Evaluatie Subsidieregeling Smalle experimenten Passend onderwijs nader bekeken Marijke van Vijfeijken Tamara van Schilt-Mol
Vanaf 2009 wordt scholen en samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden een subsidieaanvraag in te dienen voor de smalle experimenten Passend onderwijs. Het doel van deze experimenten is het voorbereiden van de scholen op Passend onderwijs. In de experimenten wordt altijd afgeweken van huidige wettelijke bepalingen. Dit wordt beschouwd als experiment. In totaal zijn 5 experimentaanvragen goedgekeurd. Het betreft de experimenten van Stichting Almere Speciaal (Almere), Stichting Skopos (Schijndel), Stichting Orion (Amsterdam), Refo-zorg (regio Ede, regio Zwolle, regio Zeeland en regio Barendrecht/Gouda) en Stichting Ronduit (Heerhugowaard). Om een beeld te verkrijgen van wat er tot nu toe gebeurd is in de 5 smalle experimenten en om na te gaan in hoeverre de scholen/samenwerkingsverbanden er in slagen om de doelstellingen te bereiken heeft IVA in opdracht van de ECPO een evaluatieonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage doet verslag van de opbrengsten van dat onderzoek. In de rapportage wordt ingegaan op de toegestane afwijkingen van wet- en regelgeving en de doelen die in de verschillende experimenten worden gesteld. Daarnaast wordt beschreven op welke wijze de uitvoering van de experimenten zich verhoudt tot het voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs. Tevens bevat de rapportage uitgebreide beschrijvingen van de 5 experimenten. Hierbij wordt niet alleen ingegaan op de activiteiten die ondernomen worden als gevolg van de toekenning van de experimentstatus, maar ook op de context waarin deze experimenten worden uitgevoerd.
ISBN: 978-94-61670-51-9
www.iva.nl
Evaluatie Subsidieregeling Smalle experimenten Passend onderwijs nader bekeken
Tilburg, juni 2011 Marijke van Vijfeijken Tamara van Schilt-Mol
IVA beleidsonderzoek en advies
ii
Evaluatie Subsidieregeling
Uitgever: IVA Warandelaan 2 Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013-4668466 Telefax: 013-4668477 IVA is gelieerd aan de UvT
© 2011 IVA Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het IVA. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
IVA beleidsonderzoek en advies
iii
Inhoudsopgave
Samenvatting.............................................................................................................. 1
1
Inleiding ..........................................................................................................11
2
Opzet evaluatie smalle experimenten Passend onderwijs .............................13
2.1 2.2 2.3 2.4
De beleidsregel experiment passend onderwijs .............................................13 Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen ...............................................14 De onderzoeksopzet ......................................................................................15 Duiding van de onderzoeksresultaten ............................................................17
3
De smalle experimenten nader bekeken: afwijking van wet- en regelgeving en doelstellingen .................................................................................................19
3.1 3.2 3.3 3.4
Smalle experimenten......................................................................................19 Aanleiding voor aanvraag smal experiment ...................................................19 Doelstellingen .................................................................................................21 Verleende afwijkingen van wet- en regelgeving .............................................22
4
De smalle experimenten nader bekeken: realisatie en opbrengsten ..............26
4.1
Stichting Almere Speciaal ..............................................................................26 4.1.1 Experimenteerbeschikking ..................................................................26 4.1.2 Doelen van het experiment .................................................................27 4.1.3 Uitvoering ............................................................................................27 4.1.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren ........................................28 4.1.5 Ervaringen met de beleidsregel experimenten Passend Onderwijs ....29 4.1.6 Conclusies ..........................................................................................29 Stichting Orion ................................................................................................30 4.2.1 Experimenteerbeschikking ..................................................................30 4.2.2 Doelen van het experiment .................................................................30 4.2.3 Uitvoering ............................................................................................30 4.2.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren ........................................31 4.2.5 Ervaringen met de beleidsregel Passend onderwijs ...........................32 4.2.6 Conclusies ..........................................................................................33 Stichting Skopos.............................................................................................33 4.3.1 Experimenteerbeschikking ..................................................................33
4.2
4.3
iv
4.4
4.5
Evaluatie Subsidieregeling
4.3.2 Doelen van het experiment .................................................................34 4.3.3 Uitvoering ............................................................................................36 4.3.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren ........................................37 4.3.5 Ervaringen met de beleidsregel Passend onderwijs ...........................38 4.3.6 Conclusies ..........................................................................................38 Refo-zorg .......................................................................................................39 4.4.1 Experimenteerbeschikking ..................................................................39 4.4.2 Doelen van het experiment .................................................................40 4.4.3 Uitvoering ............................................................................................40 4.4.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren ........................................45 4.4.5 Ervaringen met de beleidsregel experimenten Passend onderwijs’ ....47 4.4.6 Conclusies ..........................................................................................48 Stichting Ronduit ............................................................................................49 4.5.1 Experimenteerbeschikking ..................................................................49 4.5.2 Doelen van het experiment .................................................................50 4.5.3 Uitvoering ............................................................................................51 4.5.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren ........................................53 4.5.5 Ervaringen met de beleidsregel ..........................................................55 4.5.6 Conclusies ..........................................................................................55
5
De smalle experimenten nader bekeken: voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs .........................................................................................57
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Een eenvoudiger stelsel .................................................................................58 Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling ..................................................59 Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk ..........................................60 Meer kwaliteit .................................................................................................61 Goed toegeruste docenten en schoolleiders ..................................................62 Een vruchtbare samenwerking met gemeenten .............................................62
6
Conclusies ......................................................................................................64
Bijlage. De smalle experimenten nader bekeken: casebeschrijvingen ......................73 6.1
Stichting Almere Speciaal ..............................................................................73 6.1.1 Korte historie .......................................................................................73 6.1.2 Experimenteerbeschikking Stichting Almere Speciaal ........................75 6.1.3 Aanleiding voor de aanvraag ..............................................................76 6.1.4 Doelen van het smalle experiment ......................................................77 6.1.5 Uitvoering ............................................................................................77 6.1.6 Leraren................................................................................................80 6.1.7 Ouders en leerlingen ...........................................................................80 6.1.8 Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten ......................................82 6.1.9 Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs .....83
IVA beleidsonderzoek en advies
6.2
6.3
6.4
6.5
v
Stichting Skopos.............................................................................................83 6.2.1 Korte historie .......................................................................................83 6.2.2 Experimenteerbeschikking Stichting Skopos ......................................85 6.2.3 Aanleiding voor de aanvraag ..............................................................85 6.2.4 Doelen van het smalle experiment ......................................................85 6.2.5 Uitvoering ............................................................................................87 6.2.6 Leraren................................................................................................91 6.2.7 Ouders en leerlingen ...........................................................................91 6.2.8 Opbrengsten, knelpunten en succesfactoren ......................................92 6.2.9 Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs .....93 Stichting Orion ................................................................................................93 6.3.1 Korte historie .......................................................................................93 6.3.2 Experimenteerbeschikking Stichting Orion..........................................94 6.3.3 Aanleiding voor de aanvraag ..............................................................95 6.3.4 Doelen van het smalle experiment ......................................................95 6.3.5 Uitvoering ............................................................................................95 6.3.6 Leraren................................................................................................96 6.3.7 Ouders en leerlingen ...........................................................................96 6.3.8 Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten ......................................97 6.3.9 Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs .....99 Refo-zorg .......................................................................................................99 6.4.1 Korte historie .....................................................................................100 6.4.2 Experimenteerbeschikking Refo-zorg ...............................................103 6.4.3 Aanleiding voor de aanvraag ............................................................104 6.4.4 Doelen van het smalle experiment ....................................................105 6.4.5 Uitvoering ..........................................................................................105 6.4.6 Leraren..............................................................................................111 6.4.7 Ouders en leerlingen .........................................................................112 6.4.8 Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten ....................................113 Stichting Ronduit ..........................................................................................115 6.5.1 Korte historie .....................................................................................115 6.5.2 Experimenteerbeschikking Stichting Ronduit ....................................117 6.5.3 Aanleiding voor de aanvraag ............................................................117 6.5.4 Doelen van het smalle experiment ....................................................118 6.5.5 Uitvoering ..........................................................................................119 6.5.6 Leraren..............................................................................................121 6.5.7 Ouders en leerlingen .........................................................................121 6.5.8 Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten ....................................122 6.5.9 Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs ...123
IVA beleidsonderzoek en advies
1
Samenvatting
In opdracht van ECPO heeft IVA beleidsonderzoek en advies de subsidieregeling ‘smalle experimenten passend onderwijs’ geëvalueerd. Vanaf 2009 wordt scholen en samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden een subsidieaanvraag in te dienen voor de smalle experimenten passend onderwijs. Het doel van deze experimenten is het voorbereiden van de scholen op passend onderwijs. In de experimenten wordt altijd afgeweken van huidige wettelijke bepalingen. Dit wordt beschouwd als experiment. Er zijn 5 experimentaanvragen goedgekeurd. Dit zijn experimenten van Stichting Almere Speciaal, Stichting Skopos, Stichting Orion, Regionaal netwerk Refo-zorg en Stichting Ronduit. De experimenten hebben een looptijd van 5 jaar en de looptijd van de experimenten tot nu toe varieert van een aantal maanden tot ongeveer anderhalf jaar. Het doel van het onderzoek is een beeld te verkrijgen van wat er tot nu toe gebeurd is in de 5 smalle experimenten en in hoeverre de scholen/samenwerkingsverbanden er in slagen om de doelstellingen te bereiken. Voor dit onderzoek zijn de 5 experimenteerbeschikkingen bestudeerd en de daarbij behorende plannen. Er zijn met behulp van interviewleidraden gesprekken gevoerd met een vertegenwoordiging van betrokken partijen bij de 5 verschillende experimenten. Deze samenvatting bestaat uit 3 onderdelen. Allereerst wordt ingegaan op de afwijking van wet- en regelgeving en de doelstellingen van de smalle experimenten. Vervolgens wordt experimentoverstijgend ingegaan op de realisatie van de doelstellingen en de relatie tot passend onderwijs. Tot slot wordt per experiment ingegaan op de experimentspecifieke realisatie en uitvoering. Afwijking van wet- en regelgeving en doelstellingen Voor alle 5 de smalle experimenten geldt dat deelname aan het smalle experiment noodzakelijk is om door te kunnen gaan met de ingezette ontwikkelingen die passen bij de invulling die de aanvragers geven aan passend onderwijs. Ook geldt voor alle smalle experimenten dat zij zich hoofdzakelijk richten op het creëren van een dekkend onderwijs(zorg-)continuüm voor alle leerlingen. Er is 3 keer toestemming is verleend om leerlingen toe te laten op een school zonder dat deze leerlingen een indicatie hebben gekregen voor de specifieke problematieken waar deze school zich op richt (deze leerlingen hebben een indicatie gekregen voor andersoortige problematieken dan die waar de school zich primair op richt). Het betreft hier een afwijking van artikel 40, derde lid van de WEC. Tabel 1 geeft een totaaloverzicht van de afwijkingen van de onderdelen van wet- en regelgeving die aan de 5 smalle experimenten zijn verleend. De nummers 1 tot en met 5 verwijzen naar respectievelijk: Stichting Almere Speciaal, Stichting Skopos, Stichting Orion, Regionaal netwerk Refo-zorg en Stichting Ronduit.
2
Evaluatie Subsidieregeling
Tabel 1 Overzicht van de onderdelen van de wet- en regelgeving waarvoor een afwijking is verleend per stichting/netwerk Afwijking
1
Indicatie voor cluster
1
deelname regionaal expertisecentrum indicatie SBAO
2
x 2
3
4
x
x
3
x
2
x
3
5
x
Tot.
1
aanvullende bekostiging personeelskosten/toename leerlingen-
x
1
*Artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, van de WEC: Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toela5 ting
x
1
*Toestemming om over de gemeentegrenzen heen een dislocatie 6 in te richten
x
1
aantal4
stageduur per jaar
7
Totaal
2
1
1
5
x
1
1
8
Realisatie, opbrengsten en relatie tot passend onderwijs. Realisatie en opbrengsten Binnen alle 5 experimenten wordt daadwerkelijk gebruik gemaakt van de toestemming die verleend is om af te wijken van de specifiek in de experimenteerbeschikking benoemde onderdelen van de wet- en regelgeving. Bij 3 van de 5 experimenten wordt de doelstelling in schooljaar 2010-2011 al (grotendeels) gerealiseerd. De gemeenschappelijke opbrengsten van de 5 smalle experimenten is vooral het realiseren van thuisnabij onderwijs en een passender onderwijsaanbod voor alle leerlingen. Als gemeenschappelijke succesfactoren kunnen volgens de gesprekspartners genoemd worden de gedrevenheid van de leerkrachten, de investeringen die op bovenschools niveau worden gedaan, de toestemming om af te mogen wijken van de wet en het feit dat de smalle experimenten voortzettingen zijn van ontwikkelingen in de scholen waarvoor voldoende draagvlak is. Verder zijn door de nieuwe samenwerkingsvormen leerkrachten meer kennis en ervaringen uit gaan wisselen en worden leerkrachten steeds professioneler in het omgaan met leerlingen met verschillende hulpvragen in clusteroverstijgend onderwijs in het speciaal (voortgezet) onderwijs en inclusief onderwijs in de reguliere basisscholen.
1
artikel 40, derde lid van de WEC artikel 28b, derde lid van de WEC 3 artikel 40, derde lid van de WPO 4 artikel 37 en 38 van de WEC 5 artikel 76a, eerste, derde en zesde lid van de WEC 6 geen verwijzing naar een artikel opgenomen in de experimenteerbeschikking 7 artikel 8, lid 1 van de WEC 2
IVA beleidsonderzoek en advies
3
Relatie experimenten met Passend onderwijs Voor alle experimenten geldt dat zij een duidelijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Passend onderwijs. Ook als uitgegaan wordt van de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het beleid rondom Passend onderwijs kan geconcludeerd worden dat de in de experimenten gaande zijnde ontwikkelingen hierop aansluiten. Het kabinet hanteert de volgende uitgangspunten voor een nieuw stelsel voor Passend 8 Onderwijs : • Een eenvoudiger stelsel • Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling • Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk • Meer kwaliteit • Goed toegeruste docenten en schoolleiders • Een vruchtbare samenwerking met gemeenten Het vereenvoudigen van het stelsel door onder andere de wettelijke indicatieprocedures af te schaffen, zodat samenwerkingsverbanden meer maatwerk kunnen bieden en gericht aan kunnen sluiten bij de werkelijke zorgbehoefte van een leerling, maakt bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van de experimenten. Ook als het gaat om het maken van een bekostigingsmodel met ruimte voor maatwerk lopen de experimenten hierop voor. In deze experimenten staat in feite maatwerk centraal en probeert men af te komen van onnodige labelling en bureaucratie. In wezen hebben zij, doordat zij binnen hun experimenten nu al maatwerk realiseren en nadenken over andere mogelijke bekostigingsmodellen, een voorsprong op andere samenwerkingsverbanden. Door de gesprekspartners worden echter ook een aantal kritische opmerkingen gemaakt ten aanzien van de uitgangspunten in het nieuwe stelsel voor Passend onderwijs. Zo geldt voor Refo-zorg dat zij landelijk georganiseerd zijn. In het nieuwe stelsel is voorzien in regionaal georganiseerde verbanden, door de betrokkenen is tijdens de gesprekken meermalen aangegeven dat zij hopen dat zij, ook na het ingaan van de wijzigingen, als landelijk netwerk mogen blijven fungeren. De nieuwe samenstelling van de samenwerkingsverbanden heeft voor het netwerk geen consequenties, omdat deze in de huidige structuur van Refo-zorg onderdeel uitmaken van het netwerk. Ook voor Stichting Skopos kan de herverdeling in regionaal georganiseerde verbanden knelpunten veroorzaken. Het samenwerkingsverband van Stichting Skopos bestaat nu uit 7 scholen voor primair onderwijs (inclusief de school voor voortgezet speciaal onderwijs). Dit kleine samenwerkingsverband is bestuurlijk overzichtelijk en dat gegeven wordt als een belangrijke succesfactor beschouwd voor het realiseren van passend onderwijs in Schijndel. Als de voorgenomen wetswijziging doorgaat, zal Stichting Skopos onderdeel worden van een groter samenwerkingsverband. Voor het voornemen van het kabinet om extra te investeren in het beter toerusten van leraren, zodat zij beter in staat zijn in te spelen op de onderwijs- en zorgbehoeften van leerlingen, geldt dat dit in grote mate aansluit bij de behoeften van de deelnemende stichtingen en regionaal netwerk. Tijdens de gesprekken met leraren komt herhaaldelijk naar voren dat niet alle leraren zich capabel voelen om in te spelen op de verschillende hulpvragen van de leerlingen. Er is behoefte aan verdere professio8
Beleidsbrief passend onderwijs (ref. 266319), minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart
4
Evaluatie Subsidieregeling
nalisering. Ten aanzien van het uitgangspunt “een heldere verantwoordelijkheidsverdeling” geldt dat de inspraak van de leraren in de huidige situatie, naar de mening van de onderzoekers, bij alle experimenten beperkt is: de plannen worden hoofdzakelijk op ‘bestuursniveau’ geschreven. Leraren worden bij alle experimenten geïnformeerd over de te bereiken doelstellingen, en onderschrijven deze ook, maar denken in de meeste gevallen niet actief mee over de beleidsvorming. Ten aanzien van het uitgangspunt “een vruchtbare samenwerking met gemeenten” kan worden opgemerkt dat uit de gevoerde gesprekken naar voren is gekomen dat er binnen enkele experimenten overleg en afstemming plaats heeft gevonden met de betrokken gemeenten (bijvoorbeeld Stichting Almere Speciaal). Naar de mening van de onderzoekers vindt er nog weinig structureel overleg en afstemming plaats over de invulling van passend onderwijs. Een goede afstemming is echter wel noodzakelijk, zeker waar het aspecten rondom huisvesting, arbeidstoeleiding en leerlingenvervoer betreft. Algemene conclusies over het geheel aan experimenten Voor de deelnemers is deze bijzondere regeling een soort oplossing voor de problemen/obstakels die zij tegenkomen om passend onderwijs te realiseren zoals zij dat graag willen in hun eigen school/samenwerkingsverband of regio. Voor alle 5 de experimenten geldt dat de kosten die gemaakt worden voor het experiment veel hoger zijn dan het subsidiebedrag. Het subsidiegeld is onder andere gebruikt voor scholing van leerkrachten, studiedagen en kosten voor coördinatie om de experimenten uit te voeren. Overige kosten zijn betaald door besturen en/of samenwerkingsverbanden zelf. Voor geen enkel experiment is het subsidiebedrag dan ook een reden geweest om deel te nemen aan het experiment. In feite maken de experimenten onderdeel uit van grotere gehelen binnen de stichtingen of regionaal netwerk. De gesprekspartners ervaren de beleidsregel experimenten passend onderwijs als stimulerend omdat zij het idee hebben dat door de toekenning toch een soort erkenning wordt gegeven voor het feit dat ze bezig zijn met positieve ontwikkelingen met betrekking tot het realiseren van passend onderwijs. Ook biedt het smalle experiment de scholen een mogelijkheid om de ontwikkelingen die binnen hun scholen al in gang zijn gezet te verbreden of te verdiepen en daarnaast ook te legitimeren. Wel geldt voor alle experimenten dat er sprake is van enkele opmerkelijke bevindingen met betrekking tot het gebruik van de Beleidsregel. Zo is de toekenning van het experiment voor een aantal experimenten het formaliseren van reeds ingezette werkwijzen/vernieuwingen. Daarnaast lijkt de afwijking op onderdelen van de wet- en regelgeving die verleend is aan een van de experimenten het doel van het experiment lijkt tegen te werken en wordt er bij een experiment niet gewerkt aan het realiseren van de doelstellingen zoals die genoemd worden in de experimenteerbeschikking. In onderstaande en in tabel 6.1 worden deze bevindingen per experiment nader uitgewerkt. Realisatie en opbrengsten per experiment
IVA beleidsonderzoek en advies
5
Stichting Almere Speciaal - Almere Inhoud en uitvoering experiment In Almere was officieel geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Er werd gewerkt met verschillende modellen om passend onderwijs te realiseren binnen het reguliere onderwijs. Vanuit de behoefte aan speciaal onderwijs heeft het regulier onderwijs in Almere in feite locaties opgericht waar speciaal (voortgezet) onderwijs voor cluster 3 en cluster 4 werd verzorgd. Ook zijn er in Almere nevenvestigingen gerealiseerd van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de omgeving. Na overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bleek dat Almere in aanmerking kwam voor bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor cluster 3. Stichting Almere Speciaal heeft in 2009, op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs, een ontheffing van wet- en regelgeving verkregen om op deze nieuwe school voor (voortgezet) speciaal onderwijs ook leerlingen toe te laten van cluster 4. Het doel van het experiment is om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 3-4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven. Na de toestemming voor de bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en de experimenteerbeschikking met betrekking tot verbrede toelating is per 1 augustus 2009 Stichting Almere Speciaal opgericht als zijnde een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4. Deze geïntegreerde voorziening is opgedeeld in meerdere locaties. Stichting Almere Speciaal heeft 1 BRIN-nummer dat zij gebruikt voor de bekostiging van meerdere locaties voor (voortgezet) speciaal onderwijs. In de uitvoering van het experiment wordt niet gewerkt aan het realiseren van een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4 leerlingen. De leerlingen van cluster 4 krijgen net als in de ‘oude’ situatie onderwijs in aparte locaties. Wel wordt binnen de locatie voor cluster 3 een verbrede toelating gerealiseerd voor de verschillende mogelijke indicaties binnen dit cluster. Conclusies Stichting Almere Speciaal Er vallen twee zaken op bij dit experiment. Aan de ene kant is te constateren dat wel gebruik wordt gemaakt van de toestemming om leerlingen van cluster 4 op een cluster 3 school toe te laten, maar dat vervolgens toch gescheiden onderwijs wordt verzorgd. Dit kan doordat de nieuw opgerichte school in de praktijk verdeeld is over meerdere locaties. Aan de andere kant is het doel van het experiment om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 3-4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven. Dit doel wordt niet gerealiseerd en hiernaar wordt op dit moment ook niet gestreefd. Stichting Skopos - Schijndel Inhoud en uitvoering experiment Stichting Skopos vormt het bevoegd gezag van alle scholen voor PO in de gemeente
6
Evaluatie Subsidieregeling
Schijndel. De stichting bestaat uit 5 katholieke basisscholen, een openbare basisschool en een school voor speciaal basisonderwijs (de St. Jansschool). Het smalle experiment heeft betrekking de St. Jansschool. Stichting Skopos streeft naar zoveel mogelijk inclusief onderwijs op al haar basisscholen. Vooral door dit beleid is de school voor speciaal basisonderwijs (de St. Jansschool) van Stichting Skopos te klein geworden: de reguliere basisscholen verwezen nog nauwelijks leerlingen naar de St. Jansschool. Uitbreiding van het aantal leerlingen op de St. Jansschool is voor Stichting Skopos noodzakelijk om te voorkomen dat deze school dient te worden opgeheven. Stichting Skopos wil dat de St. Jansschool net als haar andere basisscholen inclusief wordt en qua leerlingaantal groeit door de toelating van leerlingen die niet geïndiceerd zijn voor speciaal basisonderwijs met daarbij in acht nemend de vrije keuze van ieder ouder om hun kind aan te melden op de school die zij wensen. Stichting Skopos heeft in 2009, op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs, een ontheffing van wet- en regelgeving verkregen om op de school voor speciaal basisonderwijs (St. Jansschool), ook leerlingen toe te kunnen laten die niet zijn geïndiceerd door de Permanente Commissie Leerlingenzorg. Het doel van het experiment is om leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet te isoleren van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven. Dit schooljaar (2010-2011) was het voor het eerst mogelijk dat ouders hun kinderen zonder indicatie konden aanmelden op de St. Jansschool. Het aantal leerlingen op de St. Jansschool is gestegen van ongeveer 40 leerlingen naar ongeveer 55 leerlingen. Echter op dit moment zijn dat vrijwel alleen leerlingen, die waarschijnlijk door PCL ook geplaatst zouden zijn. Zij konden sneller geplaatst worden omdat zij niet hoefden te wachten op een indicatiestelling. Conclusies Stichting Skopos Het aantal leerlingen op de St. Jansschool is gestegen. Echter, op dit moment zijn dat vrijwel alleen leerlingen die waarschijnlijk door PCL ook geplaatst zouden zijn. Deze leerlingen hebben geen PCL-beschikking meer nodig en kunnen daardoor sneller geplaatst worden op de St. Jansschool. Als deze trend zich op deze manier doorzet, is het risico aanwezig dat de reguliere basisscholen binnen stichting Skopos minder inclusief worden, omdat ouders hun kinderen gemakkelijker kunnen plaatsen bij de St. Jansschool. Op dit moment zijn er nog nauwelijks gerichte acties gedaan die ouders van kinderen die niet speciale zorg behoeven ertoe zullen motiveren om hun kind aan te melden op deze school. Onduidelijk is nog op welke wijze er gewerkt wordt aan een imagoverandering van deze school of voor welk onderwijsprofiel deze school kiest. Stichting Orion - Amsterdam Inhoud en uitvoering experiment Stichting Orion is het bevoegd gezag van 9 scholen voor speciaal onderwijs en 4 scholen voor voorgezet speciaal onderwijs (vso). De stichting verzorgt onderwijs voor de clusters 2, 3 en 4. De scholen voor vso binnen de stichting vormen samen het Orion College-vso. Het Orion College-vso bestaat uit 4 scholen voor vso in Amsterdam verdeeld over 7 locaties. Het smalle experiment heeft betrekking op 3 van deze
IVA beleidsonderzoek en advies
7
4 scholen van vso namelijk A.G. Bell, Kingmaschool en De Wetering. Stichting Orion heeft in 2009, op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs, een ontheffing van wet- en regelgeving verkregen om op A.G. Bellschool (cluster 2), leerlingen van cluster 3 en 4 toe te laten, om op de Kingmaschool (cluster 3) leerlingen van cluster 2 en 4 toe te laten en op de Wetering (cluster 4) leerlingen van cluster 2 toe te laten. Het doel van het experiment is het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen de vso-scholen van Stichting Orion aan leerlingen met een indicatie voor cluster 2, 3 en 4. Op de vso-scholen van Stichting Orion werd al sinds augustus 2008 op kleine schaal geïntegreerd onderwijs verzorgd voor leerlingen uit meerdere clusters (cluster 2, 3 en 4). Leerlingen moesten hiervoor worden ingeschreven op andere scholen dan waar zij onderwijs volgden. Dankzij de ontheffing hoeft dit niet meer. Op dit moment melden ouders hun kinderen nog aan op een specifieke locatie van Orion College-vso. In de toekomst is het de bedoeling dat er één loket komt waar de leerlingen terecht kunnen voor een aanmelding. Vervolgens wordt samen met de ouders besproken waar iedere leerling een meest passend onderwijsaanbod kan krijgen. Bij de intake van de leerlingen is niet de problematiek van de leerling doorslaggevend maar zijn of haar mogelijkheden qua uitstroomprofiel en interesses. Leerlingen uit verschillende clusters zitten dus bij elkaar in de klas. Op 2 van de 3 genoemde scholen van Stichting Orion is in schooljaar 2010-2011 daadwerkelijk clusteroverstijgend onderwijs gerealiseerd. Op de A.G. Bellschool van Stichting Orion wordt onderwijs verzorgd aan leerlingen van cluster 2, 3 en 4. Op de Kingmaschool van Stichting Orion wordt geïntegreerd onderwijs verzorgd aan leerlingen van cluster 3 en 4. De Wetering heeft zich gespecialiseerd in leerlingen van cluster 4 met zware gedragsproblemen. Leerlingen van andere clusters maar met zware gedragsproblemen kunnen terecht op deze school maar hebben zich nog niet aangemeld. Opvallend is dat als het gaat om zware (externaliserende) problemen Stichting Orion er voor kiest om voor deze leerlingen apart onderwijs te verzorgen. Conclusies Stichting Orion Door het clusteroverstijgend onderwijs is het mogelijk om bij de plaatsing van leerlingen op een school niet de problematiek van de leerling doorslaggevend te laten zijn maar zijn of haar mogelijkheden qua uitstroomprofiel en interesses. In augustus 2008 waren de eerste leerlingen al toegelaten tot het geïntegreerde vso van Stichting Orion. Het experiment is gestart in augustus 2010. Dit betekent dat het experiment Stichting Orion helpt om de bestaande situatie te legitimeren. Stichting Orion schreef voorheen leerlingen in op een andere school dan waar zij daadwerkelijk les volgden. Het feit dat zij nu van de wet mogen afwijken, betekent dat zij nu geen leerlingen meer op een andere school hoeven in te schrijven. Het is nu wel gemakkelijker om op een grotere schaal geïntegreerd onderwijs te verzorgen. Refo-zorg – regio Ede, regio Zeeland, regio Zwolle, regio Barendrecht/Gouda Inhoud en uitvoering experiment Het regionaal netwerk Refo-zorg streeft naar thuisnabij en identiteitsgebonden onderwijs. Echter, binnen dit netwerk zijn geen scholen voor leerlingen met een cluster-
8
Evaluatie Subsidieregeling
4 indicatie. Tot nu toe werd dit opgelost door leerlingen met een indicatie voor cluster 4 de mogelijkheid te bieden om op een reguliere school met reformatorische grondslag of op een school voor speciaal basisonderwijs met reformatorische grondslag onderwijs te volgen. Het experiment heeft als doel het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg aan leerlingen met een indicatie voor cluster 3 en 4 in scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en het realiseren van thuisnabij reformatorisch onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg onder meer door het inrichten van nevenvestigingen van een sbo over gemeentegrenzen heen en het inrichten van nevenvestigingen over de rec-regio heen. Op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs is hiervoor voor 4 regio’s van Refo-zorg, namelijk Ede, Barendrecht/Gouda, Zwolle en Zeeland, op onderdelen van de wet- en regelgeving ontheffing verleend. Voor de regio Barendrecht/Gouda is het, vanwege de weigering van REC Rijndrecht en REC de Nachtegaal om mee te werken aan verbrede toelating van cluster 4 leerlingen in cluster 3 onderwijs vanuit uitsluitend religieuze overwegingen, niet mogelijk om de beoogde doelstellingen te realiseren. Als gevolg hiervan blijft de wachtlijst voor identiteit gebonden cluster 4 onderwijs bestaan. Voor de overige regio’s van Refo-zorg geldt dat het smalle experiment operationeel is: in de regio Ede worden leerlingen met een cluster 4 indicatie opgevangen op de Rehobothschool en zal in augustus 2011 de VSO-school voor cluster 4 leerlingen haar deuren openen. In Ochten kan de SBAO-school nu, dankzij toekenning van afwijking van wet- en regelgeving dat een school aan slechts één rec deel mag nemen, als nevenlocatie van de SO-school in Ede cluster 4 leerlingen opvangen. In de regio Zeeland worden de leerlingen met een cluster 4 indicatie opgevangen binnen het speciaal basisonderwijs en zal in schooljaar 2011/2012 gestart worden met een volledige cluster 4 groep. Ook in Zwolle worden leerlingen met een cluster 4 indicatie nu in een aparte cluster 4 voorziening (die bestaat uit 3 groepen met leerlingen variërend van groep 3 tot en met groep 8) opgevangen, de wens is dat er aan het eind van de experimentperiode een volwaardige cluster 4 school zal zijn. Conclusies Refo-zorg Toekenning van het experiment heeft het netwerk Refo-zorg in de regio’s Ede, Zwolle en Zeeland in staat gesteld formeel cluster 4 onderwijs in te richten en daarmee een dekkend onderwijscontinuüm te realiseren. Wel moet worden opgemerkt dat ook voor de toekenning van het smalle experiment cluster 4 leerlingen werden opgevangen binnen dan wel reguliere onderwijsvoorzieningen, dan wel binnen het speciaal onderwijs. Deze leerlingen werden opgevangen met rugzakgelden, aanvullende financiering werd vanuit de gemeenschap ter beschikking gesteld. Deze situatie speelt momenteel nog steeds in de regio Barendrecht/Gouda. Toekenning van het experiment heeft, met andere woorden, voor een belangrijk deel een bijdrage geleverd aan het formeel maken van een reeds bestaande situatie. Daarnaast heeft het experiment er voor gezorgd dat vso-scholen ingericht kunnen worden en nevenvestigingen en dislocaties over respectievelijk rec- en gemeentegrenzen heen ingericht kunnen worden. Door het uitblijven van medewerking van REC Rijndrecht en REC de Nachtegaal is het in de regio Barendrecht/Gouda niet mogelijk de doelstellingen te bereiken.
IVA beleidsonderzoek en advies
9
Stichting Ronduit - Heerhugowaard Inhoud en uitvoering experiment Stichting Ronduit heeft 16 scholen, waaronder De Spinaker, een openbare school voor SO – VSO. De Spinaker heeft meerdere locaties en dislocaties, waaronder de VSO locatie Bureau Arbeidsparticipatie (BAP) in Heerhugowaard. Het smalle experiment heeft betrekking op het onderwijs dat verzorgd wordt op deze locatie. Het BAP heeft een aangepast onderwijsarrangement om leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale, cognitieve problemen en/of gedragsproblematiek te kunnen voorbereiden op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding of een mengvorm hiervan. In de dagelijkse praktijk komt een leerling bij het BAP terecht als hij of zij uitvalt op alle andere vormen van onderwijs. De school/afdeling waar de leerling als laatste op geplaatst is, neemt bij uitval van de leerling contact op met het REC. Het REC voert, vaak samen met de ‘oude’ school/afdeling en met het BAP een uitstroomperspectiefgesprek. Indien alle betrokkenen, inclusief de ouders en de leerling, van mening zijn dat plaatsing op het BAP mogelijk is, wordt de betreffende leerling ingeschreven op De Spinaker, en concreet toegelaten tot de locatie Bureau Arbeidsparticipatie. Concreet zijn de meeste leerlingen meestal één dag per week op het BAP. Tijdens deze dag krijgen zij gemiddeld 2 tot 4 uur individueel les van hun eigen docent. Aan iedere leerling is één docent en één stagecoach gekoppeld, dit zijn de vaste aanspreekpunten voor de leerling. De docent onderwijst de vakken die de leerling volgt en onderhoudt met grote regelmaat contacten met het bedrijf waar de leerling stage loopt. De leerling loopt 4 dagen per week stage. Stichting Ronduit heeft in maart 2011 de bevestiging gekregen dat zij, op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs, een ontheffing van wet- en regelgeving verkrijgt om op het BAP af te mogen wijken van de norm dat de stage ten hoogste 20 weken per schooljaar mag duren, gedurende ten hoogste drie jaar van de opleiding. Hiermee is op het BAP formeel toegestaan dat leerlingen 4 dagen stage lopen en 1 dag per week onderwijs volgen. Met behulp van de beschikking kan het BAP op de beschreven wijze onderwijs aanbieden, continueren en verder invullen. Conclusies Stichting Ronduit De toekenning van dit experiment is opmerkelijk in het licht dat in artikel 8, lid 2 van het onderwijskundig besluit WEC staat dat ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van de genoemde regel. In die zin hoeft de Stichting Ronduit niet een beroep te doen op de Experimentenwet. Met het onderwijs dat het BAP aan deze leerlingen biedt, realiseren zij een onderwijsaanbod voor deze specifieke groep leerlingen, en leveren zij een bijdrage aan het realiseren van een dekkend onderwijs(zorg)continuüm. Het feit dat toekenning van het experiment feitelijk het formaliseren van een reeds ingezette werkwijze betekent, heeft als logisch gevolg dat alle doelstellingen feitelijk al behaald zijn voorafgaand aan de daadwerkelijke ingangsdatum van de experimenteerbeschikking.
10
Evaluatie Subsidieregeling
IVA beleidsonderzoek en advies
1
11
Inleiding
Vanaf 2009 wordt scholen en samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden een subsidieaanvraag in te dienen voor de smalle experimenten passend onderwijs. Het doel van deze experimenten is het voorbereiden van de scholen op passend onderwijs. In de experimenten wordt altijd afgeweken van huidige wettelijke bepalingen. Dit wordt beschouwd als experiment. Er zijn 5 experimentaanvragen goedgekeurd. De ECPO draagt zorg voor de evaluatie van de smalle experimenten en heeft IVA beleidsonderzoek en advies de opdracht verleend om de evaluatie uit te voeren. Deze rapportage doet verslag van de 5 smalle experimenten zoals die tot nu toe worden uitgevoerd. De experimenten hebben een looptijd van 5 jaar en de looptijd tot nu toe van de experimenten varieert van een aantal maanden tot ongeveer anderhalf jaar. In deze rapportage wordt in hoofdstuk 2 de onderzoeksdoelen, onderzoeksvragen en onderzoeksopzet beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de toegestane afwijkingen van wet- en regelgeving en de doelen die in de verschillende experimenten worden gesteld. In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid stilgestaan bij de realisatie en de opbrengsten van de experimenten, in hoofdstuk 5 wordt nagegaan op welke wijze de uitvoering van de experimenten zich verhoudt tot het voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs. In hoofdstuk 6, tot slot, worden de belangrijkste bevindingen samengevat. De bijlage bij deze rapportage bevat uitgebreide casebeschrijvingen van de experimenten. In tegenstelling tot de beschrijvingen in hoofdstuk 4, waar de focus ligt op het experiment, wordt in de casebeschrijvingen in de bijlage zowel ingegaan op de activiteiten die ondernomen worden als gevolg van de toekenning van de experimentstatus, als op de context waarin deze experimenten worden uitgevoerd. Op een aantal onderdelen is er sprake van overlap met de teksten die opgenomen zijn in hoofdstuk4, dit betreft de onderdelen waarin concreet op het experiment wordt ingegaan.
IVA beleidsonderzoek en advies
2
13
Opzet evaluatie smalle experimenten Passend onderwijs
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de stimuleringsregeling ‘smalle experimenten passend onderwijs’. In de tweede paragraaf worden de doelen van de evaluatie en de onderzoeksvragen gepresenteerd. In de derde paragaaf wordt de onderzoeksopzet toegelicht. Tot slot wordt in de vierde paragraaf kort ingegaan op de duiding van de onderzoeksresultaten.
2.1
De beleidsregel experiment passend onderwijs Scholen en samenwerkingsverbanden die willen samenwerken op een voor hen cruciaal thema rondom passend onderwijs en daarbij willen afwijken van de huidige wettelijke bepalingen hebben een aanvraag kunnen doen voor een smal experiment passend onderwijs. De bedoeling is dat in zo’n smal experiment onderwijskundige vernieuwingen voorop staan. Bij de toekenningsprocedure van de smalle experimenten zijn de experimenteeraanvragen hier door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op beoordeeld. In de regeling zijn de volgende voorwaardelijke bepalingen opgenomen: •
• •
• • •
Er is een experimenteerplan met daarin benoemd welke partijen deelnemen aan het smalle experiment passend onderwijs, een duidelijke omschrijving van de doelen en de achtergronden en een beschrijving van welke wettelijke voorschriften men binnen het smalle experiment passend onderwijs wil afwijken. Een smal experiment wordt aangegaan voor de periode van vijf jaar met de mogelijkheid tot verlenging; Het smalle experiment kan op elk gewenst moment binnen het schooljaar van start gaan. Als er binnen het smalle experiment echter wordt afgeweken van de huidige wet – en regelgeving op het gebied van bekostiging, dan kan het smalle experiment alleen van start gaan op 1 augustus van een jaar. Het smalle experiment dient uiterlijk drie maanden na toekenning operationeel te zijn. Eénmalig wordt in de periode van 2009-2011 aan het smalle experiment een subsidie van maximaal 30.000 euro toegekend. De deelnemers aan het smalle experiment passend onderwijs zijn verplicht gesteld om deel te nemen aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die gericht zijn op het verschaffen van nadere inlichtingen aan de minister ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.
Opgemerkt moet worden dat in de periode van indienen van de plannen, de start van de experimenten en deze verslaglegging er landelijk diverse ontwikkelingen gaande zijn betreffende de invoering van passend onderwijs. Het Ministerie van Onderwijs,
14
Evaluatie Subsidieregeling
Cultuur en Wetenschap wilde een stelselwijziging passend onderwijs invoeren tegelijk met een aantal bezuinigingen. Inmiddels is besloten de bezuiniging op passend onderwijs te temporiseren. De bezuiniging start pas in 2013 en wordt geleidelijk ingevoerd. De voorbereiding van de stelselwijziging gaat intussen door. Het streven is dat het wettelijk kader voor passend onderwijs medio 2012 wordt gepubliceerd. In deze rapportage zal worden geschetst op welke wijze de vijf toegekende experimenten zich verhouden tot Passend onderwijs, en tot de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het stelsel Passend onderwijs. Hierbij wordt uitgegaan van de in de Beleidsbrief Passend onderwijs (ref. 266319, p. 7/8) benoemde uitgangspunten voor een nieuw stelsel: • • • • • •
2.2
Een eenvoudiger stelsel Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk Meer kwaliteit Goed toegeruste docenten en schoolleiders Een vruchtbare samenwerking met gemeenten
Het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen Het doel van het onderzoek is een beeld te verkrijgen van wat er tot nu toe gebeurd is in de 5 smalle experimenten en in hoeverre de scholen/samenwerkingsverbanden er in slagen om de doelstellingen te bereiken. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier gaat om een tussentijdse evaluatie, aangezien de experimenten gestart zijn op z’n vroegst in 2009 (er zijn ook experimenten die pas in 2010 of in 2011 zijn gestart) en een looptijd hebben van 5 jaar. Vooraf zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd voor de beschrijving van de 5 experimenten: • • • • • • • • • •
Wat is de aanleiding geweest om een aanvraag voor het smalle experiment passend onderwijs in te dienen? Wat is het doel van het experiment? Welke afwijkingen van de bestaande wet- en regelgeving werden daarbij toegestaan? Op welke manier is het experiment opgezet en wordt het experiment uitgevoerd? Wat zijn de concrete activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van het smalle experiment? Wat zijn de opbrengsten, knelpunten en succesfactoren tot nu toe? Worden de resultaten van het experiment elders verspreid? Op welke manier worden de resultaten verankerd? Wat zijn de ervaringen met de beleidsregel? Wat zijn de gemeenschappelijke kenmerken van de 5 smalle experimenten? In hoeverre is/was er sprake van gemeenschappelijke knelpunten?
IVA beleidsonderzoek en advies
•
15
Wat zijn de ervaringen met de beleidsregeling en wat is de betekenis van de met de beschreven experimenten opgedane ervaring voor het beleid rondom passend onderwijs?
