EVALUATIE TELI
Evaluatie TELI Evaluatie van de subsidieregeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens
Jan Uitzinger Erica Derijcke
Amsterdam, januari 2007 In opdracht van VROM / DGW
IVAM research and consultancy on sustainability Roetersstraat 33 - 1018 WB Amsterdam - Postbus 18180 - 1001 ZB Amsterdam Tel. 020-525 5080, Fax 020-525 5850, internet: www.ivam.uva.nl, e-mail:
[email protected]
1
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Colofon ISO Doc. nr. Titel Auteur(s) Interne review door
O-0710
Evaluatie TELI M.J. Uitzinger, E. Derijcke M. van Yperen
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van VROM / DGW Contactpersoon opdrachtgever: Mw. Drs. A.C. Kronenberg - Van der Loo
Voor meer informatie over deze rapportage kunt u contact opnemen met: J. Uitzinger - IVAM
Gegevens uit deze rapportage mogen worden overgenomen mits onder uitdrukkelijke bronvermelding. IVAM UvA b.v. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
2
EVALUATIE TELI
Voorwoord In opdracht van VROM heeft IVAM in 2006 de “subsidieregeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens” (TELI) geëvalueerd. De subsidieregeling had tot doel om CO2 reductie te bewerkstelligen door bij huishoudens met lage inkomens energiebesparing en daarmee lastenverlichting te realiseren. Achterliggende gedachte van de TELI regeling was dat de Energie Premie Regeling (EPR) door huishoudens met een laag inkomen niet kon worden benut omdat de energiemaatregelen waarop de EPR van toepassing was voor hen te duur waren. Het onderhavige rapport heeft betrekking op de projecten die in het kader van de eerste drie tenders van de TELI regeling, te weten de tenders van 2002, 2003 en 2005, zijn uitgevoerd. IVAM is in het onderzoek vanuit VROM/DGW begeleid door Mw. A.W Bosman, Mw. A.C. Kronenberg - Van der Loo (BO), Dhr. R. de Graaf (S&R), en Dhr. J. Pronk (FEA) en vanuit SenterNovem/KGO door Mw. S. Taal, Dhr. I. Latuperisa en Dhr. G. den Ouden. Amsterdam, januari 2007.
3
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
4
EVALUATIE TELI
INHOUD Samenvatting
7
Hoofdstuk 1 De evaluatie
11
1.1 De doelstelling en onderzoeksvragen 1.2 De aanpak 1.2.1 Deskresearch en dataverzameling 1.2.2 Projectevaluatie 1.2.3 Procesevaluatie
11 11 11 12 12
Hoofdstuk 2 De projectevaluatie
13
2.1 De projecten 2.2 Betrokken partijen 2.3 De huishoudens 2.4 Kosten & Subsidies 2.5 De resultaten 2.5.1 Inleiding 2.5.2 De voorzieningen 2.5.3 Gedragsveranderingen 2.5.4 De totale CO2 besparing 2.5.5 Kosteneffectiviteit
13 14 15 16 18 18 19 20 23 23
Hoofdstuk 3 Procesevaluatie
25
3.1 Proces van de TELI-regeling 3.1.1 Ervaringen van de TELI medewerkers 3.1.2 Ervaringen van de projectleiders 3.2 De projectuitvoering, knelpunten en succesfactoren 3.2.1 Doelgroepbenadering 3.2.2 Werving deelnemers 3.2.3 Interventie 3.2.4 Evaluatie 3.3 De kwaliteit van de projecten. 3.4 Vernieuwende aspecten. 3.4.1 Vernieuwende aspecten ter verbetering van de projecten. 3.4.2 Vernieuwende aspecten gericht op spin off. 3.5 Conclusies en aanbevelingen vanuit de projecten 3.5.1 Conclusies vanuit de projecten 3.5.2 Aanbevelingen vanuit de projecten
25 25 26 27 28 28 29 30 31 32 33 33 34 34 34
Hoofdstuk 4 Conclusies en aanbevelingen
35
4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen
35 36
BIJLAGEN
37
Bijlage 1 Berekening CO2 reductie en energiebesparing
38
5
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 2 Berekening effectiviteit Bijlage 3. De energiemarkt Bijlage 4. Knelpunten Bijlage 5. Succesfactoren Bijlage 6. Verslag van interviews VROM/SenterNovem Bijlage 7. Innovaties Bijlage 8. Conclusies van de projecten Bijlage 9. Aanbevelingen van de projecten
6
39 40 42 46 47 50 52 54
EVALUATIE TELI
Samenvatting TELI In het kader van de Subsidieregeling Energiebesparing huishoudens met Lage Inkomens (TELI) zijn sinds 2002 vier tenders uitgeschreven. De subsidieregeling vormde de eerste jaren een aanvulling op de Energie Premie Regeling (EPR). Veel huishoudens met lage inkomens konden geen gebruik maken van de EPR omdat de gesubsidieerde maatregelen voor hen financieel onbereikbaar waren. Vanuit de Tweede Kamer is daarom het verzoek gekomen een regeling op te zetten die juist deze doelgroep zou bereiken. Op die manier zou de opbrengst van de Regulerende Energie Belasting (REB) kunnen worden teruggesluisd naar de samenleving bij een doelgroep die het goed kan gebruiken. De evaluatie IVAM heeft de TELI subsidieregeling in opdracht van VROM geëvalueerd. De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van de projectdossiers, telefonisch overleg met de projectleiders en interviews met de betrokken medewerkers van VROM en SenterNovem. Met de evaluatie werd beoogd om: - het gevoerde beleid ten aanzien van TELI te verantwoorden aan de Tweede Kamer, - te inventariseren wat er van de uitgevoerde projecten geleerd is, - indien gewenst een vervolg op TELI te kunnen formuleren. De evaluatie is uitgevoerd op basis van de projecten die in het kader van de tenders van 2002, 2003 en 2005 zijn uitgevoerd. In 2004 was er geen tender. In 2006 is een vierde tender uitgeschreven maar de projecten die daarin zijn toegekend bevinden zich nog maar net in de startfase en vallen daarom buiten de evaluatie. De projecten Er was (en is nog steeds) zeer veel belangstelling voor de TELI subsidie. In de eerste drie tenders is in totaal 29,4 miljoen euro subsidie gevraagd door 104 projecten (zie tabel). De beschikbare subsidie van 7,6 miljoen euro is uiteindelijk toegekend aan de 27 best beoordeelde projecten. Daarvan zijn er inmiddels 15 afgesloten, 12 projecten lopen nog. Onderstaande tabel toont de grote belangstelling voor TELI, de subsidievraag is veel groter dan de beschikbare subsidie. Tabel. Gevraagde en toegekende TELI subsidie Jaar Ingediend Gevraagde Gehonoreerd Toegekende Afgesloten Lopend subsidie (€) subsidie (€) (n) (n) (n) (n) 2002 29 8.025.034 10 2.198.318 9 1 2003 31 7.980.227 8 2.354.900 6 2 2005 44 13.415.245 9 3.072.998 0 9 Totaal 104 29.420.506 27 7.626.216 15 12 In de loop der jaren zijn er steeds meer gemeentes als projectpartner betrokken geweest en werden de projecten groter. In hoeverre de niet gehonoreerde projecten in de desbetreffende gemeentes tóch nog tot een of ander initiatief hebben geleid kon in dit onderzoek niet worden vastgesteld. Wel is bekend dat er in verschillende gemeentes initiatieven zijn genomen.
7
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Het doel van de TELI subsidieregeling is tweeledig: reductie van de CO2 emissie en lastenverlichting bij huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken kregen huishoudens met lage inkomens in de TELI projecten eenvoudige energiebesparende voorzieningen en persoonlijke besparingsadviezen. Om de doelgroep te benaderen werd vaak gebruik gemaakt van bestanden van de sociale dienst of stadspasjes en dergelijke. Ook werden veel projecten uitgevoerd in specifieke wijken of buurten, waar relatief veel huishoudens uit de doelgroep wonen. In veel projecten werden de huishoudens persoonlijk aangeschreven. Ter ondersteuning van de werving werd er in de plaatselijke pers en media veel aandacht aan de projecten besteed. In projecten die volledig gericht waren op huishoudens van niet-Nederlandse komaf bleken sociale netwerken onontbeerlijk. Bij veel projecten moesten echter ten opzichte van het projectplan extra wervingsinspanningen verricht worden om voldoende deelnemers te halen. Men heeft hiervoor bijvoorbeeld extra huishoudens benaderd in andere wijken of het publiciteitsoffensief vergroot. Om de CO2 reductie doelstelling te halen is bij nagenoeg alle projecten een pakket energiebesparende voorzieningen ingezet. Vaak is een standaardpakket gebruikt dat gelijk is voor alle huishoudens en zijn daarnaast of in plaats daarvan, voorzieningen op maat ingezet. Een van de leereffecten van TELI was dat een pakket op maat meestal beter werkt. Bij de meeste projecten is het energiepakket aangevuld met een persoonlijk advies aan huis en was er de mogelijkheid om hulp te krijgen bij het aanbrengen van de voorzieningen. Voor het aanbrengen van de voorzieningen en het geven van het huis aan huis advies zijn vaak langdurig werkzoekenden ingezet. Bij een deel van de projecten is er advies en voorlichting in groepsverband gegeven, bijvoorbeeld in bewonersbijeenkomsten. Het voordeel was dat er dan ook meer algemene voorlichting gegeven kon worden over het energieverbruik, de energiemeters en de jaarafrekening. In de projecten die zich richtten op allochtonen werd uitsluitend in groepsverband gewerkt. In veel projecten is er naast energiebesparing ook aandacht geschonken aan andere aspecten zoals groene stroom, mobiliteit, watergebruik en afval. Er zijn veel verschillende energiebesparende voorzieningen ingezet. De spaarlamp, de radiatorfolie en de tochtstrip zijn het meest toegepast. In de praktijk bleek echter dat er minder voorzieningen aangebracht konden worden dan gepland. Soms waren de voorzieningen namelijk overbodig en soms wilden de bewoners bepaalde voorzieningen niet, bijvoorbeeld de radiatorfolie als dat niet netjes aangebracht kon worden. De besparingsadviezen hebben over het algemeen betrekking op de functies ‘verwarming’, ‘warm tapwater’, ‘koken’, ‘verlichting’, ‘koelen’ en ‘wassen/drogen’. Overigens bleek in de praktijk dat de huishoudens met een laag inkomen al een lager energieverbruik hebben dan het gemiddelde Nederlandse huishouden. Dit is niet alleen een gevolg van een bewuster energiegedrag maar ook van het gemiddeld kleinere gezin en de kleinere woning. In de projecten is over het algemeen hard en enthousiast is gewerkt, zowel door de uitvoerders als door de vele betrokken partijen. Gemeentes, woningcorporaties, energiebedrijven, bouwmarkten, buurt- en wijkcentra en onderzoek en adviesbureaus hebben de vaak complexe projecten succesvol weten af te ronden. De resultaten In totaal hebben in de eerste drie tenders ongeveer 65.000 huishoudens deelgenomen. Daarvan kunnen 55.000 huishoudens tot de werkelijke doelgroep van huishoudens met een laag inkomen gerekend worden. Kanttekening daarbij is dat de inkomensgrens in de praktijk minder hard is dan op papier. Kennelijk was het voor de huishoudens die wel hebben deelgenomen maar niet strikt tot de lage inkomens groep behoren belangrijk om energie te besparen.
8
EVALUATIE TELI
Het gemiddelde huishouden bespaart jaarlijks ongeveer 200 kWh elektriciteit en 110 m3 aardgas. Daarmee wordt een lastenverlichting van 95 € per jaar bereikt. Dankzij de energiebesparing wordt jaarlijks per huishouden ongeveer 325 kg CO2 bespaard. Vergeleken met andere energiebesparende maatregelen en de inzet van duurzame energie is TELI met 45 € per ton CO2 kosteneffectief. De subsidie-efficiency van bijvoorbeeld wind op land bedraagt ongeveer 200 € per ton CO2. Gezien het geringe aantal projecten en de sterk wisselende inhoud van de eindrapporten zijn de resultaten overigens indicatief. Geconcludeerd kan worden dat de TELI subsidie goed is besteed. Om een aantal redenen wordt met de TELI projecten effectief CO2 bespaard. Ten eerste zijn de voorzieningen over het algemeen niet duur, gemiddeld slechts 40 € per huishouden, en zijn de gedragsveranderingen ‘gratis’. Weliswaar heeft het veel inspanningen gekost om de projecten uit te voeren maar als de voorzieningen eenmaal zijn aangebracht blijven ze in principe hun werk doen zolang men in de woning blijft wonen. Verder is het aannemelijk dat de gedragsveranderingen blijvend van aard zijn. Hoewel het over het algemeen lastig is om gedragsveranderingen tot stand te brengen is het in de TELI projecten wel gelukt. Ongeveer een kwart van de energiebesparing is tot stand gekomen door gedragsveranderingen. De belangrijkste reden van dit succes is, dat het hier om huishoudens gaat die zich zelf hebben aangemeld om mee te doen aan het project. Op de uitnodiging om mee te doen heeft 35% van de benaderde huishoudens positief gereageerd. Bovendien gaat het om huishoudens die het bespaarde geld goed kunnen gebruiken. Een ander belangrijk aspect is dat in de TELI projecten het aanbrengen van voorzieningen is gecombineerd met het geven van gedragsadviezen. Wanneer men thuis (op eigen verzoek) tochtstrips, spaarlampen, radiatorfolie en dergelijke gratis krijgt aangebracht zal een advies in een betere voedingsbodem vallen. Al met al kan geconstateerd worden dat de randvoorwaarden voor gedragsveranderingen optimaal zijn gebleken in de TELI projecten.
Effect van de TELI subsidie _________________________________________________________________________ Gemiddelde jaarlijkse energiebesparing per huishouden 200 kWh 110 m3 aardgas _________________________________________________________________________ Gemiddelde jaarlijkse lastenverlichting per huishouden 95 € _________________________________________________________________________ Behaalde besparing door gedragsveranderingen 25 % _________________________________________________________________________ Jaarlijkse CO2 reductie per huishouden 325 kg _________________________________________________________________________ Subsidie-efficiency 45 €/ton CO2 _________________________________________________________________________
De toekomst De huishoudens, zo blijkt uit een aantal enquêtes, waren zeer tevreden over hun project. Bovendien zijn er allerlei nevenactiviteiten rondom de projecten geweest. Exposities in de openbare bibliotheek, feestelijke openingen, prijsuitreikingen en in de lokale pers en media is ruimschoots aandacht besteed aan de projecten. Niet alleen is in de projecten aandacht besteed aan energiebesparing maar ook aan groene stroom, waterbesparing, afval en mobiliteit. Het bereik van de projecten was daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief veel groter dan het aantal deelnemers en hun energiebesparing. Naast lastenverlichting bij de minima en reductie van de CO2 emissie heeft TELI naar alle waarschijnlijkheid ook bijgedragen aan de bewustwording ten aanzien van energie en klimaat. Het zou interessant zijn om die uitstraling van TELI op de Nederlandse samenleving nader te onderzoeken. Hoe dan ook, aan de eerste drie tenders heeft al 9
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
bijna 5% van de huishoudens met lage inkomens deelgenomen. Tezamen met de tender van 2006 zal bijna 9% van de doelgroep hebben deelgenomen. Aangezien ruim eenderde van de huishoudens met een laag inkomen mee zou willen doen aan een TELI project is er voor de toekomst nog voldoende potentieel. Indien TELI zou worden opgeschaald naar landelijk niveau zou er jaarlijks 150 kton CO2 kunnen worden bespaard, evenveel als met een groot windpark. Het verdient daarom aanbeveling om dit soort projecten te blijven stimuleren.
10
EVALUATIE TELI
Hoofdstuk 1 De evaluatie 1.1 De doelstelling en onderzoeksvragen In dit rapport wordt de Subsidieregeling Energiebesparing huishoudens met Lage Inkomens (TELI) geëvalueerd. De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van de 27 projecten waaraan in de jaren 2002, 2003 en 2005 subsidie is toegekend. Het doel van de evaluatie is: • Het gevoerde beleid ten aanzien van TELI te verantwoorden aan de Tweede Kamer. • Te inventariseren wat er van de uitgevoerde projecten geleerd is. • Indien gewenst een vervolg op TELI te kunnen formuleren.
1.2 De aanpak Het project is door IVAM in de volgende fasen uitgevoerd: 1. Deskresearch en dataverzameling 2. Projectevaluatie 3. Procesevaluatie 1.2.1 Deskresearch en dataverzameling
In deze fase van het onderzoek zijn de projectdossiers bestudeerd. Om de grote hoeveelheid informatie terug te brengen naar overzichtelijke proporties is op basis van de projectdossiers een databestand opgebouwd. De relevante cijfers uit de onderzoeksplannen, beoordelingsformulieren, eindrapporten (voor zover aanwezig) en overige documenten zijn in dit bestand verzameld. Voorbeelden hiervan zijn de geplande en gemaakte projectkosten, het beoogde en behaalde aantal deelnemende huishoudens, de beoogde en daadwerkelijk verstrekte energiebesparende voorzieningen en de beoogde en uiteindelijk gerealiseerde energie- en CO2 besparingen. Bovendien zijn sommige gegevens gecategoriseerd en als zodanig in het databestand opgenomen. Bijvoorbeeld of er al of niet advies aan huis is gegeven, of het project al of niet was ingericht op deelname van allochtonen, of er in het project gebruik is gemaakt van sociale netwerken, etc. Witte vlekken in dit databestand zijn waar mogelijk opgevuld door telefonisch overleg met de desbetreffende projectleiders. Het databestand is gebruikt voor de projectevaluatie en ter ondersteuning en interpretatie van de procesevaluatie. Verder zijn op basis van de projectdossiers processheets gemaakt, waarin per project de belangrijkste kwalitatieve, vaak procesgerelateerde, gegevens en de conclusies en aanbevelingen zijn verzameld. Voor de evaluatie van het proces tussen opdrachtgever en uitvoerders zijn gegevens verzameld via een aantal vragen die per e-mail aan de projectleiders zijn gesteld en door middel van diepte-interviews met de (destijds) betrokken medewerkers van VROM en SenterNovem. De diepte-interviews zijn afgenomen aan de hand van een vooraf opgestelde checklist. In de checklist zijn die aspecten opgenomen die voor de evaluatie van de interne bedrijfsvoering van belang zijn zoals de selectieprocedure, de begeleiding van de lopende projecten, de afronding, de interne samenwerking, etc. Een belangrijke vraag daarbij was welk effect de uitplaatsing van de Unit Bijzondere Regelingen (UBR) naar SenterNovem heeft gehad op de uitvoering van de subsidieregeling.
