Evaluatie van het lespakket “Fire”
Winifred A. Gebhardt, PhD,
Monique Gomez-Tromp, BSc & Jamila Meftah Ben, BSc December 2008
Klinische -, Gezondheids- en Neuropsychologie Universiteit Leiden
1
Globale inhoudsopgave Dit onderzoeksrapport betreft een studie onder leerlingen naar de effecten van het interventieprogramma “Fire” van de brandwondenstichting ontwikkeld voor de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs. Het rapport omvat een beschrijving van de methoden van onderzoek, een rapportage van de resultaten en een samenvatting. In deze laatste sectie zijn ook enkele suggesties voor verbetering van het lespakket opgenomen.
1. Methoden van onderzoek Design en allocatie participanten aan de condities Het design van het onderzoek betrof een gerandomiseerd-matched controle groep met een voor- en een nameting. Vijfendertig basisscholen zouden deelnemen aan het onderzoek (totale N = 844). De helft van deze scholen vormde de interventiegroep die het lespakket aangeboden kreeg. De andere helft vormde een “wachtlijst” controle conditie, die het lespakket pas aangeboden zou krijgen na afloop van het onderzoek. De experimentele en controle condities werden op twee kenmerken “gematched”: 1 het aantal leerlingen per school, en 2) de locatie van de school (stad/platteland) Participanten In totaal participeerden 434 (50,3%) meisjes en 410 (49,7%) jongens aan de eerste meting. Hun gemiddelde leeftijd was 11,34 (SD = ,77), met een range van 10 tot 13. De ruime meerderheid zat in groep 8 (66%). De overige leerlingen zaten in groep 7 (32%) of groep 6 (2%). De twee condities verschilden op de voormeting niet met betrekking tot leeftijd, geslacht, het herkennen van het lopen met thee als risicosituatie, attitude ten aanzien van de risicogedragingen, waargenomen ernst van de gevolgen van brandwonden, waargenomen kans op brandwonden, waargenomen controle, het belang gehecht aan het niet vertonen van risicogedrag, en het feitelijk vertonen van de risicogedragingen. De twee groepen verschilden wel significant (t(842) = 2,66; p = .008) met betrekking tot de variabele kennis, waarbij de controle groep over een iets lager basis kennis niveau (M = 2,01, SD = 1,05) bleek te beschikken dan de experimentele groep (M = 2,21, SD = 1,12). Op de tweede meting namen 486 respondenten (58% van de respondenten op baseline) deel. De 355 leerlingen die niet meer meededen, ofwel “drop-outs”, verschilden niet van degenen die in de studie bleven met betrekking tot vrijwel alle bovengenoemde variabelen. Er kwamen echter significant meer drop-outs voor onder respondenten uit groep 8 (45%) dan uit groep 6 of 7 (35%; t(841) = 2,62; p = .009), en onder respondenten uit de experimentele groep (46%) in vergelijking met respondenten uit de controle groep (38%; t(842) = 2,14; p = .012). In de resultatensectie wordt gerapporteerd over de gegevens van de respondenten die beide vragenlijsten hebben ingevuld.