In onderhavige rapportage wordt in de beschrijving van de verschillende experimenten integraal antwoord gegeven op deze vragen. Hierbij wordt het volgende onderscheid gemaakt: • • •
2.3
Afwijking van wet- en regelgeving en doelstellingen (hoofdstuk 3) Realisatie en opbrengsten (hoofdstuk 4) Voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs (hoofdstuk 5)
De onderzoeksopzet Bij de uitvoering van het onderzoek zijn de volgende fasen gevolgd: • • • •
Fase 1: Voorbereiding Fase 2: Ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten Fase 3: Dataverzameling Fase 4: Dataverwerking- en analyse en rapportage
Hieronder worden deze fasen kort toegelicht. Fase 1: Voorbereiding Deze fase is erop gericht een eerste beeld te krijgen van de opzet van de vijf smalle experimenten. Hiervoor zijn de 5 experimenteerbeschikkingen en de daarbij behorende plannen bestudeerd. Fase 2: Ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten Op basis van de analyses die uitgevoerd zijn in de eerste onderzoeksfase worden gespreksleidraden opgesteld. Bij het opstellen ervan hebben we de volgende uitgangspunten gehanteerd: •
•
•
De gesprekken moeten er enerzijds op gericht zijn zaken verduidelijkt te krijgen die in de geanalyseerde documenten niet aan de orde komen of onduidelijk zijn. De gesprekken moeten er anderzijds op gericht zijn ‘door te vragen’ op de in de documenten genoemde plannen (vanuit de ervaring dat zulke plannen vaak op een vrij hoog abstractieniveau geformuleerd zijn en in de loop der tijd de neiging te hebben te veranderen). De gesprekken moeten er tot slot op gericht zijn het ‘realiteitsgehalte’ van in de documenten genoemde plannen en van wat erin gezegd wordt over wat al bereikt is in het experiment te toetsen (vanuit de gedachte dat papier geduldig is en het de vraag is of de plannen a) wel uitvoerbaar zijn en b) op enthousiasme bij alle betrokkenen kunnen rekenen; wat betreft hetgeen in de documenten gezegd wordt over wat al bereikt is, is de vraag hoe realis-
16
Evaluatie Subsidieregeling
tisch zulke uitspraken zijn en of alle betrokken partijen over hetgeen al bereikt is wel hetzelfde denken). De ontwikkelde gespreksleidraad is besproken met en goedgekeurd door de opdrachtgever. Fase 3: Dataverzameling In de derde fase zijn gesprekken gevoerd bij de uitvoerders van de verschillende experimenten. Getracht is te spreken met een vertegenwoordiging van alle betrokken partijen. Bij Stichting Almere Speciaal zijn gesprekken gevoerd met een bestuurder en de bestuursmanager van Stichting Almere Speciaal, een leerkracht van Aventurijn, een leerkracht van Olivijn en een teamleider van Olivijn. Aanvullend heeft een telefonisch interview plaatsgevonden met de bestuursmanager. Bij Stichting Skopos zijn gesprekken gevoerd met de bovenschools manager, de directeur van de school voor speciaal basisonderwijs en de 2 coördinatoren van het samenwerkingsverband. Verder zijn er 4 groepsgesprekken gevoerd. Het eerste groepsgesprek was met de begeleidingskamer met 6 intern begeleiders van de basisscholen. Het tweede gesprek was met het directieberaad, vertegenwoordigd door 5 directeuren van de reguliere basisscholen en 1 adjunct-directeur. Het derde groepsgesprek was met twee leden van de nog op te richten ombudskamer, voorheen PCL. Het laatste gesprek was met leden van de GMR, vertegenwoordigd door 2 ouders en 3 leerkrachten. Er heeft aanvullend een telefonisch interview plaatsgevonden met de coördinator van het samenwerkingsverband. Bij Stichting Orion is een groepsgesprek gevoerd met de directeur van AG Bell, tevens interim-directeur van Kingma, de adjunct-directeur van AG Bell, hoofdadministratie van AG Bell en de coördinator ambulante begeleiding. Er is een groepsgesprek gevoerd met 4 leraren van AG Bell. Verder is nog een groepsgesprek gevoerd met twee gedragsdeskundigen die gemoeid zijn met de intake van de leerlingen op de scholen en tot slot is er ook gesproken met 4 leerlingen van AG Bell. Er heeft aanvullend een telefonisch interview plaatsgevonden met de directeur van AG Bell. Bij Refo-zorg hebben gesprekken plaatsgevonden in drie regio’s van Refo-zorg, te weten de regio Ede, de regio Barendrecht/Gouda en de regio Zwolle. In de regio Barendrecht/Gouda zijn gesprekken gevoerd met de coördinator VO van het samenwerkingsverband VO 37.2, een bestuurslid VO, twee directeuren van S(B)O-scholen uit Barendrecht (De Wijngaard / De Rank) en Gouda (Samuëlschool), een directeur van een VO-school in Rotterdam (Wartburg) en ouders van leerlingen die deelnemen aan de regiotafel. In de regio Zwolle is gesproken met de directeur van een VOschool uit Apeldoorn (Jac. Fruijtierschool), de directeur van een S(B)O-school uit Zwolle (Obadja) en een docent van een VO-school in Kampen (Pieter Zandt-school). In de regio Ede is gesproken met de landelijk projectleider van Refo-zorg, met de coordinator van het WSNS-verband Ede, de coördinator van REC 3, De schoolleider van een VO-school in Amersfoort (Van Lodenstein College), de directeur van een S(B)O-school in Ede (Detmar/Rehoboth-school), een directeur van een basisschool in Ede (Stadh. Willem III-school), een docent van een VO-school in Amersfoort (Van
IVA beleidsonderzoek en advies
17
Lodenstein College), en ouders die vanuit de oudergeleding deelnemen aan de regiotafel Ede (REPOSE ).Daarnaast is (tijdens de gesprekken in de regio Barendrecht/Gouda) ook gesproken met de coördinator WSNS uit de regio Zeeland. Bij Stichting Ronduit zijn gesprekken gevoerd bij Bureau Arbeidsparticipatie. Gesproken is met de locatiedirecteur, de beleidsmedewerker en projectfunctionaris, een zorgcoördinator, een afgevaardigde van REC 4.5, twee docenten en twee stagecoaches. Fase 4: Dataverwerking en –analyse en rapportage In de laatste fase is op basis van de in fase 3 gevoerde gesprekken en op basis van de experimenteerbeschikkingen en projectplannen per experiment een casebeschrijving gemaakt. Deze zijn voorgelegd aan de coördinatoren van de experimenten. Vervolgens is aan de hand van de casebeschrijvingen antwoord gegeven op de gestelde onderzoeksvragen.
2.4
Duiding van de onderzoeksresultaten Zoals beschreven is het doel van het uitgevoerde onderzoek om een beeld te verkrijgen van wat er tot nu toe gebeurd is in de 5 smalle experimenten en in hoeverre de scholen/samenwerkingsverbanden er in slagen om de doelstellingen te bereiken. Hiertoe zijn de 5 experimenten bezocht, is gesproken met vertegenwoordigers van betrokken instellingen en zijn de experimenteerbeschikkingen en de projectplannen bestudeerd. Bij de interpretatie van de resultaten van onderhavig onderzoek dienen een aantal aspecten in ogenschouw genomen te worden. Op de eerste plaats moet worden opgemerkt dat in de periode van indienen van de plannen, de start van de experimenten en deze verslaglegging er landelijk diverse ontwikkelingen gaande zijn betreffende de invoering van passend onderwijs. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wilde een stelselwijziging passend onderwijs invoeren tegelijk met een aantal bezuinigingen. Inmiddels is besloten de bezuiniging op passend onderwijs te temporiseren. De bezuiniging start pas in 2013 en wordt geleidelijk ingevoerd. De voorbereiding van de stelselwijziging gaat intussen door. Het streven is dat het wettelijk kader voor passend onderwijs medio 2012 wordt gepubliceerd. De voorgenomen stelselwijziging en bezuinigingen hebben ook bij de smalle experimenten geleid tot onrust. Tijdens de gesprekken is er veelvuldig over deze voorgenomen bezuinigingen gesproken en over de consequenties die deze zouden hebben ten aanzien van de activiteiten van de smalle experimenten. Als gevolg hiervan zijn een aantal voorgenomen activiteiten op de langere baan geschoven (een concreet voorbeeld hiervan is het oprichten van intervisiebijeenkomsten van ambulant begeleiders cluster 3, ambulant begeleiders cluster 4 en leraren die werken met leerlingen met cluster 3 en/of cluster 4 problematieken). Dit heeft uiteraard eveneens consequenties voor de mate waarin doelstellingen reeds bereikt zijn. Op de tweede plaats betreft het een evaluatie van experimenten die een looptijd hebben van 5 jaar. Voor de meeste experimenten geldt dat zij zich momenteel in het
18
Evaluatie Subsidieregeling
eerste of tweede uitvoeringsjaar bevinden. Voor één experiment geldt dat de gesprekken hebben plaatsgevonden vóór de formele startdatum van het experiment. De uitspraken die in het onderzoek gedaan kunnen worden ten aanzien van het bereiken van de doelstellingen zijn als gevolg daarvan beperkt. Het is dan ook niet mogelijk om uitsluitend op basis van de bevindingen ten aanzien van ingezette ontwikkelingen en bereikte doelen uitspraken te doen over beleidsmaatregelen, dit is uiteraard pas mogelijk nadat een substantieel deel van het experiment is afgerond. Daarnaast zou, gezien het feit dat de activiteiten die in gang gezet zijn aangeduid worden als experiment, binnen evaluatie en monitoring idealiter een vergelijking plaatsvinden van regio’s die zich met vergelijkbare problematieken geconfronteerd zien en die geen toestemming hebben af te wijken van bepaalde wet- en regelgeving.
19
IVA beleidsonderzoek en advies
3
De smalle experimenten nader bekeken: afwijking van wet- en regelgeving en doelstellingen
In dit hoofdstuk wordt een eerste algemeen beeld geschetst van de 5 smalle experimenten; welke experimenten zijn gehonoreerd, van welke wet- en regelgeving mag worden afgeweken en welke doelen (zowel ten aanzien van Passend onderwijs als onderwijskundig) staan centraal.
3.1
Smalle experimenten Er zijn in totaal 5 smalle experimenten gehonoreerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder de 5 aanvragers waren 2 stichtingen voor primair onderwijs. Onder 1 van deze 2 stichtingen vallen niet alleen de scholen voor het basisonderwijs, maar ook 1 school voor speciaal basisonderwijs. De andere stichting voor primair onderwijs heeft naast basisscholen, ook een school voor speciaal basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Er zijn 2 stichtingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die meedoen en 1 regionaal netwerk. In tabel 4.1 zijn de deelnemende stichtingen en regionaal netwerk in een overzicht te zien. Tabel 3.1 Overzicht deelnemers Namen
Stichting Skopos
Stichting voor PO Stichting voor PO Stichting voor Regionaal netwerk (inclusief een (inclusief een (voortgezet) specischool voor sbo) school voor sbo en aal onderwijs voor (v)so) x
Stichting Almere Speciaal
x
Stichting Orion
x
Regionaal netwerk Refo-zorg
x
Stichting Ronduit Totaal
3.2
x 1
1
2
1
Aanleiding voor aanvraag smal experiment Voor alle 5 de smalle experimenten geldt dat deelname aan het smalle experiment noodzakelijk is om door te kunnen gaan met de ingezette ontwikkelingen die passen bij de invulling die de aanvragers geven aan passend onderwijs. Met andere woorden is het mogen afwijken van bepaalde onderdelen van de geldende onderwijs wet-
20
Evaluatie Subsidieregeling
en regelgeving een noodzakelijke voorwaarde om de ingezette ontwikkelingen te kunnen voortzetten binnen hun scholen. De Experimentenwet geeft hen die mogelijkheid. Hieronder is beknopt per experiment aangegeven voor welke ingezette ontwikkeling het noodzakelijk is om een afwijking van de wet- en regelgeving aan te vragen. Stichting Almere Speciaal In Almere was officieel geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Er werd gewerkt met verschillende modellen om passend onderwijs te realiseren binnen het reguliere onderwijs. Vanuit de behoefte aan speciaal onderwijs heeft het regulier onderwijs in Almere in feite locaties opgericht waar speciaal (voortgezet) onderwijs voor cluster 3 en cluster 4 werd verzorgd. Ook zijn er in Almere nevenvestigingen gerealiseerd van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de omgeving. Na overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bleek dat Almere in aanmerking kwam voor bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor cluster 3. Om ook de leerlingen van cluster 4 op deze school op te kunnen vangen is een afwijking aangevraagd van de wet- en regelgeving. Volgens de wet mag de leerling alleen worden toegelaten op de school waarvoor de leerling een indicatie heeft. Stichting Skopos Stichting Skopos streeft naar zoveel mogelijk inclusief onderwijs op haar reguliere basisscholen. Vooral door dit beleid is de school voor speciaal basisonderwijs van Stichting Skopos te klein geworden: de reguliere basisscholen verwezen nog nauwelijks leerlingen naar deze school. Zij willen deze school echter wel behouden. Stichting Skopos wil graag dat op al haar basisscholen en dus ook op de school voor speciaal basisonderwijs inclusief onderwijs wordt gerealiseerd. Dit laatste kan alleen als op deze school ook leerlingen kunnen worden aangenomen die niet geïndiceerd zijn door het PCL. Uitbreiding van het aantal leerlingen op deze school is noodzakelijk om te voorkomen dat de school dient te worden opgeheven. Om andere leerlingen te mogen aannemen op de school voor speciaal basisonderwijs dan bepaald door het PCL moest een afwijking worden aangevraagd van de wet- en regelgeving. Stichting Orion Binnen de vso-scholen van Stichting Orion wordt al sinds augustus 2008 geïntegreerd/clusteroverstijgend onderwijs verzorgd. Concreet betekent dit dat op de vsoscholen onderwijs wordt verzorgd voor leerlingen uit meerdere clusters (cluster 2, 3 en 4). Omdat dit in strijd is met de wet die stelt dat een leerling alleen kan worden toegelaten op de school waarvoor de leerling een indicatie heeft, is nu een afwijking aangevraagd van deze wet- en regelgeving. Dit om de ontwikkeling naar meer clusteroverstijgend onderwijs te kunnen voortzetten en verdiepen. Regionaal netwerk Refo-zorg Het regionaal netwerk Refo-zorg streeft naar thuisnabij en identiteitsgebonden onderwijs. Echter binnen dit netwerk zijn geen scholen voor leerlingen met een cluster4 indicatie. Tot nu toe werd dit opgelost door leerlingen met een indicatie voor cluster
IVA beleidsonderzoek en advies
21
4, de mogelijkheid te bieden om op een reguliere school met reformatorische grondslag of een school voor speciaal basisonderwijs met reformatorische grondslag onderwijs te volgen. Met behulp van rugzakgelden werd getracht deze leerlingen zo goed en effectief mogelijk te begeleiden. Het regionaal netwerk Refo-zorg wil nu dat deze cluster 4 leerlingen onderwijs kunnen krijgen op cluster 3 instellingen binnen hun netwerk zodat ze de juiste financiële middelen krijgen, meer mogelijkheden in onderwijsaanbod en in de begeleiding van de leerlingen. Hiervoor hebben zij net als Stichting Almere Speciaal en Stichting Orion toestemming nodig om leerlingen met andere indicatie dan passend bij de school toe te laten. Stichting Ronduit De leerlingen die deelnemen aan het alternatieve onderwijsarrangement dat 1 van de locaties van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs van Stichting Ronduit heeft gearrangeerd voldoen niet aan de norm dat de stage ten hoogste twintig weken per schooljaar mag duren. In schooljaar 2008-2009 heeft Stichting Ronduit van de Inspectie van Onderwijs hiervoor vrijstelling gekregen. In schooljaar 2009-2010 is deze vrijstelling niet meer toegekend maar heeft de Inspectie Stichting Ronduit verzocht om een smal experiment aan te vragen. Als Stichting Ronduit toestemming krijgt om van de norm af te wijken dan kan zij het onderwijs dat zij aanbieden continueren. Met uitzondering van Stichting Skopos geldt dat voor alle experimenten een aanleiding voor het aanvragen van het experiment is dat er nog niet voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod thuisnabij is of een aanbod passend bij de identiteit van de leerlingen. Voor Stichting Almere Speciaal geldt dat er geen passend onderwijsaanbod is voor Zmolkers en voor normaallerende mytylleerlingen. Stichting Orion meldt dat er in Amsterdam meerdere leerlingen met een langdurige ziekte of handicap gedeeltelijk of volledig thuis zitten of iedere dag ver moeten reizen om naar school te gaan. Bij Refo-zorg is er geen sprake van een dekkend onderwijsaanbod, doordat er geen identiteitgebonden cluster 4 onderwijs aangeboden kan worden, en bij Bureau Arbeidsparticipatie is er behoefte aan een onderwijsvorm die volledig is toegespitst op leerlingen die in alle andere vormen van onderwijs zijn uitgevallen en die toegeleid moeten worden naar arbeid of naar zinvolle dagbesteding, en in een enkel geval terug naar onderwijs.
3.3
Doelstellingen In de beleidsregel experimenten passend onderwijs wordt als voorwaarde genoemd dat in het smalle experiment een onderwijskundige vernieuwing voorop moet staan. Daarnaast moeten de experimenten zich richten op een van de cruciale thema’s binnen Passend onderwijs. Voor alle smalle experimenten geldt dat zij zich hoofdzakelijk richten op het creëren van een dekkend onderwijs(zorg-)continuüm voor alle leerlingen, waarmee het richten op een onderwijskundige vernieuwing en het richten op een van de thema’s binnen Passend onderwijs samenvallen. Dit wordt binnen de 5 experimenten op verschillende manieren vormgegeven en verwoord in de doelstel-
22
Evaluatie Subsidieregeling
lingen die met het experiment worden nagestreefd. Kort samengevat zijn de doelstellingen per experiment als volgt weer te geven: Tabel 3.2 Overzicht van doelstelling per experiment experiment
doelstelling
Stichting Almere Speciaal Het inrichten van thuisnabije geïntegreerde onderwijsvoorzieningen voor leerlingen van cluster 3 en 4. Stichting Skopos
Het aanbieden van adaptief onderwijs in een reguliere leeromgeving: leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen worden niet geïsoleerd van andere leerlingen, maar de reguliere sociale leeromgeving van die leerlingen wordt gehandhaafd.
Stichting Orion
Het inrichten van thuisnabije geïntegreerde onderwijsvoorzieningen voor leerlingen van cluster 2, 3 en 4, waarbij geïndiceerd wordt op basis van uitstroomprofiel (i.p.v. op basis van handicap/beperking).
Refo-zorg
Het inrichten van thuisnabij identiteitgebonden cluster 4 onderwijs door middel van verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op cluster 3 onderwijs.
Stichting Ronduit
Het aanbieden van een alternatief passend onderwijsaanbod voor leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale of cognitieve problemen, en/of gedragsproblematieken gericht op transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding.
Stiching Almere Speciaal, Stichting Orion en Regionaal netwerk Refo-zorg richten hun vernieuwing op het doorbreken van de bestaande indeling van clusters en onderwijssoorten. Bij al deze drie experimenten gaat het in hoofdzaak om het doorbreken van de indeling in clusters (2)-3 en 4. In geen van deze drie experimenten is het doel dat leerlingen met een indicatie onderwijs krijgen samen met reguliere leerlingen. De bedoeling is dat deze leerlingen onderwijs kunnen krijgen op een school passend bij hun indicatie. In Almere is de tendens dat leerlingen met een indicatie de kans moeten krijgen om naar het speciaal (voortgezet) onderwijs te gaan. Vernieuwend aan Stichting Ronduit is dat getracht wordt leerlingen met een alternatief, op stage gericht lesprogramma, toe te leiden naar arbeid of zinvolle dagbesteding. Het onderwijs dat de leerlingen volgen is volledig gericht op het uitstroomdoel van de leerlingen. Vernieuwend aan Stichting Skopos is dat zij zowel willen proberen om zorgleerlingen op te vangen binnen het regulier onderwijs, als om niet-zorgleerlingen te laten integreren in een school voor speciaal basisonderwijs.
3.4
Verleende afwijkingen van wet- en regelgeving Voor de 5 smalle experimenten geldt dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich bereid heeft verklaard om, gelet op de Beleidsregel experimenten passend onderwijs (Staatscourant d.d. 25 februari 2009, nr 38), de Experimentenwet toe te passen om op bepaalde onderdelen een afwijking van de geldende onderwijs
23
IVA beleidsonderzoek en advies
wet- en regelgeving mogelijk te maken. In tabel 4.2 is een overzicht te zien van de onderdelen waarvoor een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving is verleend aan de betreffende stichtingen of regionaal netwerk in het kader van de Experimentenwet. De nummers 1 tot en met 5 verwijzen naar respectievelijk: Stichting Almere Speciaal, Stichting Skopos, Stichting Orion, Regionaal netwerk Refo-zorg en Stichting Ronduit.
Tabel 3.3 Overzicht van de onderdelen van de wet- en regelgeving waarvoor een afwijking is verleend per stichting/netwerk Afwijking
1
*Artikel 40, derde lid, van de WEC: ‘Een leerling wordt niet tot een
x
2
3
4
5
Tot.
x
x
3
x
2
school toegelaten dan nadat een commissie voor de indicatiestelling heeft verklaard dat de leerling toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, waartoe de school behoort.’ *Artikel 28b, derde lid, van de WEC: Het bevoegd gezag kan per
x
school slechts deelnemen aan 1 regionaal expertisecentrum. *Artikel 40, derde lid, van de WPO: Een leerling wordt niet toege-
x
1
laten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband waarvan de speciale school voor basisonderwijs deel uitmaakt, heeft bepaald dat plaatsing van de leerling op een zodanige school noodzakelijk is. *Buiten werking stellen van bekostiging van de WEC: Artikel 37 en
x
1
x
1
38: Respectievelijk over aanvullende bekostiging personeelskosten bij aanzienlijke tussentijdse toename aantal leerlingen en toename aantal leerlingen per 1 oktober van het lopend schooljaar *Artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, van de WEC: Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toela9 ting
9
Vanwege de overzichtelijkheid van de tabel is hier volstaan met het noemen van de titel van het artikel. De volledige tekst luidt: 1. Indien een bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging of tot het toelaten van leerlingen, die door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het regionaal expertisecentrum dan de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd, dient het bevoegd gezag voor 1 februari een daarop betrekking hebbend verzoek tot opneming in het in het derde lid bedoelde plan in bij het regionaal expertisecentrum. 3. Voor 1 augustus volgend op de in het eerste lid genoemde datum stelt het regionaal expertisecentrum op basis van de in het eerste en het tweede lid bedoelde verzoeken een plan vast met betrekking tot de vestiging van nevenvestigingen en tot het toelaten van leerlingen tot scholen van een andere onderwijssoort dan waarvoor de leerlingen toelaatbaar zijn verklaard. 6. Onze minister beslist voor 1 december daaropvolgend. Indien Onze minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt. Indien Onze minister de toelating goedkeurt van leerlingen die toelaatbaar zijn verklaard tot een andere onderwijssoort, is die toelating mogelijk vanaf 1 augustus volgend op de goedkeuring.
24
Afwijking
Evaluatie Subsidieregeling
1
2
3
*Toestemming om over de gemeentegrenzen heen een dislocatie 10 in te richten
4
5
x
*Artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC: De duur van
Tot. 1
x
1
1
8
de stage bedraagt ten hoogste twintig weken per schooljaar, gedurende ten hoogste 3 schooljaren. Totaal
2
1
1
5
Wat opvalt is dat 3 keer toestemming is verleend om leerlingen toe te laten op een school zonder dat deze leerlingen daarvoor een indicatie hebben gekregen voor specifieke problematieken anders dan de problematieken waar deze school zich op richt: zo kunnen bijvoorbeeld leerlingen met een cluster 4 indicatie ook toegelaten worden op een cluster 3-4 school zonder dat er sprake is van een lichamelijke handicap (Stichting Almere Speciaal, Stichting Orion en Refo-zorg). Ook is er twee keer toestemming verleend om aan meerdere REC’s deel te mogen nemen namelijk aan Stichting Almere Speciaal en aan Refo-zorg. Er is verder toestemming verleend aan Stichting Skopos om leerlingen zonder indicatiestelling door het PCL toe te laten tot het speciaal basisonderwijs. Ook is er toestemming verleend aan de Stichting Ronduit om af te wijken van de regel dat een stage ten hoogste twintig weken per schooljaar duurt gedurende ten hoogste 3 schooljaren. Opvallend aan deze afwijking is dat in artikel 8, lid 2 van het onderwijskundig besluit WEC staat dat ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van de genoemde regel. In die zin hoeft de Stichting Ronduit niet een beroep te doen op de Experimentenwet. Echter de aanvraag is in samenwerking met de inspectie van onderwijs tot stand gekomen die ontheffing zou moeten verlenen. De inspectie heeft een aantal voorwaarden opgesteld ten behoeve tot de uitvoering van de afwijking. Daarnaast is Refo-zorg toestemming verleend om af te mogen wijken van artikel 76a, lid 1, 3 en 6 van de WEC en een dislocatie over gemeentegrenzen heen in te richten. Ontheffing van artikel 76a is een voorwaarde om de dislocatie tegelijkertijd met de start van het experiment op te mogen starten. Het inrichten van een dislocatie over gemeentegrenzen heen is, gezien de landelijke spreiding van het regionaal netwerk, eveneens een voorwaarde om het experiment te kunnen starten. De onderdelen waarvoor binnen de experimenten een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving is gemaakt, zijn in de experimenteerbeschikking per school aangegeven. Voor 3 experimenten is maar voor 1 school een ontheffing verleend van het betreffende artikel. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Stichting Almere Speciaal in de experimenteerbeschikking, maar buiten het experiment om, toestemming heeft gekregen om een nieuwe school in te richten. Aan deze nieuwe school is toestemming verleend om leerlingen toe te laten op een school zonder dat 10
Geen verwijzing naar een artikel opgenomen in de experimenteerbeschikking
25
IVA beleidsonderzoek en advies
daarvoor een commissie van indicatiestelling een verklaring van toelaatbaarheid heeft afgegeven. Deze school echter werkt wel met meerdere locaties waarvoor de afwijking van wet- en regelgeving geldt. Stichting Ronduit heeft 1 school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit meerdere locaties. Er is voor 1 van deze locaties een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving aangevraagd en verleend. In tabel 4.3 is te zien voor hoeveel van de scholen van de vier stichtingen en het regionaal netwerk Refo-zorg de afwijkingen in wet- en regelgevingen gelden.
Tabel 3.4 Overzicht van het aantal scholen waarvoor de afwijkingen in de wet- en regelgeving gelden Artikelen
Stichting Skopos
Artikel 40, derde lid, van de WEC
Stichting Almere Speciaal
Stichting Orion
Regionaal netwerk Refo-zorg
1
3
5
Artikel 28b, derde lid, van de WEC Artikel 40, derde lid, van de WPO
2 1
Buiten werking stellen van bekostiging van de WEC: Artikel 37 en 38
1
Artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, van de WEC
1
Toestemming om over de gemeentegrenzen heen een dislocatie in te richten
1
Artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC Totaal
Stichting Ronduit
1
1
1
3
10
1
26
4
Evaluatie Subsidieregeling
De smalle experimenten nader bekeken: realisatie en opbrengsten
In dit hoofdstuk wordt, per experiment, ingegaan op de doelstellingen van het experiment, de concrete uitvoering hiervan en de op stand van zaken ten aanzien van de realisatie van de doelen ten tijde van de uitvoering van de evaluatie. Daarnaast wordt bekeken op welke wijze de experimenten zich verhouden tot de belangrijke thema’s binnen Passend onderwijs en tot de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het stelsel Passend onderwijs.
4.1
Stichting Almere Speciaal
4.1.1
Experimenteerbeschikking Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 een verzoek ingediend om op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs een ontheffing van wet- en regelgeving te krijgen om een experimentele school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Almere in te richten. In de experimenteerbeschikking wordt toestemming gegeven om een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 school lichamelijk gehandicapte kinderen in te richten met verbrede toelating voor zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap die voor bekostiging in aanmerking komt. Deze toestemming wordt verleend gelet op artikel 75, tweede lid (de school is gelegen in een gebied waarin sprake is van een uitzonderlijke bevolkingstoename) en artikel 76a van de Wet op Expertisecentra (Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toelating). Het voor bekostiging in aanmerking brengen van de geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Almere maakt echter geen onderdeel uit van het experiment. In de brief behorende bij de experimenteerbeschikking staat vermeld dat de beschikking een aanvulling is op het convenant van 1 augustus 2008. Met in de experimenteerbeschikking de vermelding dat artikel 4, eerste lid, onder c, en artikel 7, vierde lid, onder b. van het convenant tussen OC&W en Stichting Gewoon Anders van 1 augustus 2008 komen te vervallen. Concreet betekent dit dat het model ‘groep gekoppeld aan school’ van Stichting Gewoon Anders komt te vervallen en dat hiervoor in de plaats de bekostiging wordt gerealiseerd van de geïntegreerde school voor (voortgezet) onderwijs. Er is hiermee 1 Brin-nummer in Almere voor speciaal (voorgezet) onderwijs. Er wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een experimenteerbeschikking gegeven voor een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal
IVA beleidsonderzoek en advies
27
onderwijs Almere. De inhoud van het smal experiment wordt in de experimenteerbeschikking als volgt weergegeven: 1.
2. 3.
4.1.2
In afwijking van artikel 40, derde lid, van de WEC, kan een leerling ook worden toegelaten tot de school 3-4 als er een verklaring van de indicatiecommissie is dat een leerling toelaatbaar is voor cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap. In afwijking van artikel 28b, derde lid, van de WEC, is de school 3-4 deelnemer aan zowel REC cluster 3 als REC cluster 4. Gedurende de looptijd van dit experiment worden, naast de school 3-4, in de gemeente Almere geen nieuwe voorzieningen ingericht op het werkterrein van of gerelateerd aan cluster 4.
Doelen van het experiment In de experimenteerbeschikking is toestemming gegeven om een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 voor lichamelijk gehandicapte kinderen in te richten met verbrede toelating voor zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap die voor bekostiging in aanmerking komt. Het doel van het experiment is om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven. Dit kan dan alleen plaatsvinden op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 met verbrede toelating waarvoor bekostiging gerealiseerd is. Tijdens de gesprekken is gevraagd aan de gesprekspartners om te omschrijven wat zij zien als doel van het smalle experiment. Opvallend is dat het doel van het smalle experiment niet als doel genoemd wordt door de gesprekspartners. De gesprekspartners zien voor als doel van het experiment: het realiseren van passend onderwijs in Almere. Samengevat zijn de doelstellingen die genoemd zijn door de gesprekspartners: • • •
Thuis nabij, hoogwaardig speciaal onderwijs voor kinderen die in een reguliere setting niet genoeg aandacht krijgen; Een geheel van voorzieningen om uiteindelijk alle kinderen kwalitatief goed onderwijs te kunnen geven in Almere; Een goed onderwijsaanbod voor de Zmolkers. Hiervoor vindt overleg plaats met de cluster-4 scholen.
Door de geïnterviewde leerkrachten en directie van de scholen zijn aanvullend doelstellingen genoemd die meer specifiek voor hun school gelden dan voor het experiment. 4.1.3
Uitvoering Organisatorische vormgeving Na de toestemming voor de bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en de experimenteerbeschikking met betrekking tot verbrede toelating is
28
Evaluatie Subsidieregeling
per 1 augustus 2009 Stichting Almere Speciaal opgericht als zijnde een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4. Deze geïntegreerde voorziening is opgedeeld in meerdere locaties. Stichting Almere Speciaal heeft 1 Brinnummer dat zij gebruikt voor de bekostiging van meerdere locaties voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Inhoudelijke vormgeving Het begrip ‘geïntegreerde voorziening’ heeft binnen het experiment een andere betekenis voor Stichting Almere Speciaal dan op grond van het doel genoemd in de experimenteerbeschikking verwacht. Er wordt namelijk in de uitvoering van het experiment niet gewerkt aan het realiseren van een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4 leerlingen. De leerlingen van cluster 4 krijgen net als in de ‘oude’ situatie onderwijs in aparte locaties. Wel wordt binnen de locatie voor cluster 3 een verbrede toelating gerealiseerd voor de verschillende mogelijke indicaties binnen dit cluster. 4.1.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren Op basis van de gesprekken en het experimenteerplan is nagegaan op welke wijze de uitgevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenning voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend Onderwijs genoemde voorwaarden. Per 1 augustus 2009 is Stichting Almere Speciaal opgericht als zijnde een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4. Deze stichting voorziet in verschillende locaties voor onderwijs aan leerlingen van cluster 3 en 4 binnen Almere. Leerlingen van cluster 3 en leerlingen van cluster 4 krijgen gescheiden, op aparte locaties, onderwijs. Ouders van leerlingen met een indicatie voor speciaal (voortgezet) onderwijs kunnen kiezen voor een school voor (voortgezet) onderwijs binnen Almere. Hiermee heeft het experiment voor Almere een belangrijke bijdrage geleverd aan Passend onderwijs, namelijk thuis nabij, speciaal onderwijs voor kinderen die in een reguliere setting niet genoeg aandacht krijgen. Het doel van experiment, namelijk het realiseren van een geïntegreerd onderwijs voor leerlingen van cluster 3 en 4, wordt niet gerealiseerd. Uit de gesprekken komt ook niet naar voren dat er op dit moment daadwerkelijk plannen zijn om geïntegreerd onderwijs te verzorgen. In het bij de aanvraag behorende experimenteerplan wordt ook gesproken van een geïntegreerde voorziening. Echter wordt in dit plan, net zoals nu ook in de praktijk, het inhoudelijk programma voor cluster 3 en voor cluster 4 afzonderlijk uitgewerkt. Oftewel, ook in het experimenteerplan dat bij de aanvraag hoort, is geen sprake van een ontwikkeling van geïntegreerd onderwijs. Overigens heeft er wel op bestuurlijk niveau een integratie plaatsgevonden van cluster 3 en 4 scholen. Almere had nog geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De gesprekspartners zien als belangrijke opbrengst van het experiment dat zij nu wel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs hebben in Almere. Zoals eerder gezegd maakt het
IVA beleidsonderzoek en advies
29
voor bekostiging in aanmerking brengen van de geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Almere echter geen onderdeel uit van het experiment. 4.1.5
Ervaringen met de beleidsregel experimenten Passend Onderwijs De gesprekspartners zijn vooral blij met het feit dat dankzij de beleidsregel het gelukt is dat Almere nu een school heeft voor (voortgezet) speciaal onderwijs met een officiële status. Zoals in de casebeschrijving van Almere in de bijlagen uitgebreid besproken, waren er al verschillende voorzieningen binnen Almere voor leerlingen met een indicatie van cluster 3 en 4. Deze voorzieningen echter kwamen voort uit door de gemeente gedoogde nevenvestigingen en vanuit het model ‘groep gekoppeld aan school’ van Stichting Gewoon Anders. De Stichting Almere Speciaal was er niet geweest zonder de beleidsregel omdat het dan niet mogelijk geweest was om de afzonderlijke besturen zo ver te krijgen om afstand te doen van nevenvestigingen in Almere en scholen ten behoeve van de Stichting Almere Speciaal.
4.1.6
Conclusies Almere is in aanmerking gekomen voor bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor cluster 3. Deze toestemming is verleend gelet op artikel 75, tweede lid (de school is gelegen in een gebied waarin sprake is van een uitzonderlijke bevolkingstoename) en artikel 76a van de Wet op Expertisecentra (Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toelating). Om ook de leerlingen van cluster 4 op deze school op te kunnen vangen is een afwijking aangevraagd van de wet- en regelgeving in dit geval van artikel 40, derde lid, van de WEC. Almere heeft invulling gegeven aan het experiment door Stichting Almere Speciaal op te richten. Deze stichting voorziet in verschillende locaties voor onderwijs aan leerlingen van cluster 3 en 4 binnen Almere. Ouders van leerlingen met een indicatie voor speciaal (voortgezet) onderwijs kunnen kiezen voor een school voor (voortgezet) onderwijs binnen Almere. Leerlingen van cluster 3 en leerlingen van cluster 4 krijgen gescheiden, op aparte locaties, onderwijs. Hiermee heeft het experiment voor Almere een belangrijke bijdrage geleverd aan Passend onderwijs, namelijk thuis nabij, speciaal onderwijs voor kinderen die in een reguliere setting niet genoeg aandacht krijgen. Er vallen twee dingen op bij dit experiment. Aan de ene kant is te constateren dat wel gebruik wordt gemaakt van de toestemming om leerlingen van cluster 4 op een cluster 3 school toe te laten maar dat vervolgens toch gescheiden onderwijs wordt verzorgd. Dit kan doordat de nieuw opgerichte school in de praktijk verdeeld is over meerdere locaties. Aan de andere kant is het doel van het experiment om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven. Dit doel wordt niet gerealiseerd en hiernaar wordt op dit moment ook niet gestreefd.
30
Evaluatie Subsidieregeling
4.2
Stichting Orion
4.2.1
Experimenteerbeschikking In augustus 2010 heeft Orion een experimenteerbeschikking gekregen. Deze beschikking houdt in dat er clusteroverstijgend onderwijs gegeven kan worden. In de experimenteer beschikking wordt in artikel 4 beschreven op welke onderdelen een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving wordt toegestaan. Artikel 4 Clusteroverstijgend onderwijs 1. In afwijking van artikel 40, derde lid van de WEC kunnen op de A.G. Bellschool (20WQ) leerlingen van LG/cluster 3, MG/cluster 3, LZ/cluster 3, ZML/cluster 3n ZMOK/cluster 4 worden toegelaten. 2. In afwijking van artikel 40, derde lid van de WEC kunnen op de Kingmaschool (21EN) leerlingen van ZMOK/cluster 4 en SH/cluster 2 worden toegelaten. 3. In afwijking van artikel 40, derde lid van de WEC kunnen op De Wetering (21EJ) leerlingen van SH/cluster 2 worden toegelaten.
4.2.2
Doelen van het experiment Het doel van het smalle experiment zoals beschreven in de experimenteerbeschikking is het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen Stichting Orion aan leerlingen met een indicatie voor cluster 2, 3 en 4. De doelen van het smalle experiment zoals die benoemd zijn door respondenten: • Thuisnabij voortgezet onderwijs voor alle leerlingen in Amsterdam; • Geïntegreerd onderwijsaanbod voor leerlingen met verschillende problematieken: • Onderwijsaanbod op basis van uitstroomprofielen; • Het afstemmen van het onderwijsaanbod aan de specifieke hulpvragen van de leerlingen; • Uitval beperken/voorkomen voor leerlingen vanaf 12 jaar (mede met behulp van de ambulante dienst).
4.2.3
Uitvoering Organisatorische uitvoering In 2006 is Orion begonnen met de voorbereiding van een plan voor geïntegreerd vso. In januari 2008 is een rapport verschenen met daarin een plan van aanpak voor het realiseren van een meer geïntegreerde vso. In augustus 2008 zijn de eerste leerlingen toegelaten tot het geïntegreerde vso. De ambities zoals beschreven in dat rapport worden inmiddels volgens de gesprekspartners als vanzelfsprekend beschouwd. In januari 2009 was de officiële start het Orion College-vso. De gesprekspartners beschouwen de start van het smalle experiment niet als de start van de nieuwe ontwikkelingen binnen Stichting Orion. De ontwikkelingen waren al gaande en zijn in principe gestart met de oprichting van Orion College-vso.
IVA beleidsonderzoek en advies
31
Inhoudelijke uitvoering Op dit moment melden ouders hun kinderen nog aan op een specifieke locatie van Orion College-vso. In de toekomst is het de bedoeling dat er één loket komt waar de leerlingen terecht kunnen voor een aanmelding. Vervolgens wordt samen met de ouders besproken waar iedere leerling een meest passend onderwijsaanbod kan krijgen. Bij de intake van de leerlingen is niet de problematiek van de leerling doorslaggevend maar zijn of haar mogelijkheden qua uitstroomprofiel en interesses. Leerlingen uit verschillende clusters zitten dus bij elkaar in de klas. Om de locaties van AG Bell ook geschikt te maken voor leerlingen met (meervoudige) lichamelijke beperkingen zijn de gebouwen aangepast. Hierbij moet gedacht worden aan het aanbrengen van liften, verzorgingsruimten, fysio en ergotherapieruimten etc. 4.2.4
Realisatie, opbrengsten en succesfactoren Op basis van de gesprekken en het experimenteerplan is nagegaan op welke wijze de uigevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenning voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend onderwijs genoemde voorwaarden. Per school is het volgende gerealiseerd: • Op de locaties van AG Bell wordt Praktijkonderwijs (PRO), de praktijkgerichte leerweg en de theoretische leerweg (VMBO of HAVO) verzorgd. Leerlingen die de praktijkgerichte doorstroom bij AG Bell hebben gevolgd kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding aan het MBO of naar betaald werk met de benodigde begeleiding. Oorspronkelijk was AG Bell een school voor leerlingen met hoor, taal en spraakproblemen (cluster 2). In schooljaar 2010-2011 volgen er ongeveer 280 leerlingen van cluster 2 op deze school onderwijs, ongeveer 50 van cluster 3 en ongeveer 40 van cluster 4. De 50 leerlingen van cluster 3 zijn leerlingen met een lichamelijke handicap of een meervoudige handicap en leerlingen met een langdurige ziekte. De leerlingen van cluster 4 die onderwijs volgen op AG Bell zijn leerlingen met psychiatrische, vooral internaliserende problemen. Er zijn geen leerlingen met externaliserende gedragsproblemen die onderwijs volgen bij AG Bell. • Op de locaties van Kingma wordt onderwijs verzorgd aan zeer moeilijk lerende leerlingen (cluster 3) en aan leerlingen die niet alleen moeilijk lerend zijn maar daarnaast ook gedragsproblemen hebben (cluster 4). Er zijn ongeveer 12 leerlingen die een indicatie voor cluster 4 hebben die onderwijs volgen bij Kingma. De praktijkvakken leiden toe naar de uistroomrichtingen, die waar mogelijk uitzicht bieden op betaald werk. Bij sommige richtingen kunnen leerlingen een diploma op MBO-1 niveau behalen. • De Wetering heeft zich gespecialiseerd in leerlingen van cluster 4. Leerlingen van andere clusters met zware gedragsproblemen gaan naar deze
32
Evaluatie Subsidieregeling
school. Op dit moment zijn er nog geen leerlingen van andere clusters bij deze school aangemeld. Opvallend aan de opsomming hierboven is dat op de locaties van AG Bell clusters 2, 3 en 4 vertegenwoordigd zijn en er alle genoemde uitstroomrichtingen worden verzorgd maar dat leerlingen van cluster 4 met externaliserende (gedrags) problemen niet vertegenwoordigd zijn. Aan deze groep leerlingen wordt vanwege de veiligheid van de leerlingen zelf, de groepen en de benodigde expertise van de docenten apart onderwijs verzorgd op De Wetering. Nog een opbrengst van het smal experiment is dat nu ook leerlingen met een chronische somatische aandoening onderwijs kunnen volgen in Amsterdam in locaties van AG Bell. Deze leerlingen stroomden eerder vanuit Dr. Coronelschool van stichting Orion door naar het voortgezet onderwijs buiten Amsterdam. Dr. Coronelschool van stichting Orion is een school voor openbaar speciaal onderwijs en (para) medische begeleiding voor leerlingen van 4 tot 13 jaar met een chronische somatische aandoening. Een andere opbrengst is dat doordat leerlingen niet meer naar clusters ingedeeld hoeven te worden, de indicatiecommissie als 1 loket kan gaan werken en de vaak lange wachttijd voor plaatsing vervalt. Dankzij het geïntegreerd onderwijsaanbod op de scholen leven de leerlingen steeds minder in een sociaal isolement. Dit wordt door alle respondenten als een grote meerwaarde van het geïntegreerd onderwijsaanbod beschouwd. Leerlingen leren van elkaar in veilige kleine groepjes. De expertise op de scholen van Stichting Orion-vso stijgt doordat de verschillende scholen van de oorspronkelijk gescheiden clusters met elkaar overleggen en elkaar ondersteunen. Dit gebeurt op leerkrachtniveau en via de ambulante begeleiders. In de praktijk blijkt dat vooral als het gaat om het omgaan met leerlingen met gedragsproblemen, er behoefte is aan uitwisseling van kennis en ervaring. De verschillende respondenten geven aan dat er al sprake is van onderlinge kennisuitwisseling en ondersteuning maar dat dit nog meer zou kunnen. Er wordt overleg gevoerd met het MBO. Dit moet ook gebeuren omdat blijkt dat de structuur van het MBO het niet gemakkelijk maakt voor leerlingen met specifieke hulpvragen om een diploma te verkrijgen. Dit wordt door de respondenten op dit moment ook nog als een knelpunt ervaren. Het is moeilijk voor sommige leerlingen om datgene te bereiken in het MBO waartoe zij in staat zijn. De doorstroom van het speciaal voortgezet onderwijs naar het beroepsonderwijs moet nog verbeteren. 4.2.5
Ervaringen met de beleidsregel Passend onderwijs Wat positief ervaren wordt aan de regeling is dat er geëxperimenteerd mag worden. Het experimenteren, kan informatie opleveren over wat in de praktijk ook echt werkt. Het subsidiegeld is een voor dit smalle experiment een druppel op een gloeiende plaat. Voor wat betreft dit experiment zou er de voorkeur naar uit zijn gegaan als de scholen aan mochten geven wat zij verwachten nodig te hebben om de doelen te re-
IVA beleidsonderzoek en advies
33
aliseren. Het zou fijn zijn als initiatieven zoals dit experiment breder gedragen werden met bijpassende financiering. 4.2.6
Conclusies Het smalle experiment is door Stichting Orion aangevraagd om clusteroverstijgend onderwijs te verzorgen. Er is toestemming verleend om op 3 scholen van Stichting Orion af te wijken van artikel 40, derde lid van de WEC. Dankzij deze toestemming is het mogelijk om bij de plaatsing van leerlingen op een school niet de problematiek van de leerling doorslaggevend te laten zijn maar zijn of haar mogelijkheden qua uitstroomprofiel en interesses. Leerlingen uit verschillende clusters zitten dus bij elkaar in de klas. Op 2 van de 3 scholen is in schooljaar 2010-2011 daadwerkelijk clusteroverstijgend onderwijs gerealiseerd. Op één van de scholen van Stichting Orion wordt onderwijs verzorgd aan leerlingen van cluster 2, 3 en 4. Op de andere school van Stichting Orion wordt geïntegreerd onderwijs verzorgd aan leerlingen van cluster 3 en 4. De derde school heeft zich gespecialiseerd in leerlingen van cluster 4 met zware gedragsproblemen. Leerlingen van andere clusters maar met zware gedragsproblemen kunnen terecht op deze school maar hebben zich nog niet aangemeld. Opvallend is dat als het gaat om zware (externaliserende) problemen Stichting Orion er voor kiest om voor deze leerlingen apart onderwijs te verzorgen. In augustus 2008 zijn de eerste leerlingen toegelaten tot het geïntegreerde vso van Stichting Orion. Het experiment is gestart in augustus 2010. Dit betekent dat het experiment Stichting Orion helpt om de bestaande situatie te legitimeren. Stichting Orion schreef voorheen leerlingen in op een andere school dan waar zij daadwerkelijk les volgden. Het feit dat zij nu van de wet mogen afwijken, betekent dat zij nu geen leerlingen meer op een andere school hoeven in te schrijven. Volgens de gesprekspartners is het nu wel gemakkelijker om op een grotere schaal geïntegreerd onderwijs te verzorgen.
