet rondom het unitair octrooi (EU) Zoals eerder aangegeven is er grote vooruitgang geboekt op het vlak van het unitair octrooi. Nadat de onderhandelingen op dit dossier jarenlang hebben stil gelegen is er nu een doorbraak geforceerd. Er ligt sinds april 2011 een voorstel om middels nauwere samenwerking tot een octrooi met unitaire werking te komen, alsmede een voorstel om een Europees octrooigerecht op te richten die alle zaken rondom dit octrooi af zou gaan handelen en een voorstel voor de vertaalregeling. 25 lidstaten hebben zich inmiddels bij deze versterkte samenwerking aangesloten. Zoals het er nu (eind 2011) naar uit ziet zal het vereiste verdrag in de loop van 2012 worden ondertekend, waarna het verdrag geratificeerd kan worden. Het EOB speelt een belangrijke rol in de uitvoering van het unitair octrooi. De verschillende gesprekspartners onderstrepen dat de Nederlandse beleidsinzet in Europa in de periode 2006-2010 was gericht (en nog steeds is) op de totstandkoming van het Europees unitair octrooi. Nederland wordt hierbij gezien als een van de belangrijkste aanjagers van het unitair octrooi en medeverantwoordelijk voor de politieke doorbraak die is gerealiseerd. Dit kan het beste worden geïllustreerd door het feit dat Nederland in november 2010 één van de vijf ondertekenaars was van het voorstel tot versterkte samenwerking.102 Vanuit de zijde van de Commissie wordt Nederland binnen dit beleidsdossier als een ‘frontrunner’ gezien die op een positieve manier op zoek was naar mogelijke oplossingen en/of het politieke compromis. Ook rondom de onderhandelingen over het octrooigerecht heeft Nederland een positieve rol gespeeld. Toen duidelijk werd dat dit octrooigerecht mogelijk de ‘vorm’ (op basis van een apart verdrag) van het
101
102
84
Het Nederlandse bedrijfsleven roert zich verder ook direct op Europees en internationaal niveau via verschillende (Europese) belangenorganisaties als ECTA en Business Europe en in een aantal gevallen ook als individueel bedrijf. Kamerstukken II, 21501-30, nr. 244, Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 15 november 2010. Dit mechanisme van ‘versterkte samenwerking’ maakt het mogelijk dat een deel van de lidstaten direct maatregelen nemen, terwijl andere lidstaten zich eventueel op een later moment kunnen aansluiten.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Benelux-gerechtshof zou krijgen heeft Nederland samen met België en Luxemburg de overige lidstaten nader geïnformeerd over de details van dit gerecht (onder meer door het opstellen van het ‘Benelux-paper’). Hoewel wordt erkend dat het politiek lastig is om het proces rond het unitair/gemeenschapsoctrooi effectief te versnellen, vragen sommige gesprekspartners zich af of Nederland toch niet (eerder) meer had kunnen doen om het proces te versnellen. Wij menen dat deze kritiek niet terecht is, onder meer vanwege het feit dat Nederland in november 2010 één van het beperkt aantal landen was dat aanstuurde op de versterkte samenwerking omdat uniforme besluitvorming niet binnen afzienbare tijd was te verwachten. Verder is vanuit de Commissie aangegeven dat het zeer waarschijnlijk noodzakelijk was om eerst (langdurig) te onderhandelen over een akkoord dat door alle 27 lidstaten werd gedragen (dus ook Spanje en Italië), alvorens de (politieke) stap naar versterkte samenwerking genomen kon worden. Daar komt nog bij dat ook de uitspraak van het Hof van Justitie (die lang op zich liet wachten) belangrijk was, omdat het anders onduidelijk zou blijven welke institutionele bevoegdheden het nieuwe octrooigerecht zou kunnen krijgen. Hof van Justitie Nederland geeft op gezette momenten ook interventies op prejudiciële vragen in zaken die bij het Hof van Justitie spelen. Gezien de hoeveelheid zaken die spelen, wordt er selectief gereageerd. Er wordt met name gereageerd als er sprake is van een direct Nederlands belang (bijvoorbeeld als een van de partijen Nederlands is) of als er sprake is van een belangrijke zaak die van invloed is op het IE-stelsel in Nederland. In reacties wordt getracht een goede balans te vinden tussen de houders van IE-rechten en derden. Dit geldt voor octrooien, maar zeker ook voor merken en modellen. Inzet rondom het EOV Nederland heeft in de periode 2006-2010 ingezet op een aantal zaken. Ten eerste betrof dit het verhogen van de drempels bij octrooiverlening. Meer in het bijzonder omvatte dit de kwaliteit van beoordeling, en dan met name de uitvindinghoogte: hoe groot is de sprong ten opzichte van het bestaande? Ten tweede heeft Nederland een voortrekkersrol vervuld rondom divisionals (meer specifieke octrooiaanvragen die voortbouwen op een meer generieke aanvraag). Beide zaken passen binnen het bredere kader van een goede (evenwichtiger) afweging tussen de belangen van houders van IE-rechten en derden. In beide gevallen zijn de doelstellingen bereikt. Ten derde heeft Nederland zich middels NL Octrooicentrum ook ingezet om de achterstanden bij het EOB weg te werken door middel van een systeem van deferred examination. Nederland is er echter niet in geslaagd om dit te bereiken. Vanuit de zijde van de EOB wordt er met tevredenheid naar de inzet van Nederland gekeken. Nederland stelt zich constructief op en steunt vaak internationale initiatieven. De afgelopen jaren heeft Nederland zich terecht geroerd rondom het verhogen van de drempels bij octrooiverlening. Daarbij moet worden aangetekend dat de EOB wereldwijd gezien al streng is. De inzet van Nederland kenmerkt zich door een zekere mate van onbaatzuchtigheid en het geven van een goed voorbeeld, aldus de gesprekspartners. Een aantal andere aangesloten lidstaten laat het eigen belang nog wel eens voorgaan. Een voorbeeld van het goede voorbeeld geven is de invoering van de mogelijkheid om een octrooiaanvraag Engelstalig in te dienen. Merken en modellen - inzet binnen de EU De belangrijkste ontwikkelingen in de periode 2006-2010 betroffen, zoals eerder gezegd, de financiering van OHIM, de start van een brede evaluatie van het Europese stelsel van
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
85
Gemeenschapsmerken en de aansluiting bij het WIPO-modellenstelsel. Binnen deze dossiers heeft Nederland een actieve, constructieve rol gespeeld. Vanuit OHIM wordt opgemerkt dat de samenwerking in de ‘Administrative Board’ goed en constructief is. Nederland speelt een actieve rol waarbij het bereiken van verdergaande harmonisatie een hoofdrol speelt. Op dit moment zijn er nog verschillen in zowel de juridische basis als in de uitvoering (procedures) van Europees en nationaal merken- en modellenrecht. Nederland behoort tot de groep landen die zich primair roert om verdere harmonisatie te bereiken. Dat Nederland ook via NL Octrooicentrum is vertegenwoordigd in de Administrative Board is geen handicap. Er zijn geen verschillen in inzicht geconstateerd tussen de inzet van Nederland, BBIE en de andere Benelux-lidstaten. Uiteraard is OHIM een uitvoerend orgaan van gemeenschapsrecht. Meer fundamentele wijzigingen moeten via aanpassing van het gemeenschapsrecht, binnen het kader van de vigerende internationale afspraken, worden ingestoken. Inzet binnen WIPO (octrooien, merken en modellen) De oorsprong voor het WIPO ligt in verdragen die veelal eind 19e eeuw zijn gemaakt (zo is bijvoorbeeld de Paris Convention in 1893 opgesteld) en naderhand verschillende malen zijn gewijzigd. Het aantal landen dat bij de afspraken is aangesloten bedraagt op dit moment dan ook meer dan honderd. Substantiële wijzigingen zijn hierdoor tegenwoordig lastig te maken. Meer en meer wordt er rondom octrooien een dubbel spoor bewandeld waarbij er enerzijds een groep landen is die onderling verdergaande afspraken maken over het stroomlijnen van procedures. Dit betreft met name de B/B+-groep waar de belangrijkste ontwikkelde landen, waaronder Nederland, bij zijn aangesloten. Anderzijds wordt er naar gestreefd om toch tot verdergaande internationale harmonisatie te komen, zowel procedureel als in termen van harmonisatie van de kwaliteit van beoordeling. Rondom IGC is er ook sprake van een B-groep van ontwikkelde landen. Voor merken en modellen geldt min of meer hetzelfde beeld. Ook hierbij is sprake van B-groepen van ontwikkelde landen (meer in het bijzonder geldt dit voor de SCT en het Madrid systeem rondom merken). Rondom WIPO bestaat het beeld dat de Nederlandse beleidsinzet waar mogelijk effectief is. Nederland maakt, net als andere landen, een afweging betreffende de aanwezigheid. Alle vergaderingen en overleggen bezoeken lijkt niet per definitie effectief. De ervaring leert echter dat landen die frequent(er) aanwezig en zichtbaar zijn, effectiever zijn in het bereiken van gewenste resultaten. Nederland lijkt per saldo een goede balans tussen inzet en resultaat te vinden.103
5.4
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom
5.4.1 Inleiding Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) is de officiële instantie voor de registratie van merken, modellen en tekeningen in de Benelux. Het bureau is onderdeel van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (BOIE) en legt verantwoording af aan de Raad van Bestuur van het BOIE. De instelling van de BOIE (en het BBIE) is vastgelegd in het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen). Naast de registratie van merken, tekeningen of modellen verzorgt BBIE voorlichtingsactiviteiten.
103
86
Een mogelijk additioneel aspect betreft de observatie dat Nederland niet aangesloten is bij alle verdragen die door WIPO worden geadministreerd. Dit geldt dan met name voor de Lissabon (appellations of origin) en de Madrid (indication of source) agreements. Vanuit WIPO wordt aangegeven dat, in geval van aansluiting, het Nederlandse bedrijfsleven mogelijk meer kan profiteren van de rechtsbescherming die door deze verdragen wordt geboden. Hier is echter tegen in te brengen dat via Europese regelgeving vaak al vergelijkbare bescherming mogelijk is.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
De evaluatie van de uitvoering van merken- en modellenwetgeving door het BBIE is van wezenlijk andere aard dan een evaluatie van de werkzaamheden door NL Octrooicentrum, omdat het BBIE geen onderdeel is van het ministerie van EL&I, maar een orgaan van een internationale organisatie waarvan Nederland deel uitmaakt. Dat heeft tot gevolg dat de uitvoeringsaspecten van het BBIE zelf geen onderwerp zijn van deze evaluatie. De volgende vragen zijn in het licht van deze evaluatie wel relevant: 1. In welke mate draagt het BBIE bij aan voorlichting op het gebied van merken- en modellenrecht in Nederland? 2. In welke mate functioneert de inbreng vanuit Nederland op bestuurlijk niveau doelmatig en welke (bijdragen aan) resultaten zijn daarbij bereikt?
5.4.2 Conclusie Voorlichting door het BBIE in Nederland Het BBIE heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. Echter, de capaciteit die BBIE beschikbaar heeft voor voorlichting in Nederland is gering, waardoor het effect niet moet worden overschat. Er bestaan bovendien zorgen bij stakeholders over het relatief lage merk- en modelbewustzijn bij ondernemers. Inbreng in het BBIE vanuit Nederland De inbreng in het BBIE vanuit Nederland via de inbreng in de BOIE op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig. Zowel het ministerie van EL&I als het BBIE oordelen hier positief over. Bovendien zijn er voorzieningen getroffen om een goede inbreng vanuit Nederland te waarborgen. Nederland heeft er bewust voor gekozen om meerdere personen af te vaardigen vanuit zowel het ministerie van EL&I als NL Octrooicentrum. Het verdelen van de taken over meerdere personen vergroot de flexibiliteit en maakt onderlinge vervangbaarheid mogelijk. Tevens biedt het de mogelijkheid om inhoudelijke onderwerpen te bespreken en kennis te delen. Zo wordt de kans op tunnelvisie beperkt. Een mogelijk nadeel is dat de aanpak die Nederland hanteert minder doelmatig is. In hoeverre dit in de praktijk ook het geval is, is niet vast te stellen.
5.4.3 Onderbouwing Voorlichting door het BBIE in Nederland Na een periode van gestage daling is het aantal gedeponeerde merken en modellen in respectievelijk 2010 en 2009 weer gestegen (zie Tabel 3.3). Een belangrijke oorzaak van de daling van merken- en modellendepots is de sterke toename van de registratie op Europees niveau door het OHIM, onder meer door de verlaging van de EU-taksen.104 Daarnaast is het aantal gedeponeerde merken en modellen tot op zekere hoogte ook conjunctuurgevoelig, zij het minder dan bij octrooien. Naast de registratie van merken en modellen is het BBIE zich in de evaluatieperiode nadrukkelijker gaan richten op de ‘registratie van ideeën’. Dit heeft onder meer geresulteerd in de succesvolle introductie van het i-DEPOT. Het aantal i-DEPOTs stijgt snel: in Nederland van 85 in 2007 tot 2.040 in 2010. De introductie van het i-DEPOT onderschrijft dat het BBIE in staat is om een nieuw product op de markt te introduceren. Dit resultaat is bovendien bereikt met een relatief beperkte inzet van
104
De hele EU € 950 t.o.v. de Benelux € 240.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
87
voorlichtingsactiviteiten (onder meer presentaties en het verstrekken van informatie op beurzen) en zonder een grootschalige campagne. Het i-DEPOT past ook bij de ambitie van BBIE om meer in contact te komen met de creatief gedreven MKB’ers (zoals ontwerpers). Voor deze groep is het iDEPOT een ingang om met het BBIE in contact te komen en het merk- en modelbewustzijn te vergroten. De ambitie van het BBIE is gekend én erkend in de Benelux als het gaat om de registratie van IE.105 Er bestaat echter geen actueel inzicht in de naamsbekendheid van het BBIE onder doelgroepen en de bekendheid van doelgroepen met merken en modellen. Het meest recente naamsbekendheidonderzoek stamt uit 2007:
In 2007 was 38% van de ondernemers in Nederland bekend met het BBIE of het Benelux Merkenbureau (de oude naam voor het merkendeel). BBIE was in 2007 bij 17% van de ondernemers bekend. Onder de oude naam was het Benelux merkenbureau nog bij 33% van de ondernemers bekend.106 Deze naamsbekendheid was aanzienlijk lager dan de naamsbekendheid van NL Octrooicentrum in 2007 (72%).107
Op de vraag ”als u een merk, design of product zou gaan registreren, aan welke instantie zou u dan de voorkeur geven?” antwoordde in 2007 20% NL Octrooicentrum, 8% Benelux Merkenbureau en 2% BBIE. 45% van de ondernemers had geen enkele voorkeur.108
Tweederde (67%) van de Benelux ondernemers wist spontaan geen enkele instantie te noemen om het merk of design (model) te registreren. In Nederland is dit het laagst met 60%, in België het hoogst (77%).109
Er is een redelijk bewustzijn over de risico’s van nabootsing. Een kwart van de ondernemers schat de risico’s hoog of zeer hoog in. Een derde heeft daadwerkelijk ondervonden dat producten, diensten of creaties nagebootst zijn.110
Met name starters schatten het risico op namaak hoog in (29% vindt dit een groot of zeer groot risico). Het ontbreekt hen echter vaak aan de kennis en middelen om hun merken, creaties en designs te beschermen. Hierin kan het BBIE duidelijk in een informatie- en adviesbehoefte voorzien.111
Het BBIE vermoedt dat de naamsbekendheid van de organisatie sinds 2007 is toegenomen, maar kan dit niet met cijfers onderbouwen. Het volgende naamsbekendheidsonderzoek vindt waarschijnlijk in 2012 plaats. Voorts is het BBIE van mening dat het belang van merken- en modellenbescherming nog wordt onderschat door ondernemers, hoewel het merkbewustzijn in Nederland nog altijd hoger is dan in België.112 Vanuit België worden relatief minder aanvragen gedaan voor merken en modellen dan vanuit Nederland. De beelden van andere stakeholders lopen op dit punt uiteen. Zo zijn de meeste juridische experts op het gebied (gemachtigden, advocaten) van mening dat ondernemers veelal voldoende bekend zijn met merken en modellen, terwijl Syntens en de KvK er juist op wijzen dat er veel conflicten zijn op dit gebied en veel ondernemers zich onvoldoende bewust zijn van de mogelijke gevolgen van het niet beschermen van een merk. De KvK wijst ook op de tendens dat ondernemers het beschermen van zaken als merken minder belangrijk lijken te zijn gaan vinden. Ondernemers kiezen er bewust voor om merken niet te registeren, zonder zich voldoende bewust te zijn van de mogelijke gevolgen.
105 106
107 108 109 110 111 112
88
Jaarverslag BBIE 2008. Van de 17% van de ondernemers die het BBIE kenden, kenden in procentpunten dus 12% ook het Benelux Merkenbureau en 5% kenden het Benelux Merkenbureau niet. TNS NIPO (2007) Naamsbekendheid onderzoek BBIE, p. 9. TNS NIPO (2007) Naamsbekendheid onderzoek BBIE, p. 10. TNS NIPO (2007) Naamsbekendheid onderzoek BBIE, p. 4. TNS NIPO (2007) Naamsbekendheid onderzoek BBIE, p. 5. TNS NIPO (2007) Naamsbekendheid onderzoek BBIE, p. 5. Bron: interview met BBIE.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Het BBIE heeft sinds 2004 een afdeling Voorlichting en Promotie. Met de inwerkingtreding van het Benelux-verdrag in 2006 zijn de voorlichtingsactiviteiten geïntensiveerd. Dit heeft onder meer geresulteerd in meer workshops en presentaties, meer bezoeken aan de website (circa 400.000 per jaar in 2010, waarvan ongeveer de helft unieke bezoekers) en meer telefonische contactmomenten met klanten. Een ander belangrijk resultaat is het opzetten van een informatiecentrum in 2007 naar aanleiding van ontevredenheid onder klanten over de bereikbaarheid van BBIE.113 Precieze cijfers over het bereik van de voorlichting door het BBIE ontbreken echter. Zo houdt het BBIE geen totaalcijfer bij over het bereik met de voorlichtingsactiviteiten onder de doelgroep. Het BBIE werkt aan betere meetmogelijkheden en onderzoekt verschillende middelen om het effect van de voorlichting in kaart te brengen. Bij het bereiken van de doelgroep maakt BBIE gebruik van kennispartners als de KvK, NL Octrooicentrum, NOVU, Syntens en de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO). De samenwerking met deze partijen is in de evaluatieperiode geïntensiveerd, maar is nog overwegend incidenteel van aard. Tussen het BBIE en de andere kennispartners hebben zich – voor zover bekend – in de evaluatieperiode geen spanningen voorgedaan. Het BBIE geeft aan dat het voor wat betreft voorlichting de afgelopen zes jaar heeft bereikt wat het wilde bereiken. Wel hebben de beperkt beschikbare middelen het BBIE ertoe gedwongen om keuzes te maken, waardoor niet alle ambities (tegelijk) gerealiseerd konden worden. De afdeling Voorlichting en Promotie van het BBIE bestaat uit vijf medewerkers, die samen verantwoordelijk zijn voor de voorlichting in drie landen. Ook andere stakeholders waarderen de ontwikkeling die BBIE heeft doorgemaakt met betrekking tot de voorlichting over het algemeen als positief. Er zijn ook kritische geluiden. Zo wordt de inhoud van de website als toegankelijk en duidelijk ervaren, maar zou de vindbaarheid van de website onvoldoende zijn (mede doordat de internationale naam wordt gevoerd). In het verleden is ook wel kritiek geweest op de rolinvulling van het BBIE waarbij gesteld werd dat zij te veel een adviserende rol op zich nam, terwijl die rol is weggelegd voor de merkengemachtigden. Ook wordt het ontbreken van een online toegankelijk modelregister door stakeholders als een hiaat ervaren in de dienstverlening van het BBIE.114 Inbreng in het BBIE vanuit Nederland De in het licht van deze evaluatie meest relevante organen met betrekking tot het BBIE en de BOIE zijn: 115
Raad van Bestuur: de Raad van Bestuur van de BOIE bestaat uit één bestuurder en twee plaatsvervangende bestuurders per deelnemend land en kent een roulerend voorzitterschap. Voor Nederland neemt de directeur van NL Octrooicentrum zitting in het bestuur. Medio 2007 startte het Nederlandse voorzitterschap, dat medio 2010 is geëindigd. In juni 2010 is het voorzitterschap voor drie jaar naar België gegaan. De Raad van Bestuur benoemt de directie van het BBIE, die de dagelijkse leiding van het BBIE in handen heeft.
COREMO: de COREMO adviseert de Raad van Bestuur over de taken en doelstellingen van de BOIE zoals die zijn vastgelegd in het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom. Een beleidsmedewerker van de directie Innovatie van het ministerie van EL&I en een juridisch adviseur van het NL Octrooicentrum nemen vanuit Nederland zitting in COREMO (naast vertegenwoordigers van het BBIE en andere nationale departementen).
113
114 115
Uit een kwaliteitsmeting in 2006 bleek dat 24.7% van de geïnterviewden vond dat het veel moeite koste om de juiste medewerker van het BBIE aan de lijn te krijgen. Door dit informatiecentrum is de bereikbaarheid vergroot. Inkomende telefoontjes worden bijvoorbeeld altijd doorgeschakeld naar dit centrum. Zie ook paragraaf 4.4.1. Diverse organen worden hier dus niet besproken. Een voorbeeld daarvan ia COPERA, een orgaan waar voornamelijk over personeel en aanverwante wordt gesproken. Een ander voorbeeld is de Beneluxraad voor de Intellectuele Eigendom. Deze raad doet aanbevelingen en geeft advies over alle aangelegenheden op het gebied van de intellectuele eigendom die onder de bevoegdheid van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom vallen.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
89
PIC:116 als de wetgeving op het terrein van merken- en modellenrecht wordt gewijzigd dan moet dit voorgelegd worden aan de parlementen van de drie landen (behalve als het een wijziging als gevolg van een EU-richtlijn betreft). PIC, een ambtelijke werkgroep ondersteund door het Secretariaat Generaal van de Benelux, bereidt dit voor. Vanuit Nederland neemt een beleidsmedewerker van de directie Innovatie van het ministerie van EL&I zitting in PIC.