11
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
1.2.2 Projectevaluatie
De projectevaluatie richt zich hoofdzakelijk op de kwantificeerbare gegevens en de effecten. In de projectevaluatie worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: • Hoeveel huishoudens hebben deelgenomen aan de afzonderlijke projecten? • Hoeveel energie hebben de huishoudens in de afzonderlijke projecten bespaard? • In welke mate hebben de huishoudens hun energiekosten weten te reduceren? • Hebben huishoudens hun gedrag t.a.v. energieverbruik aangepast? • Hoeveel CO2-reductie leveren de afzonderlijke projecten op? • Hoeveel CO2-reductie leveren de projecten in totaal op? • Hoe verhouden de projectplannen zich tot de uiteindelijke resultaten? • Wat is de kosteneffectiviteit van de verschillende projecten? • Is TELI een kosteneffectieve aanpak om de uitstoot van CO2 te reduceren? • Levert TELI de beoogde lastenverlichting voor huishoudens met lage inkomens? • Welk soort project/aanpak is het meest kosten effectief? 1.2.3 Procesevaluatie
De procesevaluatie richt zich meer op de vraag hoe de projecten hun resultaat hebben bereikt en of er bijvoorbeeld geleerd is van knelpunten en succesfactoren uit voorgaande projecten. Verder omvat de procesevaluatie het proces tussen opdrachtgever en uitvoerders. De procesevaluatie beantwoordt de volgende onderzoeksvragen: • Welke lessen heeft TELI opgeleverd? • Is TELI vatbaar voor een vervolg? • Hoe was de gemiddelde kwaliteit van de projecten? • In hoeverre bevatten de projecten uit de opeenvolgende jaren vernieuwende aspecten? • Welke knelpunten komen veel voor? • Welke algemene lessen zijn er uit de verschillende ervaringen te trekken? • Zijn de projecten haalbaar in een andere context? • Zijn de juiste gegevens verzameld (en dus eerder gevraagd) om tot een goede evaluatie te komen? • Hoe is de samenwerking met VROM ervaren vanuit de verschillende projecten? • Zijn er aanbevelingen / verbeteringen mogelijk ten aanzien van de interne bedrijfsvoering, met name in de huidige situatie waarin (vanaf juli 2005) SenterNovem de uitvoering heeft overgenomen van VROM?
12
EVALUATIE TELI
Hoofdstuk 2 De projectevaluatie 2.1 De projecten De TELI subsidieregeling is in de jaren 2002, 2003, 2005 en 2006 van kracht geweest. In totaal zijn 150 projecten ingediend waarvan er 36 zijn gehonoreerd. Van deze 36 projecten zijn er inmiddels 15 afgesloten. 21 projecten lopen nog. De projecten uit de laatste tender (2006) zijn nog maar pas begonnen en vallen daarom inhoudelijk buiten deze evaluatie. In tabel 1 wordt het overzicht gegeven van de ingediende en gehonoreerde projecten per jaar. Tevens is in de tabel aangegeven hoeveel projecten ten tijde van deze evaluatie waren afgesloten met een eindrapport. Niet alle ingediende voorstellen zijn beoordeeld omdat sommige werden ingetrokken of wegens procedurele tekortkomingen niet in behandeling genomen konden worden. Tabel 1 De projecten en de fase waarin zij verkeren. Jaar Ingediend Beoordeeld Gehonoreerd 2002 29 26 10 2003 31 31 8 2005 44 36 9 2006 46 39 9 Totaal 150 132 36
Afgesloten Lopend 9 1 6 2 0 9 0 9 15 21
De evaluatie die in dit rapport wordt beschreven, is gebaseerd op de 27 projecten die in de jaren 2002 t/m 2005 zijn gehonoreerd. Van de 15 afgesloten projecten is het effect geëvalueerd. De meeste projecten werden binnen één gemeente uitgevoerd, met name die van de eerste tender. Vijf projecten zijn in een aantal gemeentes tegelijk uitgevoerd, variërend van 3 tot 25 gemeentes, één project daarvan heeft zich in gemeentes van verschillende provincies afgespeeld. Zie tabel 2. In de provincies Groningen, Flevoland en Drenthe zijn in de tenders van 2002, 2003 en 2005 geen TELI projecten uitgevoerd, hoewel er wel projecten waren ingediend. In de tender van 2006 wordt wél een project uitgevoerd in de provincie Drenthe (in alle gemeentes) evenals in de provincie Groningen (in vrijwel alle gemeentes). Tabel 2. De projecten 1 van de tenders van 2002, 2003 en 2005, naar provincie en gemeente Provincie Gemeente Titel Friesland Gelderland
Limburg
1
Leeuwarden e.a. Arnhem Ede Nijmegen Tiel + 8 gemeentes Wageningen Zutphen Heerlen Maastricht Sittard-Geleen Venlo
Milieuzorg Kennemerland, Energieke Daden Noord Friesland De Energiebox Energiebesparing door eendracht Energie besparen? Voor geen geld! Bespaar met energie Stop energie in uw beurs Meer geld met minder energie Vrieheide en Energie Energiebesparing lage inkomens Stimulering energiebesparing bij huishoudens met laag inkomen Energiebesparing huishoudens met lage inkomens
Zie www.senternovem.nl
13
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Noord-Brabant
Noord-Holland
Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
Breda Tilburg 2 + 3 gemeentes Tilburg Tilburg Alkmaar Alkmaar + 24 gemeentes Amsterdam Haarlem Deventer Hengelo Utrecht Goes + 13 gemeentes Delfshaven Den Haag Leiden +4 gemeentes Waddinxveen
Stimuleren energiebesparing lage inkomens Energiebesparende maatregelen in Jongeren- en Studentenhuisvesting Energieproject Kruidenbuurt Energieproject Zeeheldenbuurt Midden Energiebezoek aan huis Energiebesparing ook in de kop Energiebesparing verlicht uw lasten! Energiebesparing aan huis Rechtop! Met energie gemeente Deventer Energiebesparing: dat levert wat op! Actie Energiewinst, dat levert wat op Meer euro’s met minder energie in Zeeland Communicatieve activiteiten gericht op energiebesparing voor lage inkomens bij allochtonen in de deelgemeente Delfshaven Vier stappen naar energiebesparing bij Sociale Minima in Den Haag Energieservice aan huis Energiestarter
2.2 Betrokken partijen De directe projectpartners in de TELI projecten waren meestal gemeentes, woningcorporaties, instellingen die werklozen bemiddelen bij herintreden en onderzoek- en adviesbureaus. De onderzoek en adviesbureaus waren verantwoordelijk voor het projectmanagement en de rapportage. In een van de projecten was ook een energiebedrijf en een bouwmarkt projectpartner. Door de jaren heen is te zien dat geleidelijk steeds meer gemeentes als projectpartner optraden. Zie figuur 1.
Gemeente Woningcorporatie
Uitvoerder/O&A
gemiddeld aantal partners
4
3
2
1
0
2002
2003
2005
Figuur 1. Het gemiddeld aantal projectpartners per project door de jaren heen.
2
Dit project is ook in de provincies Gelderland en Zuid-Holland uitgevoerd
14
EVALUATIE TELI
Te zien is in de figuur dat in de jaren 2003 en 2005 gemiddeld meer dan één gemeente deelnam als projectpartner. Deze trend zet zich overigens voort in 2006. Op twee projecten na, spelen alle projecten zich af in meerdere gemeentes. In Drenthe en Groningen doen (vrijwel) alle gemeentes mee. Naast de direct betrokken projectpartners waren er nog veel andere partijen waarmee in de projecten is samengewerkt. Gemeentes, woningcorporaties, milieuorganisaties en veel wijk- en buurtcentra hebben deelgenomen aan de projecten. Per project waren er gemiddeld bijna 4 projectpartners en bijna 7 andere partijen betrokken. Met een totaal van bijna 11 betrokken partijen en gemiddeld bijna 2.500 huishoudens (zie 2.3) waren het doorgaans complexe projecten.
2.3 De huishoudens Volgens de projectplannen zouden in de 27 projecten in totaal ruim 67.500 huishoudens aan de projecten deelnemen, waarvan ruim 58.000 met een laag inkomen. In tabel 3 is weergegeven hoeveel huishoudens er volgens de projectplannen gemiddeld deel zouden nemen, voor de afgesloten projecten en voor de nog lopende projecten. Van de afgesloten projecten is ook het gemiddeld aantal uiteindelijk deelnemende huishoudens opgenomen in de tabel. Tevens is aangegeven hoeveel huishoudens daarvan werkelijk tot de doelgroep (lage inkomens) behoren. Tabel 3. De deelnemende huishoudens. Projectfase Afgesloten projecten (n=15) Gemiddeld aantal Gemiddeld aantal huishoudens LI-huishoudens Volgens plan 1773 (100%) 1651 (100%) Gerealiseerd 1713 ( 97%) 1558 ( 94%)
Lopende projecten (n=12) Gemiddeld aantal Gemiddeld aantal huishoudens LI-huishoudens 3428 2787 -
De tabel laat zien dat 97% van het beoogde aantal huishoudens heeft deelgenomen aan de afgesloten projecten. Van de doelgroep heeft uiteindelijk 94% van het beoogde aantal deelgenomen. Er vanuit gaande dat deze percentages ook voor de lopende projecten worden gehaald mag verwacht worden dat in de projecten van de eerste drie tenders in totaal ruim 65.000 huishoudens deelnemen waarvan bijna 55.000 huishoudens met lage inkomens. Om de deelnemende huishoudens te werven heeft men echter meer huishoudens moeten benaderen. Van 12 projecten is bekend hoeveel respons men van tevoren verwachtte en hoeveel respons men uiteindelijk heeft behaald. In tabel 4 is te zien dat men dacht (gemiddeld) 4040 huishoudens te moeten benaderen om 2093 deelnemende huishoudens te verkrijgen. In werkelijkheid moest men 5791 huishoudens benaderen om 2014 deelnemers te krijgen. Tabel 4. De respons, gepland en behaald. 12 projecten Volgens projectplan Te benaderen Deelnemend Respons Huishoudens (n) 4040 2093 52%
In eindrapport Benaderd Deelnemers 5791 2014
Respons 37%
Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat de projecten gemiddeld een wat tegenvallende respons hadden. De beoogde respons was gemiddeld 52%, de uiteindelijk bereikte respons was 37%. Door extra inspanningen heeft men echter toch (bijna) het beoogde aantal deelnemende huishoudens weten te bereiken.
15
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Op basis tabel 3 en tabel 4 kan geconcludeerd worden dat in de tenders van 2002, 2003 en 2005 in totaal bijna 149.000 huishoudens met een laag inkomen zijn benaderd, waarvan er 55.000 hebben deelgenomen. In de periode 2002 – 2005 waren er in Nederland ongeveer 1.3 miljoen huishoudens 3 met een laag inkomen. Dit betekent dat in de 27 projecten van de tenders van 2002 t/m 2005 ruim 11% van de Nederlandse huishoudens met een laag inkomen is benaderd voor deelname aan TELI en dat ruim 4% daadwerkelijk heeft deelgenomen. Omgekeerd kan geconcludeerd worden dat er een nog bijna 10 maal zo groot potentieel voor deelname is. Een deel daarvan zal worden bereikt met de 9 projecten in de tender van 2006. Naar verwachting zullen aan die tender bijna 40.000 huishoudens deelnemen. Daaruit blijkt dat men in de laatste tender over het algemeen mikt op een groter aantal deelnemers dan in de eerdere tenders. In de eerste drie tenders werden jaarlijks gemiddeld ruim 18.000 huishoudens met een laag inkomen bereikt. In alle 15 gerapporteerde projecten hebben allochtone huishoudens deelgenomen. In 8 projecten is het informatie- en voorlichtingsmateriaal voor de allochtone deelnemers vertaald of zijn allochtonen betrokken bij het implementatieproces. Twee projecten waren volledig gericht op allochtonen. Dit waren twee relatief kleine projecten met gezamenlijk 400 huishoudens.
2.4 Kosten & Subsidies De 27 gehonoreerde projecten hadden de totale projectkosten geraamd op ongeveer 11,2 M€ en gezamenlijk een subsidie aangevraagd van ongeveer 7,5 M€. De gemiddelde totale projectkosten en gevraagde subsidie waren in de verschillende jaren sterk verschillend. De totale projectkosten bestaan uit de kosten voor de voorzieningen en de overige, hoofdzakelijk personele kosten. totaal geplande kosten
gevraagde subsidie
500000
400000
Euro
300000
200000
100000
0
2002
2003
2005
Figuur 2 Gemiddeld geplande totale projectkosten en gemiddeld gevraagde subsidie voor de verschillende jaren (n=27).
3
Op basis van de 1e 20%-inkomensgroep van de huishoudens als gedefinieerd door het CBS.
16
EVALUATIE TELI
Het grote verschil tussen de geplande projectkosten en de gevraagde subsidie in 2002 wordt veroorzaakt door drie projecten die met hun projectkosten veel hoger uitkwamen dan de toegestane maximale subsidie van € 455.000. In tabel 5 staat weergegeven hoeveel aanvragen in de tenders van 2002, 2003 en 2005 zijn ingediend en hoeveel er uiteindelijk zijn gehonoreerd. Tevens zijn de gevraagde en toegekende subsidies weergegeven. Tabel 5. Gevraagde en toegekende subsidies Jaar Aanvragen Gevraagde Gehonoreerd subsidie (n) (€) (n) 2002 29 8.025.034 10 2003 31 7.980.227 8 2005 44 13.415.245 9
Toegekende subsidie (€) 2.198.318 2.354.900 3.072.998
De oplegnota van 2006, waarin de adviescommissie de minister aanbeveelt subsidie toe te kennen aan negen projecten, laat overigens zien dat ondanks het beperktere subsidiebudget voor 2006, in de laatste tender over het algemeen grotere en daarmee duurdere projecten worden uitgevoerd. Dit betekent dat de gemiddelde eigen bijdrage van de gemeenten en andere deelnemende partijen hoger is dan in voorgaande jaren. In de onderhavige evaluatie is het niet mogelijk om systematisch te onderzoeken in hoeverre de niet toegekende subsidieaanvragen in de desbetreffende gemeentes toch nog geleid hebben tot activiteiten die gericht zijn op energiebesparing bij huishoudens met lage inkomens. Wel is bekend dat er verschillende initiatieven zijn genomen. In tabel 6 staan de geplande kosten en de uiteindelijk gemaakte kosten van 13 afgesloten projecten weergegeven. Te zien is dat de kosten voor de voorzieningen gemiddeld ruim 43.000 lager uitkwamen dan gepland. Dit kwam doordat in de praktijk bleek dat niet alle geplande voorzieningen bij ieder huishouden aangebracht konden worden. Hierover meer in 2.5.2. De totale projectkosten vielen echter niet ruim 43.000 lager uit maar ruim 38.000. Geconcludeerd kan worden dat men gemiddeld tenminste 5.000 € extra heeft besteed aan de extra inspanning om meer potentiële deelnemers te benaderen. Tabel 6. Geplande en gemaakte kosten, totalen en voor de voorzieningen N = 13 Gemiddelden Geplande totale projectkosten 304.023 € Gemaakte totale projectkosten 265.778 € Geplande kosten van voorzieningen 120.191 € Gemaakte kosten van voorzieningen 76.754 € Aantal deelnemende huishoudens 1.877 huishoudens Op basis van deze 13 projecten kan tevens vastgesteld dat de voorzieningen in het gemiddelde huishouden 41 € hebben gekost.
17
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
2.5 De resultaten 2.5.1 Inleiding
Besparingen ten gevolge van TELI dienen op verschillende manieren te worden bekeken: vanuit de huishoudens en vanuit de klimaatdoelstellingen. Indicatoren voor het effect van TELI zijn daarom de energiebesparing, uitgedrukt in de elektriciteitsbesparing, gasbesparing en kostenbesparing per huishouden en de totale CO2 besparing, eventueel opgesplitst naar CO2 besparingen door gedrag en door voorzieningen. Om uiteindelijk ook een uitspraak te kunnen doen over de kosten- en subsidie-efficiency is inzicht nodig in de totale projectkosten, de totale subsidie en de kosten van de voorzieningen. Voor een complete analyse van de effecten van TELI zijn daarom per project de volgende resultaten nodig: • • • • • • • • • • • • • •
Het aantal deelnemende huishoudens (n) De totale CO2 besparing (kg) De CO2 besparing t.g.v. de voorzieningen (kg) De CO2 besparing t.g.v. gedragsverandering (kg) De elektriciteitsbesparing (kWh) De elektriciteitsbesparing t.g.v. de voorzieningen (kWh) De elektriciteitsbesparing t.g.v. gedragsverandering (kWh) De gasbesparing (m3) De gasbesparing t.g.v. de voorzieningen (m3) De gas besparing t.g.v. gedragsverandering (m3) De kostenbesparing (€) De projectkosten (€) De projectsubsidie (€) De kosten van de voorzieningen (€)
Vastgesteld kan worden dat geen enkel project bovenstaande set gegevens compleet heeft gerapporteerd. Bij de dataverzameling (en de analyse) is bovendien gebleken dat het onder één noemer brengen van de resultaten lastig is en aanleiding kan zijn tot misinterpretaties. In ieder TELI project wordt besparingsadvies gegeven en worden energiebesparende voorzieningen verstrekt. In de projecten onderling worden echter verschillende adviezen gegeven en worden verschillende voorzieningen verstrekt, zowel qua aantal als qua soort. Bovendien verschilt de uitvoering van de projecten onderling. In het ene project wordt advies aan huis gegeven, in het andere worden adviezen in groepsverband gegeven. Het gevolg is dat er niet één project volledig vergelijkbaar is met een ander project. Daarnaast zijn er nog andere factoren die een overkoepelende analyse bemoeilijken: • Binnen de afzonderlijke projecten worden de huishoudens niet via één en dezelfde manier tot besparen gebracht. Anders gezegd, de meeste projecten zijn op zich eigenlijk een mix van twee of meer projecten met verschillende aantallen deelnemers. Bijvoorbeeld wordt aan 1000 huishoudens een pakket voorzieningen verstrekt en krijgt een deel van die 1000 huishoudens bovendien besparingsadviezen. • De projecten hanteren in hun evaluatie onderling verschillende systeemgrenzen (inclusief of exclusief mobiliteit, inclusief of exclusief groene stroom, etc) • Sommige projecten hebben de besparing bepaald aan de hand van verbruiksmetingen, terwijl andere (de meeste) projecten de kentallen van de verstrekte voorzieningen hebben gebruikt.