Meetinstrumenten Kennis is gemeten met behulp van vier vragen die betrekking hadden op 1) de functie van de huid (correcte antwoord: bescherming tegen bacteriën; incorrecte alternatieven: zorgt ervoor dat je niet te veel pijn hebt als je je verwondt, zorgt ervoor dat vocht door het lichaam vervoerd kan worden, beschermt tegen de zon), 2) wat de oorzaak is van de meeste brandwonden bij kinderen (correcte antwoord: hete thee, koffie of soep; incorrecte alternatieven: barbecue en fonduepan, vuurwerk, hete kachel), 3) wat te doen bij brandwonden (correct antwoord: 10 minuten met zacht stromend lauw water koelen; incorrecte alternatieven: 10 minuten met zacht stromend koud water koelen, 20 minuten met zacht stromend koud water koelen, 20 minuten met zacht stromend lauw water koelen), en 4) welk type vuurwerk het gevaarlijkst is (correct antwoord: vuurwerk dat de eerste keer
2
niet is afgegaan; incorrecte alternatieven: zevenklappers, vuurwerk dat al een uur uit de verpakking is, Belgisch vuurwerk). Om tot een score voor kennis te komen is het totaal aantal goede antwoorden opgeteld. Het “herkennen van het lopen met thee als risicosituatie” werd bepaald met behulp van een foto. Op deze kleuren foto van een klaslokaal met kinderen waren meerdere gevaarlijke situaties weergegeven, zoals een wippend kind, een kind dat uit een fles schoonmaakmiddel lijkt te drinken, alsmede een kind dat een dienblad met drie kopjes thee draagt, en een ander kind dat al struikelend dreigt te gaan vallen tegen het kind met het dienblad. De deelnemers werd gevraagd alles op te schrijven wat opvalt in de foto en waarom dat zo opvallend is. Vervolgens zijn de antwoorden gescoord op of deze al dan niet de volgende elementen bevatten: thee/hete vloeistof”, “thee is gevaarlijk”, “thee is heet”, “thee wordt gedragen”, “kind struikelt tegen thee”, en “brandwond mogelijk als gevolg van hete thee”. Deze scores zijn vervolgens opgeteld om tot een totaal score te komen voor (de mate van detail) waarin kinderen het lopen met thee herkennen als risicovol. Attitude is bepaald voor ieder van vier risicogedragingen, te weten 1) met vuur (lucifers, kaarsen, aanstekers, ...) spelen, 2) vuur gebruiken zonder dat er een volwassene bij is, 3) met hete vloeistoffen (thee, koffie, soep…) lopen, en 4) vuurwerk afsteken zonder dat er een volwassene bij is. Aan de hand van vier vragen per gedrag is nagegaan in welke mate de respondenten deze gedragingen leuk, stoer, gevaarlijk of verstandig vonden. Alle vragen konden beantwoord worden op een 5-puntsschaal variërend van negatief (helemaal niets aan, helemaal niet stoer, heel gevaarlijk, heel onverstandig) tot heel positief (heel leuk, heel stoer, heel ongevaarlijk, heel verstandig). Er is door de gemiddelde scores op de vier vragen te berekenen zowel een totaal score voor attitude ten aanzien van alle vier risicogedragingen tezamen bepaald, als een score per risicogedrag afzonderlijk,. Waargenomen ernst van de gevolgen van brandwonden is vastgesteld door na te gaan in welke mate de respondenten van mening waren dat de volgende items gevolgen van een brandwond konden zijn, 1) een brandwond doet heel veel pijn, 2) van een ernstige brandwond ga je dood, 3) van een ernstige brandwond krijg je littekens, 4) van een ernstige brandwond raak je verminkt/ misvormd, en 5) door een ernstige brandwond kom je in het ziekenhuis terecht. Al deze items konden beantwoord worden op een 5-puntsschaal variërend van nooit tot heel vaak. Een gemiddelde totaalscore over deze vijf items is berekend. Waargenomen kans op (ernstige) brandwonden indien men 1) met vuur speelt, 2) vuur gebruikt zonder dat er een volwassene bij is, 3) met hete vloeistoffen loopt, en 4). vuurwerk afsteekt zonder dat er een volwassene bij is gemeten op een 5-punts schaal variërend van heel kleine kans tot heel grote kans. Naast scores op de afzonderlijke items, is een gemiddelde score over de vier gedragingen gezamenlijk berekend. Waargenomen controle bestaat uit twee subschalen, te weten de mate waarin respondenten verwachten 1) zelf invloed uit te kunnen oefenen op het voorkomen van brandwonden, en 2) vrienden of volwassenen het moeilijk vinden anderen te weigeren om risicogedrag te vertonen. Beide schalen bestaan uit de gemiddelde score op drie items. De eerste schaal omvat de volgende items: 1a. ik