VAKBLAD VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN MILIEUPR O F E S S I O N A L S TWEEMAANDELIJKS, VERSCHIJNT N IET IN JANUARI, APRIL , JULI, AUGUSTUS, SEPTEMBER EN NOVEMBER AFGIFTEKANTOOR BRUSSEL X JAARGANG 7
JUNI 2007
Gevaarlijke
Biomonitoring- Milieuverontreiniging aan den lijve
stoffen
Invoering certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven
Water
Membraantechnologie neemt vlucht in Vlaanderen
Energie en duurzaam ondernemen
4
12678
VAKBLAD VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN MILIEUPROFESSI O N A L S
JUNI 2007
INHOUD Gevaarlijke stoffen Milieuverontreiniging aan den lijve 6 Hoe vloeistofdicht is vloeistofdicht 7 Beperkingen inzake gebruik van koelgassen en koelvloeistoffen in koelinstallaties. Financiële gevolgen blijven niet uit. 12 De invoering van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven 13 Dossier Energie en duurzaam ondernemen: Duurzaam bouwen: energiezuinige en gezonde gebouwen Hernieuwbare stroomcapaciteit groeit zachtjes Onbemande helikopter met IR-camera detecteert warmteverlies i gebouwen Piekperiode voor zonnepanelen Energieteelten, bodemsanering met pit Biobrandstoffen: propere energie met een vuile rand Zonwerend glasfolies klimatiseren gebouwen
Portret Marc Van Tilborg: “Maatschappelijk draagvlak creëren
29
Stellingengenootschap Primeur: eigen patatten!
30
Water Membraantechnologie neemt vlucht in Vlaanderen. Energiebesparing positief neveneffect! 32 Beursnieuws 33
14 18 20 22 24 26 28
Lucht DustConf 2007, een overzicht van de bevindingen
33
4
12305
Colofon
Voorwoord
Hoofdredacteur Dirk Vercammen Redactieraad Dominique Ranson, Jean-Luc Van den Eede Werkten mee aan dit nummer Hans Bruyninckx, Sven Claeys, Annelies Colaes, Winnie Dejonghe,
FOTO: KOEN BROOS
Claudia De Gryze, Victor Dries, Axelle Lecocq, Francis Noyen,
Dirk Vercammen
Joris Gansemans, Wouter Gevaerts, Ruben Guisson, Koen Mortelmans, Katelijne Norga, Paul Muys, Dominique Ranson, Marc Van den Bosch, Mirka Van der Elst, Bert Verbeke, Dirk Vercammen, Evert Vercauteren, Patrick Verdonck Foto cover Eurotronics Vormgeving www.dhondt-ravijts.be Pre-press en druk Claes-Printing Marketing Lieve Lamberigts -
[email protected] Eindredactie Annelies Colaes -
[email protected] De redactie streeft naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk kan gesteld worden. milieuDirect is een uitgave van Kluwer uitgevers www.kluwer.be Verantwoordelijke uitgever Jaki Louage, Ragheno Business Park Motstraat 30, B-2800 Mechelen Klantenservice Kluwer uitgevers Tel. (0800) 30 144 Tel. (vanuit het buitenland) +32 2 402 77 54 Fax (0800) 17 529 e-mail:
[email protected] Prijs Jaarabonnement 6 nummers: € 95,50 Studentenprijs: 50% korting mits bewijs studentenkaart (inclusief BTW en verzendkosten) Reclameregie/Régie publicitaire Tel. (0800) 40 380 Tel. +32 15 78 76 17 Fax +32 15 36 15 94 e-mail:
[email protected]
2004
Advertising Manager Nele Brauers © 2007 Wolters Kluwer België NV Behoudens de uitdrukkelijke bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt worden, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever milieuDirect wordt gedrukt op 100% post-consumer papier en met vegetale
Wetenschap op de korrel Volgens het zogenaamde zakenblad Trends blijken de Vlaamse ondernemers veel te voelen voor het klimaatprogramma van het Vlaams Belang. Behalve dat die partij niet wil weten van milieutaksen, dat voor hen het principe ‘de vervuiler betaalt’ best wordt vervangen door een doorrekening aan de consument, en dat ze in plaats van een uitstap uit de kernenergie eerder een stap vooruit wil, maakt het Vlaams Belang weinig tot geen woorden vuil aan ‘ecologie’. Gek dat de ondernemers kiezen voor een lege doos met een geel-zwarte strik errond. Maar misschien wil die doos wel brullen als een leeuw als je ze met harde hand schud? Ik graai wel eens De Zondag mee bij de warme bakker (neen, ik ga helaas niet met belgerinkel op de fiets, want op pantoffels te bereiken in 1’08”300”’ scherp). Laatst las ik de visie van een van de leiders van het Vlaams Belang, Van Hecke. Wat betreft klimaatwijziging wist ie het allemaal niet, vermits hij naar eigen zeggen helemaal geen wetenschapper is. Hij had wel tijdens een recent bezoek aan Washington vastgesteld dat het daar -15 °C was, dus mocht een en ander worden gerelativeerd,aldus deze non-wetenschapper. Ik vraag me dan wel af waarom je zo nodig als zelfverklaarde leek nota bene in dit specifieke vakgebied toch een stelling wil lanceren, maar goed. De ontkenning van de klimaatswijziging, en het voortdurend herhalen dat het allemaal maar een ‘hype’ is, past natuurlijk wel in de strategie die van over de grote plas als reactie op succesvolle Al Gore is overgewaaid.
Een mens schrikt van niets meer tijdens het lezen van zo’n gratis zondagsblaadje boordevol wetenswaardigheden. Het zijn steeds korte artikeltjes, maar ze kleuren wel je dag. Zoals het feit dat bont bij de jonge veelverdiener terug ‘in’ is, en dat jagen bij de jongeren terug ‘hip’ is. En ik die dacht dat de hedendaagse jongeren naar de chiro, scouts, natuurvereniging of sportclub trokken, als ze tenminste bekomen zijn van het avondlijk akoestisch geweld en de spierbelasting van het ‘jumpen’. Neen, terwijl de overheid, het middenveld, het onderwijs met MOS, en de media voluit gaan voor eco-toerisme, landschapsparken, natuurbeheer, groen-in-destad, blijken er nooit zoveel jonge gasten te willen deelnemen aan het jachtexamen. Vreemd toch. Is het de kick om rond te (mogen) lopen met een schietijzer, zodat het virtuele game in de realiteit tot leven kan komen? Is het de kick om beesten aan flarden te schieten? Aan anderen om hiervoor een verklaring te zoeken, want ik ben geen sociaal wetenschapper.
Dirk Vercammen Hoofdredacteur milieuDirect
inkten. milieuDirect is lid van de European Environmental Press (EEP) een samenwerking tussen Europese milieuvakbladen, met een maandelijks bereik van 400.000 milieuprofessionals - vraag het mediapack aan of kijk op www.eep.org
5
milieuDirect juni 2007
Gevaarlijke stoffen Milieuverontreiniging aan den lijve Katelijne Norga – freelance journaliste Vervuilende stoffen in het milieu kunnen een nadelige invloed hebben op onze gezondheid. Dankzij biomonitoring kunnen we de blootstelling aan toxische stoffen rechtstreeks in de mens meten, bijvoorbeeld via bloed of urine. De afgelopen vijf jaar (2002-2006) hield de Vlaamse overheid een grootscheepse biomonitoringscampagne bij pasgeborenen, jongeren en volwassenen. Het werd een zoektocht naar een aantal bekende stoffen en hun biologische effecten. De eerste resultaten zijn bekend.
Milieu en gezondheid: een complexe relatie
Het Steunpunt Milieu en Gezondheid: inspiratie voor het beleid
Het onderzoeken van het verband tussen milieuverontreiniging en gezondheid is geen gemakkelijke zaak. Dat komt omdat ons lichaam een erg complex systeem is. Gezondheid kan je vergelijken met een cocktail: een complexe mix van uiteenlopende invloeden bepaalt het resultaat. Erfelijkheid speelt een rol, maar ook onze levensstijl en voeding, onze sociaal-economische status, het al of niet toegang hebben tot medische zorg en ten slotte het milieu. Al deze invloeden kunnen elkaar tegenwerken of juist versterken. Bovendien worden sommige effecten op de gezondheid pas na verloop van (veel) tijd duidelijk...
Biomonitoring: meten en nog meer weten Vlaanderen en Europa tellen tal van meetnetten die de concentratie van toxische stoffen opvolgen in lucht, drinkwater, zwevend en neervallend stof, bodem, voeding... Zij hebben een waarschuwingsfunctie: wordt de veiligheidsdrempel overschreden, waardoor de volksgezondheid in gevaar komt? Ze leveren ook nuttige informatie op voor het beleid: hebben de genomen maatregelen voldoende effect, of steken we beter een tandje bij? De meeste meetnetten geven enkel informatie over een afzonderlijke component van het milieu. De laatste tijd is er echter toenemende aandacht voor humane biomonitoring. Kort gezegd: humane biomonitoring verzamelt gegevens over de aanwezigheid van polluenten in ons lichaam. Biomonitoring geeft een samengevoegd beeld van de blootstelling van het lichaam aan milieuverontreiniging, via alle mogelijke opnameroutes en houdt bovendien
milieuDirect juni 2007
6
Sinds eind 2000 is het beleidsondersteunend onderzoek van de Vlaamse Gemeenschap ondergebracht in dertien academische steunpunten. Milieu en gezondheid is een van de beleidsdomeinen waarvoor zo’n steunpunt werd opgericht. Alle Vlaamse universiteiten, de Vlaamse Instelling voor Wetenschappelijk Onderzoek (VITO), het Provinciaal Instituut voor Hygiëne (PIH), het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel (OPZ Geel), de Universiteit Maastricht (UM) en het Universitair Ziekenhuis Antwerpen: samen vormen deze partners een multidisciplinair onderzoekscentrum dat het beleid op het gebied van milieu en gezondheid inspireert en wetenschappelijk onderbouwt. De biomonitoringscampagne is een van de meest spraakmakende initiatieven van het Steunpunt. De bevoegde ministers zijn Inge Vervotte, Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en Kris Peeters, Vlaams Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur. ook rekening met individuele verschillen, bijvoorbeeld de snelheid waarmee een stof opgenomen of afgebroken wordt. In Vlaanderen maakt biomonitoring deel uit van de activiteiten van het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Elly Den Hond vertelt ons wat het precies inhoudt. “Biomonitoring is een wetenschappelijke techniek om de blootstelling van de mens aan natuurlijke of synthetische stoffen op te volgen. Men gaat stoffen en effecten meten in het lichaam, meestal in het bloed of de urine, maar soms ook in de uitgeademde lucht of in nagels, haren, moedermelk en het vetweefsel. In deze stalen meten we biomerkers. Die geven een beeld van de dosis van een polluent in het lichaam - zware metalen, PCB’s (polychloorbifenylen) en dioxines, pesticiden, PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen), vluchtige organische stoffen... - of van de biologische effecten van deze stoffen.”
Drie bevolkingsgroepen, acht gebieden Een volledig beeld van al deze stoffen en hun effecten in het lichaam van elke Vlaming, ongeacht leeftijd of woonplaats: jammer genoeg is dat geen haalbare kaart. Elly Den Hond legt uit hoe de onderzoekers
wél te werk gingen. “Welke concentratie aan polluenten er in je lichaam zit, hangt af van de omgeving waar je woont en leeft. Maar ook van de manier waarop je lichaam met stoffen omgaat en erop reageert. Bij volwassenen is dat anders dan bij kinderen of bij jongeren. Daarom hebben we drie bevolkingsgroepen bestudeerd: pasgeborenen en hun moeders, jongeren en volwassenen. In de eerste campagne keken we naar het effect van micropolluenten op de groei van de baby en de vruchtbaarheid bij de moeder. Bij de jongeren werd onderzocht welke effecten milieuverontreiniging kan hebben op hun groei en puberteitsontwikkeling. Bij de volwassenen hebben we gepeild naar het ophopende effect van de (jarenlange) blootstelling aan polluenten en hun effect op het ontstaan van DNA-schade en kanker. Het voorkomen van astmatische en allergische problemen werd bestudeerd in alle leeftijdsgroepen. Over een periode van vijf jaar werden onderzoeken uitgevoerd in acht gebieden in Vlaanderen: de Antwerpse en de Gentse agglomeratie, de industriezone rond de havens van Gent en Antwerpen, de regio rond het Albertkanaal, de regio Olen, de gebieden rond de verbrandingsovens,
Gevaarlijke stoffen Nieuwe polluenten De laatste tijd is er heel wat te doen rond binnenhuispollutie. In kleding, meubels, bouwmaterialen, elektronische apparaten... worden vaak toxische stoffen verwerkt. Bepaalde van deze stoffen hebben de eigenschap zeer persistent te zijn: ze worden slechts traag afgebroken in het milieu. Bovendien bio-accumuleren ze. Dit betekent dat ze zich opstapelen in het vetweefsel van mens en dier. In het menselijk lichaam veroorzaken ze mogelijk gezondheidseffecten. Vooral kinderen zijn een kwetsbare groep, omdat hun lichaam nog volop in ontwikkeling is. Een bekende groep ‘nieuwe polluenten’ zijn de ftalaten. Deze stoffen maken PVC zacht en buigzaam en werden jarenlang gebruikt in tal van toepassingen: speelgoed, voedingsverpakkingen, regenkledij... Sinds enkele jaren weten we dat ftalaten de hormoonhuishouding kunnen verstoren en effecten kunnen hebben op de voortplanting en ontwikkeling. Ook de broomhoudende brandvertragers zijn tegenwoordig veelbesproken vanwege hun hormoonverstorende werking. Deze producten voorkomen dat producten snel vlam vatten en uitbranden. Ze zitten in talloze kunststofproducten, textiel en elektronica. Over de opname en de effecten van nieuwe polluenten in het lichaam weten we nog te weinig. De onderzoekers van het Steunpunt Milieu en Gezondheid willen daarom enkele veel voorkomende nieuwe polluenten mee opnemen in het biomonitoringsprogramma. de fruitstreek en de landelijke gebieden. “Deze combinatie van leeftijdsgroepen en leefgebieden geeft een goed beeld van de Vlaamse bevolking. Dat is nodig om er de juiste conclusies aan vast te knopen. Bovendien krijgen we zo een zicht op de probleemgebieden in Vlaanderen.”
Geen alarm, wel verstoringen Wat zijn nu de conclusies van deze wetenschappelijke primeur in Vlaanderen? Elly Den Hond: “Ondanks de verschillen tussen de regio’s en de leeftijdsgroepen bereikte geen enkele van de gemeten polluenten een alarmerend peil. In alle onderzochte gebieden hebben de bewoners vervuilende stoffen in hun lichaam. Toch kunnen gemiddelde gebiedsconcentraties sterk verschillen. Zo zijn we verrast door de
hoge concentraties persistente organische polluenten (POP’s) bij bewoners van het landelijke gebied, een resultaat dat we zeker verder willen onderzoeken. De stof DDE, een afbraakproduct van het inmiddels verboden bestrijdingsmiddel DDT, is verhoogd in heel wat gebieden. In vergelijking met het buitenland zijn ook de meetwaarden voor het zware metaal cadmium in Vlaanderen eerder hoog. De campagne geeft ook aan dat astma frequenter voorkomt in de steden, vooral bij de moeders van de pasgeborenen en de jongeren. Verder werden enkele gekende verbanden bevestigd tussen polluenten en hun effecten: bij verhoogde gehaltes aan POP’s en dioxines in het bloed kunnen vrouwen vruchtbaarheidsproblemen krijgen; PCB’s hebben een invloed op de puberteitsont-
wikkeling van jongens; zware metalen en PAK’s werden in verband gebracht met meer DNA-schade... De resultaten tonen aan dat biomonitoring bijkomende informatie kan opleveren over onze blootstelling aan polluenten en de effecten ervan, boven op de metingen van bestaande meetnetten.”
