Kronieken
Kroniek van de intellectuele eigendom Dirk Visser1 Het legaal en illegaal aanbod op internet en het vinden daarvan zijn momenteel de belangrijke thema’s op het gebied van de intellectuele eigendom. Wat mag wel, wat niet en wat is de verantwoordelijkheid van tussenpersonen? In het Europese merkenrecht blijft het Hof van Justitie van de Europese Unie ook in Google-zaken goochelen met de functies van het merk. Het Europese auteursrecht staat aan de vooravond van echte harmonisatie door een vloedgolf aan Europese rechtspraak. De Richtlijn
mate beschrijvend voor de dienst die de onderneming aanbiedt. Een woordmerk-registratie zat er daarom in eerste instantie niet in, want deze zou ongetwijfeld wegens gebrek aan onderscheidend vermogen zijn geweigerd. Men beschikte wel over een handelsnaam en dus over (enig) handelsnaamrecht. In het handelsnaamrecht bestaat geen vereiste van onderscheidend vermogen, maar op grond van een handelsnaam kunnen zuiver beschrijvende aanduidingen niet worden gemonopoliseerd en de beschermingsomvang van zeer beschrijvende handelsnamen is gering. Thuisbezorgd.nl maakt veel reclame, met name ook buiten internet, op billboards en dergelijke, want zonder intensieve reclame buiten internet worden nog steeds weinig websites succesvol.
‘oneerlijke handelspraktijken’ vormt een gevaarlijke outsider die voor verrassingen kan zorgen.
Vinden en gevonden worden In de concurrentiestrijd tussen aanbieders van goederen en diensten die het recht van de intellectuele eigendom (IE) tracht te reguleren, is gevonden worden op internet van groot belang. Hoe wordt men gevonden op internet? Via domeinnamen, via verwijzingen van andere websites (hyperlinks) en vooral via zoekmachines.
Onderscheidingstekens (merken, handelsnamen en domeinnamen) Tien, vijftien jaar geleden was het kapen van domeinnamen hét onderwerp in de IE. Dat komt nog steeds wel voor, maar er kan zeer effectief tegen worden opgetreden in kort geding, eventueel via een ex-parteverbod en in internationale situaties via een WIPO-domeinnaam arbitrageprocedure. Domeinnamen zijn als verschijnsel inmiddels gewoon een gebruikelijk en belangrijk onderdeel van de door de IE gereguleerde onderscheidingsmiddelen. De beschikbaarheid van een bepaalde domeinnaam is tegenwoordig vaak het eerste waarnaar gekeken wordt bij het kiezen van een nieuw merk of een nieuwe handelsnaam. Thuisbezorgd.nl Er blijven natuurlijk de interessante grensgevallen die betrekking hebben op beschrijvende aanduidingen die je niet, of misschien toch wel kan monopoliseren. Een interessant voorbeeld is Thuisbezorgd.nl. Thuisbezorgd.nl is naar eigen zeggen ‘de grootste eten-bestelsite van Nederland. Hier kunt u online eten bestellen bij ongeveer 2750 bezorgrestaurants in heel Nederland. Pizza bestellen maar ook Chinees, spare ribs, shoarma en sushi.’ ‘Thuisbezorgd’ is uiteraard zo niet 100% dan toch in zeer hoge
Thuisbezorgd.nl heeft een langdurig juridische strijd geleverd. Eerst tegen Thuisbezorgen.nl. Thuisbezorgd.nl verloor in eerste instantie bij de Voorzieningenrechter in 2007:2 Thuisbezorgd.nl was te beschrijvend en Thuisbezorgen.nl vormde geen handelsnaaminbreuk. Het Hof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) oordeelde op
Auteur
Weerd, hoofdredacteur van www.boek9.nl.
1. Prof. mr. D.J.G. Visser is hoogleraar IE in
Alle recente rechtspraak genoemd in deze
Leiden, advocaat in Amsterdam en mede-
kroniek is te vinden op www.boek9.nl op
werker van dit blad. De auteur is dank
het ‘B9’-nummer.
verschuldigd aan Josine van den Berg en Moïra Truijens, advocaten te Amsterdam,
Noten
voor het IE-procesrecht- respectievelijk het
2. Rb. Utrecht (vzr.) 6 april 2007 (Thuisbe-
octrooideel van deze kroniek. De auteur is
zorgd.nl/Jolidé) kenbaar uit het arrest van
voorts dank verschuldigd aan mr. Piter de
het hof.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 T– AFL. 15
971
787
Kronieken
Mag je advertentiezoekwoorden (Adwords) kopen die overeenstemmen met merken van je concurrent? 15 januari 2008 echter dat Thuisbezorgd.nl niet zuiver beschrijvend was en dat Thuisbezorgen.nl wél een handelsnaaminbreuk vormde.3 Er was echter nog een bodemprocedure voor nodig om Thuisbezorgen.nl er in 2009 definitief onder te krijgen.4 Vervolgens kreeg Thuisbezorgd.nl het in 2009 aan de stok met de gebruiker van onder andere de domeinnamen www.amsterdamthuisbezorgd.nl en www.sushi-thuisbezorgd.nl. De Voorzieningenrechter5 en het gerechtshof in Amsterdam kwamen tot de conclusie dat het gebruik van deze handelsnamen niet als handelsnaamgebruik is te kwalificeren, maar wel onrechtmatig is, omdat verwarring bij het publiek te duchten is. Zo blijkt een zéér beschrijvende aanduiding door intensief gebruik en langdurig procederen dus wel te monopoliseren, zonder een merkregistratie en ook zonder dat van gebruik als handelsnaam sprake is. En inmiddels is Thuisbezorgd.nl kennelijk zodanig ingeburgerd dat zij nu ook een woordmerkregistratie heeft. Dit illustreert ook weer eens hoezeer merkenrecht, handelsnaamrecht en de aanvullende bescherming van de onrechtmatige daad in elkaar overlopen.