Beneluxraad voor de Intellectuele Eigendom: de Beneluxraad doet aanbevelingen en geeft advies over alle aangelegenheden op het gebied van intellectuele eigendom die onder de bevoegdheid van BOIE vallen (merken, modellen en tekeningen). De Directeur-Generaal van het BBIE benoemt, in afstemming met de Raad van Bestuur, de leden van de Beneluxraad voor een eenmaal verlengbare periode van vier jaar. Daarbij wordt gestreefd naar een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van belanghebbenden uit de Benelux: de rechterlijke macht, de academische wereld, advocaten, gemachtigden en het bedrijfsleven. Zo neemt vanuit Nederland onder meer VNO-NCW zitting in de Beneluxraad. Verder nemen vertegenwoordigers van het BBIE zelf deel, kunnen vertegenwoordigers van de drie Beneluxlanden aan de vergadering deelnemen en kunnen er deskundigen worden uitgenodigd.
In het BBIE is sprake van een goede en vruchtbare wisselwerking tussen de drie lidstaten. Het initiatief voor het inbrengen van een onderwerp ligt vrijwel altijd bij het bureau van het BBIE en zelden bij één van de lidstaten. Zowel het ministerie van EL&I als het BBIE spreken van actieve en diepgravende discussies met veelal een constructieve uitkomst; het komt nooit op stemmen aan. Bij sommige onderwerpen zijn er wel meningsverschillen tussen de landen, maar het lukt volgens de betrokkenen altijd om te komen tot een gemeenschappelijk standpunt. Een voorbeeld van een onderwerp waarover discussie is tussen de lidstaten, is de verhouding tussen het Benelux-systeem en het EU-systeem. Het ministerie van EL&I en het BBIE zijn tevreden over de Nederlandse inbreng in deze discussies. Bij het ministerie van EL&I bestaat geen wens om vanuit Nederland meer sturend te zijn voor wat betreft de onderwerpen die worden besproken binnen het BBIE. Het ministerie vertrouwt erop dat het BBIE zijn werk goed uitvoert. Beleidsmatig spelen er minder pregnante issues dan op het terrein van octrooien. Er is al sprake van een belangrijke mate van harmonisatie binnen Europa, en tussen Europa en de nationale bureaus wordt in het algemeen constructief samengewerkt om verdere harmonisatie te bereiken.
5.5
Conclusie en aanbevelingen
5.5.1 Conclusie Het Nederlandse internationale beleid wordt gekenmerkt door een sterke internationale / Europese oriëntatie en is in de kern gericht op het zorgdragen voor een goed functionerende wereldwijde IEinfrastructuur. Naast een goede afweging tussen de belangen van houders van IE-rechten en derden, wat vanuit Nederlands perspectief betekent dat de lat voor nieuwheid internationaal wel wat hoger kan liggen, wordt er ingezet op goede dienstverlening aan gebruikers en aan goed functionerende bureaus, zowel nationaal, Europees als internationaal. Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora die over het algemeen van te voren voldoende met de belangrijkste Nederlandse stakeholders wordt afgestemd. De gecombineerde vertegenwoordiging door het kerndepartement en NL Octrooicentrum geeft een goede combinatie van beleidsverantwoordelijkheid en inhoudelijke kennis op technisch vaak lastige
116
90
Propriété Industrielle et Commercial.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
dossiers. Wijzigingen van beleid op internationaal niveau worden over het algemeen onverkort door Nederland overgenomen. Over het algemeen is de Nederlandse beleidsinzet terecht gericht op het bewerkstelligen van een balans tussen de belangen van houders van IE-rechten en derden, hetgeen ook terug te vinden is in de adviezen (bij prejudiciële vragen) rond rechtszaken bij het Hof van Justitie. Resultaat is onder meer geboekt bij de Europese wetgeving tegen ongewenste afsplitsing van octrooien, het verlenen van aanvullende beschermingscertificaten, het EOB kwaliteitsmanagementsysteem en EOB product quality standards. Tenslotte lijkt er mede door de Nederlandse inzet een doorbraak te hebben plaatsgehad bij de totstandkoming van het unitair octrooi wat, zoals het er nu uitziet, zal gelden in 25 EU-lidstaten. Ook vervult Nederland een goede brugfunctie, wel ingegeven door de Nederlandse insteek om tot verdere internationale harmonisatie te komen, tussen zogenaamde ‘centralistische’ landen die het EOB als centrale octrooiverlenende instantie zien en ‘decentralistische landen’ die primair opkomen voor de rol van de nationale bureaus binnen EOB. Nederland heeft zich verder onder meer ingezet om bij de beoordeling van de nieuwheid de vereiste sprong ten opzichte van het bestaande wat groter te maken. Ook rondom divisionals heeft Nederland een voortrekkersrol vervuld. Ook dit past binnen het bredere kader van een goede (evenwichtiger) afweging tussen de belangen van houders van IE-rechten en derden. In beide gevallen zijn de doelstellingen bereikt. Nederland heeft zich ook ingezet om de achterstanden bij het EOB weg te werken door middel van een systeem van deferred examination, maar is er niet in geslaagd om dit te bereiken.
5.5.2 Aanbevelingen Standpuntbepaling en –afweging van Nederland inzichtelijker maken De Commissie van Acht (C8) voor octrooien vervult een belangrijke rol in het formuleren van de wensen van de Nederlandse stakeholders en deze wensen worden actief meegenomen naar de vergaderingen van het EOB, ook al komt het logischerwijs voor dat deze stakeholders tegengestelde belangen hebben. Vanuit verschillende zijden wordt opgemerkt dat er in de C8 sprake is van een goede gedachtenwisseling. Uiteindelijk is het aan de Nederlandse vertegenwoordiging bij internationale organisaties (primair het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum) om daar het Nederlandse standpunt te verwoorden. Wij bevelen echter aan tot een meer gestructureerde terugkoppeling over de uiteindelijke inbreng in het EOB en de overwegingen daarbij naar de stakeholders in de C8 te komen. Hiermee wordt zichtbaarder gemaakt wat wel en niet wordt opgepakt en waarom. In tegenstelling tot bij het beleid in Nederland rondom het Nederlandse octrooi is de doelgroep van de verschillende internationale routes diverser – in potentie betreft het alle “innoverende” actoren in Nederland, ook grote spelers die niet of nauwelijks gebruik maken van het Nederlandse octrooi – waardoor het meer voor de hand ligt dat er uiteindelijk een eigen afweging vanuit de beleidsmaker wordt gemaakt omdat ervaringen en wensen meer uit elkaar zullen lopen. Wij bevelen echter aan om de huidige overlegstructuren beter te gebruiken voor het boven tafel krijgen van de diverse wensen en knelpunten en om de doeltreffendheid (bijvoorbeeld door het bedrijfsleven gericht in te schakelen) zo groot mogelijk te maken. Versterken van de positie van het BBIE in Nederland op het terrein van voorlichting en beleidsvorming Het BBIE werkt op het terrein van voorlichting over merken en modellen in toenemende mate samen met andere kennispartners, zoals NL Octrooicentrum en de Kamer van Koophandel. De samenwerking van BBIE met kennispartners kan verder worden geïntensiveerd en verankerd.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
91
Voorts is het BBIE nu nog geen natuurlijke partner bij overheidsinitiatieven op het terrein van IE in Nederland. Het gevolg is dat het BBIE niet of te laat wordt betrokken, terwijl het wel een wezenlijke bijdrage zou kunnen leveren. Aan het hiervoor genoemde kan een impuls worden gegeven door het BBIE meer te betrekken bij het komen tot een geïntegreerde IE-dienstverlening van de overheid. Blijven streven naar totstandkoming unitair octrooi en gemeenschappelijke rechtspraak Wij bevelen het ministerie van EL&I aan om al het mogelijke te blijven doen om het proces van de totstandkoming van het unitaire octrooi (inclusief een systeem van effectieve handhaving) te versnellen. Zodra de structuur er is, kan Nederland bijvoorbeeld capaciteit (rechters) ter beschikking stellen om een vliegende start te kunnen maken (zie hoofdstuk 5).
92
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
6
Doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering
6.1
Inleiding In dit hoofdstuk geven wij een beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum. Ook gaan wij in op de sturingsrelatie tussen het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum. De volgende onderzoeksvragen staan in dit onderdeel centraal:
In welke mate functioneert de uitvoering van het IE-beleid door NL Octrooicentrum doeltreffend en doelmatig?
In welke mate draagt NL Octrooicentrum bij aan voorlichting en beleidsvorming op IE-gebied?
Welke effecten heeft de relatie tussen het kerndepartement en NL Octrooicentrum?
In paragraaf 6.2 beoordelen wij de uitvoering die NL Octrooicentrum geeft aan zijn wettelijke taken aan de hand van een zevental toetsingscriteria. In paragraaf 6.3 worden de niet-wettelijke taken toegelicht en wordt per taak (voorlichting, bijdrage aan beleidsvorming nationaal en vertegenwoordiging van Nederland in internationale organisaties) een beoordeling gegeven van de doeltreffendheid. Paragraaf 6.4 bevat een beoordeling van de doelmatigheid van NL Octrooicentrum. In paragraaf 6.5 geven wij een beschrijving van de sturingsrelaties en worden de sturingsindicatoren beoordeeld. Tot slot bevat paragraaf 6.6 aandachtspunten op strategisch niveau en op operationeel vlak en doen wij aanbevelingen voor de toekomst.
6.2
Uitvoering van wettelijke taken door NL Octrooicentrum
6.2.1 Inleiding en beschrijving wettelijke taken NL Octrooicentrum geeft op grond van de Rijksoctrooiwet 1995 uitvoering aan een aantal wettelijke taken. De in het licht van deze evaluatie meest relevante zijn: (1) verlening van octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;117 (2) advisering bij nietigheidsverzoek; (3) advisering van de Rechtbank Den Haag en (4) taken met betrekking tot octrooigemachtigden:118 1. NL Octrooicentrum voert voor iedere octrooiaanvraag een onderzoek naar de stand van de techniek, inclusief een written opinion, uit. Het onderzoeksrapport geeft een indicatie voor de mate van nieuwheid en inventiviteit van de uitvinding. Andere belangrijke taken van NL Octrooicentrum
117
118
De Europese Raad heeft aanvullende beschermingscertificaten (ABC's) in het leven geroepen voor geneesmiddelen (Verordening 469/2009) en voor gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1610/96). Omdat de producent behalve een octrooi ook een vergunning moet krijgen bij de verschillende nationale autoriteiten om zijn middel op de markt te mogen brengen, kan de octrooihouder doorgaans niet profiteren van de gehele octrooibeschermingsduur van maximaal twintig jaar. Hierdoor wordt de investering in onderzoek en ontwikkeling mogelijk onrendabel. Met een ABC is maximaal vijf jaar extra bescherming mogelijk na afloop van het octrooi. In aanvulling op het hier genoemde heeft NL Octrooicentrum ook de volgende taken: het onderhouden van een openbaar toegankelijk octrooiregister; het behandelen van geheime (defensie-relevante) aanvragen volgens speciale security procedures door gescreende medewerkers; het innemen van vertalingen van Europese octrooien (EP’s) en het valideren van deze EP’s; het uitvoeren van de ‘chipswet’ ten behoeve van bescherming topografieën van halfgeleiderproducten; het zijn van ‘receiving office’ onder PCT; het uitvoeren van diverse andere juridische taken rondom bijvoorbeeld bezwaar tegen besluiten van NL Octrooicentrum; het innen van taksen, waarmee jaarlijks enkele tientallen miljoenen euros worden binnengehaald.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
93
zijn het beheren en up-to-date houden van het wettelijke octrooiregister, het behandelen van ‘herstelverzoeken’ en het innen van taksen. 2. Als een persoon of instantie vindt dat een octrooi ten onrechte is verleend, is het mogelijk dit octrooi nietig te laten verklaren door de rechtbank. Daarmee wordt het octrooi ongeldig. In een zogenoemde nietigheidsprocedure is een nietigheidsadvies van NL Octrooicentrum verplicht (conform art. 84 ROW 1995). 3. Wanneer een octrooihouder vindt dat een andere partij inbreuk maakt op zijn of haar octrooi of als iemand zich ten onrechte beperkt voelt door andermans octrooi, kan een geschil ontstaan. Alle octrooiprocedures in Nederland spelen zich af voor de Rechtbank Den Haag, eventueel in kort geding. NL Octrooicentrum kan door de rechtbank om advies worden gevraagd en is dan verplicht (conform art. 87 ROW 1995) om technisch advies te verlenen of informatie te verstrekken. 4. NL Octrooicentrum heeft een rol bij het opleiden en examineren van octrooigemachtigden, en is verantwoordelijk voor de beëdiging van nieuwe gemachtigden en het beheer van het octrooigemachtigdenregister (conform art. 23 ROW 1995). Beoordeling doeltreffendheid Bij het beoordelen van de doeltreffendheid is in eerste instantie gekeken of en in hoeverre de uitvoering van de wettelijke taken door NL Octrooicentrum het gewenste effect heeft gesorteerd (bijvoorbeeld de keuzes die aanvragers maken rondom het al dan niet doorzetten van een aanvraag). Het leggen van een relatie tussen taakuitvoering en effect is echter om uiteenlopende redenen niet eenvoudig. Ten eerste kent Nederland een systeem van ongetoetste octrooien, waarin NL Octrooicentrum vooral een dienstverlenende en geen toetsende rol speelt. De onderzoeken naar de stand van de techniek en de written opinions van NL Octrooicentrum geven weliswaar inzicht in de waarde van de uitvinding, maar het is de ondernemer zelf die bepaalt of hij een octrooi laat registreren. Iets vergelijkbaars geldt voor het nietigheidsadvies van NL Octrooicentrum in een nietigheidsprocedure. Ook die is niet bindend. Het gevolg is dat de kwaliteit van de dienstverlening van NL Octrooicentrum niet zonder meer af te leiden is uit de resultaten van het octrooisysteem (het aantal verleende octrooien, het aantal rechtszaken, het aantal nietigheidsverklaringen, etc.). Ten tweede ligt de invulling van de wettelijke taken grotendeels vast in nationale en internationale wet- en regelgeving, waardoor de discretionaire ruimte van NL Octrooicentrum bij de uitvoering van de wettelijke taken beperkt is. Ten derde bestaat bij NL Octrooicentrum zelf beperkt inzicht in het effect van het eigen optreden. Er is weinig informatie beschikbaar over de impact van de taakuitvoering door NL Octrooicentrum op de keuzes die aanvragers maken. Wij toetsen de uitvoering van de wettelijke taken door NL Octrooicentrum daarom aan een aantal toetsingscriteria, namelijk deskundigheid, zorgvuldigheid, snelheid, eenvoud, responsiviteit, transparantie en betaalbaarheid.
6.2.2 Conclusie De uitvoering van de wettelijke taken door NL Octrooicentrum wordt beoordeeld als doeltreffend. We constateren dat NL Octrooicentrum een aantal belangrijke voorzieningen heeft getroffen om op deskundige, zorgvuldige, responsieve, transparante, snelle en
94
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
eenvoudige wijze uitvoering te geven aan de wettelijke taken.119 Op geen van deze criteria hebben wij belangrijke hiaten aangetroffen. Ook constateren wij dat klanten en andere stakeholders positief oordelen over de uitvoering van de wettelijke taken. Hierna lichten we de beoordeling op de verschillende criteria toe. Deskundigheid en zorgvuldigheid NL Octrooicentrum heeft verschillende voorzieningen getroffen om zijn wettelijke taken zo deskundig en zorgvuldig mogelijk uit te voeren. De belangrijkste hiervan zijn de volgende:
Het interne kwaliteitsbeleid. NL Octrooicentrum heeft een uitgebreid intern kwaliteitsbeleid dat onder meer bestaat uit: een inhoudelijk handboek octrooiverlening, een leidraad waarin de inhoudelijke kwaliteit van octrooiverlening wordt beschreven (in 2009 gestart, en wordt momenteel stapsgewijs ingevoerd) en een kwaliteitsmanagementsysteem. Het kwaliteitsmanagementsysteem maakt het voor elke medewerker mogelijk om op elk moment via het intranet de werkprocessen (Administratieve Organisatie) te raadplegen. Het systeem is ook uitgebreid met de onderste laag in de kwaliteitspiramide: de concrete werkinstructies.
Het vier-ogenprincipe en intercollegiale toetsing. Het vier-ogenprincipe heeft betrekking op de belangrijkste handelingen in het administratieve octrooiregistratieproces (door de unit Octrooiregistratie). De inhoudelijke intercollegiale toetsing heeft betrekking op het uitvoeren van het onderzoek naar de stand van de techniek door de examiners (van de unit Octrooien). Hierbij toetst een kwaliteitspanel willekeurig en steekproefsgewijs uitgevoerde searches en written opinions. Hierdoor wordt inzicht verkregen in het functioneren van de examiners.
NL Octrooicentrum biedt specifieke interne opleidingsprogramma’s aan voor examiners (in 2009 integraal herzien met de Open Universiteit). Tevens hanteert de organisatie een strikt aannamebeleid voor de examiners.
NL Octrooicentrum streeft er naar om 2% van de loonsom te besteden aan opleidingskosten. Deze streefwaarde is alleen in 2006 niet behaald. Tevens streeft de organisatie per medewerker naar 40 opleidingsuren per jaar. Dit wordt ruimschoots overschreden.
Andere indicaties voor een deskundige en zorgvuldige taakuitvoering door NL Octrooicentrum zijn:
NL Octrooicentrum heeft in de periode 2004 - 2009 samengewerkt met UKIPO, waarbij NL Octrooicentrum voor Britse octrooiaanvragen het totale proces van ‘search and examination’ tot en met de verlening uitvoerde. UKIPO was erg tevreden over de samenwerking en de kwaliteit van het werk door NL Octrooicentrum.120
NL Octrooicentrum besteedt op zijn beurt jaarlijks een deel van zijn onderzoeken uit aan het EOB. Zo kan ook in drukke perioden, waarin veel aanvragen voor onderzoeken binnenkomen, deskundigheid en zorgvuldigheid worden geborgd zonder dat onderzoeken met vertraging worden opgeleverd. Tevens biedt het de mogelijkheid om bij onderzoeken die specifieke expertise vereisen, experts van het EOB in te schakelen. NL Octrooicentrum en het EOB hebben hiertoe een ‘working agreement’ afgesloten, waarin afspraken vastliggen over uitbesteding van onderzoeken en aanverwante zaken. Tot 2009 werd het percentage door NL Octrooicentrum uitbestede onderzoeken als sturingsindicator bijgehouden. In de periode 20062009 betrof het percentage zelf-uitgevoerde onderzoeken achtereenvolgens 74%, 64%, 73% en 34%.121
119
120
121
Het criterium betaalbaarheid is wel beschouwd, maar hierop heeft NL Octrooicentrum geen directe invloed. De tarieven worden op beleidsniveau (door het departement) vastgesteld. Dit criterium is derhalve niet meegewogen in het eindoordeel. Het werk voor UKIPO hield op nadat de Britse politiek om bezuinigingsredenen bepaalde dat dit soort outsourcing door overheidsorganisaties moest worden gestopt. Het relatief lage percentage in 2009 valt te verklaren door het relatief grote aantal aangevraagde onderzoeken naar de stand van de techniek in die periode (dit had te maken met de afschaffing van het 6-jarige octrooi) en door het feit dat het
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
95
NL Octrooicentrum vervult een rol bij de opleiding, examinering en registratie van octrooigemachtigden. Volgens betrokkenen doet NL Octrooicentrum dit naar tevredenheid.
De verschillende doelgroepen vinden de aspecten deskundigheid, professionaliteit, nuttig en hulpvaardigheid passen bij NL Octrooicentrum.122 Verder blijkt uit klanttevredenheidsonderzoek dat de deskundigheid met betrekking tot octrooiaanvragen, het beheer van het octrooirecht en het uitvoeren van het octrooionderzoek als goed worden ervaren. De volgende kwalitatieve noties van respondenten onderschrijven dit beeld.123 ‘De organisatie heeft veel inhoudelijke kennis (deskundigheid) en het vermogen om aspecten in een breder perspectief te plaatsen’. ‘Vriendelijke en deskundige houding van de medewerkers’. ‘Uitstekende deskundigheid en helder proces verloop’. ‘Laagdrempelige deskundige advisering’. ‘De adviseurs zijn zorgvuldig, vriendelijk en denken met je mee’. ‘De medewerkers zijn zeer zorgvuldig en goed’. ‘Ik was wederom verrast dat de deskundige zo behulpzaam, snel en zorgvuldig antwoord kon geven op mijn vragen’.