Vlaamse biomonitoring stopt niet De biomonitoringscampagne van de Vlaamse overheid krijgt nog een staartje. Op lange termijn wil het Steunpunt een blijvend systeem voor biomonitoring ontwikkelen, dat een beeld geeft van evoluties over verschillende jaren heen. Elly Den Hond: “Ook willen we ‘nieuwe’ chemische stoffen in de screening opnemen, zoals vlamvertragers, weekmakers, enz... Milieuverontreiniging stopt niet aan de grenzen van een regio of land en daarom is het nuttig biomonitoring ook door een internationale bril te bekijken. In verschillende Europese landen is er toenemende interesse om gelijkaardige campagnes op elkaar af te stemmen. Zo kan informatie over milieuverontreiniging over de grenzen heen worden uitgewisseld.”
Meer weten? Het Steunpunt Milieu en Gezondheid heeft de resultaten van de biomonitoringscampagne gepubliceerd in een rapport. Dat kan je aanvragen of downloaden via www. milieu-en-gezondheid.be. Op deze website vind je heel wat informatie over de campagne en de resultaten.
Hoe vloeistofdicht is vloeistofdicht? Evert Vercauteren - milieuconsultant bij Sertius cvba Met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen wordt in de bepalingen van VLAREM II vaak de eis tot vloeistofdichtheid opgenomen. Hoe deze vloeistofdichtheid moet worden gegarandeerd en/of gecontroleerd, is verder niet bepaald. Uitgegaan wordt van de goede praktijk die de uitvoerder zal hanteren bij het bouwen van vloeistofdichte constructies of verhardingen. In dit artikel wordt een methodiek toegelicht die een meer oordeelkundige benadering van vloeistofdichtheid toelaat en beoordelingen aangaande vloeistofdichtheid beter kan onderbouwen.
Definities en begrippen Het begrip “vloeistofdicht/ondoordringbaar” wordt in VLAREM II als volgt gede-
finieerd: “met een zodanig kleine doorlatendheid ten opzichte van de te weerhouden pro-
ducten dat verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater uitgesloten is”
7
milieuDirect juni 2007
Gevaarlijke stoffen In het CUR-handboek voor bodembeschermende voorzieningen worden vloeren, verhardingen..., als vloeistofdicht beschouwd, indien gedurende de gebruiksduur de vloeistof aan de niet-belaste zijde niet uittreedt. Om een zekere veiligheidsmarge te bereiken, moet bij het ontwerp worden uitgegaan van een bepaalde indringdiepte, op basis waarvan de afmetingen van de constructie worden vastgelegd. De verontreinigende vloeistof mag dus wel indringen, maar aan de mate van indringing worden eisen gesteld. Logischerwijze wordt het begrip vloeistofdicht/ondoordringbaar uitsluitend in verband gebracht met vloeistoffen. Het begrip “vloeistof” is in Vlarem II als volgt gedefinieerd: “een product dat bij standaardvoorwaarden, met name 20°C en 1 bar absoluut, niet gasvormig is en een dynamische viscositeit heeft die kleiner is dan of gelijk aan 5000 mPa.s” Uit bovenstaande definities kan echter afgeleid worden dat het begrip vloeistofdichtheid ook betrekking kan hebben op sterk visceuse producten (pasta’s, lijmen, ...) die niet noodzakelijk als vloeistof moeten worden beschouwd. Vloeistofdichtheid kan ook een rol spelen bij de opslag van vaste stoffen, met name deze die vochtgevoelig zijn. Zo kunnen hoge eisen naar vloeistofdichtheid gesteld worden voor silo’s of tanks met droge, doch waterreactieve, inhoud.
VLAREM II verwijzingen Verwijzingen naar vloeistofdichtheid worden o.a. al teruggevonden in de definitie van “inkuiping”: “een kuipvormige uitgevoerde vloeistofdichte constructie uit niet-brandbare materialen, die in staat is om de lekvloeistof te weerhouden....” Voor het overige komt het begrip regelmatig voor bij de algemene en sectorale voorwaarden van VLAREM II waarvan de belangrijkste vervolgens kort worden weergegeven. Bij de opslag van vaste stoffen in bulk wordt
milieuDirect juni 2007
8
in Art. 4.1.7.1. en Art. 5.17.1.13 van Vlarem II verwezen naar een opslag op een vloeistofdichte ondergrond met opvangsysteem voor mogelijk verontreinigd hemelwater in geval de vaste stoffen uitloogbare “gevaarlijke” stoffen (uit de bijlage 2B en van bijlage 7 van Vlarem I) zouden bevatten. Overeenkomstig Art. 4.1.7.2. en van Vlarem II geldt dat opslagtanks en/of vaten, die vloeistoffen bevatten van bijlage 2B en van bijlage 7 van Vlarem I, in een inkuiping worden geplaatst waarvan de vloeren en wanden moeten bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen en die moet kunnen weerstaan aan de vloeistofmassa die bij lekkage uit de grootste in de inkuiping geplaatste tank en/of vat kan ontsnappen. Een gelijkaardige bepaling wordt teruggevonden in Art. 5.17.3.6. van Vlarem II met betrekking tot de opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders. In geval van herstelling van een der tanks die deel uitmaakt van een groep tanks en/ of vaten opgesteld in éénzelfde inkuiping, moet deze tank gedurende de hele herstellingsperiode door een vloeistofdichte wand worden omringd. Met betrekking tot de aanleg van niet-toegankelijke leidingen van opslagtanks vermeldt Art. 5.17.1.4. dat dit moet gebeuren in een met fijnkorrelig inert materiaal aangevulde greppel. Deze greppel moet vloeistofdicht zijn en afhellen naar een vloeistofdichte opvangput. Dit systeem mag vervangen worden door een alternatief systeem dat naar voorkoming van bodemen/of grondwaterverontreiniging dezelfde waarborgen biedt.
lende materialen kan verwacht worden. De invulling van het begrip zal bijgevolg verschillen naargelang we te maken hebben met beton of gewapend beton, koolwaterstoffen, linings, coatings, kunststoffolie, bentoniet... In dit artikel beperken we ons tot beton- en betontoepassingen.
Standaardbestek 250 Vaak wordt door aannemers bij de eis naar vloeistofdichtheid gewoon verwezen naar de uitvoering overeenkomstig het typebestek 250. Het typebestek 250 is in essentie een typebestek voor wegenbouw en op vlak van vloeistofdichtheid niet echt de referentie. Duurzaamheid staat bij dergelijke typebestekken vaak centraal. Maar duurzaamheid betekent nog niet dat vloeistofdichtheid gegarandeerd is. Vaak zijn binnen de normen van dit bestek nog scheuren toelaatbaar. Naargelang het type scheuren wordt de doorgang van vloeistof al dan niet sterk bevorderd. Dit is voornamelijk het geval bij zogenaamde doorgaande scheuren. Bij scheurwijdten in gewapend beton tot 0,2 mm kan afhankelijk van de waterdruk en de constructiedikte lekkage via deze scheuren optreden. Anderzijds leert de ervaring dat doorgaande scheuren niet in alle gevallen watervoerend zijn. Men spreekt in dergelijke gevallen van ‘selfhealing’ of zelfdichting. Dit principe steunt op de vaststelling dat bij beperkte scheurwijdte water een zelfdichtend effect heeft en de waterindringing vermindert. Dit zelfdichtend effect ontstaat door het oplossen van kalkkristallen in de porien van het beton. Wanneer deze porien te groot zijn is er geen zelfdichtend effect.
Ontwerpnormen
De vloer van lokalen waar P1- en/of P2producten worden afgetapt, moet overeenkomstig Art. 5.17.1.16 vloeistofdicht zijn. Vloeistofdichtheid is ook een vereiste voor de standplaats waar vaste houders of tankwagens worden gevuld (Art. 5.17.1.17) en voor de bevoorradingsstandplaats van de motorvoertuigen voor P1- en/of P2-producten (Art. 5.17.5.5.).
Een classificatie naar beschermingsgraad tegen lekkage voor opslagtanks voor vloeistoffen wordt teruggevonden in de Belgische norm NBN ENV 1992-4. Deze classificatie onderscheidt 3 klassen en is goed vergelijkbaar met de Nederlandse CUR-richtlijnen die eveneens drie klassen van beschermingsgraad onderscheidt, nl. volledige, nominale en adequate dichtheid.
Toepassingsgebied
Bij eis tot volledige dichtheid, die vergelijkbaar is met de klasse 2 (lokale dichtheid) van de Belgische norm, wordt het beton
Het is vooreerst belangrijk om te vermelden dat vloeistofdichtheid van verschil-
12689
Gevaarlijke stoffen Eisen op gebied van lekkage volgens NBN ENV 1992-4
CUR-richtlijnen
Klasse 0
Zekere graad van lekkage aanvaardbaar of lekkage van Adequate dichtheid: zichtbare, maar gecontroleerde lekvloeistoffen zonder nadelig gevolg kage
1
Globale dichtheid. Lekkage tot een minimum beperken. Nominale dichtheid: geen zichtbare lekkage, verdamping Vlekken aan de oppervlakte of vochtplekken aanvaardbaar aan achterzijde van de barrière overtreft de aanvoer aan voorzijde
2
Lokale dichtheid. Lekkage in het algemeen niet toegelaten. Volledige dichtheid: geen volume/massa stroming, diffusie Uitzicht mag niet worden aangetast door vlekken. mogelijk
gewapend om de treksterkte te garanderen en/of te verhogen en scheurvorming te voorkomen. Binnen deze klasse heeft men meestal met zware wapening te maken die statistisch berekend wordt uit de te verwachten scheuren. In de statistische analyse wordt met een groot aantal variabelen rekening gehouden waaronder: • de samenstelling (granulering), dikte en kwaliteit van het beton; • de hoeveelheid staal, de kwaliteit van het staal en de wijze van plaatsing; • de kromming van de constructie; • de inwerkende krachten.
Bij volledige of lokale dichtheid wordt dus statistisch gezien slechts een uiterst minimale kans op scheurvorming geaccepteerd binnen een bepaalde periode. Naarmate een hogere risicograad voor scheurvorming wordt toegelaten, zal de dichtheidsclassificatie eerder evolueren naar een klasse 1 (globale) of klasse 0 dichtheid. Bij globale dichtheid moeten de scheuren doorheen de volledige doorsnede beperkt worden tot 0,2 mm waar zelfdichting kan optreden of 0,1 mm in geval geen zelfdichting kan optreden.
Naar analogie zullen voor langwerpige tankenparken andere constructievoorwaarden gelden, dan voor tankenparken met een meer gedrongen vorm. Het effect van krimp en temperatuursuitzetting speelt immers een grotere rol bij langwerpige constructies. Verder speelt mobiele belasting een rol. Dit is vooral het geval bij verhardingen waarop regelmatig transportbewegingen plaatsvinden.
Controle van vloeistofdichtheid De controle van vloeistofdichtheid bij al bestaande constructies gebeurt meestal aan de hand van proeven. Helaas zijn niet voor alle materialen, waaronder beton, eenduidige en algemeen geaccepteerde beproevingsmethoden beschikbaar. Verschillende proeven staan beschreven zoals de capillaire absorptieproef (NBN15217), de ISO-DIS 7031 indringingsproef, de standpijpproef (WTCB) enz.
FOTO: SERTIUS
Deze laatste factor is zeker niet te onderschatten. Het vullen en ledigen van tanks zal ter hoogte van de tanksteunen die in of op de beton gefixeerd zijn, minimale
zettingen veroorzaken. Deze zettingen leiden echter vaak tot miniscule scheurvorming, waardoor de vloeistofdichtheid niet meer kan worden gegarandeerd. Bij een oordeelkundige uitvoering zullen dan ook vaak zettingsvoegen rond deze steunen moeten worden voorzien. De aansluiting moet gebeuren met voldoende elastisch materiaal dat vloeistofdicht is en blijft.
In de capillaire absorptieproef wordt er vanuit gegaan dat de indringdiepte van de verschillende vloeistoffen in beton evenredig is met de hoeveelheid ingedrongen vloeistof. Door dit verband kan de vloeistofindringing in beton op niet-destructieve wijze worden vastgesteld. Gezien de aparte fysisch-chemische kenmerken van water is deze proef minder geschikt bij het bepalen van waterindringing in beton.
Voor een oppervlakte van ongeveer 250 m2 In de praktijk wordt in Belgische labo’s in worden normaal 3 kernen van ongeveer 5 cm geboord hoofdzaak de proef zoals beschreven in
milieuDirect juni 2007
10
a) Breuk bij een goed aangebrachte coating NBN 15-222 uitgevoerd, welke qua principe goed vergelijkbaar is met de ISO-DIS indringingsproef. Hierbij worden de uitgeboorde betonkernen vastgezet in een draagstuk. Het geheel wordt onder water bewaard gedurende minimum 7 dagen bij 20°C. Vervolgens wordt gedurende 72 uur een druk van minimum 1 en maximum 7 bar uitgeoefend. Om de 24 uur wordt de wateropname gecontroleerd en uitgedrukt in % waterabsorptie. De druk die zal worden toegepast, is meestal afhankelijk van de functie die de constructie zal krijgen. Zo zal in tankenparken waar de waterhoogte niet hoger dan enkele meter kan stijgen, de proefdruk niet meer dan 1 bar bedragen. De proefdruk kan ook worden aangepast in functie van de te verwachten viscositeit van de lekvloeistoffen. Ook bij het beproeven van vloeistofdichtheid van betonnen elementverhardingen bij tankstations is deze proef aangewezen. Deze keuze wordt onderbouwd door de stelling dat door de belasting van een zwaar beladen vrachtwagen de druk kan oplopen op een vloeistof die over een gering oppervlak is verdeeld. Het aantal te onderzoeken kernen (en dus ook de kost voor het onderzoek) is functie van de grootte van het te onderzoeken oppervlak. Voor een oppervlakte van ongeveer 250 m2 worden normaal 3 kernen van ongeveer 5 cm geboord(zie foto). De kostprijs voor dit onderzoek, inclusief de attestatie voor vloeistofdichtheid, mag
FOTO: SERTIUS
FOTO: SERTIUS
Gevaarlijke stoffen
b) Er moet op minstens 2kN worden gewerkt
geraamd worden op € 1200-1500. Los van het labo-onderzoek zal steeds geopteerd worden voor een visuele controle ter plaatse. Deze controle kan plaatsvinden als de hoger beschreven proeven een gunstig resultaat opleveren. Hierbij wordt onder meer nagegaan of alle elementen, bijvoorbeeld de voegen, correct zijn geplaatst en of er geen scheuren zijn in het beton. Ook de correcte aanbreng van een waterslot tussen bodemplaat en wanden kan deel uitmaken van het onderzoek. Bijkomend kunnen indien nodig en afhankelijk van de gegevens in verband met de chemische stoffen, nog aanvullende chemische proeven gedaan worden om de inwerking van de chemicaliën op het beton na te gaan. Indien een beschermingslaag werd aangebracht (b.v. epoxy), dan moet de dikte hiervan gecontroleerd worden. Dit gebeurt door de dikte van de beschermingslaag aan de vier zijden van de geboorde kernen te meten. Voor epoxy bedraagt deze minimaal 3 mm. In geval van beschermende epoxylagen wordt best ook een uithardingstest uitgevoerd en de hechtsterkte gecontroleerd. De hardheid wordt uitgedrukt in zogenaamde ‘barcol hardheid’. Deze bedraagt voor epoxy minimum 96 en wordt gemeten volgens de norm NBN T 41-010 (= EN59). Bijkomend moet de onderste grens van de hardheid 80 % van de gemiddelde vereiste hardheid bedragen.
Voor het bepalen van de hechtsterkte worden trekkopjes op het proefstuk gelijmd en na 2 dagen (uitharding lijm) worden deze beproefd. De hechtsterkte moet deze van de ondergrond overtreffen (coating proefstuk bezwijkt niet ter plaatse) en minimum 2 N/mm2 bedragen (zie foto’s a en b).