Adwords Gevonden worden op internet verloopt voor een belangrijk deel via zoekmachines. Adverteren bij zoekmachines is daarom een goede manier om onder de aandacht te komen van de consument. Het bijzondere van deze vorm van adverteren is, dat de adverteerder bij de exploitant van de zoekmachine bepaalde zoekwoorden koopt en dat wanneer een internetgebruiker op dat woord zoekt, de advertentie van de adverteerder verschijnt die dat woord heeft gekocht. Dit gebeurt dan naast de ‘gewone’ zoekresultaten die de zoekactie oplevert. Adverteren met zoekwoorden die gebruikelijke beschrijvende aanduidingen zijn, bijvoorbeeld de woorden ‘Cruise’, ‘Travel’ of ‘Card’, mag natuurlijk iedereen.6 De vraag die zich echter aandient, is: mag je advertentiezoekwoorden (Adwords) kopen die overeenstemmen met merken van je concurrent? Of levert dat
972
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 – AFL. 15
merkinbreuk op door de adverteerder en/of door de zoekmachine exploitant? Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft die vraag in de zaak Google France nu deels beantwoord in een aantal, deels gevoegde zaken over Adwords.7 Gebruik van andermans merk als Adword voor reclame voor soortgelijke diensten is verboden ‘wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde’. Het mag dus wel, tenzij er een band wordt gesuggereerd die er niet is. Een Adword gebruiken om te adverteren voor tweedehands artikelen mag wel, om te adverteren voor nepartikelen mag niet. Het Hof oordeelde ook dat de zoekmachine exploitant het merk zelf niet ‘gebruikt’ en daarom zelf niet aansprakelijk is, zolang ‘zijn handelingen louter technisch, automatisch en passief zijn, wat impliceert dat hij geen kennis heeft van of controle heeft over de gegevens die hij opslaat’. De functies van het merk Om tot dit resultaat te komen te komen, is het HvJ EU gaan goochelen met de diverse ‘functies’ van het merk die hij zelf de afgelopen jaren heeft geïntroduceerd. De herkomstfunctie (het voorkomen van verwarring omtrent de herkomst) is van oudsher de belangrijkste functie, maar recent kwamen daar de communicatie-, investerings- en reclamefunctie bij. Deze laatste drie functies worden in het merkenrecht ook wel samengevat als de goodwillfunctie van een merk: het merk heeft een bepaalde reputatie en aantrekkingskracht en daarom een economische waarde, los van de herkomstfunctie. Het Hof heeft er drie aparte functies van gemaakt. Natuurlijke resultaten In dit geval toetst het Hof naast de herkomstfunctie alleen aan de reclamefunctie van het merk. Het Hof omschrijft de ‘normale’, niet gesponsorde zoekresultaten als de ‘natuurlijke resultaten’ en veronderstelt dat de homepage van de merkhouder daarbij altijd bovenaan zal staan. ‘Wanneer de internetgebruiker de naam van een merk als zoekwoord invoert, verschijnt normaal dus de home- en advertentiepage van de merkhouder als een van de eerste natuurlijke resultaten. Door deze, overigens gratis, weergave is verzekerd dat de waren of diensten van de merkhouder zichtbaar zijn voor de internetgebruiker, ongeacht of deze houder er al dan niet in slaagt om ervoor te zorgen dat ook een advertentie in het veld “gesponsorde links”, ergens bovenaan, wordt getoond.’8 Omdat de merkhouder zelf al bovenaan staat bij deze natuurlijke resultaten, doen de gesponsorde links niet af aan de ‘reclamefunctie’ van het merk. Dit is op zich een begrijpelijke redenering, die overigens alleen opgaat als de weergave van de natuurlijke en gesponsorde resultaten precies zo blijft zoals het Hof beschrijft en veronderstelt. Google doet behoorlijk geheimzinnig over hoe die zoekresultaten tot stand komen. Dat is deels begrijpelijk, omdat dat nu eenmaal het geheim van de smid is, maar het roept wel de vraag op hoe natuurlijk die resultaten zijn. De verleiding om grote adverteerders ook bij de natuurlijke resultaten
een streepje voor te geven, moet groot zijn. Het is ook niet duidelijk waarom het Hof nu alleen toetst aan de reclamefunctie en niet aan de communicatie- en investeringsfunctie van het merk. Feit is immers dat gebruikers van bekende merken van anderen als Adword nadrukkelijk ‘in het kielzog varen’ van die bekende merken. En aan de bepaling die het aanhaken bij bekende merken beoogt tegen te gaan, heeft het Hof het merk-Adwordgebruik nog niet getoetst. Vergelijkende reclame In de lagere rechtspraak in Nederland is dat inmiddels wel gebeurd en daar blijkt de kwestie vervolgens vooral in de sleutel van de vergelijkende reclame te komen te staan. Dat is ook begrijpelijk. Het HvJ EU besteedde er in de hem voorgelegde zaken slechts zijdelings aandacht aan, maar inmiddels neemt de vrijheid van vergelijkende reclame een belangrijke plaats in bij de beoordeling van merk-Adwords. ‘Onder vergelijkende reclame wordt verstaan elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd’ (art. 6:194a lid 1 BW). Vergelijkende reclame mag onder een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat er sprake is van een niet misleidende of verwarrende objectieve vergelijking van een of meer relevante kenmerken, waaronder de prijs. Een enkele prijsvergelijking, bijvoorbeeld ‘wij zijn goedkoper’ is in beginsel een toelaatbare vergelijking. Maar de regimes van het merkenrecht en de vergelijkende reclame bestaan naast elkaar en werken op elkaar in. In het merkenrecht bestaat de regel dat het niet toegestaan is om zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel te trekken uit de reputatie van een bekend merk (art. 2.20 lid onderdeel c BVIE en art. 9 lid 1 onderdeel c GMVo). Bij vergelijkende reclame geldt dat het gebruik van een (bekend) merk van een ander juist wel toegestaan is op voorwaarde dat deze ‘geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk’ (art. 6:194a lid 2 onderdeel g BW). Deze twee regels zijn met elkaar in overeenstemming te brengen door ervan uit te gaan dat vergelijkende reclame een ‘geldige’ reden oplevert voor merkgebruik of door ‘ongerechtvaardigd voordeel’ in het merkenrecht en ‘oneerlijk voordeel’ bij vergelijkende reclame op dezelfde manier te interpreteren. Recent zijn er twee zaken geweest over het gebruik van het merk ‘Tempur’ als Adword door een concurrent. Tempur is het (enige) bekende merk voor (dure) matrassen die (geheel) bestaan uit ‘traagschuim’ een beweerdelijk door de NASA ontwikkelde stof waar je lichaam in wegzakt. Aan-