18
EVALUATIE TELI
•
Sommige projecten die de besparing hebben bepaald aan de hand van de verstrekte voorzieningen, hebben daarbij gecorrigeerd voor de daadwerkelijke benutting. Als er bijvoorbeeld 2000 spaarlampen zijn uitgedeeld, is door middel van een steekproef gecheckt welk percentage daarvan daadwerkelijk wordt benut.
Samengevat mag verwacht worden dat de gerapporteerde besparingen, per huishouden sterk zullen verschillen. Indien we voor de evaluatie de beschikking zouden hebben over uniform bepaalde resultaten uit een groot aantal projecten zou het mogelijk zijn geweest om op basis van regressieanalyse het effect te bepalen en te verklaren. In het onderhavige onderzoek kunnen we slechts op basis van een numerieke analyse de orde van grootte van de besparingen bepalen. Aangezien de resultaten van een dergelijke analyse niet meer dan indicatief zijn, is een uitputtende foutenanalyse achterwege gelaten. Om te voorkomen dat in de effectanalyse echter té veel ‘appels en peren’ worden vergeleken zijn de resultaten als volgt aangepast: •
•
• •
In één project heeft men, toen de CO2 target niet gehaald dreigde te worden, een energiemarkt gehouden. Alleen de resultaten van het oorspronkelijke project zijn meegenomen. Het effect van de energiemarkt wordt in bijlage 3 separaat beschreven. In één project heeft men, toen de CO2 target niet gehaald dreigde te worden, dakisolatie toegepast. Omdat dakisolatie geen maatregel is die door TELI wordt gefinancierd zijn de besparingsresultaten van dit project niet in deze evaluatie meegenomen. Het effect van groene stroom is uit het resultaat verwijderd Het effect van mobiliteit is uit het resultaat verwijderd.
In de effectanalyse die hieronder wordt beschreven wordt daarmee in feite het concept van “voorzieningen en advies verstrekken” geëvalueerd. Om de verschillende projecten onderling te kunnen vergelijken zijn de gerapporteerde besparingen (CO2, gas, elektriciteit) en kosten uitgedrukt in besparingen per huishouden.
2.5.2 De voorzieningen
In alle projecten werden eenvoudige energiebesparende voorzieningen verstrekt aan de huishoudens. Tabel 7 toont de tien typen voorzieningen die regelmatig zijn toegepast. De voorzieningen zijn in de tabel gerangschikt naar de frequentie waarmee ze in de projecten zijn ingezet. De spaarlampen zijn in alle projecten ingezet. Daarnaast zijn er nog voorzieningen die slechts in enkele projecten zijn toegepast, zoals de CV kraan met thermostaat, de tapkraan met thermostaat, de thermoskan, of de ‘fleecedeken’. Tabel 7 Energiebesparende voorzieningen Spaarlampen Radiatorfolie Tochtstrips Waterbesparende douchekop Leidingisolatie Brievenbusborstel Dorpelstrip Doorstroom begrenzer Stand-by schakelaar Tochtband
19
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Over het algemeen heeft men de geplande typen voorzieningen daadwerkelijk verstrekt in het project. Er werden in de projecten tenminste 3 verschillende voorzieningen verstrekt. Gemiddeld werden er 8 verschillende voorzieningen verstrekt. De meest populaire voorzieningen waren de spaarlamp (in alle 15 gerapporteerde projecten) de radiatorfolie (in 14 projecten) en de tochtstrip (in 13 projecten). De tapkraan met thermostaat werd bijvoorbeeld slechts in één project toegepast. Over het algemeen hebben de projecten in de projectplannen een te optimistische schatting gemaakt van het besparende effect van de voorzieningen. In de praktijk blijkt er minder bespaard te zijn doordat een deel van de voorzieningen in sommige woningen niet aangebracht kon worden (bijvoorbeeld tochtstrips in goed geïsoleerde woningen) of doordat de bewoners niet wilden dat bepaalde voorzieningen werden aangebracht (bijvoorbeeld radiatorfolie indien dit niet netjes aangebracht kon worden). Ook kwam het voor dat de geplande CV kraan met thermostaat in een deel van de woningen reeds door de woningcorporatie was aangebracht. Omdat die huishoudens daar extra huur voor betaalden was het niet tactisch om vanuit TELI aan de overige huishoudens gratis CV kranen te verstrekken. Zeven projecten hebben de geplande én gerealiseerde CO2 besparing ten gevolge van de voorzieningen gerapporteerd. In één project heeft men echter de optimistische planning onverkort gehandhaafd als resultaat. Dit project is in de effectanalyse van de voorzieningen niet meegenomen. In de overige zes projecten is vastgesteld dat de geplande CO2 besparing door de voorzieningen van gemiddeld 760 kg per huishouden uiteindelijk heeft geresulteerd in een besparing van 280 kg CO2 per huishouden. 2.5.3 Gedragsveranderingen
In de projectplannen is het effect van gedragsveranderingen van tevoren geschat met behulp van kentallen die door VROM/SenterNovem werden aangereikt. De kentallen zijn gebaseerd zijn op het gemiddelde Nederlandse huishouden. Achterliggende gedachte daarbij is dat bijvoorbeeld met een uurtje korter stoken een bepaald percentage van het huishoudelijk verbruik voor ruimteverwarming wordt vermeden. In projecten waar men een deel van de huishoudens meterstanden heeft laten registreren is echter gebleken dat de huishoudens met lage inkomens minder energie verbruiken dan het gemiddelde Nederlandse huishouden. Consequentie is dat het effect van gedragsveranderingen in de projectplannen, uitgedrukt in kg CO2, te hoog is ingeschat. Omdat in slechts 2 projecten de geplande én gerealiseerde besparing door gedragsveranderingen zijn gerapporteerd die bovendien de werkelijke besparing per huishouden nog hoger stellen dan de geplande besparing lijkt het niet geoorloofd om ‘het gedragseffect’ van TELI te baseren op deze twee projecten. Om toch enig gevoel te krijgen voor het effect van gedragsveranderingen dient eerst de vraag gesteld te worden óf er gedragsveranderingen zijn bewerkstelligd door TELI. Wat dat betreft is het allerbelangrijkst dat het hier om huishoudens gaat die zich zelf hebben aangemeld om mee te doen aan het project. Bovendien gaat het om huishoudens die het bespaarde geld goed kunnen gebruiken. Een ander belangrijk aspect is dat in de TELI projecten het aanbrengen van voorzieningen is gecombineerd met het geven van gedragsadviezen. Indien huishoudens alleen maar een foldertje zouden ontvangen met de tip “doe de gordijnen ’s avonds dicht, dat scheelt in uw gasverbruik” kan niet verwacht worden dat veel mensen dat advies opvolgen. Wanneer men echter thuis (op eigen verzoek) tochtstrips, spaarlampen, radiatorfolie en dergelijke krijgt aangebracht zal een advies in een betere voedingsbodem vallen. Al met al kan geconstateerd worden dat de randvoorwaarden voor gedragsveranderingen optimaal zijn in TELI projecten. Verder blijkt uit de rapporten dat er in de projecten over het algemeen hard en enthousiast is gewerkt. Zowel door de uitvoerders als door de betrokken huishoudens. In een aantal projecten is middels een enquête vastgesteld dat de huishoudens zeer tevreden waren over hun project. Bovendien zijn er allerlei nevenactiviteiten rondom de projecten geweest en is er in de lokale pers en media ruimschoots
20
EVALUATIE TELI
aandacht besteed aan de projecten. Het ‘bereik’ van de projecten was daarmee groter dan het aantal deelnemers. Al met al is het zeer onwaarschijnlijk dat de projecten geen impact gehad zouden hebben op het gedrag van de huishoudens en wellicht ook andere inwoners van de gemeentes. Aangezien in deze rapportage uitsluitend gekeken wordt naar het effect van TELI op de direct betrokken huishoudens kan het totale effect van TELI, inclusief het effect op energiegedrag en aankoopgedrag van de niet direct betrokkenen, groter zijn. Samengevat mag er vanuit worden gegaan dat er gedragsveranderingen zijn opgetreden. De vraag is vervolgens hoe groot het effect hiervan zou kunnen zijn. In alle projecten is op de een of andere manier besparingsadvies verstrekt aan de deelnemende huishoudens. In de besparingsadviezen zijn tips gegeven die huishoudens konden opvolgen. De besparingsadviezen werden gegeven tijdens de huis aan huis bezoeken of werden tijdens groepsbijeenkomsten gepresenteerd (al dan niet vertaald voor allochtonen). Ook werden de tips opgenomen in folders en brochures. Tijdens groepsbijeenkomsten werd eveneens meer algemene informatie gegeven over nut en noodzaak van energiebesparing en werden bepaalde items zoals de jaarrekening en de meters uitgelegd. De gedragstips die in de verschillende projecten werden verstrekt hadden betrekking op het gasverbruik en het elektriciteitsverbruik. In deze paragraaf worden de ‘pure’ gedragstips behandeld. De tip “breng tochtstrips aan” of “gebruik spaarlampen” vereist weliswaar een handeling en/of een bepaald aankoopgedrag maar wordt hier niet als gedragstip opgevat. Omdat we in deze paragraaf tevens een ruwe schatting willen maken van het gedragseffect zouden tips aangaande tochtstrips en spaarlampen dubbel worden geteld. Tochtstrips en spaarlampen werden immers verstrekt in de projecten en zijn als zodanig al meegenomen in het effect van de voorzieningen. Omdat in de meeste projecten ook contactdozen met een aan/uit schakelaar werden verstrekt is ook de gedragstip ‘vermijdt stand-by verbruik’ niet meegenomen. In onderstaande tabel staan de gedragstips waaruit in de projecten meestal een selectie is gemaakt. De getallen achter de functies (verwarmen, koken, verlichting, etc) zijn een ruwe schatting van de mogelijke besparing die de desbetreffende tips per gemiddeld huishouden maximaal kunnen opleveren indien ze allemaal worden opgevolgd. Daarbij is rekening gehouden met de penetratie van apparaten. Bijvoorbeeld de tip om geen wasdroger te gebruiken levert, indien opgevolgd door een huishouden dat een wasdroger bezit, ongeveer 600 kWh besparing op. Het gemiddelde huishouden zal echter met deze tip maximaal 300 kWh kunnen besparen als we er van uit gaan dat 50% van de (LI) huishoudens een wasdroger bezit. Tabel 8. Besparingstips en bijbehorende besparingen 4 GAS Ruimteverwarming (450 m3) Kamers dagelijks luchten met de verwarming uit. Gordijnen ’s avonds sluiten Verwarming een uurtje voor het slapen gaan uit zetten Verwarming een graadje lager Warm kleden Verwarming uit in ongebruikte vertrekken Waakvlam uit tijdens langdurige afwezigheid Warm Tapwater (50 m3) De gekwantificeerde besparingen zijn schattingen op basis van rekensheets die in de projecten soms zijn gebruikt en/of op basis van de verbruiken per functie (BEK- en BAK rapporten EnergieNed). 4
21
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Korter douchen Douchen in plaats van baden Bij de afwas voorspoelen met koud water Afwassen in één keer in een bak, niet onder de lopende kraan. Koken (40 m3) Deksel op de pan Kies de kleinst mogelijke pan Zorg dat de vlam onder de pan blijft Kies voor een snelkookpan als de bereidingstijd lang is Kook in zo min mogelijk water ELEKTRA Verwarming (25 kWh) Gebruik geen elektrische bijverwarming Verlichting (150 kWh) Verlichting uit in ongebruikte vertrekken Koelen (100 kWh) Zet de koelkast / vriezer niet op een warme plek (in de zon) Ontdooi de koelkast regelmatig Maak het rooster aan de achterzijde jaarlijks schoon Ontdooi spullen uit de vriezer in de koelkast Geen warme gerechten in de koelkast zetten Laat de deur van de koelkast/vriezer niet onnodig lang open Koelkast uit tijdens de vakantie Wassen/drogen (400 kWh) Was op 40 graden Gebruik alleen een volle wasmachine Gebruik geen droger Koken (30 kWh) Deksel op de pan Kies de kleinst mogelijke pan Kies voor een snelkookpan als de bereidingstijd lang is Kook in zo min mogelijk water Zorg dat de kookplaat kleiner is dan de pan Indien een huishouden alle bovenstaande tips zou krijgen én opvolgen, zou op basis van bovenstaand overzicht de maximale besparing door gedragsverandering op het elektriciteitsverbruik ongeveer 700 kWh kunnen bedragen en op het gasverbruik ongeveer 550 m3. Er vanuit gaande dat in het gemiddelde TELI project de helft van deze tips gegeven is, ligt de gemiddelde maximale energiebesparing qua orde van grootte op 350 kWh en 275 m3. De laatste vraag die in deze schatting van het gedragseffect moet worden beantwoord is in welke mate men de tips heeft opgevolgd. Om de werkelijke gedragsveranderingen te kunnen meten zou er voorafgaand aan de TELI projecten een nulmeting ten aanzien van het verbruiksgedrag uitgevoerd moeten worden. Veranderingen in het gedrag kunnen vervolgens vastgesteld worden indien het gedrag aan het eind van het TELI project opnieuw gemeten wordt. Een nulmeting is in verband met de doorlooptijd in geen van de projecten uitgevoerd. Wel is in een aantal projecten na afloop gevraagd naar het verbruiksgedrag. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat verschillende gedragstips ten aanzien van het stoken (gordijnen dicht, graadje lager, etc) gemiddeld door 11% van de huishoudens is opgevolgd. In een ander project heeft 13% van de huishoudens aangegeven de gegeven adviezen “zeer bruikbaar” te vinden. 22
EVALUATIE TELI
Als orde van grootte van het percentage huishoudens dat de adviezen heeft opgevolgd, lijkt 12% een redelijke schatting. In combinatie met de orde van grootte van het maximale effect kan de gemiddelde besparing door gedragsveranderingen 5 daarmee geschat worden op ongeveer 42 kWh en 33 m3. Dit resulteert in een CO2 besparing van 85 kg per huishouden.
2.5.4 De totale CO2 besparing
In zeven projecten is de totale CO2 besparing gerapporteerd. Daarbinnen hebben vier projecten ook de elektriciteitsbesparing en de gasbesparing gerapporteerd. Op basis van deze projecten zijn de volgende besparingen bepaald (zie Bijlage 1): Tabel 9 Jaarlijkse besparingen per huishouden CO2 besparing 327 kg Elektriciteitsbesparing 200 kWh Gasbesparing 110 m3 Dit heeft voor de huishoudens een jaarlijkse lastenverlichting opgeleverd van ongeveer 95 €. De CO2 besparing door de voorzieningen van 280 kg per huishouden (2.5.2) en de ruwe schatting van de CO2 besparing door gedrag van 85 kg per huishouden (2.5.3) zou een totale CO2 besparing opleveren van 365 kg per huishouden. Aangezien het deels is gebaseerd op een ruwe schatting houden we de resultaten van tabel 9 aan als ‘het resultaat’. Wel is op basis van 2.5.2 en 2.5.3 te zien dat ongeveer een kwart van de besparing berust op gedrag. Uitgaande van de 65.000 deelnemende huishoudens in de tenders van 2002, 2003 en 2005 en de CO2 besparing van 327 kg per huishouden is er in de eerste drie tenders een jaarlijkse CO2 reductie van ruim 21 kton bereikt. In 2.3 is beschreven dat de respons onder huishoudens met een lag inkomen 37% bedraagt. Uit gaande van 1.3 miljoen huishoudens met een laag inkomen in Nederland is er een totaal potentieel van ruim 480.000 huishoudens. Daarmee zou jaarlijks 150 kton CO2 worden bespaard, evenveel als met een groot windpark. 2.5.5 Kosteneffectiviteit
De vraag is in hoeverre de TELI subsidie goed is besteed. Daar kan op verschillende manieren naar gekeken worden. Op het niveau van de huishoudens is het interessant om te kijken naar de kosten baten analyse van de voorzieningen, op het niveau van de gehele Nederlandse maatschappij is het interessant om te kijken naar het totale effect van de TELI subsidie. In principe kan de effectiviteit berekend worden door de (eenmalige) financiële impuls te relateren aan de totale besparing die het heeft opgeleverd. Daarbij moet vooropgesteld worden dat de resultaten van de CO2 besparing en de huishoudelijke energiebesparing indicatief zijn. Consequentie is dat de effectiviteit van de bestedingen uitgedrukt in “euro’s per besparing” eveneens indicatief zijn. Daar komt nog bij dat het niet zeker is hoe lang de besparingen voort duren. Verwacht mag echter worden dat de aangebrachte voorzieningen hun werk blijven doen zolang ze niet worden verwijderd. De
Kanttekening hierbij is dat we dan aannemen dat de tips ten aanzien van gasbesparing in dezelfde mate zijn opgevolgd als de tips ten aanzien van elektriciteitsbesparing.