kan voorkomen dat ik brandwonden krijg, 1b. of ik brandwonden krijg is van mezelf afhankelijk, en 1c het is moeilijk te voorkomen dat ik brandwonden krijg (omgekeerd gescoord). De tweede schaal bestaat uit: 2a. als een volwassene me vraagt of ik een kop thee of koffie haal, vind ik het moeilijk om nee te zeggen, 2b. vrienden willen dat ik mee ga spelen met vuur, vind ik het moeilijk om nee te zeggen, en 2c. als vrienden willen dat ik met ze mee vuurwerk ga afsteken, vind ik het moeilijk om nee te zeggen. Alle items konden beantwoord worden op een 5-puntsschaal variërend van helemaal niet tot helemaal wel. Het belang dat respondenten hechten aan het niet uitvoeren van risicogedrag werd bepaald aan de hand van de volgende vier items: 1. ik vind het belangrijk dat ik niet met vuur (lucifers, kaarsen, aanstekers,…) speel, 2.ik vind het belangrijk dat een volwassene erbij is als ik vuur gebruik, 3) ik vind het belangrijk dat ik niet met hete vloeistoffen (thee, koffie, soep, …) loop, en 4) ik vind het belangrijk dat een volwassene er bij is als ik vuurwerk afsteek. Alle items konden beantwoord worden op een 5-puntsschaal, variërend van helemaal niet belangrijk tot helemaal wel belangrijk. Feitelijk gedrag vastgesteld door na te gaan hoe vaak respondenten de vier risicogedragingen [1) met vuur (lucifers, kaarsen, aanstekers, ...) spelen, 2) vuur gebruiken zonder dat er een volwassene bij is, 3) met hete vloeistoffen (thee, koffie, soep…) lopen, en 4) vuurwerk afsteken zonder dat er een volwassene bij is] feitelijk doen. Al deze vragen konden beantwoord worden op een 5-puntsschaal variërend van nooit tot heel vaak. Tot slot is bij de nameting aan de leerlingen van de experimentele groep nagevraagd hoe tevreden ze waren met 1) de lessen, 2) de bijbehorende DVD, en 3) de bijbehorende magazine. Er werd tevens nagevraagd hoe leerzaam
3
en hoe leuk de de lessen, DVD en magazine beoordeelden. Ook deze vragen werden gescoord op een 5puntsschaal variërend van heel tevreden tot heel ontevreden, zeer leerzaam tot helemaal niet leerzaam, helemaal niet leuk tot heel erg leuk.
Procedure Via een mailing werden 8000 scholen op de hoogte gebracht over het nieuwe lespakket. Leerkrachten werden hierin geïnformeerd hoe zij het lesprogramma konden bestellen (via telefoon of webpagina). De eerste 125 scholen die op deze oproep reageerden werden telefonisch benaderd door het onderzoeksteam met de vraag of ze deel wilden nemen aan het onderzoek. De voorwaarden en uitleg van deelname werden tijdens dit gesprek toegelicht. Indien een school wilde participeren werd een informatiebrief naar de school opgestuurd. Samen met de informatiebrief werd ook de toestemmingsbrief naar alle ouders van de kinderen gestuurd. In beide documenten werd het doel van het onderzoek uitgelegd. Aan de ouders werd schriftelijk gevraagd hun toestemming te verlenen aan hun kind om deel te nemen. De getekende toestemming werd aan de docent van de klas gegeven. Daarna vond de voormeting plaats. Tijdens de voormeting werden aan de leerkracht eerst mondelinge instructies geven. Tevens werden de leerlingen op de eerste pagina van de vragenlijst geïnformeerd over de bedoeling van de vragenlijst. Daarbij werd aangeven dat deelname vrijwillig was en te allen tijde –zonder opgaaf van reden- deelname aan het onderzoek gestopt kon worden. De leerlingen tekenden ook het informed consent voordat zij begonnen met het invullen van de vragenlijst. Tussen nul en vier weken na afloop van de interventie vond de nameting plaats.
Statistische analyses Voor het vaststellen van de effecten van de interventie is gekeken of de beide condities van elkaar verschilden op de nameting, rekening houdend met eventuele verschillen op de voormeting. Hiervoor zijn ANCOVA analyses gedaan. Daarna is met paired Student t-tests [en Chi-kwadraat testen voor de variabele kennis] gekeken of de groepen significante verschuivingen lieten zien over de tijd, zowel op schaal- als op itemniveau. Omdat bij de ttesten zodoende sprake was van een vrij groot aantal analyses, en daarmee het gevaar bestond voor een capitalisatie van kansen is het significantie-niveau waarop getoetst werd voor deze analyses bijgesteld naar .001. Tot slot zijn de analyses herhaald voor meisjes en jongens afzonderlijk om eventuele gender specifieke effecten vast te stellen.
