EMMEN - COEVORDEN - BORGER - ODOORN - GRAMSBERGEN
Examen slagwerk ONGESTEMD
A versie 2007-01
Inhoudsopgave Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Notenwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Verlenging van notenwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Maat en maatsoorten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De maatsoort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Antimetrische figuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Herhaling en afkortingen in de muziek. . . . . . . . . . . . . Tempo, karakter en aanwijzingen in de muziek . . . . . . Dynamiek (leer der toonsterkten) . . . . . . . . . . . . . . . . Articulatie in de muziek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Instrumentenkennis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Summiere historie van de trom . . . . . . . . . . . . . . . . . . De trom in de drumband . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het ontstaan ven een drumstel . . . . . . . . . . . . . . . . . . Informatieblad slaginstrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . Orkestscholing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bijlagen: Eisen hoofdopleiding 1: Ongestemd slagwerk Eisen hoofdopleiding 2: Pauken Eisen hoofdopleiding 3: Mallets Eisen hoofdopleiding 4: Drums Drumstyles en techniques Slagwerk losse techniek
2 2 4 4 5 5 5 6 7 8 8 8 9 9 10 12
THEORIE-PAKKET A SLAGWERK
Algemeen Wat is geluid ?
Geluid is alles wat we met ons gehoororgaan kunnen waarnemen.
Wat is geruis ?
Geluid zonder bepaalde toonhoogte (onregelmatige trillingen).
Wat is een toon ? Noem de 3 onderdelen waaruit muziek bestaat.
Geluid met een bepaalde toonhoogte (regelmatige trillingen). 1. Ritme 2. Melodie 3. Harmonie
Welk stelsel gebruikt men om noten en rusten te registreren ?
Een stelsel van 5 horizontale lijnen, dit heet een "notenbalk".
Welke sleutels in de muziek zijn voor
De G- of Vioolsleutel. Deze staat aan het begin van de notenbalk
ons van belang ?
en begint op de tweede lijn: De F- of Bassleutel. Deze staat aan het begin van de notenbalk en begint op de vierde lijn: De "percussie-sleutel" die in het midden van de balk wordt geplaatst:
Notenwaarden = hele noot
= halve noot
= kwart noot
= achtste noot
= zestiende noot
Je ziet hier een reeks noten en rusten. De noten links en de rusten rechts horen bij elkaar. Een hele noot duurt dus net zo lang als een hele rust. Hoeveel tellen een bepaalde rust of noot is kun je pas zeggen als je weet in wat voor maatsoort ze staan. Wat je wel kan zeggen is dat een hele noot net zo lang is als een hele maat, en dat een halve rust net zo lang is als een halve maat (uigaande van een 4/4 maat). We hebben het dan over de "relatieve" duur. Wil je de "absolute" duur weten, dan moet je ook kijken naar het tempo en de maatsoort. Op de volgende bladzijde vind je een overzicht van de onderverdeling van noten en rusten. Leer deze indeling goed. Je zult hem nog vaak moeten gebruiken.
= hele rust
= halve rust
= kwart rust
= achtste rust
= zestiende rust
Pagina 2
We gaan bij onderstaand overzicht even uit van een 4/4 maatsoort. In het algemeen is het zo dat een hele noot of rust net zo lang is als twee halve noten of rusten, en een halve noot of rust net zo lang is als twee kwart noten of rusten etc.
Hele noot, 4 tellen tel: 1 (2 3 4 )
Hele rust, 4 tellen tel: 1 (2 3 4 )
Halve noot, 2 tellen tel: 1 (2) 3 (4)
Halve rust, 2 tellen tel: 1 (2) 3 (4)
Kwart noot, 1 tel tel.: 1 2 3 4
Kwart rust, 1 tel tel.: 1 2 3 4
Achtste noot, 1/2 tel tel.: 1 ne 2 je 3 je 4 e
Achtste rust, 1/2 tel tel.: 1 ne 2 je 3 je 4 e
Zestiende noot, 1/4 tel tel.: 1 te ne te, 2 te ne te 3 te ne te, 4 te ne te
Zestiende rust, 1/4 tel tel.: 1 te ne te, 2 te ne 3 te ne te, 4 te ne
De achtste en zestiende noten kunnen met elkaar worden verbonden, maar ook los worden genoteerd
Pagina 3
Verlenging van notenwaarden Er zijn 3 manieren om de waarde van noten en rusten te verlengen, te weten: 1. Door middel van een verbindingsboog tussen twee noten van dezelfde toonhoogte. Deze noten worden dan samengevoegd tot één geheel. hetzelfde geldt voor de rust: 2 + 1 = 3 tellen
2 + 1 = 3 tellen
2a. Door middel van een punt achter de noot. De noot of rust wordt verlengd met de helft van zijn waarde. hetzelfde geldt voor de rust: 2 + 1 = 3 tellen
2 + 1 = 3 tellen
2b: Door middel van twee punten achter de noot. De noot of rust wordt verlengd met de hleft van zijn waarde plus de helft van de waarde van de voorgaande punt.