4.3
Stichting Skopos
4.3.1
Experimenteerbeschikking Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 een verzoek ingediend om op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs op de school voor speciaal basisonderwijs (St. Jansschool) een ontheffing van wet- en regelgeving te krijgen om ook leerlingen toe te kunnen laten die niet zijn geïndiceerd door de Permanente Commissie Leerlingenzorg. Dit verzoek is in 2009 ingewilligd. In de experimenteer beschikking wordt in artikel 2 beschreven op welke onderdelen een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving wordt toegestaan.
34
Evaluatie Subsidieregeling
In het experiment wordt afgeweken van artikel 40, derde lid, van de WPO, zodat leerlingen, waarvan de permanente commissie voor de leerlingenzorg (PCL) niet heeft bepaald dat plaatsing noodzakelijk is, toch kunnen worden geplaatst op de Sint Jansschool, brinnummer 19RH. 4.3.2
Doelen van het experiment In de verschillende documenten (experimenteerplan, zorgplan en experimenteerbeschikking) worden verschillende doelstellingen genoemd van het smal experiment. In de experimenteerbeschikking van stichting Skopos staat dat het doel van het experiment is om leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet te isoleren van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven. In het experimenteerplan van Stichting Skopos worden andere doelen genoemd waaronder ook de doelstelling om de St. Jansschool te verbreden met leerlingen zonder de PCL-beschikking om zodoende een school van gezonde omvang en diversiteit te realiseren (groei naar 90 leerlingen in 2014). Deze doelstelling sluit direct aan bij de inhoud van het experiment. Vooral de doelstellingen die genoemd worden in het experimenteerplan en zorgplan laten zien dat voor de Stichting Skopos het smalle experiment ook bedoeld is om te realiseren dat alle scholen van deze stichting inclusief zijn, ook de St. Jansschool. In de volgende tabel worden de doelstellingen opgesomd zoals deze in het experimenteerplan zijn opgenomen. Wij hebben zelf de onderverdeling gemaakt naar doelen ten behoeve van alle scholen van stichting Skopos, doelen die meer specifiek zijn voor de St. Jansschool.
35
IVA beleidsonderzoek en advies
Tabel 4.1 Algemene doelen van stichting Skopos en doelen voor de St. Jansschool Doelen voor alle scholen van Skopos
Doelen voor de St. Jansschool
Het passend onderwijs binnen de gemeente verbete- Se St. Jansschool verbreden met leerlingen zonder ren PCL-beschikking om zodoende een school van gezonde omvang en diversiteit te realiseren. Groei van 50 leerlingen in 2009 naar 90 leerlingen in 2014 De kwaliteit van onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben verbeteren
Het creëren van een school voor speciale basisonderwijs waarin naast leerlingen met een speciaal basisonderwijs-profiel ook andere leerlingen onderwijs genieten in een inclusieve omgeving met diversiteit aan talenten en beperkingen. De pedagogische en didactische balans wordt hierdoor wat evenwichtiger
Rechtvaardige toewijzing van zorgmiddelen realiseren Implementatie en verankering van het vernieuwde aan leerlingen met extra onderwijsbehoeften ongeacht schoolconcept en schoolontwerp op de St. Jansschool de school waar zij zich bevinden Het door ontwikkelen van een deskundige begeleidingskamer. Kinderen optimaal begeleiden in hun ontwikkeling zichtbaar in het geschetste ontwikkelingsperspectief en de vorderingen en resultaten Alle leerkrachten op de scholen versterken zich aantoonbaar in het omgaan met verschillen Ouders van leerlingen met extra onderwijsbehoeften zijn tevreden over het onderwijs Ouders van alle leerlingen vinden steeds de geschikte school voor hun kind Voor ouders, leerkrachten en leerlingen is duidelijk dat 70% van de zorgmiddelen beschikbaar komen ten behoeve van het primaire proces voor leerlingen met speciale leerbehoeften
Aan de gesprekspartners is gevraagd wat zij zien als doelstelling van het smalle experiment. De gesprekspartners noemen ook de meer algemene doelstellingen zoals in de experimenteerbeschikking en doelstellingen die aansluiten bij de inhoud van het experiment. Samengevat zijn de doelstellingen die voor alle scholen gelden: • Alle basisscholen in Schijndel zijn inclusief maar pluriform in de uitvoering daarvan zodat ouders hun eigen school kunnen kiezen voor hun kinderen die het beste bij hen past. • Alle kinderen kunnen, bij voorkeur in hun eigen wijk, maar in ieder geval naar een basisschool in Schijndel.
36
Evaluatie Subsidieregeling
De doelstellingen voor de St. Jansschool zijn: • Een groeiend aantal leerlingen op De St. Jansschool (streven is om te groeien tot 90 leerlingen) • Net zoveel leerlingen op de St. Jansschool als op de reguliere scholen. Van belang is dat de groei komt door de toelating van leerlingen die niet geïndiceerd zijn voor speciaal basisonderwijs met daarbij in acht nemend de vrije keuze van ieder ouder om hun kind aan te melden op de school die zij wensen. • Een veranderde beeldvorming over De St. Jansschool. De school moet in de omgeving niet meer gezien worden als een school voor speciaal basisonderwijs maar als een reguliere school. 4.3.3
Uitvoering Organisatorische vormgeving De bovenschools manager vermeldt dat het smalle experiment gefaseerd wordt ingevoerd. Stichting Skopos heeft 5 jaar de tijd gekregen om de plannen te verwezenlijken. De fasering van de invoering ligt niet vast. Ieder jaar wordt opnieuw gekeken hoe het gaat en wat de vervolgstappen zijn. Scholen passen zelf hun zorgstructuur aan. De financiering van de zorgmiddelen voor dit jaar is rond, maar zal ook ieder jaar weer opnieuw vorm gegeven worden. De zorgmiddelen van het samenwerkingsverband worden deels ingezet voor coördinatie, netwerk, netwerk van IB-ers en scholing leerkrachten. Ongeveer tweederde van deze middelen wordt verdeeld over de scholen. Sinds 2004 gebeurt het verdelen van deze middelen niet meer op basis van leerlingenaantallen maar worden de gelden over de scholen verdeeld op basis van ondersteuningsbehoeften van de leerlingen. Om deze verdeling goed te kunnen uitvoeren heeft men binnen het samenwerkingsverband DVIC (Digitale Versie Indicatie Criterialijst) ontwikkeld. De DVIC geeft de leerkrachten op groepsniveau, scholen op schoolniveau en SWV inzicht in leerbehoeften/zorgprofielen van alle kinderen. De St. Jansschool wordt afbouwend extra financieel ondersteund. Er is een bovenschools platform waar de problemen besproken worden van de individuele basisscholen met betrekking tot inclusief onderwijs en beleid wordt ontwikkeld ten einde alle leerlingen zo goed mogelijk te helpen op de reguliere basisscholen. Daarnaast is er een begeleidingskamer als zijnde een onderdeel van het bovenschoolse platform. De begeleidingskamer is te beschouwen als een alternatief van het PCL. Het PCL is opgeheven (of zogezegd ‘slapende’) omdat er geen leerlingen meer worden geïndiceerd voor het speciaal basisonderwijs. In plaats daarvan bespreken de leden van de begeleidingskamer met elkaar hoe deze leerlingen het beste begeleid kunnen worden op de reguliere basisschool. De (toekomstige) ombudskamer bestaat uit twee leden die voorheen gefunctioneerd hebben als PCL. Het SWV Schijndel ( de scholen dus) willen dat de leden van de ombudskamer op verzoek van de ouders of van een school de kwaliteit van de hulpverlening onderzoeken op een neutrale manier. De ombudskamer kan nagaan of de
IVA beleidsonderzoek en advies
37
plannen zoals de school samen met de ouders heeft afgesproken ook doelmatig en volgens afspraak worden uitgevoerd. Zij zien de op te richten ombudskamer als een soort kwaliteitscommissie. Inhoudelijke vormgeving De basisscholen hanteren volgens de gesprekspartners verschillende onderwijsconcepten maar iedere basisschool beoogt inclusief te zijn. Dit schooljaar (2010-2011) was het voor het eerst mogelijk dat ouders hun kinderen zonder indicatie konden aanmelden op de St. Jansschool. Dit is bekend gemaakt aan de ouders door middel van informatieavonden en door vermelding in de informatieboekjes. Ook hebben ouders van de St. Jansschool actief leerlingen geworven voor hun school. Er is nog geen duidelijk onderwijsconcept dat ouders er toe zal bewegen om hun kind aan te melden bij de St.Jansschool. Het is ook nog niet duidelijk of de St. Jansschool zich gaat profileren als een school met een speciale expertise in het omgaan met zorgleerlingen. 4.3.4
Realisatie, opbrengsten en succesfactoren Op basis van de gesprekken en het experimenteerplan is nagegaan op welke wijze de uigevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenning voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend onderwijs genoemde voorwaarden. Op dit moment valt op dat juist door het experiment het doel van Stichting Skopos namelijk ‘leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet isoleren van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven’ gevaar loopt. De reguliere basisscholen binnen Stichting Skopos hadden in de afgelopen jaren al aan deze doelstelling gewerkt en al in grote mate bereikt. Immers hierdoor zijn er minder leerlingen naar de St. Jansschool verwezen. Nu is de St. Jansschool aan de beurt om nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten door het plaatsen van leerlingen op de St. Jansschool waarvan PCL niet heeft bepaald dat plaatsing noodzakelijk is. Het aantal leerlingen op de St. Jansschool is dan ook gestegen van ongeveer 40 leerlingen naar ongeveer 55 leerlingen. Echter op dit moment zijn dat vrijwel alleen leerlingen, die waarschijnlijk door PCL ook geplaatst zouden zijn. Zij konden sneller geplaatst worden omdat zij niet hoefden te wachten op een indicatiestelling. Als deze trend zich op deze manier doorzet dan is het risico aanwezig dat de reguliere basisscholen minder inclusief worden, omdat ouders hun kinderen gemakkelijker kunnen aanmelden bij de St. Jansschool wanneer zij vinden dat hun kind extra zorg nodig heeft. Voor wat betreft de opbrengsten voor alle scholen binnen Skopos wordt door de gesprekspartners genoemd dat de leerlingen op de reguliere basisscholen leren omgaan met ‘speciale leerlingen’. Kinderen krijgen meer respect voor elkaar en leren
38
Evaluatie Subsidieregeling
met elkaar samen te werken. Ook wordt er op de scholen meer ervaringen uitgewisseld en wordt iedereen aan het denken gezet over passend onderwijs en worden interventies gepleegd waardoor leerkrachten leren om te gaan met verschillen. Deze opbrengsten zijn echter niet te wijten aan het experiment maar meer aan de ontwikkelingen binnen Skopos van de afgelopen jaren. Het feit dat er in Schijndel een klein samenwerkingsverband is dat bestuurlijk overzichtelijk is, wordt beschouwd als een belangrijke succesfactor. De lijnen zijn kort en het is gemakkelijker om ideeën met elkaar te delen. Alle basisscholen voelen zich verantwoordelijk voor alle leerlingen. Collega’s van de verschillende scholen voelen zich collega’s van elkaar en steunen elkaar. 4.3.5
Ervaringen met de beleidsregel Passend onderwijs De directie en het bovenschools management ervaren de subsidieregeling als een externe positieve prikkel omdat ze hiermee de al in gang gezette ontwikkelingen kan voortzetten. Het geld is nuttig besteed aan studiebijeenkomsten om nog meer gezamenlijke visie te ontwikkelen om knelpunten op te lossen. Hierdoor zijn een aantal ontwikkelingen versneld gegaan. De directie en het bovenschools management hebben positieve ervaringen rondom de subsidieaanvraag. Een medewerker van OC&W heeft het plan mede vorm gegeven. De subsidie was snel rond en Skopos heeft 5 jaar om de doelen te realiseren.
4.3.6
Conclusies Stichting Skopos streeft naar zoveel mogelijk inclusief onderwijs op haar reguliere basisscholen. Vooral door dit beleid is de school voor speciaal basisonderwijs van Stichting Skopos te klein geworden: de reguliere basisscholen verwezen nog nauwelijks leerlingen naar deze school. Stichting Skopos heeft een experimenteerbeschikking aangevraagd om de school voor speciaal basisonderwijs, de St. Jansschool in omvang te laten groeien met leerlingen zonder een PCL-beschikking. De stichting beoogt daarmee om leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet te isoleren van andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van die leerlingen te handhaven. Door af te mogen wijken van artikel 40, derde lid, van de WPO, kunnen leerlingen, waarvan de permanente commissie voor de leerlingenzorg (PCL) niet heeft bepaald dat plaatsing noodzakelijk is, toch worden geplaatst op de St. Jansschool. Uitbreiding van het aantal leerlingen op deze school is voor Stichting Skopos noodzakelijk om te voorkomen dat de St. Jansschool dient te worden opgeheven. Het aantal leerlingen op de St. Jansschool is gestegen. Echter op dit moment zijn dat vrijwel alleen leerlingen, die waarschijnlijk door PCL ook geplaatst zouden zijn. Deze leerlingen hebben geen PCL-beschikking meer nodig en kunnen daardoor sneller geplaatst worden op de St. Jansschool. Als deze trend zich op deze manier doorzet dan is het risico aanwezig dat de reguliere basisscholen binnen stichting Skopos minder inclusief worden, omdat ouders hun kinderen gemakkelijker kunnen plaatsen bij de St. Jansschool.
IVA beleidsonderzoek en advies
39
Op dit moment zijn er nog nauwelijks gerichte acties gedaan die ouders van kinderen die niet speciale zorg behoeven, ertoe zullen motiveren om hun kind aan te melden op deze school. Onduidelijk is nog op welke wijze er gewerkt wordt aan een imagoverandering van deze school of voor welk onderwijsprofiel deze school kiest.
4.4
Refo-zorg
4.4.1
Experimenteerbeschikking In augustus 2010 heeft Refo-zorg een experimenteerbeschikking gekregen. Deze beschikking houdt in dat de volgende aspecten gerealiseerd kunnen gaan worden: • Clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 (Barendrecht, Ede, Gouda, Kapelle en Zwolle) • Nevenvestiging van Zwolle in Apeldoorn • Dislocatie sbo over de gemeentegrenzen heen (Werkendam) • Nevenvestiging over de rec-regio heen (Ochten, gemeente Neder Betuwe) In de experimenteerbeschikking wordt in artikel 4 tot en met 7 beschreven op welke onderdelen een afwijking van de geldende onderwijs wet- en regelgeving wordt toegestaan. Artikel 4 Clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 (Barendrecht, Ede, Gouda, Kapelle en Zwolle). In afwijking van artikel 40, derde lid, van de WEC, kan een leerlingen ook worden toegelaten tot de Rank in Barendrecht (26MN), de Samuëlschool in Gouda (26NU), de Rehobothschool in Ede (26MW), de Eben-Haëzer in Kapelle (26 NE) en de Obadjaschool in Zwolle (26 NC), als er een verklaring van de commissie voor indicatiestelling is dat een leerling toelaatbaar is voor cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap. Artikel 5 Nevenvestiging van Zwolle, naam, brin in Apeldoorn (nog onbekend). Voor het inrichten van de nevenvestiging in Apeldoorn per 1 augustis 2010 wordt afgeweken van de termijnen genoemd in artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, van de WEC. Artikel 6 Dislocatie sbo over de gemeentegrenzen heen (Werkendam). 1. Het bevoegd gezag van de Akker te Barendrecht (24DE) krijgt toestemming, een dislocatie starten in Werkendam in te richten. 2. De in het eerste lid bedoelde dislocatie maakt onderdeel uit van de Akker te Barendrecht. Artikel 7 Nevenvestiging over de rec-regio heen (Ochten, gemeente Neder Betuwe). In afwijking van artikel 28b, derde lid, van de WEC, dat bepaalt dat een bevoegd gezag per school slechts deelneemt aan één regionaal expertisecentrum, neemt het bevoegd gezag voor de Rehobothschool (26MW) deel aan het regionaal expertisecentrum Groot Gelre en met ingang van 1 augustus 2010 voor de daarbij behorende nevenvestiging 26MW01 aan het regionaal expertisecentrum REC-Rivierenland.
40
4.4.2
Evaluatie Subsidieregeling
Doelen van het experiment In de experimenteerbeschikking zijn de volgende doelen van het experiment benoemd: • Het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg aan leerlingen met een indicatie voor cluster 3 en 4 in scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. • Het realiseren van thuisnabij reformatorisch onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg door het inrichten van een nevenvestiging van een sbo over de gemeentegrens heen en het inrichten van een nevenvestiging over de rec-regio heen. Tijdens de gesprekken is uitvoerig met alle betrokken gesproken over de doelen van het experiment. Opmerkelijk is dat vrijwel alle gesprekpartners hierbij voornamelijk ingaan op de verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op cluster 3 voorzieningen. Zij geven hierbij aan dat dit een ontwikkeling is die naadloos aansluit bij hun doelstellingen ten aanzien van en visie op passend onderwijs, én bij de reeds ingeslagen weg. Door een van de gesprekspartners wordt opgemerkt: “Door de toekenning van het experiment is er nu eigenlijk een wettelijke basis voor de ontwikkelingen die we al in gang hadden gezet.” De doelen die volgens de betrokkenen gerealiseerd worden met verbrede toelating van cluster 4 leerlingen zijn de volgende: • Een dekkend onderwijszorgaanbod • Thuisnabij cluster 4 onderwijs • Identiteit gebonden cluster 4 onderwijs • Mogelijkheid tot uitbouwen van onderwijszorgaanbod Daarnaast wordt door de betrokkenen in Ede specifiek de oprichting van een VSOschool als concreet doel benoemd. Deze school dient in augustus 2011 te starten. Ten aanzien van de inrichting van deze school worden bij de volgende doelen genoemd: • Start in augustus 2011 met 1 klas met 2 gediplomeerde docenten • Aanbieden onderwijsaanbod in VMBO-spectrum (alle vakken) • Afleveren van leerlingen met diploma • Geen afstroom qua niveau • Hoog welbevinden van leerlingen en grote tevredenheid van ouders.
4.4.3
Uitvoering Organisatorische vormgeving De verantwoordelijkheid voor het experiment ligt bij een stuurgroep. Hierin participeren de coördinatoren van de verschillende regio’s en de landelijk projectleider. Per regio ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het experiment bij de samenwerkingsverbanden, deze leggen verantwoording af aan de stuurgroep. De feitelijke uitvoering en invulling van de uitvoering ligt grotendeels bij de directeuren van de betreffende scholen, die hiervoor aan zogenaamde regiotafels (waarin de regionale projectleiders, vertegenwoordigers van schoolbesturen, WSNS, REC’s, SGJ en
IVA beleidsonderzoek en advies
41
MBO (Hoornbeeckcollege) participeren) verantwoording afleggen aan de samenwerkingsverbanden. Door betrokkenen van de samenwerkingsverbanden wordt aangegeven dat verantwoordelijkheid voor bekostiging van passend onderwijs, het beheer van de gelden en indicatiestelling ligt bij de samenwerkingsverbanden. Hoewel zo veel mogelijk 1 lijn getrokken wordt, bestaan er wel verschillen tussen de regio’s in de wijze waarop dit concreet vormgegeven wordt. Sinds de start van het experiment wordt eens per 6 à 8 weken een overleg georganiseerd met alle coördinatoren van de betrokken samenwerkingsverbanden. De landelijk projectleider informeert de coördinatoren in deze overleggen over de stand van zaken, daarnaast vindt inhoudelijk overleg en afstemming plaats. Daarnaast overlegt de landelijke coördinator eens per 3 maanden met de coördinatoren over de stand van zaken ten aanzien van het bereiken van de benoemde indicatoren. Daarnaast vinden, als gevolg van de start van het smalle experiment periodieke overleggen plaats met de directeuren van de betrokken scholen. Ook dit overleg wordt geïnitieerd door de landelijk projectleider. Voor deze overleggen geldt dat de input verschilt per regio. Dit is te koppelen aan de stand van zaken binnen de verschillende regio’s. Door de betrokkenen wordt aangegeven dat vanuit de regio’s Gouda/Barendrecht en Zeeland voornamelijk meegedacht en ‘geluisterd’ wordt, voor de andere regio’s geldt dat zij al verder zijn met de invoering van het experiment en de uitvoering van de concrete activiteiten die hieruit voortkomen Hun input is dan ook meer concreet. Voor de regio’s Zeeland, Ede en Zwolle geldt dat de betreffende REC’s in grote mate betrokken zijn bij zowel de invulling als de uitvoering van het experiment. Zo is voor de inrichting van de VSO-school in Ede een medewerker van REC Rivierenland tijdelijk een dag in week aangesteld geweest om de betrokkenen te begeleiden. De gesprekspartners uit de regio’s Zeeland, Ede en Zwolle geven aan dat de goede samenwerking met de REC’s een van de succesfactoren genoemd kan worden voor het slagen van het experiment; niet alleen vindt ondersteuning plaats in termen van praktische en concrete ondersteuning, ook vindt er uitwisseling en ondersteuning plaats op het gebied van specifieke expertise. Door alle gesprekspartners wordt aangegeven dat een groot aantal partners en instellingen betrokken zijn bij de uitvoering van het experiment. Onder meer worden genoemd: • WSNS-verbanden/Scholen primair onderwijs • Samenwerkingsverbanden VO/Scholen voortgezet onderwijs • Scholen speciaal basisonderwijs/voortgezet onderwijs • REC’s • MBO - Hoornbeeckcollege • Driestar Educatief • Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum • Eleos
42
Evaluatie Subsidieregeling
• • • •
Stichting Gereformeerde Jeugdzorg NOHE-Overstap Helpende Handen Gemeenten
Op regio-niveau wordt in aparte werkgroepen verder invulling gegeven aan het smalle experiment. De samenstelling en doelstellingen van deze werkgroepen verschillen per regio. Uiteraard zijn de samenstelling en doelstellingen mede afhankelijk van het onderdeel van het experiment dat door deze groep uitgewerkt en ingevuld moet worden. Zo is er in de regio Ede een werkgroep die zich richt op de realisatie van de nieuwe VSO-school in Ede. In deze werkgroep participeren het Van Lodenstein College in Ede, de Jac. Fruytier in Apeldoorn, REC Rivierenland, WSNS-verband Ede, de Rehobothschool in Ede en de Detmarschool in Ede (m.a.w. deelnemers uit de regio Ede en de regio Zwolle). In de regio Zeeland is er een werkgroep smal experiment die bestaat uit de coördinator van het SBO en de coördinator van het SWV Zeeland. Zij oriënteren zich momenteel op de start van een cluster 4 groep binnen de bestaande SO. Inhoudelijke vormgeving Regio Ede In Ede mogen sinds de start van het experiment leerlingen met een cluster 4 indicatie geplaatst worden op de Rehobothschool. In de praktijk werden deze leerlingen voor het experiment opgevangen al opgevangen op de Rehobothschool, nu is daarvoor een wettelijke basis. Een van de betrokkenen merkt op: “Eigenlijk blijven scholen doen wat ze al deden; ze stellen het kind centraal”. Ook voor de ouders verandert er weinig; de leerling blijft het onderwijs op dezelfde locatie volgen. Daarnaast wordt in Ede momenteel hard gewerkt aan de realisatie van de VSO-school voor cluster 4 leerlingen. Beoogd is dat deze locatie in augustus 2011 haar deuren opent voor 1 klas leerlingen die begeleid worden door 2 gediplomeerde docenten. Doordat het regionaal netwerk binnen de experimenteerbeschikking toestemming gekregen heeft om voor de Rehobothschool deel te nemen aan 2 regionale expertisecentra, is het mogelijk geweest om een medewerker van REC Rivierenland tijdelijk voor een dag in de week in te huren ter ondersteuning. De bedoeling is dat binnen de school lessen binnen het VMBO-spectrum aangeboden gaan worden. Om de inrichting van de VSO-locatie te kunnen realiseren vindt met regelmaat overleg plaats tussen de betrokken partners. Dit zijn het Van Lodenstein College in Ede, de Jac. Fruytier in Apeldoorn, REC Rivierenland, WSNS-verband Ede, de Rehobothschool in Ede en de Detmarschool in Ede. Voor de scholen in Ochten geldt dat daar twee scholen onder 1 dak zitten: een reguliere basisschool en een SBAO. Door het experiment is het mogelijk de school in Ochten aangemerkt wordt als nevenlocatie van de SO-school in Ede. Zonder het experiment was dit niet mogelijk geweest, omdat Ede in een andere REC-regio ligt dan Ochten. Als gevolg van de samenwerking met het REC en de ambulant begeleiders neemt de professionaliteit van de leerkrachten toe. Regio Zeeland In de regio Zeeland bevindt het experiment zich momenteel in de “oriëntatiefase”. De scholen in deze regio zien zich geconfronteerd met een toenemend aantal cluster 4
IVA beleidsonderzoek en advies
43
leerlingen. Tot op heden worden deze leerlingen zo veel mogelijk opgevangen in de Samuëlschool (SBO) in Kapelle, deze voorziening is gericht op integratie. Momenteel wordt uitgewerkt op welke wijze komend schooljaar vormgegeven kan worden aan de concrete uitwerking van het experiment. Een discussie die hier een grote rol bij speelt, is in hoeverre integratie binnen regulier onderwijs behouden kan blijven. Verder wordt er uitgebreid stilgestaan bij de wijzigingen die het krijgen van een cluster 4 licentie in de praktijk met zich meebrengt: het type leerlingen dat instroomt vereist een andere aanpak en benadering, er moeten goede uitstroommogelijkheden aanwezig zijn en er moet een team van SO-leerkrachten gevormd worden voor zowel cluster 3 als cluster 4 onderwijs. Doelstelling is om in schooljaar 2011-2012 te starten met een volledige cluster 4 groep. Ambitie is om aan het eind van de experimentperiode 2 cluster 4 groepen te hebben met op iedere groep twee leerkrachten. Regio Zwolle In de regio Zwolle worden veel voorbereidingen getroffen om in schooljaar 20112012 te kunnen starten met een volwaardige cluster 4 locatie. Inschatting van de betrokkenen was dat het experiment na toekenning niet direct diende te starten, maar er nog voorbereidingstijd zou zijn. Omdat dit niet het geval bleek, zijn verschillende ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. De leerlingen ontvangen nu reeds cluster 4 onderwijs, de bekostiging volgt een jaar later. Vooralsnog krijgen de leerlingen onderwijs in een aparte cluster 4 voorziening. Dit heeft bij de betrokkenen de voorkeur, omdat er dan gerichter cluster 4 onderwijsaanbod ontwikkeld kan worden, in tegenstelling tot wanneer cluster 3 en 4 onderwijs gecombineerd aangeboden zou worden. Op dit moment zijn er 3 groepen met cluster 4 leerlingen (groep 3 tot en met groep 7), sinds de start van het experiment is het aantal leerlingen gestegen van 21 naar 24. Uiteindelijk is de bedoeling dat er 3 groepen zijn met ieder 9 leerlingen. Het is de wens van de betrokkenen dat aan het eind van de experimentperiode er een volwaardige cluster 4 school is waarin onderwijs aangeboden wordt aan leerlingen van 4 tot en met 12 jaar. Naast deelname aan het experiment in de regio Ede, is de Jac. Fruytierschool ook binnen de regio Zwolle actief betrokken bij het experiment. Op het Hoenderlocollege, die een dislocatie op de Jac. Fruytierschool had ingericht, werden al voor het experiment cluster 4 leerlingen opgevangen. Formeel was dit een niet erkende situatie. Met de toekenning van het experiment is het nu mogelijk om formeel cluster 4 leerlingen op deze nevenvestiging op te vangen. Het betreft hier dus VSO. De gesprekspartners geven aan dat het experiment niet alleen een oplossing biedt voor de situatie zoals die voor de start van het experiment was, maar ook een mogelijkheid om onderwijskundige vernieuwingen sneller in te voeren. Zo is bijvoorbeeld gestart met een onderzoek naar de haalbaarheid van een pilot voor deeltijdbehandeling van leerlingen op de school en wordt er gesproken over het invoeren van intervisiegroepen cluster 3 en cluster 4 gezamenlijk voor ambulant begeleiders om ervaringen uit te wisselen en kennis te delen. Dit laatste plan is tijdelijk stilgezet vanwege de aangekondigde voorgenomen bezuinigingen, maar zullen weer worden opgepakt zodra hierover meer duidelijkheid bestaat. Voor de pilot met deeltijdbehandeling geldt dat komend schooljaar 4 leerlingen op deze wijze begeleid zullen gaan worden. Eleos is als partner hierbij betrokken. Op dit moment is een psychiatrisch verpleegkundige
44
Evaluatie Subsidieregeling
vanuit Eleos structureel verbonden aan de school. Mede hierdoor is het mogelijk om sneller begeleiding aan ouders thuis of gezinsbegeleiding te geven. Een derde innovatief aspect dat als gevolg van het experiment sneller in gang is gezet, is de samenwerking met UWV. Bij de begeleiding van de leerlingen wordt een jobcoach betrokken om invulling te geven aan de stages. Voor de genoemde vernieuwingen geldt volgens de gesprekspartners dat zij ook gestart waren zonder experiment, maar niet op korte termijn. Door het experiment zijn gesprekken op gang gebracht met verschillende partners en zijn vernieuwingen eerder gestart dan anders het geval was geweest. Door de inrichting van de cluster 4 locatie voor het voortgezet onderwijs is Ede, zal er wellicht een afname plaatsvinden van het aantal leerlingen dat nu deelneemt aan het onderwijs in Apeldoorn. Immers, ouders van leerlingen die voorheen niet geplaatst konden worden in Ede besloten vaak hun kinderen in Apeldoorn les te laten volgen, evenals ouders van leerlingen uit het overlapgebied tussen beide regio’s. Volgens de betrokkenen zal deze ontwikkeling niet leiden tot een dermate afname van het aantal leerlingen dat in Apeldoorn te weinig leerlingen onderwijs zullen volgen. Bovendien zijn onderling heldere afspraken gemaakt over plaatsing van leerlingen. Een van de gesprekspartners uit Apeldoorn geeft aan: “Groei is geen doel van de school, en krimp zal noodzakelijk zijn. Thuisnabij onderwijs is namelijk belangrijker voor de leerlingen.” Regio Barendrecht/Gouda In de regio Barendrecht/Gouda is het, vanwege de weigering van het REC om mee te werken, niet mogelijk te starten met de uitvoering van het experiment. Als gevolg hiervan blijft de situatie daar vooralsnog zoals die was voor de toekenning van het experiment. Concreet betekent dit dat leerlingen met cluster 4 problematieken opvangen worden binnen het regulier basis- en voortgezet onderwijs en binnen het SBO. Voor het Wartburg heeft de weigering van het REC als gevolg dat deze school mogelijkerwijs binnen 3 jaar de opvang van leerlingen met cluster 4 problematieken zal moeten stopzetten. Momenteel worden deze leerlingen met een rugzak opgevangen in 4 groepen met 8 leerlingen. Vanwege het grote aantal aanmeldingen zal het aantal leerlingen per groep vanaf schooljaar 2011-2012 worden uitgebreid naar 10 leerlingen. Desondanks waren er ten tijde van het interview al 27 aanmeldingen van leerlingen die niet geplaatst zullen kunnen worden. Deze leerlingen worden opgevangen in een apart gebouw. Tweemaal per jaar wordt bekeken of leerlingen teruggeplaatst kunnen worden naar het regulier onderwijs. Deze terugplaatsing vindt dan gefaseerd plaats. De opvang biedt geen havo en vwo onderwijs voor het vierde en vijfde leerjaar. Dit betekent dat leerlingen met cluster 4 problematieken die havo of vwo onderwijs volgen, vanaf het vierde leerjaar moeten integreren in het regulier onderwijs. Als het experiment wel kan starten, is de bedoeling te gaan werken vanuit een integratiemodel, waarbij de leerlingen met cluster 4 problematieken opgevangen worden dichtbij Wartburg. Omdat de financiële middelen uit een rugzak niet toereikend zijn op de leerlingen op te vangen, worden ook alle vrij besteedbare middelen uit het zorgbudget ingezet om het onderwijs aan de cluster 4 leerlingen te financieren. Daarnaast ontvangt de school subsidie van de Stichting Materiële Steun Refor-
IVA beleidsonderzoek en advies
45
11
matorisch Onderwijs. De gesprekspartners geven aan dat deze situatie maximaal 1 à 2 jaar kan voortbestaan, daarna zal het, vanwege de te beperkte financiële middelen, niet meer mogelijk zijn onderwijs voor deze leerlingen te verzorgen. Regio-overstijgend De gesprekspartners geven aan dat er voor leerkrachten feitelijk niet veel verandert als gevolg van de invoering van het experiment. Reeds ingezette activiteiten worden voortgezet, voor de locaties waar sprake is van een verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op een cluster 3 locatie veranderen vooral financiële aspecten. Voor de reguliere basisscholen betekent de toekenning van het experiment dat het aantal leerlingen met cluster 4 problematieken dat voor het experiment zonder meer opgevangen werd binnen het regulier onderwijs wellicht af zal nemen, doordat deze leerlingen nu met een indicatie thuisnabij in identiteitgeboden in een cluster 4 setting (die er voorheen niet was) opgevangen kunnen worden. De meeste gesprekspartners geven echter aan dat zij niet verwachten dat dit om een groot aantal leerlingen zal gaan. Voor de leerkrachten op de cluster 3 locaties betekent de formele toekenning van verbrede toelating dat zij, door gewijzigde financiële stromen en door de inzet van REC 4-expertise, meer tijd en expertise beschikbaar hebben om de cluster 4 leerlingen op juiste wijze te begeleiden. Deze leerlingen werden immers vaak al binnen de so-setting opgevangen, hiervoor waren dan echter uitsluitende de rugzakgelden beschikbaar. Ouders waarvan kinderen op een van de scholen zitten die betrokken zijn in het experiment zijn, indien er sprake is van een verandering voor hun kind, geïnformeerd. Zo hebben de ouders van de leerlingen met cluster 4 problematieken die al deel uitmaakten van de cluster 3 locatie mondeling informatie ontvangen over wat dit voor consequenties heeft. Omdat er voor de ouders en de leerlingen zelf geen veranderingen spelen waarbij hun taken en/of verantwoordelijkheden wijzigen, is er bewust voor gekozen om dit kleinschalig en persoonlijk te communiceren. 4.4.4
Realisatie, opbrengsten en succesfactoren Op basis van de gesprekken en het experimenteerplan is nagegaan op welke wijze de uigevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenning voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend onderwijs genoemde voorwaarden. Voor het smalle experiment van Refo-zorg geldt dat in drie van de vier regio’s het experiment operationeel is. Voor de regio Barendrecht/Gouda is het, vanwege de weigering van REC Rijndrecht en REC de Nachtegaal om mee te werken aan verbrede toelating van cluster 4 leer-
11
Dit is een aan het Wartburg College gelieerde stichting voor zaken die de identiteit raken en waarvoor van overheidswege geen of te weinig bekostiging voor ontvangen wordt. Deze stichting bestaat bij de gratie van giften uit de achterban.)
46
Evaluatie Subsidieregeling
lingen in cluster 3 onderwijs vanuit uitsluitend religieuze overwegingen, niet mogelijk om de beoogde doelstellingen te realiseren. Als gevolg hiervan zijn er grote wachtlijsten op het Wartburgcollege (VO). In de huidige situatie worden daar veel leerlingen met cluster 4 problematieken met een rugzak opgevangen. Het Wartburgcollege heeft het maximum aantal leerlingen dat op deze wijze opgevangen kan worden bereikt. Voor schooljaar 2011-2012 waren ten tijde van het interview al 23 aanmeldingen, waarvan slechts 8 geplaatst kunnen gaan worden. Indien het REC wel de verklaring van geen bezwaar zou willen tekenen, zou gelden dat de leerlingen die nu op wachtlijsten staan en deelnemen aan onderwijs in Gouda of aan niet identiteit gebonden onderwijs, wel geplaatst zouden kunnen worden. Zolang het betreffende REC deze verklaring niet afgeeft, betekent dit dat leerlingen niet opgevangen kunnen worden in de identiteitgebonden setting en ouders samen met de school moeten zoeken naar een andere (niet identiteitgebonden) school. Voor Wartburg geldt dat alle vrij besteedbare gelden uit het zorgbudget ingezet worden voor de cluster 4 leerlingen. Daarnaast moet de school veel extra eigen financiele middelen inzetten en ontvangen zij een subsidie van de Stichting Materiële Steun Reformatorisch Onderwijs. Aangegeven wordt dat deze situatie nog 1 à 2 schooljaren op deze wijze kan worden vormgegeven, daarna is het financieel niet meer haalbaar en zal de school gedwongen zijn de opvang van de leerlingen met cluster 4 problematieken stop te zetten. Voor de overige regio’s van Refo-zorg geldt dat het smalle experiment operationeel is: in de regio Ede worden leerlingen met een cluster 4 indicatie opgevangen op de Rehobothschool en zal in augustus 2011 de VSO-school voor cluster 4 leerlingen haar deuren openen. In Ochten kan de SBAO-school nu, dankzij toekenning van afwijking van wet- en regelgeving dat een school aan slechts één rec deel mag nemen, als nevenlocatie van de SO-school in Ede cluster 4 leerlingen opvangen. In de regio Zeeland worden de leerlingen met een cluster 4 indicatie opgevangen binnen het speciaal basisonderwijs en zal in schooljaar 2011/2012 gestart worden met een volledige cluster 4 groep. Ook in Zwolle worden leerlingen met een cluster 4 indicatie nu in een aparte cluster 4 voorziening (die bestaat uit 3 groepen met leerlingen variërend van groep 3 tot en met groep 8) opgevangen, de wens is dat er aan het eind van de experimentperiode een volwaardige cluster 4 school zal zijn. Naast het bereiken van de doelstellingen zoals beschreven in de experimenteerbeschikking, geven de gesprekspartners aan dat het experiment ook een aantal nevenopbrengsten kent. Door de gesprekspartners worden de (reeds behaalde) opbrengsten van het experiment samengevat als “een dekkend en thuisnabij aangeboden identiteit gebonden onderwijszorgaanbod”. Door een andere gesprekspartner wordt opgemerkt: “door het experiment wordt verwijzen nu thuisnabij passend onderwijs”. Daarnaast is een belangrijke opbrengst volgens de gesprekspartners dat de cluster 4 leerlingen beter en gerichter ondersteund kunnen worden doordat zij nu onderwijs volgen op de plek die het beste bij hen past en doordat hier de juiste financiële middelen aan worden toegekend. Bovendien is er meer uitwisseling mogelijke van specifieke REC 4 expertise vanuit de REC’s, en is er sprake van een grotere mate van efficiëntie. Een andere
IVA beleidsonderzoek en advies
47
opbrengst is dat er door de inrichting van nevenlocaties meer leerlingen bereikt kunnen worden. De ouders waarmee gesproken is benoemen hierbij het risico dat een situatie ontstaat die haaks staat op de doelstellingen van passend onderwijs binnen Refo-zorg, namelijk dat kinderen niet zoveel mogelijk integreren, maar mogelijkerwijs sneller verwezen zullen gaan worden. Door de ouders wordt het advies geformuleerd: “Apart onderwijs waar nodig, maar geïntegreerd waar mogelijk.” In de regio’s Zeeland en Barendrecht/Gouda wordt door de gesprekspartners als opbrengst van het experiment juist genoemd dat meer integratiegericht onderwijs mogelijk wordt, doordat leerlingen nu formeel als cluster 4 leerling opgevangen mogen worden in de locatie waarvan zij reeds deel uitmaakten, en waardoor de reeds bestaande integratie met de overige leerlingen op deze locatie mogelijk blijft. Een andere opbrengst die genoemd wordt, is dat als gevolg van het passend onderwijs, en meer specifiek als gevolg van het experiment, de contacten tussen de scholen intensiever geworden zijn. Een meerwaarde daarvan is dat de scholen elkaar onderling sterk motiveren. Het feit dat vrijwel alle doelstellingen al behaald zijn of dat de activiteiten om deze te bereiken al gestart of in ontwikkeling zijn, heeft volgens de betrokkenen een aantal oorzaken,die genoemd worden als succesfactoren. Deze zijn: •
•
• •
• • 4.4.5
De goede medewerking van de REC’s (m.u.v. de regio Barendrecht/Gouda, waar het niet willen meewerken van de REC’s juist een knelpunt is, en de oorzaak waardoor het experiment niet volledig kan worden uitgevoerd): deze medewerking is niet alleen ondersteunend, ook worden inhoudelijke gesprekken gevoerd over kwaliteit. Dit levert, in de regio’s Ede, Zeeland en Zwolle, een grote bijdrage aan de gehele kwaliteit van het cluster 3 en cluster 4 onderwijs. De goede samenwerking en afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; bij de gesprekspartners leeft het gevoel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erg betrokken is en positief en constructief meedenkt over mogelijkheden. De goede samenwerking tussen alle partners die betrokken zijn bij de vormgeving van passend onderwijs binnen Refo-zorg. De openheid die er bestaat tussen alle partners binnen Refo-zorg, de bereidheid om ervaringen en expertise te delen en het feit dat er geen sprake is van elkaar onderling beconcurrerende scholen. Het feit dat passend onderwijs naadloos aansluit bij de uitgangspunten van het reformatorisch onderwijs. De inzet van de landelijk projectleider.