NL Octrooicentrum levert met het onderzoek naar de stand van de techniek (en de written opinion) een belangrijke bijdrage aan de duidelijkheid voor de aanvrager als het gaat om de (potentiële) waarde van zijn octrooi. Respondenten beoordelen het onderzoek naar de stand van de techniek als deskundig uitgevoerd en bruikbaar. Zij geven aan dat de rapportages nuttig zijn en daarnaast duidelijkheid verschaffen over de mogelijke waarde van het octrooi. Respondenten beoordelen de inhoudelijke kwaliteit en de duidelijkheid van het opgeleverde rapport als ruim voldoende. Dat is bovendien hoger dan de respondenten die een dergelijk onderzoek bij het EOB hebben laten uitvoeren.124 De imago-onderzoeken laten een positieve ontwikkeling zien van de percepties van de verschillende doelgroepen ten aanzien van de deskundigheid van NL Octrooicentrum.125 Octrooigemachtigden blijken in vergelijking met MKB-ers, particuliere uitvinders en kennisinstellingen overigens relatief kritisch te zijn. Octrooigemachtigden zijn kritischer ten opzichte van de andere doelgroepen bij de beoordeling van de toetsingscriteria. Zelf geven ze daarvoor als verklaring dat zij nu eenmaal frequente gebruikers zijn van het systeem, ten opzichte van de andere doelgroepen veel expertise hebben (zelf veel ook juridisch en technisch onderlegd zijn) en daarom relatief kritisch naar NL Octrooicentrum kijken. Octrooigemachtigden beoordelen de deskundigheid van de verschillende diensten van NL Octrooicentrum over het algemeen nog wel als voldoende.126 Tot slot is het aantal door NL Octrooicentrum ontvangen klachten dat gegrond is verklaard gering geweest in de evaluatieperiode.127 Er is één geheel gegrond verklaarde en één gedeeltelijk gegrond verklaarde klacht binnengekomen met betrekking tot de afdeling Octrooiverlening (en één
122
123
124 125
126
127
96
EOB juist in die periode een groot aantal ‘achterstallige’ onderzoeken (die door NL Octrooicentrum waren uitbesteed) had afgerond. Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland 2006, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009. Klantenonderzoek 2007, Octrooicentrum Nederland, 4 december 2007 en het Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010. Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010. Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland 2006, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009. Klantenonderzoek 2007, Octrooicentrum Nederland, 4 december 2007 en het Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010. Dit betreft klachten op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (zie ook verderop).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
gegronde klacht met betrekking tot de afdeling Kennisontwikkeling en Voorlichting). Ook dit vormt een indicatie voor deskundig en zorgvuldig handelen. Snelheid en eenvoud Wettelijk is vastgelegd dat een octrooi 18 maanden na het indienen van de aanvraag wordt geregistreerd (art. 31 ROW 1995). Deze termijn wordt door NL Octrooicentrum altijd gehaald. Het versnellen van deze procedure is mogelijk, maar alleen als de aanvrager zelf een verzoek indient voor een vervroegde inschrijving. Bij 2-3% van de aanvragen wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hieruit kan worden afgeleid dat slechts in enkele gevallen aanvragers belang hechten aan een snellere registratie. Voor de snelheid waarmee deelstappen binnen de aanvraagprocedure worden uitgevoerd is NL Octrooicentrum ten dele afhankelijk van anderen. In de eerste plaats van de octrooiaanvrager zelf. Zo heeft de aanvrager na het indienen van de octrooiaanvraag tot 13 maanden de tijd om een verzoek voor het onderzoek naar de stand van de techniek in te dienen, drie maanden de tijd om vormgebreken op te heffen en na de uitgifte van het onderzoeksrapport nog vier maanden de tijd om de octrooiaanvraag te herschrijven. Daarnaast is NL Octrooicentrum afhankelijk van de beheerders van externe octrooidatabanken. Om het onderzoek naar de stand van de techniek uit te kunnen voeren is het namelijk van belang dat de verschillende octrooidatabanken up-to-date zijn (dat willen zeggen: alle octrooien die tot aan de indieningsdatum van de betreffende aanvraag verleend zijn, moeten in de databanken opgenomen zijn). Dit duurt doorgaans circa zes maanden. De uitvoering van het onderzoek naar de stand van de techniek door NL Octrooicentrum duurt vervolgens slechts drie dagen. Besteedt NL Octrooicentrum het onderzoek naar de stand van de techniek uit aan het EOB, dan leert de ervaring dat het onderzoek vaak langer op zich laat wachten dan wanneer NL Octrooicentrum het onderzoek zelf uitvoert. Aangezien het verzoek voor het onderzoek naar de stand van de techniek veelal tegelijkertijd plaatsvindt met het indienen van de octrooiaanvraag, betekent dit dat NL Octrooicentrum in het meest gunstige geval de onderzoeksresultaten na circa zes maanden kan opleveren aan de octrooiaanvrager. In de praktijk verstuurt NL Octrooicentrum de onderzoeksresultaten zes tot negen maanden na de aanvraag.128 NL Octrooicentrum heeft een aantal voorzieningen getroffen die de snelheid van de dienstverlening richting klanten vergroten:
Er bestaat de mogelijkheid om aanvragen en de daarbij horende documenten zoals vertalingen online in te dienen.
Het is mogelijk om Engelstalige octrooiaanvragen in te dienen (met conclusies vertaald naar het Nederlands), hierdoor hoeft een aanvrager zijn aanvraag niet meer te laten vertalen als hij later een octrooiaanvraag via de EOB- of PCT-route wil doen.
Medewerkers kunnen flexibel ingezet worden waardoor op piekmomenten op een efficiënte manier aan de vraag voldaan kan worden (medewerkers binnen het cluster Octrooiregister kunnen ingezet worden bij een ander team; ROW, Beheer, of Europees). Ook kunnen onderzoeken naar de stand van de techniek eventueel uitbesteed worden aan het EOB zodat de snelheid niet in het geding komt.
NL Octrooicentrum stuurt op productiecijfers en behandelnormen.
NL Octrooicentrum zorgt er met behulp van dagelijkse verversing voor dat het wettelijke octrooiregister up-to-date is voor gebruikers. Daarvoor worden bijvoorbeeld nachtelijke batches doorgevoerd zonder dat er medewerkers aan te pas komen.
128
NL Octrooicentrum houdt geen monitoringgegevens bij over de doorlooptijd van octrooiaanvragen. Het is om die reden niet mogelijk om een meer precieze inschatting te maken van de doorlooptijden van de verschillende deelstappen binnen de aanvraagprocedure.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
97
Medewerkers van het Octrooiregister rappelleren zo nodig examiners en juristen als termijnen overschreden dreigen te worden.
De bereikbaarheid van NL Octrooicentrum per e-mail en telefoon is opgenomen in de Balanced Score Card en wordt gemonitord zodat bij overschrijding van de normen bijgestuurd kan worden.
Daarnaast heeft NL Octrooicentrum een aantal initiatieven genomen om de eenvoud van de dienstverlening te bevorderen en de administratieve lasten voor klanten terug te dringen:
De vertaling van het octrooi hoeft geen waarmerk meer te krijgen van een gemachtigde.
Het digitale octrooiregister maakt het mogelijk voor klanten om op een eenvoudige manier te zoeken op bestaande octrooien.
NL Octrooicentrum heeft de waarschuwing per brief dat een octrooi bijna vervalt geschrapt.
Doelgroepen beoordelen de snelheid van oplevering door NL Octrooicentrum bij een octrooiaanvraag over het algemeen als ruim voldoende tot goed.129 Wel zijn respondenten relatief kritisch ten aanzien van de tijdige uitvoering van het onderzoek naar de stand van de techniek (inclusief de written opinion).130 NL Octrooicentrum scoort hierop echter nog wel een voldoende. Bovendien oordelen de respondenten die het onderzoek naar de stand van de techniek hebben laten uitvoeren bij NL Octrooicentrum positiever op dit aspect dan de respondenten die een dergelijk onderzoek bij het EOB hebben laten uitvoeren. Het oordeel van respondenten ten aanzien van de ‘eenvoud’ van de taakuitvoering door NL Octrooicentrum loopt eveneens uiteen. Zo blijkt uit het meest recente Naamsbekendheid- en imago-onderzoek dat doelgroepen het aspect ‘bureaucratisch’ over het algemeen niet bij NL Octrooicentrum vinden passen maar ook dat zij de aspecten ‘efficiënt’ en ‘flexibel’ in mindere mate met NL Octrooicentrum associëren.131 De volgende kwalitatieve noties uit het Klantenonderzoek 2008-2009 illustreren de uiteenlopende percepties van klanten ten aanzien van ‘snelheid’ en ‘eenvoud’.132 ‘Snelle respons op mijn vragen’. ‘Snelle respons en laagdrempelige toegang’. ‘Snelle reactie, vriendelijke mensen’. ‘Snelle doorlooptijd’. ‘Een eenvoudig zoeksysteem’. ‘Kwalitatief goede dienstverlening door medewerkers’. Maar ook: ‘Het onderzoek naar de stand van de techniek moet sneller verlopen’. ‘Ondernemers moeten sneller weten hoe kansrijk de octrooiaanvraag is’. ‘Het onderzoeksdeel naar "de stand der techniek" neemt een groot deel van de procedure in beslag. Dit moet te verkorten zijn.’ ‘Doordat de hele aanvraagprocedure van een octrooi erg tijdrovend is, belemmert dit de innovatie en vertraagt dit het innovatieproces.’ ‘Het moet mogelijk zijn om de formulieren en vragenstroom te verminderen.’
Het diffuse beeld ten aanzien van ‘snelheid’ en ‘eenvoud’ verklaren wij door het feit dat de doelgroepen over het algemeen onvoldoende bekend zijn met de verschillende tussenstappen in de aanvraagprocedure en de afhankelijkheid van NL Octrooicentrum van derden daarbij. De mogelijkheden voor NL Octrooicentrum om doorlooptijden (verder) te verkorten zijn beperkt. Zo is de doorlooptijd van zes tot negen maanden van het onderzoek naar de stand van de techniek voor 129
130
131 132
98
Klantenonderzoek 2007, Octrooicentrum Nederland, 4 december 2007 en het Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010. NL Octrooicentrum rapporteert in de klanttevredenheidsonderzoeken niet apart over het oordeel van klanten over de snelheid van oplevering van de written opinions. Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009. Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
het belangrijkste gedeelte het gevolg van de tijd die moet worden gewacht totdat de externe octrooidatabanken up-to-date zijn. Bovendien treft NL Octrooicentrum voorzieningen om snelheid in de uitvoering te borgen en scoort NL Octrooicentrum voor wat betreft de snelheid van oplevering beter dan het EOB. Responsiviteit Met responsiviteit wordt bedoeld de wijze waarop NL Octrooicentrum de inbreng van doelgroepen en andere stakeholders benut om het eigen functioneren te verbeteren, en of NL Octrooicentrum adequaat reageert op externe ontwikkelingen als wijzigingen in wet- en regelgeving. NL Octrooicentrum heeft verschillende voorzieningen getroffen om de responsiviteit te borgen. De belangrijkste zijn:
NL Octrooicentrum beschikt over een klachtenprocedure (die voor Agentschap NL als geheel geldt), gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Klachten of opmerkingen kunnen per e-mail of telefonisch worden ingediend. De binnengekomen klachten worden formeel gezien binnen Agentschap NL door de afdeling Juridische Zaken behandeld. Echter, vanwege het specifieke karakter van octrooizaken handelen in de praktijk juridische medewerkers van NL Octrooicentrum de klachten af. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het klachtenprotocol. Als klanten klachten indienen over de wijze waarop ze zijn behandeld dan neemt NL Octrooicentrum contact met ze op. Vaak betreft het een misverstand en wordt het probleem tijdens het contactmoment direct weggenomen. Betreft het een gegronde klacht dan treedt het klachtenprotocol in werking.
Ondanks dat het proces van octrooiregistratie in grote lijnen vastligt, hebben ontevredenheid bij klanten en verschillende klachten in het verleden wel aanleiding gegeven voor aanpassingen. Zo is naar aanleiding van een klacht van een klant de ‘disclaimer’ ontwikkeld en toegevoegd aan het berichtenverkeer. Deze disclaimer geeft weer dat NL Octrooicentrum geen absolute zekerheden kan bieden.
Resultaten van periodieke en incidentele onderzoeken onder doelgroepen, zoals de naamsbekendheid- en imago-onderzoeken en de tweejaarlijkse klantenonderzoeken, worden gebruikt om de uitvoering van (onder andere) de wettelijke taken te verbeteren.
NL Octrooicentrum verbetert de uitvoering van zijn wettelijke taken door samenwerking te zoeken met octrooigemachtigden. Zo is in maart 2010 een nieuw digitaal Octrooiregister in werking getreden. Alvorens dit systeem geïmplementeerd werd is gevraagd aan octrooibureaus om deel te nemen aan de pilot van dit systeem. Octrooigemachtigden hadden deze wens geuit in het reguliere overleg tussen NL Octrooicentrum en de Orde van Octrooigemachtigden. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd om feedback te ontvangen en werd het mogelijk om op basis van de input van de octrooigemachtigden de gebruiksvriendelijkheid te vergroten.
De doelgroepen zijn over het algemeen positief over de responsiviteit van NL Octrooicentrum. Veel voorkomende kwalitatieve noties van respondenten uit de klantenonderzoeken hebben betrekking op de klantgerichtheid van medewerkers van NL Octrooicentrum, het meedenken en het persoonlijk contact.133 Verder wordt in het imago-onderzoek uit 2009 geconcludeerd dat NL Octrooicentrum volgens respondenten met je meedenkt, actief en betrokken is, een verbetering heeft doorgemaakt als het gaat om hulpvaardigheid, en niet kan worden geassocieerd met een afwachtende houding.134
133
134
Klantenonderzoek 2007, Octrooicentrum Nederland, 4 december 2007 en het Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010. Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
99
Transparantie Met transparantie wordt bedoeld de mate waarin NL Octrooicentrum helderheid verschaft en inzicht geeft in de manier waarop het invulling geeft aan zijn wettelijke taken. Ten einde transparantie te bieden heeft NL Octrooicentrum de volgende voorzieningen getroffen:
Via de website, maar ook via de tweemaandelijkse digitale nieuwsbrieven over het octrooisysteem en het maandelijkse videomagazine communiceert NL Octrooicentrum met zijn doelgroepen. Ook verzorgt NL Octrooicentrum het Bijblad en Hoofdblad met daarin mutaties in het octrooiregister en andere officiële mededelingen. Jaarlijks verschijnt er een jaarverslag met daarin feiten en cijfers over NL Octrooicentrum. Daarnaast geeft de organisatie gratis brochures en boekjes uit over innovatie en octrooien, en verzorgt het workshops en presentaties.
Een voorbeeld van een activiteit die NL Octrooicentrum onderneemt om zijn zichtbaarheid te vergroten, is de deelname aan het televisieprogramma Het Beste Idee van Nederland.
In het online zoeksysteem voor (internationale) octrooien, Esp@cenet, kan gratis nagezocht worden of een uitvinding al bestaat. Deze databank bevat ongeveer zeventig miljoen octrooidocumenten afkomstig uit tachtig landen, waarin technische uitvindingen zijn beschreven. Het zoeken in Esp@cenet is echter niet eenvoudig. NL Octrooicentrum ondersteunt hierbij door een zoekstrategie te geven en toe te lichten en geeft daarnaast een zoekvoorbeeld. Een andere ontwikkeling die de toegankelijkheid (en transparantie) van het octrooisysteem heeft vergroot is de introductie van het digitaal register.
Interne transparantie blijkt uit de verschillende manieren waarop binnen de organisatie kennis wordt gedeeld. Het delen van kennis op het terrein van de wettelijke taken gebeurt via een eigen Wiki-systeem op het intranet. Medewerkers van het cluster Octrooien (waar de examiners en juristen deel van uitmaken) zorgen zelf dat dit Wiki-systeem up-to-date blijft. Medewerkers van de afdeling Octrooiverlening hebben voorts ‘Kennislunches’, volgen EOB-seminars, hebben diverse vormen van overleg (als cluster, als examiners, als medewerkers die ABC’s verlenen, als juristen) en blijven zo goed geïnformeerd over alles wat moet leiden tot een goede en zorgvuldige uitvoering van de wettelijke taken.
Respondenten beoordelen NL Octrooicentrum over het algemeen als transparant. Zo geven respondenten in het klantenonderzoek aan dat transparantie (letterlijk: duidelijkheid) het belangrijkste resultaat is van de dienstverlening van NL Octrooicentrum.135 Respondenten zeggen door de dienstverlening van NL Octrooicentrum ‘te weten waar ze aan toe zijn’. Ook uiten respondenten in het klantenonderzoek zich positief over de duidelijkheid van het advies of uitleg van een adviseur van NL Octrooicentrum. Wel doet een aantal respondenten de aanbeveling dat NL Octrooicentrum nog meer duidelijkheid zou mogen verschaffen over het proces van de octrooiaanvraag (‘Wat moet ik doen, en wanneer moet ik dat doen?’).136 Een aantal kwalitatieve noties die deze beelden onderschrijven zijn hieronder weergegeven. ‘Duidelijkheid over zoeken naar informatie.’ ‘Duidelijkheid over of een technologie al bestaat of niet.’ ‘Duidelijkheid omtrent de aanwezigheid van octrooiliteratuur t.a.v. de gestelde vraag.’ ‘Goed advies over hoe te handelen in een volgende stap.’ ‘De octrooiprocedure zou transparanter kunnen zijn.’ ‘Wat moet ik doen, en wanneer moet ik dat doen’.
Een belangrijke bevinding uit het Imago-onderzoek van 2006 is de verwarring die bestaat over de rollen van NL Octrooicentrum en de octrooigemachtigden. NL Octrooicentrum heeft hierop een aantal maatregelen getroffen die ervoor moet zorgen dat deze verwarring weggenomen wordt. Een voorbeeld van zo’n maatregel is het uitbrengen van brochures met daarin de producten en diensten 135
136
100
Klantenonderzoek 2007, Octrooicentrum Nederland, 4 december 2007 en het Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010, pagina 10, en de gebruikersenquête in het kader van deze evaluatie. Klantenonderzoek 2008-2009, Octrooicentrum Nederland, 7 april 2010.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
van NL Octrooicentrum. Daarnaast hebben de medewerkers van de afdeling Publieksvoorlichting instructies gekregen om klanten duidelijk over de taken van NL Octrooicentrum te informeren. Betaalbaarheid Tarieven voor het aanvragen van een octrooi (indienings- en onderzoekstaks) en het houden van een octrooi (instandhoudingstaks) zijn wettelijk vastgelegd. Derhalve heeft NL Octrooicentrum geen invloed op de betaalbaarheid van de octrooiregistratie. Voor een beschrijving van het taksenregime wordt verwezen naar hoofdstuk 4. NL Octrooicentrum heeft wel een aantal voorzieningen getroffen die de gepercipieerde betaalbaarheid beïnvloeden:
NL Octrooicentrum geeft gratis ondersteuning in de vorm van zoekadviezen, oriënterende onderzoeken en workshops;
in 2009 is de octrooikostencalculator gelanceerd waardoor een aanvrager een goed beeld kan krijgen van de kosten die het aanvragen van een octrooi en het houden van een octrooi met zich meebrengen.
6.3
Uitvoering van niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum
6.3.1 Inleiding en beschrijving niet-wettelijke taken NL Octrooicentrum geeft uitvoering aan de volgende drie niet-wettelijke taken: 1) voorlichting en kennisverspreiding; 2) bijdrage aan beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband; 3) vertegenwoordiging van Nederland in internationale organisaties. In vergelijking met de uitvoering van de wettelijke taken beschikt NL Octrooicentrum bij de uitvoering van de niet-wettelijke taken over meer discretionaire ruimte. Voorlichting en kennisverspreiding NL Octrooicentrum geeft voorlichting over het octrooisysteem en het gebruik van octrooien als bron van informatie en inspiratie. Ondernemers (met name het MKB en starters), kennisinstellingen en overheden zijn in dit verband belangrijke doelgroepen voor NL Octrooicentrum. De Beleidsvisie Octrooibeleid uit 2006 bevat belangrijke uitgangspunten voor de wijze waarop NL Octrooicentrum in de afgelopen jaren invulling heeft gegeven aan zijn taken op het gebied van voorlichting en kennisverspreiding. De nadruk ligt hierbij op het vergroten van het octrooibewustzijn onder doelgroepen van NL Octrooicentrum. NL Octrooicentrum voert in het kader van voorlichting en kennisverspreiding verschillende activiteiten uit:
Algemene voorlichting: Onder algemene voorlichting vallen die activiteiten die zijn gericht op het vergroten van de bekendheid bij de verschillende doelgroepen met het octrooisysteem en met de diensten van NL Octrooicentrum. Voorbeelden hiervan zijn het geven van presentaties op beurzen, het organiseren van evenementen, het publiceren van artikelen in diverse media en het uitbrengen van nieuwsbrieven.
Individuele voorlichting: Individuele voorlichting is gericht op individuele organisaties en/of individuen en op specifieke klantvragen en heeft als doel de klant te ondersteunen bij het maken van een innovatieafweging (bijvoorbeeld het al dan niet octrooieren van een vinding). Voorbeelden hiervan zijn het uitvoeren van oriëntatieonderzoeken, het geven van zoekadviezen en het beantwoorden van vragen op het terrein van IE.
Kennisontwikkeling en kennisoverdracht: Sinds 2004 verzorgt NL Octrooicentrum beleidsvoorbereidende onderzoeken die zich richten op relevante trends en ontwikkelingen in het innovatieveld. Deze onderzoeken worden uitgevoerd in opdracht van overheden en daaraan
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
101
gerelateerde publieke organisaties. Ook ontplooit NL Octrooicentrum activiteiten gericht op het overdragen van kennis over IE en octrooien aan bijvoorbeeld kennisinstellingen. Bijdrage aan beleidsvorming NL Octrooicentrum heeft een rol in de beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband, zie ook hoofdstuk 5. Er is bilateraal contact met het directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie van het ministerie van EL&I over beleidsrelevante onderwerpen. Op structurele basis bespreken NL Octrooicentrum en het ministerie van EL&I beleidsonderwerpen in de zogeheten contactgroep. Daarnaast is er op ad hoc basis contact tussen beleidsmedewerkers van het ministerie en medewerkers van NL Octrooicentrum. NL Octrooicentrum neemt voorts deel aan de zogeheten C8 voor octrooien. NL Octrooicentrum en het ministerie van EL&I overleggen periodiek in dit gremium met Nederlandse stakeholders op het terrein van IE, zoals de Orde van Octrooigemachtigden, de Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden, de HBO-Raad, de Nederlandse Orde van Uitvinders (NOVU), VNO-NCW, VSNU, de IE Vereniging en een aantal multinationals. In dit overleg staan actuele onderwerpen op de agenda en wordt internationaal overleg voorbesproken. Vertegenwoordiging van Nederland in internationale organisaties Tevens vertegenwoordigt NL Octrooicentrum Nederland in Europese en mondiale organisaties op het gebied van IE in de volgende rollen:
eerste vertegenwoordiger voor Nederland in het EOB;
eerste vertegenwoordiger voor Nederland in het BBIE;
delegatiehoofd voor Nederland in het Administrative Board van OHIM;
ondersteuning van het ministerie van EL&I bij de Europese Unie;
delegatielid voor Nederland bij de WIPO (PCT en SCP).