5
23
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
gedragsveranderingen zijn goed beschouwd vooral gericht op ‘het afleren van verkwistend gedrag’. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de huishoudens na afloop van het project terugvallen in het oude gedrag. Om te beginnen is er wat hun betreft niet echt sprake van een periode ‘na afloop van het project’ omdat ze nog steeds de voorzieningen in huis hebben. Bovendien zullen ze, als het goed is ‘beloond’ worden voor hun gedragsveranderingen als ze van het energiebedrijf een lagere jaarrekening ontvangen en geld terugkrijgen. Het zou interessant zijn om een deel van de huishoudens te vragen of dit inderdaad het geval is. Vooralsnog lijkt het redelijk om aan te nemen dat de besparingen net zo lang blijven voortduren als de huishoudens in de woning blijven wonen. Uitgaande van een gemiddelde woonduur van 10 jaar 6 en een disconto van 4% is er 44 € subsidie per ton CO2 reductie verstrekt (zie bijlage 2). Om inzicht te krijgen in de gevoeligheid van het resultaat voor de discontovoet en de woonduur is in onderstaande tabel de effectiviteit weergegeven voor een aantal verschillende situaties. Te zien is in de tabel dat de gevoeligheid voor de woonduur groter is dan die voor het disconto. Dat is goed voorstelbaar omdat bij een woonduur van bijvoorbeeld 1 jaar het gehele subsidiebedrag zou zijn besteed aan slechts één jaar besparingseffect. Tabel 10. Gevoeligheidsanalyse subsidie-effectiviteit Woonduur 10 jaar Discontovoet 4 % Discontovoet (%) Effectiviteit (€/ton) Woonduur (jaar) Effectiviteit (€/ton) 2 40 8 53 4 44 10 44 6 49 12 38 Vergeleken met de 200 € per ton CO2 voor wind op land 7 is de TELI subsidie veel effectiever. De subsidie van 44 € per ton CO2 is echter hoger dan de actuele prijs (december 2006) van CO2 op de ‘spotmarkt’ van 8 € per ton. Die is echter op dit moment zo extreem laag omdat er door de warme winter in feite een ‘gratis’ energie wordt bespaard. Op de lange termijn markt ligt de prijs echter rond de 20 € per ton CO2. Dat is weliswaar minder dan de verstrekte subsidie maar TELI heeft naast CO2 reductie ook lastenverlichting bij de minima teweeggebracht. Wanneer we namelijk kijken naar de huishoudens is de eerste, en belangrijkste conclusie dat de huishoudens 95 € per jaar lastenverlichting hebben gekregen. Naar schatting 75 % hiervan wordt veroorzaakt door de energiebesparende voorzieningen. Dat wil zeggen dat de baten van de voorzieningen voor de huishoudens ruim 70 € bedragen. De kosten van de voorzieningen bedroegen gemiddeld 41 € (zie 2.4). Dat wil zeggen dat de voorzieningen zich in zeven maanden al hebben terugverdiend. Daarbij moet echter wel opgemerkt dat een stevig deel van de projectkosten is besteed aan het aanbrengen van de voorzieningen. Maar hoe dan ook kan vastgesteld worden dat eenvoudige energiebesparende voorzieningen als spaarlampen en tochtstrips zeer kosteneffectief zijn. Omdat we in de analyse slechts de beschikking hebben over een gering aantal projecten is het niet mogelijk onderscheid te maken tussen de kosteneffectiviteit van verschillende typen projecten.
Gemiddelde van doorstromers en starters in 2002 (VROM) P.G.M. Boonekamp, J.P.M. Sijm, R.A. van den Wijngaart (RIVM). Milieukosten energiemaatregelen 1990-2010, ECN, april 2004. 6 7
24
EVALUATIE TELI
Hoofdstuk 3 Procesevaluatie 3.1 Proces van de TELI-regeling In de jaren 2002, 2003, 2005 en 2006 zijn er tenders uitgeschreven van de TELI regeling. De regeling vormde de eerste jaren in feite een aanvulling op de Energie Premie Regeling (EPR). Veel huishoudens met lage inkomens konden geen gebruik maken van de EPR omdat de maatregelen die hiermee werden gesubsidieerd voor hen financieel onbereikbaar zijn. Vanuit de Tweede Kamer is daarom het verzoek gekomen de TELI regeling op te zetten die juist deze doelgroep bereikt. Op deze manier kon de opbrengst van de regulerende energiebelastingen (REB) deels worden teruggesluisd naar een doelgroep die het goed kan gebruiken. De TELI regeling is indertijd ontwikkeld met de bedoeling drie tenders uit te schrijven (2002, 2003 en 2005). Tussentijds zou de regeling in 2004 worden geëvalueerd op basis van de resultaten van de eerste twee tenders. Omdat in 2004 bleek dat de uitvoering van de projecten uit deze tenders nog niet was afgerond, is het evaluatiemoment naar voren geschoven. Inmiddels is de tenderreeks uitgebreid met een vierde tender in 2006, naar aanleiding van een amendement van de Tweede Kamer. 3.1.1 Ervaringen van de TELI medewerkers
Ervaringen bij de indiening van de voorstellen Voor de aanvragers is het lastig dat de sluitingsdatum van de subsidieregeling in de zomervakantie valt. Met de huidige regeling is de start van de projecten bovendien niet optimaal ten opzichte van het stookseizoen waarin men de projecten over het algemeen wil uitvoeren. Ervaringen bij de selectieprocedure De uitbesteding van de uitvoering van de regeling naar SenterNovem wordt door de medewerkers als positief ervaren. De opsplitsing tussen inhoud en administratie zoals bij de TELI regeling in de eerste jaren was inefficiënt. Bij Stad en Regio werden de voorstellen door één persoon beoordeeld aan de hand van een kader en bij SenterNovem werden voorstellen door twee of drie personen beoordeeld, alvorens de commissie de eindbeoordeling deed. Het beoordelingskader is een goed instrument om de kwaliteit van een voorstel te beoordelen. Het zorgt voor een meer objectieve beoordeling. Wel is het zo dat een te hoog geschatte CO2 besparing in het projectplan aanleiding kan zijn tot een te hoge (totaal)score. Ook zal een zekere mate van subjectiviteit wel blijven bestaan. In de loop van de jaren is het beoordelingskader verder geoptimaliseerd. Ervaringen bij de uitvoering van het project Bij de eerste tenders was er nauwelijks capaciteit beschikbaar voor inhoudelijk ondersteunen van projecten. Sinds 2006 wordt door VROM meer aandacht geschonken aan de inhoudelijke sturing van de projecten. Er wordt meer contact opgenomen met de projectleiders om na te gaan hoe een project er voor staat. Een zogenaamd handhavingsprotocol, dat op verzoek van de VROM Inspectie is opgesteld, kan daarbij ondersteunend zijn. Beter inzicht in hoe het de projecten vergaat, kan ook leiden tot meer synergie binnen SenterNovem. In Maastricht is bijvoorbeeld een TELI project dankzij de contacten met SenterNovem gekoppeld aan het televisieprogramma Energy Survival. Ervaringen bij de afronding De eindrapporten van de projecten zijn van wisselende kwaliteit. In het begin werd het eindrapport vooral gezien als een resultaatinspanning die dient te worden opgeleverd en werden de eindrapporten tamelijk coulant beoordeeld. Nu door VROM meer aandacht wordt gegeven aan inhoudelijke sturing wint het
25
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
eindrapport aan belang. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het maken van een projectsamenvatting om de kwaliteit van een project te bepalen. Er is bij SenterNovem geen behoefte om de opzet van de eindrapporten meer voor te schrijven via een vast format Er wordt door VROM en SenterNovem ervaren dat de kwaliteit van de projecten in de loop der jaren is toegenomen. Met minder geld worden meer huishoudens bereikt en wordt meer CO2 gereduceerd. Ook worden meer innovatieve elementen ingezet en worden koppelingen gelegd (bijvoorbeeld met andere gelden, programma's en partijen). Naast de besparingen bij de huishoudens vindt men de brede uitstraling en het kweken van bewustwording omtrent nut en noodzaak van energiebesparing een belangrijk aspect van TELI. Vervolg op de TELI-regeling Vanuit de Tweede Kamer en de samenleving is nog steeds erg veel belangstelling voor de subsidieregeling en de eventuele voortzetting daarvan. Huishoudens met lage inkomens hebben lastig toegang tot energiebesparende maatregelen, terwijl juist voor hen stijgende energieprijzen extra hard aantikken. Bovendien worden dankzij de TELI regeling naast energiebesparing ook andere belangrijke effecten gehaald, zoals beter geventileerde woningen, armoedebestrijding en beter leefbare wijken. Er is nog steeds een grote vraag naar de TELI subsidie. Indieners zijn zwaar teleurgesteld als subsidie niet wordt toegekend en willen dan graag een verbeterd projectvoorstel alsnog indienen. Ook vanuit het buitenland is er zeer veel belangstelling voor de Nederlandse TELI aanpak. Bij een eventueel vervolg zou het goed zijn als er meer tijd is voor het opstellen van de regeling, zodat de speerpunten van VROM goed in de regeling kunnen worden verwerkt.
3.1.2 Ervaringen van de projectleiders
De projectleiders geven aan dat zij niet zoveel contacten hebben gehad met VROM/SenterNovem. Het beperkte zich meestal tot enkele vragen vóór het indienen, de schriftelijke tussen- en eindevaluatie en soms een vraag tussendoor. De contacten zijn over het algemeen als positief ervaren. Men vindt bijvoorbeeld dat medewerkers goed bereikbaar zijn en welwillend zijn om informatie te geven of vragen te beantwoorden. Ook wordt het als positief ervaren dat men soepel omgaat met eventueel ontbrekende stukken of handtekeningen. Men ervaart de interactie als klantvriendelijk en servicegericht. Ook de enkele zichtcontrole die is uitgevoerd, werd als positief ervaren. Er zijn slechts enkele negatieve ervaringen in de contacten. Dat betreft onduidelijkheid over de contactpersoon in de pre-indieningsfase bij een project uit de tender van 2003 en lastige bereikbaarheid van contactpersonen (2005). Verder werd tijd verloren doordat een verzoek om verlenging van de projectduur in eerste instantie werd geweigerd en vervolgens toch werd gehonoreerd. Er zijn door de projectleiders enkele suggesties gedaan: • Om gedurende de uitvoeringsfase vanuit SenterNovem/VROM een overleg met het project te houden. Hierdoor wordt het contact met SenterNovem persoonlijker en kan de voortgang van het project goed uitgewisseld worden. • Meer ruimte en flexibiliteit in mogelijke in te dienen projecten zou gewenst zijn. De huidige voorwaarden voor subsidie leiden vooral tot één type project. Een en ander heeft te maken met het spanningsveld tussen innovatie en CO2 doelstelling. Een wérkelijk nieuwe aanpak kan zich in het verleden nog niet bewezen hebben. • Ten behoeve van de eindverklaring richtlijnen opstellen: o welke BTW subsidiabel is o hoe gewogen (gemiddelde) adviestarieven op te voeren (ten einde gemiddeld onder € 110 te blijven) o hoe eigen uren geregistreerd dienen te worden 26
EVALUATIE TELI
3.2 De projectuitvoering, knelpunten en succesfactoren Wat betreft de aanpak kennen de projecten 4 kenmerkende stappen: (1) De benadering van de doelgroep. (2) Werven van de deelnemers. (3) De interventie. (4) De projectevaluatie. Binnen iedere stap komt een aantal varianten voor. Zie onderstaand figuur. In de volgende paragrafen worden de stappen toegelicht en worden de knelpunten en succesfactoren per stap besproken. In bijlagen 4 en 5 zijn de specifieke knelpunten en succesfactoren opgenomen die door de afzonderlijke projecten zijn vermeld in de eindrapporten. Figuur 3. De projectuitvoering.
27
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
3.2.1 Doelgroepbenadering
Er zijn twee manieren toegepast om de doelgroep van huishoudens met lage inkomens te benaderen, via adressenbestanden of via selectie van wijken of buurten. Door gebruik te maken van databestanden van bijvoorbeeld de sociale dienst of “stadspasjes” kunnen direct huishoudens met een laag inkomen persoonlijk worden benaderd. Deze methode is in de projecten het meest gebruikt (bij tweederde van de projecten, zie figuur 4). Knelpunt hierbij kan echter zijn dat omwille van de privacy niet zomaar adressenbestanden worden verstrekt. Bij een project dat zich speciaal wilde richten op allochtonen bleek het niet mogelijk om die groep huishoudens uit het databestand te filteren. Benadering doelgroep
via databestanden sociale dienst
via selectie buurten/wijken
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Figuur 4. Benadering van de doelgroep; twee varianten De andere manier is om aan de hand van bijvoorbeeld CBS gegevens, buurten of wijken te selecteren waar relatief veel huishoudens met een laag inkomen wonen. In de buurt/wijk worden dan eenvoudigweg alle huishoudens benaderd. Het nadeel is dan echter dat ook huishoudens die niet tot de doelgroep behoren meedoen aan het project. Alternatief is, om aan huishoudens die zich aan willen melden te vragen om ‘te verklaren’ dat ze een laag inkomen hebben. Huishoudens kunnen zich daardoor gestigmatiseerd voelen. Maar het kan ook leiden tot oneigenlijk gebruik van de subsidie. Het grote voordeel van de wijkgerichte benadering is echter dat er binnen een wijk of buurt meestal gelijksoortige woningen staan. Door de overeenkomsten in kwaliteit, bouwjaar, aanwezige installaties e.d. kan van tevoren beter worden ingeschat welke voorzieningen wel of juist niet, geplaatst kunnen worden. Daarom zijn in een enkel project beide methoden gecombineerd: op basis van een adressenbestand binnen bepaalde wijken huishoudens benaderen. Vooral in projecten die zich richtten op allochtonen is gebruik gemaakt van sociale netwerken om huishoudens te werven. In dat geval is de fase van ‘benaderen’ overbodig, benaderen en werven gaan dan in een moeite door.
3.2.2 Werving deelnemers
Om deelnemers te werven zijn in bijna alle projecten twee of meer methodes ingezet. Een veelgebruikte methode is via persoonlijk geadresseerde post (viervijfde van de projecten, zie figuur). Dit heeft het grote voordeel dat eenvoudig grote groepen deelnemers kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen. Bovendien kan de nodige informatie over het project worden meegestuurd. Meestal konden de belangstellende huishoudens zich vervolgens schriftelijk aanmelden. Dit verloopt extra succesvol indien de snelle inzenders extra voorzieningen krijgen. In een project waar men de huishoudens had uitgenodigd om zich telefonisch aan te melden bleek de hoge respons een knelpunt te worden omdat de telefoonlijn overbezet raakte. Een deel van de projecten heeft huishoudens schriftelijk uitgenodigd om naar een 28
EVALUATIE TELI
groepsbijeenkomst te komen. Dit blijkt echter slecht te werken. Om verschillende redenen is de opkomst dan laag. Ten eerste moet men er voor ‘de deur uit’, ten tweede moet men maar net kunnen op de geplande avond of zaterdagmiddag, en ten derde moet men naar een bijeenkomst van huishoudens met lage inkomens hetgeen stigmatiserend kan werken. Consequentie is een zeer lage respons op dit soort groepsbijeenkomsten. Een meer tijdrovende maar betere methode is om huishoudens te werven door ze huis aan huis te bezoeken. In de projecten waarin de werving uitsluitend via de post werd uitgevoerd was de respons 34%, terwijl in projecten waarin men uitsluitend de huishoudens huis aan huis benaderde de respons 81% was. In een van deze projecten heeft men dit gedaan met een presentje (een spaarlamp) die de huishoudens hoe dan ook mochten houden. Op die manier werd een eerste interventie al tijdens het werven uitgevoerd. In een aantal projecten was het de bedoeling om naast deelnemende huishoudens ook ‘coaches’ voor het project te werven. Dat bleek echter een zeer lage respons (+ 5%) op te leveren. Aan de andere kant zijn er ook veel minder van nodig. Werving deelnemers via openbare publicaties via persoonlijke benadering via persoonlijke post via sociale netw erken 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Figuur 5. Werving van de deelnemers; 4 varianten Werving via sociale netwerken is door bijna 60% van de projecten toegepast. Meestal ging het om een extra ingang om huishoudens met lage inkomens te bereiken. Bij projecten die zich richtten op allochtonen werd uitsluitend gebruik gemaakt van sociale netwerken. De cultuur van deze huishoudens maakt dat langs deze weg meer respondenten worden verkregen dan via de andere wegen. Werving via openbare publicaties is uitsluitend ter ondersteuning van de andere wervingsmethoden gebruikt. Omdat over de hele linie de respons toch wat tegenviel zijn bij veel projecten uiteindelijk, vergeleken met het projectplan, extra wervingsinspanningen verricht om voldoende deelnemers te halen. Men heeft hiervoor bijvoorbeeld in extra wijken geworven of het publiciteitsoffensief vergroot. Men is bijvoorbeeld extra langs de deur gegaan bij huishoudens of men heeft op meerdere openbare plekken aandacht gevraagd voor het project. Met name door de werving via openbare publicaties hebben zich soms ook deelnemers gemeld die niet tot de doelgroep behoorden. 3.2.3 Interventie
Om de CO2 reductie doelstelling te halen is bij nagenoeg alle projecten een energiepakket ingezet. In driekwart van de gevallen (zie figuur 6) was dat een standaardpakket dat gelijk is voor alle huishoudens. Het nadeel van deze aanpak is dat een deel van de voorzieningen wellicht niet wordt gebruikt omdat huishoudens bepaalde voorzieningen al hebben (bijvoorbeeld tochtstrips) of niet willen hebben. Als aanvulling op of in plaats van het standaardpakket is eveneens bij driekwart van de huishoudens een energiepakket op maat ingezet. Dat wil zeggen een energiepakket dat is aangepast aan wat nodig is in de woning of wat de huishoudens wensen. Zo werd voorkomen dat overbodige voorzieningen werden verstrekt. Om te voorkomen dat de verstrekte voorzieningen niet werden geplaatst was er bij viervijfde van de projecten de mogelijkheid om hulp te krijgen bij het uitvoeren van klussen. Bij een deel van de 29
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
projecten werden de energiebesparende voorzieningen standaard aangebracht door iemand die een bezoek bracht aan het huishouden. In andere gevallen werd hulp bij het klussen op aanvraag van de huishoudens gegeven. Eenmaal in huis bleek echter dat er vaak minder voorzieningen konden worden geplaatst dan gepland. Dit kwam doordat de huishoudens met lage inkomens veelal in kleinere woningen wonen dan gemiddeld en doordat een deel van de woningen al was geïsoleerd. Ook was het soms moeilijk om de radiatorfolie netjes aan te brengen. Het risico is dan dat huishoudens het later weer verwijderen. Verder bleek dat de inschatting om bepaalde voorzieningen in de hele woning aan te brengen niet realistisch was. Uit oogpunt van kostenefficiency is het immers niet verstandig om bijvoorbeeld in kamers die vrijwel nooit verwarmd worden isolatiemateriaal aan te brengen. Vaak was het verstandig geweest om vooraf te verkennen welke voorzieningen geplaatst kunnen worden. Zoals opgemerkt in 3.2.1 biedt een wijk of buurtgerichte benadering die mogelijkheid. Dan kan bijvoorbeeld eenvoudig vastgesteld worden dat de flatwoningen een centrale ruimte met brievenbussen hebben en dat dus niet aan iedere woning een tochtwerende brievenbus verstrekt kan worden. Interventie alle benaderden een presentje (spaarlamp) basispakket pakket op maat advies aan huis advies en voorlichting in groepsverband hulp bij klussen tevens w erkgelegenheidsproject 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Figuur 6. De energiebesparende interventie; 7 varianten Bij een groot deel van de projecten is (het aanbrengen van) het pakket voorzieningen aangevuld met een persoonlijk advies aan huis. Het idee hierachter is dat de combinatie van voorzieningen aanbrengen en advies geven goed werkt. Verwacht mag worden dat de gedragsadviezen dan beter opgevolgd worden. Hierbij zijn vaak langdurig werkzoekenden ingezet. Toen echter de ‘Melkertbaan’ werd afgeschaft kon niet aan de eis worden voldaan dat dit advieswerk zou leiden tot een vaste baan. Toch hebben veel gemeenten, gezien het belang van het TELI project, wegen gevonden om langdurig werklozen in te kunnen zetten. Bij twee vijfde van de projecten is er advies en voorlichting in groepsverband gegeven, bijvoorbeeld in bewonersbijeenkomsten of in zogenaamde ecoteams. Knelpunt daarbij was echter dat de deelname tegenviel. Behalve dat de werving lastig was, vielen geleidelijk ook steeds meer deelnemers af. In een van de projecten werd geconstateerd dat uiteindelijk 60% van de oorspronkelijke deelnemers het hele traject had gevolgd.