4
2. Resultaten Leerlingenonderzoek In deze sectie wordt verslag gedaan van de gegevens van de respondenten die beide vragenlijsten hebben ingevuld. De analyses zijn zowel over de gehele groep gedaan, als voor jongens en meisjes afzonderlijk. De resultaten voor de jongens en meisjes waren in zeer belangrijke mate in overeenstemming en daarom wordt in het onderstaande verslag gerapporteerd over de gehele groep leerlingen die deelnamen aan het onderzoek op beide meetmomenten.
Kennis De experimentele conditie en de controle conditie verschillen significant van elkaar (F = 92,68; p = .000) met betrekking tot kennis op de nameting (gescoord op een schaal van 0 tot 4 goede antwoorden), rekening houdend met het kennisniveau op de voormeting. In de controle groep blijft het niveau van kennis nagenoeg gelijk op de twee meetmomenten (T1: M = 2,01, SD = 1,04; T2: M = 2,10, SD = 1,05; t(292) = 1,40; p = n.s). In de experimentele groep neemt het gemiddelde kennisniveau echter wel significant toe van 2,09 (SD = 1,13) tijdens T1 naar 2,92 (SD = ,97) tijdens T2 (t(257) = 10,56; p = .000), dus van twee naar nagenoeg drie van de vier vragen correct beantwoord. De twee groepen blijken op de tweede meting vooral te verschillen met betrekking tot de vraag “wat moet je doen als je brandwonden hebt?”. In de experimentele groep geeft 85% het goede antwoord (10 minuten onder zacht stromend lauw water koelen), versus 35% in de controle groep (Χ2 = 138,90; p = .000). Ook de vraag “Waardoor ontstaan de meeste brandwonden bij kinderen?” wordt beter beantwoord door de experimentele groep: 63% van de kinderen in de experimentele groep kiest het juiste antwoord (door hete thee, koffie of soep) geven, tegenover 41% van de kinderen in de controle groep (X2 = 27,57; p = . 000). Figuur 1 geeft de verschillende correcte antwoordpercentages weer voor alle vier kennisvragen afzonderlijk voor beide groepen en op beide meetmomenten. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
functie huid
ontstaan doen bij gevaarlijkste brandwondenbrandwonden vuurwerk
Figuur 1: Percentage correcte antwoorden op de kennisvragen per conditie en meetmoment
5
Herkennen van met thee lopen als risicosituatie De twee groepen verschillen – ook wanneer men rekening houdt met hun score op de voormeting- van elkaar met betrekking tot of ze het lopen met thee herkennen als risicovolle situatie op de foto (F = 8,49; p = .004). De experimentele groep noemt op de nameting naar aanleiding van de foto gemiddeld genomen bijna twee en de controle groep iets meer dan anderhalf van de volgende zaken: “thee/hete vloeistof”, “thee is gevaarlijk”, “thee is heet”, “thee wordt gedragen”, “kind struikelt tegen thee”, en “brandwond mogelijk als gevolg van hete thee”. De experimentele groep verschuift op T2 ten opzichte van T1 (t(225) = 4,08; p = .000). De controle groep laat niet zo een verschuiving zien (t(272) = 1,55; p = n.s.). Een grafische representatie van dit resultaat is opgenomen in Figuur 2.
6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
totaal risico hete vloeistoffen lopen
Figuur 2: Risico herkenning van thee op dienblad op foto per conditie en meetmoment De twee belangrijkste verschillen tussen de controle en experimentele groep zijn op de items “thee is gevaarlijk”, en “thee is wordt gedragen” (zie ook Figuur 3). Op de nameting noemt 34% van de experimentele groep dat thee gevaarlijk is tegenover 25% van de controle groep (X2 = 5,04; p = .02). 43% van de experimentele groep noemde op de nameting dat op de foto thee wordt gedragen versus 35% van de controle groep (X2 = 3,49; p = .04).