Iedere schakel is ofwel onvindbaar of ontkent auteursrechtelijke verantwoordelijkheid bieders van goedkope matrassen van dit ‘traagschuim’ willen graag onder de aandacht komen van consumenten die op internet zoeken op het woordmerk ‘Tempur’. In beide zaken oordeelde de Voorzieningenrechter in Den Haag: ‘Naar voorlopig oordeel is het gebruik van merken als Adwords noodzakelijk voor een doeltreffende vergelijkende reclame op internet.’ In de eerste zaak was in de reclame die door het Adword Tempur werd geactiveerd volgens de Voorzieningenrechter geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende matrassen.9 De Voorzieningenrechter vond het niet nodig om te beoordelen of er in casu sprake was van gevaar van verwarring of van toepasselijkheid van het Google France- criterium, omdat dit gebrek aan duidelijk onderscheid al was aan te merken als ‘ongerechtvaardigd voordeel trekken’ uit de reputatie van een bekend merk. In de tweede zaak10 was de reclame wel voldoende duidelijk en waren zowel het Adword-gebruik als de daaraan gekoppelde advertentie toelaatbaar. Verwording tot soortnaam De vraag is nu of iedere concurrent die het een beetje slim aanpakt door ergens in zijn advertentie een (prijs) vergelijking in te bouwen steeds het bekende merk van zijn concurrent als Adword kan gebruiken. Op dit moment lijkt het erop dat dit kan. Bezien door de bril van de vergelijkende reclame is dit ‘noodzakelijk voor een doeltreffende vergelijkende reclame op internet’ en in het voordeel van de voorlichting van de consument. Door de bril van de merkhouder is dit een flagrante vorm van free riding, die ook nog eens verwording tot soortnaam en daarmee verlies van merkrecht tot gevolg kan hebben. Immers, als de consument bij het zoeken op het woord Tempur steeds allerlei advertenties voor andere traagschuimmatrassen te zien krijgt, zal hij allicht gaan denken dat Tempur een soortnaam is. Over deze problematiek zal nog wel enige tijd worden gediscussieerd11 en geprocedeerd.12
Auteursrecht Illegaal aanbod In het auteursrecht blijft de vindbaarheid van illegaal
3. Hof Amsterdam (nevenvestigingsplaats
2010, LJN BP1382, B9 9346 (Travel Card/
8692, alinea 97 (Google Adwords).
merkwaardig oordeel omtrent AdWords’,
Arnhem) 15 januari 2008, LJN BF7442, B9
Multi Tank Card).
9. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 20 december
B9 9443.
5584 (Thuisbezorgd.nl/Jolidé).
7. HvJ EU 23 maart 2010, gevoegde zaken
2010, B9 9300 (Tempur/The Energy+ Com-
12. Op 24 maart 2011 (na de deadline voor
4. Rb. Utrecht 23 september 2009, LJN
nr. C-236/08, C-237/08, C-238/08, B9
pany).
deze kroniek) verschijnt de conclusie van de
BJ8578, B9 8218 (Thuisbezorgd.nl/Jolidé).
8692 (Google Adwords), HvJ EU 25 maart
10. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 4 februari
A-G bij het HvJ EU in zaak nr. C-323/09
5. Rb. Amsterdam (vzr.) 16 juli 2009, B9
2010, nr. C- 278/08, B9 8707 (BergSpechte/
2011, B9 9383 (Tempur/Medicomfort).
(Interflora), waarin het ook weer over
8069 (Thuisbezorgd.nl/Just Eat Benelux).
Trekking at Reisen), HvJ EU, nr. C-558/08,
11. Zie bijv. Hofhuis, ‘Adverteren op Google
merk-Adwords gaat.
6. Hof Amsterdam 28 december 2010, LJN
B9 8965 (Portakabin/Primakabin).
met het merk van een concurrent als
BP1385, B9 9314 (Cruise Travel/Neder-
8. HvJ EU 23 maart 2010, gevoegde zaken
AdWord’, AA oktober 2010, p. 703 e.v. (B9
land) en Hof Amsterdam 28 december
nr. C-236/08, C-237/08, C-238/08, B9
9226) en Blomme & Van Oorschot, ‘Een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 T– AFL. 15
973
Kronieken
aanbod op internet en de onvindbaarheid van de aanbieders ervan de gemoederen bezighouden. Na de zogenaamde peer-to-peer-netwerken waar illegaal materiaal wordt uitgewisseld, was er het afgelopen jaar veel aandacht voor het Usenet. Dit is een netwerk dat oorspronkelijk bedoeld was om korte tekstberichten uit te wisselen. Het is inmiddels echter mogelijk om hele speelfilms op te knippen in kleine tekstberichtjes en die via dit Usenet illegaal aan te bieden. Via speciale software kunnen alle berichtjes achter elkaar worden gedownload, achter elkaar geplakt en vervolgens afgespeeld worden. Gebruikers moeten dit illegale aanbod echter wel kunnen vinden om er gebruik van te kunnen maken. Daarvoor bestaan er zogenaamde fora, waarop gebruikers elkaar op illegaal aanbod attenderen. Sommige van die fora zijn zodanig systematisch ingericht dat sprake is van een soort index of catalogus waar het illegale aanbod eenvoudig gevonden kan worden. Een van de problemen bij de bestrijding van dit illegale aanbod is dat de verantwoordelijkheden steeds verder worden opgeknipt. Eén partij uploadt het illegale materiaal ergens anoniem op Usenet, een andere partij (of dezelfde partij onder een pseudoniem) attendeert anderen via een forum op het bestaan ervan en weer iemand anders (of weer dezelfde partij onder weer een ander pseudoniem) beheert dat forum. Iedere schakel is ofwel onvindbaar of ontkent auteursrechtelijke verantwoordelijkheid. Privékopiëren uit illegale bron Een en ander wordt verder bemoeilijkt doordat het Hof Den Haag het afgelopen jaar heeft geoordeeld dat kopiëren voor eigen gebruik uit illegale bron in Nederland is toegestaan (en gecompenseerd moet worden door de zogenoemde thuiskopieheffing op blanco cd’s en dvd’s).13 Omdat ‘illegaal’ downloaden niet illegaal is, is het faciliteren ervan dat ook niet. Alleen het uploaden levert auteursrechtinbreuk op, maar dat gebeurt meestal anoniem en onvindbaar. Betrokkenheid bij het op een forum toegankelijk maken van illegaal aanbod werd wel onrechtmatig geacht. Een verbod op het bieden van toegang tot een buitenlandse website met illegaal aanbod, een site genaamd The Pirate Bay, kon echter niet in rechte worden afgedwongen, terwijl die website zelf al verboden is door de Nederlandse rechter.14 De sleutel bij de bestrijding van het illegale aanbod ligt naar alle waarschijnlijkheid bij de verschillende commerciële tussenpersonen. Dat zij zich momenteel kunnen verschuilen achter het feit dat kopiëren uit illegale bron is toegestaan, helpt daarbij niet echt. De vraag hoe het verder moet met het downloaden uit illegale bron, mede in relatie tot de thuiskopieheffing, ligt momenteel bij de Hoge Raad in de cassatie tegen het oordeel van het Haagse hof en bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die ook zijn standpunt over ‘illegaal downloaden’ moet gaan bepalen.