3.2.4 Evaluatie
Om te bepalen in hoeverre de CO2 reductie doelstelling is gehaald heeft in de projecten monitoring en evaluatie plaatsgevonden. De monitoring is op verschillende manieren uitgevoerd. Meestal is het gedaan aan de hand van aantallen voorzieningen die zijn toegepast in de projecten, vermenigvuldigd met kentallen voor CO2 reductie (zie figuur). Wanneer de huishoudens zelf de energiebesparende voorzieningen moesten toepassen, is het echter de vraag in hoeverre zij dit daadwerkelijk hebben gedaan. Daarom is in bijna eenvijfde van de projecten middels een steekproef onder de deelnemende huishoudens nagegaan welke voorzieningen de mensen daadwerkelijk in een woning hebben aangebracht. Deze gegevens worden dan gekoppeld aan de kentallen voor CO2 reductie. 30
EVALUATIE TELI
Monitoring en evaluatie meterstanden en/of verbruiken steekproef geplaatste voorzieningen kentallen en aantal voorzieningen klanttevredenheid 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
100 %
Figuur 7. Monitoring en evaluatie; de 4 varianten Bij ruim eenderde van de projecten zijn ook meterstanden en/of verbruiken bijgehouden. Dit heeft echter nooit tot bevredigende monitoringsresultaten geleid. Het is immers ook bijzonder lastig om een dergelijke analyse goed uit te voeren. Een verbruiksmeting vergt van de huishoudens dat zij de meterstanden opnemen op tenminste twee momenten. Het daaruit berekende verbruik dient dan vergeleken te worden met het ‘oude’ jaarverbruik. In de praktijk blijkt dat men of niet beschikt over het oude jaarverbruik óf de meterstanden niet juist noteert of zelfs niet weet waar de meters zich bevinden. Gevolg is dat het aantal huishoudens op basis waarvan een oud en nieuw verbruik vergeleken kan worden gering is. Complicerende factor bij de analyse van de cijfers is bovendien dat er gecorrigeerd zou moeten worden voor veranderingen in het huishouden en in het weer, die wél van invloed zijn op het verbruik, maar niets te maken hebben met het TELI project. Consequentie is dat er geen betrouwbare ‘harde cijfers’ omtrent het effect van TELI te vinden zijn. Wél is in een aantal projecten vastgesteld dat het gemiddelde lage inkomen huishouden minder verbruikt dan het gemiddelde Nederlandse huishouden. Huishoudens met lage inkomens zijn al energiebewuster, wonen kleiner en het zijn gemiddeld kleinere gezinnen. Verder is bij bijna tweederde van de projecten gemeten in hoeverre huishoudens tevreden zijn over het project. Dit klanttevredenheidsonderzoek is altijd gebeurd in aanvulling op andere vormen van monitoring en evaluatie.
3.3 De kwaliteit van de projecten. Om te beginnen kan de kwaliteit van de projecten afgelezen worden aan de hand van verschillende aspecten. Zijn de projecten op tijd voltooid? Hebben de projecten hun doelstellingen gehaald, qua aantal huishoudens, qua beoogde besparingen, en hebben de huishoudens met lage inkomens er financieel baat bij gehad? Goed beschouwd beschrijft dit evaluatierapport in z’n totaliteit de kwaliteit van de projecten. Dit evaluatierapport laat zien dat van de 18 projecten die in 2002 en 2003 zijn gestart er 15 zijn afgerond met een eindrapport. Uit de eindrapporten is duidelijk af te lezen dat er in de projecten hard en enthousiast is gewerkt. Tenslotte heeft het geresulteerd in energie- en kostenbesparing bij de huishoudens met lage inkomens en in de reductie van de CO2 uitstoot. Op basis hiervan valt af te lezen dat het ‘goede’ projecten waren (en zijn). Waar het in deze paragraaf echter ook en vooral om gaat, is of de projecten dusdanig zijn ontworpen én uitgevoerd dat er een optimaal resultaat is bereikt. In de TELI projecten moesten zeer veel verschillende partijen enkele jaren intensief samenwerken. Bovendien vereisten de projecten een strak geplande aanpak van de communicatie met de deelnemende huishoudens. In een dergelijk complex proces is het belangrijk dat van tevoren de taken en 31
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
verantwoordelijkheden goed zijn vastgelegd. In een aantal gevallen bleek dan ook, toen het project eenmaal liep, dat de samenwerking moeizamer verliep dan verwacht. De projecten waren soms dermate complex dat een vooraf opgestelde samenwerkingsovereenkomst op z’n plaats was geweest. Verder zijn vrijwel alle projectleiders op weg naar het bereiken van de doelstellingen twee beren op hun pad tegengekomen: een lagere respons dan gepland en minder energiebesparende voorzieningen dan gepland. - De doelstelling in het aantal te bereiken huishoudens is gemiddeld genomen wél gehaald. De projectleiders waren gedreven en hebben waar nodig tandjes bijgezet om voldoende deelnemers te werven. De consequentie was echter wel dat daardoor soms ook huishoudens hebben deelgenomen die niet tot de doelgroep behoren. Het percentage ‘oneigenlijke deelnemers’ is echter zeer gering. In één van de projecten met een tegenvallende respons heeft men een energiemarkt georganiseerd. Deze creatieve noodgreep bleek achteraf zelfs een succes. Zie 2.5.5 - De CO2 reductie doelstelling is over het algemeen echter niet gehaald. Dat komt niet doordat er te weinig inspanning zou zijn geleverd, maar omdat de verwachte reducties in de projectplannen te optimistisch zijn ingeschat. De crux bleek, voor wat betreft de CO2 doelstellingen, vooral te zitten in het aantal energiebesparende voorzieningen dat uiteindelijk door de huishoudens is gebruikt. In de praktijk konden namelijk niet altijd alle energiebesparende voorzieningen worden toegepast of wilden huishoudens niet dat ze werden aangebracht. Achteraf kan geconstateerd worden dat het inplannen van een vooronderzoek naar de woningen van de doelgroep onontbeerlijk is als men verassingen wil voorkomen. Verder is gebleken dat in projecten waarin de huishoudens een energiepakket ontvingen, niet alle voorzieningen zijn toegepast. Om enig inzicht te krijgen in het effect van het project had men in die projecten altijd een (steekproefsgewijs) onderzoek naar de benutting moeten inplannen. Daarnaast hebben de projecten op basis van de kentallen die door VROM/SenterNovem zijn aangeleverd de effecten vooraf te hoog ingeschat omdat een deel van die kentallen is gebaseerd op het energieverbruik van gemiddelde Nederlandse huishouden. Huishoudens met een laag inkomen hebben echter een lager verbruik. Dit is in een aantal projecten geconstateerd en het was bovendien was al jaren bekend (BEK 2000) De kwaliteit van de eindrapporten is sterk verschillend, variërend van een beknopte rapportage waarin slechts enkele resultaten en de projectkosten worden vermeld tot gedegen rapporten die middels rekensheets inzicht geven in de totstandkoming van het behaalde resultaat en gedetailleerd de achterliggende kosten tonen. Voor de onderhavige evaluatie van de subsidieregeling was het ontbreken van een uniforme rapportage van de resultaten een belangrijk knelpunt. Voor de toekomst zou het gewenst zijn om vanuit de overheid aan te geven welke gegevens (minimaal) aangeleverd moeten worden.
3.4 Vernieuwende aspecten. Het basisprincipe van de projecten was het verstrekken van energiebesparende voorzieningen en adviezen. Al snel werd deze ‘succesformule’ veelvuldig toegepast. Door de knelpunten die in de eerste jaren ontstonden is er door de jaren heen echter een zeker leereffect opgetreden. Met name bij onderzoek- en adviesbureaus die in de opeenvolgende jaren aan projecten hebben deelgenomen heeft men gezocht naar wegen om de respons te verhogen, om efficiënter met de voorzieningen om te gaan en om een sterker effect te verkrijgen. Samengevat, innovaties die gericht waren op verbetering van de projecten zelf. Deze innovaties worden besproken in 3.4.1. Daarnaast heeft men innovaties aangebracht die gericht waren op het creëren van ‘spin off’, hetzij bij de deelnemende huishoudens zelf hetzij bij andere huishoudens in de gemeentes. Deze innovaties worden beschreven in 3.4.3.
32
EVALUATIE TELI
3.4.1 Vernieuwende aspecten ter verbetering van de projecten.
Om meer deelnemers aan de projecten te krijgen heeft men de benadering van de potentiële huishoudens een meer persoonlijk karakter gegeven. Vrijwilligers uit de buurt gaan daarbij zelf huis aan huis deelnemers werven. Het zou kunnen dat men, bij een vertrouwd persoon eerder geneigd is deel te nemen. Omdat het echter gevoelig ligt dat deelnemers een laag inkomen hebben kan de persoonlijke benadering ook contraproductief werken. Of deze aanpak daadwerkelijk heeft geleid tot een verhoogde respons kan echter niet worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor het inzetten van een maandelijkse loting voor een energiebesparende prijs. Het zal hoogstwaarschijnlijk wel leiden tot een hogere respons, maar het is de vraag of mensen die ‘puur’ voor de loting meedoen in dezelfde mate bereid zijn tot gedragsverandering en het toepassen van voorzieningen dan de andere deelnemers. Van innovaties die gericht zijn op het verhogen van de efficiency waarmee de voorzieningen worden verspreid kan beter ingeschat worden of ze doeltreffend zijn. Zoals gezegd werd vaak geconstateerd dat voorzieningen niet geplaatst konden worden. De aanpak om van tevoren het type woningen te onderzoeken zal wat dat betreft nuttig zijn. Dan kan beter ingeschat worden welke voorzieningen, en hoeveel, ingekocht en verspreid kunnen worden. Bovendien kan het tijdsbesparend zijn om in de wijk posten in te richten waar de materialen op voorraad liggen. In één van de projecten is een reken- en adviesmodule (RELI) ontwikkeld over huishoudelijke apparaten, gedrag en kleine doehetzelf-maatregelen. Met behulp van deze module kan de adviseur aan een privéhuishouden een eenvoudig advies op maat geven met energiebesparende tips en voorrekenen hoeveel energie het huishouden kan besparen. Naast het efficiënt ‘inzoomen’ op de juiste voorzieningen biedt dit ook het voordeel dat voorgerekend kan worden hoeveel men kan besparen, hetgeen een stimulans kan zijn voor het desbetreffende huishouden om mee te (blijven) doen. Een andere innovatieve aanpak om deelnemers te stimuleren actief mee te blijven doen was het beschikbaar stellen van prijzen voor deelnemers die een creatieve besparingstip insturen. 3.4.2 Vernieuwende aspecten gericht op spin off.
Naast het bereiken van energiebesparing bij huishoudens is in een aantal projecten is ook aandacht besteed aan waterbesparing, mobiliteit, en afval. In een van de projecten is tevens informatie gegeven over de alleenstaande korting op de afvalstoffenheffing en de zuiveringsheffing en ingezetenenomslag. Items die met name voor minima belangrijk zijn. In een project voor allochtonen, door allochtonen, werd ‘integratie’ als nevendoelstelling geformuleerd. Verder werd spin off gecreëerd door het project bij een grotere groep dan alleen de deelnemers onder de aandacht te brengen. In tal van projecten zijn nevenactiviteiten georganiseerd die tot doel hadden om ruchtbaarheid aan het project te geven en een brede bijdrage te leveren aan de bewustwording. Op zich dus niet echt een innovatief aspect, maar de manier waaróp men dit tot stand heeft gebracht is wel verschillend van project tot project. Bijvoorbeeld exposities in de openbare bibliotheek, een feestelijke opening van het project, collagewedstrijd op scholen, etc. Ook werd er op basisscholen aandacht besteed aan het energiebespaarpakket. Als onderdeel van de les werd het pakket uitgepakt, waarbij groepjes leerlingen steeds een item moesten kiezen uit het pakket en er iets over moesten vertellen aan de rest van de klas. In een van de projecten leerden de kinderen met behulp van een keukenopstelling over energiebesparing in het huishouden en over duurzame energie. Daarnaast werd een spelmiddag voor de scholen georganiseerd die ook op de lokale televisie werd uitgezonden. Spin off werd tevens gecreëerd door het concept te incorporeren in andere communicatiekanalen richting huishoudens met lage inkomens. Medewerkers van schuldhulpverlening kregen een training over energiebesparing en het bespaaradvies werd opgenomen in lessen over budgettering. Een laatste innovatieve aanpak die niet onvermeld mag blijven is de inzet van langdurig werkelozen als ‘huis aan huis adviseur’. Vanuit de (70%) projecten die deze aanpak hebben toegepast bood dit de mogelijkheid om de tijdrovende huis aan huis bezoeken tegen lage kosten uit te voeren. Vanuit de gemeentes was het een kans om langdurig werkelozen aan een baan te helpen. Kortom, een innovatie die 33
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
zowel de efficiency verbeterde als een spin off genereerde. In de eerste tenders ontstond echter een probleem met deze aanpak toen geëist werd dat langdurig werkelozen dit uitsluitend mochten doen als zij de garantie hadden op een vaste aanstelling. Ondanks het verdwijnen van de ‘Melkertbanen’ hebben de betrokken gemeentes het toch voor elkaar gekregen.
3.5 Conclusies en aanbevelingen vanuit de projecten In de verschillende eindrapporten van de projecten zijn vele conclusies getrokken en aanbevelingen opgesteld. De afzonderlijke conclusies zijn opgenomen in bijlage 7. De afzonderlijke aanbevelingen zijn opgenomen in bijlage 8. 3.5.1 Conclusies vanuit de projecten
In grote lijn heeft men geconcludeerd dat de projecten succesvol waren en dat er energie is bespaard bij de deelnemende huishoudens. Ook heeft men vastgesteld dat de huishoudens tevreden waren over het project. Tevens werd over het algemeen echter geconcludeerd dat de CO2 reductie geringer was dan van tevoren gepland. Dat had niet zozeer te maken met de enigszins tegenvallende respons, maar met het aantal voorzieningen dat kon worden toegepast en het te hoog geschatte effect omdat huishoudens met een laag inkomen al minder energie verbruiken dan het gemiddelde Nederlandse huishouden. In projecten waar men gebruik maakte van sociale netwerken om huishoudens te werven werd geconcludeerd dat dit een effectieve methode is. In twee projecten wordt opgemerkt dat het thuis bezoeken van huishoudens veel nuttige informatie oplevert voor de verhuurder over hoe huurders met hun woning omgaan. In een tweetal projecten roemt men de positieve effecten die het project heeft gehad op de leefbaarheid in de wijk. Projecten die gepland hadden om de verbruiken te monitoren hebben geconcludeerd dat dit een moeizaam proces is dat mede wordt veroorzaakt door het geringe inzicht dat huishoudens hebben omtrent meterstanden en hun eigen jaarverbruik. 3.5.2 Aanbevelingen vanuit de projecten
In het algemeen hebben de projecten aanbevolen om de voorzieningen op maat aan te (laten) brengen. Wat dat betreft wordt ook aanbevolen om van tevoren per wijk of buurt te onderzoeken welke voorzieningen aangebracht kunnen worden.
34
EVALUATIE TELI
Hoofdstuk 4 Conclusies en aanbevelingen De TELI projecten hebben een sterk gemeenschappelijk karakter; er worden eenvoudige energiebesparende voorzieningen verstrekt en gedragsadviezen gegeven aan huishoudens met lage inkomens. Tegelijkertijd is echter geconstateerd dat de projecten onderling dermate verschillen dat ‘het resultaat’ zich lastig laat bepalen. Daarom worden in dit hoofdstuk uitsluitend conclusies en aanbevelingen gegeven die projectoverstijgend zijn en aansluiten bij de onderzoeksvragen. Daarnaast worden enkele conclusies en aanbevelingen gegeven omtrent de evaluatie zelf. De conclusies en aanbevelingen hebben betrekking op de tenders van 2002, 2003 en 2005. Voor conclusies en aanbevelingen op projectniveau wordt verwezen naar bijlagen 7 en 8.