2 + 1 + 1/2 = 3 1/2
2 + 1 + 1/2 = 3 1/2
3. Door middel van een fermate. Dit is een willekeurige verlenging van een noot of een rust. Als je alleen speelt, mag je zelf de lengte bepalen. Speel je in groepsverband, dan bepaald de leider de lengte.
Hoe kun je een maat herkennen ?
Een maat is het gedeelte tussen twee maatstrepen in.
Maat en maatsoorten Een maat heeft een bepaald aantal tellen. Deze tellen kun je verdelen in groepjes van 2, groepjes van 3, of groepjes van 2 en 3 in 1 maat. BeHeb je twee groepjes dan is de maatsoort binair, heb 3 groepjes dan is deze maatsoort ternair. Als je meer groepjes binnen een maat kan maken (bijvoorbeeld een 4/4 maatsoort, je maakt dan 2 groepjes van 2) is die maatsoort binair samengesteld. Hij is immers samengesteld uit 2 groepjes. Stel dat je een 9/8 maatsoort hebt, dan kun je 3 groepjes maken. Deze maatsoort is dus ook samengesteld (meerdere groepjes) ternair (3 groepjes). Als je binnen een maatsoort groepjes van 2 EN 3 kunt maken, is deze maatsoort onregelmatig samengesteld. Heb je dan 2 groepjes, dan is deze maatsoort binair onregelmatig samengesteld. Heb je 3 groepjes dan is de maat ternair onregelmatig samengesteld. Elk groepje krijgt op de eerste tel een accent. Het accent op tel 1 is het hoofdaccent, de accenten op de eerste tel van een volgend groepje heet een nevenaccent. Binair is tweedelig
Ternair is driedelig
Binair (2-delig)
Enkelvoudig 2 2 2 2 4 8
Ternair (3-delig)
Samengesteld
Enkelvoudig
Samengesteld
4 6 4 6 12 4 8 8 4 8
3 3 3 2 4 8
6 9 9 4 4 8
binair onregelmatig zijn bijvoorbeeld: 5/4 5/8 ternair onregelmatig zijn bijvoorbeeld: 7/4 7/8 * Bij een 6/8 maat maken we meestal 2 groepjes van 3, daarom is deze maatsoort dus binair samengesteld. Pagina 4
De maatsoort Wat wil het bovenste cijfer zeggen en wat het onderste ?
Het bovenste cijfer (de teller) geeft het aantal tellen per maat aan. Het onderste cijfer (de noemer) geeft de notenwaarde aan. (welke noot is 1 tel ) 2 = 2 tellen per maat 4 = de 1/4 noot ( ) is 1 tel 6 = 6 tellen in de maat 8 = de 1/8 noot ( ) is 1 tel
In enkele gevallen plaatst men een dubbele maatstreep. Wanneer ?
Wat is een opmaat ?
a: Bij verandering van de maatsoort. b: Bij verandering van tempo. c: Bij verandering van toonsoort. d: Bij de afsluiting van een muziekstuk of een gedeelte daarvan. Een opmaat is een onvolledige maat vooraf.
4 1 ne 2 3 te ne te 4 Voorwaarde is dat de laatste maat en de eerste maat, samen één hele maat vormen. De laatste maat zou hier dus kunnen zijn:
1
2
je
3
Het is belangrijk de volgende maatsoorten te kunnen herkennen (auditief/ op je gehoor) 2/4
3/4
6/8
4/4
Antimetrische figuren Wat is een antimetrische deling ?
Anti-metrisch betekent: tegen de maat in. Voor deze figuren hebben we geen apparte noten; ze worden genoteerd met behulp van cijfers. Voorbeeld triool: 3 in plaats van 2
Voorbeeld duool: 2 in plaats van 3
Herhalingen en afkortingen in de muziek Herhaling van de voorgaande maat.
Herhaling van de voorgaande 2 maten.
Herhaling van een muzikaal gedeelte.