100% 80%
T1 exp
60%
T2 exp
40%
T1 con
20%
T2 con
0% thee is gevaarlijk
thee wordt gedragen
Figuur 3: Risico herkenning van thee op dienblad op foto per conditie en meetmoment
6
Attitude De attitude op de nameting ten aanzien van de vier verschillende gedragingen gezamenlijk spelen met vuur, vuurgebruiken zonder dat er een volwassene bij is, met hete vloeistoffen lopen en vuurwerk afsteken zonder dat er een volwassene bij is – verschilt significant tussen de twee groepen (F = 7,42; p =.007), ook wanneer rekening wordt gehouden met hun attitude op de voormeting. De experimentele groep staat negatiever tegenover deze gedragingen in totaal dan de controle groep. Het verschil blijkt gevolg te zijn van het feit dat de controle groep (op een schaal van 1 = negatief tot 5 = positief) iets positiever aan gaat kijken tegen de risicogedragingen over de tijd (T1: M = 2,14, SD = ,65; T2: M = 2,31, SD = ,69; t(289) = - 5,47; p = .000) en de experimentele groep niet (T1: M = 2,23, SD = ,66; T2: M = 2,27; SD = ,77; t(253) = 1.19; p = n.s.). Over het geheel genomen zijn beide groepen vrij negatief (gemiddeld 2,5) over de verschillende risicovolle gedragingen, zowel op de voor- als nameting. Kijkend naar de afzonderlijke gedragingen blijkt dat de attitude t.a.v. het lopen met hete vloeistoffen iets negatiever wordt in de experimentele groep (t(252) = 3,64; p = .000), en dat deze verschuiving niet plaatsvindt in de controle groep. De controle groep blijkt op T2 ook wat positiever te zijn geworden t.a.v. het spelen met vuur (t(289) = 6,30; p = .000) en vuur gebruiken zonder dat een volwassene erbij is (t(289) = 4,74; p = .000), terwijl deze verschuivingen zich niet voordoen bij de experimentele groep (zie ook Figuur 4). 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
vuur spelen
vuur zonder volw
hete vloeistoffen lopen
vuurwerk zonder volw
Figuur 4: Attitude t.a.v. de vier risicogedragingen per conditie en meetmoment (schaal van 1 = negatief tot 5 = positief)
Waargenomen ernst van brandwonden Ook wat waargenomen frequentie van ernstige gevolgen van brandwonden betreft is er een significant verschil tussen beide groepen (F = 5,91; p = .015), wederom rekening houdend met voormeting scores. De controle groep laat geen verschuiving zien op deze variabele over de tijd (T1: M = 3,70, SD = ,59; T2: M = 3,73, SD = ,58; t(289) = 1,09; p = n.s.), maar de experimentele groep daarentegen is op het tweede meetmoment meer van mening geworden dat brandwonden vaak ernstige gevolgen hebben (T1: M = 3,67, SD = ,60; T2: M = 3, 82, SD = ,60; t(251) = 4,08; p = .000). Figuur 5 geeft een overzicht van de scores (gescoord op een schaal van 1 = nooit tot 5 = heel vaak) op de vijf afzonderlijke items (“een brandwond doet heel veel pijn”, “van een ernstige brandwond ga je dood”, “van een ernstige brandwond krijg je littekens”, “van een ernstige brandwond raak je verminkt/ misvormd”, “door een ernstige
7
brandwond kom je in het ziekenhuis terecht”). Het blijkt dat de experimentele groep vooral vaker dan op de voormeting- aangeeft dat brandwonden kunnen leiden tot misvorming (t(247) = 5,56; p = .000). De controle groep vertoont deze verschuiving niet. 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
veel pijn
ga je dood
littekens
misvormd
ziekenhuis
Figuur 5: Waargenomen gevolgen van (ernstige) brandwonden per conditie en meetmoment (schaal van 1 = nooit tot 5 = heel vaak)
Waargenomen risico op (ernstige) brandwonden Rekening houdend met de voormeting scores, blijken de twee groepen niet van elkaar te verschillen op de nameting (F = .11; p = n.s.) met betrekking tot de waargenomen kans dat je (ernstige) brandwonden kan krijgen indien je met vuur speelt, vuur gebruikt zonder dat er een volwassene bij is, met hete vloeistoffen loopt en vuurwerk afsteekt zonder dat er een volwassene bij is. De experimentele groep scoort (op een schaal van 1 = heel kleine kans tot 5 = heel grote kans) tijdens de voormeting gemiddeld 3,36 (SD = 1.0) en tijdens de nameting gemiddeld 3,29 (SD = 1,03). Voor de controle groep zijn geheel vergelijkbaar de scores op T1 3,42 (SD = .96) en op T2 3,28 (SD = .99). Wanneer men de gedragingen afzonderlijk kijkt blijkt dat voor zowel de experimentele groep als voor de controle groep geldt dat men over de tijd meer van mening is dat vuur gebruiken zonder een volwassen zal kunnen leiden tot ernstige brandwonden (Experimentele groep t(252) = 5,79; p = .001; Controle groep t(289) = 4,88; p = .001). Verder blijkt dat de experimentele groep over de tijd er meer van overtuigd is geraakt dan de controle groep dat het lopen met hete vloeistoffen tot brandwonden kan leiden (zie ook Figuur 6). De experimentele groep verschuift over tijd in het antwoord op dit item (t(251) = 3,16; p = .002), maar de controle groep niet (t(289) = 1,95; p = n.s.). In beide groepen schatten de leerlingen op de nameting de waargenomen kans op brandwonden het kleinst in voor het dragen van hete vloeistoffen in vergelijking met de kans op bandwonden voor de andere gedragingen.