4.1 Conclusies Met de TELI subsidie zijn projecten gecreëerd waarin vele partijen enthousiast en creatief hebben samengewerkt, niet in de laatste plaats de huishoudens zelf die zeer tevreden over hun project waren. Tussen de betrokken partijen zijn vaak nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan en in een groot aantal projecten konden langdurig werkzoekenden worden ingezet om de arbeidsintensieve huis aan huis adviezen uit te voeren. Ook de samenwerking met VROM en SenterNovem wordt door de projectleiders over het algemeen als positief ervaren. Sinds de taken van UBR en Stad en Regio zijn overgegaan naar SenterNovem is de uitvoering van de subsidieregeling verder verbeterd. Gemiddeld besparen de huishoudens jaarlijks 200 kWh en 110 m3 aardgas. Daarmee besparen ze ongeveer 95€ op hun energiekosten. Per huishouden wordt zo een jaarlijkse emissiereductie van ongeveer 325 kg CO2 bereikt. Ongeveer een kwart van de behaalde besparingen wordt bereikt door gedragsveranderingen. In totaal doen 65.000 huishoudens mee aan de projecten. Daarmee heeft de TELI subsidie die in 2002, 2003 en 2005 in totaal is verstrekt geleid tot een jaarlijkse emissiereductie van 21 kton CO2. Aangezien ruim eenderde van de huishoudens met een laag inkomen mee zou willen doen aan een TELI project zou in Nederland jaarlijks 150 kton CO2 met deze aanpak kunnen worden bespaard. De subsidie-efficiency van TELI bedraagt ongeveer 45 € per ton CO2. Vergeleken met de efficiency van andere subsidies gericht op energiebesparing of duurzame energie is TELI meer kosteneffectief. De besparingsdoelstellingen waren over het algemeen hoger dan de uiteindelijk gerealiseerde besparingen. Dit kwam doordat in de projectplannen voor het berekenen van de besparingen gebruik werd gemaakt van te hoog ingeschatte kentallen. Deze door VROM/SenterNovem verstrekte kentallen waren gebaseerd op het gemiddelde Nederlandse huishouden. In een aantal projecten is echter vastgesteld dat huishoudens met een laag inkomen gemiddeld al wat minder energie verbruiken omdat het relatief kleinere en energiebewustere huishoudens zijn die in kleinere woningen wonen. Hierdoor konden eveneens wat minder voorzieningen worden geplaatst dan gepland. Ook bleken sommige geplande voorzieningen overbodig of waren ze ongewenst. In eerste instantie hadden bijna alle projecten een tegenvallende respons. De projectpartners hebben zich echter extra (financieel) ingespannen om de doelstelling wat betreft het aantal huishoudens toch te halen. Daartoe zijn extra huishoudens benaderd in andere wijken en heeft men vaak voor extra publiciteit over de projecten gezorgd in de plaatselijke media. Deze laatste route om extra deelnemers te werven heeft er
35
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
overigens wel toe geleid dat er wat meer huishoudens hebben deelgenomen die niet tot de doelgroep behoren. Wat betreft het aantal deelnemende huishoudens hebben de projecten uiteindelijk 95% van de doelstelling behaald. Doordat aan de projecten echter ruimschoots aandacht is besteed in de media en er rondom de projecten verschillende evenementen zijn georganiseerd zal het werkelijke bereik van TELI groter zijn dan de feitelijke deelnemers. Bovendien is er naast energiebesparing ook aandacht geschonken aan andere aspecten als mobiliteit, water en afval. Ten aanzien van de onderhavige evaluatie kan geconcludeerd worden dat het door IVAM als knelpunt werd ervaren dat de rapportages sterk verschillend van inhoud zijn. Bij een gering aantal projecten is het des te belangrijker dat gegevens die onontbeerlijk zijn voor de evaluatie enigszins uniform worden bepaald. Aangezien deze uniformiteit ontbrak moeten de kwantitatieve resultaten in dit rapport worden opgevat als indicatief.
4.2 Aanbevelingen Op basis van de evaluatie zijn de volgende aanbevelingen opgesteld: • • •
• •
• • •
•
Gezien het succes van de TELI projecten en het potentieel aan besparingen dat op landelijk niveau nog mogelijk is, verdient het aanbeveling om de regeling te continueren. Om beter te bepalen welke onderdelen van TELI het meest kosteneffectief zijn, zouden de projecten van de tender van 2006 beter gemonitord moeten worden. Voor een meer gedetailleerde en betrouwbare effectanalyse zouden de projecten de volgende gegevens dienen aan te aanleveren: Totaal aantal deelnemende huishoudens Aantal huishoudens dat voorzieningen krijgt Aantal verstrekte voorzieningen, per type voorziening Aantal huishoudens dat voorziening benut, per type voorziening Aantal huishoudens dat advies krijgt Aantal verstrekte adviezen, per type advies Aantal huishoudens dat advies opvolgt, per type advies De kentallen die door SenterNovem worden aangereikt omtrent de besparing per type voorziening dienen te worden aangepast. Om inzicht te verkrijgen in het versterkend effect van de subsidie verdient het aanbeveling om bij de gemeentes waar projecten zijn afgewezen na te gaan of er toch acties zijn ondernomen om huishoudens met lage inkomens tot energiebesparing aan te sporen. Maak het de projecten mogelijk om een geheel stookseizoen binnen het project te doorlopen. Met het oog op een betere bepaling van de subsidie effectiviteit dient een lange termijn onderzoek uitgevoerd te worden onder de deelnemende huishoudens van de eerste tenders. Het verdient aanbeveling om de kosteneffectiviteit van een energiemarkt (waarbij huishoudens gratis voorzieningen kunnen afhalen) nader te onderzoeken. Met name omtrent de benutting van de verstrekte voorzieningen is extra onderzoek nodig. Het wordt aanbevolen om de praktijkervaringen door publicaties en presentaties toegankelijk te maken voor een brede groep van belanghebbenden in binnen- en buitenland.
36
EVALUATIE TELI
BIJLAGEN
37
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 1 Berekening CO2 reductie en energiebesparing In tabel b1.1 staan de gerapporteerde resultaten van de totale CO2 besparing en de huishoudelijke besparing op het elektriciteitsverbruik en gasverbruik weergegeven. Tabel b1.1. Besparingen per huishouden Elektriciteit Gas Projecten CO2 (n) 7 4
(kg/hh) 327 222
(kWh/hh)
(m3/hh)
135
75
Te zien is dat in de ‘deelverzameling’ van 4 projecten kennelijk is ingezoomd op projecten waarin gemiddeld minder CO2 is bespaard. De CO2 besparingen t.g.v. de elektriciteitsbesparing en gasbesparing moeten uiteraard optellen tot de totale CO2 besparing. Door gebruik te maken van de verhoudingen van de totale CO2 besparingen zijn de CO2 besparing ten gevolge van de elektriciteitsbesparing en gasbesparing geëxtrapoleerd naar de 7 projecten in de bovenste rij van de tabel. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld de gasbesparing voor de 7 projecten is bepaald als 327/222 x 75 = 110 m3. Het resultaat is weergegeven in tabel b1.2 Tabel b1.2 Besparingen per huishouden Projecten CO2 Elektriciteit (n) 7 4
(kg/hh) 327 222
Gas
(kWh/hh) (m3/hh) 199 110 x 327/222 x 327/222 135 75
Voor de huishoudens met lage inkomens betekent deelnemen aan TELI een jaarlijkse besparing van ongeveer 200 kWh en 110 m3 aardgas. Daarmee besparen ze jaarlijks ongeveer 95 €. Het gemiddelde huishouden draagt jaarlijks bij aan de klimaatdoelstelling met een CO2 besparing van 327 kg CO2.
38
EVALUATIE TELI
Bijlage 2 Berekening effectiviteit De annuïteit (A) van de subsidie (S) is bepaald uit: S = A x (1 – (1 + D) –N) x 1/D Waarin: D = disconto N = levensduur van de besparing (in jaren). De subsidie-effectiviteit is vervolgens bepaald door de annuïteit te delen door de jaarlijkse CO2 besparing Voor het gemak van de berekening is er vanuit gegaan dat de totale subsidie over de jaren 2002, 2003 en 2005 van 7.576.000 € in één jaar is besteed. S = R = D= N=
totale subsidie totale CO2 besparing disconto levensduur besparing
= = = =
7.576.000 € 21.000 ton CO2/jaar 0,04 10 jaar
Op basis hiervan bedraagt de annuïteit 934.052 €/j en de efficiency 44,48 €/ton CO2
39
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 3. De energiemarkt In de loop van het project in Sittard-Geleen bleek dat er minder energiebesparende voorzieningen in de gemiddelde woning konden worden geplaatst dan voorzien. Men heeft daar toen besloten om een energiemarkt te organiseren. De energiemarkt werd gehouden bij een bouwmarkt. Op de energiemarkt konden mensen gratis advies krijgen omtrent energiebesparing. Ongeveer 5000 mensen zijn uitgenodigd om de energiemarkt te bezoeken. Om er zeker van te zijn dat de doelgroep werd bereikt heeft men gebruik gemaakt van de volgende adressenbestanden: • Huurders van de woningstichtingen die in het reguliere project nog niet waren uitgenodigd deel te nemen. • Bijstandsgerechtigden en mensen die ooit een beroep deden op de bijzondere bijstand Bij de uitnodiging zat een bon voor het afhalen van een gratis pakket met de volgende energiebesparende voorzieningen: • Radiatorfolie • Tochtstrip • Vier spaarlampen • Tochtwerende brievenbus Daarnaast was het mogelijk om gratis een waterbesparende douchekop en buisisolatie af te halen. Op de markt konden mensen een afspraak maken om de voorzieningen te laten aanleggen. In totaal hebben 768 mensen gebruik gemaakt van de markt. Daarvan hebben 26 mensen bezoek aan huis gehad om de voorzieningen aan te laten brengen. Het effect van de energiemarkt is in het eindrapport bepaald door de meegenomen voorzieningen te vermenigvuldigen met de kentallen. Bovendien is men er per voorziening vanuit gegaan dat een bepaald percentage van de voorzieningen daadwerkelijk is toegepast. In het eindrapport is een besparing berekend van 135.819 m3 aardgas en 144.384 kWh. Dit resulteert in een besparing van bijna 336.000 kg CO2 Op het eerste gezicht lijkt de energiemarkt een efficiënte aanpak. Met slechts één mail naar 5000 huishoudens bereikt men energiebesparing bij 768 huishoudens. Het risico is echter dat mensen een deel van het pakket niet gebruiken. In de berekening van de besparing door de energiemarkt is men uitgegaan van bijvoorbeeld 100% nuttige toepassing van de vier spaarlampen. Gemiddeld over de vier voorzieningen in het pakket gaat men uit van 70% benutting. Dit lijkt een optimistische schatting aangezien in de andere TELI projecten is geconstateerd dat van de geplande CO2 besparing door de voorzieningen uiteindelijk 37% is gerealiseerd. (zie 2.5.2) Wanneer we op basis van dit percentage het resultaat van de energiemarkt aanpassen (met een factor 37/70) resulteert dit in een gasbesparing van ongeveer 68.000 m3 en een elektriciteitsbesparing van ongeveer 76.000 kWh. Tezamen levert dit een CO2 reductie van 170.000 kg, behaald door 768 huishoudens. Per huishouden is met de energiemarkt naar schatting 220 kg CO2 bespaard. De kosten van de energiemarkt (personeel en materiaal) bedroegen ongeveer 10% van de totale projectkosten. Wanneer we van de totale projectsubsidie een zelfde fractie toerekenen aan de energiemarkt, heeft deze ongeveer 45.000 € subsidie gekost. De subsidie-efficiency is daarmee 33 €/ton CO2.
40
EVALUATIE TELI
Conclusie is dan dat er met de energiemarkt per huishouden weliswaar minder CO2 is bespaard, maar dat de kosten per ton vermeden CO2 lager zijn dan in het reguliere project waarin naast voorzieningen ook advies (aan huis) wordt gegeven. Kanttekening daarbij is wel dat de energiemarkt heeft meegelift in een project dat toch al liep. Indien het separaat wordt opgezet zal het naar alle waarschijnlijkheid duurder uitvallen dan het nu heeft gedaan. Hoe dan ook lijkt de energiemarkt een concept dat het onderzoeken waard is. Met name zou gezocht moeten worden naar mogelijkheden om de benutting zo optimaal mogelijk te krijgen.
41
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 4. Knelpunten De volgende knelpunten hebben zich voorgedaan in de individuele projecten bij de doelgroepbenadering: • Er is gewerkt met intake lijsten in de complexen, omdat de verhuurder het ongewenst vond dat de huurders zomaar een e-mail zouden ontvangen. Hierdoor is de respons naar verwachting lager geweest. • De beperkte bereidheid van de verschillende partijen om, uit privacybescherming van de doelgroep, adresbestanden uit te wisselen heeft het project met betrekking tot het verkrijgen van inzicht en bereiken van de doelgroep in eerste instantie bemoeilijkt en vertraagd. • Het bleek niet mogelijk om allochtone huishoudens uit het bevolkingsbestand te filteren en daarmee om deelname van allochtonen te monitoren. De volgende knelpunten hebben zich voorgedaan in de individuele projecten bij de werving: • Telefonisch uitnodigen voor verschillende groepsbijeenkomsten om een datum te vinden waarop er zoveel mogelijk kunnen werd te arbeidsintensief en complex. Uitnodiging per brief met een vaststaande datum en het vermelden van een beloning voor aanwezigheid van 25€ aan voorzieningen werkte beter. • Het is lastig om deelnemers te werven voor ecoteams. Ongeveer 5% neemt deel naar aanleiding van mailings. • Samenstellen klankbordgroep van vertegenwoordigers uit doelgroep, onder andere van allochtone organisaties, niet gelukt wegens geringe belangstelling. De bedoeling was dat zij enkele keren bij elkaar zouden komen. • Na een slecht bezochte informatiebijeenkomst is gekozen voor een meer persoonlijke benadering van deur tot deur door actieve leden van de bewonerscommissie. • Oorspronkelijk geplande bijeenkomsten hebben niet plaatsgevonden. Na navraag bij andere partijen heeft men ingeschat dat de opkomst voor dit soort bijeenkomsten extreem laag zal zijn. Ook had men het idee dat er gevaar was voor stigmatisering van de doelgroep. En door wijzigingen in de planning zouden deze in de zomer plaats hebben moeten vinden. • Door een samenloop van een onderhoudsproject, EPA onderzoek én het TELI project bleef de deelname voor geplande voorzieningen laag. Er kwam te veel informatie op de bewoners af. Ook riep het aanbrengen van de energiebesparende voorzieningen door het onderhoud project aan de woningen uit. Als alternatief is dakisolatie bij alle woningen toegepast. • Er was wantrouwen tegen ‘gratis’ • Werven van (geschikte) coaches voor ecoteams vergt veel tijd en moeite. • Het bereiken van de doelgroep opdat zij een Energiebox aanvragen heeft de meeste tijd, inzet en aandacht opgeëist. Hierbij is een combinatie van middelen ingezet: bijv. algemeen publiciteitsoffensief op papier en via Internet, via posters, via bewonersbladen van woningcorporaties, een individuele benadering door deur tot deur actie, spreekuur over de Energiebox, et cetera. • De schuldhulpbureaus zouden de werving op zich nemen, maar hebben zich teruggetrokken uit het project. De werving werd een grote extra inspanning doordat de overgebleven organisaties geen vanzelfsprekend rechtstreeks contact met de doelgroep hebben. • Het project dreigde te worden verstoord door berichtgeving in de krant. De schuldhulpverlening had in een persbericht melding gemaakt dat haar cliënten mogelijk ook in aanmerking zouden kunnen komen voor een energiebesparingpakket. De lokale krant kopte “energiepakketten voor mensen met schulden” waarop een aantal mensen het actietelefoonnummer belde om hun pakket af te melden omdat men bang was dat de buurt zou denken dat ze schulden hadden. Gelukkig was het mogelijk in de krant van de volgende dag de zaak uit te leggen en daarmee de onrust weg te nemen. •
Middels een bon in de lokale pers konden mensen die niet tot de doelgroep behoren het energiebespaarpakket met 20% korting kopen. Slechts 20 bonnen zijn ingeleverd. De reden hiervan 42
EVALUATIE TELI
• •
zou kunnen zijn dat de advertentie niet duidelijk genoeg zichtbaar was. Verder zijn mensen blijkbaar niet geneigd om naar de bouwmarkt te gaan voor een kortingsactie voor spaarlampen en overige energiebesparende voorzieningen. Uit een steekproef onder 30 niet-deelnemers blijken de belangrijkste redenen voor non respons: Geen nut, alles is al geïsoleerd. Nooit van gehoord. Verhuizen. Respons was een groot succes én knelpunt. Telefonische aanmelding leidde tot overbezette lijnen. Relatief weinig allochtonen vroegen een Energiebox aan. Ook het inzetten van intermediairs van een organisatie gericht op goed samenleven tussen autochtonen en allochtonen, leidde niet tot een beduidend grotere deelname van de doelgroep. Deze intermediairs zochten vrijwilligers die vervolgens huisbezoeken aflegden bij de doelgroep. Vermoedelijk waren de vrijwilligers op dit punt niet duidelijk genoeg geïnstrueerd. Een oplossing zou het gezamenlijk invullen van de antwoordkaart kunnen zijn. Wellicht had het Energieteam zelf, met name de allochtone medewerker, voor PR in de wijken en voor de doelgroep ingezet kunnen worden. Daarnaast is het geschikt maken van informatie (inhoud en middelen) voor een diversiteit aan groeperingen iets wat geleerd moet worden. Informatie moet toegesneden en persoonlijk zijn.