Ervaringen met de beleidsregel experimenten Passend onderwijs’ De aanvraagprocedure is als prettig ervaren, vooral vanwege de inhoudelijke gesprekken over de vormgeving van het experiment. Over de hoogte van de beschikking wordt door meerdere gesprekspartners opgemerkt dat deze lang niet alle kosten dekt die gemaakt worden in het kader van het experiment. Concreet wordt de subsidie gebruikt om de coördinatie van het experiment uit te kunnen voeren, alle overige kosten worden voor rekening genomen door het netwerk. Wel wordt daar nadrukkelijk aan toegevoegd dat het subsidiebedrag geen reden is geweest voor deelname
48
Evaluatie Subsidieregeling
aan het experiment. De regeling wordt, zoals opgemerkt, ervaren als een mogelijkheid om het ingezette beleid verder vorm te geven en als een startmaatregel: “Er is een kleine financiële ondersteuning om te starten, daarna gaan we verder op eigen kracht.” Door een van de gesprekspartners wordt aangegeven dat een meerwaarde van het experiment is dat de vormgeving van onderaf plaatsvindt. Hierdoor volgens hem ruimte gecreëerd om kennis te ontwikkelen en gezamenlijk over onderwijs na te denken, waardoor creatieve ideeën en opvattingen ontstaan die anders wellicht niet ontstaan waren. De landelijk projectleider merkt ten aanzien van de regeling op: “Je neemt deel aan een experiment omdat het aansluit bij je ontwikkeling. Het is een verbreding, een verdieping, het geeft meerwaarde. En dan is het niet erg dat het niet om geld gaat.” 4.4.6
Conclusies Het smalle experiment Passend onderwijs is door het netwerk Refo-zorg aangevraagd om thuisnabij identiteitgebonden cluster 4 onderwijs te kunnen realiseren. Hiertoe was toestemming om af te mogen wijken van artikel 40, derde lid, artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, en artikel 28b, derde lid, van de WEC, noodzakelijk. Deze toestemming is verkregen waardoor het mogelijk werd cluster 4 leerlingen toe te laten op cluster 3 voorzieningen, een nevenvestiging in te richten in Apeldoorn (afwijking van termijnen) en een nevenvestiging in te richten over rec-grenzen heen. Daarnaast is toestemming verleend om een dislocatie in te richten over gemeentegrenzen heen. In 3 van de 4 regio’s van het netwerk is het experiment reeds operationeel, in een regio is dit nog niet het geval. Oorzaak hiervoor is het uitblijven van medewerking van REC Rijndrecht en REC De Nachtegaal. Als gevolg hiervan blijft de wachtlijst voor identiteit gebonden cluster 4 onderwijs bestaan. De realisatie van het experiment in de overige 3 regio’s levert volgens de gesprekspartners een duidelijke bijdrage aan de ingezette ontwikkelingen ten aanzien van Passend onderwijs. Alle betrokkenen delen de visie dat Passend onderwijs betekent dat er een passend identiteitgebonden onderwijsaanbod moet zijn voor alle leerlingen. Toekenning van het experiment heeft het netwerk Refo-zorg in de regio’s Ede, Zwolle en Zeeland in staat gesteld formeel cluster 4 onderwijs in te richten en daarmee een dekkend onderwijscontinuüm te realiseren. Wel moet worden opgemerkt dat ook voor de toekenning van het smalle experiment cluster 4 leerlingen werden opgevangen binnen dan wel reguliere onderwijsvoorzieningen, dan wel binnen het speciaal onderwijs. Deze leerlingen werden opgevangen met rugzakgelden, aanvullende financiering werd vanuit de gemeenschap ter beschikking gesteld. Deze situatie speelt momenteel nog steeds in de regio Barendrecht/Gouda. Toekenning van het experiment heeft, met andere woorden, voor een belangrijk deel een bijdrage geleverd aan het formeel maken van een reeds bestaande situatie. Daarnaast heeft het experiment er voor gezorgd dat een vso-school ingericht kan worden en nevenvestigingen en een dislocatie over respectievelijk rec- en gemeentegrenzen heen ingericht kunnen worden. De eenmalige subsidie van € 30.000,- wordt gebruikt om de coördinatie van het experiment uit te kunnen voeren, alle overige kosten worden voor rekening genomen door het netwerk. Door de gesprekspartners wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat reden
IVA beleidsonderzoek en advies
49
voor aanvraag van het smalle experiment niet het subsidiebedrag is geweest, maar de mogelijkheid om het ingezette beleid rondom Passend onderwijs door te zetten en vorm te geven. Het slagen van het experiment is daarmee ook niet afhankelijk van de financiële bijdrage, maar van de toekenning om af te mogen wijken van wet- en regelgeving.
4.5
Stichting Ronduit 4.5.1 Experimenteerbeschikking In maart 2011 heeft Stichting Ronduit de bevestiging gekregen dat het experiment is toegekend en de experimenteerbeschikking op 1 mei 2011 ingaat. Deze beschikking houdt in dat De Spinaker, een openbare school voor SO-VSO, leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale, cognitieve problemen en/of gedragsproblematiek op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding of een mengvorm hiervan door middel van een aangepast onderwijsarrangement, mogen voorbereiden. Hiermee wordt toestemming verleend om af te mogen wijken van artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC. In de experimenteerbeschikking wordt in artikel 3 aangegeven aan welke voorwaarden hiervoor voldaan moet worden. Artikel 3 Uitbreiding stage 1. Onder de volgende voorwaarden mag afgeweken worden van artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC: • De basiskwaliteit van de zes locaties van De Spinaker moet op orde zijn. indien deze kwaliteit gedurende de experimentperiode verslechtert, kan het experiment worden beëindigd. • Het experiment beperkt zich tot vso-leerlingen met een leeftijd van 14 tot 20 jaar. • Het maximum aantal leerlingen dat deelneemt aan het experiment is 80 per jaar. Deze leerlingen staan ingeschreven bij De Spinaker en hebben een indicatie voor cluster 4. • Van te voren wordt scherp gedefinieerd welke leerlingen in aanmerking komen voor deelname aan het BAP. Criteria op basis waarvan de leerlingen worden geselecteerd voor deelname aan het BAP zijn helder en toetsbaar. • De leerlingen lopen maximaal 4 dagen per week stage en krijgen ten minste 1 dag per week onderwijs, waaronder algemeen vormende vakken. • Het BAP levert begeleiding aan leerling en stagebedrijf (10-15% van de stagetijd). • Het experiment wordt door de ECPO geëvalueerd en wordt getoetst door de Inspectie van het Onderwijs. 2. In afwijking van artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC mag afgeweken worden van de duur van de stage. De duur van de stage mag vanaf een leeftijd van 14 jaar maximaal 4 dagen per week bedragen. 3. De arbeidsomstandighedenwet én de arbeidstijdenwet zijn van toepassing op dit experiment.
50
Evaluatie Subsidieregeling
4.5.2 Doelen van het experiment In de experimenteerbeschikking wordt het volgende doel van het experiment benoemd: “Het voorbereiden van leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale, cognitieve problemen en/of gedragsproblematiek op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding of een mengvorm hiervan door middel van een aangepast onderwijsarrangement.” Ook tijdens de gesprekken wordt het doel van experiment als zodanig verwoord. Overigens wordt door geen van de gesprekspartners het experiment als een op zichzelf staand aspect beschouwd, maar als voorwaarde om het werk zoals dat uitgevoerd werd te kunnen blijven doen: “Het experiment is eigenlijk het formaliseren van wat er al was”. In de experimentaanvraag worden concrete kwalitatieve en kwantitatieve doelen benoemd. Samengevat zijn dit de volgende: Kwalitatieve doelstellingen: • Aanbieden van een passend bij specifieke mogelijkheden en beperkingen onderwijsaanbod, gericht op toekomstig maatschappelijk functioneren. • Aanbieden van diverse uitstroomprofielen: regulier werk, vervolgonderwijs, duurzaam werk vanuit ‘No risk polis en premiekorting” en WAJONG, beschermd werk in het kader van een regeling WSW of dagbesteding en activering op basis va AWBZ gelden. • Aanbieden van onderwijs op maat: organiseren of inkopen van onderwijs dat aangeboden wordt in een kleinschalige setting en een niet-schoolse omgeving. • Mogelijkheid om IVIO’s te behalen, Staatsexamen te doen, brancheopleidingen te volgen (intern bij BAP: VCA, Heftruck, ECDL en Horeca-assistent; extern ingekocht: opleiding Groen en Dier, Trekker, Bosmaaier, Kettingzaag en Bestrating) en AKA opleiding te volgen met de mogelijkheid om MBO I examen te behalen. • Aanbieden van stages en onderwijs op maat in een beschermde omgeving. Kwantitatieve doelstellingen: • Jaarlijks 80 jongeren begeleiden aan de hand van een individueel transitieplan. • Leveren van een substantiële bijdrage aan één of meerdere van de volgende resultaten: • Uitstroom naar vervolgonderwijs • Een bestendig/opbrengstgericht onderwijsplan toeleidend naar arbeid • Praktijk gerelateerde scholing • Beroepsgerelateerde vaardigheden • Het opdoen van relevante werkervaring • Duurzame realisatie van betaald werk • Dagbesteding op een zinvolle wijze vormgeven
IVA beleidsonderzoek en advies
51
4.5.3 Uitvoering Organisatorische uitvoering Het smalle experiment is aangevraagd door Stichting Ronduit. Stichting Ronduit heeft 16 scholen, waaronder De Spinaker, een openbare school voor SO – VSO. De Spinaker heeft meerdere locaties en dislocaties, waaronder de VSO locatie Bureau Arbeidsparticipatie (BAP) in Alkmaar. Het smalle experiment heeft betrekking op het onderwijs dat verzorgd wordt op deze locatie. Het doel van het BAP is om naast de reguliere arbeidstoeleiding ook leerlingen die niet kunnen functioneren in een schoolse en/of klassikale setting een alternatief onderwijsarrangement aan te bieden. De leerlingen die begeleid worden, worden bekostigd op basis van een cluster 4 indicatie, REC 4J, plaatsbekostiging, Op de Rails, Herstart of detachering. In de dagelijkse praktijk komt een leerling bij het BAP terecht als hij of zij uitvalt op alle andere vormen van onderwijs. De school/afdeling waar de leerling als laatste op geplaatst is, neemt bij uitval van de leerling contact op met het REC. Het REC voert, vaak samen met de ‘oude’ school/afdeling en met het BAP een uitstroomperspectiefgesprek. Indien alle betrokkenen, inclusief de ouders en de leerling, van mening zijn dat plaatsing op het BAP mogelijk is, wordt de betreffende leerling ingeschreven op De Spinaker, en concreet toegelaten tot de locatie Bureau Arbeidsparticipatie Inhoudelijke uitvoering 12 Het BAP biedt leerlingen diverse producten. Hieronder vallen : • Assessment “Het Bureau Arbeidsparticipatie heeft de beschikking over een professioneel Assessmentinstrument. Om te komen tot een passend onderwijsaanbod, gericht op toekomstig maatschappelijk functioneren, is het maken van een analyse van de arbeidsinteresse en de veronderstelde vakbekwaamheid en competenties van de leerlingen een voorwaarde. De weerslag van deze analyse, beschreven in het transitieplan, leidt tot een match met een passende werkplek, vervolgonderwijs of dagbesteding.” • AKA opleiding “In samenwerking met de verschillende MBO opleidingen wordt de AKA opleiding (Arbeidsmarkt geKwalificeerd Assistent) intern op het Bureau Arbeidsparticipatie aan de leerlingen aangeboden en de mogelijkheid geboden om het MBO I examen te behalen.” • Brancheopleidingen “Om een passend onderwijsaanbod te kunnen doen, is het succesvol gebleken om onderwijs op maat, kleinschalig, te organiseren of extern individueel in te kopen. Vanuit het BAP wordt, in samenwerking met regionale onderwijspartners, voor de gehele Spinaker het aanbod brancheopleidingen geacquisiteerd en georganiseerd.” • Stage-/transitiecoach “De leerling wordt op de stageplaats intensief begeleid door de stagecoach of transitiecoach. (…) De transitiecoach stelt een integraal transitieplan op waarin zowel de 12
Beschrijving van de producten zijn overgenomen uit de informatiemap “Bureau Arbeidsparticipatie”.
52
Evaluatie Subsidieregeling
zorg, het onderwijs alsmede de arbeidstoeleiding een plaats heeft. De jongere wordt voorbereid op één van de drie uitstroombestemmingen: vervolgonderwijs, arbeid of dagbesteding. Het BAP biedt ondersteuning bij het vinden en behouden van duurzaam werk vanuit de regeling “Scholingsbelemmering” en WAJONG, beschermd werk in het kader van een regeling WSW, of dagbesteding en activering op basis van AWBZ gelden.” • Jobcoach en IRO “De Spinaker is aangesloten bij de vereniging PrO-Werk. Vanaf 1 januari 2010 heeft deze jobcoach- en re-integratie organisatie een professional gedetacheerd op het BAP om IRO- (individuele re-integratie overeenkomst) en jobcoachtrajecten voor individuele leerlingen te begeleiden. Middels deze constructie is er een transparante financiering en een integrale aanpak gerealiseerd van school naar duurzaam werk.” Met uitzondering van het product ‘assessment’ geldt dat zonder toekenning van de experiment-aanvraag het onderwijs op deze wijze niet mag worden uitgevoerd volgens de WEC. Immers, het onderwijsprogramma zoals dat met behulp van de diverse producten wordt ingevuld, bestaat voor het grootste deel uit stages/werk. In artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit van de WEC is echter opgenomen dat een stage hoogstens 20 weken per schooljaar mag bedragen, in de laatste drie jaar dat de leerling de school bezoekt. Concreet zijn de meeste leerlingen meestal één dag per week op het BAP. Tijdens deze dag krijgen zij gemiddeld 2 tot 4 uur individueel les van hun eigen docent. Aan iedere leerling is één docent en één stagecoach gekoppeld, dit zijn de vaste aanspreekpunten voor de leerling. De docent onderwijst de vakken die de leerling volgt. Een gevolg hiervan is dat de docenten in staat moeten zijn meerdere vakken te onderwijzen. Indien een leerling bijvoorbeeld de AKA opleiding volgt, geeft de docent bijvoorbeeld Nederlands, rekenen/wiskunde of Engels. Het is echter ook mogelijk dat een leerling voorbereid wordt op een VMBO- of Havo-examen. Het BAP koopt bij verschillende regionale onderwijspartners (ROC’s) ook brancheopleidingen in. Voor een aantal van deze opleidingen geldt dat deze gevolgd worden bij de onderwijspartner. Indien dit het geval is, neemt de stagecoach wekelijks, dus na iedere wekelijkse onderwijsdag, contact op met de docent van de betreffende onderwijspartner. Gezien de korte duur van deze opleidingen en de beperkte onderwijstijd is het immers van groot belang dat de leerling dit onderwijs ook daadwerkelijk volgt. De leerling wordt daarom nauwlettend gevolgd. De stagecoach heeft regelmatig contact met de stageplaats waar de leerling stage loopt. De docent van de brancheopleiding wordt, indien de lessen van deze opleiding bij de onderwijspartner plaatsvinden, ook begeleid door de docent en de stagecoach van de leerling. Een aantal brancheopleidingen wordt intern op het BAP georganiseerd. Dit zijn bijvoorbeeld de opleidingen Heftruck, SVH en VCA. Daarnaast is het voor de leerlingen ook mogelijk om theorie voor bromfietsrijbewijs en theorie voor autorijbewijs B te trainen op het BAP. Begeleiding hiervan wordt eveneens verzorgd door de docenten van het BAP.
IVA beleidsonderzoek en advies
53
Wekelijks vinden leerling-besprekingen plaats. Hieraan nemen de docent en stagecoach van de betreffende leerling deel en de zorgcoördinator. Indien nodig vinden tussentijdse overleggen plaats. De docenten en stagecoaches geven aan dat docenten op het BAP meer zijn dan uitsluitend docent: hun taken en rollen zijn veel uitgebreider. Zo geeft een docent op het BAP niet alleen les, maar begeleidt hij ook de ouders van de leerlingen, eventueel de docenten van de brancheopleidingen en de stagebegeleiders van de stageplaatsen, onderhoudt hij contacten met bijvoorbeeld gemeentes, heeft hij een netwerk van bedrijven en heeft hij een sturende en coördinerende rol bij toeleiding naar de arbeidsmarkt. Dit geldt eveneens voor stagecoaches. Zo gaan zij bijvoorbeeld mee op stages en begeleiden zij de leerlingen indien nodig tijdens de eerste werkdagen. Hoewel de beschreven activiteiten behoren tot de activiteiten die in het kader van het experiment worden uitgevoerd, moet worden opgemerkt dat deze al voor de toekenning op deze wijze werden uitgevoerd. Toekenning wordt dan vooral ook gezien als het formaliseren van reeds uitgevoerde activiteiten. De gesprekspartners geven aan dat zij na de toekenning van de experimentstatus niets anders doen dan zij voorheen al deden. Ouders zijn dan ook niet concreet geïnformeerd over het experiment, omdat er met de toekenning van het experiment feitelijk niets verandert in de wijze waarop het onderwijs aan en de begeleiding van de leerlingen vorm krijgt. De ouders worden wel actief betrokken bij het onderwijs dat hun kind volgt. Zo nemen de ouders is eerste instantie deel aan de intake en het uitstroomperspectiefgesprek. Tijdens dit gesprek wordt stilgestaan bij het feit dat het behalen van een diploma op een reguliere VO, VSO of MBO school niet haalbaar is voor hun kind. Daarnaast wordt een beeld gevormd van de wensen en mogelijkheden. De ouders denken in dit traject nadrukkelijk mee, en in de gesprekken over het uitstroomperspectief worden alle betrokken, zowel de leerling en de ouders, als de docent en de transitiecoach, als gelijkwaardige gesprekspartners beschouwd, die de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om te komen tot een goed en haalbaar toekomstperspectief. De intake resulteert, nadat besloten is of een leerling op het BAP onderwijs gaat volgen, in een transitieplan. 4.5.4 Realisatie, opbrengsten en succesfactoren Op basis van de gesprekken en het experimenteerplan is nagegaan op welke wijze de uigevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenning voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend onderwijs genoemde voorwaarden. Opmerkelijk is dat alle gesprekspartners aangeven dat het experiment al volledig operationeel is en de doelstellingen feitelijk al gerealiseerd zijn (en dat hierbij voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden), ook al start het experiment formeel vanaf mei 13 2011 . Reden hiervoor is dat de wijze van weken niet nieuw is en met de toekenning van het experiment wordt geformaliseerd. Wel geven de gesprekspartners aan dat er 13
De gesprekken hebben plaatsgevonden in april 2011.
54
Evaluatie Subsidieregeling
nog ruimte is voor verdieping en verbetering van de uitvoering van de verschillende doelstellingen. Voorbeelden die hierbij genoemd worden, zijn het volgen van de leerlingen nadat zij het BAP verlaten hebben en op de arbeidsmarkt werkzaam zijn, het uitbreiden van het netwerk om meer stageplaatsen te creëren, juist ook bij grotere werkgevers en het organiseren van stagevergoedingen. Ook wordt opgemerkt dat een aandachtspunt is dat de totale lestijd beperkt is doordat de docent naast didactische activiteiten veel tijd nodig heeft om te begeleiden en te coachen. Daarnaast wordt door de gesprekspartners aangegeven dat er sprake is van een een groeiende groep leerlingen die valt binnen het autistisch spectrum met een gemiddelde of hogere intelligentie; het lesaanbod kan nog verder aangepast worden voor deze leerlingen, ook zou meer onderwijstijd voor deze specifieke groep leerlingen moeten worden ingeruimd. Deze groep wordt immers, in tegenstelling tot de leerlingen die toegeleid worden naar het behalen van een certificaat, toegeleid naar het behalen van een diploma havo of mbo, hiervoor is meer directe onderwijstijd wenselijk. Tijdens de gesprekken is uitgebreid ingegaan op de opbrengsten van het experiment en de succesfactoren. Voor alle gesprekspartners geldt dat zij geen opbrengsten, succesfactoren en knelpunten kunnen benoemen die specifiek toe te wijzen zijn aan toekenning van het experiment. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de formele start van het experiment ligt na afname van de gesprekken, anderzijds dat, zoals eerder benoemd, de feitelijke wijze van lesgeven niet verandert door de toekenning van de experimentenstatus. Wel zijn alle gesprekspartners in staat opbrengsten, succesfactoren en knelpunten te benoemen ten aanzien van de manier van werk van het BAP (wat feitelijk gezien kan worden als de inhoud van het experiment). Een belangrijke opbrengst is dat leerlingen die uitvallen op alle andere vormen van onderwijs binnen het BAP een plek geboden kan worden. Deze leerlingen kan in een niet-schoolse omgeving kleinschalig en op maat onderwijs aangeboden worden, waaraan het behalen van een diploma, certificaat en/of het vinden van passend werk of een zinvolle dagbesteding gekoppeld is. Een andere opbrengst die wordt benoemd is dat leerlingen daadwerkelijk bereid zijn onderwijs te volgen en hiertoe zelf initiatieven ondernemen. De lesmomenten hangen voor een deel af van wat een leerling wil leren, ze krijgen heel gericht les. Dit wordt dan ook duidelijk ervaren als meerwaarde: “Het is een heel andere benadering van leerlingen. In een klassituatie ben je bij deze leerling bezig op beheersniveau, bij ons kun je je individueel richten op de leerlingen. Zij zijn overal uitgevallen, ook in het speciaal onderwijs, hier hebben wij tijd voor de leerlingen. We hebben tijd om dingen met ze te bespreken, de communicatielijnen met de ouders zijn korter doordat die nauw betrokken worden. Wij gaan uit van wat de leerlingen kunnen en dat stimuleert.” Met de gesprekpartners is ook gesproken over het succes van hun manier van werken en de succesfactoren die hierbij een rol spelen. De volgende aspecten worden hierbij benoemd: • Grote gedrevenheid van alle betrokkenen.
IVA beleidsonderzoek en advies
•
•
• • •
55
De keuze voor het pand; de school is gevestigd in een winkelpand en heeft daardoor een andere sfeer dan een school. Dit werkt erg drempelverlagend voor de leerlingen. Door de koppeling van één docent en één stagecoach aan een leerling ontstaat een vertrouwensband tussen de docent, stagecoach en de leerling. Hierdoor gaat de begeleiding van de leerling verder dan uitsluitend het aanbieden van onderwijs en transitie naar de arbeidsmarkt. Door de één-op-één begeleiding en de wijze van inrichting van het pand kunnen leerlingen langer geconcentreerd werken. Het BAP draagt zorg voor randvoorwaarden om stage en onderwijs te kunnen laten slagen. Zo verkrijgen de leerlingen bijvoorbeeld reiskostenvergoedingen. De betrokkenheid van de ouders, de leerlingen en de medewerkers van het BAP.
4.5.5 Ervaringen met de beleidsregel De aanvraag van de experimenteerstatus is als erg positief ervaren. Door de gesprekspartners wordt aangegeven dat de gesprekken als zinvol zijn ervaren en de procedure als heel zorgvuldig en juist. Ook het meedenken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs zijn als prettig ervaren. Daarnaast wordt aangegeven dat de aanvraag ook gedaan zou worden indien er geen financiële vergoeding tegenover had gestaan. Immers, ontheffing van huidige wet- en regelgeving was noodzakelijk om op de ingezette wijze door te kunnen gaan. 4.5.6 Conclusies Het smalle experiment Passend onderwijs is door Stichting Ronduit aangevraagd om leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale, cognitieve problemen en/of gedragsproblematiek te kunnen blijven voorbereiden op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding of een mengvorm hiervan door middel van een aangepast onderwijsarrangement. Door de wijze waarop Bureau Arbeidsparticipatie het onderwijs aan deze leerlingen vorm geeft (4 dagen stage, 1 dag school), voldoen zij niet aan de norm dat de stage ten hoogste 20 weken per schooljaar mag duren, gedurende ten hoogste drie jaar van de opleiding. In schooljaar 2008-2009 heeft Stichting Ronduit hiervoor vrijstelling gekregen van de Inspectie van het Onderwijs, in schooljaar 2009-2010 is deze vrijstelling niet zonder meer toegekend. In schooljaar 2008-2009 heeft de Inspectie van het Onderwijs verschillende locaties van De Spinaker bezocht en beoordeeld als zwak. De Inspectie van het Onderwijs heeft het bestuur van De Spinaker verzocht om een smal experiment aan te vragen voor de locatie Bureau Arbeidsparticipatie, zodat het formeel toegestaan is dat leerlingen 4 dagen per week stage lopen en 1 dag per week onderwijs volgen. Een voorwaarde voor het beschikken van de smalle experimentenaanvraag was een positieve inspectiebeoordeling in schooljaar 2010-2011. Inmiddels hebben de meeste afdelingen van De Spinaker een basisarrangement toegekend gekregen.
56
Evaluatie Subsidieregeling
Met behulp van de beschikking kan het BAP op de beschreven wijze onderwijs aanbieden, continueren en verder invullen, doordat de stichting door de toekenning van het smalle experiment toestemming heeft om af te wijken van artikel 8, lid 1, van het onderwijskundig besluit WEC. Zoals blijkt uit bovenstaande en zoals eerder opgemerkt in hoofdstuk 3, is de toekenning opmerkelijk in het licht dat in artikel 8, lid 2 van het onderwijskundig besluit WEC staat dat ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van de genoemde regel. In die zin hoeft de Stichting Ronduit niet een beroep te doen op de Experimentenwet. Echter, de aanvraag is in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs tot stand gekomen. In de experimenteerbeschikking is de voorwaarde opgenomen dat de basiskwaliteit van de locaties van De Spinaker op orde moet zijn gedurende de looptijd van het experiment. Toetsing hiervan vindt plaats door de Inspectie van het Onderwijs. Indien de kwaliteit verslechtert, kan het experiment worden beëindigd. De realisatie van het experiment levert volgens de betrokkenen een duidelijke bijdrage aan Passend onderwijs; immers, met het onderwijs en de begeleiding die binnen Bureau Arbeidsparticipatie aangeboden worden, worden leerlingen bereikt die in alle andere vormen van onderwijs zijn uitgevallen. Met het onderwijs dat het BAP aan deze leerlingen biedt, realiseren zij een onderwijsaanbod voor deze specifieke groep leerlingen, en leveren zij een bijdrage aan het realiseren van een dekkend onderwijs(zorg)continuüm. De eenmalige subsidie van € 30.000,- wordt gebruikt voor de algemene coördinatie rondom het experiment. De financiële tegemoetkoming heeft echter geen rol gespeeld bij het aanvragen van de experimentstatus, de aanvraag zou ook gedaan zijn indien er geen financiële vergoeding tegenover had gestaan. Immers, ontheffing van huidige wet- en regelgeving was noodzakelijk om op de ingezette wijze door te kunnen gaan. Het slagen van het experiment is daarmee ook niet afhankelijk van de financiële bijdrage, maar van de toekenning om af te mogen wijken van wet- en regelgeving. Het feit dat toekenning van het experiment feitelijk het formaliseren van een reeds ingezette werkwijze betekent, heeft als logisch gevolg dat alle doelstellingen feitelijk al behaald zijn voorafgaand aan de daadwerkelijke ingangsdatum van de experimenteerbeschikking.
IVA beleidsonderzoek en advies
5
57
De smalle experimenten nader bekeken: voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs
Zoals eerder beschreven is gedurende de toekenning en de uitvoering van het onderzoek veel gebeurd ten aanzien van de plannen betreffende de vormgeving van passend onderwijs. De voorgenomen stelselwijziging, waaraan een bezuiniging van 300 miljoen euro is gekoppeld, is gedurende de looptijd van het onderzoek een jaar uitgesteld en zal van start gaan in 2013. Desalniettemin is het interessant na te gaan hoe de in onderhavige rapportage beschreven smalle experimenten zich verhouden tot dit nieuwe stelsel. Over de voorgenomen wijzigingen wordt in de Beleidsbrief passend onderwijs (ref. 266319, p. 7/8) van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart het volgende opgemerkt: “Aanscherpingen van het bestaande stelsel, die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, hebben niet het tot het gewenste resultaat geleid. Het kabinet kiest ervoor de verantwoordelijkheid voor passend onderwijs verder te decentraliseren naar scholen en voorkomt daarbij zoveel mogelijk regeldruk vanuit de rijksoverheid. Het kabinet sluit hiermee aan bij de heroverweging passend onderwijs van 2 november 2009, die weer in het verlengde ligt van de huidige systematiek van de WSNS-verbanden. 14 Binnen deze WSNS-verbanden is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met deze manier van werken, waarbij scholen gezamenlijk bepalen wat nodig is. Ook is veel geleerd van de initiatieven en experimenten die de afgelopen jaren in het veld van start zijn gegaan. Het kabinet hanteert de volgende uitgangspunten voor een nieuw stelsel: • Een eenvoudiger stelsel • Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling • Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk • Meer kwaliteit • Goed toegeruste docenten en schoolleiders • Een vruchtbare samenwerking met gemeenten” Schematisch wordt dit in de Beleidsbrief als volgt weergegeven:
14
Met de ‘heroverweging passend onderwijs’ wordt de analyse bedoeld die in November 2009 speciaal voor passend onderwijs heeft plaatsgevonden. Het gaat hier niet om de bredere heroverwegingen die in het voorjaar van 2010 beschikbaar zijn gekomen, waar passend onderwijs in de heroverweging ‘productiviteit onderwijs’ ook terugkwam.
58
Evaluatie Subsidieregeling
In onderstaande worden de uitgangspunten beknopt gerelateerd aan de smalle experimenten.
5.1
Een eenvoudiger stelsel In het nieuwe stelsel krijgen scholen een zorgplicht. Het is hierbij de verantwoordelijkheid van de scholen om binnen het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek te vinden voor alle leerlingen die op de school worden ingeschreven. De samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs zullen worden uitgebreid met voorzieningen voor zogenaamde ‘zware zorg’, de aparte structuur voor de REC’s zal komen te vervallen, hoewel cluster 1 en 2 (vanwege het relatief kleine aantal leerlingen) wel in de huidige landelijke indeling blijven fungeren. De nieuwe samenwerkingsverbanden werken regionaal samen en bestaan voor primair onderwijs uit het regulier onderwijs, het speciaal onderwijs (lichte zorg) en speciale scholen en afdelingen uit clusters 3 en 4 voor speciaal onderwijs (zware zorg). De samenwerkingsverbanden van het voortgezet onderwijs bestaan uit regulier voortgezet onderwijs, leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (lichte zorg) en voortgezet speciaal onderwijs voor de clusters 3 en 4 (zware zorg). Bij de regionale indeling worden de huidige samenwerkingsverbanden voor voortgezet onderwijs als uitgangspunt genomen, waardoor met name de samenwerkingsverbanden voor primair onderwijs groter zullen worden. Uitgangspunten hierbij zijn dat het hierdoor eenvoudiger zal zijn een passende onderwijsplek binnen een samenwerkingsverband te vinden, betere afstemming mogelijk is met aanpalende beleidsterreinen (zoals AWBZ, jeugdzorg, etc) en het meer mogelijk wordt thuisnabij onderwijsaanbod te bieden. De samenwerkingsverbanden moeten een zorgplan maken, waarin zij gemaakte afspraken over de wijze waarop passend onderwijs voor alle leerlingen gerealiseerd kan
IVA beleidsonderzoek en advies
59
worden en over de wijze waarop dit verantwoord wordt, opnemen. Ook wordt hierin opgenomen op welke wijze samengewerkt wordt met aanpalende beleidsterreinen en op welke wijze informatievoorziening aan ouders plaats zal vinden. Daarnaast zal een referentiekader ontwikkeld worden dat de samenwerkingsverbanden handvatten biedt om het zorgcontinuüm en passend onderwijs te realiseren. Dit kader moet het eveneens mogelijk maken om de wettelijke indicatieprocedures af te schaffen, zodat samenwerkingsverbanden meer maatwerk kunnen bieden en gericht aan kunnen sluiten bij de werkelijke zorgbehoefte van een leerling. Voor de in deze rapportage beschreven experimenten heeft deze voorgenomen wijziging geen grote consequenties. Met name voor de experimenten Stichting Almere Speciaal, Stichting Orion en Refo-zorg geldt dat de toestemming die hen verleend is om leerlingen toe te laten op een school zonder dat daarvoor een commissie van indicatiestelling een verklaring van toelaatbaarheid heeft afgegeven, naadloos aansluit bij de voorgenomen wijzigingen. Ook de toestemming die verleend is aan Stichting Skopos om leerlingen zonder indicatiestelling door het PCL toe te laten tot het speciaal basisonderwijs sluit hierbij aan. De toestemming om aan meerdere REC’s deel te mogen nemen (dit geldt voor de experimenten van Stichting Almere Speciaal en Refo-zorg) zou, na het ingaan van de wijzigingen, niet meer noodzakelijk zijn, gezien de voorgenomen veranderingen ten aanzien van de REC’s. Voor Refo-zorg geldt dat zij landelijk georganiseerd zijn. In het nieuwe stelsel is voorzien in regionaal georganiseerde verbanden, door de betrokkenen is tijdens de gesprekken meermalen aangegeven dat zij hopen dat zij, ook na het ingaan van de wijzigingen, als landelijk netwerk mogen blijven fungeren. De nieuwe samenstelling van de samenwerkingsverbanden heeft voor het netwerk geen consequenties, omdat deze in de huidige structuur van Refo-zorg onderdeel uitmaken van het netwerk. Het samenwerkingsverband van Stichting Skopos bestaat nu uit 7 scholen voor primair onderwijs (inclusief de school voor voortgezet speciaal onderwijs). Dit kleine samenwerkingsverband is bestuurlijk overzichtelijk en dat gegeven wordt als een belangrijke succesfactor beschouwd voor het realiseren van passend onderwijs in Schijndel. Als deze voorgenomen wetswijziging doorgaat dan zal Stichting Skopos onderdeel worden van een groter samenwerkingsverband.
5.2
Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling In het nieuwe stelsel zullen verantwoordelijkheden van alle betrokkenen duidelijker verdeeld worden. De scholen en zorginstellingen worden verantwoordelijk voor het vinden van een passend onderwijsaanbod voor alle leerlingen. Ouders spelen een actieve rol bij het onderwijs dat aan hun kind geboden wordt. Zij worden door scholen betrokken bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief (waarbij zo nodig ook wordt ingegaan op zorg- en opvoed ondersteuning en voorbereiding op de arbeidsmarkt) en overleggen met de school over de voortgang en geboden begeleiding. Le-
60
Evaluatie Subsidieregeling
raren dienen inspraak te hebben in het beleid van school en het samenwerkingsverband. Zoals in de Beleidsbrief is opgenomen: “De docent is immers een bepalende factor voor de kwaliteit van het onderwijs, zeker voor het onderwijs aan zorgleerlingen”. Ook voor deze voorgenomen wijziging geldt dat deze vrijwel geen consequenties heeft voor de smalle experimenten: in alle experimenten staat de zorgplicht en bestuurlijke samenwerking centraal. Als gevolg hiervan hebben de experimenten duidelijke ideeën over wie welke taken en verantwoordelijkheden heeft. Ten aanzien van de verantwoordelijkheden die aan de leraar gesteld worden geldt voor alle experimenten dat de inspraak van de leraren in de huidige situatie beperkt is: de plannen worden hoofdzakelijk op ‘bestuursniveau’ geschreven. Leraren worden bij alle experimenten geïnformeerd over de te bereiken doelstellingen, en onderschrijven deze ook, maar denken in de meeste gevallen niet actief mee over de beleidsvorming.
5.3
Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk In de Beleidsbrief passend onderwijs wordt een bekostigingsmodel beschreven dat meer maatwerk mogelijk maakt en dat niet gepaard gaat met onnodige labeling en bureaucratie. Hoofdlijnen uit dit model zijn: • de samenwerkingsverbanden krijgen een vast budget dat gebaseerd is op het aantal leerlingen. De huidige indicatiestelling wordt afgeschaft. • Het (voortgezet) speciaal onderwijs ontvangt standaard basisbekostiging en een aanvullende bekostiging voor de leerlingen. De aanvullende bekostiging wordt in mindering gebracht op de zorgmiddelen die het samenwerkingsverband ontvangt. • Toelating tot (voortgezet) speciaal onderwijs kan alleen als daarover binnen het samenwerkingsverband overeenstemming is. • Wanneer een samenwerkingsverband meer leerlingen doorverwijst dan het zorgbudget toelaat, zal DUO de resterende middelen verrekenen met de reguliere lumpsum bekostiging van de scholen. • Wanneer gebudgetteerde middelen ontoereikend blijken, moeten scholen het tekort financieren uit eigen reguliere bekostiging. • De samenwerkingsverbanden leggen jaarlijks verantwoording af over de inzet van de middelen en de resultaten. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier toezicht op. • Om samenwerkingsverbanden in de gelegenheid te stellen hun beleid aan te passen aan de herverdeeleffecten die op zullen treden als gevolg van de landelijke verevening zal een overgangsregeling getroffen worden. • Er blijft een separaat bekostigingsmodel van kracht voor cluster 1. Dit model wordt ook van toepassing voor cluster 2. • De gelden die MBO-instellingen momenteel ontvangen in het kader van de leerlinggebonden financiering worden toegevoegd aan het zorgbudget en (uiteindelijk naar rato van de lumpsum) verdeeld over de instellingen.
IVA beleidsonderzoek en advies
61
Deze wetswijziging sluit aan op de invulling van 4 experimenten (Stichting Almere Speciaal, Stichting Skopos, Stichting Orion en Refo-zorg). In deze experimenten staat in feite maatwerk centraal en probeert men af te komen van onnodige labelling en bureaucratie. In wezen hebben zij doordat zij binnen hun experimenten nu al maatwerk realiseren een voorsprong op andere samenwerkingsverbanden. Zij zijn immers zelf al aan het nadenken over andere mogelijke bekostigingsmodellen passend bij hun situatie. Een concreet voorbeeld hiervan is Stichting Skopos. De zorgmiddelen van het samenwerkingsverband Schijndel (waar alleen de 6 scholen voor PO en 1 school voor SBO toe behoren) worden deels ingezet voor coördinatie, netwerk, netwerk van IB-ers en scholing leerkrachten. Ongeveer de helft ( 2/3)van de middelen wordt verdeeld over de scholen. Deze laatste gelden worden over de scholen verdeeld op basis van ondersteuningsbehoeften van de leerlingen in plaats van op basis van het leerlingenaantal. Om deze verdeling goed te kunnen uitvoeren heeft men binnen het samenwerkingsverband DVIC (Digitale Versie Indicatie Criterialijst) ontwikkeld. De DVIC geeft de leerkrachten op groepsniveau, scholen op schoolniveau en SWV inzicht in leerbehoeften / zorgprofielen van alle kinderen.
5.4
Meer kwaliteit In de Beleidsbrief passend onderwijs wordt aangegeven dat gestreefd wordt naar een hogere onderwijskwaliteit. Dit geldt specifiek ook voor zorgleerlingen. Aangegeven wordt (p.14): “Hierbij is het wel van belang dat goed rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsperspectief van leerlingen met een extra zorgbehoefte. Toetsen, een eerlijke maatstaf voor leerwinst en goed toezicht zal scholen een sterkere prikkel geven zorgleerlingen onderwijs op maat te bieden.” Zorgleerlingen gaan in het nieuwe stelsel participeren in het stelsel van uniforme toetsing en verplichte leerlingvolgsystemen (voor primair en voortgezet onderwijs). De zorgleerlingen worden hierbij wel, met behulp van het ontwikkelperspectief, op eigen niveau beoordeeld. Opbrengstgericht werken, en daarmee het aanpassen van het onderwijs aan de specifieke behoefte van de leerlingen, moet hierdoor beter vorm kunnen krijgen. Om uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van het onderwijs worden een toezichtkader (v)so en de wet kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs ontwikkeld. In het kader zullen de opbrengsten van het onderwijs en het ontwikkelingsperspectief centraal staan. De Inspectie van Onderwijs zal daarnaast de samenwerkingsverbanden beoordelen op de toegankelijkheid van passend onderwijs voor alle leerlingen. Dit wordt onder meer geoperationaliseerd in het aantal thuiszitters, de toegevoegde waarde van de alle scholen in het samenwerkingsverband die op basis van de leerlingpopulatie verwacht zou mogen worden en de spreiding en doorstroom van het onderwijs. Deze voorgenomen wijziging heeft geen consequenties specifiek voor de smalle experimenten. Inhoudelijk hebben de experimenten er voor gezorgd dat de toegankelijkheid van ‘passend onderwijs voor alle leerlingen’ is bevorderd. De activiteiten die
62
Evaluatie Subsidieregeling
reeds ingezet zijn met betrekking tot opbrengstgericht werken en het aanpassen van het onderwijs aan de specifieke behoefte van leerlingen worden gecontinueerd.
5.5
Goed toegeruste docenten en schoolleiders De Inspectie van het Onderwijs heeft vastgesteld dat ongeveer de helft van de leraren niet in staat is om in voldoende mate in te spelen op de onderwijs- en zorgbe15 hoeften van leerlingen . In het nieuwe stelsel wordt ingezet op een betere toerusting van leraren. Dit wordt onder meer gedaan door de kwaliteit van de pabo’s en lerarenopleidingen te verbeteren. Er zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling en vaststelling van kennisbases en de toetsing daarvan. Voor leraren en schoolleiders die reeds werkzaam zijn binnen het onderwijs is in het nieuwe stelsel voorzien in een professionaliseringslag. In de Beleidsbrief is hierover opgenomen: “Van het grootste belang is dat dit kabinet nog eens extra investeert in de professionalisering van docenten en schoolleiders. Het bieden van passend onderwijs aan alle leerlingen, vergt een grote inspanning van docententeams en schoolleiders in het regulier onderwijs. Dit vergt een gerichte professionaliseringsslag op het gebied van omgaan met verschillen tussen leerlingen, waardoor schoolleiders en docenten daadwerkelijk toegerust zijn op de invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs. (…) Voor de professionalisering van docenten en schoolleiders is in 2012 100 miljoen euro en vanaf 2013 structureel 150 miljoen euro beschikbaar. Een substantieel deel van deze middelen wordt ingezet ten behoeve van deze professionaliseringslag.” Daarnaast blijft de mogelijkheid voor leraren bestaan om zich met behulp van de lerarenbeurs verder te scholen en kunnen schoolbesturen er bij het vrijkomen van de tweede tranche van de middelen voor de functiemix voor kiezen leraren die zich in het onderwijs specifiek inzetten voor zorgleerlingen of zich bekwaam tonen in het lesgeven aan deze leerlingen in een hogere schaal te belonen. In de Beleidsbrief wordt uitdrukkelijk vermeld dat het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid heeft om docenten de ruimte te bieden om hun bekwaamheid te onderhouden en uit te breiden. Het voornemen van het kabinet om extra te investeren in het beter toerusten van leraren zodat zij beter in staat zijn in te spelen op de onderwijs- en zorgbehoeften van leerlingen past bij de behoeften van de deelnemende stichtingen en regionaal netwerk. Tijdens de gesprekken met leraren komt herhaaldelijk naar voren dat niet alle leraren zich capabel voelen om in te spelen op de verschillende hulpvragen van de leerlingen. Er is behoefte aan verdere professionalisering.
5.6
Een vruchtbare samenwerking met gemeenten In het nieuwe stelsel zullen de rol en de verantwoordelijkheden van gemeenten ten aanzien van passend onderwijs geleidelijk aan steeds groter worden. Een nauwe
15
Inspectie van het Onderwijs (2010). Onderwijsverslag 2008/2009. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
IVA beleidsonderzoek en advies
63
samenwerking tussen de samenwerkingsverbanden en de gemeenten is daarom van groot belang. Zo zal in het nieuwe stelsel het zorgplan dat de samenwerkingsverbanden moeten maken moeten worden afgestemd met de betrokken gemeenten. Ook moet afstemming plaatsvinden over benodigde opvoed- en opgroeiondersteuning. Deze afstemming kan plaatsvinden met de gemeente en/of jeugdzorg. Ook in het kader van toeleiding naar de arbeidsmarkt of een andere vorm van participatie in de maatschappij zal in het nieuwe stelsel intensiever moeten worden samengewerkt. In het Beleidsplan staat hierover (p. 19): “Een deel van de leerlingen dat gebruik maakt van passend onderwijs, krijgt later te maken met regelingen als de Wajong, de Bijstand en WSW. Het ministerie van SZW werkt aan één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt, die de gemeenten gaan uitvoeren. Ook in dit kader is het van belang dat onderwijs, zorg en gemeenten samenwerken, zodat leerlingen later zo goed mogelijk kunnen participeren in de samenleving.” De samenwerkingsverbanden en de gemeenten zijn vrij in de wijze waarop zij deze samenwerking vorm gaan geven. Tot slot zal in het nieuwe stelsel een wijziging plaatsvinden ten aanzien van de aanvraag van leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs: uitsluitend leerlingen die door hun beperking niet in staat zijn zelfstandig naar school te reizen zullen hiervoor in aanmerking komen. In enkele experimenten is tijdens de gesprekken naar voren gekomen dat er overleg en afstemming plaats heeft gevonden met de gemeenten (bijvoorbeeld Stichting Almere Speciaal). Naar de mening van de onderzoekers vindt er nog weinig structureel overleg en afstemming plaats over de invulling van passend onderwijs. Een goede afstemming is wel noodzakelijk zeker waar het aspecten rondom huisvesting, arbeidstoeleiding en leerlingenvervoer betreft.