Herhaling van een muzikaal gedeelte (opnieuw uitvoeren van een eerder gespeeld stuk). Bij het gebruik van "hokje 1" en "hokje 2" is het de bedoeling dat je de eerste keer hokje 1 speelt en de tweede keer, zonder hokje 1 te spelen, doorgaat naar hokje 2. Hokje 1 noemen we: prima volta (= eerste keer) Hokje 2 noemen we: secunda volta (=tweede keer)
Pagina 5
= Da Capo = vanaf het begin. = Dal Segno (
) = vanaf het teken.
= vanaf het coda teken (
) naar het volgende coda teken (
)
= spelen tot fine = herhalen vanaf het begine tot aan Fine = herhalen vanaf het teken ( Staat achter
of achter
) tot aan het codateken (
) dan overgaan op coda.
c.r.(con replica), dan houdt dit in dat je alle herhalingen speelt.
Staat er s.r.(senza replica), dan houdt dit in dat je alle herhalingen overslaat . Coda betekent slot of aanhangsel, en Fine= eind. Hoe noemt men afkortingen van notenwaarden of verkorte schrijfwijze van het notenschrift ?
Abbreviaturen, deze gebruikt men om een beter overzicht te krijgen van het notenbeeld en omdat het ruimtebesparend is.
Tempo karakter en aanwijzingen in de muziek De duur van de noten is afhankelijk van de snelheid waarmee de tellen in de muziek elkaar opvolgen. Om makkelijk een tempo te kunnen bepalen heeft men de metronoom (ook MM=Maelzel Metronoom) ontwikkeld. Als er boven een muziekstuk staat, betekent dit dat het tempo van het stuk, 120 kwartnoten per minuut is. Tempi kan men in vijf hoofdgroepen indelen: Groep 1: zeer langzaam:
40 tot 60
Largo = Lento = Adagio = Grave =
breed, ernstig, edel slepend langzaam, met uitdrukking zwaar, gewichtig
Groep 2: matig langzaam:
60 tot 92
Larghetto = Andantino = Andante =
langzaam een beetje langzaam gaande, wandeltempo
Groep 3: matig snel
92 tot 120
Moderato = matig, rustig Allegretto = een beetje levendig Allegretto moderato = matig levendig
Groep 4: snel
120 tot 160
Allegro =
levendig, vrolijk, vlug
Groep 5: zeer snel
160 tot 208
Allegro vivace = Vivace = Presto =
zeer levendig zeer levendig zeer snel
Pagina 6
Enkele aanduidingen die zowel op tempo als karakter betrekking hebben: Tempo di Menuetto = tempo van het menuet Tempo di Valse = wals-tempo Tempo di Marcia = mars-tempo
Enkele aanduidingen die tempowijzigingen aangeven: Accelerando = versnellen Ritenuto = snel terughouden (rit) Tempo 1 = terugkeer naar het eerste tempo A tempo = terugkeer naar het tempo voor de wijziging Rallantando = langzamer worden (rall) Tacet ="zwijgen" Ad libitum (ad lib.) = "naar vrije keuze" Als er een herhaling in een stuk staat en er staat Ad lib, dan mag je dit zo vaak herhalen als je zelf muzikaal verantwoord vindt.
Dynamiek (leer der toonsterkten) Hoeveel soorten dynamiek kent je?
Twee soorten, te weten stabiele dynamiek en overgangsdynamiek Stabiele dynamiek:
Contrastwerking tussen piano en forte. De dynamiek verandert met een sprongetje.
Overgangsdynamiek: Langzaam toe-, of afnemen in toonsterkte. De overgang van het één naar het andere. Dynamische tekens: ppp = pianissisimo = zo zacht mogelijk pp = pianissimo = zeer zacht p = piano = zacht mp = mezzopiano = matig zacht mf = mezzoforte = matig sterk f = forte = sterk ff = fortissimo = zeer sterk fff = fortissisimo = zo sterk mogelijk pf = piano forte = zacht en direct daarna sterk fp = forte piano = sterk en direct daarna zacht sf = sfortzato = versterkt voor één toon (noot) = sterk accent = sterk doen uitkomen sub p = subito piano = onmiddellijk zacht
Overige termen van betekenis: Assai Mosso Poco a poco simile sempre crescendo sempre decrescendo
= = = = = =
Overgangsdynamiek: crescendo = sterk worden
decrescendo = in sterkte afnemen
diminuendo = in sterkte afnemen dim.
zeer beweging beetje bij beetje op dezelfde manier steeds sterker worden steeds zachter worden Pagina 7
Articulatie in de muziek Articulatie
= speelmanier
Articulatietekens: Legato:
= gebonden
Versieringen in de muziek:
Staccato:
= kort spelen
Marcato:
= doen uitkomen
Een versiering in de muziek is een omspeling van de hoofdnoot.