Besluit Vloeistofdichtheid is een veelvuldig voorkomend begrip in de Vlaamse milieuwetgeving. Het maakt deel uit van de door de exploitant te nemen preventieve voorzieningen ter bescherming van vooral bodem- en grondwater. De praktijk leert echter dat met dit begrip vaak lichtzinnig wordt omgesprongen, niet in zijn minst omwille van het gebrek aan duidelijke richtlijnen inzake ontwerp en controle. Daarom mag terecht gevreesd worden dat deze bepalingen in VLAREM II vaak hun doel missen. Voor exploitanten die toekomstgericht willen investeren in een voorkomingsbeleid dat voldoende garantie biedt naar effectiviteit, is er wel degelijk een methodiek beschikbaar om vloeistofdichtheid op wetenschappelijke manier te garanderen of aan te tonen. De ogenblikkelijke kost voor onderzoek en begeleiding die dit met zich meebrengt, staat niet in verhouding tot de kosten voor eventuele saneringen achteraf ten gevolge van lekken. Met dank aan ir. Marc D’Haese voor de technische ondersteuning
Meer info:
[email protected].
11
milieuDirect juni 2007
Gevaarlijke stoffen Beperkingen inzake gebruik van koelgassen en koelvloeistoffen in koelinstallaties. Financiële gevolgen blijven niet uit. Dominique Ranson – Sr. Consultant bij Environmental Resources Management (ERM) Ten gevolge van de EU Verordening 2037/2000 van 29 juni 2000 wordt het gebruik van een aantal koelvloeistoffen aan banden gelegd. Deze regelgeving werd onder andere geïmplementeerd in VLAREM II, meer bepaald onder Art. 5.16.3.3. In heel wat installaties wordt nog steeds het wijd verspreide koelmiddel R22 (HCFC 22 ) gebruikt. Koelmiddelen zoals R11, R12 en het gebruik van halonen zijn al een tijdje verboden op grond van het KB van 7 maart 1991 (volledige uitfasering in 1998). Voor R22 geldt thans een uitfaseringsprogramma, op grond van Art 5 van de EU Verordening 2037/2000 van 29 juni 2000.
Wat zijn CFK’s en HCFK’s? Meer informatie over de chemische samenstelling van HCFK’s, de negatieve gevolgen op het vlak van milieu, hun huishoudelijke en hun industriële toepassing, met inbegrip van een volledig overzichtelijke lijst van CFK’s, is te vinden op de website van EMIS, onder www.emis. vito.be doorklikken naar ‘Ozon’, onder Databanken.
Wat houdt de uitfasering concreet in voor exploitanten van koelinstallaties? In concreto betekent dit dat tegen 1 januari 2015 R22 niet verder in gebruik mag worden genomen. De installaties mogen na die datum in principe nog verder worden gebruikt, maar ze mogen geen enkele lekkage vertonen of ze mogen niet worden bijgevuld. Vanaf 1 januari 2010 mogen toestellen niet meer bijgevuld worden met R22 (tenzij het om gerecycleerd R22 gaat). Door toepassing van Art. 5.16.3.3. van VLAREM II kunnen toestellen met meer dan 3 kg koelvloeistof, die relatieve lekverliezen vertonen van meer dan 5% per jaar, na tevergeefse herstellingen, niet meer verder in gebruik genomen worden en moeten deze vervangen worden. Deze regel geldt trouwens voor alle HCFK’s (ook deze die toegelaten zijn). In een aantal gevallen kunnen bestaande toestellen nog omgebouwd worden. Een bedrijf raadpleegt hiervoor best haar koeltechnicus of leverancier. Kleinere units (minder dan 3 kg koelvloeistof) mogen in principe wel nog hersteld worden.
Andere verplichtingen voor milieuDirect juni 2007
12
exploitanten van HCFK-houdende toestellen met een inhoud van 3 kg of meer. Conform Art. 5.16.3.3. van VLAREM II moet een exploitant beschikken over een volledige inventaris van koelinstallaties met inbegrip van hun elektrisch vermogen, de hoeveelheid en de aard koelvloeistof per installatie. Er moet ook een overzichtelijk logboek voor handen zijn waaruit het periodiek onderhoud van de toestellen blijkt. De toestellen mogen, ook na tevergeefse herstellingen, per 1 januari 2007 geen relatieve lekverliezen vertonen van meer dan 5%. Zoniet moeten ze vervangen worden. Bij nazicht van de onderhoudsdocumenten opgesteld door koeltechnici blijkt regelmatig dat het relatief lekverlies niet ontegensprekelijk kan worden nagegaan. Tijdens herstellingen worden circuits volledig geledigd, waarbij de koelvloeistoffen worden opgevangen. Uit controle van onderhoudsdocumenten blijkt dat de opgevangen koelvloeistof niet altijd wordt gerapporteerd, waardoor het relatief lekverlies niet kan worden nagegaan. In geval van inspectie kan in principe de exploitant verplicht worden om het toestel onmiddellijk buiten gebruik te stellen, vermits niet ontegensprekelijk kan aangetoond worden dat het relatief lekverlies binnen de marges van het aanvaardbare valt, tenzij het detail van de factuur voldoende bewijzen kan aanvoeren. De boodschap bestaat er dus in om bij onderhoud van de toestellen er wel degelijk op toe te zien dat het surplus aan koelmiddelen (i.e. de effectief geloosde hoeveelheid) gerapporteerd wordt en ook in die zin opgenomen wordt
in het logboek. Als numeriek voorbeeld kan het volgende aangehaald worden: een koelinstallatie die 60 kg koelvloeistof bevat bestaat uit 3 circuits van 20 kg elk. De koeltechnieker moet een circuit herstellen en vangt 18 kg koelvloeistof op. Na herstellen wordt het circuit terug opgevuld en wordt “20 kg bijgevuld” gerapporteerd. Strikt genomen komt dit neer op een relatief lekverlies van 33%, terwijl het effectieve lekverlies slechts 3,3% bedraagt, wat dus nog volledig binnen het aanvaardbare ligt.
Financiële gevolgen Het vervangen (of aanpassen) van grote industriële- of HVAC-gerelateerde koelinstallaties kan leiden tot ernstige financiële gevolgen. In de regel kan worden aangenomen dat het vervangen van een installatie momenteel ongeveer 600-1000 € (excl. BTW) kost per kW electrisch vermogen, aanschaf van een nieuw toestel, plaatsen, vervangen en vernietigen van het oude toestel (incl inhoud) inbegrepen. Hou hiermee in de komende jaren rekening bij het opstellen van de jaarlijkse budgetten.
Gevaarlijke stoffen De invoering van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven Sven Claeys – beleidsmedewerker Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid, Vlaamse Overheid In koelinstallaties, airconditioning en warmtepompen worden regelmatig koelmiddelen gebruikt die een negatieve impact hebben op ons klimaat. Sommige van deze koelmiddelen tasten bovendien de ozonlaag aan. Te vaak leidt onzorgvuldig onderhoud van installaties tot een onnodige uitstoot van deze koelmiddelen. In 2005 werden in het Vlaamse Gewest ongeveer 700 ton van deze koelmiddelen uitgestoten, waarvan het grootste deel afkomstig is van industriële en commerciële koeling en airco in grotere gebouwen. Dat is het equivalent van de uitstoot van 1320 kton CO2 of evenveel als de gemiddelde jaarlijkse CO2-emissie van 120 000 gezinnen. Om deze uitstoot te beperken, onderneemt het Vlaamse Gewest een aantal maatregelen. Zo keurde de Vlaamse Regering op 8 december 2006 een besluit goed dat een verplichting tot certificering oplegt aan bedrijven die onderhoudswerkzaamheden aan koelinstallaties uitvoeren. Daarbij worden eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van koeltechnici. Vanaf 1 januari 2009 moeten alle werkzaamheden met een risico op emissies van koelmiddelen aan koelapparatuur met een nominale koelmiddelinhoud van 3kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen (HCFK’s) en/of gefluoreerde broeikasgassen (HFK’s) worden uitgevoerd door een persoon die werkt in een gecertificeerd koeltechnisch bedrijf. Een gecertificeerd koeltechnisch bedrijf is een bedrijf dat een koelinstallatiebeheersysteem bezit dat is gekeurd en over een keuringscertificaat beschikt dat niet ouder is dan 24 maanden. Er zijn twee types van koelinstallatiebeheersystemen. Koeltechnische bedrijven die bij derden werkzaamheden uitvoeren moeten een type I koelinstallatiebeheersysteem opzetten. Bedrijven die eigen personeel werkzaamheden laten uitvoeren aan eigen koelinstallaties, kunnen opteren voor een type II koelinstallatiebeheersysteem. De keuring mag alleen gebeuren door een keuringsinstelling die hiervoor is geaccrediteerd door het Belgische Accreditatiesysteem, of in afwachting daarvan tenminste tijdelijk voor deze taak is erkend door de Vlaamse Overheid. Tijdens deze keuring zal worden nagegaan of het koeltechnische bedrijf aan de certificatievereisten voldoet. Deze zijn onder meer: • bekwaamheid van het personeel. Alle koeltechnici van type I koeltechnische bedrijven moeten een geldig attest van bekwaamheid in de koeltechniek bezitten. Dat ontvangen ze nadat ze succesvol een vakexamen hebben afgelegd. Het personeel van type II koeltechnische bedrijven moet niet over dit
attest beschikken en het bedrijf kan zelf een gepaste opleiding voor het personeel voorzien. Het bedrijf moet wel de nodige bewijsstukken kunnen voorleggen dat het personeel de nodige opleiding heeft gekregen; • technische uitrusting. Een bedrijf moet ervoor zorgen dat koeltechnici over de nodige apparatuur beschikken om de werkzaamheden correct te kunnen uitvoeren. Hiermee wordt ondermeer bedoeld: lekdetectieapparatuur, koelmiddelrecuperatiegroep, koelmiddelweegschaal...; • documentatie. De resultaten van uitgevoerde lekdichtheidscontroles moeten worden genoteerd. In geval van vaststelling van lekkage moet het bedrijf de exploitant op de hoogte brengen en corrigerende maatregelen voorstellen. Ook hiervan moet documentatie worden bijgehouden. Verder moet het bedrijf het verbruik van koelmiddelen voldoende gedetailleerd documenteren.
Gecertificeerde examencentra Koeltechnici van type I koeltechnische bedrijven zullen dus hun bekwaamheid moeten bewijzen aan de hand van een examen. Daarbij zal een kandidaat worden getest op praktische vaardigheden en theoretische kennis. Bij die praktijkproef moet hij zijn vaardigheden kunnen bewijzen bij het uitvoeren van een hardsoldeerproef en het uitvoeren van enkele standaardhandelingen aan een proefopstelling. In het theoretische onderdeel wordt de kandidaat getest op vakkennis én op kennis van de relevante milieuregelgeving. Het examen mag enkel worden georganiseerd door gecertificeerde examencentra. Ook deze
centra worden iedere 24 maanden gekeurd door een geaccrediteerde keuringsinstelling. Daarbij wordt nagegaan of de examencentra over de nodige exameninfrastructuur beschikken en het examen op een correcte wijze verloopt.
Overgangsbepalingen Voor het behalen van het attest van bekwaamheid in de koeltechniek worden overgangsbepalingen voorzien. Het is immers niet redelijk om te verwachten dat alle koeltechnici onmiddellijk aan het examen kunnen deelnemen. De regelgeving voorziet dat koeltechnische bedrijven die zich snel laten keuren (voor 1 oktober 2008) meer tijd krijgen om hun koeltechnisch personeel naar het examen te sturen. De invoering van deze certificeringsregeling kadert in uitvoering van verplichtingen opgenomen in Europese milieuregelgeving. EU-verordening 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en de vorig jaar aangenomen EUverordening 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen stellen dat EU-lidstaten certificerings- en opleidingsvoorwaarden voor koeltechnici moeten invoeren. In de toekomst zal een koeltechnicus die in Vlaanderen zijn bekwaamheid heeft bewezen automatisch in andere EU-lidstaten werkzaamheden aan koelinstallaties kunnen uitvoeren zonder opnieuw zijn bekwaamheid te moeten bewijzen.
Voor meer info rond de certificeringsregeling en het emissiereductiebeleid rond deze koelmiddelen: http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/verdunning-van-de-ozonlaag.
13
milieuDirect juni 2007
FOTO: EUROTRONICS
Dossier Energie
Energie en duurzaam ondernemen
Duurzaam bouwen: energiezuinige en gezonde gebouwen Patrick Verdonck – Verkoopsdirecteur bij Cenergie bvba De verplichtingen van de overheid in het kader van de Energie Prestatie Regelgeving en gebouwcertificatie en de snelle stijging van de olieprijzen in de voorbije twee jaar zorgen voor een levende belangstelling voor duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen en energiekostenreductie worden meer en meer een vereiste in een bouwproject. Door de snel veranderende technologie en de groter wordende complexiteit van het bouwproces vergt dit de nodige expertise. Duurzaam ontwerpen is immers zoeken naar de beste mix van componenten om te komen tot een economisch optimaal ontwerp dat voldoet aan de eisen van de bouwheer.
Integrale bouwaanpak Duurzaam bouwen is een integrale bouwaanpak, waarbij rekening gehouden wordt met ecologische, economische en sociale aspecten. Klassiek worden in duurzaam bouwen vier thema’s onderscheiden: energie, water, materialen en mobiliteit. Elk thema heeft zijn invloed op één of meerdere milieueffecten: grondstoffen, verontreiniging, afval, hinder en aantasting. Maatregelen die goed scoren voor één aspect, bijvoorbeeld afval, kunnen een doorslaggevende negatieve invloed hebben op een ander thema, bijvoorbeeld verontreiniging. Een integrale bouwaanpak waar die afweging goed wordt gemaakt, is dan ook noodzakelijk. Binnen het concept van duurzaam bouwen heeft de bouwaanpak tot doel om
milieuDirect juni 2007
14
een gebouw te realiseren met een zo beperkt mogelijke impact op het milieu en de omgeving, waar het comfort voor de gebruikers uitstekend is: • de verbruiken voor klimatisatie (verwarming, ventilatie, koeling ) en elektriciteit (verlichting, apparatuur) bepalen voor een overgroot deel de milieu-impact van een gebouw en ze zijn eenvoudig te kwantificeren; anders ligt het met de materiaalkeuze; de vele evaluatiecriteria om te bepalen of een materiaal duurzaam is, maken een beoordeling moeilijk en vaak subjectief; • comfort is erg subjectief en zeer moeilijk te kwantificeren; Het systematisch kiezen voor de hoogste klasse van comfort, leidt tot hogere installatiekosten en een hoger energieverbruik; onderzoek heeft aangewezen dat ook in deze
situatie er steeds ontevredenen zijn; de grootste comfortklachten komen door stralingsasymmetrie; die moet men zoveel mogelijk beperken door een goede isolatie van de wanden van de gebouwschil, zeker voor de beglazing; een goede dakisolatie is belangrijk voor de beperking van de stralingsasymmetrie in zomeromstandigheden.
Goed comfort als uitgangspunt Een goed comfort is steeds het uitgangspunt bij duurzaam bouwen. Voor kantoorgebouwen ligt de nadruk op het beperken van het brandstofverbruik door te kiezen voor een goed gebouwconcept en voor een goed concept van de installaties. Veel aandacht wordt besteed aan de gebouwenschil niet alleen op het vlak van isolatie, maar ook op het vlak
Dossier Energie
Simulaties om het comfort te evalueren in functie van de gebouwenschil en de gekozen technieken, zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle bouwelementen op elkaar afgestemd worden. Het energieverbruik en het comfort van een gebouw wordt immers door meer bepaald dan door de som van al haar componenten. Door simulaties kan men verschillende ontwerpstrategieën op een gefundamenteerde manier evalueren en kan men op een dynamische manier rekening houden
met de interactie. Simulaties helpen niet alleen om energie te besparen, maar vormen een belangrijk instrument voor het architecturaal ontwerp.