64
6
Evaluatie Subsidieregeling
Conclusies
In de vorige hoofdstukken is ingegaan op de smalle experimenten: van welke wet- en regelgeving mag worden afgeweken, welke doelen zijn geformuleerd, op welke wijze wordt het experiment vormgegeven en hoe verhouden de experimenten zich tot het voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs. In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken ten aanzien van de realisatie van de smalle experimenten. Beleidsregel Passend onderwijs De beleidsregel experimenten Passend onderwijs is een langlopende regeling (5 jaar) met een betrekkelijk laag subsidiebedrag. Hiermee is in ieder geval het subsidiebedrag niet de ‘trigger’ om een aanvraag in te dienen. Daarnaast staat in de beleidsregel vooral de toestemming om af te mogen wijken van onderdelen van de weten regelgeving centraal. Voor de deelnemers is deze bijzondere regeling over het algemeen een soort van oplossing voor de problemen/obstakels die zij tegenkomen om passend onderwijs te realiseren zoals zij dat graag willen. Opgemerkt moet worden dat het, vanwege de lange termijn van de experimenten, zo kan zijn dat gedurende de jaren wetswijzigingen worden doorgevoerd die deelname aan het experiment overbodig maken of minder passend bij de nieuwe situatie. Het is dan ook van belang voor de subsidieverleners om tussentijds te evalueren en eventuele (noodzakelijke) afwijkingen van de plannen te bespreken. Voor alle 5 de experimenten geldt dat de kosten die gemaakt worden voor het experiment veel hoger zijn dan het subsidiebedrag. Het subsidiegeld is onder andere gebruikt voor scholing van leerkrachten, studiedagen en kosten voor coördinatie om de experimenten uit te voeren. Overige kosten zijn betaald door besturen en/of samenwerkingsverbanden zelf. Voor geen enkel experiment is het subsidiebedrag dan ook een reden geweest om deel te nemen aan het experiment. De gesprekspartners ervaren de beleidsregel experimenten passend onderwijs als stimulerend omdat zij het idee hebben dat door de toekenning toch een soort erkenning wordt gegeven voor het feit dat ze bezig zijn met positieve ontwikkelingen met betrekking tot het realiseren van passend onderwijs. Ook biedt het smalle experiment de scholen een mogelijkheid om de ontwikkelingen die binnen hun scholen al in gang zijn gezet te verbreden of te verdiepen en daarnaast ook te legitimeren. Het scheelt voor een paar experimenten nogal wat administratieve rompslomp nu zij bijvoorbeeld niet meer leerlingen op andere scholen hoeven in te schrijven dan waar zij daadwerkelijk onderwijs ontvangen.
IVA beleidsonderzoek en advies
65
Doelstellingen en afwijking van wet- en regelgeving De vijf experimenten richten zich hoofdzakelijk op het creëren van een dekkend onderwijs(zorg)continuüm. In vrijwel alle gevallen gaat het daarbij om het kunnen continueren van dan wel ingezette activiteiten dan wel ingezet beleid ten aanzien van Passend onderwijs. Voor alle vijf de experimenten geldt, met andere woorden, dat het verkrijgen van de experimentstatus, en daarmee het verkrijgen van de toestemming om af te mogen wijken van bepaalde wet- en regelgeving een noodzakelijke voorwaarde was om de ingezette ontwikkelingen voort te kunnen zetten. Tabel 6.1 geeft een overzicht van de doelen van de experimenten, de onderdelen van de wet- en regelgeving waarvoor een afwijking is verleend en het aantal scholen waarvoor deze afwijking geldt. Uitvoering In feite maken de experimenten onderdeel uit van grotere gehelen binnen de stichtingen of regionaal netwerk. Het experiment kan vaak niet worden gezien als een op zichzelf staande en losstaande activiteit. De experimenten sluiten aan bij al lopende ontwikkelingen. Zo past de uitvoering van het experiment van Stichting Orion precies in de ontwikkelingen die al gaande waren en is de uitvoering van het experiment van Stichting Ronduit in feite de uitvoering van het alternatief onderwijsarrangement dat ook in eerdere jaren al werd uitgevoerd. De kern van het experiment is dat het nu formeel is toegestaan dat leerlingen 4 dagen per week stagelopen en een dag per week onderwijs volgen. Ook voor Refo-zorg geldt dat het experiment een vanzelfsprekend vervolg is op eerder ingezette ontwikkelingen, waarbij concreet het veldinitiatief genoemd kan worden. Bij Stichting Almere Speciaal wordt gesproken van een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4 leerlingen. In de uitvoering van dit experiment wordt dit niet gerealiseerd. Cluster 3 en cluster 4 leerlingen krijgen op aparte locaties onderwijs. Wel wordt op de locatie voor cluster 3 een verbrede toelating gerealiseerd voor de verschillende mogelijke indicaties binnen dit cluster. Er wordt binnen de stichting Skopos doelgericht gewerkt aan het meer inclusief maken van de reguliere basisscholen. Het smalle experiment echter gaat in principe over het toelaten van leerlingen zonder indicatie op de school voor speciaal basisonderwijs. Op dit moment zijn er nog nauwelijks gerichte acties gedaan die ouders van kinderen zonder indicatie voor het speciaal basisonderwijs, ertoe zullen motiveren om hun kind aan te melden op deze school. Onduidelijk is nog op welke wijze er gewerkt wordt aan een imagoverandering van deze school of voor welk onderwijsprofiel deze school kiest. De organisatorische, strategische, financiële en inhoudelijke verankering van de experimenten worden op bestuurlijk niveau geborgd op basis van de afspraken die zijn gemaakt in de experimenteerbeschikkingen. De gesprekspartners van de verschillende experimenten geven aan erg afhankelijk te zijn van eventuele wetswijzigingen en/of bezuinigingen. Zij spreken uiteraard de hoop uit dat zij het recht blijven behouden af te mogen wijken van de wet op het onderdeel dat hen betreft, ook na afloop van het experiment.
66
Evaluatie Subsidieregeling
Realisatie en opbrengsten Op basis van de gesprekken en de experimenteerplannen van de 5 experimenten is nagegaan op welke wijze de uitgevoerde activiteiten zich verhouden tot in de experimenteerbeschikking beschreven toekenningen voor afwijking van onderdelen van wet- en regelgeving en voorwaarden, en zich verhouden tot de in de Beleidsregel experimenten Passend Onderwijs genoemde voorwaarden. Binnen alle 5 experimenten wordt daadwerkelijk gebruik gemaakt van de toestemming die verleend is om af te wijken van de specifiek in de experimenteerbeschikking benoemde onderdelen van de wet- en regelgeving. Bij 3 van de 5 experimenten wordt de doelstelling in schooljaar 2010-2011 al (grotendeels) gerealiseerd. Bij Stichting Orion wordt clusteroverstijgend onderwijs verzorgd. Bij Refo-zorg realiseren de regio’s een verbrede toelating van cluster 4 leerlingen in cluster 3 onderwijs (op 1 regio na). Bij stichting Ronduit is een aangepast onderwijsarrangement operationeel voor specifieke groepen leerlingen. Voor stichting Almere Speciaal geldt dat zij het doel van het experiment namelijk het realiseren van geïntegreerd onderwijs voor leerlingen van cluster 3 en 4 niet realiseren. Uit de gesprekken komt ook niet naar voren dat er op dit moment daadwerkelijk plannen zijn om geïntegreerd (clusteroverstijgend) onderwijs te verzorgen.Het is nog niet duidelijk of het doel van het experiment van stichting Skopos namelijk ‘leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet isoleren van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven’ gerealiseerd wordt. De gemeenschappelijke opbrengsten van de 5 smalle experimenten is vooral het realiseren van thuisnabij onderwijs en een passender onderwijsaanbod voor alle leerlingen. De knelpunten als het gaat om het bereiken van de doelstellingen van de 5 smalle experimenten zijn over het algemeen verschillend, en sterk afhankelijk van het doel en aanleiding van het experiment en de eigen situatie. Zo blijkt bijvoorbeeld dat voor het kunnen bieden van een geïntegreerd onderwijsaanbod in het speciaal (voortgezet) onderwijs aanpassingen moeten worden verricht aan de gebouwen voor bijvoorbeeld leerlingen met een handicap. Ook betekent het soms dat er extra (verpleegkundige) zorg nodig is. In de praktijk wordt dat niet in alle experimenten tot nu toe al in voldoende mate gerealiseerd. Als gemeenschappelijke succesfactoren kunnen de gedrevenheid van de leerkrachten genoemd worden, de investeringen die op bovenschools niveau worden gedaan, de toestemming om af te mogen wijken van de wet en het feit dat de smalle experimenten voortzettingen zijn van ontwikkelingen in de scholen waarvoor voldoende draagvlak is. Verder zijn door de nieuwe samenwerkingsvormen leerkrachten meer kennis en ervaringen uit gaan wisselen en worden leerkrachten steeds professioneler in het omgaan met leerlingen met verschillende hulpvragen in clusteroverstijgend onderwijs in het speciaal (voortgezet) onderwijs en inclusief onderwijs in de reguliere basisscholen.
IVA beleidsonderzoek en advies
67
Voor alle experimenten geldt dat er sprake is van enkele opmerkelijke bevindingen met betrekking tot het gebruik van de Beleidsregel. Zo wordt bij Stichting Almere Speciaal niet gewerkt aan het realiseren van de doelstellingen zoals die genoemd worden in de experimenteerbeschikking. Bij de experimenten van Stichting Orion en bij Stichting Ronduit is toekenning van het experiment het formaliseren van reeds ingezette werkwijzen/vernieuwingen. Dit is eveneens gedeeltelijk het geval bij Refozorg. Hiermee is feitelijk geen sprake van een onderwijskundige vernieuwing. Voor Stichting Skopos geldt dat de afwijking op onderdelen van de wet- en regelgeving die verleend is in dit experiment het doel van het experiment lijkt tegen te werken. Een uitgebreidere weergave van deze opmerkelijkheden is opgenomen in tabel 6.1. Relatie experimenten met Passend onderwijs Voor alle experimenten geldt dat zij een duidelijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Passend onderwijs, uitgaande van de visies van de samenwerkingsverbanden en de aanvragers op Passend onderwijs. Ook als uitgegaan wordt van de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het beleid rondom Passend onderwijs kan geconcludeerd worden dat de in de experimenten gaande zijnde ontwikkelingen hierop aansluiten. Dit wordt vooral inzichtelijk wanneer de experimenteerplannen en de beschrijvingen van de feitelijke uitvoering van de experimenten gelegd worden naast de uitgangspunten voor een nieuw stelsel Passend onderwijs zoals deze zijn verwoord in de Beleidsbrief passend onderwijs (ref. 266319, p. 7/8) van minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart. Deze uitgangspunten zijn: • • • • • •
Een eenvoudiger stelsel Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling Een bekostigingmodel met ruimte voor maatwerk Meer kwaliteit Goed toegeruste docenten en schoolleiders Een vruchtbare samenwerking met gemeenten
Voor het uitgangspunt “meer kwaliteit”geldt dat deze voorgenomen wijziging geen consequenties heeft specifiek voor de smalle experimenten. Inhoudelijk hebben de experimenten er voor gezorgd dat de toegankelijkheid van ‘passend onderwijs voor alle leerlingen’ is bevorderd. De activiteiten die reeds ingezet zijn met betrekking tot opbrengstgericht werken en het aanpassen van het onderwijs aan de specifieke behoefte van leerlingen zullen dan ook worden gecontinueerd. Ook voor de uitgangspunten “een eenvoudiger stelsel”, “een heldere verantwoordelijkheidsverdeling”en “een bekostigingsmodel met ruimte voor maatwerk” geldt dat deze in grote mate aansluiten bij de huidige uitvoering van de experimenten. Zo kan ten aanzien van “een eenvoudiger stelsel” worden opgemerkt dat met name voor de experimenten Stichting Almere Speciaal, Stichting Orion en Refo-zorg geldt dat de toestemming die hen verleend is om leerlingen toe te laten op een school zonder dat daarvoor een commissie van indicatiestelling een verklaring van toelaatbaarheid heeft afgegeven, naadloos aansluit bij de voorgenomen wijzigingen. Ook de toestemming die verleend is aan Stichting Skopos om leerlingen zonder indicatiestelling door het PCL toe te laten tot het speciaal basisonderwijs sluit hierbij aan. De toe-
68
Evaluatie Subsidieregeling
stemming om aan meerdere REC’s deel te mogen nemen (dit geldt voor de experimenten van Stichting Almere Speciaal en Refo-zorg) zal, na het ingaan van de wijzigingen, niet meer noodzakelijk zijn, gezien de voorgenomen veranderingen ten aanzien van de REC’s. Ten aanzien van “een heldere verantwoordelijkheidsverdeling” kan worden opgemerkt dat binnen de experimenten reeds duidelijkheid bestaat wie welke taken en verantwoordelijkheden heeft. Ten aanzien van “een bekostigingsmodel met ruimte voor maatwerk” kan worden opgemerkt dat deze wetswijziging aansluit op de invulling van 4 experimenten (Stichting Almere Speciaal, Stichting Skopos, Stichting Orion en Refo-zorg). In deze experimenten staat in feite maatwerk centraal en probeert men af te komen van onnodige labelling en bureaucratie. In wezen hebben zij doordat zij binnen hun experimenten nu al maatwerk realiseren een voorsprong op andere samenwerkingsverbanden. Voor het voornemen van het kabinet om extra te investeren in het beter toerusten van leraren zodat zij beter in staat zijn in te spelen op de onderwijs- en zorgbehoeften van leerlingen geldt dat dit in grote mate aansluit bij de behoeften van de deelnemende stichtingen en regionaal netwerk. Tijdens de gesprekken met leraren komt herhaaldelijk naar voren dat niet alle leraren zich capabel voelen om in te spelen op de verschillende hulpvragen van de leerlingen. Er is behoefte aan verdere professionalisering. Door de gesprekspartners worden echter ook een aantal kritische opmerkingen gemaakt ten aanzien van de uitgangspunten. Zo geldt voor Refo-zorg dat zij landelijk georganiseerd zijn. In het nieuwe stelsel is voorzien in regionaal georganiseerde verbanden, door de betrokkenen is tijdens de gesprekken meermalen aangegeven dat zij hopen dat zij, ook na het ingaan van de wijzigingen, als landelijk netwerk mogen blijven fungeren. De nieuwe samenstelling van de samenwerkingsverbanden heeft voor het netwerk geen consequenties, omdat deze in de huidige structuur van Refozorg onderdeel uitmaken van het netwerk. Ook voor Stichting Skopos kan de herverdeling in regionaal georganiseerde verbanden knelpunten veroorzaken. Het samenwerkingsverband van Stichting Skopos bestaat nu uit 7 scholen voor primair onderwijs (inclusief de school voor voortgezet speciaal onderwijs). Dit kleine samenwerkingsverband is bestuurlijk overzichtelijk en dat gegeven wordt als een belangrijke succesfactor beschouwd voor het realiseren van passend onderwijs in Schijndel. Als deze voorgenomen wetswijziging doorgaat dan zal Stichting Skopos onderdeel worden van een groter samenwerkingsverband. Ten aanzien van het uitgangspunt “een heldere verantwoordelijkheidsverdeling”geldt dat de inspraak van de leraren in de huidige situatie, naar de mening van de onderzoekers, bij alle experimenten beperkt is: de plannen worden hoofdzakelijk op ‘bestuursniveau’ geschreven. Leraren worden bij alle experimenten geïnformeerd over de te bereiken doelstellingen, en onderschrijven deze ook, maar denken in de meeste gevallen niet actief mee over de beleidsvorming. Ten aanzien van het uitgangspunt “een vruchtbare samenwerking met gemeenten” kan worden opgemerkt dat uit de gevoerde gesprekken naar voren is gekomen dat er binnen enkele experimenten overleg en afstemming plaats heeft gevonden met de gemeenten (bijvoorbeeld Stichting Almere Speciaal). Naar de mening van de onderzoekers vindt er nog weinig
IVA beleidsonderzoek en advies
69
structureel overleg en afstemming plaats over de invulling van passend onderwijs. Een goede afstemming is wel noodzakelijk zeker waar het aspecten rondom huisvesting, arbeidstoeleiding en leerlingenvervoer betreft.
70
Evaluatie Subsidieregeling
Tabel 6.1 Overzicht van doelstelling per experiment, afwijking van wet- en regelgeving, aantal scholen waarvoor afwijking geldt (tussen haakjes) en opmerkelijke bevindingen onderdeel van wet- en regelgeving experiment doelstelling
Stichting Almere Speciaal
Het inrichten van thuisnabije geïntegreerde onderwijsvoorzieningen voor leerlingen van cluster 3 en 4.
Stichting Skopos
Het aanbieden van adaptief onderwijs in een reguliere leeromgeving: leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen worden niet geïsoleerd van andere leerlingen, maar de reguliere sociale leeromgeving van die leerlingen wordt gehandhaafd.
Stichting Orion
Het inrichten van thuisnabije geïntegreerde onderwijsvoorzieningen voor leerlingen van
art. 40, 3e lid WEC
x (1)
art.28b, art. 40, 3e lid 3e lid, WEC WPO
art. art. 8, 76a, 1e, 1e lid 3e, 6e WEC lid WEC
dislocatie over gemeentegrenzen
opmerkelijkheden
Het doel van het experiment om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven wordt niet gerealiseerd en hiernaar wordt op dit moment ook niet gestreefd.
x
x (1)
x (3)
art. 37/38 WEC
De afwijking op onderdelen van de wet- en regelgeving die verleend is in dit experiment (namelijk het toelaten van leerlingen op een school voor speciaal basisonderwijs zonder beschikking van PCL) lijkt het doel van het experiment tegen te werken. De bedoeling is dat leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet geïsoleerd worden van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven. Doordat het nu gemakkelijker is om leerlingen op de school voor speciaal basisonderwijs te plaatsen loopt de stichting Skopos het gevaar dat leerlingen die een speciale hulpvraag hebben juist gemakkelijker aangemeld worden bij de school voor speciaal basisonderwijs. Stichting Orion verzorgt al clusteroverstijgend onderwijs vanaf augustus 2008. Het experiment is gestart in augustus 2010. Dit betekent dat dankzij het smalle experiment de bestaande
71
IVA beleidsonderzoek en advies
Refo-zorg
Stichting Ronduit
cluster 2, 3 en 4, waarbij geïndiceerd wordt op basis van uitstroomprofiel (i.p.v. op basis van handicap/beperking).
situatie binnen stichting Orion gelegitimeerd wordt. Het smalle experiment is voor deze stichting geen onderwijskundige vernieuwing meer. Het geeft ze wel de kans om het clusteroverstijgend onderwijs op grotere schaal te kunnen realiseren.
Het inrichten van thuisnabij identiteitgebonden cluster 4 onderwijs door middel van verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op cluster 3 onderwijs.
Vóór de toekenning van het smalle experiment werden leerlingen van cluster 4 opgevangen binnen reguliere onderwijsvoorzieningen dan wel binnen het speciaal onderwijs. Toekenning van het experiment is voor een deel het formeel maken van een reeds bestaande situatie.
x (5)
x (2)
Het aanbieden van een alternatief passend onderwijsaanbod voor leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale of cognitieve problemen, en/of gedragsproblematieken gericht op transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding.
x (1)
x (1)
x (1)
x (1)
De inspectie van onderwijs kan ook ontheffing verlenen aan artikel 8 lid 1 van de WEC om leerlingen ten hoogste 20 weken per schooljaar gedurende ten hoogste drie jaar van de opleiding stage te laten lopen. De toekenning van het experiment is feitelijk het formaliseren van een reeds ingezette werkwijze. Een logisch gevolg is dan ook dat alle doelstellingen feitelijk al behaald zijn voorafgaand aan de daadwerkelijke ingangsdatum van de experimenteerbeschikking. Het smalle experiment is ook voor deze stichting geen onderwijskundige vernieuwing.
Algemene opmerkelijke bevindingen als gevolg van invoering experimenten Kijkend naar de doelstellingen en realisatie van de experimenten betekenen de experimenten voor de ouders meer mogelijkheden om voor hun kind in de regio passend onderwijs te vinden of passend onderwijs passend bij hun geloofsidentiteit. Echter, indien ouders niet willen kiezen voor het onderwijs in de regio, maar voor een school in een andere regio, dan kunnen ouders in bepaalde gevallen wel gedupeerd worden. Daar waar zij eerder een vergoeding kregen voor de reis van hun kinderen naar de school in de andere regio, zijn zij nu verplicht gebruik te maken van de nieuwe voorzieningen in hun eigen regio als zij in aanmerking willen komen voor een reiskostenvergoeding. De smalle experimenten hebben ook gevolgen voor de leerlingen. Bij 4 van de 5 experimenten gaat het om meer thuisnabij passend onderwijs of thuisnabij én passend bij de geloofsidentiteit. Leerlingen hoeven minder ver te reizen naar hun school en worden doordat zij dichter bij klasgenoten in de buurt wonen, beter in staat gesteld om ook na school vriendschappelijk met hen om te gaan.
IVA beleidsonderzoek en advies
73
Bijlage. De smalle experimenten nader bekeken: casebeschrijvingen
In deze bijlage zijn uitgebreide casebeschrijvingen opgenomen van de vijf smalle experimenten. Hierbij wordt zowel ingegaan op de activiteiten die ondernomen worden als gevolg van de toekenning van de experimentstatus, als op de context waarin deze experimenten worden uitgevoerd. Zo wordt uitgebreid stilgestaan bij de aanleiding van het experiment, de historie van Passend onderwijs en de relatie met het experiment, en de betrokkenheid van verschillende partijen en het draagvlak voor Passend onderwijs en het experiment. Op een aantal onderdelen is er sprake van overlap met de teksten die opgenomen zijn in hoofdstuk4, dit betreft de onderdelen waarin concreet op het experiment wordt ingegaan.
6.1
Stichting Almere Speciaal Ten behoeve van de beschrijving en de evaluatie tot nu toe van het smalle experiment passend onderwijs in Almere is het experimenteerplan bestudeerd en zijn er interviews met betrokkenen geweest. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gedaan van het smalle experiment en de ervaringen van de geïnterviewden. Er zijn gesprekken gevoerd met een bestuurder en de bestuursmanager van Stichting Almere Speciaal, een leerkracht van Aventurijn, een leerkracht van Olivijn en een teamleider van Olivijn. Er is een conceptverslag verstuurd naar de bestuursmanager. Naar aanleiding van dit verslag en enkele onduidelijkheden over het smalle experiment heeft aanvullend een telefonisch interview plaatsgevonden met de bestuursmanager. Vervolgens is een aangepast conceptverslag toegestuurd en is bevestigd dat er geen onjuistheden in het verslag staan.
6.1.1
Korte historie Stichting Gewoon Anders In Almere waren in 1997 geen scholen voor speciaal onderwijs en in het kader van het landelijk beleid werden er ook geen scholen voor speciaal onderwijs meer gestart. De gezamenlijke schoolbesturen en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben een convenant op basis van de Experimentenwet onderwijs afgesloten in 1997 om het speciaal onderwijs in Almere op een andere manier in te richten. Het convenant is gericht op het integreren van zoveel mogelijk leerlingen met een indicatie van het speciaal onderwijs in het reguliere onderwijs. Dit project is: ‘Gewoon Anders’ genoemd en er is een stichting opgericht ‘Stichting Gewoon Anders’. Het doel van de Stichting Gewoon Anders is het creëren van alternatieve onderwijsplekken vanuit een visie van maximale integratie en tegelijkertijd ook rekening hou-
74
Evaluatie Subsidieregeling
dend met de keuzevrijheid van ouders. Uitgangspunten zijn het kiezen voor een school in de buurt en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle scholen binnen Almere voor het bieden van mogelijkheden van integratie voor kinderen met een stoornis of handicap. Er zijn door ‘Stichting Gewoon Anders’ 3 modellen uitgewerkt, die verschillen in de mate waarin zij als inclusief onderwijs beschouwd worden of maximale integratie realiseren. Het eerste model is het meest inclusief en bevordert maximale integratie, het derde model is het minst inclusief en bevordert de integratie slechts minimaal. In de volgende tabel is dat uitgewerkt. Tabel 0.1 De modellen van Stichting Gewoon Anders Model
Naam model
Onderwijsplek
Eerste model
Kind in groep
Het kind met een specifieke hulpvraag krijgt les in een reguliere groep op een reguliere school.
Tweede model
Groep in school
Een groep kinderen met specifieke hulpvragen worden in een aparte groep op een reguliere school geplaatst
Derde model
Groep gekoppeld aan school
Een groep kinderen met specifieke hulpvragen worden op een aparte kleinschalige locatie gekoppeld aan een reguliere school
Het derde model is ontstaan vanuit de behoefte die er in Almere bestond aan speciaal onderwijs in Almere ondanks de eerste twee modellen. In het kader van dit derde model ‘groep gekoppeld aan school’ is ‘De Weerga’ (Weer Gewoon Anders) gestart met een groep zeer moeilijk leren kinderen (cluster 3), en ‘De Bongerd’ voor langdurig zieke kinderen- psychiatrie gestart op verschillende locaties in Almere. Beide voorzieningen vielen bestuurlijk onder de Almeerse scholengroep en hadden een Sbo-brinnummer. Stichting Gewoon anders als experiment is in 2003 uitgebreid naar het voortgezet onderwijs en in 2006 met het middelbaar beroepsonderwijs. Nevenvestigingen Er was een grotere behoefte aan speciaal onderwijs dan ‘De Weerga’ en ‘De Bongerd’ binnen hun alternatieve vorm (‘groep gekoppeld aan school’) konden bieden. Zo beperkte men zich eerst tot alleen het primair onderwijs. Ook was er nog geen onderwijs voor lichamelijk gehandicapten en/of meervoudig gehandicapten. Dit had tot gevolg dat er gedoogd door de gemeente nevenvestigingen van scholen voor speciaal (voortgezet) onderwijs geplaatst zijn in Almere. Er is een nevenvestiging van Mytylscholen voor leerlingen met een lichamelijke handicap en/of meervoudige handicap geplaatst namelijk van De Trappenberg (VSO en SO) van stichting De Kleine Prins. Ook is er een nevenvestiging geplaatst van Stichting Mozarthof te Hilversum voor zeer moeilijk lerende leerlingen (SO en VSO). Deze vestigingen zijn geplaatst in het zelfde gebouw als De Weerga maar functioneerden als aparte scholen.
IVA beleidsonderzoek en advies
75
Er zijn door Eduvier onderwijsgroep nevenvestigingen gerealiseerd van het Nautilus College: School voor voortgezet speciaal onderwijs (VSO) en schakelklas speciaal onderwijs (SO) voor leerlingen met een internaliserende psychiatrische gedragsproblematiek en Aquarius: School voor voortgezet speciaal onderwijs (VSO) voor leerlingen met een externaliserende psychiatrische gedragsproblematiek. Deze nevenvestigingen zitten in aparte locaties in Almere. Nieuw convenant Met ingang van 1 augustus 2008 is er een nieuw convenant afgesloten tussen OC&W en de Stichting Gewoon Anders. Het experiment heeft in dit convenant als doel geïndiceerde leerlingen in Almere die ingeschreven worden op een reguliere school in Almere onderwijs aan te bieden, geïntegreerd in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs. In 2008 zijn de mogelijkheden verkend om een afzonderlijk Brin-nummer voor speciaal (voortgezet) onderwijs in Almere te realiseren. In overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in 2009 ervoor gekozen om gebruik te maken van het smalle experiment om passend onderwijs in Almere verder vorm te geven. 6.1.2
Experimenteerbeschikking Stichting Almere Speciaal Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 een verzoek ingediend om op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs een ontheffing van wet- en regelgeving te krijgen om een experimentele school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Almere in te richten. In de experimenteerbeschikking wordt toestemming gegeven om een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 school lichamelijk gehandicapte kinderen in te richten met verbrede toelating voor zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap die voor bekostiging in aanmerking komt. Deze toestemming wordt verleend gelet op artikel 75, tweede lid (de school is gelegen in een gebied waarin sprake is van een uitzonderlijke bevolkingstoename) en artikel 76a van de Wet op Expertisecentra (Plan regionaal expertisecentrum voor nevenvestigingen en verbrede toelating). Het voor bekostiging in aanmerking brengen van de geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Almere maakt echter geen onderdeel uit van het experiment. In de brief behorende bij de experimenteerbeschikking staat vermeld dat de beschikking een aanvulling is op het convenant van 1 augustus 2008. Met in de experimenteerbeschikking de vermelding dat artikel 4, eerste lid, onder c, en artikel 7, vierde lid, onder b. van het convenant tussen OC&W en Stichting Gewoon Anders van 1 augustus 2008 komen te vervallen. Concreet betekent dit dat het model ‘groep gekoppeld aan school’ van Stichting Gewoon Anders komt te vervallen en dat hiervoor in de plaats de bekostiging wordt gerealiseerd van de geïntegreerde school voor (voortgezet) onderwijs. Er is hiermee 1 Brin-nummer in Almere voor speciaal (voorgezet) onderwijs.
76
Evaluatie Subsidieregeling
Er wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een experimenteerbeschikking gegeven voor een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs Almere. De inhoud van het smal experiment in de experimenteerbeschikking is als volgt: • Dankzij het smalle experiment kan een leerling met een cluster 4 indicatie zeer moeilijk opvoedbare kinderen en/of langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap ook worden toegelaten op de geïntegreerde voorziening (cluster 3-4 school). Concreet betreft dit een afwijking van artikel 40, derde lid, van de WEC. • De geïntegreerde voorziening is deelnemer van REC cluster 3 en 4. Hiermee wordt afgeweken van artikel 28b, derde lid, van de WEC. • Overigens mogen gedurende de looptijd van dit experiment, naast de geïntegreerde voorziening, in de gemeente Almere geen nieuwe voorzieningen worden ingericht op het werkterrein van of gerelateerd aan cluster 4 (anders dan nu gerealiseerd dan wel in de aanvraag opgenomen). 6.1.3
Aanleiding voor de aanvraag Speciaal in de experimenteerbeschikking van Almere is dat deze een toestemming bevat voor de bekostiging van een nieuw op te richten school voor speciaal (voortgezet) onderwijs en een experimenteerbeschikking. De verleende toestemming van de bekostiging van de school maakt geen onderdeel uit van het experiment maar wordt wel in de experimenteerbeschikking verleend. Voor de aanvraag van de experimenteerbeschikking was echter de nieuwe school wel noodzakelijk. Dit behoeft nadere toelichting: De modellen ‘kind in groep’ en ‘groep in school’ van Stichting Gewoon Anders in Almere zijn succesvol te noemen. Op deze modellen wordt door de scholen in Almere voortgebouwd. Het model ‘groep gekoppeld aan school’ is aanleiding geweest voor de aanvraag van de bekostiging van een nieuwe school voor geïntegreerd speciaal (voortgezet) onderwijs in Almere. Gezien het feit dat, in het kader van het model “groep gekoppeld aan school’ op twee aparte locaties ‘De Bongerd’ en ‘De Weerga’ onderwijs wordt verzorgd aan leerlingen met een indicatie voor speciaal onderwijs én er diverse nevenvestigingen zijn gerealiseerd van speciaal (voortgezet) onderwijs in Almere vanuit omliggende gemeenten, kan gesteld worden dat het model erg veel lijkt op het organiseren van speciaal (voortgezet) onderwijs in Almere. De gesprekspartners geven dan ook aan dat het aanvragen van een Brin-nummer/de bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een logisch gevolg was van deze ontwikkelingen. Verwacht wordt dat ouders eerder ervoor kiezen om hun kind met een handicap of stoornis onderwijs te laten volgen in Almere als in Almere officieel een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is. Nu gebeurt het nog te vaak dat ouders hun leerlingen buiten Almere naar school brengen omdat zij vinden dat er in Almere voor hun kind niet voldoende passend onderwijsaanbod is. Almere wil graag dat alle leerlingen met een handicap of stoornis onderwijs kunnen volgen in Almere. Na overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bleek dat Almere slechts in aanmerking voor bekostiging van een school voor (voortgezet) spe-
IVA beleidsonderzoek en advies
77
ciaal onderwijs aan LG met verbrede toelating voor ZMLK, MG en LZK met lichamelijke handicap komt. Om ook de leerlingen van cluster 4 op de school toe te kunnen laten moest een experimenteerbeschikking aangevraagd worden. De verschillende nevenvestigingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en ‘De Bongerd’ en ‘De Weerga’ werkten langs elkaar heen. De verwachting is dat door één school op te richten het gemakkelijker wordt om aan te sturen op het bundelen van kennis en samenwerking. Het experiment biedt door de bundeling van cluster 3 en 4 de mogelijkheid om een oplossing te vinden voor de grensgevallen, de zogenaamde Zmolkers. 6.1.4
Doelen van het smalle experiment In de experimenteerbeschikking is toestemming gegeven om een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 voor lichamelijk gehandicapte kinderen in te richten met verbrede toelating voor zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap die voor bekostiging in aanmerking komt. Het doel van het experiment is om een geïntegreerde school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in te richten waar clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke handicap wordt gegeven. Dit kan dan alleen plaatsvinden op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 met verbrede toelating waarvoor bekostiging gerealiseerd is. Tijdens de gesprekken is gevraagd aan de gesprekspartners om te omschrijven wat zij zien als doel van het smalle experiment. Opvallend is dat het doel van het smalle experiment niet als doel genoemd wordt door de gesprekspartners. De gesprekspartners zien voor als doel van het experiment: het realiseren van passend onderwijs in Almere. Samengevat zijn de doelstellingen die genoemd zijn door de gesprekspartners: • • •
Thuis nabij, hoogwaardig speciaal onderwijs voor kinderen die in een reguliere setting niet genoeg aandacht krijgen; Een geheel van voorzieningen om uiteindelijk alle kinderen kwalitatief goed onderwijs te kunnen geven in Almere; Een goed onderwijsaanbod voor de Zmolkers. Hiervoor vindt overleg plaats met de cluster-4 scholen.
Door de geïnterviewde leerkrachten en directie van de scholen zijn aanvullend doelstellingen genoemd die meer specifiek voor hun school gelden dan voor het experiment. 6.1.5
Uitvoering Na de toestemming voor de bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en de experimenteerbeschikking met betrekking tot verbrede toelating is per 1 augustus 2009 Stichting Almere Speciaal opgericht als zijnde een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4. Deze geïntegreerde voorziening is opgedeeld in meerdere locaties. Stichting Almere
78
Evaluatie Subsidieregeling
Speciaal heeft 1 Brinnummer dat zij gebruikt voor de bekostiging van meerdere locaties voor (voortgezet) speciaal onderwijs. In het bestuur van de Stichting Almere Speciaal zitten vertegenwoordigers van de Stichting De Kleine Prins, Stichting Mozarthof, de Almeerse scholengroep en stichting Eduvier onderwijsgroep. De ‘oude’ scholen ‘De Weerga’ van de Almeerse Scholengroep, de ‘oude’ nevenvestigingen in Almere van ‘Stichting De Kleine Prins’ en ‘Stichting De Mozarthof’, allen voor leerlingen van cluster 3 zijn officieel opgegaan in de Stichting Almere Speciaal. Deze scholen zaten oorspronkelijk al bij elkaar in eenzelfde gebouw en behoren nu tot dezelfde stichting. Ook ‘De Bongerd’ valt onder Stichting Almere Speciaal voor leerlingen met psychiatrie en gastplaatsing (SO/VSO). Sinds augustus 2010 is ‘De Bongerd’ ook gestart met een voorziening voor ZMOK onderwijs. Beide voorzieningen zitten op een aparte locatie in Almere. De cluster 4-scholen Nautilus (VSO) en (schakelklas) voor leerlingen met internaliserende psychatrische gedragsproblemen en Aquarius VSO) voor leerlingen met externaliserende psychiatrische gedragsproblematiek vallen nog steeds formeel onder stichting Eduvier. Deze scholen zijn gehuisvest op twee aparte locaties binnen Almere en hebben hun namen behouden. Stichting Eduvier is wel zoals hierboven gezegd vertegenwoordigd in Stichting Almere Speciaal. Overigens gaat Stichting Almere Speciaal geen ambulante begeleiding verzorgen aan de Almeerse scholen. Deze taak blijft nog steeds liggen bij Stichting Gewoon Anders die op dezelfde wijze als eerder haar voorzieningen organiseert (volgens de modellen ‘kind in groep’ en ‘groep in school’). Gezien bovenstaande is duidelijk dat het begrip ‘geïntegreerde voorziening’ binnen dit experiment een andere betekenis heeft voor Stichting Almere Speciaal dan op grond van de experimenteerbeschikking verwacht. Er wordt namelijk in de uitvoering van het experiment niet gewerkt aan het realiseren van een geïntegreerde voorziening voor cluster 3 en 4 leerlingen. De leerlingen van cluster 4 krijgen net als in de ‘oude’ situatie onderwijs in aparte locaties. Formeel hebben de verschillende locaties 1 Brin-nummer (met uitzondering van Nautilus en Aquarius die formeel horen bij Stichting Eduvier).Wel wordt binnen de locatie voor cluster 3 een verbrede toelating gerealiseerd voor de verschillende mogelijke indicaties binnen dit cluster. Hierover meer in de volgende alinea. Olivijn en Aventurijn Opvallend is dat binnen de voorziening voor cluster 3 leerlingen met verbrede toelating gekozen is voor het uitsplitsen van de voorziening voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Er is inmiddels sprake van twee scholen (maar uiteraard 1 Brin-nummer) voor deze cluster 3 leerlingen namelijk een school voor speciaal onderwijs genaamd Olivijn en een school voor voortgezet speciaal onderwijs Aventurijn. Er is een verbrede toelating binnen cluster 3 op deze scholen. Er wordt samengewerkt met revalidatiecentrum De Trappenberg. Olivijn verzorgt onderwijs aan leerlingen (leeftijd 4 tot ongeveer 13 jaar) met een li-
IVA beleidsonderzoek en advies
79
chamelijke, verstandelijke beperking of meervoudige handicap en langdurig zieke kinderen. De leerlingen worden op basis van leeftijd, interesses en sociale omgang ingedeeld in groepen. Concreet betekent dit dat leerlingen van verschillende intelligentieniveaus bij elkaar in de klas zitten in de lessen waarbij dit mogelijk is. Ook zijn er leerlingen met een lichamelijke handicap en leerlingen met een verstandelijke handicap in klassen gemixt. Er zijn verschillende werkgroepen geformeerd en er zijn studiedagen geweest waarin leerkrachten overleg voeren over de invulling van het onderwijs aan de gemengde groepen. Voor Aventurijn geldt dat zij onderwijs willen bieden aan de gehele cluster 3 populatie maar op dit moment nog vooral onderwijs verzorgen aan zeer moeilijk lerende leerlingen. Ten tijde van de interviews waren er nog geen kinderen met een lichamelijke handicap op Aventurijn. Dit komt doordat ouders er voor kiezen om hun kind het onderwijs af te laten maken op de school waar zij nu zitten (nu nog buiten Almere). De verwachting is dat straks leerlingen van Olivijn automatisch doorstromen naar Aventurijn. Ook is het gebouw van Aventurijn is op dit moment niet voldoende toegankelijk voor leerlingen met een rolstoel. Aventurijn is gehuisvest op twee locaties en zal in de toekomst een nieuw schoolgebouw krijgen. De planning is dat dit nieuw schoolgebouw in 2013 gereed zal zijn. Er wordt in het voortgezet speciaal onderwijs meer gewerkt met leerlijnen en stages voor de leerlingen. Er zijn werkgroepen ingericht om te komen tot nieuwe gezamenlijke afspraken. Dit omdat het werken met gemixte groepen en het onderscheid speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs met name voor de leerkrachten van de voormalige school ‘De Weerga’ een nieuwe manier van werken behelst. Voorzieningen voor de Zmolkers Zoals eerder besproken was een aanleiding voor de aanvraag van het experiment de bundeling van cluster 3 en 4 en de mogelijkheden die dat biedt om een oplossing te vinden voor de grensgevallen, de zogenaamde Zmolkers. In Almere hebben zowel de cluster 3-, de cluster 4-onderwijsvoorzieningen en de scholen voor praktijkonderwijs te maken met schooluitval van leerlingen als gevolg van de combinatie gedragsstoornissen en psychiatrische problematiek enerzijds en . laag verstandelijke beperkingen anderzijds (de ‘Zmolkersproblematiek’) Ook vormt deze groep leerlingen een extra belasting voor het onderwijs op de school (professionaliteit leerkrachten, veiligheid etc.). In Almere is geen adequate voorziening voor deze groep leerlingen. Stichting Almere Speciaal onderzoekt wat de hulpvraag is van Zmolkers, een goed programma, de beste opvang (locatie/deskundigen/hulpverlening), hoeveel Zmolkers er in Almere zijn en of er een goede financiële basis is om voorzieningen te kunnen bieden. Stichting Almere Speciaal wil een voorziening voor deze doelgroep in het basis- en in het voortgezet onderwijs op basis van onderwijsarrangementen. De plek waar de Zmolker onderwijs krijgt (cluster 3 of cluster 4) is afhankelijk van de hulpvraag van de leerling. Bij het onderzoek zijn teamleiders, directeuren en orthopedagogen van cluster 3 en 4 betrokken en hulpverleningsinstanties betrokken. Vanuit cluster 3 is er expertise over
80
Evaluatie Subsidieregeling
omgaan met leerlingen met een laag intelligentieniveau. Vanuit cluster 4 hebben ze meer expertise over het regulieren van gedrag. Het is van belang dat de experts van beide clusters elkaars taal leren spreken en van elkaar leren. Hierbij wordt gedacht aan collegiale consultatie. Bestuurlijke organisatie Het bestuur functioneert als een klassiek bestuur met professionele bestuurders. Er is een bestuursmanager aangetrokken, die de operationele bevoegdheden heeft. Zij functioneert als een vorm van dagelijks bestuur al staat dat nergens in de statuten beschreven. Het is te beschouwen als een voorloper van een bestuur op afstand. De bestuursmanager heeft de directe uitvoering van de bestuurlijke bevoegdheid. De Stichting kent een centrale directie die eindverantwoordelijk is. De centrale directie is de verbinding tussen de organisatie en het bestuur. Elke locatie wordt aangestuurd door een locatiedirecteur. De locatiedirecteuren hebben op basis van integraal management een eigen locatie. Zij hebben ook inhoudelijk en financieel verantwoordelijk om hun eigen begroting goed te houden. Zij worden wel vanuit centrale opdrachten gevoed. De doelstelling van het smalle experiment wordt door de stuurgroep passend onderwijs gemonitord. 6.1.6
Leraren Voor de evaluatie van dit smalle experiment zijn alleen leerkrachten en directeuren geïnterviewd van Olivijn en Aventurijn De gesprekspartners geven aan dat er de laatste jaren voor de leerkrachten het nodige veranderd is. De veranderingen hebben te maken met het verhuizen van de baan voor sommige leerkrachten en ten gevolge daarvan de verhoging van reistijd. Er zijn ook inhoudelijke veranderingen voor de leerkrachten doordat ze nu met leerlingen werken met verschillende hulpvragen in eenzelfde klas. Cultuurveranderingen worden ook genoemd door de gesprekspartners. Zo merkt een gesprekspartner op dat eerder elke school, ook al werkten de verschillende leerkrachten in hetzelfde gebouw, een eigen cultuur had. Nu ze één school zijn geworden ontstaat er een nieuwe schoolcultuur. Alle gesprekspartners benadrukken dat er voldoende draagvlak is bij de leerkrachten voor het smalle experiment. De leerkrachten zijn erg positief en bereid om met elkaar samen te werken.