8
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
vuur spelen vuur zonder lopen hete vuurwerk volw vloeistoffen zonder volw
Figuur 6: Waargenomen risico op (ernstige) brandwonden als gevolg van de vier risicogedragingen per conditie en meetmoment (schaal van 1= heel kleine kans tot 5 = heel grote kans)
Waargenomen controle De groepen verschillen ook niet van elkaar op de nameting –rekening houdend met de scores op de voormeting- wat betreft de mate waarin ze denken dat ze zelf brandwonden kunnen voorkomen (F = .22; p = n.s.). Gemiddeld scoort (op een schaal van 1 = helemaal niet zelf kunnen beïnvloeden tot 5 = helemaal wel zelf kunnen beïnvloeden) tijdens T1 de experimentele groep 3,74 (SD = ,65) en tijdens T2 3,68 (SD = ,64). Voor de controle groep zijn deze scores op T1 3,82 (SD = .64) en op T2 3,77 (SD = ,70) op deze variabele. Ze verschillen wel met betrekking tot of ze denken dat het gemakkelijk is om ‘nee’ te zeggen tegen ouders als het gaat om koffie of thee voor ze te halen (F = 6,87; p = .009). Het blijkt hier dat de experimentele groep over de tijd heen denkt dat het moeilijker is om hun ouders te weigeren thee of koffie te halen (t(251) = -3,16; p = .002, gescoord op een schaal van 1 = helemaal wel moeilijk tot 5 = helemaal niet moeilijk, zie ook Figuur 7). De controle groep verschuift niet significant over tijd in hun antwoord op dit item (t(286) = -,52; p = n.s.). Verschillen tussen de groepen met betrekking tot het weigeren van vrienden met vuur (Experimentele groep t(250) = -,52; p = n.s.; Controle groep t(287) = -,45; p = n.s.) of vuurwerk te spelen (Experimentele groep t(250) = -,55; p = n.s.; Controle groep t(286) = ,30; p = n.s.) zijn niet gevonden.
9
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con ouders weigeren
vrienden weigeren vuur spelen
vrienden weigeren vuurwerk
Figuur 7: Waargenomen moeilijkheid ouders te weigeren thee of koffie halen per conditie en meetmoment, vrienden te weigeren mee te gaan spelen met vuur, of mee te gaan vuurwerk afsteken per conditie en meetmoment (schaal van 1= helemaal niet moeilijk tot 5 = helemaal wel moeilijk)
Belang van risicogedrag niet te vertonen De twee groepen verschillen niet in de mate waarin ze zijn verschoven over tijd met betrekking tot het belang dat ze hechten aan het niet vertonen van de gedragingen d.w.z. niet met vuur te spelen, ervoor zorgen dat er een volwassene bij is als vuur wordt gebruikt, niet met hete vloeistoffen te lopen, en ervoor zorgen dat er een volwassene bij is als er vuurwerk wordt afgestoken (F = ,43; p = n.s.). Zowel de experimentele groep als controle groep scoren (op een schaal van 1 = helemaal niet belangrijk tot 5 = helemaal wel belangrijk) op beide metingen gemiddeld rond de drie (Experimentele groep T1: M = 3,47, SD = ,98, T2: M = 3,34, SD = 1,01; Controle groep T1: M = 3,57, SD = ,88, T2: M = 3,37, SD = ,97). Over het geheel genomen neemt het belang dat men aan het niet vertonen van de risicogedragingen iets af over tijd bij zowel de controle als experimentele groep (zie ook Figuur 8). Alleen in de experimentele groep neemt het belang dat men hecht aan het niet dragen van hete vloeistoffen iets toe. Ondanks dat, is de score voor het belang dat men hieraan hecht nog steeds lager dan dat men aan de andere drie gedragingen hecht.