Bouwaanpak en bouwteam Om te komen tot een duurzaam-bouwenconcept met zwaar technische inslag , wordt bij de bouw vaak gekozen voor de aanpak in bouwteam. Alle partijen worden van bij de start bij het bouwproces betrokken. Deze werkwijze leidt tot één architecturaal geheel. Niet alleen de oriëntatie, omgeving en vormgeving, maar ook de technieken bepalen mee het totaalbeeld. Voorafgaand aan de realisatie vragen de voorbereidende studie en diverse thermische simulaties extra aandacht. Ook de gebouwgebruikers spelen een belangrijke rol in het bouwteam. Een essentieel onderdeel van duurzaam bouwen is de schepping van een aangename leefomgeving. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de invloed van het licht,
het akoestische comfort een aangenaam binnenklimaat met een goede luchtkwaliteit. Het duurzaam-bouwenconcept gaat dan ook hand in hand met het ‘healthy building concept’. Tijdens de werffase is een gecoördineerde inzet en aandacht voor de goede uitvoering van de details een strikte noodzaak. Een aantal proeven tijdens de bouwfase gaat bijvoorbeeld na of de isolatie correct werd geplaatst (thermografisch onderzoek) of het gebouw wel volledig luchtdicht werd uitgevoerd (blower-doortest). Kleine onderbrekingen of verzakkingen in de isolatieschil kunnen zware gevolgen hebben op de hele energiehuishouding.
Opvolging noodzakelijk Eens het gebouw in gebruik wordt genomen, stelt het ook zijn eisen. Een geïntegreerde opvolging en diverse metingen van het gebouw tijdens de opstart zijn noodzakelijk. Deze nazorgfase wordt vaak vergeten. Eens het gebouw volledig is ingeregeld, kan een monitoring via
FOTO: CENERGIE
van daglichttoetreding omdat hierdoor het gebruik van kunstlicht en dus het elektriciteitsverbruik beperkt kan worden. Een goede gebouwenschil zorgt er ook voor dat overdadige zonnewinsten in de zomermaanden worden buitengehouden en zinvol worden benut in de tussenseizoenen en de wintermaanden. Aangezien elektriciteit enorm doorweegt op de factuur omwille van koeling en verlichting, wordt ook hieraan veel aandacht besteed bij het ontwerp. Passieve koeltechnieken bieden hier een mooie oplossing.
b) Er moet op minstens 2kN worden gewerkt
15
milieuDirect juni 2007
Dossier Energie een gebouwenbeheersysteem volstaan om kleine bijsturingen te doen. Het blijft noodzakelijk om de goede werking en de onderlinge afstemming van de installaties minstens twee jaar nauwgezet op te volgen om te verifiëren of het gebouw en haar installaties wel doen wat ze moeten doen.
Duurzaam bouwen volgens het ‘passief huis’-concept Bij GBJ ‘De Zande’ werd op haar campus te Beernem, de eerste school in België volgens het ‘passief huis’-concept gebouwd. Deze school staat in voor de opvang en begeleiding van een 40-tal meisjes die door de jeugdrechter aan de instelling worden toevertrouwd. De school voorziet in leslokalen theorie en praktijk. Dit concept waarbij er een doorgedreven aandacht gaat naar energiebeheersing van het gebouw, werd op vraag van de bouwheer gekozen. VIPA wil immers een voorbeeldfunctie vervullen bij de evolutie in de reglementering naar strengere energieprestatie-eisen. D.m.v. de bewuste oriëntatiekeuze, de volumestudie, de studie van de wandopbouw en oppervlakten van de transparante delen van de gevelwanden, de regelbare zonwering, het gebruik van grondbuizen voor het verkrijgen van een constante temperatuur op de ventilatielucht, de grote isolatiewaarden van de verschillende samenstellende wanddelen, wordt het klimaatcomfort binnen het gebouw optimaal gehouden met als resultaat tijdens het gebruik een minimum aan bijkomende energiekosten. Specifieke technische installaties en voorzieningen maken deel uit van het concept ‘passief huis’ bij dit schoolgebouw: • Verwarmen en koelen gebeurt d.m.v. een gedwongen ventilatie, op basis van 100% verse lucht. Klassieke radiatoren of actieve koelsystemen moeten als gevolg van de extreem hoge isolatiewaarden van de gebouwenschil en de grote thermische massa, niet voorzien te worden. Voor verwarmen wordt gebruik gemaakt van de interne
milieuDirect juni 2007
16
warmtebronnen zoals de aanwezige elektrische apparaten, verlichtingstoestellen en zelfs de lichaamswarmte van aanwezige personen. Gedurende de koude wintermaanden maken we daarnaast ook gebruik van de externe warmtewinsten door de zonnewarmte via de beglazing langs de automatisch open gestuurde zonwering te laten binnenkomen. De ramen zijn opgebouwd uit een houten raamwerk met dubbele kurkinlage en 3-dubbele beglazing. Door een doorgedreven isolatiepakket van de buitenwanden en daken en een perfect luchtdicht gebouw gaat geen warmte verloren tijdens de winter. Temperatuurschommelingen worden door de constructieve ingrepen dan ook tot een minimum herleid. Afhankelijk van de mogelijke winst of last van zonne-instraling, wordt de buitenzonwering open of dicht gestuurd. • De luchtgroep die zorgt voor de verwarming en de ventilatie, is voorzien van een warmtewisselaar met extreem hoog recuperatierendement. De warmte kan voor ca. 90% uit de weggezogen lucht worden gerecupereerd. De resterende benodigde warmte voor de lokalen wordt individueel per lokaal bijgevoegd d.m.v. een warmwaterbatterij, gevoed vanaf een centrale condenserende gasketel, van dezelfde grootte orde als een doorsnee woning. Om de productie van warmte verder te reduceren, kan in de winter de aanzuig van verse lucht gebeuren via een 40 meter lange grond-luchtwarmtewisselaar (grondbuis). Bij negatieve buitentemperaturen wordt de aangezogen lucht in dat geval gratis voorverwarmd door de grondwarmte en worden temperaturen boven het vriespunt genoteerd aan de ingang van de luchtgroep. • Naast de grondbuis die in de zomer zorgt voor een afkoeling van de buitenlucht met enkele graden, wordt een bijkomende koeling van het gebouw in de zomer bekomen via nachtventilatie. Nachtventilatie maakt gebruik van het temperatuursverschil tussen de buitenlucht en de opgewarmde thermische binnenmassa (= betonstructuur van het gebouw). Gedurende de nacht
wordt de betonnen afdekking afgekoeld via het verlaagd plafond met open structuur. Overdag geeft deze massa zijn koelte door straling terug af. Het positief effect van het ‘passief huis’concept zijn velerlei. Vooreerst is er natuurlijk de lage energiekost, wat de exploitatie van dit gebouw gedurende zijn volledige gebruiksperiode budgetvriendelijk maakt. Heel belangrijk is dat de kwaliteit van de omgeving in het gebouw (temperatuur, luchtkwaliteit, luchtvochtigheid, lichtniveau) optimaal wordt gehouden. Een ‘passief huis’ is dan ook een gezond gebouw!
Duurder? Bouwen volgens het duurzaam-bouwenconcept maken het gebouw niet extra duur, maar het vraagt toch een grotere basisinvestering. Ten opzichte van een traditioneel gebouw bedraagt de verruiming van het bouwbudget ongeveer 10 à 20 %, daartegenover staan de lage exploitatiekosten. Het verschil in verbruik kan 2 tot 4 keer lager liggen dan bij een klassiek gebouw, waardoor de terugverdientijd van de extra investering zich beperkt tot 6 à 12 jaar. Gezien de evolutie van de stijgende stookkosten en de recente strengere regelgeving op energieprestaties van gebouwen, zal de terugverdientijd van duurzaam bouwen wellicht nog dalen. Indien men rekent volgens het principe van total cost of ownership is duurzaam bouwen vaak de interessantste keuze.
12707
Dossier Energie Hernieuwbare stroomcapaciteit groeit zachtjes Koen Mortelmans - freelance journalist Her en der worden nieuwe projecten voor de opwekking van hernieuwbare stroomcapaciteit voorgesteld. De gunstige subsidieregeling, de ‘groene’ certificaten en de teruglopende elektriciteitsmeter zetten zowel particulieren als bedrijven ertoe aan om zonnepanelen op te stellen. Bij bedrijven gaat ook de WKK-capaciteit (warmtekrachtkoppeling) omhoog.
Het uitstel was deels te wijten aan de versnippering van de bevoegdheden over diverse overheden. Zo is de Noordzee grotendeels een federale bevoegdheid, ook al tellen Wallonië, Brussel en de Duitstalige gemeenschap geen millimeter kustlijn. Alvast Kris Peeters is ervoor gewonnen om de bevoegdheden over de Noordzee op één niveau, bij voorkeur het Vlaamse, te bundelen. Het uitstel bracht wel met zich mee dat C-Power de recentste turbines kan inzetten. Commercieel zijn er nu turbines van 5 MW beschikbaar. Ze hebben een naafhoogte van 185 meter (gemeten vanaf de zeebodem) en een wiekdiameter van 126 meter. De uitbouw van het Thorntonpark gebeurt in fasen en zal tot 2011 duren. Mogelijk zijn er dan nog krachtiger toestellen beschikbaar. “Met de 300 MW die we daar gaan opstellen, kunnen we 1,3 % van het Belgische verbruik invullen”, aldus nog Filip Martens. “Dat is ook goed om de 6 % hernieuwbare energie te halen voor alle
milieuDirect juni 2007
18
residentiële verbruikers. Tegen een totale meerprijs – dus ook die van de groene stroomcertificaten inbegrepen – van 10 euro per consument per jaar.”
Versnippering en clustering Totnogtoe blijft Electrabel nog altijd de Belgische elektriciteitsproductie domineren. Dat is vooral het geval wat betreft de nucleaire energie. Het eigenaarschap van de windenergie lijkt eerder sterk versnipperd. Zo omvat het recente windpark te Gistel vier turbines van Aspiravi, één van Electrawinds en hebben Beauvent en Ecopower er elk een halve turbine in eigendom. “Die versnippering is geen trend”, verduidelijkt Jim Williame (Ecopower). “De meeste eigenaars hadden best voor een groter aandeel willen intekenen. Maar de verkoper maakt de keuzes. Dat is ook het geval langs het Kluizendok in Gent, waar wij voor 20 % eigenaar zijn van de elf turbines, terwijl SPE Power de overige 80 % bezit. Wij konden als coöperatieve mee participeren, omdat het Havenbedrijf
Gent absoluut wenste dat de bevolking directer kon participeren in dit windproject.” Williame breekt wel een lans voor een andere soort versnippering. “Het is ideaal om de productie zo dicht mogelijk bij het verbruik te realiseren. Op die manier kunnen we de enorme verliezen tijdens het transport fors reduceren. Op die manier kan decentrale productie ook de totale kostprijs naar omlaag duwen.” Projectontwikkelaars zoeken windgunstige plaatsen en locaties waar ze weinig problemen verwachten om een bouwvergunning te bekomen. En waar kan dat beter dan op plaatsen waar al windturbines draaien? Zo kregen de drie turbines van Ecopower in Eeklo al een buur, van een andere eigenaar.
Terugdraaiende meters “Naast de subsidies hebben ook de stijging van de internationale olie- en gasprijzen het plaatsen van zonnepanelen door bedrijven gestimuleerd”, merkt Bram Claeys (Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen) op. “Omdat België vooral nucleaire centrales heeft,
FOTO: SUNTECHNICS
Het meest besproken project blijft nog altijd het windpark op de Thorntonbank. Deze zomer gaan de voorbereidende werken op land van start, in de zomer van 2008 worden de werken op zee uitgevoerd. “In september 2008 moeten we de eerste stroom kunnen leveren”,verklaart Filip Martens (C-Power). Dit project werkte alvast niet bezuinigend voor de houtverwerkende sector. “Alle voorbereidende dossiers samen wegen 567 kilo”,zucht Martens. “We beschikken nu over alle nodige vergunningen, een vijftiental in totaal. Toen we onze offshoreplannen ontvouwden, bestond er niet eens een wettelijk kader. Intussen hebben we drie wetswijzigingen, acht koninklijke besluiten, zes ministeriële besluiten en drie overeenkomsten met de netbeheerders achter de rug.”
Sterke toename van fotovoltaïsche panelen in Vlaanderen
Dossier Energie
FOTO: SUNTECHNICS
Fusie?
moest het die prijsstijging niet helemaal volgen, maar Electrabel heeft dat toch gedaan. En die leverancier domineert nog altijd de markt.” Elektriciteit opwekken via fotovoltaïsche panelen ligt voor particulieren eenvoudiger dan voor bedrijven. “De elektriciteitsmeter kan in omgekeerde richting draaien, zolang de betrokkene op jaarbasis niet meer levert, dan hij ontvangt. Bij een productie van meer dan 10 kW kan dat gebeuren. Om dit te verrekenen, zijn er een andere teller en heel wat extra administratie nodig.” Volgens Claeys heeft de liberalisering tot nog toe weinig invloed gehad op de consumentenprijzen. “Heel wat investeerders in alternatieve projecten wachten op eenduidige signalen of België zal vasthouden aan de sluitingsscenario’s van de kerncentrales. Ik zie heel wat mogelijkheden voor nieuwe WKK-projecten, niet alleen in bedrijven, maar ook voor gezamenlijk verwarmde huizen. Momenteel is WKK goed voor 12 % van de Vlaamse elektriciteitsproductie. Het is mogelijk dit aandeel op te voeren tot 22 à 33 % in 2020.”
Ook onverwachte gebeurtenissen kunnen een zware impact hebben. Zo wordt er nog altijd gezocht naar technisch haalbare en economisch rendabele methodes om elektriciteit te winnen via kernfusie, wat veel minder radioactief afval oplevert dan via kernsplitsing. Heel wat mensen zijn hierover sceptisch, omdat dit onderzoek al meer dan vijftig jaar duurt. Maar ook de optimisten spreken eerder over decennia dan over jaren. “Voorlopig lijkt er geen grote ontwikkeling te verwachten. Maar eens er een oplossing gevonden is, kan het snel gaan”, verklaart professor Dirk Van Dyck, vice-rector van Universiteit Antwerpen. “De afstand tussen onderzoek en industrie wordt steeds kleiner. Dat is al herhaaldelijk gebleken in andere domeinen.” Het fusieonderzoek maakt wel gestadig vorderingen, vooral met JET (Joint European Torus), de grootste fusiemachine ter wereld. De Vlaming Jef Ongena leidt in het Britse Culham een groep van vijftig natuurkundigen en ingenieurs uit heel Europa, de VSA en Rusland. “De belangrijkste recente ontwikkeling in het fusieonderzoek is de ondertekening van het verdrag voor de bouw van ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor), in het Zuid-Franse Cadarache. Dit verdrag is ondertekend door de EU, Rusland, China, Zuid-Korea, India, Japan en de VSA. Door dit verdrag zijn nu meer dan 3,3 miljard mensen bij het project betrokken, meer dan de helft van de wereldbevolking.”
Vlaams milieuminister Kris Peeters blijft vraagtekens plaatsen bij de voorgenomen sluiting van de Belgische kerncentrales. “Als we groene stroom en warmtekrachtkoppeling kunnen ondersteunen met de middelen die vrijkomen bij een verlenging van de levensduur van de nucleaire centrales, hoeven de leveranciers de consument niet meer lastig te vallen met allerlei bijdragen. Zo bewerkstelligen we tegelijkertijd een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen en een daling van de stroomfactuur. Uiteraard moeten we onze inspanningen inzake energiebesparing onverkort voortzetten.” Het Nederlandse Nuon is één van de leveranciers, die het quasimonopolie van Electrabel tracht te doorbreken. Het beschikt in België over een beperkte productiecapaciteit, die volledig uit hernieuwbare bronnen komt. “Een bescheiden volume vooralsnog, maar we willen het uitbreiden. We steunen ook hernieuwbare energieprojecten bij onze klanten”, vertelt woordvoerster Kathleen Van Boxelaer. “Zo hebben we een overeenkomst gesloten met de mengvoederfabrikanten, om het overschot van hun elektriciteitsproductie via WKK aan te kopen.” Nuon nuanceert de impact van de energieproductie op de prijsvorming. “De prijsevolutie wordt slechts deels bepaald door de energiekost. Het transport en de distributie van de stroom bepalen de helft van de kostprijs. De regulator heeft onlangs een prijsstijging van 15 % van de nettarieven aangekondigd.”