6.1.7
Ouders en leerlingen Sommige ouders hebben op een bepaald moment zelf een lobby opgestart omdat zij het er niet mee eens waren dat hun kinderen alleen buiten Almere passend onderwijs konden krijgen. Ouders zijn periodiek geïnformeerd door middel van informatieavonden en via de verschillende medezeggenschapsraden. De medezeggenschapsraden hebben toestemming gegeven voor de geïntegreerde voorziening. Niet alle ouders zijn niet van het begin af aan gelukkig geweest met de veranderingen. Sommige ouders zetten, volgens de gesprekspartners, vraagtekens bij of de
IVA beleidsonderzoek en advies
81
veranderingen ook verbeteringen voor het onderwijs aan hun kind oplevert. Daarbij speelt dat er afspraken met de gemeente gemaakt zijn die consequenties voor de ouders hebben. Zodra er een voorziening voor de leerlingen binnen Almere is gerealiseerd dan vervalt de vergoeding van het leerlingenvervoer als de ouders hun kind buiten Almere naar school wil laten gaan. Hiermee is de keuzevrijheid van de ouders ingeperkt. Het heeft tijd gekost om de Stichting Almere Speciaal geadopteerd te krijgen door de ouders. Inmiddels is het draagvlak onder ouders heel hoog. Voor de ouders van de leerlingen die niet van school hoefden te verhuizen waren de veranderingen minder zichtbaar. Voor de ouders van de leerlingen die verplicht moesten verhuizen ligt het moeilijker. Zij vinden het vaak vreemd dat hun kind op een school komt met moeilijk lerende kinderen. Leerkrachten hebben hier vooral tijdens oudergesprekken met ouders over gesproken, niet tijdens gezamenlijke bijeenkomsten. Ouders kunnen nog steeds kiezen voor voortgezet speciaal onderwijs in een andere gemeente en op dit moment vergoedt de gemeente de kosten voor vervoer van de leerlingen nog. De verwachting is echter dat de gemeente daarmee gaat stoppen. Het is formeel dan nog wel mogelijk om naar een school in een andere gemeente te gaan maar in de praktijk zullen de kosten voor de meeste ouders te groot zijn. De leerlingen van vooral Olivijn hebben kennis gemaakt met een nieuwe groep, nieuwe regels en leerlingen die anders reageren dan zij gewend zijn. Voor de docenten was het best moeilijk in te schatten wat het beste zou werken. Zij stonden aan het begin van het schooljaar voor de vraag: of de groep direct mixen of eerst nog apart te houden. Er is voor gekozen om de groep te mixen maar met veel begeleiding. Voor vooral de leerlingen die eerst naar Hilversum moesten reizen om naar school te gaan is het, volgens de gesprekspartners, een positieve verandering geweest. Niet alleen vanwege de reistijd maar ook omdat ze nu gemakkelijker met leerlingen van hun eigen school kunnen afspreken. Er zitten nog maar een paar leerlingen op school die op het grensvlak zitten van een indicatie voor cluster 3 of 4. Deze leerlingen zijn bij alle docenten bekend want ze worden regelmatig in de vergaderingen besproken. Ook als er nieuwe manieren van omgang zijn met deze leerlingen, wordt dat meteen met het team besproken, zodat ze wel op dezelfde manier met deze kinderen omgaan. Door de verschillende type leerlingen en verschillende omgangsvormen is het beter mogelijk om aan te sluiten bij de diversiteit van de leerlingen. Voor de leerlingen is het belangrijk dat zij een veilige plek hebben en niet buiten de groep vallen. In de groepen wordt dan ook goed gelet op de geschiktheid van de groepssamenstelling. Er zijn grenzen aan het mengen van de verschillende hulpvragen. Sommige leerlingen zijn te kwetsbaar of angstig om geplaatst te worden bij bijvoorbeeld hele drukke leerlingen. De school probeert de leerlingen bij elkaar te houden die sociaalemotioneel goed bij elkaar passen.
82
6.1.8
Evaluatie Subsidieregeling
Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten Het experiment kent een aantal opbrengsten. Op de eerste plaats is er een geïntegreerde voorziening voor (voortgezet) speciaal onderwijs: de Stichting Almere Speciaal. Voor deze voorziening wordt bekostiging gerealiseerd. De voorheen aparte scholen en nevenvestigingen, die langs elkaar heen werkten, behoren nu tot dezelfde school. Op de tweede plaats en hierop aansluitend: alle leerlingen kunnen in Almere zelf onderwijs volgen dat bij hen past. De leerlingen hoeven niet meer zo ver te reizen om naar school te gaan. Leerlingen zoeken elkaar nu sneller ook thuis op omdat ze bij elkaar in de buurt wonen. Op de derde plaats een verbrede toelating op de cluster-3 voorziening voor de gehele cluster-3 populatie (nu voor Olivijn en in de toekomst ook voor Aventurijn). Een opbrengst van het experiment had, gezien de experimenteerbeschikking, kunnen zijn dat er clusteroverstijgend onderwijs wordt verzorgd. Hiervoor is in de uitvoering niet gekozen. In Almere worden de voorzieningen voor cluster 3 en 4 op verschillende locaties verzorgd. Al behoren deze voorzieningen formeel bij eenzelfde school (1 Brin-nummer). Er is nog geen oplossing voor de Zmolkers maar binnen de geïntegreerde voorziening is het beter mogelijk om gezamenlijk naar goede antwoorden te zoeken. Als succesfactor wordt genoemd het centraal stellen van het belang van de kinderen en niet het belang van de individuele scholen. Dit heeft ervoor gezorgd dat betrokken stichtingen hun eigen belangen soms hebben opgegeven en dat de Stichting Almere Speciaal nu kan bestaan. Een andere succesfactor was de wijze waarop het personeel van de verschillende scholen met de veranderingen zijn omgegaan. Men heeft zich opengesteld om van elkaar te leren. Tijdens de interviews komen ook een aantal zorgen of knelpunten naar voren. Zo vraagt men zich af of de school voldoende de tijd krijgt van de inspectie om zich te bewijzen. Door de oprichting van één school zijn meerder culturen bij elkaar gekomen die samen kwaliteit moeten ontwikkelen. Bij de eerste inspectiecontrole is de kans heel groot dat de school volgens de standaardmaten beoordeeld wordt, terwijl dat te vroeg is. Het zou volgens deze gesprekspartner goed zijn als de school wel gevolgd wordt maar nog niet beoordeeld. Ook maakt men zich zorgen over de belemmeringen die de bezuinigingen kunnen veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is het op de rails houden van de ontwikkelingen ten behoeve van de Zmolkers. Hier is overleg over met onder andere zorginstellingen. Door de bezuinigingen trekken instellingen zich terug in overlegstructuren. Het kost instellingen veel moeite om de financiën goed te regelen. De school is nu bekend als speciaal onderwijs. Dat is positief maar de school moet niet te groot worden. Dit betekent dat de reguliere scholen de kwaliteit op hun scholen hoog moeten houden. Op dit moment zijn er veel zwakke reguliere scholen in Almere. Het is niet de bedoeling dat ouders nu vaker dan voorheen hun kinderen naar het speciaal onderwijs toe gaan brengen. De huisvesting is een knelpunt. De Stichting gaat nu een nieuwe school bouwen
IVA beleidsonderzoek en advies
83
maar die is pas 2013 klaar. Ook het vinden van goed gekwalificeerd personeel vooral voor leerlingen van cluster 4 is een knelpunt. 6.1.9
Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs De gesprekspartners zijn vooral blij met het feit dat dankzij de beleidsregel het gelukt is dat Almere nu een school heeft voor (voortgezet) speciaal onderwijs met een officiële status. Zoals aan het begin van deze casebeschrijving besproken waren er al verschillende voorzieningen binnen Almere voor leerlingen met een indicatie van cluster 3 en 4. Deze voorzieningen echter kwamen voort uit door de gemeente gedoogde nevenvestigingen en vanuit het model ‘groep gekoppeld aan school’ van Stichting Gewoon Anders. In feite heeft de beleidsregel het mogelijk gemaakt om voort te zetten wat al in gang gezet was. Echter de Stichting Almere Speciaal was er niet geweest zonder de beleidsregel omdat het dan niet mogelijk geweest was om de afzonderlijke besturen zo ver te krijgen om afstand te doen van nevenvestigingen in Almere en scholen ten behoeve van de Stichting Almere Speciaal.
6.2
Stichting Skopos Ten behoeve van de beschrijving en evaluatie tot nu toe van het smalle experiment van Stichting Skopos in Schijndel is de aanvraag voor het smalle experiment bestudeerd en zijn er interviews met betrokkenen bij de Stichting geweest. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gedaan van het smalle experiment en de ervaringen van de gesprekspartners. Er zijn gesprekken gevoerd met de bovenschools manager, de directeur van de school voor speciaal basisonderwijs en de 2 coördinatoren van het samenwerkingsverband. Verder zijn er 4 groepsgesprekken gevoerd. Het eerste groepsgesprek was met de begeleidingskamer met 6 intern begeleiders van de basisscholen. Het tweede gesprek was met het directieberaad, vertegenwoordigd door 5 directeuren van de reguliere basisscholen en 1 adjunct-directeur. Het derde groepsgesprek was met twee leden van de nog op te richten ombudskamer, voorheen PCL. Het laatste gesprek was met leden van de GMR, vertegenwoordigd door 2 ouders en 3 leerkrachten. Er heeft aanvullend een telefonisch interview plaatsgevonden met de coördinator van het samenwerkingsverband.
6.2.1
Korte historie Stichting Skopos vormt het bevoegd gezag van alle scholen voor PO in de gemeente Schijndel. De stichting bestaat uit 5 katholieke basisscholen, een openbare basisschool en een school voor speciaal basisonderwijs (de St. Jansschool). In deze casebeschrijving wordt de St. Jansschool bij de naam genoemd omdat deze school in het experiment als speciale basisschool een centrale rol speelt. De 6 basisscholen en de St. Jansschool vormen een samenwerkingsverband. Het beleid van Stichting Skopos is te streven naar inclusief denken om daarmee aan te geven dat elke school ontvankelijk is voor (nagenoeg) ieder kind die door de ouders wordt aangemeld en dat de scholen desgewenst het onderwijs aan het kind aanpassen. De scholen ontwikkelen hun eigen onderwijsconcept ten behoeve van dit
84
Evaluatie Subsidieregeling
streven naar inclusief denken. Stichting Skopos streeft naar een gedifferentieerd aanbod. Het leerlingenaantal op de St. Jansschool is de laatste jaren teruggelopen vanwege het ingezette beleid van Stichting Skopos. De basisscholen binnen Stichting Skopos slagen er steeds beter in om leerlingen met een bijzondere onderwijsvraag te begeleiden en verwijzen dientengevolge minder leerlingen naar de St. Jansschool. Ook de introductie van de leerlinggebonden financiering en het recht van de ouders om te kunnen kiezen voor thuisnabij onderwijs heeft ertoe bijgedragen dat minder leerlingen naar de St. Jansschool verwezen zijn. Het leerlingaantal op de St. Jansschool is de laatste jaren teruggelopen tot onder 2% van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband. De zorgmiddelen van het samenwerkingsverband worden deels ingezet voor coördinatie, netwerk, netwerk van IB-ers en scholing leerkrachten. Ongeveer tweederde van deze middelen wordt verdeeld over de scholen. Sinds 2004 gebeurt het verdelen van deze middelen niet meer op basis van leerlingenaantallen maar worden de gelden over de scholen verdeeld op basis van ondersteuningsbehoeften van de leerlingen. Om deze verdeling goed te kunnen uitvoeren heeft men binnen het samenwerkingsverband DVIC (Digitale Versie Indicatie Criterialijst) ontwikkeld. De DVIC geeft de leerkrachten op groepsniveau, scholen op schoolniveau en SWV inzicht in leerbehoeften/zorgprofielen van alle kinderen. De St. Jansschool wordt afbouwend extra financieel ondersteund. De kleine omvang van de St. Jansschool en de bestuurlijke vraag van financiële haalbaarheid van zo’n kleine school heeft veel onrust en negatieve energie veroorzaakt bij personeel en de ouders. Tussentijds zijn een aantal modellen voorgesteld waarbij de speciale basisschool in stand zou kunnen blijven. Deze modellen vonden bij ouders en leerkrachten van de St.Jansschool geen voedingsbodem om uit te voeren. Ouders en leerkrachten van de St Jansschool waren bang dat de school zou worden opgeheven. De onrust leefde niet alleen bij belanghebbenden van de St. Jansschool. Ook vanuit de andere basisscholen van Stichting Skopos kwamen signalen dat zij bang waren dat de opgebouwde expertise en de speciale plek die de leerlingen hebben op de St. Jansschool verloren zou gaan. Om de St. Jansschool een financieel gezonde school te laten zijn is echter uitbreiding van het aantal leerlingen noodzakelijk. In 2007 heeft Stichting Skopos er aanvankelijk voor gekozen om de St. Jansschool de kans te geven zich om te vormen tot een basisschool met ‘speciaal profiel’ namelijk met een specifieke expertise in omgaan met zorgleerlingen. Concreet betekende dit dat de school in plaats van een SBAO brin-nummer naar een nieuw Bao-brinnummer moest gaan zodat een verbrede toelating van leerlingen zonder PCL beschikking mogelijk wordt. In 2008 is de wettelijke inbedding van bovenstaande ontwikkeling verkend. Een omvorming van SBAO brinnummer naar BAO-brinnummer bleek niet mogelijk te zijn. In overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in 2009 er-
IVA beleidsonderzoek en advies
85
voor gekozen om gebruik te maken van het smalle experiment om passend onderwijs in Schijndel vorm te geven zoals de Stichting Skopos dat wenst. 6.2.2
Experimenteerbeschikking Stichting Skopos Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 een verzoek ingediend om op grond van de beleidsregel experimenten passend onderwijs op de school voor speciaal basisonderwijs (St. Jansschool) een ontheffing van wet- en regelgeving te krijgen om ook leerlingen toe te kunnen laten die niet zijn geïndiceerd door de Permanente Commissie Leerlingenzorg. Dit verzoek is in 2009 ingewilligd. In de experimenteerbeschikking wordt afgeweken van artikel 40, derde lid, van de WPO, zodat leerlingen, waarvan de permanente commissie voor de leerlingenzorg (PCL) niet heeft bepaald dat plaatsing noodzakelijk is toch kunnen worden geplaatst op de St. Jansschool. Met deze afwijking wordt het mogelijk gemaakt de St. Jansschool in Schijndel te behouden en daarmee de verworven expertise binnen de school. De school kan een inclusieve school zijn met ook andere leerlingen dan de 2% door PCL-geïndiceerde leerlingen. Op basis van de DVIC-lijsten wordt een rechtvaardige budgettering toegepast op basis van de onderwijsbehoeften van kinderen. Duidelijk zal zijn welke leerlingen behoren tot de 2% geïndiceerde leerlingen en voor welke leerlingen andere budgetten worden gehanteerd.
6.2.3
Aanleiding voor de aanvraag Het aanvragen van het smalle experiment was volgens de gesprekspartners een logisch gevolg van de ontwikkelingen binnen het samenwerkingsverband WSNSSchijndel. Zoals al in subparagraaf 3.2.1 ter sprake is gekomen is het aantal leerlingen op de St. Jansschool te klein. Om de St.Jansschool echt een school te laten zijn die ook financieel gezond te noemen is, is uitbreiding van het aantal leerlingen noodzakelijk. De aanvraag is vooral gedaan om te voorkomen dat de St. Jansschool opgeheven wordt. Het bestuur wil het Brinnummer van de St. Jansschool behouden omdat anders dit Brinnummer komt te vervallen en een school voor speciaal basisonderwijs niet meer kan worden ingericht.
6.2.4
Doelen van het smalle experiment In de verschillende documenten (experimenteerplan, zorgplan en experimenteerbeschikking) worden verschillende doelstellingen genoemd van het smal experiment. In de experimenteerbeschikking van stichting Skopos staat dat het doel van het experiment is om leerlingen met een specifieke leerbehoefte die om een adaptief onderwijsarrangement vragen niet te isoleren van de andere leerlingen, maar om de reguliere sociale leeromgeving van deze leerlingen te handhaven. Kijkend naar de historie van stichting Skopos (paragraaf 4.1) dan kan gesteld worden dat de reguliere basisscholen binnen deze stichting de afgelopen jaren aan deze doelstelling hebben gewerkt en al in grote mate bereikt hebben. Immers hierdoor zijn
86
Evaluatie Subsidieregeling
er minder leerlingen naar de St. Jansschool verwezen. Nu is de St. Jansschool aan de beurt om nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten door het plaatsen van leerlingen op de St. Jansschool waarvan PCL niet heeft bepaald dat plaatsing noodzakelijk is. Uiteindelijk is de bedoeling dat ook op deze school inclusief onderwijs wordt verzorgd. In het experimenteerplan van Stichting Skopos worden andere doelen genoemd waaronder ook de doelstelling om de St. Jansschool te verbreden met leerlingen zonder de PCL-beschikking om zodoende een school van gezonde omvang en diversiteit te realiseren (groei naar 90 leerlingen in 2014). Deze doelstelling sluit direct aan bij de inhoud van het experiment. Vooral de doelstellingen die genoemd worden in het experimenteerplan en zorgplan laten zien dat voor de Stichting Skopos het smalle experiment ook bedoeld is om te realiseren dat alle scholen van deze stichting inclusief zijn, ook de St. Jansschool. In de volgende tabel worden de doelstellingen opgesomd zoals deze in het experimenteerplan zijn opgenomen. Wij hebben zelf de onderverdeling gemaakt naar doelen ten behoeve van alle scholen van stichting Skopos, doelen die meer specifiek zijn voor de St. Jansschool.
Tabel 0.2 Algemene doelen van stichting Skopos en doelen voor de St. Jansschool Doelen voor alle scholen van Skopos
Doelen voor de St. Jansschool
Het passend onderwijs binnen de gemeente verbete- Se St. Jansschool verbreden met leerlingen zonder ren PCL-beschikking om zodoende een school van gezonde omvang en diversiteit te realiseren. Groei van 50 leerlingen in 2009 naar 90 leerlingen in 2014 De kwaliteit van onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben verbeteren
Het creëren van een school voor speciale basisonderwijs waarin naast leerlingen met een speciaal basisonderwijs-profiel ook andere leerlingen onderwijs genieten in een inclusieve omgeving met diversiteit aan talenten en beperkingen. De pedagogische en didactische balans wordt hierdoor wat evenwichtiger
Rechtvaardige toewijzing van zorgmiddelen realiseren Implementatie en verankering van het vernieuwde aan leerlingen met extra onderwijsbehoeften ongeacht schoolconcept en schoolontwerp op de St. Jansschool de school waar zij zich bevinden Het door ontwikkelen van een deskundige begeleidingskamer. Kinderen optimaal begeleiden in hun ontwikkeling zichtbaar in het geschetste ontwikkelingsperspectief en de vorderingen en resultaten Alle leerkrachten op de scholen versterken zich aantoonbaar in het omgaan met verschillen Ouders van leerlingen met extra onderwijsbehoeften zijn tevreden over het onderwijs Ouders van alle leerlingen vinden steeds de geschikte
87
IVA beleidsonderzoek en advies
Doelen voor alle scholen van Skopos
Doelen voor de St. Jansschool
school voor hun kind Voor ouders, leerkrachten en leerlingen is duidelijk dat 70% van de zorgmiddelen beschikbaar komen ten behoeve van het primaire proces voor leerlingen met speciale leerbehoeften
Aan de gesprekspartners is gevraagd wat zij zien als doelstelling van het smalle experiment. De gesprekspartners noemen ook de meer algemene doelstellingen zoals in de experimenteerbeschikking en doelstellingen die aansluiten bij de inhoud van het experiment. Samengevat zijn de doelstellingen die voor alle scholen gelden: •
•
Alle basisscholen in Schijndel zijn inclusief maar pluriform in de uitvoering daarvan zodat ouders hun eigen school kunnen kiezen voor hun kinderen die het beste bij hen past. Alle kinderen kunnen, bij voorkeur in hun eigen wijk, maar in ieder geval naar een basisschool in Schijndel.
De doelstellingen voor de St. Jansschool zijn: • Een groeiend aantal leerlingen op De St. Jansschool (streven is om te groeien tot 90 leerlingen) • Net zoveel leerlingen op de St. Jansschool als op de reguliere scholen. Van belang is dat de groei komt door de toelating van leerlingen die niet geïndiceerd zijn voor speciaal basisonderwijs met daarbij in acht nemend de vrije keuze van ieder ouder om hun kind aan te melden op de school die zij wensen. • Een veranderde beeldvorming over De St. Jansschool. De school moet in de omgeving niet meer gezien worden als een school voor speciaal basisonderwijs maar als een reguliere school. 6.2.5
Uitvoering De bovenschools manager vermeldt dat het smalle experiment gefaseerd wordt ingevoerd. Stichting Skopos heeft 5 jaar de tijd gekregen om de plannen te verwezenlijken. De fasering van de invoering ligt niet vast. Ieder jaar wordt opnieuw gekeken hoe het gaat en wat de vervolgstappen zijn. Scholen passen zelf hun zorgstructuur aan. De financiering van de zorgmiddelen voor dit jaar is rond, maar zal ook ieder jaar weer opnieuw vorm gegeven worden. Om helder te kunnen omschrijven wat er tot nu toe gebeurd is ten behoeve van het smal experiment is het goed om een onderverdeling te maken vergelijkbaar met de vorige subparagraaf. Er wordt gestart met de (huidige) ontwikkelingen ten behoeve van het realiseren van inclusief onderwijs bij alle basisscholen van Stichting Skopos en activiteiten die meer specifiek gericht zijn op het verbreden van de St. Jansschool
88
Evaluatie Subsidieregeling
met leerlingen zonder de PCL-beschikking om zodoende een school van gezonde omvang en diversiteit te realiseren. Ontwikkelingen ten behoeve van de doelstellingen die voor alle scholen gelden Inclusief onderwijs voor alle basisscholen in Schijndel De basisscholen hanteren volgens de gesprekspartners verschillende onderwijsconcepten maar iedere basisschool beoogt inclusief te zijn. Het bovenschools platform en de begeleidingskamer Al sinds 19 jaar, naar aanleiding van de landelijke ontwikkeling rondom WSNS, is er een bovenschools platform ingericht waarin intern begeleiders van de (speciale) basisscholen en de coördinatoren van het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zijn. De leden van het bovenschools platform komen iedere maandagmiddag bij elkaar om over onderwerpen te spreken met betrekking tot leerlingenzorg. Het platform bespreekt al jaren met elkaar hoe de reguliere basisscholen te ontwikkelen tot inclusieve scholen. Dit gebeurde al voordat het smalle experiment is gestart. Dit betekent dat er al het nodige werk is verricht om de basisscholen in Schijndel inclusief te maken. In het bovenschools platform zijn en worden de problemen besproken van de individuele basisscholen met betrekking tot inclusief onderwijs en wordt beleid ontwikkeld ten einde alle leerlingen zo goed mogelijk te helpen op de reguliere basisscholen. De begeleidingskamer is een onderdeel van het bovenschoolse platform. De begeleidingskamer bestaat nu ongeveer anderhalf jaar en speelt een belangrijke rol in het realiseren van de doelen van het smalle experiment. Er zijn alleen bijeenkomsten van de begeleidingskamer op verzoek van de school en ouder. De school/ouder dient een verzoek in om een leerling met een speciale hulpvraag te bespreken waarover zij advies van de collega-scholen wil. De intern begeleider , de leraar en de ouders , eventueel een deskundige zijn aanwezig op deze besprekingen. Vaak gaat het om leerlingen die in het verleden werden verwezen naar het speciaal basisonderwijs door PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg). In die zin is de begeleidingskamer te beschouwen als een alternatief van het PCL. Het PCL is opgeheven (of zogezegd ‘slapende’) omdat er geen leerlingen meer worden geïndiceerd voor het speciaal basisonderwijs. In plaats daarvan bespreken de leden van de begeleidingskamer met elkaar hoe deze leerlingen het beste begeleid kunnen worden op de reguliere basisschool. De intern begeleider bespreekt de uitkomsten van het overleg met de leerkracht die het kind in de klas heeft. De coördinator van het samenwerkingsverband brengt voorstellen in van het bovenschools platform bij het directieberaad. Ook vraagt het directieberaad via de coördinator de mening van het bovenschools platform over een aantal zaken. De leden van het bovenschools platform vinden dat zij zich vooral moeten richten op de scholing en ontwikkeling van de leerkrachten. De leerpunten van leerkrachten kunnen worden geformuleerd op basis van de bijeenkomsten van de begeleidingskamer en het bovenschools platform maar ook vanuit de individuele vragen van de leerkrachten vanuit de gesprekkencyclus. Doordat de vragen via het bovenschools platform binnen
IVA beleidsonderzoek en advies
89
komen is er een gezamenlijke inventarisatie van de behoeften aan scholing en kan scholing gezamenlijk worden ingekocht. Het is volgens de leden van de begeleidingskamer van belang dat er veel aandacht is op de scholen voor voorbereiding. De begeleidingskamer ondersteunt dit proces. Er moet goed nagedacht worden over de plaatsing van leerlingen in bepaalde groep, groepsvorming en scholing voor leerkrachten om met leerlingen met een speciale hulpvraag om te kunnen gaan. Hiervoor worden er diverse cursussen en studiedagen georganiseerd. Scholing staat vooral in het teken van inclusief onderwijs. Volgens de directie en het bovenschools management is de komende jaren vooral het leren van en met elkaar van belang. Er moet worden nagedacht over de wijze waarop van elkaars expertises op de verschillende basisscholen gebruik kan worden gemaakt. De ombudskamer De (toekomstige) ombudskamer bestaat uit twee leden die voorheen gefunctioneerd hebben als PCL. Het samenwerkingsverband heeft de voormalige PCL gevraagd of zij toekomst zien in het feit dat zij lid willen zijn van de te vormen Ombudskamer. Twee van de 3 leden hebben daarop positief gereageerd. Het andere lid gaat met FPU. Dit lid wordt vervangen. Het afgelopen schooljaar al hebben ze vrijwel geen aanmeldingen meer gehad voor het PCL. Op het moment dat de interviews waren voor dit smalle experiment was de ombudskamer nog niet gerealiseerd. De leden hebben wel al een gesprek gehad met het bovenschools platform over de verwachtingen van de inrichting van de ombudskamer. Vervolgens hebben de leden van de (toekomstige) ombudskamer toegezegd dat zij mee willen denken over de ontwikkeling van de ombudskamer. Zij hebben hiervoor een voorstel ontwikkeld dat zij nog willen bespreken met het bovenschools platform en de directies. Met betrekking tot de ombudskamer worstelen zij nog met de volgende vragen/aandachtspunten: • • • • • • •
Hoe bindend zijn de uitspraken van de ombudskamer? Hoeveel invloed heeft de ombudskamer? Wat zijn de verschillen tussen een klachtencommissie en een ombudskamer? Hoe gaat het met de individuele leerling die misschien wel beter gebaat is met een verwijzing naar het speciaal basisonderwijs? Hoe kan een veilige onderwijsomgeving gegarandeerd blijven voor alle leerlingen? Hoe kan gegarandeerd worden dat alle leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben? In hoe wordt er straks samengewerkt met Jeugdzorg? Als er geen school voor speciaal basisonderwijs meer is, worden sommige leerlingen dan eerder verwezen naar het speciaal onderwijs?
90
Evaluatie Subsidieregeling
De leden van de (toekomstige) ombudskamer hebben wel al ideeën over de inrichting van de ombudskamer. Zij stellen zich een ombudskamer voor als een soort audit waarbij zij zich een beeld vormen over hoe het met een leerling gesteld is, wat het aanbod van de scholen is en hoe de ouders daarin staan. Bij voorkeur wordt een proefbijeenkomst georganiseerd met een leerling waarvan de ouders zich hiervoor beschikbaar stellen. Het SWV Schijndel ( de scholen dus) willen dat de leden van de ombudskamer op verzoek van de ouders of van een school de kwaliteit van de hulpverlening onderzoeken op een neutrale manier. De ombudskamer kan nagaan of de plannen zoals de school samen met de ouders heeft afgesproken ook doelmatig en volgens afspraak worden uitgevoerd. Zij zien de op te richten ombudskamer als een soort kwaliteitscommissie. De visitatiecommissie Er is een visitatiecommissie opgericht bestaande uit intern begeleiders, adjunctdirecteuren en directeuren. Ten behoeve van de visitaties vinden per school gesprekken plaats met bij voorkeur mensen uit de verschillende geledingen van de school. De indicatoren waarop de scholen worden bevraagd, zijn vastgesteld en worden beschouwd als een soort meetlat om vooruitgang te meten op 7 gelijke criteria. De leden van de visitatiecommissie zijn alle getraind in het visiteren en er wordt gewerkt met een vastgesteld format. Het afgelopen jaar zijn alle 7 scholen gevisiteerd en de directies en algemeen directeur ontvangen een verslag. Activiteiten meer specifiek gericht zijn op het verbreden van de St. Jansschool Dit schooljaar (2010-2011) was het voor het eerst mogelijk dat ouders hun kinderen zonder indicatie konden aanmelden op de St. Jansschool. Dit is bekend gemaakt aan de ouders door middel van informatieavonden en door vermelding in de informatieboekjes. Ook hebben ouders van de St. Jansschool actief leerlingen geworven voor hun school. In de eerste week van augustus zijn er ongeveer 15 nieuwe leerlingen aangemeld op De St. Jansschool. Onder deze leerlingen was geen enkele leerling bij voor groep 1 of 2. Het ging voornamelijk om leerlingen die extra zorg nodig hebben. Voor de ouders was het prettig dat zij hun kind direct konden aanmelden zonder de procedure rondom de (beschikking) indicatie te moeten afwachten. Een aantal gesprekspartners geven duidelijk aan dat er een imagoverandering moet plaatsvinden van de St. Jansschool van een school voor speciaal basisonderwijs naar een reguliere basisschool. Enkele gesprekspartners denken zelfs dat het van belang is dat het onderwijs in een andere gebouw gegeven zal moeten worden om deze imagoverandering tot stand te brengen. Opvallend is dat voor de gesprekspartners nog niet duidelijk is hoe de St. Jansschool een imagoverandering teweeg moet gaan brengen. Hiervoor is nog geen concreet plan ontwikkeld. Er is nog geen duidelijk onderwijsconcept dat ouders er toe zal bewegen om hun kind aan te melden bij de St.Jansschool. Het is ook nog niet duidelijk of de St. Jansschool zich gaat profileren als een school met een speciale expertise in het omgaan met zorgleerlingen. Het feit dat de nieuw aangemelde leerlingen toch ook weer leerlingen zijn met een
IVA beleidsonderzoek en advies
91
speciale hulpvraag zorgt ervoor dat de St. Jansschool nu nog steeds te boek staat bij de ouders als een school voor speciaal basisonderwijs. Ouders kunnen, ook in de toekomst, nog altijd kiezen voor het speciaal onderwijs in de regio indien er een indicatie is voor speciaal onderwijs (so). De basisscholen beogen ook voor deze leerlingen zoveel mogelijk inclusief te zijn. Volgens de leden van de begeleidingskamer zijn er de laatste jaren nog nauwelijks leerlingen verwezen naar het speciaal onderwijs binnen Skopos. Op een enkele leerling na die zulke ernstige lichamelijk beperkingen had dat voorzieningen en therapieën binnen Schijndel niet gerealiseerd konden worden. Dit betekent echter volgens de leden van de ombudskamer niet dat er geen leerlingen vanuit Schijndel naar het speciaal onderwijs in de omgeving gaan. Een aantal van deze leerlingen zijn hun onderwijs gestart in het medisch kleuterdag verblijf in de regio en zijn dus nooit aangemeld op een (speciale) basisschool in Schijndel. Ook zijn er volop rugzakjes aangevraagd voor leerlingen met een indicatie waarvan de ouders voor het regulier onderwijs hebben gekozen. Ook hebben een aantal leerlingen in de St. Jansschool een rugzakje. 6.2.6
Leraren Er is volgens de gesprekspartners voldoende draagvlak voor het smalle experiment. Iedereen beseft dat het van belang is dat men goed kan omgaan met verschillen in talenten en mogelijkheden van leerlingen. Het directieberaad geeft aan dat er ook grenzen zijn in wat de leerkrachten aankunnen en dat er al veel geïnvesteerd is in de leerkrachten voor wat betreft kennis en ontwikkeling. Het valt hen op dat de leerkrachten over het algemeen goed kunnen omgaan met verschillen tussen leermogelijkheden van leerlingen maar dat het omgaan met leerlingen met gedragsmogelijkheden vaak moeilijk is. De leden van de begeleidingskamer vinden het van belang om er bij stil te staan dat de leerkrachten op de basisscholen over het algemeen kwalitatief goed onderwijs verzorgen. Inclusief onderwijs vergt veel van de leerkrachten qua inzet, inzicht en flexibiliteit. Er zijn nog verschillen tussen de leerkrachten in de mate waarin zij in staat zijn om inclusief onderwijs te geven. De leerkrachten zijn zich niet altijd bewust van de extra middelen die ingezet worden voor het realiseren van de begeleiding van leerlingen met een speciale hulpvraag. Op de St. Jansschool heerst nog wel wat onzekerheid heerst onder de leerkrachten. Juist op deze school moet veel veranderen. De leerkrachten hebben veel ervaring met zorgleerlingen maar minder ervaring met grotere klassen. De bedoeling is dat zij ook leerlingen krijgen in hun klas die geen indicatie hebben voor speciaal basisonderwijs. De klassen worden groter terwijl in de praktijk nu nog steeds de meeste leerlingen in deze klassen wel leerlingen zijn met specifieke hulpvragen.
6.2.7
Ouders en leerlingen De aanwezige ouders en leerkrachten van de GMR vinden dat de ouders minder goed geïnformeerd zijn dan de leerkrachten en dat de informatie naar de ouders toe beter had gekund. De gesprekspartners benadrukken dat de communicatie met de
92
Evaluatie Subsidieregeling
ouders van belang is om ze ervan te overtuigen dat alle leerlingen kwalitatief goed onderwijs kunnen krijgen in het regulier onderwijs en dat het niet altijd beter is voor het kind met een speciale hulpvraag om naar het speciaal onderwijs of school voor speciaal basisonderwijs te gaan. Niet alle ouders van de leerlingen van de St. Jansschool zijn, volgens de leden van de GMR, blij met het gegeven dat de school groter wordt en uiteindelijk een reguliere basisschool zal worden. Er is minder tijd voor de individuele begeleiding en ook ervaren ze dat er meer problemen zijn op de speelplaats tijdens het vrijspelen. Er zijn leerlingen die moeite hebben met de veranderingen en dat baart sommige ouders zorgen. De ouders van de leerlingen van de St. Jansschool hebben in het verleden bewust gekozen voor een kleine school voor hun kind waar specifieke zorg geboden kan worden. Ook de ouders van de reguliere scholen stellen, volgens beide ouders van de GMR, kritische vragen over de veranderingen. Zij vragen zich af of de leerlingen die geen speciale hulpvragen hebben nog wel dezelfde aandacht kunnen krijgen. Echter door zowel ouders als leerkrachten van de GMR wordt het als positief gezien dat de leerlingen met een brede populatie aan leerlingen in aanraking komt. De gevarieerdheid in de groepen is erg groot. Het directieberaad vindt dat de MR’s en de GMR goed zijn voorgelicht zowel voor wat betreft de oudergeleding als de leerkrachtgeleding. 6.2.8
Opbrengsten, knelpunten en succesfactoren Een belangrijke opbrengst van het smal experiment speciaal voor de St. Jansschool tot nu toe is dat het aantal leerlingen op de St. Jansschool gestegen is van ongeveer 40 leerlingen naar ongeveer 55 leerlingen. Daartegenover staat dat vrijwel al deze nieuwe leerlingen, leerlingen zijn die waarschijnlijk door PCL ook geplaatst zouden zijn. Voor de ouders van deze leerlingen was positief dat zij dankzij het experiment hun kind een stuk sneller geplaatst konden krijgen op de St. Jansschool. Dit was echter niet het doel van het experiment. Voor wat betreft de opbrengsten voor alle scholen binnen Skopos wordt vooral genoemd dat de leerlingen op de reguliere basisscholen leren omgaan met ‘speciale leerlingen’. Kinderen krijgen meer respect voor elkaar en leren met elkaar samen te werken. Ook wordt er op de scholen meer ervaringen uitgewisseld en wordt iedereen aan het denken gezet over passend onderwijs en worden interventies gepleegd waardoor leerkrachten leren om te gaan met verschillen. Deze opbrengsten zijn echter niet te wijten aan het experiment maar meer aan de ontwikkelingen binnen Skopos van de afgelopen jaren. Het feit dat er in Schijndel een klein samenwerkingsverband is dat bestuurlijk overzichtelijk is, wordt beschouwd als een belangrijke succesfactor. De lijnen zijn kort en het is gemakkelijker om ideeën met elkaar te delen. Alle basisscholen voelen zich verantwoordelijk voor alle leerlingen. Collega’s van de verschillende scholen voelen zich collega’s van elkaar en steunen elkaar.
IVA beleidsonderzoek en advies
93
Een knelpunt is dat de de St. Jansschool nog steeds leerlingen aantrekt die extra zorg nodig hebben. Het lukt op dit moment niet om aanmeldingen te krijgen van nieuwe leerlingen voor groep 1 en 2. Er kan dus nog steeds niet gestart worden met een kleutergroep. Dientengevolge verandert de populatie van de school voor speciaal basisonderwijs voorlopig nog niet. Ook is er nog onvoldoende nagedacht over de wijze waarop de school voor speciaal basisonderwijs zich kan profileren zodat ouders die school kiezen. 6.2.9
Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs De directie en het bovenschools management ervaren de subsidieregeling als een externe positieve prikkel omdat ze hiermee de al in gang gezette ontwikkelingen kan voortzetten. Het geld is nuttig besteed aan studiebijeenkomsten om nog meer gezamenlijke visie te ontwikkelen om knelpunten op te lossen. Hierdoor zijn een aantal ontwikkelingen versneld gegaan. De directie en het bovenschools management hebben positieve ervaringen rondom de subsidieaanvraag. Een medewerker van OC&W heeft het plan mede vorm gegeven. De subsidie was snel rond en Skopos heeft 5 jaar om de doelen te realiseren.
6.3
Stichting Orion Ten behoeve van de beschrijving en evaluatie tot nu toe van het smalle experiment van Stichting Orion is de aanvraag voor het smalle experiment bestudeerd en zijn er interviews met betrokkenen geweest. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gedaan van het smalle experiment en de ervaringen van de gesprekspartners. Er is een groepsgesprek gevoerd met de directeur van AG Bell, tevens interimdirecteur van Kingma, de adjunct-directeur van AG Bell, hoofdadministratie van AG Bell en de coördinator ambulante begeleiding. Er is een groepsgesprek gevoerd met 4 leraren van AG Bell. Verder is nog een groepsgesprek gevoerd met twee gedragsdeskundigen die gemoeid zijn met de intake van de leerlingen op de scholen en tot slot is er ook gesproken met 4 leerlingen van AG Bell. Er heeft aanvullend een telefonisch interview plaatsgevonden met de directeur van AG Bell.
6.3.1
Korte historie Stichting Orion is het bevoegd gezag van 13 scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De stichting verzorgt onderwijs voor de clusters 2, 3 en 4. In het Orion College werken scholen van Stichting Orion met aanbod voor voortgezet speciaal onderwijs samen. Er zijn 4 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs in Amsterdam verdeeld over 7 locaties: •
2 Locaties AG Bell: School voor speciaal voortgezet onderwijs aan kinderen met hoor, taal en/of spraakproblemen (cluster 2);
94
Evaluatie Subsidieregeling
•
•
•
3 Locaties Kingma: De Kingma is een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijke lerende kinderen (vso-zmlk) in de leeftijd van 12 tot 20 jaar (cluster 3); 1 Locatie De Wetering: De Wetering is een school voor voortgezet speciaal onderwijs met een krachtig ortho-pedagogisch klimaat voor leerlingen met gedragsproblemen (cluster 4); 1 Locatie Mytyl-Tyltyl: De Mytyl-Tyltylschool is een school voor leerlingen met een lichamelijke ( Mytyl) of een meervoudige handicap (Tyltyl) (cluster 3).
Ondanks bovengenoemd aanbod blijkt in de praktijk dat een deel van de leerlingen in Amsterdam geen passend onderwijs in Amsterdam krijgt. In Amsterdam zijn meerdere leerlingen die met een langdurige ziekte of een lichamelijke handicap thuis zitten, gedeeltelijk thuis zitten of buiten Amsterdam naar school moeten gaan en dus lange tijd aan het reizen zijn. Ook is er een groep jongeren in Amsterdam die na uitbehandeld te zijn in een psychiatrisch behandelcentrum niet voldoende is uitgerust om naar het regulier onderwijs te gaan. Bovenstaande situatie, samen met de visie van Stichting Orion dat leerlingen op basis van uitstroomprofielen moeten worden ingedeeld en niet op basis van problematiek, heeft ertoe geleid dat het bestuur van Stichting Orion heeft besloten om een project te starten. In 2006 is Orion begonnen met de voorbereiding van een plan voor geïntegreerd vso. In januari 2008 is een rapport verschenen met daarin een plan van aanpak voor het realiseren van een meer geïntegreerde vso. In augustus 2008 zijn de eerste leerlingen toegelaten tot het geïntegreerde vso. De ambities zoals beschreven in dat rapport worden inmiddels volgens de gesprekspartners als vanzelfsprekend beschouwd. In januari 2009 was de officiële start het Orion College-vso. In overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in 2010 ervoor gekozen om gebruik te maken van het smalle experiment om het ingezette beleid van Stichting Orion met betrekking tot het Orion College-vso beter vorm te kunnen geven 6.3.2
Experimenteerbeschikking Stichting Orion Er is bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2010 een verzoek ingediend om op grond van de beleidsregel passend onderwijs een ontheffing van wet- en regelgeving te verlen op het punt van clusteroverstijgend onderwijs. In de experimenteer beschikking wordt afgeweken van artikel 40, derde lid van de WEC waarin staat aangegeven dat leerlingen onderwijs moeten volgen op de school waar zij op basis van de indicatie ingeschreven staan. De volgende afwijkingen zijn in de experimenteerbeschikking genoemd: •
De locaties van AG Bell (voor hoor, taal en spraakproblemen, cluster 2) kunnen ook lichamelijk gehandicapte leerlingen (cluster 3), meervoudig ge-
IVA beleidsonderzoek en advies
•
• •
95
handicapte leerlingen (cluster 3), langdurig zieke leerlingen (cluster 3) en zeer moeilijk opvoedbare leerlingen (cluster 4) toelaten; De locaties van Kingma (voor zeer moeilijke lerende kinderen, cluster 3) kunnen ook zeer moeilijk opvoedbare leerlingen (cluster 4) en leerlingen met hoor, taal en spraakproblemen (cluster 2) toelaten; De Wetering (voor leerlingen met gedragsproblemen (cluster 4) kunnen ook leerlingen met taal en spraakproblemen (cluster 2) toelaten; Voor de Mytyl-Tyltylschool is geen afwijking van de wet in de experimenteerbeschikking opgenomen.
6.3.3
Aanleiding voor de aanvraag Het hierboven genoemde artikel 40, derde lid van de WEC is in strijd met de visie van het Orion College vso die geïntegreerd onderwijs wil verzorgen en dus leerlingen met verschillende problematieken bij elkaar wil indelen op basis van uitstroomprofielen. Zoals een respondent opmerkt:’Clustergericht denken matcht niet altijd met de behoefte van leerlingen’. Stichting Orion lost dit op door de leerlingen op een andere school in te laten schrijven dan waar zij les volgen. Een aanpassing van de wet zou hier verandering in aan kunnen brengen en geeft de scholen binnen de stichting Orion de kans om op grotere schaal geïntegreerd onderwijs te verzorgen.
6.3.4
Doelen van het smalle experiment Het doel van het smalle experiment zoals beschreven in de experimenteerbeschikking is het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen Stichting Orion aan leerlingen met een indicatie voor cluster 2, 3 en 4. De doelen van het smalle experiment zoals die benoemd zijn door respondenten: • • • • •
6.3.5
Thuisnabij voortgezet onderwijs voor alle leerlingen in Amsterdam; Geïntegreerd onderwijsaanbod voor leerlingen met verschillende problematieken: Onderwijsaanbod op basis van uitstroomprofielen; Het afstemmen van het onderwijsaanbod aan de specifieke hulpvragen van de leerlingen; Uitval beperken/voorkomen voor leerlingen vanaf 12 jaar (mede met behulp van de ambulante dienst).