Octrooirecht In 2010 bestond de Rijksoctrooiwet honderd jaar. Een lustrum dat onder andere met een rondreizende tentoonstelling, de Patent Parade, en de uitgifte van een reeks speciale octrooipostzegels onder de aandacht werd gebracht door het NL Octrooicentrum. De (bijna retorische) vraag is of de Rijksoctrooiwet het nog eens honderd jaar volhoudt. Ontwikkelingen in het octrooirecht lijken altijd wat trager te gaan, maar ook het octrooirecht verliest, heel langzaam, zijn nationale karakter. Nationale leerstukken als de Spiro/Flamco-doctrine hebben al moeten wijken voor bepalingen uit het Europees Octrooiverdrag, ook waar het louter Nederlandse octrooien betreft15 en de octrooirechtelijke jurisprudentie kenmerkt zich door een meer internationaal karakter. Meer en meer worden uitspraken in parallelle Europese procedures expliciet betrokken bij de Nederlandse procedure, waarbij moet worden opgemerkt dat de Nederlandse rechter zich per definitie autonoom en kritisch opstelt.16 Dat de Europese octrooirechters met regelmaat samenkomen voor overleg zal ongetwijfeld bijdragen aan een gezamenlijke Europese rechtsontwikkeling. Het enkelvoudige EU Octrooi, voorheen het Gemeenschapsoctrooi, is na weer een jaar van discussie en overleg ook weer iets dichterbij gekomen. De onderhandelingen leken door gebrek aan unanimiteit even volkomen vast te zitten, maar zijn nu toch weer enigszins losgetrokken door een enhanced co-operation-procedure van twaalf lidstaten.17 Ook over het European Patent Court, een voorgestelde octrooikamer bij het HvJ EU, wordt nog volop beraadslaagd.18 Een nationale ontwikkeling met internationale wortels is de dit jaar voorgestelde invoering van de zogenaamde kwekersvrijstelling.19 Het betreft een beperkte kwekersvrijstelling die alleen geldt voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal voor veredelingsdoeleinden en niet voor het commercialiseren van de nieuwe rassen die zijn verkregen, gebruikmakend van plantenmateriaal waarop octrooirecht rust. Een belangrijk onderwerp in het huidige octrooirecht blijft de biotechnologie. Vermeldenswaardig is de uitspraak van het HvJ EU in de zaak Monsanto/Cefetra, waarin het Hof oordeelde dat Monsanto zich niet kan verzetten tegen de verhandeling binnen de EU van sojameel waarin een door Monsanto geoctrooieerde DNA-sequentie als residu aanwezig is. Een Europees octrooi kan namelijk alleen worden ingeroepen voor een uitvinding die daadwerkelijk de functie heeft waarvoor zij is geoctrooieerd.20 Daarnaast kwam de Kamer van Beroep van het EOB in december met een uitspraak in de zogenaamde ‘Broccolien Tomatenzaken’, waarin het oordeelde dat het kweken (het proces, niet het resultaat) van planten en dieren niet octrooieerbaar is, aangezien het geen technisch proces betreft, maar een biologisch proces.21
Ontwikkelingen in het octrooirecht lijken altijd wat trager te gaan, maar ook het octrooirecht verliest, heel langzaam, zijn nationale karakter 974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 – AFL. 15
De voor het portretrecht relevante jurisprudentie betrof dit jaar Johan Cruijff, Nina Brink en André Rieu Portretrecht De Rechtbank Amsterdam vatte het in april mooi samen: ‘De belangenafweging kan wat de geportretteerde betreft zien op aspecten van privacybescherming en op commerciële belangen.’22 Het portretrecht is geen IE-recht. Het ligt wel vast in art. 21 Aw, maar een IE-recht is het niet, reden waarom bijvoorbeeld volledige proceskostenvergoeding voor IE-zaken niet van toepassing is op portretrechtzaken.23 In tegenstelling tot echte IE-rechten is het portretrecht ook geen exclusief recht, maar een resultante van een belangenafweging met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer en/of een belangenafweging met betrekking tot het commerciële belang van de geportretteerde. Aangezien de zaken die vooral zien op de persoonlijke levenssfeer meer tot het domein van het media- en informatierecht of het strafrecht behoren,24 beperkt deze kroniek zich tot het commercieel portretrecht. Het commercieel portretrecht heeft meestal betrekking op bekende personen, aangezien alleen die een ‘te verzilveren populariteit’ genieten. In het enkele geval van commerciële schade bij onrechtmatig gebruik van een portret van bijvoorbeeld een fotomodel25 is meer sprake van gebruik van de ‘aangeboren’ schoonheid dan van populariteit ‘verworven in de uitoefening van hun beroep’ die door de ander verzilverd wordt. Er lijkt ook een overlap te zijn waar het het commercieel gebruik van afbeeldingen van onbekende personen betreft, maar die zaken zien feitelijk op commercieel gebruik dat de persoonlijke levenssfeer schendt.26 De relevante jurisprudentie betrof dit jaar Johan Cruijff, Nina Brink en André Rieu. De zaak Rieu betrof de duidelijkste ‘verzilvering’. Het eenmalige tijdschrift André Rieu – van koorknaap tot vioolidool – ode aan ’s