De rol die NL Octrooicentrum vervult in internationale organisaties is reeds aan bod gekomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt daarom volstaan met het presenteren van de conclusie op dit onderdeel. Beoordeling doeltreffendheid Bij het beoordelen van de doeltreffendheid is in eerste instantie gekeken naar het effect dat met de uitvoering van de niet-wettelijke taken is gesorteerd. Evenals bij het onderdeel wettelijke taken geldt echter dat het leggen van een relatie tussen taakuitvoering en effect niet eenvoudig is. Ten eerste zijn naast voorlichting en kennisverspreiding door NL Octrooicentrum ook andere, nietbeïnvloedbare factoren van invloed op de keuzes die ondernemers maken, zoals de staat van de economie. Ten tweede is de doorwerking van de bijdrage die NL Octrooicentrum levert aan beleidsvorming lastig vast te stellen, omdat de ‘afstand’ tot het effect in de maatschappij groot is. Ten derde is bij NL Octrooicentrum zelf beperkt informatie beschikbaar ten aanzien van de rol die voorlichting en kennisverspreiding speelt bij de keuzes die ondernemers maken rondom octrooiering. Bij het beoordelen van de uitvoering van de niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum op doeltreffendheid combineren we daarom kwantitatieve en kwalitatieve inzichten uit reeds beschikbare bronnen zoals jaarverslagen en uit de gesprekken en de enquête die in het kader van deze evaluatie zijn afgenomen. Ten aanzien van voorlichting en kennisverspreiding gaan we op zoek naar indicaties voor een toename van het octrooibewustzijn onder relevante doelgroepen van NL Octrooicentrum. Dan gaat het onder meer over de bekendheid van doelgroepen met het IEsysteem, de tevredenheid van klanten over de dienstverlening van NL Octrooicentrum en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de diensten van NL Octrooicentrum. Wij veronderstellen dat NL Octrooicentrum met een doeltreffende uitvoering van voorlichting en kennisverspreiding een belangrijke bijdrage levert aan een effectief octrooisysteem.
102
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
6.3.2 Conclusie Voorlichting en kennisverspreiding Over de doeltreffendheid van voorlichting en kennisverspreiding door NL Octrooicentrum oordelen wij positief. Het octrooibewustzijn van de doelgroepen van NL Octrooicentrum is mede door voorlichting en kennisverspreiding in de evaluatieperiode gestegen. Zowel de bekendheid van doelgroepen met het IE-systeem als de klanttevredenheid en de kwaliteit van de dienstverlening door NL Octrooicentrum hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt. NL Octrooicentrum heeft voorlichting in de evaluatieperiode intensiever en gerichter ingezet, en zet verschillende instrumenten in om resultaten te monitoren en – indien nodig – bij te sturen. Samenwerking wordt over het algemeen productief gemaakt. De doelen uit Beleidsvisie 2006 ten aanzien van voorlichting zijn hiermee grotendeels bereikt. NL Octrooicentrum heeft in de evaluatieperiode met voorlichting en kennisverspreiding bijgedragen aan de effectiviteit van het octrooisysteem. Bekendheid met het IE-systeem De bekendheid van doelgroepen met het IE-systeem is gestegen in de evaluatieperiode. Op een aantal aspecten verdient het echter wel aandacht. De volgende indicaties onderschrijven dit beeld:
Uit het meest recente Naamsbekendheid- en imago-onderzoek (2009) blijkt dat de bekendheid van het octrooisysteem onder de verschillende doelgroepen sinds 2006 onveranderd2006 hoog is gebleven. Voor alle doelgroepen geldt dat minder dan 10% niet bekend is met het octrooisysteem.
Tevens laat het Naamsbekendheid- en imago-onderzoek 2009 zien dat de bekendheid van de dienstverlening van NL Octrooicentrum onder alle doelgroepen is toegenomen in de evaluatieperiode. Een ruime meerderheid van alle doelgroepen is bekend met het gegeven dat NL Octrooicentrum zich naast octrooiverlening ook bezighoudt met informatieverschaffing en voorlichting op het gebied van octrooien (zie Tabel 6.1 en Tabel 6.2).
Tabel 6.1
Doelgroep bekend met voorlichting van NL Octrooicentrum
Bekend dat Octrooicentrum ook voorlicht?
2006
2009
MKB – niet relaties
43%
79%
MKB – relaties
70%
88%
Particulieren
86%
93%
Kennisinstellingen
69%
94%
Intermediairs
77%
100%
Bron: Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
Tabel 6.2
Bekend met gratis oriënterende onderzoeken?
Bekend met gratis oriënterende onderzoeken?
2006
2009
MKB – niet relaties
12%
17%
MKB – relaties
40%
56%
Particulieren
36%
77%
Kennisinstellingen
30%
66%
Intermediairs
44%
78%
Bron: Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
Dit neemt niet weg dat de bekendheid van het systeem en van de dienstverlening van NL Octrooicentrum continue aandacht verdient. Ondernemers komen nog steeds vaak pas in een laat stadium bij NL Octrooicentrum, terwijl kennis over octrooien juist vroeg in het
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
103
innovatietraject van meerwaarde kan zijn. Het kan helpen bij het maken van keuzes in het innovatieproces, en bijdragen aan het maken van een bewuste afweging omtrent de bescherming van IE-rechten. Bovendien komen er elk jaar nieuwe bedrijven bij met onvoldoende kennis over de voor- en nadelen van het IE-systeem, en bestaat er onder octrooihouders behoefte aan extra informatie.137
De naamsbekendheid van NL Octrooicentrum is over het algemeen ook toegenomen in de evaluatieperiode (zie Tabel 6.3). Opvallend is dat de naamsbekendheid onder het MKB statistisch gezien gelijk is gebleven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de vele naamswijzigingen van NL Octrooicentrum mogelijk een negatieve invloed hebben op de naamsbekendheid van de organisatie.138 NL Octrooicentrum geeft bovendien zelf aan het belangrijker te vinden dat de doelgroepen bekend zijn met het IE-systeem en de dienstverlening van NL Octrooicentrum dan met (de naam van) de organisatie. In het Naamsbekendheid- en imago-onderzoek 2009 wordt de aanbeveling gedaan om de communicatie-inspanningen gericht op MKB’ers te intensiveren. Ook wordt gesteld dat de doelgroep particulieren de komende jaren minder aandacht nodigt heeft. Aan deze aanbeveling heeft NL Octrooicentrum invulling gegeven (zie verderop in deze paragraaf).
Tabel 6.3
Naamsbekendheid NL Octrooicentrum
Totale naamsbekendheid Octrooicentrum
2006
2009
MKB – niet relaties
45%
48%
MKB – relaties
84%
81%
Particulieren
83%
94%
Kennisinstellingen
57%
76%
Intermediairs
74%
95%
Bron: Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
De onduidelijkheid bij doelgroepen over de rolverdeling tussen NL Octrooicentrum en octrooigemachtigden is in de evaluatieperiode afgenomen.139 Een ruime meerderheid van alle doelgroepen was anno 2009 bekend met het onderscheid tussen NL Octrooicentrum en een octrooigemachtigde (zie Tabel 6.4). Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het Naamsbekendheid- en imago-onderzoek 2006 heeft NL Octrooicentrum een aantal maatregelen getroffen om de onduidelijkheid weg te nemen. Zo zijn brochures uitgegeven met daarin de producten en diensten van NL Octrooicentrum en hebben de medewerkers van de afdeling Publieksvoorlichting instructies gekregen om klanten duidelijk te informeren over de taken van NL Octrooicentrum. Voorts heeft ook het convenant ‘Versterking gebruik octrooisysteem’, dat is opgesteld tussen het ministerie van EL&I en de OvO om samenwerking tussen NL Octrooicentrum en OvO op het terrein van voorlichting te versterken, eraan bijgedragen dat het beeld bij doelgroepen van de werkzaamheden van octrooigemachtigden is verhelderd. De rolverdeling tussen NL Octrooicentrum en octrooigemachtigden verdient echter nog wel aandacht. NL Octrooicentrum geeft namelijk aan dat de verwachting van de klant soms nog wel verschilt van de daadwerkelijke taken van NL Octrooicentrum. Vaak denken klanten dat NL Octrooicentrum advies geeft over octrooien, terwijl dit een taak is van octrooigemachtigden. De OvO geeft aan dit niet zorgelijk te vinden en erkent de inspanningen van NL Octrooicentrum op dit punt.
137 138
139
104
Octrooimonitor 2010: Octrooihouders: hun octrooigebruik en behoeften, Panteia, Zoetermeer, 18 augustus 2010. De afgelopen jaren functioneerde NL Octrooicentrum onder de volgende namen: Octrooiraad, Bureau voor de Industriële Eigendom, Octrooicentrum NL, en Agentschap NL – NL Octrooicentrum. Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Tabel 6.4
Rolverdeling NL Octrooicentrum en octrooigemachtigden
Is NL Octrooicentrum een gemachtigde?
2006
2009
MKB – niet relaties
40%
27%
MKB - relaties
33%
24%
Particulieren
29%
25%
Kennisinstellingen
21%
12%
Intermediairs
3%
9%
Bron: Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009.
Het imago van NL Octrooicentrum is verbeterd in de periode 2006-2009.140 Bij een substantiële groep bestaat nog wel het beeld dat een octrooi duur is en niet afdoende beschermt tegen concurrentie.141 De invloed die NL Octrooicentrum heeft op de hoogte van de kosten van een octrooi is echter beperkt. Daarnaast blijkt uit de in het kader van deze evaluatie uitgevoerde gebruikersenquête dat de hoogte van de kosten van een octrooi juist ook een reden is om voor de NL-route te kiezen bij een octrooiaanvraag.
Sinds enkele jaren geeft NL Octrooicentrum in zijn eerstelijns voorlichting ook aandacht aan merken en modellen. Zowel op de website als via de telefoon verstrekt NL Octrooicentrum (basis)informatie over merken en modellen. Bij meer diepgaande vragen over merken en modellen wordt doorverwezen naar het BBIE.
Klanttevredenheid en de kwaliteit van de dienstverlening: De klanttevredenheid is over het algemeen toegenomen en de kwaliteit van de dienstverlening verbeterd in de evaluatieperiode. De volgende indicaties onderschrijven dit beeld:
De klanttevredenheid onder doelgroepen van NL Octrooicentrum is gestegen in de evaluatieperiode (zie Tabel 6.5). Het rapportcijfer voor de totale dienstverlening van NL Octrooicentrum is gestegen van gemiddeld een 7,3 in 2005 naar een 7,7 in de afgelopen jaren. Daarmee is de streefwaarde van een 7,5 die NL Octrooicentrum hanteert bereikt. Ook de verhouding tussen de echt enthousiaste klanten (cijfer hoger dan 8) en de klanten die niet tevreden zijn (cijfer 6 of lager) is gestegen van 8,4% in 2007 tot 10,8% in 2010.142 Opvallend is dat het gemiddelde rapportcijfer onder particulieren in 2010 scherp daalde ten opzichte van 2009: van 7,8 naar een 7,1.143 Ten dele kan dit verklaard worden door de keuze van NL Octrooicentrum om particulieren voornamelijk reactief te bedienen. NL Octrooicentrum richt zich op het technisch-innovatieve MKB en verwijst particulieren over het algemeen door naar NOVU.
Tabel 6.5
Klanttevredenheid
Klanttevredenheid-totaalcijfer
2005
2007
2008
2009
2010
Particulier
7,3
7,8
7,8
7,8
7,1
Kennisinstellingen
7,2
8,0
7,8
8,2
8,0
MKB
7,4
7,8
7,7
7,8
7,8
Octrooigemachtigde
7,2
7,4
7,4
7,6
7,3
Bron: NL Octrooicentrum.
140
141
142
143
Imago-onderzoek Octrooicentrum Nederland, Utrecht, 5 juli 2006 en het Naamsbekendheid- en Imago-onderzoek 2009, Utrecht, September 2009. Dit komt naar voren in het Naamsbekendheid- en imago-onderzoek 2009 en de in het kader van deze evaluatie uitgevoerde gebruikersenquête onder doelgroepen. Het gaat hier (bij benadering) om de zogeheten ‘Net Promotor Score’. Het percentage ‘promotors’ (cijfer hoger dan 8) wordt verminderd met het percentage ‘criticasters’ (cijfer zes of lager). Met name de telefonische dienstverlening en het onderzoek naar de stand van de techniek scoren lager in 2010.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
105
De klanttevredenheid over de voorlichtingsactiviteiten is in de periode 2007 -2010 stabiel gebleven of licht gestegen. Alle activiteiten scoren in deze periode boven de streefwaarde van 7,5 (zie Tabel 6.6).
Tabel 6.6
Klanttevredenheid voorlichting
Klanttevredenheid voorlichting
2007
2008
2009
2010
Octrooionderzoek
7,6
7,8
7,7
7,8
Gesprek met adviseur
7,9
8
8
8,1
8
7,9
7,5
7,8
College universiteit of hogeschool
7,6
-
-
8,3
Presentatie
7,9
7,8
7,9
7,9
Telefonische contacten
7,7
7,9
8,2
7,5
Workshop of training
Bron: NL Octrooicentrum.
Het merendeel van de klanten (voor)ziet een positief resultaat dankzij de tussenkomst of raadpleging van NL Octrooicentrum. Uit het Klantenonderzoek 2008-2009 volgt dat circa 80% van de klanten een positief resultaat heeft geboekt, of verwacht dat te boeken, na het contact met NL Octrooicentrum. Hierbij past wel de kanttekening dat de cijfers uit het Klantenonderzoek minder zeggen over het (objectieve) effect op innovatie. Er wordt weliswaar gevraagd of dankzij de tussenkomst van NL Octrooicentrum een positief resultaat is geboekt maar het wordt niet duidelijk wat een octrooi de ondernemer precies oplevert.
Uit het Klantenonderzoek 2008-2009 volgt ook dat een ruime meerderheid van de klanten bij een volgende gelegenheid (waarschijnlijk) weer gebruik zal maken van de dienst van NL Octrooicentrum (94%). Slechts 1% van de klanten geeft aan dit zeker niet te doen. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat NL Octrooicentrum beoogt dat klanten een volgende keer zelf in staat zijn om hun weg te vinden.
NL Octrooicentrum heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in de evaluatieperiode voor wat betreft de online dienstverlening. Zo is de website in 2008 vernieuwd door deze in te richten aan de hand van het octrooiproces en de vindbaarheid via zoekmachines te verbeteren. Mede daardoor is het aantal externe pageviews op de website gestegen van 175.000 in 2006 tot 310.000 in 2010.
Voorts kan de ontwikkeling van het digitale octrooiregister worden genoemd. Het aantal unieke externe bezoekers van het octrooiregister is mede daardoor toegenomen (zie Tabel 6.7). Zowel NL Octrooicentrum als de OvO noemt de ontwikkeling van het digitale octrooiregister als een voorbeeld van succesvolle samenwerking. Ook het aantal ‘users sessions’ op esp@cenet en het aandeel online ingediende octrooiaanvragen (zowel nationaal als internationaal) is gestegen (zie Tabel 6.8).
Tabel 6.7
Bezoekers website, register en gebruikers van Esp@cenet
Klanttevredenheid voorlichting
2006
2007
2008
2009
2010
Bezoekers website
175.000
239.285
242.715
234.898
310.000
Bezoekers octrooiregister
16.459
39.592
48.557
74.082
-
Gebruikers Esp@cenet
131.271
140.621
148.234
159.499
-
Bron: Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 t/m 2010.
106
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Tabel 6.8
Octrooiaanvragen digitaal
Percentage van online ingediende octrooiaanvragen
2006
2007
2008
2009
2010
-
30%
46%
57%
70%
-
19%
56%
55%
-
61%
65%
75%
77%
82%
Nationale octrooien Europese octrooien PCT-octrooien Bron: Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 t/m 2010.
Ten dele kan de ontwikkeling van de online dienstverlening door NL Octrooicentrum ook worden toegeschreven aan de digitalisering van de samenleving: mensen maken meer gebruik van het internet dan een aantal jaren geleden. Voorts moet worden opgemerkt dat de digitalisering van de dienstverlening door NL Octrooicentrum vertraging heeft opgelopen door deelname aan de ontwikkeling van het octrooiregistratiesysteem Soprano.
De streefwaarden voor telefonische bereikbaarheid zijn in de periode 2006-2009144 niet in alle jaren gehaald.145
Sinds 2007 hanteert NL Octrooicentrum een indicator voor de reactietijd op inkomende e-mail. Het streven om 95% van de e-mails binnen vier dagen te beantwoorden wordt in alle daaropvolgende jaren gehaald.146
Tot slot is het aantal door NL Octrooicentrum ontvangen klachten dat gegrond is verklaard gering geweest in de evaluatieperiode. Er is één gegronde klacht binnengekomen met betrekking tot de afdeling Kennisontwikkeling en Voorlichting (en één geheel gegrond verklaarde en één gedeeltelijk gegrond verklaarde klacht met betrekking tot de afdeling Octrooiverlening).
Meer intensieve en gerichte voorlichting Voorlichting is intensiever en gerichter ingezet door NL Octrooicentrum in de evaluatieperiode. Er is daarmee invulling gegeven aan de doelstelling ten aanzien van voorlichting uit de Beleidsvisie IE uit 2006. De volgende indicaties onderschrijven dit beeld:
Het bereik van NL Octrooicentrum is gestegen van circa 15.000 klanten in 2007 tot 25.000 in 2010. In 2007 is hiervoor een indicator opgenomen in de balanced scorecard (zie Tabel 6.9). Dit cijfer geeft geen inzicht in om welk type klanten het gaat en de intensiteit van de dienstverlening.
Ook het aantal voorlichtingsactiviteiten dat door NL Octrooicentrum is ingezet is toegenomen. Er worden meer oriëntatieonderzoeken en zoekadviezen uitgevoerd en het aantal workshops, gastcolleges en presentaties is toegenomen (zie Tabel 6.9 en Tabel 6.10). Daarnaast zijn er nog andere instrumenten ingezet, zowel op structurele basis (website, telefonische hulp, hulp via e-mail, training van intermediairs, nieuwsbrieven, brochures en speciale thema-uitgaven) als op incidentele basis (publieksprojecten als Patent Parade in 2010, betrokkenheid bij het Beste Idee van Nederland, octrooipostzegel, publicaties in Dagblad De Pers).
144
145 146
NL Octrooicentrum hield in de periode 2006 – 2009 het percentage van de inkomende gesprekken bij waarbij de klant in de wacht werd gezet (“in gesprek”), er niet werd opgenomen en de wachttijd minder dan 15 seconden bedroeg. Deze percentages zijn niet beschikbaar voor 2010. Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 tot en met 2009. Idem.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
107
Tabel 6.9
Bereik, oriëntatieonderzoeken en zoekadviezen Streefwaarde
Realisatie
2010
Onbekend
25.000 klanten
2009
15.000 klanten
25.386 klanten
700 onderzoeken en 500 zoekadviezen
848 onderzoeken en 900 zoekadviezen
15.000 klanten
22.902 klanten
900 onderzoeken
688 onderzoeken
Nulmeting
15.571 klanten
900 onderzoeken
871 onderzoeken
1.694 Oriëntatieonderzoeken en zoekadviezen
2008
2007
Bron: Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 t/m 2010.
Tabel 6.10 Overige voorlichtingsactiviteiten 2010
357 Presentaties, gastcolleges en workshops
2009
135 workshops 56 gastcolleges 101 presentaties
2008
95 workshops 59 gastcolleges 94 presentaties
2007
102 workshops 51 gastcolleges 60 presentaties
2006
presentaties, gastcolleges en workshops op 11 universiteiten
Bron: Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 t/m 2010.
In de loop van de evaluatieperiode is NL Octrooicentrum een meer expliciete strategie gaan hanteren ten aanzien van voorlichting. Deze strategie is vastgelegd in het Businessplan 20092012 van de afdeling Kennisontwikkeling en Voorlichting. Ten eerste is de nadruk in de voorlichting meer komen te liggen op de economische / commerciële invalshoek van IE dan op de juridische bescherming die octrooien kunnen bieden. Het octrooibewustzijn en de waarde die octrooien kunnen hebben in het innovatieproces zijn centraal komen te staan in de voorlichtingsactiviteiten. Uit de gebruikersenquête en de focusgroepen, die naar aanleiding van de enquête zijn georganiseerd, blijkt dat ondernemers behoefte hebben aan dergelijke laagdrempelige voorlichting over de commerciële aspecten van octrooiering. Ondernemers zouden graag zien dat NL Octrooicentrum hier in de voorlichting nog meer de nadruk op legt. Ten tweede is een prioritering aangebracht in de doelgroepen die worden bediend. Hoewel NL Octrooicentrum in principe alle klanten helpt die contact opnemen, is de nadruk in de voorlichtingsactiviteiten komen te liggen op het MKB en krijgen particulieren juist minder aandacht. Voor het bedienen van particulieren wordt vooral ingezet op de samenwerking met partners die rechtstreeks contact hebben met deze doelgroep, zoals Syntens. Ten derde is NL Octrooicentrum selectief in de diensten die worden aangeboden. Pas nadat duidelijk is dat een klant voldoet aan een aantal criteria, worden kennisintensieve diensten aangeboden. Zo wordt geborgd dat relatief dure voorlichtingsdiensten efficiënt worden ingezet. Ten behoeve van het relatief dure adviesproduct ‘oriëntatieonderzoek’ is hiervoor een richtsnoer opgesteld. Ten vierde is de effectiviteit van de instrumentenmix vergroot. Zo is het aantal grote promotionele evenementen teruggebracht van vier per jaar naar één per jaar, omdat het rendement van deze brede, grootschalige uitingen te laag werd geacht. Daarnaast is vanwege de grootschalige vraag vanuit universiteiten en hogescholen naar het geven van colleges aan studenten ingezet op het concept ‘train de trainer’. Met behulp van het Octrooigilde worden docenten
108
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
geïnformeerd over het nut en het onnut van het octrooisysteem en over de taken van NL Octrooicentrum, in de verwachting dat zij deze kennis overdragen aan studenten. Monitoring en bijsturing NL Octrooicentrum zet verschillende instrumenten in om resultaten te monitoren, zowel op structurele als op incidentele basis. De uitkomsten van de monitoring worden – indien nodig – gebruikt om bij te sturen. De volgende instrumenten worden ingezet:
Klantenonderzoek: Vóór 2007 werd het Klantenonderzoek tweejaarlijks uitgevoerd. Daarna is ervoor gekozen om het veldwerk van het Klantenonderzoek continu uit te voeren. Elk half jaar ontvangt het MT een dashboardrapportage waarin de belangrijkste cijfers van het Klantenonderzoek worden gerapporteerd. En elke twee jaar wordt over de gecumuleerde cijfers een analyse gemaakt, die in een rapportage wordt verwerkt. Voorbeelden van maatregelen die naar aanleiding van de klantenonderzoek zijn ondernomen zijn het inrichten van de website naar het innovatieproces en het starten van een webcare team dat actief is op fora over IE.147
Naamsbekendheid en imago-onderzoek: Het Naamsbekendheid- en imago-onderzoek wordt sinds 2003 één keer in de drie jaar uitgevoerd door een extern bureau. Het doel van dit onderzoek is om de naamsbekendheid en het imago van NL Octrooicentrum en het octrooisysteem te meten. De manier van rapporteren is zowel in 2006 als in 2009 vrijwel gelijk gebleven, waardoor de uitkomsten onderling vergelijkbaarheid zijn. Voorbeelden van maatregelen die naar aanleiding van de Naamsbekendheid- en imago-onderzoeken zijn ondernomen zijn de ontwikkeling van brochures met daarin de producten en diensten van NL Octrooicentrum en het instrueren van de medewerkers van de afdeling Publieksvoorlichting over hoe klanten duidelijk over de taken van NL Octrooicentrum te informeren.