Uitvoering De gesprekspartners beschouwen de start van het smalle experiment niet als de start van de nieuwe ontwikkelingen binnen Stichting Orion. De ontwikkelingen waren al gaande en zijn in principe gestart met de oprichting van Orion College-vso. Op dit moment melden ouders hun kinderen nog aan op een specifieke locatie van Orion College-vso. In de toekomst is het de bedoeling dat er één loket komt waar de leerlingen terecht kunnen voor een aanmelding. Vervolgens wordt samen met de ouders besproken waar iedere leerling een meest passend onderwijsaanbod kan krij-
96
Evaluatie Subsidieregeling
gen. Bij de intake is niet de problematiek van de leerling doorslaggevend maar zijn of haar mogelijkheden qua uitstroomprofiel en interesses. Om de locaties van AG Bell ook geschikt te maken voor leerlingen met (meervoudige) lichamelijke beperkingen zijn de gebouwen aangepast. Hierbij moet gedacht worden aan het aanbrengen van liften, verzorgingsruimten, fysio en ergotherapieruimten etc. 6.3.6
Leraren Zoals eerder gezegd is de start van het smalle experiment niet het moment waarop de scholen aan de slag gingen met een geïntegreerd onderwijsaanbod. In de praktijk zijn ze al een aantal jaren gewend om met leerlingen uit verschillende clusters in een groep te werken. Alle respondenten geven aan dat er zeker voldoende draagvlak is voor het smalle experiment binnen alle scholen van het Orion College-vso. In de tijd dat echt gestart werd met de veranderingen, bij de oprichting van het Orion Collegevso waren er wel docenten die bijvoorbeeld liever alleen met leerlingen uit een specifiek cluster wilden werken. Ook bleek dat niet alle leerkrachten emotioneel er tegen bestand waren om met gehandicapte leerlingen te werken of met langdurig zieke leerlingen. Deze docenten zijn in sommige gevallen ook op een andere school gaan werken. De docenten hebben veel extra scholing gehad om te leren werken met de verschillende doelgroepen. De meeste docenten staan nu achter de doelstellingen van het Orion College-vso. Desondanks ervaren de (adjunct) directeuren van de scholen van Orion College-vso dat zij voortdurend met het personeel in gesprek moeten zijn over wat er nodig is om kwalitatief goed onderwijs te verzorgen. Docenten zijn soms bang dat ze onvoldoende toegerust zijn om tegemoet te kunnen aan de verschillende hulpvragen. Andere signalen die directie krijgt zijn dat docenten een omslag moeten maken in hun denken. Vaak zijn zij meer gericht op leerstof en resultaten en nu moeten zij steeds meer gericht zijn op opvoeding van de leerlingen en er vertrouwen in krijgen dat de leerresultaten ook zullen groeien. De geïnterviewde docenten van AG Bell bevestigen dat zij al een paar jaren onderwijs verzorgen in een groep met leerlingen uit verschillende clusters maar ook dat zij hierin nog veel te leren hebben. Nieuw voor ze is, dat zij nu ook onderwijs verzorgen aan langdurig zieke leerlingen en/of (meervoudig) gehandicapte leerlingen met bijkomende verzorgende aspecten. Het onderwijs aan langdurig zieke leerlingen zorgt ervoor dat ze te maken krijgen met het overlijden van leerlingen. Cluster 4 leerlingen (psychiatrische problemen in dit geval) bezoeken minder regelmatig de school en ze moeten nog leren hoe met hen een onderwijstraject in te gaan, te evalueren en te wijzigen. Zij zouden graag meer ondersteuning willen krijgen in de begeleiding van leerlingen met psychiatrische problemen en de langdurig zieken en als het gaat om de verzorgende aspecten missen ze nog de fysieke verpleegkundige ondersteuning.
6.3.7
Ouders en leerlingen De ouders zijn via gebruikelijke wegen als MR en nieuwsbrieven op de hoogte gebracht van de ontwikkeling rondom het geïntegreerde onderwijsaanbod. De ouders
IVA beleidsonderzoek en advies
97
zijn over het algemeen positief over de veranderingen omdat het ook voor hun eigen kinderen de mogelijkheden vergroot. De expertise van het personeel wordt verbreed waarmee een veiligere omgeving kan worden gecreeerd. Net als de leerlingen en leerkrachten moeten uiteraard ook ouders er aan wennen dat sommige leerlingen er anders uitzien of zich anders bewegen. Als ouders ontevreden zijn over de school dan heeft dat volgens de respondenten meestal niet de oorzaak in de veranderingen door het experiment. De geïnterviewde leerlingen van AG Bell vertellen dat zij hebben gemerkt dat er meer leerlingen met lichamelijke beperkingen zijn op hun school en minder slechthorende leerlingen. Zij geven aan dat zij hieraan inmiddels gewend zijn en ze onderling ook vrienden zijn geworden met elkaar. De leerlingen zijn erg positief over hun school. Zij noemen de volgende positieve aspecten: • • • • • • • • •
Leerlingen van AG Bell houden meer rekening met elkaar dan de leerlingen op andere scholen; Alle leerlingen van AG Bell worden in de groep opgenomen. De leerlingen gaan bij elkaar staan en praten met elkaar; De leerlingen helpen elkaar; De docenten van AG Bell zijn meer flexibel dan docenten van andere scholen. De docenten van AG Bell geven de leerlingen meer aandacht dan de docenten van andere scholen; Er is ook goede communicatie tussen de leraren (doorgeven als leerling boos is of problemen had in de les ervoor); De kleine lokalen zijn goed; Er wordt nauwelijks gepest op school; Er heerst een ontspannen sfeer.
Andere opvallende uitspraken van de leerlingen zijn: Een docent in het speciaal (voortgezet) onderwijs moet zich aanpassen aan de leerling en niet zoals in het regulier onderwijs dat de leerling zich moet aanpassen aan de docent. • Er zijn leerlingen die meer aandacht nodig hebben en leerlingen die de tijd moeten krijgen om na te denken en te praten. De hele klas moet dan op die leerling wachten. Het is belangrijk om te leren hiervoor begrip te tonen en elkaar te helpen. • De geïnterviewde docenten van AG Bell vinden ook dat het voor de leerlingen een grote meerwaarde heeft om in een clusteroverstijgende groep te zitten. De leerlingen gaan goed op een respectvolle manier met elkaar om en helpen elkaar. •
6.3.8
Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten De twee belangrijkste opbrengsten van het smal experiment is de realisatie van clusteroverstijgend onderwijs op de scholen van het Orion College-vso en dat er nu voor
98
Evaluatie Subsidieregeling
alle leerlingen in Amsterdam een onderwijsaanbod is gecreëerd. Leerlingen hoeven niet meer buiten Amsterdam onderwijs te volgen. Per school is het volgende gerealiseerd: •
•
•
Op de locaties van AG Bell wordt Praktijkonderwijs (PRO), de praktijkgerichte leerweg en de theoretische leerweg (VMBO of HAVO) verzorgd. Leerlingen die de praktijkgerichte doorstroom bij AG Bell hebben gevolgd kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding aan het MBO of naar betaald werk met de benodigde begeleiding. Oorspronkelijk was AG Bell een school voor leerlingen met hoor, taal en spraakproblemen (cluster 2). In schooljaar 2010-2011 volgen er ongeveer 280 leerlingen van cluster 2 op deze school onderwijs, ongeveer 50 van cluster 3 en ongeveer 40 van cluster 4. De 50 leerlingen van cluster 3 zijn leerlingen met een lichamelijke handicap of een meervoudige handicap en leerlingen met een langdurige ziekte. De leerlingen van cluster 4 die onderwijs volgen op AG Bell zijn leerlingen met psychiatrische, vooral internaliserende problemen. Er zijn geen leerlingen met externaliserende gedragsproblemen die onderwijs volgen bij AG Bell. Op de locaties van Kingma wordt onderwijs verzorgd aan zeer moeilijk lerende leerlingen (cluster 3) en aan leerlingen die niet alleen moeilijk lerend zijn maar daarnaast ook gedragsproblemen hebben (cluster 4). Er zijn ongeveer 12 leerlingen die een indicatie voor cluster 4 hebben die onderwijs volgen bij Kingma. De praktijkvakken leiden toe naar de uistroomrichtingen, die waar mogelijk uitzicht bieden op betaald werk. Bij sommige richtingen kunnen leerlingen een diploma op MBO-1 niveau behalen. De Wetering heeft zich gespecialiseerd in leerlingen van cluster 4. Leerlingen van andere clusters met zware gedragsproblemen gaan naar deze school. Op dit moment zijn er nog geen leerlingen van andere clusters bij deze school aangemeld.
Opvallend aan de opsomming hierboven is dat op de locaties van AG Bell clusters 2, 3 en 4 vertegenwoordigd zijn en er alle genoemde uitstroomrichtingen worden verzorgd maar dat leerlingen van cluster 4 met externaliserende (gedrags) problemen niet vertegenwoordigd zijn. Aan deze groep leerlingen wordt vanwege de veiligheid van de leerlingen zelf, de groepen en de benodigde expertise van de docenten apart onderwijs verzorgd op De Wetering. Nog een opbrengst van het smal experiment is dat nu ook leerlingen met een chronische somatische aandoening onderwijs kunnen volgen in Amsterdam in locaties van AG Bell. Deze leerlingen stroomden eerder vanuit Dr. Coronelschool van stichting Orion door naar het voortgezet onderwijs buiten Amsterdam. Dr. Coronelschool van stichting Orion is een school voor openbaar speciaal onderwijs en (para) medische begeleiding voor leerlingen van 4 tot 13 jaar met een chronische somatische aandoening. Een andere opbrengst is dat doordat leerlingen niet meer naar clusters ingedeeld hoeven te worden, de indicatiecommissie als 1 loket kan gaan werken en de vaak
IVA beleidsonderzoek en advies
99
lange wachttijd voor plaatsing vervalt. Dankzij het geïntegreerd onderwijsaanbod op de scholen leven de leerlingen steeds minder in een sociaal isolement. Dit wordt door alle respondenten als een grote meerwaarde van het geïntegreerd onderwijsaanbod beschouwd. Leerlingen leren van elkaar in veilige kleine groepjes. De expertise op de scholen van Stichting Orion-vso stijgt doordat de verschillende scholen van de oorspronkelijk gescheiden clusters met elkaar overleggen en elkaar ondersteunen. Dit gebeurt op leerkrachtniveau en via de ambulante begeleiders. In de praktijk blijkt dat vooral als het gaat om het omgaan met leerlingen met gedragsproblemen, er behoefte is aan uitwisseling van kennis en ervaring. De verschillende respondenten geven aan dat er al sprake is van onderlinge kennisuitwisseling en ondersteuning maar dat dit nog meer zou kunnen. Er wordt overleg gevoerd met het MBO. Dit moet ook gebeuren omdat blijkt dat de structuur van het MBO het niet gemakkelijk maakt voor leerlingen met specifieke hulpvragen om een diploma te verkrijgen. Dit wordt door de respondenten op dit moment ook nog als een knelpunt ervaren. Het is moeilijk voor sommige leerlingen om datgene te bereiken in het MBO waartoe zij in staat zijn. De doorstroom van het speciaal voortgezet onderwijs naar het beroepsonderwijs moet nog verbeteren. 6.3.9
Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs Wat positief ervaren wordt aan de regeling is dat er geëxperimenteerd mag worden. Het experimenteren, kan informatie opleveren over wat in de praktijk ook echt werkt. Het subsidiegeld is een voor dit smalle experiment een druppel op een gloeiende plaat. Voor wat betreft dit experiment zou er de voorkeur naar uit zijn gegaan als de scholen aan mochten geven wat zij verwachten nodig te hebben om de doelen te realiseren. Het zou fijn zijn als initiatieven zoals dit experiment breder gedragen werden met bijpassende
6.4
Refo-zorg Ten behoeve van de beschrijving en de evaluatie tot nu toe van het smalle experiment passend onderwijs dat uitgevoerd wordt binnen het regionaal netwerk Refozorg is de aanvraag voor het smalle experiment bestudeerd en zijn er interviews met betrokkenen geweest. Deze interviews hebben plaatsgevonden in drie regio’s van Refo-zorg, te weten de regio Ede, de regio Barendrecht/Gouda en de regio Zwolle. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gedaan van het smalle experiment en de ervaringen van de geïnterviewden. In de regio Barendrecht/Gouda zijn gesprekken gevoerd met de coördinator VO van het samenwerkingsverband VO 37.2, een bestuurslid VO, twee directeuren van S(B)O-scholen uit Barendrecht (De Wijngaard / De Rank) en Gouda (Samuëlschool), een directeur van een VO-school in Rotterdam (Wartburg) en ouders van leerlingen die deelnemen aan de regiotafel. In de regio Zwolle is gesproken met de directeur van een VO-school uit Apeldoorn (Jac. Fruijtierschool), de directeur van een S(B)O-school uit Zwolle (Obadja) en een docent van een VO-school in Kampen (Pieter Zandt-school). In de regio Ede is gesproken met
100
Evaluatie Subsidieregeling
de landelijk projectleider van Refo-zorg, met de coördinator van het WSNS-verband Ede, de coördinator van REC 3, De schoolleider van een VO-school in Amersfoort (Van Lodenstein College), de directeur van een S(B)O-school in Ede (Detmar/Rehoboth-school), een directeur van een basisschool in Ede (Stadh. Willem IIIschool), een docent van een VO-school in Amersfoort (Van Lodenstein College), en ouders die vanuit de oudergeleding deelnemen aan de regiotafel Ede (REPOSE ).Daarnaast is (tijdens de gesprekken in de regio Barendrecht/Gouda) ook gesproken met de coördinator WSNS uit de regio Zeeland. 6.4.1
Korte historie Om dit smalle experiment goed te kunnen omschrijven is het van belang om de vormgeving en eerder uitgevoerde activiteiten van het regionaal netwerk te schetsen. Eerder heeft het netwerk een aanvraag voor een veldinitiatief toegekend gekregen. Een van de doelstellingen binnen dit initiatief was de omzetting van (een gedeelte van) het veldinitiatief in een experiment. Dit werd als noodzakelijk ervaren omdat voor een aantal gewenste aanpassingen van de situatie ten tijde van het veldinitiatief een beroep op de experimentenwet onderwijs noodzakelijk werd geacht. Het ging hierbij om de wens om tot budgetfinanciering over te gaan, een flexibele en sector doorbrekende opvang van leerlingen door flexibele inschrijving en bekostiging, de mogelijkheid tot individuele leertrajecten door flexibilisering LWOO-PrO, de opvang van leerlingen die (net) niet aan indicatie voor LWOO of PrO voldoen en de mogelijkheid voor halfjaarlijkse instroom in het voortgezet onderwijs (PrO, VMBO, HAVO, VWO). Smal experiment in relatie tot veldinitiatief Bij de aanvraag voor het smalle experiment zijn, evenals in de aanvraag voor en het projectplan van het veldinitiatief, thematisch concrete doelen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren benoemd. Doordat het experiment door de betrokkenen van Refo-zorg gezien wordt als een logisch vervolg op het veldinitiatief is het niet verwonderlijk dat de doelen, gewenste resultaten en prestatie-indicatoren in grote mate overeenkomen. In onderstaand overzicht worden deze doelen, gewenste resultaten en prestatie-indicatoren benoemd. Cursief is aangegeven wat nieuw is toegevoegd ten opzichte van het plan van het veldinitiatief. Doelen: • • • • •
Er is voor alle leerlingen/studenten toegang tot kwalitatief passend onderwijs; Het onderwijs werkt vanuit het ontwikkelingsperspectief van leerlingen/studenten volgens het principe van handelingsgericht werken; De handelingsbekwaamheid in het onderwijs is toereikend om het onderwijszorgaanbod uit te voeren; Er is een regionaal netwerk van samenwerkende scholen en instellingen, vormgegeven door grenzen die rekening houden met leerlingstromen; Er is binnen die regionale netwerken sprake van een transparante onderwijszorgstructuur;
101
IVA beleidsonderzoek en advies
• • •
•
Scholen leggen verantwoording af over de effectiviteit en efficiëntie van de onderwijszorgstructuur; Het netwerk kent vormen van individuele ondersteuning van ouders en collectieve belangenbehartiging voor ouders; Er zijn in het regionale netwerk door het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en de REC’s formele en sluitende afspraken gemaakt met elkaar en met externen over de invulling van de betreffende onderwijs(zorg)structuur; De onderwijs(zorg)structuur gekenmerkt door eenvoud, snelheid van handelen en flexibiliteit.
Thema
Specificatie activiteit
Prestatie-indicator
Communicatie
Geïnformeerde achterban
Communicatieplan Draagvlak
Eén loket
Centraal loket voor heel de subregio voor advisering, verwijzing en indicatiestelling
1) Geïntegreerde indicatiestelling via backoffice, via één gezamenlijk loket (frontoffice) 2) Vraagbaakfunctie voor ouders en scholen via één loket (via backoffice) 3) Samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg geregeld via één loket
Kenniscentrum
Kenniscentra
1) Bundeling van expertise in de brede zorgvoorziening 2) Opvoedingsondersteuning via spreekuur, cursussen, begeleiding, etc. 3) Expertise REC’s wordt ingezet voor alle leerlingen die dat nodig hebben 4) Ontwikkelen van zorgarrangementen
Sluitend onderwijszorgaanbod
Dekkend netwerk van 1) Continuüm aan zorginstellingen en/of zorgarrangementen voorzieningen kdc, po, 2) Inrichten geïntegreerde voorzieningen van cluster 2, 3, 4, SBO en vo, (v)so en mbo BAO 3) Leegstand inzetten voor opvang zorgleerlingen i.s.m. de regio 4) Inrichten instelling met geïntegreerd aanbod van onderwijs, zorg en opvang van leerlingen met verstandelijke beperkingen 5) Reboundvoorziening en (integratie)klas Cluster 4 VO 6) Begeleiding van leerlingen/studenten die vroegtijdig af dreigen te haken; jobcoaching
Zorgstructuur
Nadere uitwerking van de drie zorgniveaus
1) Begeleiding van leerlingen is handelingsgericht 2) Onderzoek en (leraar)begeleiding is gericht op vergroting van de zorgkracht en staan in het teken van handelingsgerichte procesdiagnostiek en -begeleiding of varianten daarvan 3) Werken met handelingsplannen: groepsplannen en individuele plannen 4) Deeltijdbehandeling op school
Sectordoorbrekend werken
Handelingsgericht werken met als focus de mogelijkheden van het kind
1) Sectordoorbrekende onderwijszorgarrangementen worden gezamenlijk gedragen en verzorgd 2) In het kader van de groeibeheersing (gefaseerde) terugplaatsing, zodra dit verantwoord is 3) Individuele leertrajecten (ILT) 4) Opvang van leerlingen die (net) niet aan LWOO of PrO indicatie voldoen 5) Halfjaarlijkse instroom in VO 6) Aansluitende zorgarrangementen in MBO 1) Integraal plan voor scholing, gericht op handelingsgericht werken
Ondersteuning Professionalisering
102
Evaluatie Subsidieregeling
Thema
Specificatie activiteit
Prestatie-indicator
en scholing
van de leraar
2) Nascholingsaanbod n.a.v. concrete scholingsvragen uit de subregio’s 3) Startprofiel leraren op het gebied van zorg, i.o.m. Driestar educatief 4) Activiteiten om personeel bij passend onderwijs te betrekken 5) Ondersteuning van leraren in hun dagelijks werk door onderwijsadviesbureaus en REC’s. 6) Professionalisering van de hulpverleners op het gebied van passend onderwijs
Kwaliteitsbeleid
Inzet kwaliteitssystemen
Digitaal leerling dossier
Geïntegreerd dossier, geschikt voor overdracht Horizontale dialoog
1) Formuleren van zorgprofiel voor de individuele scholen 2) Formuleren van zorgprofiel op het niveau van de regio 3) Formuleren van de kwaliteitsindicatoren 4) Verantwoorden en ontwikkelen van de kwaliteit door de scholen en de regio via afgesproken kwaliteitssysteem 5) Monitoring van de kwaliteit door horizontale verantwoording 1) Digitaal dossier 2) LVS sluit aan op vervolgonderwijs
Ouderbetrokkenheid Bekostiging
Opheffen diversiteit aan bekostigingssystemen
1) Ouders formeel betrokken bij beleidsvorming via de collectieve lijn 2) Ouders formeel betrokken bij formuleren van de zorg voor hun kind. 1) Financiering via samenwerkingsverband 2) Flexibele en sectordoorbrekende opvang leerlingen door flexibele inschrijving en bekostiging 3) Verantwoording door scholen voor de inzet van ontvangen zorgmiddelen op schoolniveau en leerlingniveau.
Naast toevoegingen aan de indicatoren, zijn er een tweetal (aspecten van) indicatoren verwijderd. De eerste hiervan valt onder het thema ‘sectordoorbrekend werken’. De indicator ‘individuele leertrajecten’ bevatte in het projectplan voor het veldinitiatief de toevoeging ‘door flexibilisering PRO/LWOO’. De tweede valt onder het thema ‘bekosting’ en betreft de indicator ‘budgetfinanciering’. Oorzaak hiervoor is de gewijzigde koers die landelijk ingeslagen is ten aanzien van passend onderwijs (heroverweging passend onderwijs). De toevoeging van nieuwe indicatoren wordt door de gesprekspartners vooral gezien als het aanscherpen van het plan en van de richting die is ingezet bij de ontwikkeling van het regionaal netwerk Refo-zorg. Hoewel de thema’s concreet benoemd worden in het projectplan ‘Experiment’, dat is ingediend bij de aanvraag van het experiment, blijkt zowel uit het plan als uit de gesprekken met de betrokkenen dat ‘het experiment’ en het ‘uitvoeren van de thema’s’ gezien worden als twee parallel lopende aspecten van het totale plan ten aanzien van passend onderwijs. Echter, deze twee aspecten zijn dermate met elkaar verwezen dat het soms lastig is een exact onderscheid aan te geven; het experiment lijkt immers onlosmakelijk verbonden met onder meer het thema ‘sluitend onderwijsaanbod’ (zeker gezien de indicator ’ Inrichten geïntegreerde voorzieningen van cluster 2, 3, 4, SBO en BAO’). Hoewel in de gesprekken ook regelmatig de thema’s aan de orde zijn gekomen, is er tijdens de gesprekken bewust voor gekozen de focus te leggen op de uitvoering van het experiment. Dit betekent concreet dat in deze rapportage niet uitvoerig wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van het bereiken
IVA beleidsonderzoek en advies
103
van de resultaten van alle thema’s, maar hoofdzakelijk wordt stilgestaan bij de uitvoering van het experiment. Daar waar relevant worden aspecten rondom de thema’s uiteraard genoemd. Vormgeving netwerk Bij de vorming van het regionaal netwerk is uitgegaan van het samenwerkingsverband voor voortgezet onderwijs. Doordat het SWV VO 37.2 een landelijke spreiding heeft, is het regionaal netwerk eveneens landelijk georganiseerd. Het is opgedeeld in vier subregio’s, gekoppeld aan de deelnemende WSNS-verbanden: Ede (1701), Gouda (3301)/ Barendrecht (3901), Zwolle (1003) en Refo-zorg Regio Zeeland (4201). Daarnaast wordt samengewerkt met het landelijk samenwerkingsverband FVCS (Federatief Verband van Christelijke Scholen) (5601). Ook een groot aantal REC’s participeert in het regionaal netwerk. Doordat het regionaal netwerk door de landelijke spreiding te maken heeft met veel REC’s, is met de REC’s van de verschillende subregio’s afgesproken dat een vertegenwoordiging van de verschillende REC’s 2, 3 en 4 per regio aanschuift. Daarnaast maken, waar relevant, ook het Hoornbeeckcollege (MBO) deel uit van de besprekingen op regioniveau. Op landelijk niveau participeren daarnaast Eleos (stichting voor gereformeerde geestelijke gezondheidszorg), SGJ (Stichting Gereformeerde Jeugdzorg), Talenta (arbeidstraining, -toeleiding en -coaching van jongeren met een arbeidshandicap) en Helpende Handen (collectieve belangenbehartiging ouders). Gezien de omvang van het netwerk is in overleg met ECPO en met de landelijk projectleider van Refo-zorg besloten drie van de vier regio’s te bezoeken. Dit zijn de regio’s Barendrecht/Gouda, Ede en Zwolle. Tijdens de gesprekken in de regio Barendrecht/Gouda is tevens gesproken met een WSNS coördinator uit de regio Zeeland. Dit heeft als gevolg dat in de gesprekken gesproken is over de verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op scholen in Zwolle, Barendrecht, Ede, Gouda en Kapelle, over de inrichting van de VSO-school in Ede en over de SO-school in Ochten. De landelijk projectleider van Refo-zorg geeft aan dat verantwoording van activiteiten binnen het experiment en het aantonen van de meerwaarde pas goed kan plaats vinden vanaf 2012. Dit verslag geeft een beeld van de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen die als gevolg van de toekenning van het experiment in gang gezet zijn. 6.4.2
Experimenteerbeschikking Refo-zorg In augustus 2010 heeft Refo-zorg een experimenteerbeschikking gekregen. Deze beschikking houdt in dat de volgende aspecten gerealiseerd kunnen gaan worden: • • • •
Clusteroverstijgend onderwijs cluster 4 (Barendrecht, Ede, Gouda, Kapelle en Zwolle) Nevenvestiging van Zwolle in Apeldoorn Dislocatie sbo over de gemeentegrenzen heen (Werkendam) Nevenvestiging over de rec-regio heen (Ochten, gemeente Neder Betuwe)
104
6.4.3
Evaluatie Subsidieregeling
Aanleiding voor de aanvraag Binnen Refo-zorg zijn er vijf scholen voor speciaal onderwijs met een reformatorische grondslag. Deze scholen voorzagen echter nog niet in een cluster 4 voorziening. Hoewel plaatsing van cluster 4 leerlingen op niet-reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs theoretisch wel tot de mogelijkheden behoort, is dit voor ouders uit de reformatorische achterban geen gewenste optie. Zoals vermeld in het projectplan kiezen ouders bewust voor scholen met een reformatorische grondslag “omdat zij willen dat hun kinderen onderwijs ontvangen in de lijn van de opvoeding thuis”. Thuisnabij en identiteitgebonden onderwijs zijn met andere woorden niet mogelijk voor leerlingen met een cluster 4 indicatie. Als gevolg hiervan moeten leerlingen vaak lang reizen of onderwijs volgen op een school die niet aansluit bij de wensen van de ouders. Om ouders en kinderen toch de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan onderwijs met reformatorische grondslag werden in de praktijk leerlingen met een cluster 4 indicatie opgenomen op een reguliere school (al dan niet in een integratieklas) of een sbo-school. Met behulp van rugzakgelden werd getracht deze leerlingen zo goed en effectief mogelijk te begeleiden. Door toestemming dat leerlingen met een cluster 4 indicatie ingeschreven mogen worden op cluster 3 instellingen, ontvangen de leerlingen en de scholen niet alleen de juiste financiële middelen om de leerlingen en de leerkrachten te ondersteunen, maar zijn er tevens meer mogelijkheden in het onderwijsaanbod en in begeleiding van de kinderen. Afwijking van de wet • Dankzij het smalle experiment kunnen leerlingen met een cluster 4 indicatie geplaatst worden op de Rank in Barendrecht, de Samuëlschool in Gouda, de Rehobothschool in Ede, de Eben-Haëzer in Kapelle en de Obadjaschool in Zwolle. Concreet betreft dit een afwijking van artikel 40, derde lid, artikel 76a van de WEC en het buiten werking stellen van artikel 37 en 38 van het Besluit Bekostiging van de WEC voor leerlingen van de Obadjaschool. Bij de eerste twee genoemde scholen is het voorbehoud gemaakt dat er een goedkeurende verklaring moet zijn van het REC. Die verklaring wordt echter niet afgegeven. • Dankzij het smalle experiment kan in Apeldoorn een nevenvestiging ingericht worden van Zwolle. Hiermee wordt afgeweken van artikel 76a, eerste, derde en zesde lid, van de WEC. • Dankzij het smalle experiment kan de Akker in Barendrecht een nevenvestiging starten in Werkendam die deel uitmaakt van de Akker. Concreet wordt hiermee toestemming verleent om over gemeentegrenzen heen een nevenvestiging in te richten, zonder dat er ooit een zelfstandige school heeft gestaan. • Dankzij het smalle experiment kan de Rehobothschool in Ede deelnemen aan het regionaal expertisecentrum Groot Gelre en de binnen het experiment in te richten nevenvestiging in Ochten aan het regionaal expertisecentrum Rivierenland. Concreet wordt hiermee afgeweken van artikel 28b, derde lid, van de WEC.
IVA beleidsonderzoek en advies
6.4.4
105
Doelen van het smalle experiment In de experimenteerbeschikking zijn de volgende doelen van het experiment benoemd: •
•
Het realiseren van geïntegreerd onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg aan leerlingen met een indicatie voor cluster 3 en 4 in scholen voor (voortgezet) onderwijs. Het realiseren van thuisnabij reformatorisch onderwijs binnen het regionaal netwerk Refo-zorg door het inrichten van een nevenvestiging van een sbo over de gemeentegrens heen en het inrichten van een nevenvestiging over de rec-regio heen.
Tijdens de gesprekken is uitvoerig met alle betrokken gesproken over de doelen van het experiment. Opmerkelijk is dat vrijwel alle gesprekpartners hierbij voornamelijk ingaan op de verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op cluster 3 voorzieningen. Zij geven hierbij aan dat dit een ontwikkeling is die naadloos aansluit bij hun doelstellingen ten aanzien van en visie op passend onderwijs, én bij de reeds ingeslagen weg. Door een van de gesprekspartners wordt opgemerkt: “Door de toekenning van het experiment is er nu eigenlijk een wettelijke basis voor de ontwikkelingen die we al in gang hadden gezet.” De doelen die volgens de betrokkenen gerealiseerd worden met verbrede toelating van cluster 4 leerlingen zijn de volgende: • • • •
Een dekkend onderwijszorgaanbod Thuisnabij cluster 4 onderwijs Identiteit gebonden cluster 4 onderwijs Mogelijkheid tot uitbouwen van onderwijszorgaanbod
Daarnaast wordt door de betrokkenen in Ede specifiek de oprichting van een VSOschool als concreet doel benoemd. Deze school dient in augustus 2011 te starten. Ten aanzien van de inrichting van deze school worden bij de volgende doelen genoemd: • • • • • 6.4.5
Start in augustus 2011 met 1 klas met 2 gediplomeerde docenten Aanbieden onderwijsaanbod in VMBO-spectrum (alle vakken) Afleveren van leerlingen met diploma Geen afstroom qua niveau Hoog welbevinden van leerlingen en grote tevredenheid van ouders.
Uitvoering Ten behoeve van het veldinitiatief is destijds een organisatiestructuur ingericht. Op landelijk niveau vindt binnen de stuurgroep afstemming en overleg plaats over bovenregionale zaken. Naast de landelijk projectleider participeren in deze stuurgroep de regionale projectleiders en een afvaardiging van het Hoornbeeckcollege (MBO). Op regionaal niveau wordt passend onderwijs vormgegeven vanuit de ‘regiotafels’. Hierin participeren de regionale projectleiders, vertegenwoordigers van schoolbestu-
106
Evaluatie Subsidieregeling
ren, WSNS, REC’s, SGJ en MBO (Hoornbeeckcollege). Per regiotafel zijn werkgroepen ingericht voor specifieke onderwerpen. Hoewel het veldinitiatief inmiddels formeel is afgesloten, blijft de hiervoor ingerichte organisatiestructuur wel gedeeltelijk gehandhaafd. De verantwoordelijkheid voor het experiment ligt bij de stuurgroep. Hierin participeren de coördinatoren van de verschillende regio’s en de landelijk projectleider. Per regio ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het experiment bij de samenwerkingsverbanden, deze leggen verantwoording af aan de stuurgroep. De feitelijke uitvoering en invulling van de uitvoering ligt grotendeels bij de directeuren van de betreffende scholen, die hiervoor aan de regiotafels verantwoording afleggen aan de samenwerkingsverbanden. Door betrokkenen van de samenwerkingsverbanden wordt aangegeven dat verantwoordelijkheid voor bekostiging van passend onderwijs, het beheer van de gelden en indicatiestelling ligt bij de samenwerkingsverbanden. Hoewel zo veel mogelijk 1 lijn getrokken wordt, bestaan er wel verschillen tussen de regio’s in de wijze waarop dit concreet vormgegeven wordt. Sinds de start van het experiment wordt eens per 6 à 8 weken een overleg georganiseerd met alle coördinatoren van de betrokken samenwerkingsverbanden. De landelijk projectleider informeert de coördinatoren in deze overleggen over de stand van zaken, daarnaast vindt inhoudelijk overleg en afstemming plaats. Daarnaast overlegt de landelijke coördinator eens per 3 maanden met de coördinatoren over de stand van zaken ten aanzien van het bereiken van de benoemde indicatoren. Daarnaast vinden, als gevolg van de start van het smalle experiment periodieke overleggen plaats met de directeuren van de betrokken scholen. Ook dit overleg wordt geïnitieerd door de landelijk projectleider. Voor deze overleggen geldt dat de input verschilt per regio. Dit is te koppelen aan de stand van zaken binnen de verschillende regio’s. Door de betrokkenen wordt aangegeven dat vanuit de regio’s Gouda/Barendrecht en Zeeland voornamelijk meegedacht en ‘geluisterd’ wordt, voor de andere regio’s geldt dat zij al verder zijn met de invoering van het experiment en de uitvoering van de concrete activiteiten die hieruit voortkomen Hun input is dan ook meer concreet. Voor de regio’s Zeeland, Ede en Zwolle geldt dat de betreffende REC’s in grote mate betrokken zijn bij zowel de invulling als de uitvoering van het experiment. Zo is voor de inrichting van de VSO-school in Ede is een medewerker van REC Rivierenland tijdelijk een dag in week aangesteld geweest om de betrokkenen te begeleiden. De gesprekspartners uit de regio’s Zeeland, Ede en Zwolle geven aan dat de goede samenwerking met de REC’s een van de succesfactoren genoemd kan worden voor het slagen van het experiment; niet alleen vindt ondersteuning plaats in termen van praktische en concrete ondersteuning, ook vindt er uitwisseling en ondersteuning plaats op het gebied van specifieke expertise.
IVA beleidsonderzoek en advies
107
Door alle gesprekspartners wordt aangegeven dat een groot aantal partners en instellingen betrokken zijn bij de uitvoering van het experiment. Onder meer worden genoemd: • • • • • • • • • • • •
WSNS-verbanden/Scholen primair onderwijs Samenwerkingsverbanden VO/Scholen voortgezet onderwijs Scholen speciaal basisonderwijs/voortgezet onderwijs REC’s MBO - Hoornbeeckcollege Driestar Educatief Ds. G.H. Kerstenonderwijscentrum Eleos Stichting Gereformeerde Jeugdzorg NOHE-Overstap Helpende Handen Gemeenten
Op regio-niveau wordt in aparte werkgroepen verder invulling gegeven aan het smalle experiment. De samenstelling en doelstellingen van deze werkgroepen verschillen per regio. Uiteraard zijn de samenstelling en doelstellingen mede afhankelijk van het onderdeel van het experiment dat door deze groep uitgewerkt en ingevuld moet worden. Zo is er in de regio Ede een werkgroep die zich richt op de realisatie van de nieuwe VSO-school in Ede. In deze werkgroep participeren het Van Lodenstein College in Ede, de Jac. Fruytier in Apeldoorn, REC Rivierenland, WSNS-verband Ede, de Rehobothschool in Ede en de Detmarschool in Ede (m.a.w. deelnemers uit de regio Ede en de regio Zwolle). In de regio Zeeland is er een werkgroep smal experiment die bestaat uit de coördinator van het SBO en de coördinator van het SWV Zeeland. Zij oriënteren zich momenteel op de start van een cluster 4 groep binnen de bestaande SO. Realisatie van experiment In Ede mogen sinds de start van het experiment leerlingen met een cluster 4 indicatie geplaatst worden op de Rehobothschool. In de praktijk werden deze leerlingen voor het experiment opgevangen al opgevangen op de Rehobothschool, nu is daarvoor een wettelijke basis. Een van de betrokkenen merkt op: “Eigenlijk blijven scholen doen wat ze al deden; ze stellen het kind centraal”. Ook voor de ouders verandert er weinig; de leerling blijft het onderwijs op dezelfde locatie volgen. Doordat de leerlingen nu formeel deelnemen aan het speciaal onderwijs, is de financiering van het onderwijs aan deze leerlingen uiteraard wel gewijzigd. Daarnaast wordt in Ede momenteel hard gewerkt aan de realisatie van de VSOschool voor cluster 4 leerlingen. Beoogd is dat deze locatie in augustus 2011 haar deuren opent voor 1 klas leerlingen die begeleid worden door 2 gediplomeerde docenten. Doordat het regionaal netwerk binnen de experimenteerbeschikking toestemming gekregen heeft om voor de Rehobothschool deel te nemen aan 2 regionale expertisecentra, is het mogelijk geweest om een medewerker van REC Rivieren-
108
Evaluatie Subsidieregeling
land tijdelijk voor een dag in de week in te huren ter ondersteuning. De bedoeling is dat binnen de school lessen binnen het VMBO-spectrum aangeboden gaan worden. Om de inrichting van de VSO-locatie te kunnen realiseren vindt met regelmaat overleg plaats tussen de betrokken partners. Dit zijn het Van Lodenstein College in Ede, de Jac. Fruytier in Apeldoorn, REC Rivierenland, WSNS-verband Ede, de Rehobothschool in Ede en de Detmarschool in Ede. Tijdens deze overleggen wordt niet alleen gesproken over de wijze waarop de school vorm zal krijgen en ingericht zal worden, ook over de wijze waarop de partners gezamenlijk naar buiten treden en informatie verspreiden onder basisscholen en ouders. Daarnaast wordt ook gesproken over de wijze van overdracht. Momenteel vindt er nog geen warme overdracht plaats tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, dit is iets wat in de toekomst verder vormgegeven zal worden. De gesprekpartners geven aan al ver gevorderd te zijn in het ontwikkelen van de visie ten aanzien van de school en het formuleren van de uitgangspunten, er moeten echter nog wel de nodige stappen gezet worden om de school per 1 augustus 2011 daadwerkelijk operationeel te laten zijn. Ten tijde van de interviews waren reeds sollicitatiegesprekken gepland met potentiële docenten. Voor de scholen in Ochten geldt dat daar twee scholen onder 1 dak zitten: een reguliere basisschool en een SBAO. Door het experiment is het mogelijk de school in Ochten aangemerkt wordt als nevenlocatie van de SO-school in Ede. Zonder het experiment was dit niet mogelijk geweest, omdat Ede in een andere REC-regio ligt dan Ochten. Een bestuurslid van de scholen in NederBetuwe geeft aan dat dank zij het experiment de groep leerlingen die al opgevangen werd nu formeel een cluster 4 status heeft en dat er mogelijkheden gecreëerd zijn tot meer uitwisseling. Als gevolg van de samenwerking met het REC en de ambulant begeleiders neemt de professionaliteit van de leerkrachten toe. In de regio Zeeland bevindt het experiment zich momenteel in de “oriëntatiefase”. De scholen in deze regio zien zich geconfronteerd met een toenemend aantal cluster 4 leerlingen. Tot op heden worden deze leerlingen zo veel mogelijk opgevangen in de Samuëlschool (SBO) in Kapelle. Concreet nemen deze leerlingen ’s ochtends deel in een structuurgroep binnen het speciaal basisonderwijs, en een of meerdere middagen in de reguliere groepen van het SBO. De voorziening is dan ook gericht op integratie. Het knelpunt dat optreedt, is dat er geen extra kinderen opgevangen kunnen worden en dat er in sommige gevallen specifieke expertise vereist is, die in de huidige setting niet beschikbaar is. Momenteel wordt uitgewerkt op welke wijze komend schooljaar vormgegeven kan worden aan de concrete uitwerking van het experiment. Een discussie die hier een grote rol bij speelt, is in hoeverre integratie binnen regulier onderwijs behouden kan blijven. Verder wordt er uitgebreid stilgestaan bij de wijzigingen die het krijgen van een cluster 4 licentie in de praktijk met zich meebrengt: het type leerlingen dat instroomt vereist een andere aanpak en benadering, er moeten goede uitstroommogelijkheden aanwezig zijn en er moet een team van SOleerkrachten gevormd worden voor zowel cluster 3 als cluster 4 onderwijs. Doelstelling is om in schooljaar 2011-2012 te starten met een volledige cluster 4 groep. Am-
IVA beleidsonderzoek en advies
109
bitie is om aan het eind van de experimentperiode 2 cluster 4 groepen te hebben met op iedere groep twee leerkrachten. Ook in de regio Zwolle worden veel voorbereidingen getroffen om in schooljaar 20112012 te kunnen starten met een volwaardige cluster 4 locatie. Inschatting van de betrokkenen was dat het experiment na toekenning niet direct diende te starten, maar er nog voorbereidingstijd zou zijn. Omdat dit niet het geval bleek, zijn verschillende ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. De leerlingen ontvangen nu reeds cluster 4 onderwijs, de bekostiging volgt een jaar later. Vooralsnog krijgen de leerlingen onderwijs in een aparte cluster 4 voorziening. Dit heeft bij de betrokkenen de voorkeur, omdat er dan gerichter cluster 4 onderwijsaanbod ontwikkeld kan worden, in tegenstelling tot wanneer cluster 3 en 4 onderwijs gecombineerd aangeboden zou worden. Op dit moment zijn er 3 groepen met cluster 4 leerlingen (groep 3 tot en met groep 7), sinds de start van het experiment is het aantal leerlingen gestegen van 21 naar 24. Uiteindelijk is de bedoeling dat er 3 groepen zijn met ieder 9 leerlingen. Het is de wens van de betrokkenen dat aan het eind van de experimentperiode er een volwaardige cluster 4 school is waarin onderwijs aangeboden wordt aan leerlingen van 4 tot en met 12 jaar. Op dit moment wordt ook veel gesproken over de doorgaande lijn naar het voortgezet onderwijs. Aan deze gesprekken nemen vanuit het voortgezet onderwijs ook het Pieter Zandt College en de Jac. Fruytierschool deel. De overdracht van en samenwerking rondom leerlingen moet volgens de betrokkenen nog verder uitgewerkt worden. In schooljaar 2011-2012 zal er voor het eerst een groep 8 leerling zijn, alle de betrokkenen hebben er vertrouwen is dat de overgang zonder problemen zal gaan verlopen. Als aandachtpunt wordt door betrokkenen bij het primair onderwijs in de regio Zwolle genoemd dat de vormgeving van passend onderwijs vooral een zoektocht in de praktijk geweest is. Hoewel er een duidelijke visie is ten aanzien van deze vormgeving, moet “inbedding op papier” nog plaatsvinden. Naast deelname aan het experiment in de regio Ede, is de Jac. Fruytierschool ook binnen de regio Zwolle actief betrokken bij het experiment. Op het Hoenderlocollege, die een dislocatie op de Jac. Fruytierschool had ingericht, werden al voor het experiment cluster 4 leerlingen opgevangen. Formeel was dit een niet erkende situatie. Met de toekenning van het experiment is het nu mogelijk om formeel cluster 4 leerlingen op deze nevenvestiging op te vangen. Het betreft hier dus VSO. De gesprekspartners geven aan dat het experiment niet alleen een oplossing biedt voor de situatie zoals die voor de start van het experiment was, maar ook een mogelijkheid om onderwijskundige vernieuwingen sneller in te voeren. Zo is bijvoorbeeld gestart met een onderzoek naar de haalbaarheid van een pilot voor deeltijdbehandeling van leerlingen op de school en wordt er gesproken over het invoeren van intervisiegroepen cluster 3 en cluster 4 gezamenlijk voor ambulant begeleiders om ervaringen uit te wisselen en kennis te delen. Dit laatste plan is tijdelijk stilgezet vanwege de aangekondigde voorgenomen bezuinigingen, maar zullen weer worden opgepakt zodra hierover meer duidelijkheid bestaat. Voor de pilot met deeltijdbehandeling geldt dat
110
Evaluatie Subsidieregeling
komend schooljaar 4 leerlingen op deze wijze begeleid zullen gaan worden. Eleos is als partner hierbij betrokken. Op dit moment is een psychiatrisch verpleegkundige vanuit Eleos structureel verbonden aan de school. Mede hierdoor is het mogelijk om sneller begeleiding aan ouders thuis of gezinsbegeleiding te geven. Een derde innovatief aspect dat als gevolg van het experiment sneller in gang is gezet, is de samenwerking met UWV. Bij de begeleiding van de leerlingen wordt een jobcoach betrokken om invulling te geven aan de stages. Voor de genoemde vernieuwingen geldt volgens de gesprekspartners dat zij ook gestart waren zonder experiment, maar niet op korte termijn. Door het experiment zijn gesprekken op gang gebracht met verschillende partners en zijn vernieuwingen eerder gestart dan anders het geval was geweest. Door de inrichting van de cluster 4 locatie voor het voortgezet onderwijs is Ede, zal er wellicht een afname plaatsvinden van het aantal leerlingen dat nu deelneemt aan het onderwijs in Apeldoorn. Immers, ouders van leerlingen die voorheen niet geplaatst konden worden in Ede besloten vaak hun kinderen in Apeldoorn les te laten volgen, evenals ouders van leerlingen uit het overlapgebied tussen beide regio’s. Volgens de betrokkenen zal deze ontwikkeling niet leiden tot een dermate afname van het aantal leerlingen dat in Apeldoorn te weinig leerlingen onderwijs zullen volgen. Bovendien zijn onderling heldere afspraken gemaakt over plaatsing van leerlingen. Een van de gesprekspartners uit Apeldoorn geeft aan: “Groei is geen doel van de school, en krimp zal noodzakelijk zijn. Thuisnabij onderwijs is namelijk belangrijker voor de leerlingen.” In de regio Barendrecht/Gouda is het, vanwege de weigering van het REC om mee te werken, niet mogelijk te starten met de uitvoering van het experiment. Als gevolg hiervan blijft de situatie daar vooralsnog zoals die was voor de toekenning van het experiment. Concreet betekent dit dat leerlingen met cluster 4 problematieken opvangen worden binnen het regulier basis- en voortgezet onderwijs en binnen het SBO. Voor het Wartburg heeft de weigering van het REC als gevolg dat deze school mogelijkerwijs binnen 3 jaar de opvang van leerlingen met cluster 4 problematieken zal moeten stopzetten. Momenteel worden deze leerlingen met een rugzak opgevangen in 4 groepen met 8 leerlingen. Vanwege het grote aantal aanmeldingen zal het aantal leerlingen per groep vanaf schooljaar 2011-2012 worden uitgebreid naar 10 leerlingen. Desondanks waren er ten tijde van het interview al 27 aanmeldingen van leerlingen die niet geplaatst zullen kunnen worden. Deze leerlingen worden opgevangen in een apart gebouw. Tweemaal per jaar wordt bekeken of leerlingen teruggeplaatst kunnen worden naar het regulier onderwijs. Deze terugplaatsing vindt dan gefaseerd plaats. De opvang biedt geen havo en vwo onderwijs voor het vierde en vijfde leerjaar. Dit betekent dat leerlingen met cluster 4 problematieken die havo of vwo onderwijs volgen, vanaf het vierde leerjaar moeten integreren in het regulier onderwijs. Als het experiment wel kan starten, is de bedoeling te gaan werken vanuit een integratiemodel, waarbij de leerlingen met cluster 4 problematieken opgevangen worden dichtbij Wartburg. Omdat de financiële middelen uit een rugzak niet toereikend zijn op de leerlingen op te vangen, worden ook alle vrij besteedbare middelen uit het zorgbudget ingezet om het onderwijs aan de cluster 4 leerlingen te financieren. Daarnaast ontvangt de school subsidie van de Stichting Materiële Steun Refor-
IVA beleidsonderzoek en advies
111
16
matorisch Onderwijs. De gesprekspartners geven aan dat deze situatie maximaal 1 à 2 jaar kan voortbestaan, daarna zal het, vanwege de te beperkte financiële middelen, niet meer mogelijk zijn onderwijs voor deze leerlingen te verzorgen. 6.4.6
Leraren De gesprekspartners geven aan dat er voor leerkrachten feitelijk niet veel verandert als gevolg van de invoering van het experiment. Reeds ingezette activiteiten worden voortgezet, voor de locaties waar sprake is van een verbrede toelating van cluster 4 leerlingen op een cluster 3 locatie veranderen vooral financiële aspecten. Voor de reguliere basisscholen betekent de toekenning van het experiment dat het aantal leerlingen met cluster 4 problematieken dat voor het experiment zonder meer opgevangen werd binnen het regulier onderwijs wellicht af zal nemen, doordat deze leerlingen nu met een indicatie thuisnabij in identiteitgeboden in een cluster 4 setting (die er voorheen niet was) opgevangen kunnen worden. De meeste gesprekspartners geven echter aan dat zij niet verwachten dat dit om een groot aantal leerlingen zal gaan. Voor de leerkrachten op de cluster 3 locaties betekent de formele toekenning van verbrede toelating dat zij, door gewijzigde financiële stromen en door de inzet van REC 4-expertise, meer tijd en expertise beschikbaar hebben om de cluster 4 leerlingen op juiste wijze te begeleiden. Deze leerlingen werden immers vaak al binnen de so-setting opgevangen, hiervoor waren dan echter uitsluitende de rugzakgelden beschikbaar. De leerkrachten en docenten zijn niet specifiek geïnformeerd over het experiment. Wel worden zij regelmatig geïnformeerd over ontwikkelingen rondom passend onderwijs. Dit gebeurt onder meer door middel van een nieuwsbrief. Hierin is het experiment wel benoemd. Daarnaast zijn in Ede vanuit het samenwerkingverband WSNS alle basisscholen bezocht om leerkrachten tijdens een informatiebijeenkomst te informeren over passend onderwijs. De gesprekspartners geven aan de indruk te hebben dat de leerkrachten en docenten niet negatief staan ten opzichte van het experiment, maar wel huiverig zijn ten aanzien van passend onderwijs. Er bestaat niet alleen een vrees voor extra werkdruk, ook geven de gesprekspartners aan dat leerkrachten zelf aangeven wellicht niet genoeg geschoold te zijn om leerlingen op te vangen die een andere aanpak vereisen. Wel onderschrijven alle betrokkenen, inclusief de leerkrachten en docenten, het belang van passend onderwijs en benoemen zij dat dit naadloos aansluit bij hun eigen visie ten opzichte van onderwijs en kinderen met bijzondere behoeften. De directeuren van scholen en de intern begeleiders zijn wel specifiek over het experiment geïnformeerd. Dit is gebeurd tijdens een netwerkbijeenkomst. Hierbij zijn zij
16
Dit is een aan het Wartburg College gelieerde stichting voor zaken die de identiteit raken en waarvoor van overheidswege geen of te weinig bekostiging voor ontvangen wordt. Deze stichting bestaat bij de gratie van giften uit de achterban.)