De enkelvoudige voorslag:
De viervoudige voorslag:
Instrumentenkennis Slaginstrumenten kun je verdelen in twee groepen:
- Membranofonen
= dit zijn instrumenten met een vel bespannen Gestemde membranofonen: bijv. pauken Ongestemde membranofonen: bijv. trom, tambourijn
- Idiofonen
= dit zijn instrumenten met een eigen klank Gestemde idiofonen: bijv. lyra, klokkenspel, marimba Ongestemde idiofonen: bijv. woodblock, cowbell
Soorten trommen van ee drumband:
o.a.: Kleine- of platte trommen, diep-, tenor-, grote- of overslagtrom, bongo's en timp-toms, conga's en tambourijnen etc.
Enkele onderdelen van een kleine trom:
Houten- of messing ketel met luchtgat, bovenspanrand voorzien van 8 tot 10 nokken voor spanschroeven en eventueel een aangeklonken draaghaak of beugelbevestiging voor harnas. Knie beugel en een uitsparing voor de besnaring. Verder een slagvel, meestal voorzien van een flanelstrip (en anders een demper), en een snarenvel (+ snaren). Het ondervel is meestal dunner dan het bovenvel.
Hoe onderhoud je de trom ?
Droog en stofvrij houden. Ketel en ander metalen onderdelen poetsen. Spanschroeven steeds behandelen met zuurvrije vaseline. Slag-en snarenvel zonodig vervangen. Bij het vervangen van vellen de spanschroeven steeds tegenover elkaar spannen, dit om een gelijkmatige spanning van het vel te verkrijgen. Snarenmat bijstellen indien nodig. De trom in een niet te warme maar droge ruimte bewaren.
Er zijn 2 veelgebruikte manieren om je stokken vast te houden: traditional grip [afbeelding]
matched grip [afbeelding]
Summiere historie van de trom Het slaginstrument blijkt een van de oudste instrumenten te zijn. Het is ontstaan uit het slaan met stokken op massieve voorwerpen, bijv. een boom, om boodschappen door te geven. Zo'n instrument zouden wij nu tot de idiofonen rekenen. Later begon met hiervoor holle voorwerpen te gebruiken en men spande hier een vel over. Men kreeg dan een veel betere klank wanneer men hier met stokken of andere voorwerpen op sloeg. Deze instrumenten zouden wij nu membranofonen noemen. In de 14e eeuw begon men membranofonen te maken in vele vormen en afmetingen. Zo waren er bijvoorbeeld de raamtrommels of schellentrommels die door meisjes bespeeld werden. Deze leken op onze tambourijnen. Ook maakte men hele grote trommen, de zogenaamde bastrommen, die met grote stokken werden aangeslagen. Aan het einde van de Middeleeuwen veroverde de trommel haar plaats in het leger. Hier werd de trom vooral gebruikt als ritme-instrument dat luid moest klinken. Daarom bouwde men hiervoor ook enorme houten instrumenten. In de 18e eeuw begon men met het bouwen van messing trommen in verschillende afmetingen. De bouw van de trommel was toen als volgt: over een hoepel spande men een kalfs- of een schapenvel. Deze hoepel met vel trok men over een houten of metalen ketel. Hierna werd met touwen of schoeven het geheel nog verder aangespannen. Wanneer men dan met een voorwerp op het vel slaat dan gaat het vel trillen waardoor er geluid ontstaat dat door de holte onder het vel nog versterkt wordt. De trommel kon men zowel maken met een vaste toonhoogte als zonder een vaste toonhoogte (bijv. pauken). Pagina 8
De trom in de drumband Voor de tweede werldoorlog speelde de tambour in het leger op de signaalinstrumenten: de trom en de klaroen. Hier komt de naam tambourkorps vandaan. Nu is het woord drumband de algemene benaming geworden. De drumband heeft een belangrijke funktie overgenomen van de harmonie- en fanfarekorpsen bij het opluisteren van sociale en culturele evenementen zoals optochten, shows e.d. De drumband heeft niet alleen een metrische funktie om de maat aan te geven zoals de tambours van voor de Tweede Wereldoorlog. Ook ritme en klank zijn belangrijke eigenschappen geworden. Zo gebruikt men veel veschillende tromtypen: de marstrom, dieptrom, tenortrom, overslagtrom, bongo's, conga's, timp-tom, tom-tom, duotrom en de grote trom. Ook is uitbreiding van de klank mogelijk met pijperfluit, lyra, xylofoon , marimba, klokkenspel of blaasinstrumenten zoals klaroen, jachthoorn, trompet en andere blaasinstrumenten van een fanfare.