werelds grootste artiest had zozeer het karakter van een merchandiseproduct van Rieu zelf dat commerciële schade aannemelijk was: ‘Eisers hebben ter zitting onweersproken aangevoerd dat deze merchandising in het tijdperk van afnemende cd-verkoop ten gevolge van de mogelijkheid van downloaden voor artiesten een onmisbare bron van inkomsten is, waarmee de optredens van die artiesten (deels) worden gefinancierd.27 In de zaak Cruijff lag het volgens de rechter anders.28 Het geschil betrof de uitgave van een fotoboek over Cruijffs jaren bij Ajax. In een zeer uitgebreid vonnis, waarin de rechtbank ook ingaat op het gestelde ‘zelfbeschikkingsrecht’ en een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, concludeert de rechtbank dat van persoonlijke of intieme foto’s geen sprake is en dat er alleen een commercieel belang is. Dat belang moet in dit geval echter wijken voor de vrijheid van meningsuiting, omdat, en dat is een nieuw criterium, deze beeldbiografie ‘voorziet in de bij het publieke bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon die, gelet op zijn (vroegere) optredens nog volop in de actualiteit staat’. De rechtbank neemt daarbij overigens wel in overweging dat Cruijff niet is ingegaan op een aanbod van een vergoeding. De zaak Nina Brink zag op het gebruik van een portret van Nina Brink op de cover van een niet-geautoriseerde biografie van Nina Brink. Een geruchtmakende zaak, waarin de rechtbank oordeelt dat Brink als ‘public figure’ geen redelijk belang heeft om zich te verzetten tegen de, eerder al in De Volkskrant gepubliceerde omslagfoto: ‘Op een biografie – ook wanneer die ongeautoriseerd is – is een portret van de hoofdpersoon gebruikelijk en functioneel.’ Daarnaast is er in dit geval ook geen sprake van verzilverbare populariteit, omdat met de omslagfoto in eerste instantie beoogd wordt onmiddellijk aan te geven over wie het boek gaat.29 Aardig om ten slotte nog te melden, is de portretrechtelijke claim van de erven van de dit jaar overleden Anton Geesink. Cabaretier en bekend Geesink-imitator Erik van
13. Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010,
’s-Gravenhage (vzr.) 4 juni 2010, B9 8903
21. EOB, Enlarged Board of Appeal, 9
25. Hof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2008,
B9 9217 (ACI/Thuiskopie), Hof ’s-Graven-
(Merck Sharp & Dohme/Sandoz).
december 2010, nr. G 0001/08, B9 9299
LJN BC7354, B9 7252.
hage 15 november 2010, LJN BO398, B9
17. www.europarl.europa.eu/en/press-
(State of Israel/Unilever).
26. Zie voor het bekendheidscriterium in
9218 (FTD/Eyeworks).
room/content/20110215IPR13680/html/
22. Rb. Amsterdam 14 april 2010, B9 8761
het (niet-commerciële) portretrecht ook:
14. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 19 juli 2010,
EU-patent-Parliament-gives-go-ahead-for-
(Cruijff/Tirion).
Geerts, ‘Caroline von Hannover is er voor
LJN BN1445, B9 8988 (Brein/Ziggo).
enhanced-cooperation.
23. Hof Amsterdam 27 juli 2010, B9 9017
iedereen’, B9 9400.
15. Hof ’s-Gravenhage 30 maart 2010, B9
18. www.europa-nu.nl/id/vimvpvuf80xv/
(Maroc.nl).
27. Rb. Amsterdam 14 december 2009, B9
8731 (Bébécar-Utilades Para Crianca/Maxi
nieuws/europees_parlement_
24. Ondanks dat ook de inbreuk op de
8490 (Rieu/Stijl & Inhoud).
Miliaan).
steunt?ctx=vhsih95vppua.
persoonlijke levenssfeer een redelijk belang
28. Rb. Amsterdam 14 april 2010, B9 8761
16. Hof ’s-Gravenhage 12 maart 2008, B9
19. B9 9148.
op kan leveren in de zin van art. 21 Aw. Zie
(Cruijff/Tirion).
9302 (ECB/DSS). Rb. ’s-Gravenhage 24
20. HvJ EU 6 juli 2010, nr. C-428/08, BIE
bijv. Rb. Amsterdam 14 juli 2010, B9 8992
29. Rb. Amsterdam (vzr.) 19 maart 2010,
maart 2010, B9 8698, (Ratiopharm/Eli
2011, nr. 2 m.nt. J.H.J den Hertog (Mon-
(Dronken studente/Geenstijl.nl) en Hof
LJN BL8075, B9 8687 (Brink/Smit).
Lilly). Rb. ’s-Gravenhage 17 maart 2010,
santo/Cefetra) (prejudiciële vragen Recht-
Leeuwarden 4 mei 2010, LJN BM3169
B9 8682 (Philips/SK Kassetten GmbH). Rb.
bank ’s-Gravenhage).