Bij de uitvoering van de projecten zijn in de individuele projecten verschillende knelpunten opgetreden: • Minder voorzieningen dan gepland. Redenen: o Minder woningen dan gepland o Lage inkomens huishoudens wonen niet in een gemiddelde woning, maar kleiner. o Minder brievenbusborstels omdat in flats/portiekwoningen de brievenbussen centraal zitten en niet in de individuele voordeuren. o Veel bewoners vonden de radiatorfolie niet mooi staan. o Woningen al geïsoleerd. • In eerste instantie werden de voorzieningen in de hele woning aangebracht. Omdat dit veel te duur zou worden is na een paar weken besloten om de voorzieningen alleen aan te brengen in de verwarmde ruimten. • Het aanbrengen van de voorzieningen kon niet meer worden uitgevoerd door langdurig werklozen door gewijzigd beleid. Er moet nu een baangarantie gegeven kunnen worden. • Afschaffen EPR was ernstig knelpunt • In verband met feedback is in de complexen apparatuur voor verbruiksmonitoring aangebracht. Dit bleek lastiger fysiek te realiseren, waardoor kosten en inspanningen hiervoor te laag waren ingeschat. • Door de vrije energiemarkt (in 2004) kunnen prijzen van Groene/Grijze stroom sterk gaan variëren. De maatregel ‘over op GS is daarom niet actief opgenomen. Wel opgenomen in gedragsverandering. • Door bezuinigingen zijn veel migrantenorganisaties gekort op subsidie wat gevolgen heeft gehad voor hun activiteiten en personele bezetting. • Actief deelnemen aan ecoteams valt bij de doelgroep tegen. Gaandeweg vallen mensen af, ongeveer 60% heeft van het begin tot het einde het gehele traject gevolgd. • Overleg met de sociale werkplaats die de energiebesparende voorzieningen ging aanbrengen heeft moeite gekost. • Volgens het plan zou er een onderzoeksteam en een uitvoeringsteam komen. De info overdracht van onderzoek naar uitvoering is lastig waardoor er dingen niet goed gingen en de uitvoerders vaak terug moesten komen. Later is deze aanpak vervangen door een integrale aanpak. De mensen die de inventarisatie van benodigde voorzieningen doen, brengen gelijktijdig de voorzieningen aan. Daarvoor is een materialenbus met een benodigde voorraad ingezet. • De woningen werden bezocht door een man of een vrouw. Met name de vrouw voelde zich bij het onderzoeken van de woningen onveilig. • Het project liep vertraging op door het grote aantal betrokken partijen. • Het project heeft een tijd stilgelegen doordat een organisatie ophield te bestaan. 43
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
• • • • • • • • • •
•
•
•
•
• • • •
•
•
De gemeente heeft via haar buurtkader geprobeerd medewerkers te werven voor het aanbrengen van de voorzieningen (tijdelijk betaald werk). Er heeft zich echter slechts 1 medewerker gemeld. In overleg met de corporaties is afgezien van tochtstrips i.v.m. de nodige ventilatie (vocht). Dichtdoen van gordijnen komt waarschijnlijk te dicht op privacy bewoner. Leidingisolatie is vaak al gedaan in sociale huurwoning of is niet relevant in tussenwoningen. Waakvlam uitdoen is niet relevant bij (veel voorkomende) combiketels of blokverwarming. Radiatorkranen al aangebracht door woningcorporaties én verdisconteerd in huurprijs. Daarom niet gratis verstrekt. Radiatorfolie kon niet altijd netjes worden aangebracht, waardoor risico dat mensen het weer verwijderen. Bewoners maken de plek waar voorzieningen worden aangebracht niet altijd vrij, ondanks het verzoek daartoe. Bepaalde drempeltochtwering kon niet geleverd worden. Voor wat betreft de interne communicatie is het beter om tussentijdse resultaten op papier te zetten dan het alleen mondeling te bespreken. Verder is het aan te bevelen vanaf de start een uitgebreide financiële administratie op te zetten en bij te houden. Om woningstichtingen actief te betrekken bij dergelijke projecten moet er wel een belang voor hen in zitten. Bijvoorbeeld financieel belang, comfortverhoging voor de huurders en een actievere relatie met (allochtone) huurders. Dat niet alle aanmelders deelnamen aan een Energyteam komt waarschijnlijk doordat een paar weken verstreken tussen aanmelding en eerste bijeenkomst. Deze periode was nodig om individuele aanmeldingen uit een stadsdeel te bundelen tot een team in de wijk. Stichting Collusie probeerde continuïteit in de groepen te verhogen door deelnemers telefonisch of per mail ter herinneren aan de bijeenkomsten. Dit had slechts gering effect, deelnemers waren slecht bereikbaar of kwamen alsnog niet opdagen. Door uitdelen van praktische energiebesparende materialen aan aanwezige deelnemers werd de continuïteit in bijwonen van de trainingen versterkt, maar steeg niet tot 100%. Continuïteit in deelname of aandacht is ook voor specifiek op de doelgroep gerichte organisaties zoals schuldhulpbureaus of sociale diensten een groot probleem. In zijn algemeenheid lijkt de doelgroep weinig gestructureerd of zonder agenda te leven. Ook kan het zo zijn dat deelname aan het team de concurrentieslag met meer dringende ‘sores’ of alledaagse problemen verliest Er is minder bespaard op aardgas of warmte dan verwacht. Waarschijnlijk komt dit doordat er geen klussenteam is ingezet voor de uitvoering van isolerende maatregelen. Geringe opkomst bij feestelijk opening van het energiebesparingproject met wethouder. Intensief contact met de huurders kost gemiddeld meer tijd dan gepland. Inzet van stagiaires zou een mogelijkheid zijn. Let op een goede regeling van taakverdeling, verantwoordelijkheden, de manier waarop resultaten inzichtelijk worden gemaakt, aansturing en overleg. Gaandeweg het project zijn deze zaken beter geregeld en afgestemd. Enerzijds door de verschillende medewerkers van het project goed bij te praten; een gezamenlijke activiteit te ontplooien waardoor men elkaar beter leert kennen; anderzijds door ook formeel tot de installatie van een stuurgroep over te gaan. De systematiek van de energierekening maakt dat veel deelnemers energie zien als een vaste kostenpost. Vaste maandelijkse termijnen (en een jaarafrekening) bevestigen hun beeld. De relatie tussen gebruik en kosten is zwak, het besef van grootste energiegebruikers en besparingsmogelijkheden is dat ook. Gewoonte is de voornaamste ‘reden’ voor energiezuinig of – slurpend gedrag. Campagnes en informatiemateriaal bereiken de doelgroep maar mondjesmaat en hebben geringe invloed op huishoudens. of hun levensstijl. De doelgroep heeft over het algemeen moeite met het vinden van het juiste loket voor hun vraag. De vele veranderingen bij energiebedrijven en ingewikkelde jaarafrekeningen maken dat problemen met de energierekening onopgelost blijven. Het meest schrijnende geval betrof een dame die naar 44
EVALUATIE TELI
schatting € 3.600 teveel aan voorschotten betaalde omdat ze de komma op haar meterkaart verkeerd zette. Bemiddeling door de coach van haar Energyteam leidde uiteindelijk tot teruggave, iets wat zij zelf via klantenservice van het energiebedrijf niet voor elkaar kreeg. Bij de monitoring en evaluatie zijn de volgende knelpunten gesignaleerd in de individuele projecten: • Monitoring is lastig. Er zijn verbruiken nodig van een heel jaar, en er mag niet te veel zijn veranderd in het huishouden. • Het gemiddelde huishouden is geen goede referentie. Lage inkomens huishoudens verbruiken veel minder (bijv. 1412 m3 gas en 2200 kWh N= 1188 Alkmaar, 1454 m3 gas 1991 kWh N= 1018 Leiden). Ze zijn energiebewuster, het zijn kleinere huishoudens en ze wonen in kleinere woningen. • De respons op meterstandenregistratie is teleurstellend. Huishoudens meetgegevens laten verzamelen is erg moeilijk. In Amsterdam zegt men daarover: De Energyteams monitoren hun energieverbruik door opnemen van de meterstanden. Door het verbruik van gas of warmte en elektriciteit gedurende de looptijd van het project te volgen en te relateren aan een oude jaarrekening dachten we een verandering in het energieverbruik te kunnen vaststellen. Verrassend veel deelnemers bleken onbekend met de energiemeters in hun huis en ook de jaarafrekening konden de meeste niet te achterhalen. Ook nadat foto’s van meters en telwerken werden getoond herkenden zij de meter in huis niet. Slechts een enkele deelnemer registreerde meterstanden met vaste regelmaat en grote discipline. In een groot aantal Energyteams verplaatste hierdoor de aandacht van energiemonitoring naar basale kennisuitwisseling over energielevering en afrekening met het energiebedrijf. Het aantal meetmomenten en de betrouwbaarheid van de genoteerde meterstanden varieerden sterk. • Door samenvallen met ander EPA onderzoek zagen bewoners door de bomen het bos niet meer en daarom zijn monitoringsbezoeken vervallen. Opvragen van het verbruik leek niet zinvol. Er zijn veel andere factoren die verbruik bepalen. Met de uiteindelijk geplaatste voorzieningen kan milieuwinst vrij nauwkeurig worden berekend.
45
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 5. Succesfactoren De volgende succesfactoren worden door de verschillende projecten genoemd: • • • • • • • •
• •
•
•
•
• • • •
• •
•
•
Directe mailing is een goed communicatiemiddel. Aankondigen dat de eerste 1500 aanmeldingen extra voorzieningen krijgen, is een goede stimulans. De start van de actie goed aankondigen in de media. De energiekit is een gewild cadeau. Er is handig aangehaakt bij lopende activiteiten (festival, expositie in bibliotheek, etc). Interne communicatie verliep goed doordat één persoon als spil fungeerde en het overzicht had. De bezoeken bij de bewoners zijn uitgevoerd door mensen van Stichting wijkbeheer én mensen uit de wijk zelf. Als die er bij zijn laat men eerder mensen binnen. De sociale netwerkbenadering werkt, het inschakelen van intermediairen (bewonersvereniging) uit de wijk is zeer nuttig bij het werven van deelnemers. De bewonersverenigingen zijn enthousiast. De bewoners krijgen het gevoel dat ‘de overheid’ iets voor ze doet. De start van de actie werd goed opgepakt door de media. Wellicht droeg de vakantieperiode (minder ander nieuws) daar aan bij. Bereiken van de doelgroep kan worden gestimuleerd door extra acties: publiciteit in locale media (krant, radio, TV etc), feestelijke uitreiking 500ste energiebox, collagewedstrijd op scholen, samen met lokaal nieuw museum een middag organiseren met burgemeester en prijsuitreiking, etc. Bij het realiseren van verbruiksmonitoring in complexen is creatief gebruikgemaakt van beschikbare middelen, namelijk afgeschreven beeldschermen. Feedback heeft een belangrijke rol in het project om de doelgroep direct te confronteren met gevolgen van gedrag. Bovendien is hiermee een blijvend instrument gecreëerd om de doelgroep ook na het project te stimuleren om bewust met energie om te gaan. Complexbeheerders fungeerden als ambassadeurs van het project en vormden op de werkvloer het aanspreekpunt voor huurders. Ook na het project krijgen zij een belangrijke rol in de communicatie over energiebesparing met nieuwe huurders. Zelf voorzieningen kiezen ter waarde van een budget leidt tot grote motivatie en enthousiasme bij de doelgroep. (Dit is wel arbeidsintensiever.) Een standaardpakket is efficiënter en levert kostenvoordelen op bij de inkoop van producten. (Maar voorzieningen sluiten minder goed aan bij de behoeften.) Door het persoonlijke advies tijdens de energiescan is er een grotere kans op gedragsverandering. Door het aanbrengen van de pakketten is er minder risico dat de voorzieningen onjuist worden toegepast. Er is nog meer aandacht gegeven aan gedragsverandering om het effect van het project te vergroten. De deelnemers hadden meer dan verwacht belangstelling voor ‘milieu’ als soeverein onderwerp. De veronderstelde voornaamste drijfveren geld en kostenbesparing blijken veelmeer de voornaamste lokmiddelen te zijn. Door te werken in groepen kunnen deelnemers van elkaar leren en onderling tips en advies uitwerken. Eigen tips uit de groep slaan zoals verwacht beter aan, zeker nadat de coach het nut bevestigt. Deelnemers aan de Energyteams hebben veel kennis opgedaan over de systematiek van hun energierekening. Binnen het team hebben deelnemers praktische energiebesparingmogelijkheden uitgewisseld. De resultaten van het energiebesparingsproject worden verwerkt in een energiebesparingsplan, waarbij de continuïteit voor de komende jaren in de voor de corporatie zeer belangrijke onderhoudsplanning is gewaarborgd. De wijken kwamen op een positieve manier in het nieuws.
46
EVALUATIE TELI
Bijlage 6. Verslag van interviews VROM/SenterNovem Opzet van de TELI regeling In de jaren 2002, 2003, 2005 en 2006 zijn er tenders uitgeschreven van de TELI regeling. De regeling vormde de eerste jaren in feite een aanvulling op de Energie Premie Regeling (EPR). Veel huishoudens met lage inkomens konden geen gebruik maken van de EPR omdat de maatregelen die hiermee werden gesubsidieerd voor hen financieel onbereikbaar zijn. Vanuit de Tweede Kamer is daarom het verzoek gekomen de TELI regeling op te zetten die juist deze doelgroep bereikt. Op deze manier kon de opbrengst van de regulerende energiebelastingen (REB) deels worden teruggesluisd naar die een doelgroep die het goed kan gebruiken. De TELI regeling is indertijd ontwikkeld met de bedoeling drie tenders uit te schrijven (2002, 2003 en 2005). Tussentijds zou de regeling in 2004 worden geëvalueerd op basis van de resultaten van de eerste twee tenders. Omdat in 2004 bleek dat de uitvoering van de projecten uit deze tenders nog niet was afgerond, is het evaluatiemoment naar voren geschoven. Inmiddels is de tenderreeks uitgebreid met een vierde tender in 2006, naar aanleiding van een amendement van de Tweede Kamer. Ervaringen bij de indiening van de voorstellen In de periode dat projectvoorstellen konden worden ingediend was er een telefoonnummer waar potentiële indieners terechtkonden met vragen. Hier werden voor een groot deel vragen "naar de bekende weg" gesteld. Bij de eerste twee tenders (2002, 2003) waren er hoe dan ook niet veel inhoudelijke vragen. De laatste twee jaar (2005, 2006) wel. Er waren veel vragen over: • het afbakenen van de doelgroep • in hoeverre moet je je financieel verantwoorden • wat de notitie inhield • de accountantsverklaring die vooraf moet worden ingediend (ook vragen van accountants) • afwijzingen bij eerdere tenders, om na te gaan waarop men weinig heeft gescoord. Op basis hiervan zijn projectvoorstellen aangepast en opnieuw ingediend. • wat men precies bedoelt met gezond en veilig binnenklimaat (in 2005), wat innovatie is (in 2006). Dit zijn in feite de accenten van de tenders. • of er een nieuwe tender komt SenterNovem had een lijstje met FAQ voor henzelf, om de meer voorkomende vragen efficiënt te kunnen beantwoorden. Ervaringen bij de selectieprocedure De opsplitsing tussen inhoud en administratie zoals bij de TELI regeling in de eerste jaren, wordt ervaren als inefficiënt. UBR had bijvoorbeeld weinig tijd om na de beoordeling een beschikking te maken. Bovendien was het lastig om in de beschikking de deliverables op te nemen wanneer men de inhoud niet kende. Bij de tender van 2002 en 2003 was telkens een persoon van Stad en Regio verantwoordelijk voor het beoordelen van de ingediende voorstellen aan de hand van een beoordelingskader. Bij de tender van 2005 en 2006, waren twee respectievelijk drie mensen van SenterNovem betrokken bij de inhoudelijke beoordeling van de projectvoorstellen. Zij beoordeelden allen alle voorstellen aan de hand van het beoordelingskader. Aan de hand van criteria werden punten toegekend. Bij verschillen werd er over gediscussieerd en werden beoordelingen aangepast. Hieruit volgde een totaalscore per project en een rangschikking van minste naar beste project. In het eerste jaar werden 25 voorstellen ingediend. Daarna werden het er steeds meer, oplopend tot 39 in 2006. De beoordeelde voorstellen werden vervolgens voorgelegd aan de beoordelingscommissie. De beoordelingscommissie scoorde de voorstellen eveneens aan de hand van het beoordelingskader. De 47
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
commissieleden konden daarbij echter besluiten om op bepaalde aspecten de scores aan te passen, mits dit over alle voorstellen consequent werd doorgevoerd. De beoordelingscommissie vond de beoordeling bij de laatste twee tenders door SenterNovem van beduidend hogere kwaliteit dan de eerdere twee tenders door Stad en Regio. De beoordeling van 2005 en 2006 door de commissie leidde niet tot een wezenlijk andere rangschikking van de projecten dan bij de eerste beoordeling door SenterNovem. Tenslotte werden de best scorende voorstellen geselecteerd, zoveel als passend binnen het beschikbare subsidie budget en werd de minister middels een nota geadviseerd aan deze voorstellen subsidie toe te kennen. Het beoordelingskader is een goed instrument om de kwaliteit van een voorstel te beoordelen. De regeling leent er zich ook goed voor om voorstellen op deze manier te beoordelen, omdat de diverse aanpakken die worden gekozen binnen de projectvoorstellen tóch met elkaar te vergelijken zijn. Het zorgt voor een meer objectieve beoordeling. Wel is het zo dat een te hoog geschatte CO2 besparing in het projectplan aanleiding kan zijn tot een te hoge (totaal)score. Ook zal een zekere mate van subjectiviteit wel blijven bestaan. Er wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat als men een voorstel minder goed uitvoerbaar acht, men strenger is met punten toekennen. In de loop van de jaren is het beoordelingskader verder geoptimaliseerd. Op dit moment zijn er vanuit de medewerkers van VROM en SenterNovem geen suggesties voor verbeteringen. Aanpassingen hangen ook af van nieuwe accenten in een eventueel nieuwe regeling. In 2005 zijn bijvoorbeeld veel projectvoorstellen ingediend met een gelijke strekking. Bij de tender van 2006 is daarom besloten om het innovatieve karakter ook een beoordelingscriterium te laten zijn. Overigens is er wel een zeker spanningsveld tussen het innovatieve karakter van projecten en de kans van slagen, die ook wordt beoordeeld. Een werkelijk innovatieve aanpak heeft zich immers nog niet kunnen bewijzen. De beoordeling in 2006 is bijzonder soepel verlopen, waarschijnlijk dankzij de ervaringen met de 2005 regeling. Bovendien waren dezelfde mensen erbij betrokken. In de eerste drie tenders zijn in totaal 66 projecten na beoordeling afgewezen. Vanuit die projecten zijn enkele bezwaarschriften ingediend maar deze zijn niet ontvankelijk verklaard. Over de laatste tender (2006) valt wat dit betreft nog niets te zeggen. Ervaringen bij de uitvoering van het project Tijdens de uitvoering van de projecten zijn er contacten geweest tussen VROM/SenterNovem en de projectleiders. Dit was meestal op initiatief van VROM/SenterNovem, bijvoorbeeld voor de tussenrapportage en de eindvaststelling van de subsidie. Op initiatief van projectleiders betrof het knelpunten en vragen. Issues die speelden: • afbakening van de doelgroep • wanneer de eindvaststelling binnen dient te zijn • de financiële verantwoording • de mogelijkheid voor uitstel van de einddatum van het project. Bij de eerste tenders was er nauwelijks capaciteit beschikbaar voor inhoudelijk ondersteunen van projecten. Sinds 2006 wordt door VROM meer aandacht geschonken aan de inhoudelijke sturing van de projecten. Dit sluit ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van SenterNovem. Er wordt meer contact opgenomen met de projectleiders om na te gaan hoe project er voor staat. Op zich voelen de projectleiders niet speciaal een noodzaak voor extra begeleiding vanuit SenterNovem maar men heeft wél de indruk dat vanuit de projectleiders meer contact wordt gewaardeerd. Een zogenaamd handhavingsprotocol, dat op verzoek van de VROM Inspectie is opgesteld, kan daarbij ondersteunend zijn. Middels dit protocol is vastgelegd dat SenterNovem tijdens en na afronding van projecten een bezoek kan brengen aan de projecten om de voortgang/uitvoering te bespreken. Op die manier kunnen de projecten wat strakker gevolgd worden dan in het verleden, toen uitsluitend de tussenrapportage werd gebruikt. Beter inzicht in hoe het de projecten vergaat, kan ook leiden tot meer synergie binnen 48
EVALUATIE TELI
SenterNovem. In Maastricht loopt bijvoorbeeld een TELI project waarbij ook scholen zijn betrokken. Dankzij de contacten tussen SenterNovem en dit project, is het gekoppeld aan Energy Survival (een televisieprogramma van de KRO). Het format van de voortgangsrapportage van de subsidie is in de loop van de jaren aangepast. Er zijn geen concrete suggesties voor verdere verbetering op dit moment. Wel wordt opgemerkt dat bekeken kan worden in hoeverre het format kan worden aangepast opdat de aangeleverde gegevens meer toegankelijk zijn en beter gebruikt kunnen worden. Ervaringen bij de afronding Bij de afronding van een project dient een subsidie vaststellingsformulier te worden ingevuld. Voor de afwikkeling van een subsidie is dit een prima formulier. Ook dit is in de loop van de jaren aangepast en men heeft geen verdere verbetersuggesties. De projecten leveren een eindrapport op. Deze eindrapporten zijn van wisselende kwaliteit. In het begin werd het eindrapport vooral gezien als een resultaatinspanning die dient te worden opgeleverd en werden de eindrapporten tamelijk coulant beoordeeld. Nu door VROM meer aandacht wordt gegeven aan inhoudelijke sturing wint het eindrapport aan belang. SenterNovem heeft bij de afronding van de 2003 projecten de eindrapporten (naast de eindvaststelling en het projectplan) gebruikt om een samenvatting te maken van ieder project om daarmee de kwaliteit vast te stellen. Er is bij SenterNovem geen behoefte om de opzet van de eindrapporten meer voor te schrijven via een vast format. Op basis van het handhavingsprotocol dat sinds 2006 is ingevoerd is een eerste zogenaamde zichtcontrole uitgevoerd bij een van de projecten. Hierbij zijn geen afwijkingen aangetroffen. Er wordt door VROM en SenterNovem ervaren dat de kwaliteit van de projecten in de loop der jaren is toegenomen. Met minder geld worden meer huishoudens bereikt en wordt meer CO2 gereduceerd. Ook worden meer innovatieve elementen ingezet en worden koppelingen gelegd (bijvoorbeeld het inzetten van Verhagen-gelden om hulp aan minima te bieden, koppelen aan BANS, veel verschillende partijen betrekken waaronder ook scholen). Naast de besparingen bij de huishoudens vindt men de brede uitstraling en het kweken van bewustwording omtrent nut en noodzaak van energiebesparing een belangrijk aspect van TELI. Vervolg op de TELI-regeling Vanuit de Tweede Kamer en de samenleving is nog steeds erg veel belangstelling voor de subsidieregeling en de eventuele voortzetting daarvan. Huishoudens met lage inkomens hebben lastig toegang tot energiebesparende maatregelen, terwijl juist voor hen stijgende energieprijzen extra hard aantikken. Bovendien worden dankzij de TELI regeling naast energiebesparing ook andere belangrijke effecten gehaald, zoals beter geventileerde woningen, armoedebestrijding en beter leefbare wijken. Er is nog steeds een grote vraag naar de TELI subsidie. Indieners zijn zwaar teleurgesteld als subsidie niet wordt toegekend en willen dan graag een verbeterd projectvoorstel alsnog indienen. Ook vanuit het buitenland is er zeer veel belangstelling voor de Nederlandse TELI aanpak. Bij een eventueel vervolg zou het goed zijn als er meer tijd is voor het opstellen van de regeling, zodat de speerpunten van VROM goed in de regeling kunnen worden verwerkt.