Signalen van stakeholders: Naast de onderzoeken die worden uitgevoerd, voert NL Octrooicentrum verschillende overleggen met als doel de klanttevredenheid en imago in kaart te brengen. Voorbeelden zijn de overleggen met de C8 voor octrooien, het Octrooigilde en het periodieke Administratieve Overleg met gemachtigden. Ook ontvangt NL Octrooicentrum signalen van adviseurs die gestationeerd zijn bij Syntens en NOVU.
Samenwerking met kennispartners De samenwerking met kennispartners is in de evaluatieperiode geïntensiveerd en wordt over het algemeen productief gemaakt. Via de intermediairs Syntens, KvK en NOVU worden de lastig ‘grijpbare’ doelgroepen MKB en particulieren bereikt. De samenwerking met het BBIE is ook toegenomen, maar is nog wel incidenteel van aard. De toevoegde waarde van de samenwerkingsverbanden blijkt onder meer uit de stijging van het aantal aanvragen voor presentaties en workshops en uit de gestegen klantwaardering:
NL Octrooicentrum profileert zich meer in de regio, onder meer door adviseurs te stationeren bij Syntens en NOVU. Door fysiek dichtbij de klant in de regio aanwezig te zijn, vormt dit een laagdrempelig systeem voor MKB’ers en particulieren die gebruik willen maken van de diensten van NL Octrooicentrum.
Met Syntens is voor het eerst samengewerkt bij het project Innovatie door Octrooi-informatie van het toenmalige ministerie van Economische Zaken. Dit project is in 2006 afgerond en positief geëvalueerd. Vervolgens is de samenwerking geformaliseerd door onderlinge afspraken vast te leggen in een ‘service level agreement’ (SLA). Zowel Syntens als NL Octrooicentrum geeft aan zeer tevreden te zijn over de samenwerking. De afspraken uit de SLA worden over het algemeen nagekomen, zonder dat naleving van de SLA hoeft te worden afgedwongen door een van beide partijen. Goede persoonlijke contacten spelen hierbij naar eigen zeggen een
147
Andere voorbeelden zijn: brieven zijn aangepast om meer realistische verwachtingen te wekken bij klanten; er is een telefoondienst ingesteld om de bereikbaarheid te vergroten; er zijn normtijden ingevoerd zodat klanten weten wanneer ze de resultaten van hun oriëntatieonderzoek kunnen verwachten.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
109
belangrijke rol. In het verleden hebben zich wel spanningen voorgedaan, onder meer rondom het zelfstandig uitbrengen van octrooiadviezen door Syntens-adviseurs, maar die zijn weggenomen. Als er frictie ontstaat dat wordt dit in overleg opgelost. Onderzoek van Syntens eind 2010, waarin de klantenbestanden van Syntens en NL Octrooicentrum met elkaar zijn vergeleken, wijst uit dat gemeenschappelijke klanten relatief hoog scoren in termen van de bijdrage op effect-niveau (de bijdrage van de dienstverlening aan het innovatief vermogen van de klant).148
De samenwerking met NOVU stamt al van voor de evaluatieperiode. NL Octrooicentrum houdt wekelijks spreekuren op het kantoor van NOVU, waarin leden van NOVU specifieke vragen kunnen voorleggen aan een adviseur van NL Octrooicentrum over innovatie en octrooiering. NOVU geeft aan dat de animo voor deze spreekuren groot is, en de leden over het algemeen tevreden zijn over de dienstverlening door NL Octrooicentrum. Daarnaast organiseren NOVU en NL Octrooicentrum jaarlijks een bijeenkomst voor leden van NOVU en verzorgt NL Octrooicentrum een module over de bescherming van IE-rechten tijdens de cursusdag die NOVU maandelijks organiseert voor nieuwe leden. Zowel NOVU als NL Octrooicentrum geeft aan tevreden te zijn over de samenwerking.
De KvK fungeert als kennispartner voor NL Octrooicentrum en stelt kanalen beschikbaar aan NL Octrooicentrum om doelgroepen te bereiken. Belangrijke kanalen van de KvK zijn onder meer het magazine, de website en seminars en bijeenkomsten. In 2006 is een samenwerkingsconvenant opgesteld. Het contact is sindsdien geïntensiveerd, zowel op landelijk niveau als tussen NL Octrooicentrum en de regionale Kamers van Koophandel. Aanvankelijk kende de samenwerking een formeler karakter (zo was er een officieel tekenmoment), maar gaandeweg heeft de samenwerking een meer praktische insteek gekregen. Voorts is de samenwerking reactief van aard, en persoonlijk contacten tussen beide partijen spelen een bepalende rol. De intensiteit van het contact tussen NL Octrooicentrum en de KvK verschilt daardoor per jaar. Zo was het contact met NL Octrooicentrum mede door de fusie van NL Octrooicentrum binnen Agentschap NL in 2010 diffuus. De samenwerking op landelijk niveau wordt jaarlijks in een gesprek geëvalueerd aan de hand van de plan-do-checkact-cyclus. Er wordt dan gekeken naar wat wel en niet bereikt is. Beide partijen zijn tevreden over de samenwerking; in de evaluatieperiode hebben zich geen spanningen voorgedaan. De KvK zou wel graag zien dat er meer lijn komt in de samenwerking.
NL Octrooicentrum werkt op het terrein van voorlichting ook nauw samen met octrooigemachtigden. Periodiek vindt er overleg plaats met de OvO specifiek over kennisverspreiding en voorlichting. Ten behoeve van de samenwerking is een convenant afgesloten. Dit convenant is recent positief geëvalueerd. Een belangrijk resultaat van de samenwerking is de intensivering van de gezamenlijke voorlichtingsactiviteiten op universiteiten. Dit dient een tweeledig doel: enerzijds zijn deze activiteiten erop gericht om kennis over te brengen aan studenten over octrooiering, anderzijds biedt het NL Octrooicentrum en de octrooigemachtigden de gelegenheid om zich te presenteren als toekomstige werkgever. Ook is de OvO betrokken geweest bij het opstellen van het richtsnoer voor oriëntatieonderzoeken en hebben beide partijen samen een postzegel uitgegeven ten behoeve van het jubileum in 2010.
Samenwerking met het BBIE op het terrein van voorlichting is ook toegenomen in de evaluatieperiode, maar is nog wel incidenteel van aard. De samenwerking heeft geresulteerd in gezamenlijke bijeenkomsten op het terrein van IE. Daarnaast verwijzen beide partijen klanten naar elkaar door. Beide partijen geven aan dat de huidige samenwerking goed bevalt. Wel weten beide partijen elkaar nog niet automatisch te vinden en zijn er ambities om de samenwerking te intensiveren en een meer structureel karakter te geven. Hiertoe zijn enige tijd
148
110
Syntens effectmeting; Van klanten van NL Octrooicentrum, Februari 2011.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
geleden reeds de eerste pogingen ondernomen, maar daaraan is mede als gevolg van de fusie van NL Octrooicentrum tot Agentschap NL geen vervolg gegeven. Er hebben zich in de evaluatieperiode geen spanningen voorgedaan in de relatie tussen beide partijen.
Een twintigtal samenwerkingsrelaties zijn geformaliseerd met behulp van een convenant (bijvoorbeeld met OvO en de KvK) of een samenwerkingsovereenkomst (bijvoorbeeld met Syntens).149 De functie van deze overeenkomsten is om door het formaliseren van de samenwerking een bijdrage te leveren aan een duurzame relatie. De overeenkomsten worden over het algemeen nagekomen. De naleving ervan is belegd bij accountmanagers en onderdeel gemaakt van hun takenpakket. Daarmee is geborgd dat de relatie niet alleen afhankelijk is van persoonlijke contacten.
Bijdrage aan beleidsvorming in nationaal verband NL Octrooicentrum levert een wezenlijke bijdrage aan beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband, zowel bilateraal in de samenwerking met het ministerie van EL&I en via beleidsondersteunende onderzoeken als multilateraal via het gremium Commissie van Acht. NL Octrooicentrum heeft in de evaluatieperiode bijgedragen aan de beleidsvorming van IE-beleid in nationaal verband door middel van deelname aan de C8 voor octrooien. In de evaluatieperiode vond vier keer per jaar overleg plaats rond octrooien (met uitzondering van 2009, waarin het overleg drie keer plaatsvond). Vaste agendapunten zijn de vergaderingen bij de WIPO, het EOB en de Europese Unie waaraan het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum deelnemen. Ook worden onderwerpen besproken in relatie tot de Nederlandse Rijksoctrooiwet en actuele beleidsontwikkelingen op het terrein van IE. De deelnemers aan de C8 voor octrooien zijn over het algemeen tevreden over het functioneren van het gremium en de rol die NL Octrooicentrum daarin speelt. NL Octrooicentrum is van mening dat de samenwerking in het kader van de C8 voor octrooien over de jaren intensiever en efficiënter is geworden. De partijen zijn open naar elkaar toe en er vindt betere afstemming plaats. Wel zijn er ook kritische geluiden. De C8 voor octrooien wordt getypeerd als een polderoverleg waarvan de beleidsmatige impact beperkt is. NL Octrooicentrum had in de evaluatieperiode ook bilateraal contact met het ministerie van EL&I rondom beleidsvorming. Het ministerie van EL&I maakt gebruik van zowel de technisch-juridische kennis van NL Octrooicentrum als van beleidsrelevante octrooi-informatie. NL Octrooicentrum bekleedt een antennefunctie voor het ministerie door relevante trends en ontwikkelingen te signaleren en door te geven. Het ministerie van EL&I was in de evaluatieperiode bovendien de grootste afnemer van beleidsondersteunende onderzoeken. Mede naar aanleiding van een evaluatie in 2007 is de bruikbaarheid van beleidsondersteunende onderzoeken vergroot. Het accent in de onderzoeken is verschoven van cijfermatige octrooi-informatie naar inhoudelijke analyses, waarin de verbinding wordt gelegd met actuele beleidsthema’s. Het ministerie van EL&I en de Kamer van Koophandel (ook een frequent afnemer van beleidsstudies) geven aan tevreden te zijn over de kwaliteit van de beleidsstudies. NL Octrooicentrum geeft wel aan dat een verdere verbreding en verrijking van de beleidsstudies mogelijk is, en dat het beleidsdenken bij medewerkers een aandachtspunt is.
149
Andere samenwerkingspartners van NL Octrooicentrum zijn onder meer: NOVU, MKB Servicedesk, Technologiestichting STW, BMM, BNO, FME, FHI en ABN AMRO.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
111
Tabel 6.11 Aantal beleidsondersteunende onderzoeken Streefwaarde
Realisatie
42
42
2009
41
55
2008
6 grote onderzoeken
8 grote onderzoeken
35 kleine onderzoeken
45 kleine onderzoeken
6 grote onderzoeken
10 grote onderzoeken
35 kleine onderzoeken
41 kleine onderzoeken
6 grote onderzoeken
9 grote onderzoeken
35 kleine onderzoeken
58 kleine onderzoeken
10
8 grote onderzoeken
2010
2007 2006 2005
22 kleine onderzoeken Bron: Jaarverslagen NL Octrooicentrum 2006 t/m 2010.
Belangrijke stakeholders oordelen positief over de bijdrage die NL Octrooicentrum levert aan beleidsvorming op het terrein van IE in nationaal verband. Zowel het ministerie van EL&I als de leden van de C8 voor octrooien zijn tevreden over de inbreng van NL Octrooicentrum. Gezien het specialistische karakter van IE en de relatief beperkt beschikbare capaciteit op het kerndepartement voor dit thema lijkt het ook logisch dat NL Octrooicentrum een rol speelt bij de beleidsvorming in nationaal (en internationaal) verband. Vertegenwoordiging in internationale organisaties NL Octrooicentrum vervult zijn rol als vertegenwoordiger in Europese en mondiale organisaties op adequate wijze. Bij Nederlandse stakeholders op het terrein van IE bestaat de indruk dat de inbreng van NL Octrooicentrum op internationaal niveau gezagvol is en ‘ertoe doet’. De beleidsinzet van NL Octrooicentrum in internationale vertegenwoordigingen is bovendien consistent met het Nederlandse beleid op het terrein van IE en de wensen van Nederlandse stakeholders.150 Effect van vorm van organisatie op uitvoering van beleid en beleidsvorming Uit de evaluatie volgt dat zowel NL Octrooicentrum als het BBIE hun taken op het gebied van voorlichting overwegend adequaat invullen. Verschil zit er met name in de omvang van de activiteiten: NL Octrooicentrum doet aanzienlijk meer aan voorlichting dan het BBIE, waardoor ook het effect groter is. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit is terug te leiden tot de gekozen organisatievorm (onderdeel van een agentschap versus internationale organisatie). Ook voor wat betreft de wisselwerking met beleid zien wij geen opvallende verschillen tussen de twee vormen van de organisatie van de uitvoering. De inbreng in het BBIE vanuit Nederland op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig (zie paragraaf 5.4.2). Zowel het ministerie van EL&I als het BBIE oordelen hier positief over. Bovendien zijn er voorzieningen getroffen om een goede inbreng vanuit Nederland te waarborgen. Wij stellen vast dat als verschillen in de organisatie van beide uitvoeringsorganisaties van invloed zijn op de wisselwerking met beleid, dat het dan niet gaat om negatieve effecten. Hierin hebben wij geen aanleiding gezien om nader onderzoek te doen.
150
112
Voor een onderbouwing van de conclusie op dit onderdeel verwijzen wij naar hoofdstuk 5 (Internationaal, paragraaf 5.3).
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
6.4
Doelmatigheid NL Octrooicentrum
6.4.1 Inleiding Bij het beoordelen van doelmatigheid is gekeken naar de wijze waarop NL Octrooicentrum zijn wettelijke en niet-wettelijke taken heeft uitgevoerd (doeltreffendheid) in relatie tot de daarvoor ingezette middelen. De doelmatigheid van de taakuitvoering door NL Octrooicentrum is niet eenvoudig vast te stellen. Ten eerste is beperkt (kwantitatieve) informatie beschikbaar over het effect van de taakuitvoering door NL Octrooicentrum. Het is daardoor niet goed mogelijk om effecten te relateren aan de ingezette middelen en om bijvoorbeeld vast te stellen hoeveel elke euro die wordt besteed aan voorlichting precies oplevert. Ten tweede is er geen eenduidige norm. De taken van NL Octrooicentrum zijn dermate specifiek, dat er geen organisaties zijn waarmee het eenvoudig kan worden vergeleken. Ten derde heeft NL Octrooicentrum maar tot op zekere hoogte zelf invloed op de doelmatigheid. Voor outputcijfers als het aantal octrooiaanvragen en verleende octrooien is NL Octrooicentrum afhankelijk van de markt. Daarnaast ligt de invulling van taken voor een belangrijk deel vast in nationale en internationale wet- en regelgeving. Wij beoordelen doelmatigheid daarom door in aanvulling op een aantal doelmatigheidscijfers antwoord te geven op de vraag in welke mate NL Octrooicentrum voorzieningen heeft getroffen om doelmatigheid te borgen.
6.4.2 Conclusie De uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum beoordelen wij als doelmatig. NL Octrooicentrum heeft in de evaluatieperiode een positieve ontwikkeling doorgemaakt op een aantal doelmatigheidscijfers, en heeft voorzieningen getroffen die hieraan hebben bijgedragen. In de eerste plaats is de productiviteit in de evaluatieperiode toegenomen (uitgedrukt in het aantal directe uren ten opzichte van het totaal aantal bestede uren) en lag die elk jaar boven de streefwaarde. In 2007 lag dit percentage op 67,7% (streefwaarde 67,5%), in 2008 op 71,6% (streefwaarde 69,2%) en in 2009 op 71,9% (streefwaarde 71,8%).151 Daarnaast worden de (wettelijk vastgestelde) doorlooptijden altijd en de interne behandelnormen meestal gehaald. Verder constateren wij dat NL Octrooicentrum gedurende de evaluatieperiode van180 fte is terug gegaan naar 115 fte, en tegelijkertijd meer output heeft gerealiseerd (in termen van onder meer het aantal onderzoeken, het aantal voorlichtingsactiviteiten en bereik onder klanten). Ook is – tot de fusie tot Agentschap NL – sprake geweest van een reële daling van de tarieven die NL Octrooicentrum hanteert. Verklaringen voor de positieve ontwikkeling ten aanzien van doelmatigheid zijn onder meer ICTverbeteringen, de standaardisatie van werkprocessen en efficiënter ingerichte klantprocedures. Zo is het mogelijk geworden om octrooien aan te melden via de website (bij 70% van de aanvragen is inmiddels sprake van online filing) en wordt gebruik gemaakt van standaardbrieven. Andere vormen van efficiëntieverbeteringen zijn de komst van het digitaal register en de mogelijkheid van het 151
Door het opgaan van NL Octrooicentrum in Agentschap NL is het niet mogelijk gebleken om het percentage directe uren te reconstrueren voor 2010.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
113
automatisch vertalen van Engelstalige aanvragen. Ook zijn verschillende procedures in de richting van gebruikers efficiënter ingericht, bijvoorbeeld door het schrappen van bepaalde brieven uit de procedure (vervalbrieven). Een aandachtspunt is dat door de deelname aan de ontwikkeling van het octrooiregistratiesysteem Soprano de digitalisering van de dienstverlening door NL Octrooicentrum vertraging heeft opgelopen. Andere verklaringen zijn de flexibele inzet van medewerkers en de gedeelde faciliteiten met het EOB. Doelmatigheid wordt geborgd doordat medewerkers van verschillende afdelingen flexibel ingezet (kunnen) worden en onderzoeken desgewenst worden uitbesteed aan het EOB. Hiermee kan tijdelijke over- dan wel ondercapaciteit worden opgevangen. Een kritische kanttekening hierbij is dat de streefwaarden voor wat betreft het percentage zelf-uitgevoerde onderzoeken in de periode 2006-2009 niet in alle jaren zijn gehaald (zie paragraaf 6.2.2 onder ‘Deskundigheid en zorgvuldigheid’ voor een nadere toelichting). Voorts is NL Octrooicentrum gehuisvest in het gebouw van het EOB. Gezien de nauwe samenwerking met het EOB op het gebied van de primaire processen, maar ook op het gebied van bedrijfsvoering, levert deze locatie doelmatigheidsvoordelen op. Specifiek ten aanzien van kennisverspreiding en voorlichting wordt doelmatigheid geborgd door samen te werken met een twintigtal kennispartners. Deze organisaties ondersteunen de voorlichtingsfunctie van NL Octrooicentrum en vormen belangrijke kanalen voor het bereiken van de doelgroepen. Hierbij hanteert NL Octrooicentrum sinds enige tijd ook een prioritering. De nadruk in de voorlichting is komen te liggen op het MKB en in mindere mate op particulieren. De producten en diensten van NL Octrooicentrum zijn op deze prioritering afgestemd, waarmee een efficiënte inzet van middelen wordt nagestreefd. Tot slot vormt de inrichting van de sturingsrelatie met het ministerie van EL&I een waarborg voor doelmatigheid. Bij de opdrachtverlening aan NL Octrooicentrum vindt een beoordeling plaats door het ministerie, waarbij doelmatigheid onderdeel uitmaakt van de beoordeling (zie paragraaf 6.5.2 voor een nadere toelichting).
6.5
Aansturing NL Octrooicentrum door het kerndepartement
6.5.1 Inleiding en beschrijving van de sturingsrelatie NL Octrooicentrum opereert als agentschap van het ministerie van EL&I. De relatie tussen het kerndepartement en NL Octrooicentrum heeft twee dimensies: het ministerie van EL&I, vertegenwoordigd door de secretaris-generaal, is eigenaar van NL Octrooicentrum en het directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie (DG O&I) is opdrachtgever van NL Octrooicentrum:
Als opdrachtgever verlangt DG O&I dat NL Octrooicentrum op professionele wijze maximaal bijdraagt aan het realiseren van zijn doelstellingen op het terrein van IE.