(strafzaak afbeeldingen Manon Thomas).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 T– AFL. 15
975
Kronieken
Muiswinkel ontving van de erven een rekening van € 50 000, omdat hij Geesink, volgens de berichtgeving in de media, ‘te vaak en te negatief ’ zou hebben geïmiteerd. Wellicht had het aardige jurisprudentie opgeleverd voor de kroniek van volgend jaar, maar tot een rechtsgang is het niet gekomen.30
IE-procesrecht Op 29 april 2006 verstreek de implementatietermijn van de Handhavingsrichtlijn31 en ruim een jaar later, op 1 mei 2007, trad titel 15 van Boek 3 Rv (art. 1019 t/m 1019i Rv) in werking. In de afgelopen vier jaar is duidelijk geworden dat de artikelen in deze afdeling de houder van intellectuele eigendomsrechten mooie en daadwerkelijk bruikbare instrumenten bieden om op te treden tegen inbreuken op zijn exclusieve rechten. De grootste hausse in rechtsvormende rechtspraak lijkt inmiddels achter de rug. Toch zijn er ook in het verslagjaar weer de nodige ontwikkelingen geweest. Toepassingsbereik art. 1019Rv Art. 1019 Rv bevat een opsomming van de intellectuele eigendomsrechten waarop titel 15 van Boek 3 Rv van toepassing is. In het verslagjaar werd geprocedeerd over een recht dat niet met zoveel woorden staat genoemd in deze – naar het zich laat aanzien uitputtende – opsomming: de beschermde oorsprongsbenaming Champagne. De Voorzieningenrechter van de Haagse rechtbank overwoog dat de beschermde oorsprongsbenamingen weliswaar niet genoemd worden in art. 1019 Rv en dat dat niet het gevolg lijkt te zijn van een bewuste keuze van de wetgever om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten, maar van een omissie en wees de op art. 1019h Rv gestoelde proceskostenveroordeling toe.32 Volledige proceskostenveroordeling Op 11 oktober 2010 zijn de in de regeling ‘indicatietarieven in IE-zaken’ genoemde uitgangspunten en tarieven geëvalueerd. Deze tarieven geven een indicatie van het maximale bedrag aan proceskosten dat in de regel als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. De tarieven zijn ongewijzigd gebleven, maar de toelichting bevat sinds voornoemde datum diverse nieuwe uitgangspunten.33 Een van die uitgangspunten is dat niet-betwiste kosten in de regel worden toegewezen, ook indien zij hoger zijn dan het indicatietarief en ook indien de opgegeven proceskosten niet zijn gespecificeerd. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad van vorig jaar dat een onbetwiste proceskostenvordering gegrond op art. 1019h Rv in beginsel moet worden toe-
Verschillende verzoeken tot inzage werden geweigerd, omdat zij tot fishing expeditions werden bestempeld 976
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 – AFL. 15
gewezen en dat er geen ruimte is voor een ambtshalve toetsing van de gevorderde kosten.34 Wij maakten in onze laatste kroniek melding van de uitzondering op dit uitgangspunt die de Haagse rechtbank maakte voor verstekzaken.35 Het Hof ’s-Gravenhage oordeelde zeer recent dat de opvatting dat de volledige proceskostenveroordeling slechts bij verstek kan worden uitgesproken indien is komen vast te staan dat de kostenspecificatie in de dagvaarding was opgenomen of de niet-verschenen gedaagde bij exploot is bekendgemaakt onjuist is. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep op dit punt en veroordeelde de (in appel evenmin verschenen) oorspronkelijk bij verstek veroordeelde partij alsnog in de volledige kosten van het geding. Het hof overwoog daartoe dat die partij geacht kon worden met de hoogte van de vordering bekend te zijn, nu een specificatie daags voor de zitting per aangetekende post was verstuurd en dat het bericht blijkens de handtekeningenretourkaart ook door die partij was ontvangen.36 Hetzelfde hof oordeelde vorig jaar dat de proceskostenregeling onverkort van toepassing is op procedures die bij verzoekschrift worden ingeleid, daaronder begrepen de verzoeken tot een voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht.37 In 2010 werd voor het eerst geprobeerd een volledige kostenveroordeling uit te lokken in een bij verzoekschrift ingeleide beroepsprocedure van een oppositiebeslissing. Het hof oordeelde dat daarvoor ruimte kan zijn, maar alleen indien die oppositieprocedure samenhangt met een (voorgenomen) inbreukactie.38 Ex-parteverbod Het ex-parteverbod blijft een effectief middel ingeval van onmiskenbare inbreuk waardoor onherstelbare schade dreigt te worden geleden. Ook in het afgelopen verslagjaar is veelvuldig gebruikgemaakt van de mogelijkheid een verbod te vragen zonder dat de wederpartij daarop wordt gehoord; er is een groot aantal toewijzende beschikkingen gepubliceerd van verschillende rechtbanken, waaronder weer eens een tegen een tussenpersoon.39 Partijen die met een ex-parteverbod geconfronteerd worden, maken lang niet altijd gebruik van de mogelijkheid herziening van dat bevel te vragen op de voet van art. 1019e lid 3 Rv. Toch blijkt ook dat soms effectief: in 2010 (en begin 2011) werd in verschillende gevallen de beschikking houdende een ex-partebevel herzien. Een Utrechtse Voorzieningenrechter herzag een ex-partebevel omdat hem gebleken was dat het werk waarop inbreuk zou zijn gemaakt bij nadere beschouwing oorspronkelijkheid en een persoonlijk stempel van de maker bleek te ontberen.40 In Haarlem gebeurde enige tijd later hetzelfde.41 In Arnhem werd een ex-partebevel herzien, omdat de partij ten laste waarvan het bevel was gegeven kon aantonen dat zij al voor het ex-partebevel werd uitgevaardigd, had laten weten vrijwillig aan het overgrote deel van de sommatie te zullen voldoen. De Voorzieningenrechter was daarover niet geïnformeerd bij verzoekschrift, maar oordeelde nu alsnog dat als gevolg van die ‘evidente bereidheid’ het (super) spoedeisend belang bij het ex-partebevel ontbrak.42 In de eerdergenoemde FTD-zaak werd het ex-partebevel gegeven en in het opheffingskortgeding in eerste instantie in stand gehouden op basis van auteursrechtinbreuk.43 In appel hief het Haagse hof het ex-partebevel op, omdat het naar zijn oordeel niet gegeven had mogen worden, nu het han-