19
milieuDirect mei 2007
Dossier Energie Onbemande helikopter met IR-camera detecteert warmteverlies in gebouwen Bert Verbeke – freelance journalist In het kader van een energiescanning kan bij het screenen van een gebouw een infraroodcamera worden ingezet. Energielekken en koudebruggen worden op die manier gedetecteerd. Een zicht op een dak of op grote buizeninstallaties krijgt men er evenwel niet mee. De firma Eurotronics heeft hiervoor een oplossing voorhanden: een onbemande helikopter met IR-camera.
Diverse toepassingen Sinds vorig jaar biedt Eurotronics een nieuwe dienst aan: een onbemande helikopter met IR-camera. “De link met het milieu is evident. Via dit toestel – de Microdrone – kan het hitteverlies van een gebouw in kaart worden gebracht”, vertelt Johan Bonne, afgevaardigd bestuurder en verantwoordelijk voor fotogrammetrie en research bij Eurotronics. “Het betreft een lichtgewicht helikopter van nauwelijks 700 gram met een diameter van circa één meter, die gemakkelijk van op de grond kan worden bediend. Het toestel telt vier elektrische rotoren. De Microdrone werkt op batterijen met een autonomie van 20 minuten en vergt nauwelijks onderhoud. In tegenstelling met klassieke helikopters is de Microdrone zeer stabiel. Via een GPSmodule blijft het toestel op een gewenste positie. In het toestel zijn diverse sensoren bevestigd, onder meer een barometer en
milieuDirect juni 2007
20
een temperatuurmeter. Vanwege het lage gewicht van de Microdrone is de pay-load beperkt tot 300 gram.” De toepassingen van de Microdrone zijn zeer uiteenlopend. “Het toestel kan bijvoorbeeld ingezet worden bij energie-audits met als bijkomend voordeel een snelle rapportage, inclusief
DVD of video. Maar ook op andere terreinen kan een onbemand helikopter met IR-camera nuttig zijn. Vanuit brandweeren politiekorpsen is er veel interesse voor het filmen van evenementen of voor hulp bij het bestrijden van calamiteiten.”
Infraroodcamera’s Infraroodcamera’s maken gebruik van speciaal ontwikkelde sensoren die voor het menselijk oog onzichtbare straling detecteren en omzetten in een zichtbaar beeld. Het infrarode beeld bestaat uit verschillende grijsgradaties die de temperatuurverschillen weergeven of uit pseudo-kleuren die nader geanalyseerd moeten worden. In het verleden maakten conventionele IR-systemen gebruik van één enkele IR-sensor met één opto-mechanisch scanmechanisme om het beeld op te bouwen. Het scanmechanisme bouwde het thermische beeld pixel na pixel op als een mozaïek. De mechanische scanapparatuur maakte het systeem groot, zwaar en energieverslindend. Het oplossend vermogen was laag, omdat de infraroodsensor slechts kortstondig de straling opving van een punt in het blikveld in de scanner. Nieuwe technologieën voor IR-systemen hebben de afmetingen en het gewicht van de camera’s gereduceerd en de prestaties vergroot. De komst van snelle microprocessors maakte het mogelijk de grote hoeveelheid gegevens uit een camera in real time te analyseren. Naast het lokaliseren van oververhitte onderdelen, de zogenaamde hotspots, genereert de nieuwe generatie camera’s meteen diagnostische informatie. Hoewel het voorheen mogelijk was een hotspot in een bepaald gebied te identificeren, was het vaak moeilijk om een exacte plaats van het oververhitte onderdeel op te sporen. Met de nieuwe generatie IR-camera’s kan zelfs een onervaren technicus de juiste plaats van een mogelijk probleem lokaliseren.
FOTO: SUNTECHNICS
Eurotronics, opgericht in 1972 als research & development bedrijf, is actief in drie domeinen: digitale kaartproductie, ontwikkeling van geografische software en maatoplossingen/dienstverlening voor openbare besturen. “Grootschalige digitale kaarten zijn belangrijker dan ooit. Wij concentreren ons daarbij op fotogrammetrie en het landmeten voor het maken en bijhouden van grootschalige gegevens met hoge precisie”,opent Peter Bonne, product & sales manager bij Eurotronics. “Geografische softwareontwikkeling staat vooral in functie van de GIS-technologie, waarbij we onder meer helpen om ruimtelijke- en informatiedatabanken op te zetten. Onze GIS-technologie is bewust heel laagdrempelig, zodat gebruikers die niet vertrouwd zijn met GIS, er toch vlot mee kunnen werken.”
Sterke toename van fotovoltaïsche panelen in Vlaanderen
12707
Dossier Energie Piekperiode voor zonnepanelen Koen Mortelmans – freelance journalist De voorbije maanden is de opgestelde capaciteit aan zonnepanelen met fotovoltaïsche cellen sterk toegenomen, vooral bij bedrijven. Dat is zowel te danken aan de gestegen bewustwording en het imago-aspect, als aan de talrijke financiële stimuli in de vorm van subsidies en groene stroomcertificaten. We zetten hier enkele voorbeelden in de kijker.
Alfacam Begin mei werd in Lint, vlakbij de spoorlijn Antwerpen-Mechelen, het eerste deel van de naar eigen zeggen grootste zonneenergiecentrale van het land opgestart, op het dak van het Eurocam Media Center, het gebouw waar mediabedrijf Alfacam is gevestigd. Er worden zonnepanelen geplaatst met een vermogen van meer dan 340 kWp (kilowattpiek). Jaarlijks zullen ze ongeveer 270.000 kWh elektriciteit leveren. Dit komt overeen met het elektriciteitsverbruik van zowat 67 gezinnen en dekt een groot deel van het verbruik van Alfacam zelf. De zonnecentrale zal tegen het begin van de zomer 1.927 fotovoltaïsche panelen tellen met elk een vermogen van 162 Wp. Ze zal uiteindelijk 12.000 m2 bruto dakoppervlakte beslaan, waarvan 5.600 m2 netto paneeloppervlakte. De totale dakoppervlakte van het Media Center bedraagt 60.000 m2. Gabriel Fehervari (CEO Alfacam Group) sluit een latere vergroting van deze centrale niet uit. “Indien de overheid nog verder mee wil. Want het is de overheidssteun die de investering rendabel maakt, zeker wanneer de energieprijs verder blijft stijgen. We kunnen de centrale nog relatief gemakkelijk uitbreiden tot 30.000 m2.
Onzichtbaar, maar niet ongezien Het imago-aspect is hier beperkt, want de panelen zijn vanaf de straat of de spoorweg onzichtbaar. Toch kan het nauwelijks een toeval heten dat de start van de installatiewerken, in aanwezigheid van diverse politieke kopstukken, plaatsvond net voor de beursintroductie van het Alfacamaandeel. De voorbije jaren is niet alleen het aantal ‘duurzame’ beleggingsfondsen sterk toegenomen, tijdens de voorbije maanden waren sommige banken erg actief in het etaleren van ‘duurzame’ beleggingen. Bij de aanwezigen was Vlaams minister van economie Fientje Moerman. “Op minder
milieuDirect juni 2007
22
dan vier jaar tijd investeerde de Vlaamse overheid 416 miljoen euro in ecologiepremies voor Vlaamse bedrijven. In 2007 bedraagt het budget 92 miljoen euro, 38 miljoen meer dan vorig jaar.” Gabriel Fehervari wijst er graag op dat de bedrijvengroep in het verleden ook al andere milieubewuste initiatieven nam. Zo is het Media Center ondergebracht in een gerenoveerd industriegebouw. Alfacam liet ook de terreinen saneren. Het multifunctionele Eurocam Media opende in 2004 de deuren. Het telde toen 5 studio’s. In september 2007 zullen dat er in totaal 10 zijn, volledig uitgerust met kleedkamers, loges en tavernes. De studio’s zijn geschikt voor tv-opnames, live shows en ‘high definition cinecasts met surround sound.’ Het Media Center biedt ook onderdak aan de kantoren, de play-out en de montagecellen en productieruimtes van de Euro1080 HDTV zenders, de kantoren en magazijnen van Alfacam, EuroLinX en enkele andere mediabedrijven en aan een onderdeel van de media- en communicatieopleiding van de Karel de Grote Hogeschool. Elektriciteitsleverancier Nuon steunt dit project en gaat op dezelfde manier tewerk in duurzame projecten van andere klanten. Zo heeft het een dochterbedrijf ontwikkeld (WEOM), om in België windenergie te ontwikkelen.
Drukkerij De Vroede Dat Alfacam de ‘grootste’ zonnecentrale heeft, is relatief. Want groot kan je zowel in oppervlakte, als in opbrengst bekijken. Bovendien zijn de werken er pas recent begonnen. Wanneer ze volledig voltooid zullen zijn, is er misschien al een andere, theoretische of effectieve, recordhouder. In elk geval werkt in Meise sinds vorig jaar de zonnecentrale van Dexia. Die is weliswaar kleiner in oppervlakte, maar zou jaarlijks 42.800 kWh kunnen leveren.
En in het Antwerpse Nijlen heeft enveloppendrukkerij De Vroede een zonnecentrale met 1.200 zonnepanelen, een oppervlakte van 5.000 m2 en een vermogen van 223 kWp in gebruik genomen. De tiende grootste drukkerij van het land beschikt hiermee effectief over het grootste zonne-energieproject bij een KMO in Vlaanderen. Ze kan in theorie voldoende elektriciteit produceren om het bedrijf te laten draaien, vermoedelijk zal er zelfs een overschot zijn. Ook de koeling van de drukkerij gebeurt milieuvriendelijk, door het gebruik van de bodemwatertemperatuur op een diepte van 50 meter. De Vroede, dat met zijn 130 werknemers jaarlijks zowat een miljard enveloppen drukt, overwoog aanvankelijk ook om een windmolen te plaatsen, maar hield dat idee al gauw voor bekeken. “Er staan al bewoonde huizen op een afstand van 70 meter. Dat kon problemen opleveren bij het aanvragen van een bouwvergunning. Bovendien ging het om een dure investering, zowat 2,5 miljoen euro. We vernamen van Electrabel dat Nijlen geen windrijke gemeente is”, zegt zaakvoerder Dirk De Vroede. De subsidies dekten ongeveer 20 % van de investeringskosten. Daarnaast zijn er de inkomsten uit de verkoop van groenestroomcertificaten. De Vroede verbruikt de fysieke groene stroom niet rechtstreeks, maar zet die op het distributienet en koopt wat het zelf nodig heeft aan bij Nuon. “Tegen een lagere prijs dan de verkoopprijs”, lacht Dirk De Vroede. “Dat kan omdat het om energie uit hernieuwbare bron gaat. Anders zou die verkoop niet zinvol zijn. Zelfs zonder subsidies en groenestroomcertificaten zouden de zonnepanelen waarschijnlijk nog net rendabel zijn over een periode van twintig jaar. Dat zou echter een te lange periode zijn om de investering economisch waardevol te maken.”
Dossier Energie opdracht was de keuze van de panelen. Er zijn veel kwaliteitsverschillen op de markt. Kleine rendementsverschillen kunnen in de loop der jaren honderdduizenden euro’s betekenen.” Bepalend voor de keuze was eveneens het montagesysteem. De installateur die de werken uitvoerde, hoefde geen gaten in het dak te boren.
Zonneboiler voor diepzeeduikers Drie jaar geleden opende in Ukkel Nemo33, het diepste zwembad ter wereld. Dat wordt onder meer gebruikt voor duiktrainingen, zowel voor profs als voor vrijetijdsduikers. Nemo33 komt tevens in aanmerking voor wetenschappelijk onderzoek dat op grote diepte, dus onder grotere druk moet gebeuren. Het bad telt vijf niveaus. Een zes meter brede koker gaat tot op het diepste punt (33 m) gaat. Het heeft ook onderwatergrotten en drie luchtkamers met permanent ververste lucht. Tot aan de opening van Nemo leerden Belgen vooral duiken in de Oosterschelde en in donkere en gevaarlijke steengroeven. Dat levert nog altijd regelmatig droeve krantenberichten op. In Ukkel kan je in veilige, gecontroleerde omstandigheden leren duiken, zij het zonder fauna en flora.
“Omdat we een plat dak hebben, moesten we geen bouwvergunning aanvragen voor de zonnepanelen. Want niemand ondervindt er last van. We namen wel een ingenieursbureau onder de arm om een studie laten maken of het dak het gewicht van de extra last kon dragen. Een moeilijke
Nemo 33 gebruikt naast leidingwater ook opgevangen regenwater, dat door een computergestuurde filterinstallatie passeert. Die omvat twee grote filters, allebei met een doorsnede van vijf meter en een gewicht van 5 ton. Daarom kreeg de vloer extra wapening.
FOTO: NEMO33
heden, maar ook steeds meer in andere sectoren. Voor sommige klanten, zoals het Wereldnatuurfonds, is het zelfs een voorwaarde.”
“20 % van de energie voor de verwarming van de 2,5 miljoen liter zwemwater wordt geleverd door de 120 m2 thermische zonnepanelen op het dak”, aldus initiatiefnemer John Beernaerts. “Een groter volume zou niet optimaal zijn. Het zwembadwater moet een temperatuur van 30 °C hebben. Zelfs op de meeste zomerdagen levert de zonnewarmte dat niet rechtstreeks op. Daarom gaan we binnenkort investeren in een warmtepomp, die we aan de zonneboiler zullen koppelen.” Als demonstratieproject kon Nemo indertijd rekenen op een Brusselse subsidie van 50 % voor de zonnepanelen. De terugverdientijd van de andere 50 % schat John Beernaerts op acht jaar.
Zonnepanelen zorgen voor warm water in het diepste zwembad ter wereld. “Een milieuvriendelijk imago is erg belangrijk. Heel wat klanten reageren positief wanneer we hen vertellen dat we voortaan produceren op zonne-energie. We hebben ook een enveloppenlijn met gerecycleerd papier. Die omslagen zijn goedkoper dan die uit nieuw papier. We gebruiken tevens oplosmiddelenvrije UV-inkten. Niet iedereen apprecieert zulke initiatieven even sterk. Wanneer je milieuvriendelijk werkt, heb je bij diverse klanten toch een stapje voor, in de eerste plaats bij over-
23
milieuDirect juni 2007
Dossier Energie Energieteelten, bodemsanering met pit Ruben Guisson – XXX bij Vito Winnie De Jonghe – XXX bij Vito In Vlaanderen is zo’n 270 km2 verontreinigd met organische bestrijdingsmiddelen. Daarbovenop is nog eens ruim 300 km2 Kempengrond vervuild met zware metalen. De grond afgraven, grondwater oppompen en vervolgens bovengronds behandelen is meestal een dure klus. Bij bodems met bestemmingstype natuur, landbouw of recreatie zijn deze technieken alleen al om economische redenen niet haalbaar. Het telen van voedsel- en voedergewassen op verontreinigde landbouwgronden is omwille van milieuhygiënische redenen al evenmin mogelijk. Energieteelten bieden de oplossing om de gronden te saneren en er tegelijkertijd een economische activiteit op uit te oefenen. mediatie ingezet worden voor een duurzaam bodembeheer.