Als eigenaar verlangt het ministerie van EL&I dat NL Octrooicentrum voldoet aan de kwaliteitsen integriteitsnormen die de samenleving aan een overheidsorganisatie stelt. Bovendien is een sluitende exploitatie en een doelmatige besteding van middelen van belang.
Het opgaan van NL Octrooicentrum in Agentschap NL in 2010 heeft voor de sturingsrelatie tussen het ministerie van EL&I en NL Octrooicentrum een tweetal gevolgen gehad. Ten eerste zijn de tarieven voor NL Octrooicentrum gestegen als gevolg van het gelijktrekken van alle onderdelen van Agentschap NL. Ten tweede is sindsdien sprake van een gecoördineerd opdrachtgeverschap, waarbij een gemeenschappelijke opdracht aan Agentschap NL wordt verstrekt door DG O&I. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat de uitwerking en het detailniveau van de (deel)opdracht aan
114
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
NL Octrooicentrum, maar ook de daarop gebaseerde offerte en de verantwoording achteraf aanzienlijk beknopter zijn dan de jaren daarvoor het geval was. Als onderdeel van de sturingsrelatie hebben we ook (het gebruik van) de sturingsindicatoren beoordeeld. Onderzocht is hoe deze functioneren, of deze indicatoren NL Octrooicentrum en het ministerie van EL&I in staat stellen en stimuleren om hun rollen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk in te vullen en of er behoefte bestaat aan nieuwe indicatoren.
6.5.2 Conclusie Sturingsrelatie Wij concluderen dat de aansturing van NL Octrooicentrum door het kerndepartement adequaat functioneert, en dat sprake is van een goede wisselwerking tussen beide organisaties. Zowel het ministerie van EL&I als NL Octrooicentrum geven aan tevreden te zijn over de sturingsrelatie en kwalificeren de relatie als ‘constructief’ en ‘open’. Een aandachtspunt vormt de door NL Octrooicentrum gepercipieerde – zij het beheersbare – informatielast als gevolg van ad hoc informatieverzoeken van het ministerie van EL&I. Hierna lichten we de beoordeling toe aan de hand van een viertal aspecten. Rollen en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en worden nageleefd:
De regels omtrent de taken van NL Octrooicentrum staan beschreven in de ROW 1995.
Het beleidskader wordt gevormd door de raamafspraken tussen de DG O&I en NL Octrooicentrum, het ministerie van EL&I en Agentschap NL en de jaarafspraken tussen DGO&I en NL Octrooicentrum (die een concretisering vormen van de raamafspraken). In deze raamafspraken is onder andere vastgelegd hoe en met welke frequentie er gerapporteerd wordt en zijn afspraken gemaakt over de offerte, de opdrachtverlening, hoe overige informatie verstrekt wordt. Verder zijn er financiële bepalingen in opgenomen. Zowel NL Octrooicentrum als het ministerie van EL&I geeft aan dat door vooraf duidelijk afspraken te maken, mogelijke conflicten tot het minimum worden beperkt.
De jaarlijkse werkafspraken worden operationeel gemaakt in de offerte152 en het werkplan en deze worden nageleefd. Bij iedere opdracht wordt ook verwezen naar deze afspraken en ook bij de eindafrekening worden deze gehanteerd.
In de Beleidsvisie 2006 zijn de beleidsdoelen van de afgelopen jaren beschreven, onder meer ten aanzien van de uitvoering door NL Octrooicentrum.
NL Octrooicentrum legt verantwoording af over de resultaten in jaarverslagen (met behulp van de BSC) en periodieke overleggen.
Er worden jaarlijks audits uitgevoerd door de auditdienst van het ministerie van EL&I. Met name onderdelen op het gebied van bedrijfsvoering worden daarbij doorgelicht.
Informatie-uitwisseling verloopt over het algemeen goed en er zijn voldoende checks and balances. Ten aanzien van de informatie- en registratielast lopen de beelden bij NL Octrooicentrum en het ministerie van EL&I uiteen. Voor NL Octrooicentrum is dit een aandachtspunt (hoewel beheersbaar), terwijl het ministerie van EL&I dat niet herkent:
Drie tot vier keer per jaar vindt op directieniveau overleg plaats tussen NL Octrooicentrum en DG O&I in de zogenoemde Contactgroep. Tijdens dit overleg komen de voortgang, knelpunten en ontwikkelingen van NL Octrooicentrum aan bod. In het eerste overleg (maart/april) staat het Jaarverslag centraal. Het tweede overleg (juni) vindt plaats mede in het licht van de
152
Ministerie van Economische Zaken, directie O&I & NL Octrooicentrum (2007). Raamafspraken, p. 6.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
115
offertecyclus en in het derde overleg (november) wordt de voortgang besproken, en komt de komende opdrachtverlening aanbod. Verder hebben NL Octrooicentrum en DG O&I regelmatig contact als het gaat om beleidsmatige zaken op internationaal niveau (zowel bilateraal als bijvoorbeeld in de C8 voor octrooien). Daarmee zijn er voldoende terugkoppel-, verantwoordings- en overlegmomenten ingebouwd.
Naast de formele overlegmomenten vindt er regelmatig ad hoc en informeel (telefonisch) overleg plaats tussen medewerkers van beide organisaties, bijvoorbeeld naar aanleiding van ad hoc issues, met betrekking tot beleidsonderzoeken of ter voorbereiding op de reguliere overleggen.
De relatie wordt getypeerd als ‘open’; zowel NL Octrooicentrum als DG O&I nemen makkelijk contact met elkaar op en delen informatie. NL Octrooicentrum heeft daarbij aangegeven dat een goed onderling persoonlijk contact met DG O&I van groot belang is voor het goed functioneren van de sturingsrelatie.
Wel bemerkt NL Octrooicentrum een relatief grote informatiebehoefte bij DG O&I. Naast de informatie die NL Octrooicentrum aan het departement verstrekt in het kader van de formele verantwoording, vraagt DG O&I in de praktijk geregeld op ad hoc-basis extra informatie op bij NL Octrooicentrum, zowel ten behoeve van beleidsvorming als in het kader van verantwoording. NL Octrooicentrum merkt op dat de informatie- en registratielast tot nog toe hanteerbare vormen heeft, maar verwacht dat door de vorming van Agentschap NL de last zal toenemen. NL Octrooicentrum zal immers een verantwoordings- en informatierelatie met DG O&I houden, maar zal zich daarnaast ook binnen Agentschap NL moeten verantwoorden. Het ministerie van EL&I geeft aan zich niet te herkennen in het beeld van een (te) grote informatiebehoefte.
De relatie kan omgaan met interne en externe ontwikkelingen en er hebben zich geen fixaties voorgedaan:
Wetswijzigingen zijn door NL Octrooicentrum adequaat opgepakt en gecommuniceerd naar de doelgroepen.
NL Octrooicentrum en DG O&I gaan op een responsieve wijze om met input en signalen uit gremia als de C8 voor octrooien en het Platform Formalities Officers.
Bezuinigingen en het opgaan in Agentschap NL hebben niet geleid tot conflicten of fixaties. Er bestaan wel cultuurverschillen en soms inhoudelijke verschillen van inzicht, maar die worden over het algemeen snel productief gemaakt. De goede persoonlijke verhoudingen spelen hierbij een belangrijke rol.
De opvattingen van NL Octrooicentrum en DG O&I liepen in de evaluatieperiode in sommige gevallen uiteen voor wat betreft de scheiding van markt en overheid. Dit speelde met name bij de producten van NL Octrooicentrum op het terrein van voorlichting en kennisverspreiding. Sinds 2006 zijn in het denken hierover echter belangrijke stappen gezet. Waar er in 2006 nog sprake was van duidelijk verschillende inzichten en er zelfs producten van NL Octrooicentrum werden afgeschaft naar aanleiding van klachten uit de markt (bijvoorbeeld een attenderingsservice, waarbij geïnteresseerden voorbladen van octrooien kregen toegestuurd), wordt de discussie nu constructief gevoerd en productief gemaakt. Zo heeft de discussie tussen NL Octrooicentrum, DG O&I en de OvO over het marktkarakter van oriëntatieonderzoeken in 2009 geresulteerd in een richtsnoer.
De relatie bevat prikkels voor doeltreffendheid en doelmatigheid:
Het ministerie van EL&I stuurt als eigenaar en opdrachtgever op inhoud en budget van de uitvoering door NL Octrooicentrum door middel van de Planning & Control-Cyclus (offertetraject, uitwerking in jaarwerkplan, et cetera) en met behulp van de indicatoren uit de Balanced Scorecard, die hierbij gebruikt worden. Door het rapporteren over de scores op de verschillende indicatoren verschaft NL Octrooicentrum inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid, en
116
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
biedt het ministerie van EL&I hiermee de mogelijk op hier op door te vragen en eventueel bij te sturen.
Het ministerie van EL&I financiert elk kwartaal een kwart van de opdrachtsom. Hiermee houdt het een vinger aan de pols en stimuleert het NL Octrooicentrum tot doeltreffendheid en doelmatigheid. In geval van onderuitputting kan NL Octrooicentrum tot een bepaald bedrag reserves opbouwen (volgens het kasreserve-systeem).
Voorts zijn er voor de verschillende deelopdrachten aan NL Octrooicentrum verschillende afrekeningsmethoden: (1) bedrag per producteenheid (behandelnorm x tarief per uur), (2) tarief per uur en (3) lumpsum. Met name met de eerste twee methoden kan een vinger aan de pols gehouden worden wat betreft uitgaven van NL Octrooicentrum.
Sturingsindicatoren Wij constateren dat de sturingsindicatoren die door NL Octrooicentrum in de Balanced Scorecard (BSC) worden gebruikt waardevol zijn. Niet alle indicatoren zijn weliswaar even goed meetbaar, even relevant en in dezelfde mate toerekenbaar aan NL Octrooicentrum, toch geven de indicatoren tezamen – en vanuit verschillende perspectieven – een goed beeld van de resultaten van NL Octrooicentrum. Zowel NL Octrooicentrum als het ministerie van EL&I geeft aan over het algemeen tevreden te zijn over de sturingsindicatoren. Een aandachtspunt is dat de sturingsindicatoren in de opdrachtrelatie nadrukkelijker gebruikt kunnen worden. Door het toevoegen van outcome-indicatoren kan bovendien een impuls worden gegeven aan strategische en beleidsmatige discussies rondom octrooiering en innovatie. Hierna lichten we de beoordeling van de sturingsindicatoren en het gebruik daarvan toe. Met behulp van een Balanced Score Card (BSC) monitort en toetst NL Octrooicentrum in hoeverre de gestelde doelen worden behaald. Hiervoor zijn vanuit vier perspectieven (de doelgroepen, de opdrachtgever, de eigenaar en de interne organisatie) kritische succesfactoren (KSF-en) geformuleerd. De functie hiervan is drieledig: (1) ten behoeve van de interne sturing, (2) voor de vergelijkbaarheid met andere organisaties en (3) als verantwoordingsinstrument richting opdrachtgever, eigenaar en naar de klanten toe. Op basis van de resultaten op de verschillende indicatoren stuurt NL Octrooicentrum indien nodig bij. Bijvoorbeeld wanneer halverwege het jaar blijkt dat het aantal uitgevoerde oriëntatieonderzoeken achterblijft ten opzichte van de streefwaarde. In dat geval wordt extra actie ondernomen teneinde het bereik en de bekendheid bij de doelgroepen te vergroten. Zo zijn in 2010 Google AdWords ingezet, omdat het aantal oriëntatieonderzoeken achterbleef bij de streefwaarde. Een ander voorbeeld betreft de bijsturing op ziekteverzuim. Op enig moment (maar buiten de scope van deze IE-evaluatie) lag het ziekteverzuim boven de streefwaarde, waarop initiatieven als trainingen verzuimbegeleiding voor leidinggevenden zijn gestart. Niet alle indicatoren lenen zich even goed voor interne bijsturing. Zo zijn er indicatoren waarop NL Octrooicentrum maar weinig invloed kan uitoefenen (zoals het aantal aangevraagde onderzoeken naar de stand der techniek), of indicatoren waarvan de waarden niet van doorslaggevende betekenis zijn voor het behalen van de overall doelen van NL Octrooicentrum (zoals het percentage ‘in gesprek’ in het kader van de telefonische bereikbaarheid). Ook zijn er indicatoren waarop over meerdere jaren de streefwaarde van ‘100%’ is gerealiseerd. NL Octrooicentrum geeft aan dat er weliswaar naast relevante ook minder relevante indicatoren gebruikt worden, maar dat het desalniettemin belangrijk blijft om ook deze indicatoren op te nemen in de BSC. Alle sturingsindicatoren vormen immers tezamen een vertaling van de doelstellingen en de visie van NL
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
117
Octrooicentrum. Door ook de minder relevante indicatoren op te nemen, blijft gewaarborgd dat er in de organisatie aandacht is voor deze zaken. Vanuit het ministerie van EL&I wordt in de praktijk scherp gestuurd op de indicatoren die betrekking hebben op het perspectief van de ‘eigenaar’. Het bedrijfsresultaat en de tariefontwikkeling zijn indicatoren die goed uitdrukking geven aan hoe NL Octrooicentrum heeft gepresteerd. De indicatoren vanuit het perspectief van de opdrachtgever worden besproken in het kader van de jaarlijkse formele verantwoordingscyclus, maar staan gedurende het jaar niet heel duidelijk op het netvlies bij het ministerie. Het ministerie van EL&I is vanuit beleidsoogpunt met name geïnteresseerd in die indicatoren die een sterke relatie hebben met de hoofdprocessen van NL Octrooicentrum. Voorbeelden zijn het percentage onderzoeken naar de stand van de techniek dat door NL Octrooicentrum zelf wordt uitgevoerd, het bereik bij doelgroepen en de klanttevredenheid. Over het algemeen geven zowel NL Octrooicentrum als het ministerie van EL&I aan tevreden te zijn over de huidige sturingsindicatoren. Dat de verantwoording door NL Octrooicentrum (en daarbij het gebruik van indicatoren) op adequate wijze plaatsvindt, wordt onderstreept door de F.G. Kordes-Trofee die NL Octrooicentrum in 2006 ontving, voor het beste jaarverslag onder (semi-) publieke organisaties. Met de huidige ontwikkeling van de fusie in Agentschap NL zal de BSC echter worden herzien. Op welke manier is op het moment van deze evaluatie nog niet duidelijk. NL Octrooicentrum geeft aan dat voortgeborduurd zal worden op de huidige indicatoren, aangezien de doelstellingen van NL Octrooicentrum niet wijzigen. Wel lijkt het logisch dat voor NL Octrooicentrum (als één van de onderdelen van Agentschap NL) niet alle indicatoren overgenomen zullen worden in de nieuwe BSC. In dat geval verdient het de aanbeveling om – ondanks een beperktere set indicatoren ten behoeve van de verantwoording – de uitgebreide set van indicatoren te blijven gebruiken ten behoeve van de interne sturing. Voorts zou de toegevoegde waarde van de BSC verder vergroot kunnen worden door indicatoren toe te voegen op outcome-niveau. Gedacht kan worden aan indicatoren die uitdrukking geven aan de (gepercipieerde) bruikbaarheid en meerwaarde van Nederlandse octrooien voor octrooihouders en de bijdrage van de voorlichting door NL Octrooicentrum aan het octrooibewustzijn onder relevante doelgroepen. De inzichten op deze indicatoren kunnen door NL Octrooicentrum en het ministerie van EL&I gebruikt worden bij strategische en beleidsmatige vraagstukken rondom octrooiering en innovatie. Daarmee wordt de BSC niet alleen toepasbaar voor het zogeheten ‘single loop learning’ (‘Voeren we de taken die we hebben goed uit?’), maar juist ook voor ‘double loop learning’ (‘Doen we het juiste?’).
6.6
Aandachtspunten en verbeterpotentieel Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt, is het beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum over het algemeen positief. Ook concluderen wij dat de sturingsrelatie tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement adequaat functioneert. Echter, met name als we naar de toekomst kijken, zien wij zowel op strategisch als operationeel vlak een aantal aandachtspunten en ruimte voor verbetering.
118
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
6.6.1 Aandachtspunten en verbeterpotentieel op strategisch niveau Van ‘single loop learning’ naar ‘double loop learning’ Wij concluderen dat NL Octrooicentrum met het doeltreffend en doelmatig uitvoeren van zijn taken in de evaluatieperiode een bijdrage heeft geleverd aan de kwaliteit van het octrooisysteem (in termen van toegankelijkheid, transparantie en rechtszekerheid). Bij deze conclusie past echter de kanttekening dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld hoe groot de bijdrage van NL Octrooicentrum precies is geweest, en hoe het gedrag van ondernemers ermee is beïnvloed. Ook NL Octrooicentrum zelf heeft hier geen inzicht in. Zo concluderen wij dat het onderzoek naar de stand van de techniek en de written opinion aanvragers zicht geven op de waarde van hun octrooien, maar bestaat beperkt inzicht in welk effect dit heeft op de keuzes die aanvragers maken (bijvoorbeeld rondom het al dan niet doorzetten van een aanvraag). Wij constateren dat er in de evaluatieperiode vooral aandacht is geweest binnen NL Octrooicentrum voor het zogeheten ‘single loop learning’; het perfectioneren van bestaande werkzaamheden en routines. Hierbij staat de vraag centraal: ‘Wat we moeten doen, doen we dat goed?’ Echter, voor een doeltreffende en doelmatige taakuitvoering is het ook belangrijk om aandacht te hebben voor meer existentiële vragen: ‘Wat is de meerwaarde van wat we doen? En wat kunnen we op basis daarvan leren en verbeteren?’. Wij pleiten er daarom voor om meer aandacht te geven aan zogeheten ‘double loop learning’. Dat wil zeggen dat op strategische keuzes wordt gereflecteerd. Relevante strategische vragen zijn onder meer: ‘Wat is de meerwaarde van het Nederlandse octrooi?’ En: ‘Wat is de meerwaarde van de dienstverlening van NL Octrooicentrum?’ Daarvoor is inzicht nodig in het effect van het eigen optreden. Dat inzicht is er op dit moment nog in beperkte mate. Wij adviseren daarom om meer aandacht te geven aan effectmonitoring, en hierin de nadruk te leggen op intermediaire effecten en in mindere mate op de uiteindelijke impact op innovatie. Het causale verband tussen de dienstverlening door NL Octrooicentrum en innovatie is dermate onzeker (innovatie wordt immers bepaald door een groot aantal factoren), dat monitoring van dit verband beperkte aanknopingspunten zal bieden voor NL Octrooicentrum om bij te sturen. Monitoring op intermediaire effecten, zoals het effect van dienstverlening door NL Octrooicentrum op de keuzes die ondernemers maken omtrent octrooiering, levert onzes inziens voor NL Octrooicentrum meer bruikbare informatie op, die op verschillende niveaus kan worden benut. In de eerste plaats om intern te leren en de uitvoering van wettelijke en niet-wettelijke taken te verbeteren. Daarnaast kan deze kennis ook beleids- en marktrelevant worden gemaakt door belangrijke signalen te delen met respectievelijk het kerndepartement en marktpartijen. Effectmonitoring is in het bijzonder relevant in het licht van de constatering dat voor NL Octrooicentrum relatief weinig externe prikkels bestaan om tot verbetering te komen. Het ontbreekt daarvoor aan een kritisch tegengeluid. Ten eerste kunnen de werkzaamheden van NL Octrooicentrum in belangrijke mate worden aangeduid als ‘niet-conflict generend’ vanwege het systeem van ongetoetste octrooien. De werkzaamheden en besluiten van NL Octrooicentrum hebben in een dergelijk systeem geen zwaarwegende gevolgen voor ondernemers. Ten tweede is het MKB, de belangrijkste doelgroep van NL Octrooicentrum, dermate diffuus georganiseerd, dat een eventueel tegengeluid richting NL Octrooicentrum niet verwacht mag worden. En ook octrooigemachtigden hebben door hun verwevenheid met NL Octrooicentrum maar tot op zekere hoogte belang bij het uiten van kritiek op de taakuitvoering door NL Octrooicentrum. Weinig externe prikkels maken het noodzakelijk voor NL Octrooicentrum om zelf voldoende kritisch vermogen te organiseren, om zo de kwaliteit van de taakuitvoering en meerwaarde van de dienstverlening te waarborgen. Effectmonitoring kan daaraan bijdragen.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
119
Bij het inrichten van effectmonitoring moet er wel rekening mee worden gehouden dat de werkzaamheden van NL Octrooicentrum kunnen worden aangemerkt als ‘well-defined’; de taken liggen grotendeels vast en NL Octrooicentrum heeft relatief weinig ruimte voor eigen invulling. In het bijzonder geldt dit bij de uitvoering van de wettelijke taken. Dit betekent enerzijds dat de gemonitorde effecten niet zonder meer kunnen worden toegerekend aan NL Octrooicentrum en anderzijds dat de ruimte voor NL Octrooicentrum om bij te sturen beperkt is. Inzetten op voorlichting met toegevoegde waarde Een vraagstuk waarop in het bijzonder strategische reflectie gewenst is, betreft de toegevoegde waarde van de voorlichting door NL Octrooicentrum. Hiervoor zijn twee redenen:
Ten eerste speelt de discussie over de scheiding tussen markt en overheid zich momenteel minder aan de oppervlakte af dan een aantal jaren geleden, maar is van een gedeeld beeld nog geen sprake. Alle stakeholders onderschrijven het belang van voorlichting over octrooien, maar verschillen van mening over hoever NL Octrooicentrum daarin mag en kan gaan. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag wanneer voorlichting overgaat in advisering. Mede als gevolg van discussies in het verleden over dit onderwerp met het ministerie van EL&I en de OvO betracht NL Octrooicentrum hier nu meer terughoudendheid in. Ondernemers zouden dat graag anders zien. Uit de gebruikersenquête en de focusgroepen blijkt dat doelgroepen van NL Octrooicentrum het meeste belang hechten aan gerichte eerstelijns voorlichting. Ondernemers hebben behoefte aan laagdrempelig inzicht in de waarde van hun vindingen, op basis waarvan zij tijdig in het innovatieproces een gefundeerde keuze kunnen maken om al dan niet verder te investeren. Ze zouden ze bijvoorbeeld graag zien dat de zoekadviezen en oriëntatieonderzoeken van NL Octrooicentrum nog nadrukkelijker aansluiten bij hun vraag; nu worden de uitkomsten van een ‘search’ nog vaak als te weinig specifiek ervaren.