112
Evaluatie Subsidieregeling
op de hoogte gebracht van de opzet en invulling van het experiment en van de consequenties hiervan. Door de gesprekspartners in de regio Barendrecht/Gouda wordt specifiek benoemd dat uit ervaring blijkt dat medische kinderdagverblijven (mkd) niet altijd op de hoogte zijn van de mogelijkheid dat leerlingen deel kunnen nemen aan identiteit gebonden cluster 3 en SBO ( inclusief cluster 4 onderwijs). In dat kader is er een bezoek gebracht aan alle mkd’s om hen hierover te informeren. Ook ouders met kinderen op een mkd zijn hierover geïnformeerd. Binnen deze regio wordt momenteel daarnaast specifiek aandacht besteed aan het opzetten van scholingsaanbod voor leerkrachten in het kader van passend onderwijs. 6.4.7
Ouders en leerlingen Ouders worden niet specifiek ten behoeve van het experiment betrokken en geïnformeerd. Dit is wel het geval voor passend onderwijs in het algemeen. Ouders worden via nieuwsbrieven geïnformeerd over passend onderwijs en over wat dat betekent. Ouders waarvan kinderen op een van de scholen zitten die betrokken zijn in het experiment zijn, indien er sprake is van een verandering voor hun kind, wel geïnformeerd. Zo hebben de ouders van de leerlingen met cluster 4 problematieken die al deel uitmaakten van de cluster 3 locatie mondeling informatie ontvangen over wat dit voor consequenties heeft. Omdat er voor de ouders en de leerlingen zelf geen veranderingen spelen waarbij hun taken en/of verantwoordelijkheden wijzigen, is er bewust voor gekozen om dit kleinschalig en persoonlijk te communiceren. De betrokkenheid van ouders bij passend onderwijs in het algemeen is groot te noemen. In de verschillende regio’s participeren ouders aan de regiotafel. In de regio Ede wordt er door de ouders momenteel veel actie ondernomen op het inrichten van een ouderklankbordgroep. Deze groep is inmiddels eenmaal bij elkaar geweest. Het doel van deze klankbordgroep is om ouders actief te betrekken bij de ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs en hen mee te laten denken. Een van de ouders merkt dat op het voor de meeste ouders wel lastig is om op beleidsniveau mee te denken. Ditzelfde wordt opgemerkt door gesprekspartners die deelnemen aan de regiotafel. Hoewel de rol ten aanzien van de inspraak door de ouders nog moet groeien, geven alle betrokkenen aan het van groot belang te vinden dat ouders participeren, ook in de beleidsvorming. Door een van de gesprekspartners wordt opgemerkt: ‘ouders zijn een van de belangrijkste partners bij een goede vormgeving van passend onderwijs, het gaat om passend onderwijs voor hun kinderen.’ Door ouders die aan de regiotafel deelnemen wordt aangeven dat hoewel de rol nu nog klein is, zij wel het gevoel hebben “serieus genomen te worden”. In de regio Zwolle is er een ouderresonansgroep. Binnen deze groep worden ouders bijgepraat over de ontwikkelingen rondom passend onderwijs. Ook de gesprekspartners in deze regio merken op dat het voor ouders moeilijk is om beleidsmatig mee te praten over passend onderwijs. Het gesprek gaat meer over de inhoud, bijvoorbeeld over handelingsplannen, dan over beleidsmatige aspecten. Desalniettemin wordt het wel als belangrijk ervaren om ouders te blijven betrekken.
IVA beleidsonderzoek en advies
113
In de regio Barendrecht/Gouda is door ouders van de regiotafel het initiatief genomen om een ‘advertentie’ te schrijven over passend onderwijs. Ouders hebben gemerkt dat niet bij alle ouders bekend is dat er identiteit gebonden cluster 3 en cluster 4 onderwijs verzorgd wordt. Deze advertentie is breed verspreid onder de ouders van leerlingen in het basisonderwijs, geplaatst in het Reformatorisch dagblad en geplaatst in kerkbladen. Door enkele gesprekspartners wordt in dit kader opgemerkt dat het informeren van ouders nog verder ontwikkeld zou kunnen worden. Een van de genoemde opties is het inrichten van een website, die zowel dient om informatie te verspreiden, als om ouders met elkaar in verbinding te brengen. In de regio Zeeland neemt 1 ouder deel aan de regiotafel. Informatievoorziening over passend onderwijs wordt uitgevoerd via de SBO-school. De ouders van wie de kinderen vanaf schooljaar 2011-2012 vanuit de huidige opvang in de SBO-school opgevangen zullen gaan worden in een aparte cluster 4 voorziening zijn hierover nog niet rechtstreeks benaderd. Wel is al nagedacht over wat het experiment concreet voor deze ouders zal betekenen en op welke wijze zij geïnformeerd moeten gaan worden. Vooralsnog is het idee om hen in een gezamenlijke bijkomst te informeren. Ook zijn tijdens de schoolgesprekken en huisbezoeken al signalen afgegeven aan de ouders over komende veranderingen. 6.4.8
Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten Het experiment kent een groot aantal opbrengsten. Op de eerste plaats is een belangrijke opbrengst dat de doelstellingen die aan het experiment gekoppeld zijn, grotendeels worden behaald. Voor een van de doelstellingen geldt dat dit niet het geval is. Het betreft hier de verbrede toelating van cluster 4 leerlingen in het cluster 3 onderwijs in de regio Barendrecht/Gouda. Uit gesprekken met de betrokkenen blijkt dat de bestuurders van REC Rijndrecht en REC De Nachtegaal aangegeven hebben geen uitzondering te willen maken en geen bekostigd cluster 4 onderwijs aan te willen bieden op een cluster 3 locatie uitsluitend vanwege religieuze overwegingen. Dit geldt volgens de betrokkenen niet voor de REC-manager. Met de AB-dienst van cluster 4 wordt intensief en positief samengewerkt. Als gevolg hiervan zijn er grote wachtlijsten op het Wartburgcollege (VO). In de huidige situatie worden daar veel leerlingen met cluster 4 problematieken met een rugzak opgevangen. Het Wartburgcollege heeft het maximum aantal leerlingen dat op deze wijze opgevangen kan worden bereikt. Voor schooljaar 2011-2012 waren ten tijde van het interview al 23 aanmeldingen, waarvan slechts 8 geplaatst kunnen gaan worden. Indien het REC wel de verklaring van geen bezwaar zou willen tekenen, zou gelden dat de leerlingen die nu op wachtlijsten staan en deelnemen aan onderwijs in Gouda of aan niet identiteit gebonden onderwijs, wel geplaatst zouden kunnen worden. Zolang het betreffende REC deze verklaring niet afgeeft, betekent dit dat leerlingen niet opgevangen kunnen worden in de identiteitgebonden setting en ouders samen met de school moeten zoeken naar een andere (niet identiteitgebonden) school. Voor Wartburg geldt dat alle vrij besteedbare gelden uit het zorgbudget ingezet worden voor de cluster 4 leerlingen. Daarnaast moet de school veel extra eigen financië-
114
Evaluatie Subsidieregeling
le middelen inzetten en ontvangen zij een subsidie van de Stichting Materiële Steun Reformatorisch Onderwijs. Aangegeven wordt dat deze situatie nog 1 à 2 schooljaren op deze wijze kan worden vormgegeven, daarna is het financieel niet meer haalbaar en zal de school gedwongen zijn de opvang van de leerlingen met cluster 4 problematieken stop te zetten. Daarnaast worden door de gesprekspartners twee potentiële knelpunten benoemd. Dit zijn de financiële haalbaarheid van een kleine onderwijssetting en potentieel organisatorische problemen. Nadrukkelijk wordt aangegeven dat hiervan nog geen sprake is, maar dat dit door de grote omvang van het regionale netwerk wel een aandachtspunt is en moet blijven. Door de gesprekspartners worden de (reeds behaalde) opbrengsten van het experiment samengevat als “een dekkend en thuisnabij aangeboden identiteit gebonden onderwijszorgaanbod”. Door een andere gesprekspartner wordt opgemerkt: “door het experiment wordt verwijzen nu thuisnabij passend onderwijs”. Daarnaast is een belangrijke opbrengst volgens de gesprekspartners dat de cluster 4 leerlingen beter en gerichter ondersteund kunnen worden doordat zij nu onderwijs volgen op de plek die het beste bij hen past en doordat hier de juiste financiële middelen aan worden toegekend. Bovendien is er meer uitwisseling mogelijke van specifieke REC 4 expertise vanuit de REC’s, en is er sprake van een grotere mate van efficiëntie. Een andere opbrengst is dat er door de inrichting van nevenlocaties meer leerlingen bereikt kunnen worden. De ouders waarmee gesproken is benoemen hierbij het risico dat een situatie ontstaat die haaks staat op de doelstellingen van passend onderwijs binnen Refo-zorg, namelijk dat kinderen niet zoveel mogelijk integreren, maar mogelijkerwijs sneller verwezen zullen gaan worden. Door de ouders wordt het advies geformuleerd: “Apart onderwijs waar nodig, maar geïntegreerd waar mogelijk.” In de regio’s Zeeland en Barendrecht/Gouda wordt door de gesprekspartners als opbrengst van het experiment juist genoemd dat meer integratiegericht onderwijs mogelijk wordt, doordat leerlingen nu formeel als cluster 4 leerling opgevangen mogen worden in de locatie waarvan zij reeds deel uitmaakten, en waardoor de reeds bestaande integratie met de overige leerlingen op deze locatie mogelijk blijft. Een andere opbrengst die genoemd wordt, is dat als gevolg van het passend onderwijs, en meer specifiek als gevolg van het experiment, de contacten tussen de scholen intensiever geworden zijn. Een meerwaarde daarvan is dat de scholen elkaar onderling sterk motiveren. Het feit dat vrijwel alle doelstellingen al behaald zijn of dat de activiteiten om deze te bereiken al gestart of in ontwikkeling zijn, heeft volgens de betrokkenen een aantal oorzaken,die genoemd worden als succesfactoren. Deze zijn: •
De goede medewerking van de REC’s (m.u.v. de regio Barendrecht/Gouda, waar het niet willen meewerken van de REC’s juist een knelpunt is, en de oorzaak waardoor het experiment niet volledig kan worden uitgevoerd): deze medewerking is niet alleen ondersteunend, ook worden inhoudelijke gesprekken gevoerd over kwaliteit. Dit levert, in de regio’s Ede, Zeeland en Zwolle, een grote bijdrage aan de gehele kwaliteit van het cluster 3 en cluster 4 onderwijs.
IVA beleidsonderzoek en advies
•
• •
• •
115
De goede samenwerking en afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; bij de gesprekspartners leeft het gevoel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erg betrokken is en positief en constructief meedenkt over mogelijkheden. De goede samenwerking tussen alle partners die betrokken zijn bij de vormgeving van passend onderwijs binnen Refo-zorg. De openheid die er bestaat tussen alle partners binnen Refo-zorg, de bereidheid om ervaringen en expertise te delen en het feit dat er geen sprake is van elkaar onderling beconcurrerende scholen. Het feit dat passend onderwijs naadloos aansluit bij de uitgangspunten van het reformatorisch onderwijs. De inzet van de landelijk projectleider.
6.5
Stichting Ronduit
6.5.1
Korte historie Om dit smalle experiment goed te kunnen omschrijven is het van belang om de vormgeving en eerder uitgevoerde activiteiten te schetsen. Aanvrager Het smalle experiment is aangevraagd door Stichting Ronduit. Stichting Ronduit heeft 16 scholen, waaronder De Spinaker, een openbare school voor SO – VSO. De Spinaker kent de volgende locaties en dislocaties: • • • • • • • • • •
Een SO afdeling/locatie Regio in Alkmaar Een SO afdeling/locatie Kliniekleerlingen in Alkmaar Een VSO afdeling/locatie Regio in Alkmaar Een VSO afdeling/locatie voor leerlingen met internaliserende problematiek in Alkmaar Een VSO afdeling/locatie Kliniekleerlingen afdeling in Alkmaar Een VSO afdeling/locatie voor leerlingen met internaliserende problematiek in Hoorn Een VSO afdeling/locatie voor leerlingen met externaliserende problematiek in Hoorn Een VSO afdeling/locatie in Heerhugowaard, Klaas Groen Centrum, Parlan Een VSO afdeling/locatie Gesloten Jeugdzorg Transferium in Heerhugowaard Een VSO afdeling/locatie in Den Helder
Tot slot kent De Spinaker ook de VSO locatie Bureau Arbeidsparticipatie (BAP) in Alkmaar. Het smalle experiment heeft betrekking op het onderwijs dat verzorgd wordt op deze laatste locatie. Historie en achtergrond In 2008 heeft De Spinaker het Bureau Arbeidsparticipatie (BAP) opgericht. Het BAP biedt niet alleen onderwijs, maar is tevens een projectbureau. Dit betekent dat het BAP mogelijkheden onderzoekt en zorg draagt voor aanvragen en uitvoering van di-
116
Evaluatie Subsidieregeling
verse projecten, waarvan de uitkomsten een bijdrage leveren aan het bereiken van passende, zinvolle en duurzame uitstroomdoelen voor jongeren. Voorbeelden van projecten die de afgelopen jaren uitgevoerd zijn of waaraan deelgenomen is, zijn onder andere: • • • • •
aansluiting PRO-VSO-MBO (project voor Provincie Noord-Holland) project DAF (tijdelijke subsidieregeling onderwijs naar arbeid, Ministerie SZW) transfer of innovation project (internationaal projectaanvraag arbeidstoeleiding autisten en cluster 3, Cinop) Transitie op Maat (beschikt door UWV, experimenteerregeling) Diverse ESF-projecten (vanaf de eerste projectperiode 2005-2007 ieder schooljaar aangevraagd en beschikt)
Zoals beschreven is het BAP naast een projectbureau ook een van de locaties van 17 De Spinaker . Dit betekent dat leerlingen ingeschreven kunnen worden bij het BAP. Het doel van het BAP is om naast de reguliere Arbeidstoeleiding ook leerlingen die niet kunnen functioneren in een schoolse en/of klassikale setting een alternatief onderwijsarrangement aan te bieden. Concreet betekent dit dat het BAP leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, pychische, sociale of cognitieve problemen en/of gedragsproblematieken met behulp van een onderwijsarrangement op maat voorbereidt op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding, of een mengvorm hiervan. De leerlingen die begeleid worden, worden bekostigd op basis van een cluster 4 indicatie, REC 4J, plaatsbekostiging, Op de Rails, Herstart of detachering. Het BAP biedt leerlingen di18 verse producten. Hieronder vallen : • Assessment “Het Bureau Arbeidsparticipatie heeft de beschikking over een professioneel Assessmentinstrument. Om te komen tot een passend onderwijsaanbod, gericht op toekomstig maatschappelijk functioneren, is het maken van een analyse van de arbeidsinteresse en de veronderstelde vakbekwaamheid en competenties van de leerlingen een voorwaarde. De weerslag van deze analyse, beschreven in het transitieplan, leidt tot een match met een passende werkplek, vervolgonderwijs of dagbesteding.” • AKA opleiding “In samenwerking met de verschillende MBO opleidingen wordt de AKA opleiding (Arbeidsmarkt geKwalificeerd Assistent) intern op het Bureau Arbeidsparticipatie aan de leerlingen aangeboden en de mogelijkheid geboden om het MBO I examen te behalen.” • Brancheopleidingen “Om een passend onderwijsaanbod te kunnen doen, is het succesvol gebleken om onderwijs op maat, kleinschalig, te organiseren of extern individueel in te kopen. Vanuit het BAP wordt, in samenwerking met regionale onderwijspartners, voor de gehele Spinaker het aanbod brancheopleidingen geacquisiteerd en georganiseerd.” 17
Ten tijde van het interview was het BAP formeel nog geen nevenvestiging, dit is wel beoogd. Beschikking nevenvestiging is toegekend per 1 augustus 2011. 18 Beschrijving van de producten zijn overgenomen uit de informatiemap “Bureau Arbeidsparticipatie”.
IVA beleidsonderzoek en advies
117
• Stage-/transitiecoach “De leerling wordt op de stageplaats intensief begeleid door de stagecoach of transitiecoach. (…) De transitiecoach stelt een integraal transitieplan op waarin zowel de zorg, het onderwijs alsmede de arbeidstoeleiding een plaats heeft. De jongere wordt voorbereid op één van de drie uitstroombestemmingen: vervolgonderwijs, arbeid of dagbesteding. Het BAP biedt ondersteuning bij het vinden en behouden van duurzaam werk vanuit de regeling “Scholingsbelemmering” en WAJONG, beschermd werk in het kader van een regeling WSW, of dagbesteding en activering op basis van AWBZ gelden.” • Jobcoach en IRO “De Spinaker is aangesloten bij de vereniging PrO-Werk. Vanaf 1 januari 2010 heeft deze jobcoach- en re-integratie organisatie een professional gedetacheerd op het BAP om IRO- (individuele re-integratie overeenkomst) en jobcoachtrajecten voor individuele leerlingen te begeleiden. Middels deze constructie is er een transparante financiering en een integrale aanpak gerealiseerd van school naar duurzaam werk.” Met uitzondering van het product ‘assessment’ geldt dat zonder toekenning van de experiment-aanvraag het onderwijs op deze wijze niet mag worden uitgevoerd volgens de WEC. Immers, het onderwijsprogramma zoals dat met behulp van de diverse producten wordt ingevuld, bestaat voor het grootste deel uit stages/werk. In artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit van de WEC is echter opgenomen dat een stage hoogstens 20 weken per schooljaar mag bedragen, in de laatste drie jaar dat de leerling de school bezoekt. 6.5.2
Experimenteerbeschikking Stichting Ronduit Dankzij het smalle experiment mogen vso-leerlingen van 14 tot 20 jaar maximaal 4 dagen per week stage lopen en 1 dag per week onderwijs volgen. Hiermee wordt afgeweken van artikel 8, lid 1 van het onderwijskundig besluit WEC. In de experimenteerbeschikking wordt concreet benoemd dat er enkele voorwaarden aan de toekenning van het experiment verbonden zijn. Zo moet de basiskwaliteit van de locaties van De Spinaker voldoende zijn, geldt de toekenning uitsluitend voor maximaal 80 leerlingen van 14 tot 20 jaar die ingeschreven staan op De Spinaker en een cluster 4 indicatie hebben, en moeten er heldere en toetsbare criteria zijn voor toelating van leerlingen aan het BAP.
6.5.3
Aanleiding voor de aanvraag Zoals beschreven is de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de alternatieve onderwijsarrangementen formeel in strijd met de huidige wet- en regelgeving. In schooljaar 2008-2009 heeft De Spinaker, en concreet het BAP, vrijstelling gekregen van de 1000-uren norm. In schooljaar 2009-2010 is deze vrijstelling niet zonder meer toegekend. In schooljaar 2008-2009 heeft de Inspectie van het Onderwijs verschillende locaties van De Spinaker bezocht en beoordeeld als zwak. De Inspectie van het Onderwijs heeft het bestuur van De Spinaker verzocht om een smal experiment aan te vragen voor de locatie Bureau Arbeidsparticipatie, zodat het formeel toegestaan is dat leerlingen 4 dagen per week stage lopen en 1 dag per week onderwijs volgen. Een voorwaarde voor het beschikken van de smalle experimentenaanvraag was een positieve inspectiebeoordeling in schooljaar 2010-2011. Inmiddels hebben
118
Evaluatie Subsidieregeling
de meeste afdelingen van De Spinaker een basisarrangement toegekend gekregen. Met behulp van de beschikking kan het BAP op de beschreven wijze onderwijs aanbieden, continueren en verder invullen. 6.5.4
Doelen van het smalle experiment In de experimenteerbeschikking wordt het volgende doel van het experiment benoemd: “Het voorbereiden van leerlingen met een ontwikkelingsstoornis, psychische, sociale, cognitieve problemen en/of gedragsproblematiek op maatschappelijk functioneren en de transitie naar passend, duurzaam en zinvol werk, onderwijs of dagbesteding of een mengvorm hiervan door middel van een aangepast onderwijsarrangement.” Ook tijdens de gesprekken wordt het doel van experiment als zodanig verwoord. Overigens wordt door geen van de gesprekspartners het experiment als een op zichzelf staand aspect beschouwd, maar als voorwaarde om het werk zoals dat uitgevoerd werd te kunnen blijven doen: “Het experiment is eigenlijk het formaliseren van wat er al was”. In de experimentaanvraag worden concrete kwalitatieve en kwantitatieve doelen benoemd. Samengevat zijn dit de volgende: Kwalitatieve doelstellingen: • Aanbieden van een passend bij specifieke mogelijkheden en beperkingen onderwijsaanbod, gericht op toekomstig maatschappelijk functioneren. • Aanbieden van diverse uitstroomprofielen: regulier werk, vervolgonderwijs, duurzaam werk vanuit ‘No risk polis en premiekorting” en WAJONG, beschermd werk in het kader van een regeling WSW of dagbesteding en activering op basis va AWBZ gelden. • Aanbieden van onderwijs op maat: organiseren of inkopen van onderwijs dat aangeboden wordt in een kleinschalige setting en een niet-schoolse omgeving. • Mogelijkheid om IVIO’s te behalen, Staatsexamen te doen, brancheopleidingen te volgen (intern bij BAP: VCA, Heftruck, ECDL en Horeca-assistent; extern ingekocht: opleiding Groen en Dier, Trekker, Bosmaaier, Kettingzaag en Bestrating) en AKA opleiding te volgen met de mogelijkheid om MBO I examen te behalen. • Aanbieden van stages en onderwijs op maat in een beschermde omgeving. Kwantitatieve doelstellingen: • Jaarlijks 80 jongeren begeleiden aan de hand van een individueel transitieplan. • Leveren van een substantiële bijdrage aan één of meerdere van de volgende resultaten: • Uitstroom naar vervolgonderwijs • Een bestendig/opbrengstgericht onderwijsplan toeleidend naar arbeid • Praktijk gerelateerde scholing • Beroepsgerelateerde vaardigheden • Het opdoen van relevante werkervaring
IVA beleidsonderzoek en advies
• • 6.5.5
119
Duurzame realisatie van betaald werk Dagbesteding op een zinvolle wijze vormgeven
Uitvoering Zoals eerder beschreven, wordt het experiment niet gezien als een op zichzelf staande en losstaande activiteit. Het experiment is verweven met alle activiteiten en producten die zich rechtstreeks op de leerlingen richten. De kern van het experiment is dat het nu formeel is toegestaan dat leerlingen 4 dagen per week stage lopen en een dag per week onderwijs volgen. In de dagelijkse praktijk komt een leerling bij het BAP terecht als hij of zij uitvalt op alle andere vormen van onderwijs. De school/afdeling waar de leerling als laatste op geplaatst is, neemt bij uitval van de leerling contact op met het REC. Het REC voert, vaak samen met de ‘oude’ school/afdeling en met het BAP een uitstroomperspectiefgesprek. Indien alle betrokkenen, inclusief de ouders en de leerling, van mening zijn dat plaatsing op het BAP mogelijk is, wordt de betreffende leerling ingeschreven op De Spinaker, en concreet toegelaten tot de locatie Bureau Arbeidsparticipatie. Een reden om een leerling niet te plaatsen, is bijvoorbeeld als een leerling op een andere plek beter op zijn plaats is,of als BAP de betreffende leerling niet kan begeleiden (bijvoorbeeld bij noodzakelijke klinische zorg). Een andere reden kan zijn dat het aan de leerling gekoppelde zorgbudget niet toereikend is voor het type zorg dat idealiter geboden zou moeten worden. In een dergelijk geval stellen de zorginstellingen en het onderwijs gezamenlijk af waar de betreffende leerling de meest geschikte zorg wel kan ontvangen. Deze locatie bevindt zich in een winkelpand. Er is bewust voor gekozen om de afdeling niet te plaatsen in een regulier schoolgebouw met een schoolplein. In de informatiefolder wordt hierover opgemerkt: “Het BAP is gevestigd in een centraal gelegen kantoorvoorziening met winkelfunctie. Deze locatie is een bewuste keuze geweest. Een locatie in een schoolgebouw, achter een schoolplein, is vaak contraproductief.” Het gebouw waarin het BAP gevestigd is, heeft een grote centrale ruimte op de begane grond, waar de leerlingen vrij in en uit kunnen lopen. Aan verschillende zithoekjes kunnen zij informele gesprekken voeren met hun docent en stagecoach, in de speciale overlegruimtes vinden formelere overleggen plaats. Op de tweede en derde verdieping van het gebouw bevinden zich kleinere ruimtes en een keuken. In deze ruimtes krijgen de leerlingen les en kunnen zij zelfstandig werken, de keuken kan gebruikt worden indien een les uit het onderwijsaanbod hierom vraagt. Concreet zijn de meeste leerlingen meestal één dag per week op het BAP. Tijdens deze dag krijgen zij gemiddeld 2 tot 4 uur individueel les van hun eigen docent. Aan iedere leerling is één docent en één stagecoach gekoppeld, dit zijn de vaste aanspreekpunten voor de leerling. De docent onderwijst de vakken die de leerling volgt. Een gevolg hiervan is dat de docenten in staat moeten zijn meerdere vakken te onderwijzen. Indien een leerling bijvoorbeeld de AKA opleiding volgt, geeft de docent bijvoorbeeld Nederlands, rekenen/wiskunde of Engels. Het is echter ook mogelijk dat een leerling voorbereid wordt op een VMBO- of Havo-examen.
120
Evaluatie Subsidieregeling
Het BAP koopt bij verschillende regionale onderwijspartners (ROC’s) ook brancheopleidingen in. Voor een aantal van deze opleidingen geldt dat deze gevolgd worden bij de onderwijspartner. Indien dit het geval is, neemt de stagecoach wekelijks, dus na iedere wekelijkse onderwijsdag, contact op met de docent van de betreffende onderwijspartner. Gezien de korte duur van deze opleidingen en de beperkte onderwijstijd is het immers van groot belang dat de leerling dit onderwijs ook daadwerkelijk volgt. De leerling wordt daarom nauwlettend gevolgd. De stagecoach heeft regelmatig contact met de stageplaats waar de leerling stage loopt. De docent van de brancheopleiding wordt, indien de lessen van deze opleiding bij de onderwijspartner plaatsvinden, ook begeleid door de docent en de stagecoach van de leerling. Een van de gesprekspartners merkt op: “Er is wel overeenstemming nodig met de brancheopleiding. Deze leerlingen hebben over het algemeen geen diploma en ze functioneren niet in een groep.” Een andere gesprekspartner vult aan: “Wij hebben ook een coachende rol voor de docent van de brancheopleiding. Veel van onze leerlingen hebben gedragsproblematieken, wij kunnen de docent coachen in hoe hij daar het beste mee om kan gaan.” Een aantal brancheopleidingen wordt ingekocht en intern op het BAP georganiseerd. Dit zijn bijvoorbeeld de opleidingen Heftruck, SVH en VCA. Daarnaast is het voor de leerlingen ook mogelijk om theorie voor bromfietsrijbewijs en theorie voor autorijbewijs B te trainen op het BAP. Begeleiding hiervan wordt eveneens verzorgd door de docenten van het BAP. De docenten geven aan het niet als knelpunt te ervaren dat zij alle vakken moeten kunnen onderwijzen. Bovendien is er ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en voor collegiale ondersteuning. Een van de gesprekspartners geeft aan: “Er zijn veel verschillen tussen leerlingen, ze hebben veel verschillende niveaus. Wij bereiden de leerlingen voor op hun examens, we begeleiden ze ook inhoudelijk. Als het nodig is dan kunnen collega’s elkaar ondersteunen.” Collegiale ondersteuning en overleg vindt ook plaats op het gebied het begeleiden van de leerlingen. Wekelijks vinden leerling-besprekingen plaats. Hieraan nemen de docent en stagecoach van de betreffende leerling deel en de zorgcoördinator. Indien nodig vinden tussentijdse overleggen plaats. De docenten en stagecoaches geven aan dat docenten op het BAP meer zijn dan uitsluitend docent: hun taken en rollen zijn veel uitgebreider. Zo geeft een docent op het BAP niet alleen les, maar begeleidt hij ook de ouders van de leerlingen, eventueel de docenten van de brancheopleidingen en de stagebegeleiders van de stageplaatsen, onderhoudt hij contacten met bijvoorbeeld gemeentes, heeft hij een netwerk van bedrijven en heeft hij een sturende en coördinerende rol bij toeleiding naar de arbeidsmarkt. Dit geldt eveneens voor stagecoaches. Zo gaan zij bijvoorbeeld mee op stages en begeleiden zij de leerlingen indien nodig tijdens de eerste werkdagen. Realisatie van experiment
IVA beleidsonderzoek en advies
121
Alle gesprekspartners geven aan dat de doelstellingen feitelijk al gerealiseerd zijn, 19 ook al start het experiment formeel vanaf mei 2011 . Reden hiervoor is, zoals ook al eerder benoemd, dat de wijze van weken niet nieuw is en met de toekenning van het experiment wordt geformaliseerd. Wel geven de gesprekspartners aan dat er nog ruimte is voor verdieping en verbetering van de uitvoering van de verschillende doelstellingen. Voorbeelden die hierbij genoemd worden, zijn het volgen van de leerlingen nadat zij het BAP verlaten hebben en op de arbeidsmarkt werkzaam zijn, het uitbreiden van het netwerk om meer stageplaatsen te creëren, juist ook bij grotere werkgevers en het organiseren van stagevergoedingen. 6.5.6
Leraren De docenten zijn in zeer grote mate betrokken bij het experiment, omdat dit een wezenlijk onderdeel is van hun werkzaamheden. Wel is het zo dat zij na de toekenning van de experimentstatus niets anders doen dan zij voorheen al deden.
6.5.7
Ouders en leerlingen Ouders zijn niet concreet geïnformeerd over het experiment. Reden hiervoor is dat er met de toekenning van het experiment feitelijk niets verandert in de wijze waarop het onderwijs aan en de begeleiding van de leerlingen vorm krijgt. De ouders worden wel actief betrokken bij het onderwijs dat hun kind volgt. Zo nemen de ouders is eerste instantie deel aan de intake en het uitstroomperspectiefgesprek. Tijdens dit gesprek wordt stilgestaan bij het feit dat het behalen van een diploma op een reguliere VO, VSO of MBO school niet haalbaar is voor hun kind. Daarnaast wordt een beeld gevormd van de wensen en mogelijkheden. De ouders denken in dit traject nadrukkelijk mee, in de gesprekken over het uitstroomperspectief worden alle betrokken, zowel de leerling en de ouders, als de docent en de transitiecoach, als gelijkwaardige gesprekspartners beschouwd, die de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om te komen tot een goed en haalbaar toekomstperspectief. De intake resulteert, nadat besloten is of een leerling op het BAP onderwijs gaat volgen, in een transitieplan. In een presentatie van Bureau Arbeidsparticipatie is hierover het volgende opgenomen: “Transitieplan: De leerling, de ouders en opvoeders, de leerkrachten zowel als de transitiecoach zijn in dit stadium gelijk. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheid vormt een intensieve band. Groepsdruk, sociale diversiteit en tegenstrijdige belangen zijn niet langer belangrijk. Op basis van dit intensieve contact stelt de transitiecoach een uitgebreid transitieplan op, een package deal met inbegrip van zowel zorg, onderwijs als werkgelegenheid. (…) Dit transitieplan naar werk of vervolgonderwijs wordt dusdanig vastgesteld dat: • •
19
de individuele leerling zichzelf erin herkent, dat de werk-/ stageomgeving begrijpt onder welke omstandigheden de leerling kan functioneren,
De gesprekken hebben plaatsgevonden in april 2011.
122
•
6.5.8
Evaluatie Subsidieregeling
dat de ouders niet meer alleen het falen van hun kind zien maar zicht krijgen op de mogelijkheden.”
Opbrengsten, succesfactoren en knelpunten Tijdens de gesprekken is uitgebreid ingegaan op de opbrengsten van het experiment, de succesfactoren en de knelpunten. Voor alle gesprekspartners geldt dat zij geen opbrengsten, succesfactoren en knelpunten kunnen benoemen die specifiek toe te wijzen zijn aan toekenning van het experiment. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de formele start van het experiment ligt na afname van de gesprekken, anderzijds dat, zoals eerder benoemd, de feitelijke wijze van lesgeven niet verandert door de toekenning van de experimentenstatus. Wel zijn alle gesprekspartners in staat opbrengsten, succesfactoren en knelpunten te benoemen ten aanzien van de manier van werk van het BAP. Een belangrijke opbrengst is dat leerlingen die uitvallen op alle andere vormen van onderwijs binnen het BAP een plek geboden kan worden. Deze leerlingen kan in een niet-schoolse omgeving kleinschalig en op maat onderwijs aangeboden worden, waaraan het behalen van een diploma, certificaat en/of het vinden van passend werk of een zinvolle dagbesteding gekoppeld is. Een andere opbrengst die wordt benoemd is dat leerlingen daadwerkelijk bereid zijn onderwijs te volgen en hiertoe zelf initiatieven ondernemen. De lesmomenten hangen voor een deel af van wat een leerling wil leren, ze krijgen heel gericht les. Dit wordt dan ook duidelijk ervaren als meerwaarde: “Het is een heel andere benadering van leerlingen. In een klassituatie ben je bij deze leerling bezig op beheersniveau, bij ons kun je je individueel richten op de leerlingen. Zij zijn overal uitgevallen, ook in het speciaal onderwijs, hier hebben wij tijd voor de leerlingen. We hebben tijd om dingen met ze te bespreken, de communicatielijnen met de ouders zijn korter doordat die nauw betrokken worden. Wij gaan uit van wat de leerlingen kunnen en dat stimuleert.” Knelpunten die genoemd worden zijn de volgende: • •
• •
De lestijd is beperkt omdat de docent naast didactische activiteiten veel tijd nodig heeft om te begeleiden en te coachen Er is een groeiende groep leerlingen die valt binnen het autistisch spectrum met een gemiddelde of hogere intelligentie; het lesaanbod kan nog verder aangepast worden voor deze leerlingen, ook zou meer onderwijstijd voor deze specifieke groep leerlingen moeten worden ingeruimd. Deze groep wordt immers, in tegenstelling tot de leerlingen die toegeleid worden naar het behalen van een certificaat, toegeleid naar het behalen van een diploma havo of mbo, hiervoor is meer directe onderwijstijd wenselijk. Binnen het netwerk van werkgevers zitten vooral kleinere bedrijven. Het aantal grote werkgevers in het netwerk zou mogen worden uitgebreid. De leerlingen krijgen geen stagevergoeding. Voor de motivatie van de leerlingen zou het goed zijn als dit geregeld zou kunnen worden.
IVA beleidsonderzoek en advies
123
Met de gesprekpartners is ook gesproken over het succes van hun manier van werken en de succesfactoren die hierbij een rol spelen. De volgende aspecten worden hierbij benoemd: • •
•
• • • 6.5.9
Grote gedrevenheid van alle betrokkenen. De keuze voor het pand; de school is gevestigd in een winkelpand en heeft daardoor een andere sfeer dan een school. Dit werkt erg drempelverlagend voor de leerlingen. Door de koppeling van één docent en één stagecoach aan een leerling ontstaat een vertrouwensband tussen de docent, stagecoach en de leerling. Hierdoor gaat de begeleiding van de leerling verder dan uitsluitend het aanbieden van onderwijs en transitie naar de arbeidsmarkt. Door de één-op-één begeleiding en de wijze van inrichting van het pand kunnen leerlingen langer geconcentreerd werken. Het BAP draagt zorg voor randvoorwaarden om stage en onderwijs te kunnen laten slagen. Zo verkrijgen de leerlingen bijvoorbeeld reiskostenvergoedingen. De betrokkenheid van de ouders, de leerlingen en de medewerkers van het BAP.
Ervaringen met de beleidsregel experimenten passend onderwijs De aanvraag van de experimenteerstatus is als erg positief ervaren. Door de gesprekspartners wordt aangegeven dat de gesprekken als zinvol zijn ervaren en de procedure als heel zorgvuldig en juist. Ook het meedenken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs zijn als prettig ervaren. Daarnaast wordt aangegeven dat de aanvraag ook gedaan zou worden indien er geen financiële vergoeding tegenover had gestaan. Immers, ontheffing van huidige wet- en regelgeving was noodzakelijk om op de ingezette wijze door te kunnen gaan.
Evaluatie Subsidieregeling Smalle experimenten Passend onderwijs nader bekeken Marijke van Vijfeijken Tamara van Schilt-Mol
Vanaf 2009 wordt scholen en samenwerkingsverbanden de mogelijkheid geboden een subsidieaanvraag in te dienen voor de smalle experimenten Passend onderwijs. Het doel van deze experimenten is het voorbereiden van de scholen op Passend onderwijs. In de experimenten wordt altijd afgeweken van huidige wettelijke bepalingen. Dit wordt beschouwd als experiment. In totaal zijn 5 experimentaanvragen goedgekeurd. Het betreft de experimenten van Stichting Almere Speciaal (Almere), Stichting Skopos (Schijndel), Stichting Orion (Amsterdam), Refo-zorg (regio Ede, regio Zwolle, regio Zeeland en regio Barendrecht/Gouda) en Stichting Ronduit (Heerhugowaard). Om een beeld te verkrijgen van wat er tot nu toe gebeurd is in de 5 smalle experimenten en om na te gaan in hoeverre de scholen/samenwerkingsverbanden er in slagen om de doelstellingen te bereiken heeft IVA in opdracht van de ECPO een evaluatieonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage doet verslag van de opbrengsten van dat onderzoek. In de rapportage wordt ingegaan op de toegestane afwijkingen van wet- en regelgeving en de doelen die in de verschillende experimenten worden gesteld. Daarnaast wordt beschreven op welke wijze de uitvoering van de experimenten zich verhoudt tot het voorgenomen nieuwe stelsel Passend onderwijs. Tevens bevat de rapportage uitgebreide beschrijvingen van de 5 experimenten. Hierbij wordt niet alleen ingegaan op de activiteiten die ondernomen worden als gevolg van de toekenning van de experimentstatus, maar ook op de context waarin deze experimenten worden uitgevoerd.
ISBN: 978-94-61670-51-9
www.iva.nl