1 CLARINET
Welke gewassen? Een groot aantal gewassen is geschikt als energieteelt. Zowel traditionele gewassen als graan, koolzaad en suikerbieten, maar ook minder bekende als miscanthus en bamboe zijn inzetbaar. De traditionele gewassen zijn vooral suiker-, zetmeel- en oliehoudende gewassen. Nieuwe teelten zijn onder meer gras en houtachtige gewassen met een hoge productiviteit. Oliehoudende gewassen als koolzaad en zonnebloem bieden de mogelijkheid om vloeibare brandstoffen te maken, die bijvoorbeeld geschikt zijn voor transporttoepassingen. De teelt van koolzaad voor biobrandstoffen is hierbij al in verregaande ontwikkeling. De verontreinigende polluenten concentreren zich voornamelijk in de groene delen van de plant, die daarom minder geschikt zijn als groenbemesting. Ook traditionele gewassen als graan, suikerbieten en maïs zijn geschikt om er biobrandstof (bioethanol) van te maken. Bij deze bestaande en veel toegepaste techniek geldt eveneens dat de verontreinigingen zich in de reststromen (zoals het stro) zullen concentreren. Het stro is daarom minder geschikt
FOTO: VITO
FOTO: VITO
Fytoremediatie is het saneren van gronden door gewassen. Planten onttrekken polluenten aan de grond en nemen ze op in hun biomassa. Door energieteelten te kweken op verontreinigde gronden, kunnen deze de grond saneren. De gewassen leveren biomassa op voor biobrandstoffen of voor de opwekking van hernieuwbare energie. Bij het uiteindelijke gebruik van de biomassa moet ervoor worden gezorgd dat de verontreinigingen zich niet verder verspreiden. Klassieke sanering via het afgraven en saneren van gronden levert sneller resultaten op, maar is duurder dan fytoremediatie. Bij de afweging welke saneringstechniek toe te passen, moet men kosten en baten over het hele traject bekijken. Het concept ‘duurzaam bodembeheer’ integreert beslissingen over de saneringsperiode en over de saneringstechniek, door naar drie componenten te kijken: gebruiksaanwending, milieubescherming (risicobeheersing) en langetermijnbeheer1. Fytoremediatie is een belangrijke optie, zeker wanneer de kosten voldoende laag zijn of indien dit gecombineerd wordt met een inkomengenererende activiteit. Onder die voorwaarden kan fytore-
voor gebruik als veevoeding, maar kan eveneens ingezet worden als biobrandstof. Wilg en populier zijn houtachtige gewassen met een hoge productiviteit (ongeveer 10,8 ton droge stof per hectare per jaar). Naast de hoge productiviteit bieden deze teelten het voordeel dat ze goed zware metalen opnemen. Om deze twee eigenschappen in de praktijk uit te testen, zijn in Vlaanderen al verschillende proefvelden met wilg en populier opgezet. Uit analysen op wilg- en populiertwijgen geteeld op verontreinigde gronden in de Kempen blijkt dat enkel de concentratie zink en cadmium erg hoog is. De twijgen voldoen wel aan de normen voor behandeld, niet verontreinigd hout voor verbranding van biomassa zoals gesteld in Vlarem. Vanwege het hoge chloor- en asgehalte zijn de twijgen niet geschikt voor de productie van houtpellets.
Warmte, elektriciteit of tussenproduct Energiegewassen zijn te valoriseren door de productie van warmte en/of elektriciteit, ofwel een tussenproduct. Warmte- en elektriciteitsproductie gebeurt vooral via thermochemische omzettingstechnieken, zoals verbranding en vergassing. Thermochemische omzettingstechnieken zoals pyrolyse en
FOTO: VITO
Fytoremediatie: kansen voor een duurzaam bodembeheer
(“Contaminated land restoration network”) was een geconcerteerde actie rond verontreinigde bodems, ondersteund door de Europese Commissie binnen het Vierde Kaderprogramma voor Onderzoek en Technische Ontwikkeling.
milieuDirect juni 2007
24
Dossier Energie Onderzoek op volle toeren De OVAM ondersteunt al langere tijd onderzoek naar de toepassing van energieteelten voor fytoremediatie. Zij werkt hiervoor onder andere samen met VITO, de Universiteit van Hasselt en de Universiteit Gent. Het verbeteren van de opname van polluenten door de plant en het optimaal valoriseren van de biomassa met contaminaties, zijn focuspunten in dit onderzoek. Ook het concentreren van de polluenten na opname en verwerking is een belangrijk aspect. En tenslotte komt de economie om de hoek kijken: is fytoremediatie met energiegewassen in de praktijk economisch haalbaar of niet? Het recent gestarte MIP-project (Milieu Innovatie Platform) past energieteelten voor fytoremediatie op reële schaal toe. In de eerste plaats is het de bedoeling de opname van zware metalen in de biomassa te verbeteren door de fysisch-chemische- en microbiële omgevingsfactoren aan te passen. Vervolgens zullen vijf industriële partners biomassa van gecontamineerde en niet-gecontamineerde bodems verwerken in bestaande verwerkingsinstallaties. Zo zullen koolzaad,
graan, maïs en hout via vergisting, vergassing, verbranding en biodiesel productieprocessen omgezet worden in energie. Van elke omzetting maken de onderzoekers energieen materiaalbalansen op. Zo’n massabalans maakt duidelijk wat er met de verontreiniging gebeurt bij de verwerking. De onderzoekers gaan ook na of de verontreinigingen invloed hebben op de werking van de installaties, en zo ja, welke aanpassingen er dan nodig zijn. Al deze informatie zal door de onderzoeksgroepen gebruikt worden om na te gaan of het economisch zinvol is om energiegewassen in te zetten voor de sanering van gecontamineerde gronden. De grote belangstelling voor hernieuwbare energie uit energiegewassen kan dit mogelijk stimuleren. Naast het MIP-project is er een IWT-landbouwonderzoek van start gegaan over hetzelfde thema. In dit project onderzoekt een aantal partners het landbouwtechnische luik van energieteelten op gecontamineerde gronden en stelt dit op punt. Meer informatie:
[email protected];
[email protected]
12355
vergassing kunnen ingezet worden om bioolie of biogas te produceren. Biologische omzetting is toepasbaar voor de vorming van tussenproducten: alcoholische vergisting voor ethanol of anaerobe vergisting voor methaan. De keuze van de omvormingstechniek is vooral afhankelijk van de biomassastroom. Voor houtachtige teelten is thermochemische omvorming momenteel de beste keuze. Verbranding, vergassing en pyrolyse zijn zeer geschikt voor gebruik van met zware metalen vervuilde biomassastromen. De vervuiling concentreert zich in de assen, die veilig afgevoerd kunnen worden. De biomassa kan zo optimaal gevaloriseerd worden. Verbranding is de meest toegepaste en meest betrouwbare techniek. Vanwege het hogere elektrisch rendement biedt ook vergassing mogelijkheden voor valorisatie. Overige thermochemische conversietechnieken zoals pyrolyse en HTU (Hydro Thermal Upgrading) worden nog weinig toegepast. Met name pyrolyse is een geschikte techniek voor het afvangen van zware metalen in de vaste restfractie.
Dossier Energie Biobrandstoffen: propere energie met een vuile rand Joris Gansemans– communicatieverantwoordelijke bij Bond Beter Leefmilieu De voorbije jaren kenden biobrandstoffen een spectaculaire opmars. Ze beloven een nieuwe toekomst voor de landbouw, verminderde afhankelijkheid van olieproducerende landen en minder uitstoot van broeikasgassen. Maar de eerste donderwolken verschijnen aan de hemel. In Mexico komen mensen op straat, omdat de prijs van de basisvoeding spectaculair de hoogte in gaat. Wat vroeger de Mexicaanse magen voedde, verdwijnt nu in Amerikaanse motoren... Iets verderop wordt Amazonewoud gekapt om de bijkomende vraag naar biobrandstoffen te kunnen bijbenen. Het is blijkbaar niet al groen goud wat blinkt.
Een groene revolutie In 2006 verbouwden Belgische landbouwers 10.000 hectare koolzaad. Een vertienvoudiging in vergelijking met 2005. In de Gentse haven gaat het olieverwerkend bedrijf Oleon dit jaar 100.000 ton biodiesel produceren. Daarvan zal 70 percent bestemd zijn voor de Belgische markt. In totaal zal er in België het komende jaar 286.000 miljoen liter biodiesel geproduceerd worden. En voor bio-ethanol zijn soortgelijke spectaculaire cijfers te vermelden. Het lijkt erop alsof de trein van de biobrandstoffen vertrokken is, met de allures van een hogesnelheidstrein. Dat vinden ook de landbouworganisaties. Zij trekken volop de kaart van het verbouwen van biobrandstoffen. Koolzaad, bieten, tarwe... De prijzen van gewassen waar energie kan uit gewonnen worden, schieten de hoogte in. Ook de oppervlaktes verbouwde energiegewassen nemen spectaculair toe. En dankzij het succes van de biobrandstoffen stijgen ook de prijzen van andere landbouwproducten. De landbouw vindt in de buitenkans een tweede adem. De aanstoker van deze hausse is de Europese Unie, die elke lidstaat aanspoort om tegen 2010 5,75 % van alle brandstoffen uit biologische oorsprong te winnen.
Valley, die van de Gentse kanaalzone een topcentrum voor bio-energie wil maken. De milieubeweging ziet in biobranstoffen een potentieel om de rol van fossiele brandstoffen terug te dringen. Als er zo’n breed bio-front ontstaat, dan zal er wel niets mis zijn, lijkt de logische gedachte. Maar die logische gedachte is zelf een beetje mis.
Keerzijde van de nieuwe goudrush Biobrandstoffen zijn niet alleen erg in trek voor het wegverkeer. Ook de elektriciteitsproductie is geïnteresseerd. Door elektriciteit te produceren met biomassa, kunnen zij de fel begeerde groenestroomcertificaten verdienen. Zo worden in de SPE elektriciteitscentrale in Harelbeke grote hoeveelheden palmolie verstookt. Op de ‘Dag van de Aarde’ kreeg de centrale het bezoek van de milieubeweging. Die confronteerde het bedrijf met enkele
minder fraaie kanten van het verhaal. De productie van palmolie in Maleisië en Indonesië gaat gepaard met massale kap van tropisch regenwoud en met mensenrechtenschendingen. Ook verdringt de bijstook de toepassing van palmolie als voedingsmiddel. Bij een grotere vraag naar palmolie zal de prijs van het voedingsmiddel stijgen. En ook de waarde van de landbouwgrond zal toenemen, waardoor het gevaar dreigt dat nog meer regenwoud zal verdwijnen en dat kleine boeren verdrukt zullen worden. Dat scenario voltrekt zich al in Brazilië. Daar voert de overheid al sinds de jaren 1970 een beleid om bio-ethanol te promoten. De vraag naar ethanol is zo groot geworden, dat suikerrietplantages op grote schaal en haast volledig geautomatiseerd worden gerund. Ondertussen zinken steeds meer kleine landloze boeren in de armoede. De winnaars van het succesverhaal van de Braziliaanse biobrandstoffen zijn vooral de rijke industriële landbouwers.
De chemische sector is ook laaiend enthousiast. In Vlaanderen wordt de biorevolutie gepredikt door Ghent Bio-Energy
milieuDirect juni 2007
26
FOTO: DATABANK BBLV
Ook voor de automobielconstructeurs zijn biobrandstoffen welkom. Op het ogenblik dat zij met de vinger worden gewezen, omdat ze hun CO2-doelstellingen niet halen, zorgen biobrandstoffen voor minder vervuilende emissies.
Het kappen van regenwoud voor de aanplanting van olieplantages.
Dossier Energie
Zo blijkt uit recente studies gepubliceerd in het vakblad Science, dat het omzetten van suikerbieten tot bioethanol veel minder winst oplevert dan het verstoken van grassen voor de opwekking van elektriciteit, bijvoorbeeld. Er zou ongeveer evenveel fossiele brandstof nodig zijn voor de productie van bioethanol uit suikerbiet, dan de
energie die uit de bioethanol kan gehaald worden. Bijna een nul-operatie dus, waar het milieu noch de energiebevoorrading van ons land voordeel uit halen.
Alternatieven voorhanden Uit recent onderzoek blijkt dat, mits de nodige technologische ontwikkelingen, tot 30% van de nood aan brandstoffen door biologische aanbod gedekt kan worden, zonder dat de voedselproductie daardoor zou beïnvloed worden. Maar daarvoor moeten we wel overschakelen op alternatieven voor koolzaad, bieten of tarwe als bron voor biobrandstoffen. Ethanol uit afval van de voedingsindustrie bijvoorbeeld, of brandstoffen gemaakt van gewassen zoals wilg, jatropha of olifantsgras. Die scoren, wat de opbrengst per hectare betreft, heel wat beter. Om de groene goudrush niet te laten eindigen in een catastrofe, zullen er een aantal duidelijke randvoorwaarden moeten gesteld worden. Vandaag komt het debat over de duurzaamheidscriteria stilaan van
de grond. Op de agenda: vragen die te maken hebben met landbeslag, met concurrentie met voedingsgewassen, met GGO’s, met het gebruik van pesticiden, met het aantasten van (tropisch) bos, met het energetisch rendement... De keuze voor de een of de andere toepassing van biomassa zal moeten gebeuren op basis van ethische en milieukundige criteria. Geen eenvoudige, wel een noodzakelijke oefening. Maar met de belangen die op het spel staan, zou het onverstandig zijn blind mee te hollen met hype rond biobrandstoffen. Biobrandstoffen kunnen een belangrijk wapen worden in de strijd tegen de klimaatverandering, maar dan moet dat wel slim worden aangepakt. Referenties voor meer info: - Minaraadadvies duurzame bioenergie http://www.minaraad.be/adviezen/adv_ 2005/de-duurzaamheidsaspecten-vanbio-energie/2005-17.pdf - http://www.biofuelwatch.org.uk/ - http://gave.novem.nl/novem_2005/ index.asp
12355
Maar de problemen met biobrandstoffen zijn niet beperkt tot ontwikkelingslanden. Om voldoende biobrandstoffen te produceren, zijn enorme oppervlaktes landbouwgrond nodig. Die hebben we niet op aarde, laat staan in Vlaanderen. Hierdoor dreigt de druk op de resten natuurgebied die we nog hebben, nog te vergroten. Bovendien zijn, de gewassen waar momenteel zwaar wordt op ingezet - koolzaad, tarwe en bieten - een wel erg ongelukkige keuze. Het rendement – de energieopbrengst per hectare bewerkt land - ligt erg laag. Dat komt ondermeer omdat er heel wat kunstmest komt kijken bij de kweek ervan. En die kunstmest is een grote slokop van ... energie.
Dossier Energie Zonwerende glasfolies klimatiseren gebouwen Bert Verbeke – freelance journalist Het gebruik van veel glas is een trend bij nieuwbouw en renovatie. De nadelen van het overvloedig binnenvallende zonlicht worden daarbij vaak onderschat. Een doeltreffend alternatief voor klassieke zonweringsystemen en zonwerende beglazing zijn zonwerende glasfolies. Verschillende soorten folies van diverse fabrikanten zijn momenteel op de markt verkrijgbaar.
In het gebouw van de Europese Commissie-DG Milieu te Brussel werd 2.300 m2 Luxafoil Clear View geïnstalleerd De keuze is afhankelijk van het te bekleden gebouw: residentieel tegenover commercieel gebruik. Het aantal kleuren en schakeringen is nagenoeg onbeperkt. Zo ook de graad van zonwering en transparantie, van optisch helder tot volledig reflecterend/spiegelend. Niet alle folies kunnen op elk raam geplaatst worden. De keuze is afhankelijk van het type glas, de schaduwinval en de gewenste functie van de folie. Folies die uit kunstmatig gekleurde kunststof bestaan, zijn goedkoper, maar kwalitatief niet vergelijkbaar met de duurdere – gemetalliseerde – glasfolies: op langere termijn is de kans op uittrekken en vervormen zeer reëel. Bovendien zijn deze folies meestal ingekleurd, waardoor de kans op verkleuren groot is.
Opbouw Glasfolies zijn opgebouwd uit verschillende doorzichtige lagen van hoogwaardige polyester. Daartussen zitten speciale kleefstoffen en UV-blokkers. Langs de glaskant is een UV-bestendige lijmlaag aangebracht, langs de binnenzijde een beschermende krasbestendige coating. De zonwerende folies zijn gemiddeld ongeveer 50 micron dik. De basis van de gemetalliseerde glasfolies is een polyesterlaag, bewerkt met metaal via ‘sputtering’. Bij sputtertechnologie wor-
milieuDirect juni 2007
28
den de basisatomen van zuivere metalen – aluminium, zilver, titanium, nikkel... – en hun legering via een ionisatie in een polyesterlaag ‘gebombardeerd’. Het resultaat is een perfect egale laag, die aan abrasie weerstaat. De laag van de gesputterde metaaldeeltjes bepaalt de kleur, kleurvastheid en reflectie van de folie. Mogelijke kleuren van reflecterende folies zijn afhankelijk van de verwerkte metalen, zoals brons, zilver en goud. Het metaal werkt in op de intensiteit van het zichtbare licht. Bij de meeste zonwerende glasfolies wordt een lijmsoort aangewend om de folie aan het glas te lijmen. De lijmlaag zit voor de installatie achter een verwijderbare beschermlaag en kleeft pas na contact met vocht of bij verandering van pH.