delen van FTD uitsluitend onrechtmatig was en niet (tevens) een inbreuk op een IE-recht vormde. De in het opheffingskortgeding voorwaardelijk ingestelde reconventionele verbodsvordering gebaseerd op onrechtmatige daad werd in hoger beroep wel toegewezen.44 Beschrijvend beslag en bewijsbeslag Uit de (oudere) jurisprudentie over art. 1019a-d Rv was al duidelijk dat een verlof tot het leggen van beslag geen inzagerecht van de beslagen stukken inhoudt.45 Inzage moet in een contradictoire (kortgeding)procedure worden gevorderd.46 In het verslagjaar zijn verschillende verzoeken tot inzage geweigerd, omdat zij tot fishing expeditions werden bestempeld.47 De Rechtbank Haarlem weigerde inzage omdat een rechtmatig belang daarbij ontbrak.48 Het vereiste rechtmatig belang werd wel aanwezig geacht in een Utrechtse zaak. In een uitvoerig gemotiveerd vonnis oordeelde de rechtbank aldaar ook dat sprake was van een rechtsbetrekking in de zin van art. 843 Rv en dat de bescheiden waarvan inzage werd gevorderd voldoende concreet omschreven waren, zodat het verzoek kon worden toegewezen.49
Oneerlijke mededinging en oneerlijke handelspraktijken Het gecodificeerde intellectuele eigendomsrecht is al behoorlijk ingewikkeld met veel verschillende nieuwe nationale en Europese regels, echt complex wordt het pas als men bedenkt dat er ook nog een Benelux-gerechtshof is dat zich kan uitspreken over de toepasselijkheid van oude mondiale verdragen die mede betrekking hebben op de op nationaal niveau ongecodificeerde regels van oneerlijke mededinging. In het Benelux Verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) staat dat een merk normaal moet worden gebruikt om geldig in stand te kunnen worden gehouden. Die regel is Europees geharmoniseerd: zonder normaal gebruik geen merkrecht. Het BVIE bevat echter ook een regel die niet Europees is voorgeschreven, die bepaalt dat zonder geldig merkrecht een aanvullend beroep op onrechtmatige daad (oneerlijke mededinging) niet mogelijk is (art. 2.19 BVIE). Er is echter ook nog een mondiaal ‘Unieverdrag van Parijs’ uit 1883, laatstelijk herzien in 1967, dat in artikel 10bis bepaalt: ‘De landen van de Unie zijn gehouden aan hen, die tot de Unie behoren, een daadwerkelijke bescherming te verlenen tegen de oneerlijke mededinging. (…) Met name
zullen moeten worden verboden: (…) alle daden, welke ook, die verwarring zouden kunnen verwekken door onverschillig welk middel ten opzichte van de inrichting, de waren of de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een concurrent (…).’ Als een merk wegens niet-gebruik is vervallen, kan de merkhouder zich nu wel of niet nog verzetten tegen verwarringwekkend gebruik ervan door een ander? Het Benelux-gerechtshof was van oordeel: ‘dat de houder van een merk dat op grond van het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, geen bescherming kan verlangen tegen het enkele gebruik van dat teken door een onderneming die verwarring sticht door dat teken te gebruiken’. ‘De betrokken bepalingen van het BVIE staan er evenwel niet aan in de weg dat de houder van een merk dat niet is ingeschreven of waarop het recht ingevolge het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, de bescherming inroept van het gemene recht tegen gedragingen die oneerlijke mededinging opleveren als bedoeld in artikel 10bis, lid 3, 1º, Unieverdrag, indien het gebruik van dat merk of een daarmee overeenstemmend teken onderdeel vormt van de verwarringwekkende gedragingen’.50 Verzet tegen het enkele verwarringwekkende gebruik van het teken (dat met dat vervallen merk overeenstemt) is dan dus niet mogelijk, maar een verbod op verwarringwekkende gedragingen waar het gebruik van dat teken onderdeel van is, kan weer wel. Dit biedt weer boeiende vergezichten op discussies over het subtiele verschil tussen enkel verwarringwekkend gebruik en meeromvattend verwarringwekkend gedrag. Andere nieuwe mogelijkheden zijn er als men bedenkt dat het verwarringwekkend gebruik van een onderscheidingsteken ook gekwalificeerd kan worden als een ‘oneerlijke handelspraktijk’ in de zin van de daar op toepasselijke Europese richtlijn en de implementatie daarvan in art. 6:193a t/m j BW. Een ‘handelspraktijk’ is namelijk ‘iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten’.51 ‘Een handelaar handelt onrechtmatig jegens een consument indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is.’52 Een handelspraktijk is in het bijzonder oneerlijk indien een handelaar: een misleidende handelspraktijk
30. Zie bijv. http://tinyurl.com/68fcjg8
35. Zie bijv. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 4 sep-
9203.
B9 9139 en Hof Arnhem 12 mei 2010, B9
(Telegraaf.nl).
tember 2009, B9 8158 (Formula One/
41. Rb. Haarlem (vzr.) 13 januari 2011, B9
8833.
31. Richtlijn 2004/48/EG van het Europees
Goldzade) en Rb. ’s-Gravenhage (vzr.)
9334.
48. Rb. Haarlem 9 juni 2010, B9 8907.
Parlement en de Raad van 29 april 2004
16 september 2009, B9 8196 (Thuiskopie/
42. Rb. Arnhem (vzr.) 12 november 2010,
49. Rb. Utrecht 18 augustus 2010, LJN
betreffende de handhaving van intellectue-
SDC).
B9 9294.
BN5864.
le-eigendomsrechten (PbEU L 195).
36. Hof ’s-Gravenhage 22 februari 2011,
43. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 2 juni 2010, B9
50. Benelux-gerechtshof 23 december
32. Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 8 oktober
B9 9434.
8878.
2010, A 2009/3/14, B9 9326 (Engels/
2010, B9 9142.
37. Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009,
44. Hof ’s-Gravenhage 15 november 2010,
Daewoo).
33. De regeling is te raadplegen via www.
B9 8501.
B9 9218.
51. Art. 6:193a lid 1 onderdeel d BW.
rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/EBA9E984-
38. Hof ’s-Gravenhage 30 maart 2010, B9
45. Zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart
52. Art. 6:193b lid 1 BW.
8948-42F3-8326-F8FF7F375131/0/INDI-
8730.
2009, B9 7704 (Abott/Medtronic).
CATIETARIEVENversie11oktober2010.pdf.
39. Rb. Zwolle-Lelystad (vzr.) 7 mei 2010,
46. Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2009,
34. HR 26 februari 2010, B9 8638 (Stich-
B9 8837.
B9 7704 (Abott/Medtronic).
ting Baas In Eigen Huis/Plazacasa).