Ten tweede bestaat op dit moment bij NL Octrooicentrum maar tot op zekere hoogte inzicht in de toegevoegde waarde van voorlichting. Klanttevredenheid wordt daarbij nu gebruikt als belangrijkste indicator. Echter, door de aard van de diensten (gratis) en het ontbreken van een kritisch tegengeluid (zie het vorige aandachtspunt) is de kans groot dat voorlichting positief wordt gewaardeerd. Het is de vraag in hoeverre de activiteiten ook echt noodzakelijk zijn (‘need to have’) en niet alleen ‘nice to have’. Het onderscheid tussen ‘nice to have’ en ‘need to have’ is in het bijzonder relevant in het licht van mogelijke bezuinigingen, die kunnen nopen tot het maken van keuzes in het takenpakket van NL Octrooicentrum.
Voor het adresseren van dit strategische vraagstuk is het allereerst van belang dat NL Octrooicentrum meer inzicht krijgt in het effect van voorlichting (zie ook de eerdere aanbeveling om meer aandacht te besteden aan effectmonitoring). Op basis van die informatie kan de keuze worden gemaakt om in te zetten op die voorlichtingsactiviteiten die het meeste effect hebben. Vervolgens is het van belang om met relevante stakeholders een gedeeld beeld te krijgen over welke voorlichtingsactiviteiten het beste uitgevoerd kunnen worden door NL Octrooicentrum en welke door andere kennispartners (daarbij rekening houdend met de scheiding tussen markt en overheid). Uit de enquête onder de doelgroepen van NL Octrooicentrum komt naar voren dat de aan de overheid gelieerde organisaties (Syntens, Agentschap NL) vaker genoemd worden als informatiebron dan brancheverenigingen, de NOVU en de Kamer van Koophandel. De beroepsgroep zelf speelt op dit moment dus nog een relatief kleine rol bij de informatievoorziening aan ondernemingen en individuele uitvinders. In de toekomst zouden zij wellicht meer zelf aan voorlichting kunnen doen. Naar één overheidsportaal voor IE-dienstverlening Voorts zou de aandacht uit moeten gaan naar het ontwikkelen van één overheidsportaal voor IEdienstverlening. Dit houdt in dat ondernemers via één kanaal toegang hebben tot het gehele IE-
120
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
domein, en dat de overheid ondernemers via datzelfde kanaal ondernemers informeert en voorlichtingsdiensten aanbiedt op de verschillende IE-gebieden. Hiervoor zijn meerdere argumenten:
De ontwikkeling naar één portaal voor IE sluit aan bij de integrale wijze waarop het bedrijfsleven doorgaans naar IE kijkt en IE organiseert. Ondernemers die verschillende IE-rechten willen afwegen zijn niet langer aangewezen op meerdere (overheids)instellingen, maar kunnen terecht op één plek.
Het bevordert partijen in het IE-domein tot het creëren van een meer eenduidige boodschap en kwalitatief betere dienstverlening op het terrein van IE-bescherming.
Het sluit aan bij de ontwikkeling dat (overheids)organisaties op het terrein van IE in toenemende mate samenwerken.
Het kan een oplossing bieden voor de problemen die NL Octrooicentrum ervaart met zichtbaarheid en herkenbaarheid als gevolg van de fusie in Agentschap NL. Zo verwacht NL Octrooicentrum dat de integratie van de website met die van Agentschap NL ten koste zal gaan van de vindbaarheid van de website door (potentiële) klanten.
Het sluit aan bij de wensen van ondernemers, en wordt gezien als een positieve ontwikkeling door het merendeel van de andere stakeholders. De ondernemers die in het kader van dit onderzoek zijn gesproken benadrukken het belang van integrale voorlichting en één kanaal voor het gehele IE-domein.
Het opzetten van één overheidsportaal voor IE betekent dat de betrokken (overheids)instellingen op het terrein van IE, waaronder NL Octrooicentrum en het BBIE, hun voorlichtingsactiviteiten moeten integreren, of tenminste op elkaar moeten afstemmen. Voor het overige kan het ‘no wrong door’-principe, dat ook wordt gehanteerd bij het ondernemersportaal ‘Antwoord voor bedrijven’, dienen als uitgangspunt. Dat betekent dat de achterliggende werkprocessen van de betrokken overheidsinstellingen (bijvoorbeeld het registratieproces) – anders dan bij de één-loket-gedachte – decentraal georganiseerd kunnen blijven, maar dat de ondernemer (ongemerkt) altijd op de juiste plek terechtkomt. Net als bij ‘Antwoord voor bedrijven’ zou daarvoor een centraal portaal ingericht kunnen worden (vanaf waar de ondernemer wordt doorgeleid). In de praktijk is een dergelijk systeem gemakkelijker te realiseren dan het centraliseren van de dienstverlening bij één loket. Een logische eerste stap op weg naar één overheidsportaal voor IE is het intensiveren van de samenwerking tussen NL Octrooicentrum en het BBIE. Hoewel de samenwerking tussen NL Octrooicentrum en het BBIE is toegenomen in de evaluatieperiode, is nog steeds sprake van samenwerking op met name incidentele basis. Beide partijen erkennen dat het verder uitbreiden van de samenwerking voordelen kan opleveren. De aard van de werkzaamheden van beide partijen komt sterk overeen. Op termijn lijkt het mogelijk om (in Nederland) gezamenlijk op te trekken bij de voorlichting over octrooien en merken en modellen, en tevens ‘aan de achterkant’ (in Benelux-verband) kostenbesparingen te realiseren door kernprocessen en ICT-faciliteiten te integreren. Een verkenning van een dergelijke samenwerking vindt al plaats. De meeste stakeholders staan hier positief tegenover. Andere partijen, zoals Syntens, vinden dat NL Octrooicentrum en het BBIE in ieder geval samen zouden moeten optrekken bij de voorlichting over IE-rechten. Alleen onder gemachtigden zijn er kritische geluiden, die deels verklaard kunnen worden door het feit dat gemachtigden tot op zekere hoogte baat hebben bij een versnipperd IEsysteem. Op termijn kan de samenwerking worden uitgebreid met andere IE-rechten, bijvoorbeeld het auteursrecht. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het auteursrecht en de naburige rechten een andersoortig karakter hebben: die ontstaan automatisch en hoeven niet geregistreerd te worden.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
121
6.6.2 Aandachtspunten en verbeterpotentieel op operationeel niveau Op operationeel niveau zien wij de volgende aandachtspunten. Bekendheid klanten met de aanvraagprocedure Wij geven NL Octrooicentrum ter overweging om klanten meer inzicht te geven in de procedure rond de octrooiaanvraag, de afhankelijkheden van derden in deze procedure en de functie van de strenge eisen waaraan NL Octrooicentrum is gebonden, zodat klanten meer begrip krijgen voor de zorgvuldigheid die NL Octrooicentrum betracht en de duur van de aanvraagprocedure. Een aantal gesprekspartners ervaart NL Octrooicentrum als te zorgvuldig en geeft aan dat NL Octrooicentrum te sterk hecht aan vormvereisten. NL Octrooicentrum is op dit punt echter gebonden aan de WIPO-regelgeving, die deze vormvereisten voorschrijft, waardoor het hier inhoudelijk weinig aan kan veranderen. En hoewel wij concluderen dat NL Octrooicentrum – binnen zijn beïnvloedingsmogelijkheden – voldoende voorzieningen heeft getroffen om de snelheid van de dienstverlening richting zijn klanten te optimaliseren, oordelen respondenten relatief kritisch over de tijdigheid van de uitvoering van het onderzoek naar de stand van de techniek. De kritische houding op deze beide aspecten verklaren wij door de onbekendheid van doelgroepen met de aanvraagprocedure en de afhankelijkheid van NL Octrooicentrum van derden daarbij. Aandacht voor IE in het onderwijs NL Octrooicentrum is meer gaan samenwerken met universiteiten en hogescholen. Hiermee is ten dele invulling gegeven aan de ambitie uit de Beleidsvisie 2006 om de voorlichtingsactiviteiten op kennisinstellingen (universiteiten en hogescholen) te intensiveren. Echter, IE is nog geen prominent onderdeel van alle relevante (technische) curricula op universiteiten en hogescholen. Meerdere stakeholders zouden dit graag zien, waaronder de vertegenwoordigende organisaties van onderwijsinstellingen en octrooigemachtigden. Het verdient aanbeveling om te verkennen in hoeverre deze ambitie wenselijk en haalbaar is. Dit vereist in de eerste plaats beleidsmatige afstemming tussen het ministerie van EL&I en het ministerie van OCW, dat beleidsmatig verantwoordelijk is voor het hoger onderwijs. Voorts zijn NL Octrooicentrum en de brancheorganisaties uit het hoger onderwijs (VSNU en de HBO-raad) relevante partijen om betrekken. Onzekerheid rondom de samenwerking met Syntens De samenwerking tussen NL Octrooicentrum en Syntens wordt zowel door beide organisaties als hun klanten (MKB’ers ‘in de regio’) positief gewaardeerd. Door de onzekerheid rondom het voortbestaan van Syntens in de huidige vorm is het echter onduidelijk of de samenwerking in de komende jaren kan worden gecontinueerd. Als voor de toekomst de ambitie blijft bestaan bij NL Octrooicentrum om ondernemers ‘in de regio’ te bereiken dan zal wellicht gezocht moeten worden naar een alternatieve manier om hier invulling aan te geven. NL Octrooicentrum moet hierop voorbereid zijn. Wat in dat geval de beste keuze is, hangt ook samen met de strategische beslissingen die worden genomen ten aanzien van de toegevoegde waarde van de voorlichtingsactiviteiten van NL Octrooicentrum (zie paragraaf 6.6.1). Samenwerking binnen Agentschap NL Twee aspecten van de samenwerking van NL Octrooicentrum met de andere onderdelen van Agentschap NL verdienen aandacht. De migratie naar de IT-systemen van Agentschap NL verloopt niet zonder problemen. Bij NL Octrooicentrum bestaan zorgen of de betrouwbaarheid en toegankelijkheid van de dienstverlening met deze systemen wel voldoende geborgd zijn. De economische belangen van het op elk moment in kunnen indienen van een octrooiaanvraag zijn immers groot. NL Octrooicentrum wijst erop dat de
122
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
aard van zijn dienstverlening zodanig verschilt van de andere onderdelen van Agentschap NL, dat de kernprocessen (octrooiverlening en subsidieverstrekking) zich niet goed lenen voor integratie. Ten tweede bestaat bij de onderzoekers de indruk dat de kansen die de samenwerking binnen Agentschap NL biedt beter kunnen worden benut. Met name de samenwerking van NL Octrooicentrum met het voormalige SenterNovem lijkt moeizaam te verlopen, terwijl er mogelijkheden zijn voor beide organisaties om elkaars dienstverlening te verrijken. Zo kan octrooiinformatie zowel van waarde zijn bij het aanvragen van een subsidie als bij het beoordelen van subsidievoorstellen. Informatielast als gevolg van afstemming met kerndepartement Wij concluderen dat de aansturing van NL Octrooicentrum door het kerndepartement in de evaluatieperiode adequaat heeft gefunctioneerd. Echter, voor de toekomst schuilt in het nieuwe gecoördineerde opdrachtgeverschap, dat is geïntroduceerd met de vorming van Agentschap NL, het gevaar van extra informatielast voor NL Octrooicentrum. Naast formele verantwoording ‘bovenlangs’ via Agentschap NL, vindt er in de dagelijkse praktijk tussen NL Octrooicentrum en de beleidsmakers op het kerndepartment intensieve (informele) informatie-uitwisseling plaats. Het gaat daarbij veelal om ad hoc informatieverzoeken van DG O&I aan NL Octrooicentrum. Die afstemming is belangrijk. In de eerste plaats omdat wij constateren dat beleidsmakers in een aantal technisch-inhoudelijke overleggremia op internationaal niveau gebruik maken van de kennis en expertise over octrooien van NL Octrooicentrum. In de tweede plaats omdat wij constateren dat het van belang is dat het kerndepartement en NL Octrooicentrum op een strategisch niveau reflecteren op de (meerwaarde van de) taakuitvoering door NL Octrooicentrum (‘double loop learning’). Echter, wij constateren ook dat NL Octrooicentrum een relatief grote informatielast ervaart, die door het gecoördineerde opdrachtgeverschap mogelijk verder toeneemt. Het verdient aanbeveling om de (informele) informatiecyclus zo in te richten dat NL Octrooicentrum kan voorzien in de informatiebehoefte van DG O&I zonder dat sprake is van een te grote informatielast voor NL Octrooicentrum. Dit kan door jaarlijks vooraf heldere afspraken te maken over de wederzijdse informatiebehoefte. Met daarbij de kanttekening dat de informatiebehoefte van het kerndepartement ten dele ook afhankelijk is van de (ad hoc) wensen uit het parlement of van bewindspersonen.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
123
Bijlage 1: Lijst van afkortingen
ABC
Aanvullend beschermingscertificaat
BBIE
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom
BMM
Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht
BOIE
Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom
BSC
Balanced Score Card
BVIE
Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom
CVO
Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden
EL&I
(ministerie van) Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
EOB
Europees Octrooi Bureau
EOV
Europees Octrooiverdrag
IE
Intellectueel Eigendom
IGC
Intergovernmental Committee on Intellectual Property and Genetic Resources, Traditional Knowledge and Folklore
KvK
Kamer van Koophandel
MKB
Midden- en Kleinbedrijf
NL OC
NL Octrooicentrum
NOVU
Nederlandse Orde van Uitvinders
OCW
(ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OHIM
Office for Harmonization in the Internal Market (harmonisatiebureau voor de interne markt)
OvO
Orde van Octrooigemachtigden
PCT
Patent Cooperation Treaty
PIC
Propriété Industrielle et Commercial
ROW
Rijksoctrooiwet
SCT
Standing Committee on the Law of Trademarks
SCP
Standing Committee on the Law of Patents
TRIPs
Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights
UKIPO
United Kingdom Intellectual Property Office
VSNU
Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
WIPO
World Intellectual Property Organization
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
125
Bijlage 2: Beleidsvrijheid van Nederland Verdragsrechtelijke en wettelijke kaders De inhoud van het octrooi-, merken- en modellenrecht wordt in grote mate gedicteerd door internationaal vastgelegde kaders. De nationale beleidsvrijheid rondom IE-rechten is hierdoor beperkt maar is wel degelijk aanwezig. We gaan hieronder eerst in op wat door de internationale kaders wordt vastgelegd. Vervolgens gaan we in op elementen waar Nederland een (zekere) mate van vrijheid heeft. Voor het octrooirecht zijn het met name de TRIPs-Overeenkomst en het Europees Octrooiverdrag die beperkingen opleggen aan de beleidsvrijheid in Nederland. In Nederland geldende octrooien zijn hetzij onder het Europees Octrooiverdrag verleende Europese octrooien (waarin Nederland is aangewezen), hetzij onder de Rijksoctrooiwet verleende Nederlandse octrooien. Op de handhaving van in Nederland geldende (Europese of Nederlandse) octrooien is de Rijksoctrooiwet van toepassing. Ter zake van de inhoud van de Rijksoctrooiwet heeft Nederland een zekere beleidsvrijheid binnen de kaders van TRIPs en het Europees Octrooiverdrag. Deze vrijheid wordt in de volgende paragrafen toegelicht. Voor het merken- en modellenrecht worden de kaders gegeven door de TRIPs-Overeenkomst, Europese richtlijnen, het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom, de Gemeenschapsmerkenverordening en de Gemeenschapsmodellenverordening. In Nederland geldende merk- of modelrechten zijn hetzij onder het Beneluxverdrag verleende merk- of modelrechten, hetzij Gemeenschapsmodelrechten of Gemeenschapsmerkrechten. Op de handhaving van in Nederland geldende (Gemeenschaps- of Benelux-) merken en modellen zijn respectievelijk de Gemeenschapsverordeningen en het Beneluxverdrag van toepassing. De inhoud van deze rechten is dus een EU of Benelux aangelegenheid en daarbij heeft Nederland in wezen geen beleidsvrijheid, anders dan de beleidsinbreng bij de totstandkoming van deze verordeningen respectievelijk verdrag. Octrooien Ingevolge TRIPs ligt vast: 1. Dat een octrooi mogelijk moet zijn voor uitvindingen op alle gebieden van de techniek; 2. Dat voor octrooiverlening vereist is dat sprake is van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid (artikel 27 TRIPs) en een nawerkbare openbaarmaking (artikel 29 TRIPs); 3. Dat het octrooirecht het uitsluitende recht moet geven om:
het geoctrooieerde product te vervaardigen, te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren; en
om (i) een geoctrooieerde werkwijze te gebruiken en (ii) het rechtstreeks door de werkwijze verkregen product te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren.
4. Dat de mogelijke beschermingsduur minimaal twintig jaar na de indieningsdatum dient te bedragen (artikel 33 TRIPs). De Nederlandse beleidvrijheid lijkt ter zake van onder de Rijksoctrooiwet verleende octrooien – oftewel niet Europese octrooien – per saldo beperkt tot:
Het wel of niet inhoudelijk beoordelen van octrooiaanvragen als voorwaarde voor verlening. Hiervan is onder de Rijksoctrooiwet geen sprake, aangezien het al dan niet voldoen aan de
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
127
materiële vereisten voor octrooiverlening niet relevant is. De Rijksoctrooiwet kent een zogeheten registratieoctrooi;
Meer specifiek, gegeven de keuze voor een registratieoctrooi: het wel of niet voorafgaand aan de octrooiverlening verplicht stellen van een onderzoek naar de stand van de techniek of een oordeel over de octrooieerbaarheid van de aanvrage. Een onderzoek naar de stand van de techniek en – sinds 1 januari 2006 – een schriftelijke opinie over de geldigheid van het octrooi zijn onder de Rijksoctrooiwet noodzakelijk voordat tot octrooiverlening kan worden overgegaan (artikel 28 ROW). De inhoud van het onderzoek en de opinie is formeel niet relevant voor de verlening. Het is aan de aanvrager om te bepalen of en in hoeverre hij op grond van de resultaten van het onderzoek naar de stand van de techniek of de schriftelijke opinie tot wijziging van de aanvraag overgaat;
De duur en kosten van de octrooiverleningsprocedure;
De kosten voor het in stand houden van een verleend octrooi;
De mate waarin het octrooisysteem onder de aandacht van het publiek wordt gebracht;
De eenvoud van de publieke toegankelijkheid van informatie uit octrooiregisters;
De snelheid en kosten van octrooi-inbreuk- en octrooi-nietigheidsprocedures bij de rechterlijke macht. Voor wat betreft de kosten betreft het de griffierechten. De overige proceskosten zijn voornamelijk kosten voor advocaten. Het totaal van de proceskosten valt op basis van een uitspraak van de rechter (in belangrijke mate) toe aan de verliezende partij, conform het regiem van de Europese Handhavingsrichtlijn (c.q. artikel 1019h Rv);
De keuze voor (een of meer) gespecialiseerde rechtbanken voor octrooiprocedures. Momenteel zijn alle octrooiprocedures geconcentreerd bij de rechtbank Den Haag, en derhalve het Hof Den Haag in hoger beroep (art. 83 ROW). In theorie is het mogelijk ook andere rechtbanken daarvoor aan te wijzen;153
De faciliteiten die de rechterlijke macht ter beschikking staan;
De mate van ondersteuning van de rechterlijke macht door het verstrekken van inlichtingen en adviezen door het Octrooicentrum Nederland (art. 87 ROW);
De duur en kosten van de adviesprocedure bij het Octrooicentrum Nederland inzake nietigheid van een Nederlands octrooi (art. 84 ROW);
De duur en kosten van de procedure voor het verlenen van Aanvullende BeschermingsCertificaten voor geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen (art. 90 e.v. ROW).
Andere aspecten waarin Nederland een zekere mate van vrijheid heeft zijn specifieke aspecten van het octrooisysteem en in het voeren van flankerend beleid (waarover later meer):
Rondom de onderzoeksvrijstelling is een en ander vastgelegd in TRIPs. Er wordt wel enige vrijheid geboden in de daadwerkelijke invulling daarvan op nationaal niveau. Artikel 30 vanTRIPs meldt: “de leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de door een octrooi verleende uitsluitende rechten, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van het octrooi en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de houder van het octrooi schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden”. Inperking van verleende octrooirechten is in beginsel mogelijk mits het gaat om beperkte uitzonderingen op de door het octrooi verleende rechten. Deze uitzonderingen komen in het octrooirecht voor in twee vormen, namelijk dwanglicenties (zie hieronder) en vrijstellingen. Kenmerk van deze beperkte uitzonderingen is dat de octrooihouder in beperkte mate moet
153
128
Zie: Specialisatie loont?! Ervaringen van grote ondernemingen met specialistische rechtspraakvoorzieningen (Anita Böcker, Tetty Havinga, Alex Jettinghoff, Carla Klaassen en Laurens Bakker), Raad voor de Rechtspraak, Research memoranda, nummer 1, 2010, p. 131-132: Er blijkt in het advocatenpanel brede steun voor een tweede specialistische rechtbank voor alle IE-zaken (bijvoorbeeld Arnhem naast Den Haag), behalve voor octrooi- en handelsnaamzaken. Dat heeft volgens de deelnemers als bijkomend voordeel dat de tweede instantie het risico kan helpen beperken dat rechters met een exclusieve competentie een eigen koers gaan varen (eigenwijs worden). De implicatie is dat er ook appel is bij twee hoven.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
gedogen dat anderen zonder zijn toestemming de geoctrooieerde uitvinding gebruiken (de octrooihouder kan daartegen niet optreden door inroeping van zijn octrooirecht). Vrijstellingen vormen de tweede categorie van (beperkte) uitzonderingen op door een octrooi verleende rechten. Deze zijn geregeld in artikel 53 van de ROW. Het derde lid gaat in op de onderzoeksvrijstelling. Kenmerk van vrijstellingen is dat er geen sprake is van een licentieovereenkomst en dus ook geen grond voor een licentievergoeding aan de octrooihouder.