Milieuvriendelijk alternatief Luxafoil Clear View is een Belgisch concept dat een innoverend alternatief biedt voor warmte- en gebouwenbeheersing. Technologisch bestaat Luxafoil Clear View uit hoogwaardige, gelamineerde polyesterlagen. De folie houdt de infrarode warmtestralen voor 93 % buiten, verlaagt de temperatuur met 5 à 8 °C en verzekert een maximale optische klaarheid. De veiligheidsfolies verstevigen de glasoppervlaktes en zorgen ervoor dat
FOTO: LUXAFOIL
bij breuken de scherven niet vallen. De folie maakt furore daar waar optisch en thermisch comfort op prijs gesteld wordt: de industrie, kantoorruimtes, scholen, ziekenhuizen, enz. Luxafoil Clear View wordt onder meer aangewend bij Anyway Doors in Massenhoven, een fabrikant van binnendeuren. Het gebouw van Anyway Doors is voorzien van grote glaspartijen. Gezien de ligging was er de ganse dag ‘overlast’ van instraling van de zon. Hierdoor ontstond in de maanden april tot oktober het serre-effect. Door zijn isolerende functie houdt glas immers de ingestraalde zonnewarmte binnen. Hierdoor worden de binnenwanden, vloeren, plafonds, meubiliar, ... opgewarmd. Deze warmte blijft in de ruimte hangen en zorgt voor oververhitting, wat resulteert in een gebrek aan thermisch comfort en verminderde arbeidsprestaties. Luxafoil kreeg de opdracht het gebouw uit te rusten met 200 m2 Clear View glasfolies. Het uitzicht van het gebouw bleef onveranderd en de temperatuur daalde gemiddeld met 6 à 7 °C. De glasfolie verhoogde tevens de thermische isolatie van de beglazing in de winter, wat een energiebesparing opleverde tussen 17 à 25 %.
Overheid geeft voorbeeld De Europese commissie bereikte recent een akkoord over maatregelen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Europa moet tegen 2020 zowat 20 % minder energie verbruiken en zodoende zijn CO2-emissies eveneens met 20 % verminderen. In het gebouw van de Europese Commissie-DG Milieu te Brussel, werd ondertussen 2.300 m2 Luxafoil Clear View geïnstalleerd. Al na 2 tot 3 jaar is er sprake van een gewaarborgde ‘return on investment’.
Portret Marc Van Tilborg: “Maatschappelijk draagvlak creëren” Koen Mortelmans - freelance journalist
FOTO: THE BRUSSELS AIRPORT COMPANY
Opleiding: industrieel ingenieur bouwkunde (IHAM, Antwerpen), getuigschrift Beheer van het onderhoud van gebouwen (VVHI, Antwerpen), aanvullende studie milieukunde (Universiteit Antwerpen) Leeftijd: 49 jaar Loopbaan: Agfa-Gevaert (Mortsel), GIB (Brasschaat), AROL - Bestuur voor Leefmilieu (Brussel en Antwerpen), Regie der Luchtwegen (Zaventem) Functie (huidige): intern milieucoördinator A Bij: The Brussels Airport Company (Zaventem) Hoofdzetel: Brussel Aantal werknemers: 750 Aantal werknemers milieudienst: 16
De naam The Brussels Airport Company klinkt onverwacht Engels. “Deze eenduidige merknaam dateert pas van vorig jaar. In de jaren tachtig werden de bevoegdheden over de Belgische luchthavens aan de gewesten toevertrouwd. Alleen Zaventem bleef federaal, maar overal bleef de Regie der Luchtwegen (RLW) de verkeersleiding verzorgen. In 1987 werd BATC (nv) opgericht, voor de uitbating, modernisering en verdere uitbouw van de luchthaven van Zaventem. In 1998 ontstond de Brussels International Airport Company (BIZAC), een fusie tussen BATC en een deel van de RLW. Ik werd als milieucoördinator opgenomen in het personeelskader van BIAC. In 2004 werd het bedrijf geprivatiseerd. De Australische groep Macquarie nam 70% van de BIAC-aandelen over, de rest bleef in overheidshanden.”
Hoe bent u in uw huidige job terechtgekomen? “Ik maakte sinds 1988 deel uit van het projectteam voor de uitbreiding van de luchthaven, als projectleider van deelfasen en als coördinerend contactpersoon tussen de RLW en BATC. Zijdelings was ik betrokken bij de opstelling van het toenmalige, voor deze werken verplichte MER. Bij de vergroting en verdieping van het wachtbekken Brucargo langs de E19 ontdekte de aannemer in die tijd een illegale stortplaats. Vanwege mijn vorige baan bij overheid was ik de aangewezen persoon om de nodige contacten te leggen met de OVAM, een milieu-adviesbureau en een in milieuzaken gespecialiseerd advocatenkantoor. Op vraag van de RLW ben ik dan de algemene milieumateries gaan opvolgen. Ik volgde een aanvullende opleiding en werd daarna
bij de RLW aangesteld als milieucoördinator A.”
Waaruit bestaat uw taak? “De uitbatingsvergunning kent expliciete taken en verplichtingen toe aan The Brussels Airport Company, waaronder een aantal milieuverplichtingen zoals het voeren van een actief milieubeleid, het beschermen van omwonenden tegen grondlawaai, het vervolledigen van gescheiden afwateringssysteem en de aankoop van ecologisch verantwoorde ‘de-icingproducten’ voor de wegen en de tarmac. Momenteel bestaat de milieudienst uit één ‘head of environment’, vier managers – waaronder ikzelf – en hun administratieve en technische medewerkers. Mijn drie collega’s zijn respectievelijk bevoegd voor geluid en luchtemissies, bodem, water en grondeigendommen, afval, gevaarlijke produkten, natuur en ISO 14001. Ik houd me onder meer bezig met milieuvergunningen en het naleven van de milieuvoorwaarden, adviezen, juridische en decretale verplichtingen en de klimaatproblematiek. Allemaal nemen we regelmatig deel aan studiedagen, infosessies en congressen, zowel nationaal als internationaal, in functie van onze beleidsdomeinen.
De luchthaven telt diverse gebruikers, zowel bedrijven als overheden. Dat vereist veel overleg. “Drie of vier keer per jaar bespreken we met alle betrokken milieu-coördinatoren diverse gezamelijke milieu-onderwerpen. Jaarlijks is er ook een samenkomst van The Brussels Airport Company en die van de zeehavens van Antwerpen, Zeebrugge, Gent en Oostende. Diverse keren per jaar vindt er bilateraal overleg plaats met de gemeenten waar de luchthaventerreinen liggen (Zaventem,
Machelen , Steenokkerzeel en Kortenberg) en met de ambtenaren bevoegd voor leefmilieu. We plegen tevens frequent overleg met de afdelingen milieuvergunningen en milieu-inspectie van de Vlaamse overheid, VMM, Aquafin, de OVAM... The Brussels Airport Company beschikt momenteel over een veertigtal afzonderlijke milieuvergunningen en enkele vergunningen voor bijvoorbeeld de opslag van de knal- en jachtpatronen, gebruikt voor het verjagen van vogels.”
Ook binnen het eigen bedrijf? “Naast het bijwonen van vergaderingen besteed ik veel tijd aan het verwerken van e-mailvragen en het geïnformeerd blijven over actuele milieuwetgeving en mogelijke wijzigingen ervan. Zo kan ik het wettelijk register up to date houden en andere departementen op de hoogte brengen van eventuele veranderingen, die voor hen van toepassing zijn. Informeren, adviseren, hulp en bijstand verlenen zonder de indruk te geven een bemoeizuchtige schoonmoeder te zijn, het is niet eenvoudig.”
Wat zijn uw belangrijkste huidige uitdagingen? “Het verwezenlijken van een maatschappellijk draagvlak, zowel federaal als binnen de gewesten, voor de aanvaarding van het bestaan van de luchthaven in al haar facetten. In de toekomst zal ook de uitstoot van CO2 veel aandacht krijgen. Wat bijvoorbeeld met de CO2-uitstoot van vliegtuigen tijdens de vlucht? Nu al wordt er gesproken over de mogelijke opname daarvan in het Europese afsprakenpakket. We zijn ook gestart met een onderzoek naar de mogelijke toepasbaarheid van hernieuwbare energiebronnen door The Brussels Airport Company en op de luchthaven in haar geheel.”
Wat zijn uw belangrijkste recente verwezenlijkingen? We hebben de voorbije jaren een vijftigtal PCBhoudende transformatoren verwijderd en vervangen door milieuveiliger toestellen. Dit jaar hebben we een eerste bodemsaneringsproject afgerond op de terreinen die we van de Belgische staat hebben gekocht. Andere saneringen zullen volgen. Het gescheiden rioleringsstelsel is al voor 95 % gerealiseerd. In samenwerking met de VMM en Aquafin gaan we de volgende jaren RWZI’s bouwen op en in de omgeving van de luchthaven.”
29
milieuDirect juni 2007
stelling
Stellingengenootschap Primeur: eigen patatten ! Gezinnen kunnen meer doen voor ‘Kyoto’ dan ze zelf denken. Zonder echt comfort te verliezen. En dat kan beginnen bij het eerstvolgende bezoek aan de supermarkt, of nog liever, bij de plaatselijke kruidenier die nog zelf zijn ‘patatten’ schilt en die met veel zorg en liefde het fruit en de groenten in een kleurrijk stalletje aanbiedt. De klanten kunnen met de fiets of een boodschappenwagentje naar de winkel gaan. Op zich positief, maar ook een teken van gezond (budgettair) verstand. Meestal loopt het pas binnen in de winkel fout: boontjes uit Kenia, aardbeien uit Kameroen, uien uit Mali, kiwi’s uit Nieuw-Zeeland, Talapia uit Malawi, kangoeroe uit Australië, een T-bone uit Argentinië... Waarom niet bewust kiezen voor groenten en fruit uit de eigen regio? Een aardappel uit België of Nederland, en aardbeien uit het zonovergoten Kempense Hoogstraten. Hoewel je die niet in februari zal vinden in de winkelrekken. Kiezen voor eigen regio, voorkomt het teloorgaan van onze landbouw, voorkomt dat voedsel wordt weggetrokken uit armere streken of het regenwoud wordt gekapt en voorkomt nutteloos vrachtvervoer over lange afstand. De enige uitzondering die we nog willen toelaten, is FairTrade. Bovendien zie ik Boer Jef niet onmiddellijk cacao, bananen en koffie poten in de Vlaamse klei. Dààrvoor is het nog niet warm genoeg.
Hans Bruyninckx - professor internationaal milieubeleid, KULeuven
Alhoewel de plaatselijke fruit- en groentenmanden, ecomarkten en andere initiatieven die het kopen van producten die lokaal geproduceerd zijn nogal wat succes kennen, lijken ze me op dit moment een fenomeen in de marge van het collectieve consumptiepatroon. De varieteit aan producten die we gewoon zijn is het gevolg van gobale productie- en consumptiepatronen die ontstaan omdat producten aangeboden worden aan prijzen die voor de consument aanvaardbaar zijn. We weten dat prijs voor de overgrote meerderheid van de consumneten het doorslaggevende argument is om een beslissing te nemen. Milieuoverwegingen, mensenrechten, sociale arbeidsomstandigheden en andere overwegingen van ethische, religieuse of andere aard zijn doorgaans veel minder prominent aanwezig. Voor een aantal consumenten is het feit van ‘geproduceerd in België’ op een product te zien allicht wel een element bij de keuze, maar uit de verkoop van allerlei producten die zeer lange trajecten hebben afgelegd voor ze in ons bord liggen, weten we dat dit argument voor velen niet echt relevant blijkt te zijn. Daarmee is meteen ook de oplossing aangereikt: de geëxternaliseerde kosten van producten dienen veel meer aangerekend te worden. Producten zullen dan duurder of goedkoper zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de CO2 uitstoot tijdens transport. Op die manier zal blijken of aardbei uit Kameroen inderdaad zo goedkoop is en dus de concurrentie aankan met de Belgische aardbei. Van sommige producten zal dan ook duidelijk worden dat ze enkel door externalisering van milieu- en andere kosten hier betaalbaar zijn voor een ruime groep van consumenten. Wel nog even meegeven dat voedsel reeds erg lang over grote afstanden is aangevoerd voor plaatselijke consumenten: denk maar aan de kabeljauw die sinds de 16 eeuw door Baskische vissers vanuit Canada werd aangevoerd voor markten in heel Europa. De geëxternaliseerde kosten waren in die tijd echter mensenlevens (van vergane schepen).
milieuDirect juni 2007
30
Stellingengenootschap Marc Van den Bosch - adviseur kenniscentrum Voka Trade not aid De campagne van Broederlijk Delen 2007 focuste ondermeer op Burkina Faso. In de campagnefilm kun je zien dat er op de markt Nederlandse uien en aardappelen verkocht worden. De plaatselijke boeren kunnen hun uien niet verkopen aan de lage prijzen van de Nederlandse goederen. De Europese landen voeren dus ook naar Afrikaanse, zelfs zeer goedkope producten als uien. De stelling beschrijft een zeer protectionistische houding en geeft het beeld weer van een zeer selectieve verontwaardiging. Het klimaat als redmiddel, de ultieme schaamlap. Het tegendeel is echter waar we zouden de handel met oa de Afrikaanse landen moeten aanmoedigen. De enige mogelijkheid voor hen om hun welvaart te verhogen is hun producten te verkopen aan bemiddelde consumenten, die je vooral in de Westerse landen vindt. Afrikaanse producten kopen is beter dan voedselhulp sturen (waar ook veel CO2 uitstoot tegen over staat) en dan niet alleen FairTrade. FairTrade heeft zeker geen monopolie op “eerlijke handel”. Wat is trouwens “eerlijke handel”, is alle niet FairTrade dan per definitie “oneerlijke handel? Zeker niet. Naast de reguliere handel bestaan er ook heel wat private initiatieven waarbij aan de partners in ontwikkelinglanden extra steun gegeven wordt bv Colibri waarbij in opleiding geïnvesteerd wordt of andere waarbij gedragscodes opgemaakt worden (voldoen gewaarborgd wordt dan aan de International Labour Organisation codes voldaan wordt, ...). Help de ontwikkelingslanden koop hun producten.
Paul Muys - communicatie-consulent en oud-journalist Eigenlijk doet de hele idee me nogal denken aan de Bond zonder Naam: Verbeter de wereld, begin bij je zelf. Goed bedoeld allicht, maar of het ook iets uithaalt? Natuurlijk is het waanzin om hier garnaal te vangen, hem vervolgens per vliegtuig naar Marokko te sturen, waar hij gepeld wordt (mijn moeder deed dat vroeger gewoon zelf, en ik mocht/moest wel eens helpen) waarna hij opnieuw per vliegtuig weer in onze contreien belandt. Intussen hebben toch een boel mensen in Marokko er een baan door, niet zo best betaald allicht , maar dat is nog altijd beter dan niets. Ach, het is allemaal zo dubbel. Ooit maakte ik bezwaar tegen plastic wegwerpbekertjes, tot iemand me op de recyclagemogelijkheden wees en me zei dat het porseleinen kopje omspoelen detergenten vergt, water vervuilt dat dan weer dient gezuiverd, dat de detergenten moesten geproduceerd en vervoerd worden en zo meer. In principe is er ook niets mis met boontjes uit Kenia. Ik dacht dat we juist te zware heffingen leggen op import en door onze hoge subsidies voor de eigen landbouw de armoede in de ontwikkelingslanden in stand houden...Groenten en fruit uit de eigen regio? Mij best, maar een tomaat kweken in een Vlaamse serre kost tien keer meer energie dan een tomaat uit het Zuiden naar hier te voeren, zo las ik onlangs in de krant. Met andere woorden: voor de leek is het niet te doen om slechts gewapend met zijn gezond verstand, zelf een ecobalans te maken Voor mijn part mag de verpakking wel gegevens in verband hiermee vermelden, als het maar weer geen verplichting wordt met alle extra-administratieve rompslomp vandien, en als de gegevens onbetwistbaar juist zijn. Dat lijkt me niet simpel. Dat die ecobalans dan mee de prijs bepaalt van het bewuste product, daar kan je niet tegen zijn. Wél vrees ik dat veel mensen er niet meer op letten, op al die symbolen op de artikels die ze in hun supermarktkarretje laden: ‘bio’, ‘fair trade’, ‘zonder toevoeging van ...’, en wat is er zo nog? Binnenkort misschien dus het rode vliegtuigje (fout!) of het blauwe scheepje (goed!) dat de Groenen voorstellen. Los daarvan is het goed dat de verwende consument af en toe eens verplicht wordt na te denken over zijn wijze van leven en daar kan een duidelijk prijsverschil op basis van de ecobalans wel bij helpen. Daar hou ik het op. Nu even naar de bakker. Met de auto natuurlijk.