49
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 7. Innovaties De volgende innovaties zijn in de projecten aangebracht: • • • • •
•
• •
• • •
• •
•
•
• • •
Vrijwilligers uit de wijk hebben de bezoeken aan de bewoners uitgevoerd. De bouwmarkt had in de wijk posten ingericht waar de voorraad materialen was. Bewoners lopen zelf aan de hand van checklist de woning door op mogelijkheden voor energiebesparing. Vervolgens wordt dit in groepsverband besproken. Elke maand vindt er een loting met een energiebesparende prijs plaats om de bewoners te stimuleren deel te nemen aan het project. Er is een proefwoning ingericht waarin de energiebesparende voorzieningen zijn toegepast. Dit werkte verhelderend. Bewoners hebben een duidelijker beeld gekregen waar ze voor kiezen. De reactie op de dakisolatie was erg positief, de reactie op de radiator folie negatief. Er zijn acht gedragsbeïnvloedingstrategieën in verschillende combinaties toegepast, namelijk het geven van een energiepakket, foot-in-the-door, vragen om toestemming, implementatie-intenties, feedback, beloning, compliment, folder. Uit de besparingsgegevens en een evaluatieve vragenlijst bleek dat een combinatie van beloning, energiepakket, folder, toestemming en feedback met een compliment tot de grootste energiebesparing en het grootste enthousiasme bij de deelnemers leidde. Er is gebruikgemaakt van verbruiksmonitoring om de feedback te geven op het energieverbruik. Een plan om het plaatsen van de voorzieningen te stimuleren door middel van een loterij. De ontvanger van het pakket zou worden uitgenodigd om drie voorzieningen uit het 'EnergieStarterspakket' zelf in huis aan te (laten) brengen. De voorzieningen moesten zijn aangebracht vóór het bezoek van de adviseur die met de bewoner het boodschappenlijstje gaat invullen. Constateert de adviseur dat de bewoner inderdaad de maatregelen heeft getroffen dan mag de bewoner meedoen aan een energieloterij. In de praktijk niet uit kunnen voeren. Tijdens het project worden de deelnemers niet alleen beloond met een lagere energierekening. Er worden ook prijzen beschikbaar gesteld voor deelnemers die een creatieve besparingstip insturen. Het instellen van een servicepunt om te werken vanuit de één loket gedachte. Speciaal voor dit project is reken- en adviesmodule (RELI) ontwikkeld over huishoudelijke apparaten, gedrag en kleine doehetzelf-maatregelen. Met behulp van deze module kan de adviseur aan een privé-huishouden een eenvoudig advies op maat geven met energiebesparende tips en voorrekenen hoeveel energie het huishouden kan besparen. Een vooronderzoek uitvoeren naar typen woningen en kijken of collectieve aanpassingen mogelijk zijn. Er is in het infomateriaal tevens aandacht besteed aan waterbesparing, mobiliteit, en afval. Ook is informatie gegeven over de alleenstaande korting op de afvalstoffenheffing en de zuiveringsheffing en ingezetenenomslag. Op basisscholen is aandacht besteed aan het energiebespaarpakket. Als onderdeel van de les werd het energiebespaarpakket uitgepakt, waarbij groepjes leerlingen steeds een item moesten kiezen uit het pakket en er iets over moesten vertellen aan de rest van de klas. Op verzoek van een enthousiaste leraar van het ROC zijn enkele pakketten gebracht om te worden ingezet tijdens de lessen over ‘budgettering’. Bespaaradvies wordt opgenomen in de reguliere cursus van het ROC. Medewerkers van schuldhulpverlening krijgen een training over energiebesparing. Mensen die niet tot de doelgroep behoorden konden bij de bouwmarkt materialen uit het energiebespaarpakket met 20% korting kopen. Hiervan is slechts weinig gebruikgemaakt. In een project voor allochtonen door allochtonen werd een aantal nevendoelstellingen geformuleerd: integratie, allochtone vrouwen leren over de Nederlandse maatschappij, de cursusleidsters doen werkervaring op, verhoging van participatie en kadervorming. 50
EVALUATIE TELI
•
•
•
Onder de deelnemers zijn ambassadeurs gezocht voor de verdere verspreiding van de actie. In het kader van het project Slim Licht werd voorlichting gegeven over energiebesparing op een aantal scholen in doelgroepwijken. Tijdens deze lessen kreeg ieder kind een energiekit welke ze mee naar huis konden nemen. Op basisscholen leren de kinderen met behulp van een keukenopstelling over energiebesparing in het huishouden en duurzame energie. Daarnaast wordt een spelmiddag voor de scholen georganiseerd die ook op de lokale televisie wordt uitgezonden. In tal van projecten zijn nevenactiviteiten georganiseerd die tot doel hadden om ruchtbaarheid aan het project te geven en een brede bijdrage te leveren aan de bewustwording. Bijvoorbeeld exposities in de openbare bibliotheek, publicaties in pers en uitzendingen bij de plaatselijke omroep, feestelijke opening van het project, collagewedstrijd op scholen, etc.
51
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 8. Conclusies van de projecten De volgende conclusies worden in de individuele projecten getrokken: • •
•
• • •
•
• •
• • • • • •
•
De absolute CO2 besparing is lager dan beoogd door het lagere verbruik van LI huishoudens. Milieuadvies op Maat is goede vorm, niet alleen vanwege energiebesparing maar ook door positieve neveneffecten: o Huisbezoeken leveren veel nuttige info op over de manier waarop huurders met hun woning omgaan. Nuttig voor verhuurder (bijvoorbeeld voor onderhoudsplanning) en andere partijen. Bovendien kunnen gevaarlijke of onwenselijke situaties worden gesignaleerd. o Naast energiebesparing ook andere onderwerpen. De deelnemers waren enthousiast over de breedte en diepte van het advies. o Aandacht voor gezond binnenklimaat, het luchten en ventileren van de woningen is vaak onvoldoende. Een generieke of een meer specifieke aanpak (met meer individuele advisering en voorzieningen) is mogelijk. Een keuze voor een van beide wijzen van benadering zal voornamelijk afhangen van de beschikbare mensen en middelen. Directe feedback maakt het mogelijk om resultaten te vergelijken en een wedstrijdelement in de projecten aan te brengen. Het opzetten van een monitoringsystem (voor feedback) heeft meer voeten in aarde dan op het eerste gezicht lijkt. Dit dient van tevoren beter te worden uitgezocht. Bewoners van niet-Nederlandse afkomst weten sommige zaken niet. Dit komt deels door de taal en deels door de cultuur. Verwarming, afval scheiden, energiekosten, ventileren, etc zijn vreemd voor hen. Een project met persoonlijke voorlichting biedt de gelegenheid om maatwerk te leveren en de informatie nauwkeurig aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van specifieke doelgroepen. De sociale netwerkbenadering werkt, het inschakelen van intermediairen uit de wijk is zeer nuttig bij het werven van deelnemers. Het is bovendien een manier om de cohesie in een wijk te bevorderen. Een energiebesparingproject kan daarmee een positief effect hebben op de leefbaarheid in een wijk. In een ander project zegt men dat er met de wijk is te praten over het gezamenlijk aanpakken van maatregelen. Huishoudens met lage inkomens gaan al bewust en zuinig met energie om. Het adviesteam kan daar door kennisoverdracht nog verdere verbetering in aanbrengen. Het project was in vele opzichten succesvol; energiebesparing, CO2 besparing, deelname allochtone huishoudens, deelnemers (54%) zéér tevreden, financiële effect voor de huishoudens (gemiddeld 130€), werkgelegenheid, scholenprojecten. Tijdens de telefonische evaluatie gaf 92% aan tevreden (“tevreden, ik heb er wat aan gehad”) te zijn over het project. 2% zegt “ontevreden, niets aan gehad” Meerdere projecten gelijktijdig werkt verwarrend en wekt weerstand Een actieve bewonerscommissie die geaccepteerd wordt in de buurt is een grote hulp in het slagen van het project. Als bewoners een kleine bijdrage moeten betalen voor de voorzieningen is nog maar 50% bereid mee te doen. Als demonstratie van de voorzieningen is een proefwoning ingericht. Dit werkt verhelderend. Juist huishoudens met een laag inkomen hebben behoefte aan een solide advies, mede uit het oogpunt van kostenbesparing. Zij kunnen dit niet zelf betalen en daarom is een subsidieregeling zoals TELI erg belangrijk. Het blijkt dat de adviezen voor besparing op stroom het meeste zijn toegepast. Met name de spaarlampen hebben effect. Bij de huishoudens waar de spaarlampen uit de E-box werden toegepast
52
EVALUATIE TELI
•
(84%) werden bij een aantal huishoudens nog lampen erbij gekocht. Het gemiddelde aantal door spaarlampen vervangen gloeilampen is 1,87. De schakelstekkerdoos in de E-box werd ook op grote schaal toegepast. Meestal werd de computer, de printer, de tv of de video aangesloten. Hiermee wordt sluipverbruik effectief voorkomen. Met deze adviezen voor elektriciteitsbesparing (spaarlampen, schakelstekkerdoos en apparatuur uitzetten i.p.v. stand-by) is 80% van de van de gerealiseerde elektriciteitsbesparing behaald. De gedragsmaatregelen die besparing op verwarming kunnen opleveren (spaardouchekop, radiatorfolie, brievenbusborstel, thermostaat een graadje lager, thermostaat een uur eerder lager, doorstroombegrenzers toegepast, 20 minuten luchten woning, verwarming uit bij afwezigheid, gordijnen dicht) worden volgens de enquêteerden vaak al toegepast. Met deze negen maatregelen die het gasgebruik en warm watergebruik betreffen is vrijwel de gehele gasbesparing behaald. De thermostaat een graadje lager zetten is nog het meest toegepaste advies (14%). Veel huishoudens installeren de spaardouche (61%). De lage inkomensgroepen beschouwen energie veelal als een vaste kostenpost en zijn gemiddeld genomen slecht op de hoogte van systematiek van energierekeningen en jaarafrekeningen. Ook de kennis van mogelijkheden tot energie- en kostenbesparing is beperkt. Er is grote behoefte aan informatie bij de energierekening. De verwachting dat alleen al de kans voor relatief hoge kostenbesparing de lage inkomensgroepen in beweging brengt is niet reëel. De doelgroep komt tot energiebesparing aan de hand van concrete, praktische tips, adviezen of voorbeelden. Opvallend is dat de doelgroep, eenmaal deelnemer aan het project, ook open staat voor milieu als soeverein onderwerp. Benaderen, werven en vasthouden van de betrokkenheid van de lage inkomensgroepen vergt een grote, continue inspanning. Een trainingsprogramma met lange doorlooptijd sluit niet vanzelfsprekend aan bij deze doelgroep.
.
53
IVAM RESEARCH AND CONSULTANCY ON SUSTAINABILITY
Bijlage 9. Aanbevelingen van de projecten De volgende aanbevelingen zijn door de verschillende projecten gedaan: •
•
• • •
• • • • • • • • • • •
•
• •
Een bescheiden pilot is aan te bevelen, gezien de leermomenten die zijn opgetreden tijdens de pilotfase van het project. Bij de daadwerkelijke uitvoering zijn geen noemenswaardige problemen gebleken. Investeringen door woningcorporaties zoals bij het energiebesparingproject komen niet tot uitdrukking in de bepaling van de kwaliteit van studentenwoningen op grond van het woningwaarderingsstelsel. Aandacht voor dit aspect verdient aanbeveling bij de modernisering van dit stelsel. Voorzieningen in de hele woning zijn te duur en niet efficiënt. Doe het alleen in de verwarmde ruimten. Voorlichtingsprojecten die zich richten op huishoudens met lage inkomens zullen altijd bekostigd moeten worden door derden. Persoonlijk advies is een goed instrument, ook op andere terreinen. Persoonlijk advies over energiebesparing zou gecombineerd kunnen worden met advies over afval- en waterbesparing en inbraakpreventie etc. De intensiteit van de werving moet gedurende het project flexibel zijn en afhankelijk worden gesteld van het aantal aanmeldingen op een bepaald moment. Het inschakelen van het sociale netwerk blijkt zeer effectief. De mensen die thuis inventariseren welke voorzieningen aangebracht kunnen worden, moeten die voorzieningen ook zelf plaatsen. Blijvende aandacht op gedragsverandering is nodig, zoals vervolgcampagnes en lesprogramma’s op scholen. Aanbrengen van radiatorfolie en buisisolatie flexibel aanpakken. Per situatie bekijken hoeveel meter en m2 er geplaatst wordt. Woningen zouden met het oog op de stijgende energieprijzen, versneld energiezuinig gemaakt moeten worden. De energiemarkt wordt aanbevolen. Aanbevolen wordt om nader te monitoren. Er is een schat aan gegevens (aantal aangebrachte voorzieningen, verbruik, per huishouden) beschikbaar Schat van tevoren goed in wat de samenstelling is van een wijk en welke aanpak dus succesvol zal zijn. Het is niet mogelijk om in iedere wijk dezelfde aanpak te hebben. Gerichte en grote mailings versturen om noodzakelijke aanmeldingen te werven. Zoek een partner met een bestaand netwerk binnen de lage inkomensgroepen. Benut hun netwerk voor werving en sluit liefst aan op bestaande trainingen of voorlichting. Zorg dat deze partner ook verantwoordelijkheid neemt voor continuïteit van deelname. Het is efficiënter en werkt beter om gedragsverandering en aanbrengen voorzieningen te koppelen. In één bezoek is efficiënter en het werkt beter als mensen ook direct een tastbaar effect van de voorzieningen hebben. In plaats van een vast pakket en een maatwerk pakket kan een energieconsulent beter samen met het huishouden één optimaal pakket samenstellen. Om een betere deelname onder allochtonen aan de Energiebox te krijgen, zou men hen ondersteuning kunnen bieden door gezamenlijk de antwoordkaart in te vullen. Of het Energieteam zelf, met name de allochtone medewerker, had de PR voor zijn rekening moeten nemen in plaats van vrijwilligers. Daarnaast is het geschikt maken van informatie (inhoud en middelen) voor een diversiteit aan groeperingen iets wat geleerd moet worden. Informatie moet toegesneden en persoonlijk zijn. Het verdient met het oog op vervolgprojecten aanbeveling om onderzoek te doen naar de motivatie van de diverse groeperingen. 54
EVALUATIE TELI
•
•
•
Gemiddeld kennisniveau over energie en energiebesparing is laag en het referentiekader van de doelgroep is zwak. Gebruik in voorlichting en training veel beeldmateriaal en ga in op behoeftes van de doelgroep – bijvoorbeeld uitleg bij de energierekening. Nieuwe energieprojecten gericht op doelgroep dragen ook bij aan hun kennis van en deelname aan de samenleving. Vanuit dat licht bezien geven energieprojecten invulling aan veel meer dan alleen klimaatbeleid van gemeente of stadsdeel. In de doelstelling van dergelijke projecten dient dit tot uitdrukking te komen, zij bevat bijvoorbeeld maatschappelijke elementen zoals integratie of participatie. Een breder geformuleerde doelstelling is een belangrijke basis voor bredere betrokkenheid en verantwoordelijkheid van andere partners dan milieuorganisaties. Bovendien maakt dit zichtbaar dat een gelijke inzet van mensen en middelen meerdere doelen dient, wat efficiency van en draagvlak voor het project zal vergroten. De winter periode is geschikter om een energiebesparingsactie te starten dan het voorjaar/de zomer.
55