(Dwang)licenties, zie ook verderop bij nationaal vermogensrecht. Artikel 28, tweede lid van de TRIPs-Overeenkomst bepaalt dat octrooihouders ook het recht hebben een octrooi over te dragen, te doen overgaan door opvolging en licentieovereenkomsten te sluiten. Dwanglicenties zijn geregeld in artikel 57 van de ROW die drie situaties onderscheidt. Het gaat om dwanglicenties in het algemeen belang (eerste lid), wegens het niet gebruiken van de geoctrooieerde uitvinding door de octrooihouder (tweede lid), wanneer een later geoctrooieerde uitvinding niet kan worden toegepast zonder een eerder geoctrooieerde uitvinding (vierde lid). In al deze gevallen heeft de octrooihouder recht op een redelijke licentievergoeding op grond van de verleende dwanglicentie.
De douane speelt een rol in het beschermen van de rechten van octrooihouders en houders van een merk- of modelrecht. De rechthebbende kan een verzoek indienen bij de douane. Of de douane vervolgens optreedt, is afhankelijk van prioriteitsstelling door de douane. Er is een kaderovereenkomst gesloten tussen EL&I en de douane inzake de rolverdeling op dit terrein.
Merken en modellen De verlening van voor Nederland geldende merken en modellen is een zaak van enerzijds het Bureau voor de Harmonisatie van de Interne Markt in Alicante en anderzijds het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom in Den Haag. Dit alles is een zaak van de Europese Unie c.q. de Benelux. Daarnaast is er ook een internationale inschrijving mogelijk via WIPO. Op basis van de Overeenkomst / het Protocol van Madrid of de Overeenkomst van ’s Gravenhage kan hiervoor een aanvraag worden ingediend bij BBIE. De Nederlandse beleidsvrijheid lijkt ter zake van merken en modellen per saldo beperkt te zijn tot:
De mate waarin het merken- en modellenrecht onder de aandacht van het publiek wordt gebracht;
De publieke toegankelijkheid van informatie uit merken- en modellenregisters;
De snelheid en kosten van inbreuk- en nietigheidsprocedures bij de rechterlijke macht. Voor wat betreft de kosten betreft het met name de griffierechten, aangezien de proceskosten onder het regiem van de Europese Handhavingsrichtlijn (c.q. artikel 1019h Rv) vallen;
De keuze voor (een of meer) gespecialiseerde rechtbanken voor merken en modellenprocedures. Momenteel zijn alle procedures inzake Gemeenschapsmerken en Gemeenschapsmodellen geconcentreerd bij de rechtbank Den Haag, en derhalve het Hof Den Haag in hoger beroep.154 In theorie is het mogelijk ook andere rechtbanken daarvoor aan te wijzen;
155
De faciliteiten die de rechterlijke macht ter beschikking staan;
De keuze voor de wijze waarop oppositie kan worden aangetekend en de termijn waarbinnen deze moet worden ingediend. Een alternatief is ook mogelijk, namelijk door het betreffende bureau zelf te laten onderzoeken of een merk geregistreerd kan worden en/of een model onderscheidend is.
154
155
Artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk en artikel 3 van de Uitvoeringswet EGverordening betreffende Gemeenschapsmodellen. Zie voetnoot 153.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
129
Binnen het kader van het BVIE is er in beperkte mate sprake van beleidsvrijheid. Deze is met name gelegen in voorlichting over het IE-stelsel naast de voorlichting die door BBIE wordt gegeven. Daarnaast kan Nederland beleidsmatig reageren of initiëren op zaken die niet in het BVIE zijn geregeld. Een voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van het i-DEPOT door BBIE. Nederland heeft de ontwikkeling daarvan kritisch gevolgd, mede ingegeven door de afweging of dit een overheidstaak is of niet. ‘Nationaal Vermogensrecht’ Ter zake van zowel octrooien als merken en modellen heeft Nederland ook beleidsvrijheid bij het scheppen van het vermogensrechtelijke juridische kader. De transactiekosten voor het kunnen overdragen van IE-rechten en het kunnen gebruiken van die rechten als onderpand voor financieringen c.q. kapitaalverschaffers zijn in de praktijk substantieel, omdat die onderwerpen juridisch niet eenduidig en niet in goede aansluiting op het Burgerlijk Wetboek zijn geregeld. Nederland is vrij om dit onderwerp – wat bij het ontwerp voor het in 1992 geïntroduceerde Nieuw Burgerlijk Wetboek voorzien was als te regelen in Boek 9 – bij wet nader vorm te geven. Dit is niet gebeurd. Echter, er zijn issues rondom de geldigheid van licenties rondom faillissementen: het is niet helemaal duidelijk, op basis van wetgeving en jurisprudentie, wat de status van licenties is bij een faillissement. Wie is / wordt eigenaar van rechten en blijven bestaande licentieafspraken geldig? Vanuit stakeholders zijn hier geen substantiële opmerkingen over gemaakt.
Flankerend beleid Er is ook beleidsvrijheid voor Nederland ten aanzien van ‘flankerend’ beleid. Dit kan bestaan uit fiscale instrumenten, maar ook uit subsidies. Voorbeelden hiervan zijn:
Innovatievouchers, met daarbinnen octrooivouchers (inmiddels beëindigd);
WBSO, innovatiekrediet, IPC, IOP, Innovatieprogramma’s (inmiddels herzien).
Daarnaast speelt rondom beleid specifieke inzet via en rondom:
Valorisatie (onder meer via Technopartner, SKE, Valorisatie Grant, RAAK);
Mogelijk beleid rondom de kosten van octrooi-, merk- en modelgemachtigden en/of het stimuleren van het zelf indienen van aanvragen zonder tussenkomst van een intermediair.
130
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Bijlage 3: Het Europese kader voor handhaving
Het Europese kader voor handhaving van intellectuele-eigendomsrechten wordt gevormd door Richtlijn 2004/48/EG (Handhavingsrichtlijn).156 Het doel van de Handhavingsrichtlijn is het waarborgen van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Binnen Europa bestonden grote verschillen in de procedures en rechtsmiddelen die een eigenaar van een intellectueel eigendomsrecht ter beschikking stonden om tegen een inbreuk op zijn rechten op te treden. De Handhavingsrichtlijn moet deze verschillen wegnemen. De Handhavingsrichtlijn zorgt voor een flexibel wettelijk minimumkader voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Tevens is bij de richtlijn een algemeen kader vastgesteld voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de nationale autoriteiten onderling en tussen deze en de Commissie. De Handhavingsrichtlijn is gebaseerd op de in de wetgeving van de lidstaten verankerde praktijken die vóór de vaststelling van de richtlijn het meest effectief zijn gebleken (best practices). De richtlijn bevat minimum-harmonisatievoorschriften: de lidstaten mogen aanvullende maatregelen treffen mits deze gunstiger zijn voor de rechthebbende.
Handhavingkader De belangrijkste onderdelen waar de Handhavingsrichtlijn op ingrijpt zijn:
Bewijs: een gedupeerde van inbreuk op intellectuele-eigendomsrecht kan overlegging van bewijsmateriaal dat zich in de macht van de inbreukmaker ligt, vorderen (art. 6). Tevens kunnen voorlopige maatregelen worden getroffen om relevant bewijsmateriaal te beschermen (art. 7).
Informatie: personen moeten informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, verstrekken (art. 8).
Voorlopige maatregelen: een voorlopig bevel kan worden uitgevaardigd ter voorkoming of stopzetting van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht. Tevens kan via voorlopige maatregel inbeslagneming of afgifte van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht worden gevorderd (art. 9).
Corrigerende maatregelen: zowel ten aanzien van de goederen die inbreuk maken als materialen en werktuigen waarmee deze goederen worden gemaakt kan worden besloten tot terugroeping uit het handelsverkeer, definitieve verwijdering uit het handelsverkeer, of vernietiging (art. 10).
De Handhavingsrichtlijn en TRIPs Met de Handhavingsrichtlijn worden civielrechtelijke maatregelen waarin de TRIPsOvereenkomst157voorziet, in het wetgevingskader van de EU geïntegreerd. De richtlijn gaat verder 156
157
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, PbEG L 157/45 (30.04.2004), rectificatie PbEG L 195/16 (02.06.2004). WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst)TRIPsOvereenkomst) van 1994; Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994)voortvloeiende overeenkomsten, PB L 336 van 23.12.1994, blz.1.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
131
dan de bij de TRIPs-Overeenkomst vastgestelde minimumbepalingen, aangezien zij zich tevens uitstrekt tot schadevergoeding, corrigerende maatregelen en bewijsmateriaal. Daarnaast staat het de lidstaten vrij om in sancties en rechtsmiddelen te voorzien die gunstiger zijn voor rechthebbenden.
Implementatie van de Handhavingsrichtlijn De implementatie van de Handhavingsrichtlijn in de Nederlandse wetgeving heeft geresulteerd in nieuwe artikelen in verschillende wetten. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een geheel nieuwe titel “Van rechtspleging in zakenbetreffende rechten van intellectuele eigendom” ingevoerd(artikel 1019-1019i Rv). Een van de nieuwe acties is het ex parte kort geding van artikel 1019e Rv. Een ex parte kort geding is een kort geding waarbij partijen niet verschijnen en de wederpartij niet wordt opgeroepen. De voorzieningenrechter kan op grond van dit artikel een voorlopige voorziening opleggen zonder dat verweerder is gehoord of zelfs maar in kennis is gesteld van de procedure. Ook andere wetten, zoals de Rijksoctrooiwet, zijn aangepast naar aanleiding van de Handhavingsrichtlijn.158
Evaluatie van de Handhavingsrichtlijn In 2010 is toepassing van Richtlijn 2004/48/EG door de Commissie geëvalueerd.159 Uit een eerste evaluatie van het effect van de Handhavingsrichtlijn komt naar voren dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt sinds de richtlijn werd vastgesteld en ten uitvoer werd gelegd in de lidstaten. Als tekortkoming wordt opgemerkt dat bij de opstelling van de richtlijn indertijd geen rekening is gehouden met de invloed van internet op inbreuken op intellectueel eigendomsrecht (zie de tekst hieronder). Specifieke uitdagingen van de digitale wereld Omdat het internet voor allerlei verschillende doeleinden kan worden gebruikt, biedt het ook tal van mogelijkheden voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Zo worden op het internet goederen te koop aangeboden die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Zoekmachines maken het inbreukmakers in vele gevallen mogelijk om de aandacht van internetgebruikers te vestigen op de illegale producten die te koop zijn of in de vorm van downloads worden aangeboden. De uitwisseling van auteursrechtelijk beschermde inhoud is inmiddels aan de orde van de dag, ook omdat de ontwikkeling van een legaal aanbod van digitale inhoud niet altijd gelijke tred heeft gehouden met de vraag, vooral op grensoverschrijdend niveau, waardoor door tal van gezagsgetrouwe burgers in de vorm van illegale uploads en de verspreiding van beschermde inhoud massaal inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht en aanverwante rechten. Vele websites dienen als platform voor of bieden de mogelijkheid tot het online verspreiden van beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden. Voor deze achtergrond is het mogelijk dat de beperkingen van het bestaande wetgevingskader grondig moeten worden geëvalueerd. Bron: Verslag van de Commissie, COM (2010) 779, 22 december 2010. 158
159
132
De lijst met aangepaste wetten bestaat naast genoemde wetten uit: de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten, de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet. Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Toepassing van Richtlijn 2004/48 i/EGvanEG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, COM(2010)779, 22 december 2010.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
Andere vraagstukken waaraan mogelijk bijzondere aandacht dient te worden geschonken zijn onder andere de toepassing van voorlopige en conservatoire maatregelen, zoals rechterlijke bevelen, procedures voor de vergaring en bescherming van bewijsmateriaal (met inbegrip van de verhouding tussen het recht op informatie en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer) en verduidelijking van de strekking van verschillende corrigerende maatregelen, met inbegrip van de vernietiging van de inbreukmakende goederen.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
133
Bijlage 4: Handhaving in gerechtelijke procedures
De handhaving van intellectuele-eigendomsrechten kan zowel op civielrechtelijke als strafrechtelijke wijze plaatsvinden. Het is in Nederland in eerste instantie aan de rechthebbende zelf om op te treden tegen een inbreukmaker. Strafrechtelijke handhaving wordt aangewend als ultimum remedium. Daarbij is in vele gevallen schade voor de volksgezondheid en veiligheid in het geding. Daarnaast staat de bestuursrechtelijke handhaving door de douane aan de buitengrens. De houder van een IE-recht kan kiezen voor een gerechtelijke procedure of een buitenrechtelijke afhandeling (schikken). Daarnaast staat er voor merken en modellen een oppositieprocedure bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) open om te voorkomen dat conflicterende jongere rechten worden ingeschreven. In deze bijlage richten we ons op de gerechtelijke procedures.
Civiele procedures De civiele procedure wordt gevoerd volgens de algemeen geldende regels voor civielrechtelijke procesvoering in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarnaast kan de rechthebbende gebruik maken van enkele in de specifieke intellectuele-eigendomswetgeving in kwestie opgenomen maatregelen. Te verzoeken maatregelen Een rechthebbende kan, ter bescherming van zijn rechten, oplegging van diverse maatregelen verzoeken. Deze maatregelen, gebaseerd op artikel 3:296 BW, zijn: 1. verbod op (eventueel dreigende) inbreukmakende handelingen; 2. nietigverklaring en doorhaling van een geregistreerd en inbreukmakend of anderszins ten onrechte verleend recht; 3. schadevergoeding (artikel 6:162 jo artikel 6:195 BW); 4. winstafdracht; 5. beslaglegging tot afgifte van inbreukmakende goederen; 6. opeising van inbreukmakende zaken door de rechthebbende dan wel vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan; 7. gebod om informatie te verstrekken over de identiteit van afnemers van inbreukmakende producten en over hoeveelheden, dit om hen apart te dagvaarden of om de naleving van andere maatregelen zoals de recall te kunnen controleren; 8. recall: gebod tot het terughalen van inbreukmakende zaken bij afnemers (niet zijnde consumenten); dit voorkomt dat alle schakels in een distributieketen afzonderlijk gedagvaard zouden moeten worden om alle inbreukmakende goederen uit de markt te halen; 9. publicatie van het vonnis of gebod tot het schrijven van een brief aan afnemers of andere betrokkenen om hen te informeren over het vonnis; 10. alles te versterken met een dwangsom ingeval de inbreukmaker het vonnis niet nakomt. Bijzonderheden voor procedures rondom IE-rechten Procedures waarin IE-rechten een rol spelen, kent enkele van het normale procesrecht afwijkende mogelijkheden.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
135
Kort geding ex parte (1019e Rv). “Ex parte” betekent dat de wederpartij niet door de rechter wordt gehoord. In afwijking van het normale kort geding wordt het ex parte kort geding gestart door het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank en niet door het betekenen van een dagvaarding bij de wederpartij.
Bewaring van bewijs (artikelen 1019b-1019d Rv). Het gaat hier om maatregelen die bedoeld zijn om bewijsmateriaal veilig te stellen en te voorkomen dat het wordt verduisterd, vernietigd of anderszins verloren gaat. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan beslaglegging, beschrijving en monsterneming.
Verkrijging van informatie (1019e Rv). De houder van een intellectueel-eigendomsrecht kan een vordering instellen om informatie van de inbreukmaker over de inbreukketen te verkrijgen. Ten eerste moet het niet alleen gaan om de herkomst, maar ook om de verdere distributie van de inbreukmakende goederen en diensten. Ten tweede dienen ook anderen bij de procedure betrokken te worden om informatie over herkomst en distributiekanalen te verschaffen.
Bevoegde rechtbank en procedurele eisen Voor procedures met betrekking tot inbreuken op IE-rechten gelden de algemene procesregels, zoals vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met een aantal uitzonderingen. Voor alle geschillen met betrekking tot het octrooirecht is de rechtbank Den Haag in eerste aanleg de enige bevoegde instantie.160 Ook ten aanzien van enkele andere geschillen, zoals de vergoedingen voor wettelijk toegestaan gebruik van auteursrechtelijke werken en kwekersrechtelijke geschillen, heeft de rechtbank Den Haag exclusieve bevoegdheid.161 Daarnaast zijn er verschillen in de eisen ten aanzien van de procedure te constateren tussen reguliere procedures en procedures met betrekking tot intellectuele eigendom. Zo wordt een procedure met betrekking op een conflict rondom een handelsnaam gestart met een verzoekschrift, maar moet het verzoekschrift worden gericht tot de rechtbank van de plaats waar de inbreukmakende onderneming is gevestigd.162 In normale procedures is de rechtbank in de plaats van de verzoeker de bevoegde rechtbank.
Strafrechtelijke handhaving De handhaving van IE-rechten kan ook strafrechtelijk plaatsvinden. Alle intellectuele eigendomswetten kennen strafrechtelijke bepalingen of verwijzen naar het Wetboek van Strafrecht. Strafrechtelijke handhaving is het uiterste middel en wordt vooral toegepast wanneer de openbare orde of volksgezondheid gevaar loopt door de inbreuk. Bijvoorbeeld bij namaakmedicijnen die juist gevaarlijke stoffen bevatten, in plaats van genezende stoffen. Verder gaat het met name om de grootschalige vormen van intellectuele-eigendomsfraude, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren. Ten slotte is strafrechtelijk optreden aangewezen bij vermoeden van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit. De strafrechtelijke bestrijding van namaak en piraterij is voornamelijk in handen van de FIOD-ECD, de bijzondere opsporingsdienst waarbij strafrechtelijk onderzoek naar intellectueleeigendomsfraude is ondergebracht. De Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (AID) is belast met de strafrechtelijke handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de landbouwproductiesector, het kwekersrecht en de 160 161 162
136
Rijksoctrooiwet 1995, art. 80. Auteurswet, art. 15e en art. 16g; Zaaizaad- en plantgoedwet 2005, art. 78. Handelsnaamwet, artikel 6.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen. De strafrechtelijke handhaving van het merken- en modellenrecht is geregeld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 337). Strafrechtelijke handhaving van het octrooirecht komt vrijwel niet voor. De strafbepaling staat in de ROW 1995 zelf (artikelen 45 en 79). De strafrechtelijke handhaving van het kwekersrecht is geregeld in de artikelen 90–91 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en artikel 1, onder 2, van de Wet op de economische delicten. De Auteurswet 1912 (Aw) en de Wet naburige rechten (Wnr) kennen eigen strafbepalingen (met name de artikelen 31–36b Auteurswet en de artikelen 21–31 Wet naburige rechten). Ook in de Handelsnaamwet is een strafbepaling opgenomen (artikel 7).
Bestuursrechtelijke handhaving De bestuursrechtelijke handhaving is gebaseerd op de anti-piraterijverordening nr. 1383/2003. Indien een rechthebbende serieuze aanwijzingen heeft dat inbreukmakende zaken in Nederland ingevoerd dreigen te worden, kan hij de douaneautoriteiten schriftelijk verzoeken de vrijgave ervan voor het vrije verkeer op te schorten. Wanneer de bedoelde goederen worden aangetroffen, waarschuwt de douaneautoriteit de rechthebbende, waarna deze tien dagen de tijd heeft een rechtszaak te starten over de inbreukvraag. Ook kunnen douaneautoriteiten ambtshalve vrijgave van verdachte zendingen opschorten, waarna de rechthebbende wordt gewaarschuwd, die de hiervoor bedoelde procedure tot vaststelling van de inbreuk aanhangig dient te maken. Indien de inbreuk is vastgesteld, kan de partij goederen vernietigd worden.
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
137
Bijlage 5: Lijst van geïnterviewde gesprekspartners
Organisatie
Persoon / personen
NL Octrooicentrum
G. Broesterhuizen, B. Lieshout, D. de Groot, P. van den Nieuwenhuijsen, M. Heimens Visser, O. Knap, P. Oomen, K. Amhamdi
BBIE E. Simon, H. Derème, C. Heremans, M. Kuipers Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie DG Bedrijfsleven & Innovatie
P. van Beukering, J. Uitzetter, G. Linssen, A. van der Meer, P. Ver Loren van Themaat
Samenwerkingspartners Syntens
T. Bouws, W. Backers
Kamer van Koophandel
P. Wolbers
Rechtbank Den Haag
R. Kalden
EOB
W. van der Eijk
OHIM
N. Wajsman, I. Buffalo
WIPO
M. Geuze, E. Wilbers
Europese Commissie – DG Interne Markt
S. Šeikytė
PV Brussel
H. van den Oostenkamp
PV Geneve
B. Eenenraam
Externe stakeholders NOVU
W. Pijzel (ook C8)
VNO-NCW
(zie verder)
IE-Vereniging
W. Pors (Bird & Bird), K. Bijvank (Vereenigde)
Technische Universiteit Delft
A. Lameijer
VSNU
R. van Oort (ook C8)
Contactgroep Vrije Octrooigemachtigden
H. Bottema
OvO
M. Schoenmaker
Vereenigde
H. Witmans
EPC
H.J. Brookhuis
STW
E. Bruins, S. Oudejans
Akzo Nobel
L. Penders
Unilever
M. Rots (ook C8, VNO-NCW)
Philips
J. van de Kerckhove, R. Peters, L. Steenbeek
BMM
B. Kist (ook namens Chiever, M&M bureau)
Advocatuur
D. Visser (Univ. Leiden en KMV&S W. Hoyng (Univ. van Tilburg, C8, Hoyng Monegier)
Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid
139
Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Nederland Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam Nederland T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected]
W www.ecorys.nl
Sound analysis, inspiring ideas
BELGIË – BULGARIJE – HONGARIJE – NEDERLAND – POLEN – RUSSISCHE FEDERATIE – SPANJE – TURKIJE - VERENIGD KONINKRIJK - ZUID-AFRIKA