31
milieuDirect juni 2007
Water Membraantechnologie neemt vlucht in Vlaanderen Energiebesparing positief neveneffect! Dirk Vercammen – freelance journaliste In Leuven is recent de Belgian Membrane Group (BMG) opgericht, een samenwerkingsverband van onderzoekscentra en industrie met het oog op de ontwikkeling van de membraantechnologie. De initiatiefnemers (TNAV, het netwerk van Vlaamse waterzuiveringsbedrijven, VITO en het Centrum voor Oppervlaktechemie (COK) van de KULeuven) onderstrepen het belang voor onze economie van membraantechnologie als volwaardige scheidingstechniek. Membraantechnologie is een verzamelnaam voor diverse, in karakter sterk verschillende scheidingsprocessen. Deze scheidingsprocessen hebben als gemene deler dat in alle gevallen het membraan centraal staat. Dit werkt als een uiterst fijn filter dat bijvoorbeeld wel water doorlaat, maar niet de vervuilende stoffen die het bevat. Er zijn verschillende methodes om stoffen door een membraan te laten dringen. Het kan door het toepassen van hoge druk, door het in stand houden van concentratieverschillen aan de beide zijden of door het handhaven van elektrische potentiaalverschillen. Het membraan werkt dus als het ware door middel van een selectieve scheidingswand. Bepaalde stoffen kunnen het membraan passeren, terwijl andere stoffen worden tegengehouden. Membraanfiltratie is een alternatief voor flocculatie/sediment, adsorptie (zand-/koolstoffilter, ionenwisselaar), extractie en distillatie.Wanneer membraanfiltratie gebruikt wordt voor de verwijdering van grote deeltjes worden micro- en ultrafiltratie gebruikt. Vanwege het open karakter van deze membranen is de productiviteit hoog bij een laag drukverschil. Wanneer zouten uit het water verwijderd moeten worden, worden nanofiltratie en omgekeerde osmose gebruikt. Bij deze membranen is geen sprake meer van poriën, maar vindt scheiding plaats door diffusie door het membraan. De druk vereist voor nanofiltratie en omgekeerde osmose is veel hoger dan bij micro- en ultrafiltratie, terwijl de productiviteit veel lager is. Membraanfiltratie heeft boven de bestaande zuiveringsalternatieven een aantal belangrijke voordelen: • het is een mild proces, het kan bij lage temperaturen plaatsvinden, wat vooral belangrijk is bij de behandeling van hittegevoelig materiaal; daarom heeft het ook een belangrijke toepassing in de voedingsmiddelenindustrie; • het is een proces dat relatief weinig energie kost; de meeste energie gaat zitten in het rondpompen van de vloeistof; dit is echter slechts een geringe hoeveelheid in vergelijking tot het verbruik bij een alternatief proces als indampen. De presentatie van de BMG gebeurde op een druk bijgewoonde studienamiddag over membraantechnologie in industrie en onderzoek. Ook in Vlaanderen, zo bleek, geraken steeds meer bedrijven vertrouwd met de technologie en zijn er gaandeweg meer voorbeelden van reële toepassingen voor handen. Wél is de technologie nog volop in evolutie en moet ze, zoals elke technologie, nog optornen tegen een zekere argwaan. De Belgische Membraangroep wordt een forum voor huidige en toekomstige gebruikers van membraantechnologie. Professor Ivo Vankelecom (COK, KULeuven), de bezieler van de BMG, verklaarde: “Het is de bedoeling met dit forum de technologie vooruit te helpen door uitwisseling van ervaring en het gezamenlijk aanpakken van knelpunten. Het is belangrijk dat we die trein niet missen, want het is een technologie met sterke toekomstperspectieven.”
braantechnologie, eraan toe: ”Een correct gebruik vergt een uitgebreide applicatiekennis. Schiet die tekort, dan leidt dit onvermijdelijk tot fouten die een verdere doorbraak van de technologie in de weg staan. De expertise is in Vlaanderen alleszins aanwezig. Dank zij de samenwerking binnen het membraanplatform zullen we die optimaal kunnen aanwenden.” Zij werd hierin bijgetreden door de Voorzitter van TNAV, Luc Geuens, hoogleraar aan de Karel de Grote-Hogeschool (Hoboken): “TNAV juicht de oprichting van de Belgian Membrane Group toe. Dit is precies waarvoor ons netwerk vier jaar geleden is opgericht: meerwaarde creëren door bundeling van krachten en het doorstromen van kennis van de onderzoekscentra naar de industrie, die op haar beurt met haar concrete ervaring een prikkel biedt voor het onderzoek.” Meer info:
[email protected]
Namens VITO voegde Inge Genné, verantwoordelijke voor onderzoek in mem-
milieuDirect juni 2007
32
Beursnieuws
Lucht DustConf 2007, een overzicht van de bevindingen Dominique Ranson – Sr. Consultant bij Environmental Resources Management (ERM) Op 23 en 24 april ging de Dustconf door te Maastricht. De Vlaamse overheid en Vito waren medeorganisatoren, samen met de overheden van Nederland, Frankrijk en Duitsland. Kernvragen waren wat de overheid en lokale beleidsmakers enerzijds en de industrie anderzijds kunnen doen om fijn stof te reduceren. Ook fungeerde de Dustconf als een forum om BBT uit te wisselen: welke technische maatregelen worden er succesvol ongezet. De focus ging naar industriële bronnen, elektriciteitsproductie, diffuse bronnen, huishoudelijke bronnen waaronder houtverbranding (biobrandstof), landbouw/veeteelt, bouwactiviteiten en scheepvaart (ongeveer alle bronnen behalve weg- en luchttransport dus). In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de bevindingen van de Dustconf. Het is gebaseerd op de “Draft Conference Statement” die voorgesteld werd op de laatste dag.
33
milieuDirect juni 2007
Lucht De gezondheidseffecten van fijn stof zijn welgekend. Luchtverontreiniging door fijn stof of PM10 (fijn stof met een aërodynamische diameter kleiner dan 10µm) veroorzaakt naar schatting elk jaar 350 000 vroegtijdige overlijdens in de Europese Unie (zie CAFEprogramma van de EU). Verontreinigde lucht verplaatst zich in enkele dagen van de ene kant van het continent naar het andere. De problematiek stelt zich in alle landen van de Europese Unie. Een van de stellingen van de Dustconf was dan ook dat implementatie van maatregelen om fijn stof te reduceren versneld moet worden op alle niveau’s, van overheid tot industrie. Beste beschikbare technieken, onderzoek en uitwisseling van informatie kunnen hieraan bijdragen. Dit laatste was een van de belangrijkste doelstellingen van de Dustconf 2007.
Gezondheidseffecten
Breder gebruik van BBT
De grootte van de deeltjes of de samenstelling kunnen een verschillende impact hebben op de volksgezondheid. Kleine deeltjes, emissies van verbrandingsprocessen en bepaalde chemische componenten houden een groter risico in, al hebben – op basis van de huidige kennis alle vormen van PM10 een impact op de volksgezondheid. Grenswaarden moeten het juiste ambitieniveau hebben, rekening houdend met gezondheidseffecten, maar ook met haalbaarheid en kosteneffectiviteit.
Op de conferentie zijn er door de industrie verschillende maatregelen getoond die niet algemeen ingezet worden. Dit betekent dat momenteel niet alle mogelijkheden om de emissies te reduceren, worden aangewend. Dergelijke maatregelen moeten ruimer bekend gemaakt worden, samen met de manier van exploitatie enerzijds en regulering anderzijds. Dit zal er toe leiden dat ze breder geïmplementeerd worden. Voorbeelden voorgesteld op de Dustconf zijn chemische luchtwassers die zowel stof- als ammoniakemissies reduceren bij de veeteelt, online meettechnieken om de reductie van diffuse en fugitieve bronnen te ondersteunen, code van goede praktijk in de bouw en verbeterde mouw- en elektrostatische filters in schouwen en andere toepassingen.
De problematiek verder doorgronden Het is nog steeds nodig om de problematiek verder te doorgronden, zodat actie beter kan gericht worden. Verder onderzoek naar de gezondheidsimpact en bronnen van de verschillende PM-fracties en samenstellende componenten kunnen maatregelen gerichter maken. Ook is er meer onderzoek nodig naar minder gekende bronnen. Het is nodig: • de kennis te vergroten over gezondheidseffecten van de verschillende fracties en componenten; • meer te weten te komen over minder bekende emissiebronnen, zoals houtverbranding, veeteelt, bodemerosie en diffuse en fugitieve bronnen; • reductietechnologieën voor deze bronnen te ontwikkelen samen met industrie, operatoren, producenten en landbouwers; • emissie-inventarissen en monitoringsmethodologieën voor deze bronnen te verbeteren; • nieuwe en effectievere manieren te vinden om te overleggen met/omtrent deze bronnen.
milieuDirect juni 2007
34
BBT verspreiden De kennis van best beschikbare technieken moet op alle niveau’s van de overheid doordringen, en er moet voor gezorgd worden dat iedereen betrokken bij verontreinigende activiteiten geïnformeerd en gestimuleerd wordt om actie te nemen. De kennis die gedeeld werd op de Dustconf, moet zoveel mogelijk in de praktijk geïmplementeerd worden. De lidstaten van de EU enerzijds en de Europese Commissie anderzijds worden opgeroepen om internationale netwerken van professionelen te ondersteunen, zodat er uitwisseling is van informatie tussen landen, onderzoeksinstellingen en industrie en ngo’s en overheden.
Integratie van het beleid Beleid om de uitstoot van fijn stof te reduceren, moet gebaseerd zijn op een geïntegreerde aanpak, meer bepaald met: • de strategie om energieverbruik en broeikasgassen te reduceren en het
gebruik van hernieuwbare energie te stimuleren; • de NEC-richtlijn en het UNECE Götenburg protocol; • acties van de EU (richtlijnen en strategieën) en UNECE (protocollen) om zware metalen, dioxines en PAK’s te reduceren; - beleid ter reductie van het verspreiden van dierenziekten ten gevolge van patogenen die ontstaan in de lucht; - beleid ter reductie van ammoniak en geur uit stallen.
Ontwikkeling van het beleid Momenteel worden er maatregelen geïmplementeerd in Europa om verkeersemissies te reduceren (Euronormen voor voertuigen en Low Emission Zones in steden). Maar er zijn ook verdere inspanningen nodig om de emissies van andere bronnen van PM te reduceren. Veel maatregelen hebben wetgeving, financiële stimuli of andere prikkels nodig om doorgevoerd te worden. Meer politieke wil tot actie is nodig. Informatiecampagnes moeten het publiek infomeren van de gezondheidseffecten van fijn stof. Bijkomende manieren om de betrokkenen aan te moedigen, moeten geïdentificeerd, geïmplementeerd en gecommuniceerd worden, b.v.door winwinsituaties aan te geven. Wetgeving moet enerzijds uitgewerkt worden voor verschillende bronnen die nog niet aan wetgeving onderworpen zijn en anderzijds verstrengd worden voor andere bronnen. Verontreinigde lucht respecteert geen nationale of regionale grenzen. Hierdoor moet de reductie van fijn stof een gemeenschappelijk doel worden voor alle niveau’s van de overheid en industrie in alle lidstaten van de Europese Unie. Tijdens de Dustconf 2007 kwamen de minder gekende bronnen aan bod. Er zijn verschillende nieuwe ideeën voorgesteld en er zijn methoden beschikbaar om de emissies te reduceren voor verschillende van deze bronnen. Deze informatie moet gedeeld en zoveel mogelijk geïmplementeerd worden. Voor andere (meer gekende) bronnen werden volgende stappen geïdentificeerd die genomen kunnen worden.
Contact MilieuContact is een servicerubriek waarin enkele op de milieumarkt actieve bedrijven zichzelf voorstellen. MilieuContact is actueel en wordt door de lezers van milieuDirect als maandelijks naslagwerk gebruikt. Wilt u meer weten over adverteren in milieuContact, bel dan naar het gratis nummer van de klantenservice advertising (0800) 40 380.
Overzicht van bedrijven en diensten in de milieusector Luchtzuivering - Geurhinderbestrijding TASK Industriële Milieutechnieken
Dhr. Stefaan Kovács Tapelaarstraat 4, 2220 Heist-op-den-Berg • Tel. 015/24 21 15 Fax 015/ 24 55 16 • e-mail:
[email protected] • site: www.task.be Task ontwerpt en bouwt industriële luchtzuiverings-, geurbestrijdings- en waterzuiveringsstations. Sleutel-op-de-deur projecten. Renovatie en optimalisatie van bestaande lucht-, geur- en waterzuiveringsinstallaties 11003 Geluiddemping – Noise Solutions
Johan Anthierens Lijsterbessenweg 12 • 2540 Hove • GSM 0496/59.23.28 fax 03/289.71.12 •
[email protected] • www.noisesolutions.be Noise Solutions is distributeur van groene, geluidswerende schermen voor overheid, industrie en particulier. De firma biedt oplossingen aan op maat van de klant en bestrijdt het lawaai rond industrieterreinen en langs drukke wegen, parken en privé-tuinen. 100% natuurlijke en recycleerbare materialen! 12498 Advies- en ingenieursbureau Grontmij
Olie - & Gas -, Raffinage & cracking-, petrochemische- en farmaceutische industrie – The Sniffers nv
Hans Hooyberghs Graaf de Broquevillestraat 4 • 2400 Mol • Tel. 014/318888 Fax: 014/321111 •
[email protected] • www.the-sniffers.be The Sniffers nv is al 15 jaar actief in het bemeten en rapporteren van fugitieve emissies, flare verliezen door interne lekkende equipment. Daarnaast worden de laatste 5 jaar ook projecten uitgevoerd m.b.t. stoomtrapverliesbemetingen en -berekeningen, rookgasbemetingen en pijpleidinginspectie en - integriteitsmetingen 12499 Indamptechniek en membraantechniek GEA Wiegand GmbH
Bernard De Jonghe De Dekt 19 • 1650 BEERSEL • Tel. 02/380 59 18 • Fax 02/380 63 87
[email protected] • www.gea-wiegand.de GEA Wiegand, wereldleider in indamptechnologie, ontwerpt en bouwt indampinstallaties voor de meest diverse producten, waaronder ook afvalwaters. 12346 Advocatenkantoor de Puydt - Van Cauwelaert
Bart Staelens Meersstraat 138A, B-9000 Gent, Tel. 09/241 59 20, Fax 09/241 59 30,
[email protected], www.grontmij.be Vanuit een toekomstgerichte visie levert Grontmij kwaliteitsvolle adviezen, maakt creatieve ontwerpen en realiseert duurzame projecten in bouw, infrastructuur en milieu 10871
Mr. Koen de Puydt Ninoofsesteenweg 153 • 1080 Brussel • Tel. 02/410.10.66 en 0478/208.961 Fax 02/410.39.71 •
[email protected] www.depuydt-vancauwelaert.be Het advocatenkantoor is uw partner in ruimtelijke ordening, milieu, bodemsanering, onteigeningen, PPS, overheidsopdrachten, bouwrecht, eigendomsrecht, huurrecht en handelsrecht. Advies en geschillen. 12346
ADVERTENTIE-INDEX ANALYTICO ECS EIJKELKAMP ENGELS LOGISTICS GRC KALLO
27 21 4 15 36
GRONTMIJ KLUWER M-REAL OVAM
25 13 4 29
POLLUTEC SOLVAY VALIPAC VITO
9 17 2 23
12857