10
5,0 4,5 T1 exp T2 exp T1 con T2 con
4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 vuur spelen
vuur zonder volw
lopen hete vloeistoffen
vuurwerk zonder volw
Figuur 8: Waargenomen belang van het niet vertonen van de vier risicogedragingen per conditie en meetmoment (schaal van 1= helemaal niet belangrijk tot 5 = helemaal wel belangrijk)
Gedrag De twee groepen verschillen niet significant van elkaar op de nameting met betrekking tot gerapporteerd gedrag, rekening houdend met de scores op de voormeting (F = 1.23; p = n.s.). Ook op de afzonderlijke gedragingen, d.w.z. niet met vuur te spelen, ervoor zorgen dat er een volwassene bij is als vuur wordt gebruikt, niet met hete vloeistoffen te lopen, en ervoor zorgen dat er een volwassene bij is als er vuurwerk wordt afgestoken zijn er geen significante verschillen tussen de twee groepen wat betreft hun verschuivingen over tijd (zie ook Figuur 9). De respondenten in beide groepen geven aan bijna nooit met vuur te spelen. Wel steken ze gemiddeld genomen af en toe vuur aan en vuurwerk af, ook zonder bij zijn van een volwassene. Het lopen met hete vloeistoffen doen ze gemiddeld genomen zelfs vaak. 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
T1 exp T2 exp T1 con T2 con
vuur vuur vuurwerk vuurwerk vuur spelen lopen hete aansteken aansteken zonder volw vloeistoffen zonder volw
Figuur 9: De risicogedragingen per conditie en meetmoment (schaal van 1 = nooit tot 5 = heel vaak)
11
Waardering lessen, DVD en magazine (in de experimentele groep) De leerlingen in de experimentele groep zijn over het geheel genomen tevreden met de lessen, DVD en magazine (zie Figuur 10). Ze vinden het geheel ook redelijk leerzaam, maar wel in wat mindere mate leuk (zie Figuur 11 en 12). 100,00%
heel ontevreden
80,00%
ontevreden
60,00%
neutraal tevreden
40,00%
heel tevreden 20,00% 0,00% lessen
DVD
magazine
Figuur 10: Tevredenheid met lessen, DVD en magazine. 100,00%
helemaal niet leerzaam 80,00%
niet leerzaam 60,00%
neutraal 40,00%
leerzaam 20,00%
zeer leerzaam 0,00% lessen
DVD
magazine
Figuur 11: De beoordelingen van de lessen, DVD en magazine op leerzaamheid.
100,00%
helemaal niet leuk 80,00%
niet leuk
60,00%
neutraal
40,00%
leuk
20,00%
heel erg leuk
0,00% lessen
DVD
magazine
Figuur 12: De beoordeling van de lessen, DVD en magazine op in welke mate ze leuk zijn.