40. Rb. Utrecht (vzr.) 29 oktober 2010, B9
47. Zie bijv. Rb. Amsterdam 21 april 2010,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 T– AFL. 15
977
Kronieken
verricht (…)53 ‘Een handelspraktijk is [onder andere] misleidend indien: door de marketing van het product waaronder het gebruik van vergelijkende reclame verwarring wordt geschapen ten aanzien van producten, handelsmerken, handelsnamen of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent.’54 Als men de vormgeving van producten ook onder deze ruime definitie van misleidende oneerlijke handelspraktijken zou moeten begrijpen, en dat is goed verdedigbaar, dan betekent dit dat de verwarringwekkende slaafse nabootsing en verwarringwekkend gedrag ten aanzien van onderscheidingstekens inmiddels ook Europees is geharmoniseerd door deze Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. En omdat het HvJ EU inmiddels heeft aangegeven dat het maximumharmonisatie betreft,55 moeten vragen over slaafse nabootsing en andere verwarringwekkende gedragingen van handelaren nu naar het Hof in Luxemburg. Op het gebied van de oneerlijke mededing sprak Feer Verkade op 21 januari 2011 zijn oratie uit bij de aanvaarding van de Bregstein-leerstoel aan de UvA, met de titel Ongeoorloofde mededinging, marktmacht en marktomstandigheden.56 Hij betoogde daarin onder andere dat ook in het privaatrechtelijke mededingingsrecht de marktmacht en marktpositie van invloed hoort te zijn op wat wel en niet mag in de concurrentiestrijd. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat een kleine concurrent méér mag dan een grote (semi)monopolist: ‘qoud licet bovi, non licet iovi.’57
Wat zit er in de pijplijn? In het merkenrecht moeten nog knopen worden doorgehakt over de territorialiteit, bij merkenrechtelijke inbreukverboden in de Unie58 en het vereiste merkrechtinstandhoudende normale gebruik.59 Over deze territorialiteitskwesties sprak de jongste IE-hoogleraar Tobias Cohen Jehoram tijdens zijn oratie in Rotterdam op 4 januari 2011.60 Hij is van mening dat een gemeenschapsmerkinbreukverbod territoriaal beperkt mag zijn en normaal gebruik van een gemeenschapsmerk ook. Met beide standpunten toont hij zich een pragmatische Europeaan. Het auteursrecht staat aan de vooravond van een golf aan rechtspraak van het HvJ EU. Vorig jaar waren er al uitspraken over hotelkamerdoorgifte,61 de thuiskopieheffing en professioneel gebruik62 en het tonen van een computerprogramma op televisie63 en er zitten momenteel meer dan twintig zaken in de pijplijn, variërend van muziek bij de tandarts64 en in het circus65 tot voetbal in het café met parallel geïmporteerde decoders66 en het citeren van gemanipuleerde nieuwsfoto’s.67 Op het gebied van het databankenrecht kondigde het Haagse hof een reeks zeer gedetailleerde vragen aan over gespecialiseerde zoekmachines bij open source-databanken van anderen.68 Het zoekgemak voor de consument wordt erdoor vergroot, doordat hij in een aantal databanken tegelijk kan zoeken, maar de voor de exploitatie van een gratis databank onmisbare advertentiemogelijkheden worden voor de eigenaren van de databanken sterk beperkt.69
53. Art. 6:193b lid 3 BW.
A-G d.d. 7 oktober 2010. Zie hierover ook:
Trademark Law van de hand van Tobias
65. HvJ EU 26 juli 2010, nr. C-283/10.
54. Art. 6:193c lid 2 BW.
Visser, ‘Uniekaas of linguïstische eenheid –
Cohen Jehoram, Constant van Nispen en
66. HvJ EU 12 juli 2010, nr. C-228/10.
55. HvJ EU 14 januari 2010, nr. C-304/08,
In afwachting van HvJ EU in DHL/Chrono-
Toon Huydecoper bij Kluwer Law Internati-
67. HvJ EU 3 mei 2010, nr. C-145/10.
B9 9332 (Wettbewerbzentrale/Plus) m.nt.
post inzake “webshipping”?’, NJB
onal.
68. Hof ’s-Gravenhage 15 februari 2011,
P. Geerts.
2011/21, afl. 1, p. 43-45 e.v. (B9 9390).
61. HvJ EU 18 maart 2010, nr. C-136/09,
B9 9415 (Innoweb/Wegener; Gaspedaal.
56. Uitgegeven bij Uitgeverij deLex.
59. Hof ’s-Gravenhage, beschikking van 1
B9 8924 (Organismos Sillogikis Diacheiri-
nl).
57. ‘Wat een rund mag, mag Jupiter niet’,
februari 2011, B9 9378 (Leno/Hagelkruis;
sis/Divani Akropolis Anonimi).
69. Zie hierover bijv. Jansen, ‘Het databan-
als een simpel rund (dat een zeer beschei-
ONEL/OMEL).
62. HvJ EU 21 oktober 2010, nr. C-467/08,
kenrecht & online databanken’, B9 9441,
den marktpositie heeft) iets mag, betekent
60. Een samenvatting van zijn oratie is
B9 9187 (Padawan/SGAE).
Maas & De Boer, ‘Dedicated search engines
dat nog niet dat de opper(markt)machtige
gepubliceerd in Berichten industriële eigen-
63. HvJ EU 22 december 2010, nr.
en het databankrecht: tijd voor een prakti-
god dat ook mag. Het is een omkering van
dom (BIE) 2011, p. 34 e.v., onder de titel
C-393/09, B9 9306 (Softwarová) ook
sche oplossing’, B9 9260 en Visser ‘Door-
de bekende uitspraak.
‘Europees merkenrecht moet Europees
gepubliceerd in BIE 2011, p. 59 m.nt.
zoekalledatabanken.nl’, in: Dommering-
58. HvJ EU 7 oktober 2010, nr. C-235/09
blijven’. In 2010 verscheen ook de Engels-
Quaedvlieg.
bundel, p. 359-369.
(DHL/Chronopost; Webshipping), conclusie
talige versie van het handboek European
64. HvJ EU 28 april 2010, nr. C-135/10.
978
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-04-2011 – AFL. 15