12
3. Samenvatting Conclusie Aan de eerste meting deden 844 leerlingen mee, ongeveer evenveel meisjes als jongens. De experimentele en controle groep verschilden op geen van de relevante voormeting gegevens, met uitzondering van de variabele kennis, die bij aanvang van de studie iets hoger was bij de experimentele - dan bij de controle groep. Tijdens de nameting namen 486 leerlingen deel aan het onderzoek, hetgeen gelijk staat met een attritie van 58%. Er was iets meer uitval onder leerlingen uit groep 8 en onder leerlingen uit de experimentele groep. Er waren geen belangrijke verschillen in de resultaten tussen jongens en meisjes en de rapportage betreft daarom alle respondenten die zowel de voor- als nameting hebben ingevuld. De interventie blijkt het niveau aan kennis te verhogen, met name als het gaat om de voornaamste oorzaak van brandwonden bij kinderen (hete vloeistoffen) en wat te doen bij brandwonden (10 minuten koelen met zacht stromend lauw water). De interventie heeft ook een positief effect op het herkennen van het lopen met theekoppen op een dienblad als risicovol. De attitude t.a.v. de risicogedragingen is al vrij negatief in zowel de experimentele als controle groep. Ook de ernst van brandwonden wordt vrij hoog ingeschat door beide groepen. De interventie heeft nog een klein positief effect op zowel attitude (met name ten aanzien van het lopen met hete vloeistoffen) als op de waargenomen ernst van brandwonden (met name met betrekking tot het kunnen optreden van verminkingen). Als het gaat om de kans van optreden van brandwonden als gevolg van het uitoefenen van risicogedragingen lijkt de interventie geen groot effect te hebben. Leerlingen staan bijvoorbeeld gemiddeld genomen neutraal tegenover de risico’s van het spelen met vuur, en de interventie beïnvloedt deze waargenomen kans wel als het gaat om het lopen met hete vloeistoffen, maar dit gedrag wordt (in strijd met de realiteit) het laagst geschat als potentiële oorzaak van brandwonden. Dit correspondeert ook met het relatief lage belang dat beide groepen eraan hechten om niet met thee te lopen ook voor de experimentele groep. Ondanks dat de interventie een iets positief effect op deze score blijkt te hebben, vinden de leerlingen dit gedrag het minst belangrijk van de risicogedragingen. Deelnemers in zowel de experimentele als in de controle groep geven vervolgens ook op beide metingen aan dat ze er niet geheel van overtuigd zijn dat ze zelf kunnen beïnvloeden of ze brandwonden krijgen. Daarnaast blijkt dat leerlingen in zowel de experimentele groep als in de controle groep het weigeren van volwassenen om thee of koffie te halen relatief moeilijk te vinden, hetgeen nog wat versterkt lijkt te worden door de interventie daar in de experimentele groep de score op deze schaal significant hoger is op de nameting en in de controle groep niet. Mogelijk zijn de leerlingen zich door de interventie bewuster geworden van wanneer en hoe vaak ze met hete vloeistoffen lopen en hoe moeilijk het is om in zulke situaties nee te zeggen. Tot slot blijkt dat de leerlingen in beide groepen aangeven bijna nooit met vuur te spelen. Wel steken ze gemiddeld genomen af en toe vuur aan en vuurwerk af, ook zonder bijzijn van een volwassene. Het lopen met hete vloeistoffen doen ze gemiddeld genomen zelfs vaak. De interventie lijkt geen effect te hebben op gedrag. De leerlingen in de experimentele groep zijn redelijk tot zeer tevreden met de lessen, DVD en magazine. Ze vinden ze leerzaam, en –maar wel in mindere mate- leuk.
13
Opmerking [M.M.L.1]: Volgens thesis Jamila is hier geen verschil gevonden.
Aanbevelingen De belangrijkste aanbeveling is dat het wenselijk lijkt om in het lespakket expliciete aandacht te besteden aan hoe leerlingen zelf precies brandwonden zouden kunnen voorkomen. Op dit moment worden ze zich wel meer bewust van het gevaar (met name van het lopen met hete vloeistoffen), maar verhoogt het lespakket niet het idee dat ze zelf actief brandwonden kunnen voorkomen. Met andere woorden, het lespakket zou wellicht beter specifiek aan kunnen geven hoe de leerlingen zouden moeten handelen opdat ze de risico’s kunnen voorkomen of verminderen. Ten tweede lijkt het belangrijk om extra aandacht te besteden aan het vaardigheden die de kans op het vertonen van risicogedrag verminderen. Zo zou bijvoorbeeld het trainen van vaardigheden met betrekking tot het weigeren van anderen om zich risicovol te gedragen, met name het weigeren van volwassenen om hete vloeistoffen voor hen te halen zou mogelijk de effectiviteit kunnen verhogen.
14