Het ontstaan van een drumstel Het drumstel is een Noord-Amerikaanse uitvinding van de negers. De slavernij was er debet aan dat Nederlanders en later Engelsen en Ieren de negers overbrachten naar Zuid-Amerika en Cuba. Daar werkten ze op plantages, die geleid werden door Spanjaarden en Portugezen, dus overwegend een Katholiek volk en dus met Katholieke principes. Deze Spanjaarden en Portugezen vonden het goed dat de slaven in hun spaarzame vrije tijd hun eigen muziek speelden. Dit is dan ook de reden dat veel van de Afrikaanse cultuur terug te vinden is in Zuid-Amerika en op Cuba o.a. Conga's, Sherese etc. Ook Afrikaanse bellen komen er voor en in Brazilië en Berimbau (boog met een kalebas met stokje en munt). Heel anders was het gesteld met de slaven, die in Noord-Amerika te werk waren gesteld. Zij werden namelijk geconfronteerd met Ierse, Engelse en Nederlandse slavendrijvers, met een overwegend Calvinistische godsdienst. Dit geloof beschouwde elke muziek buiten hun eigen cultuur, met name de Afrikaanse muziek, als duivelse muziek. Dit had tot gevolg dat er openbare verbrandingen waren van Afrikaanse instrumenten. Het werd de Afrikaanse slaaf dus totaal onmogelijk gemaakt om zijn eigen muziek te spelen. Toen de slavernij werd afgeschaft (1865) en er eigenlijk een nog moeilijkere periode voor de slaaf aanbrak, omdat hij nu als 2e-rangs burger werd beschouwd, kreeg hij toch een beetje vrije tijd om nu muziek te gaan maken. Eigen instrumenten hadden ze niet meer en zodoende hebben ze waarschijnlijk oude afgedankte instrumenten van het leger opgekocht zoals trompetten en trommen. Hiermee probeerden ze het leger-orkest te imiteren natuurlijk op hun eigen manier. Roffelend New Orleans Ragtime (tot 1920) Gespeeld door twee of drie personen
Logisch gevolg kun je het noemen dat later de bass-drum op de grond werd geplaatst en de kleine erachter ( tot dusver nog steeds aan riem voor de buik). Deze set kon nu alleen bespeeld worden. In Afrika waren de bekkens totaal onbekend (vermoedelijk Turkse afkomst) en de drummer maakte alleen gebruik van het bekken om een accent te geven (nog geen hi-hat). Een verdere ontwikkeling was de hihat dit toen nog niet zo heette en er ook nog niet zoals nu uit zag. Hij heette Sock-cymbal en kwam niet hoger dan halverwege het scheenbeen. Ze werd ingedrukt op 2 en 4 wat voor de blanken een hele openbaring was, omdat niet net als zij het zware maatdeel benadrukt werd, maar het zwakke maatdeel. Dit had weer tot gevolg dat het hele drumspel een meer swingend karakter kreeg. De dixieland met als centrum Chicago was nu "ontstaan". Mensen als Baby Dots, Cozy Cole, Chick Webb en Zutti Singleton zochten naar meer mogelijkheden en monteerden een tomtom op de bass-Drum, die wel sterk afweek van de tomtom van nu (het vel zat met punaises op het hout vast). Big Sid Cattled en Pappa Joe Jones zijn vermoedelijk de uitvinders geweest van de charleston, de voorloper van de hi-hat van nu. De Charleston-muziek vroeg om een bespeling van de Hihat met stokken. Volgens insiders is Pappa Jones de eerste geweest die op de hi-hat het basis-ritme speelde, wat voor elke jazz-drummer een bekend gegeven is geworden:
Er is niet veel fantasie voor nodig om er van uit te gaan dat er een drummer moet zijn geweest die een marstrom naast zich plaatste op de grond om zo zijn klankmogelijkheden uit te breiden. De staande tomtom deed haar intrede en daarmee is het volledige drumstel een feit. In de tijd van Pappa Joe Jones, Big Sid Cattled, Nick Fattool, Cozy Cole, Chick Webb en andere blanke drummers die er in slaagden dit weer op hun manier te imiteren zoals Gene Grupa en later Buddy Rich, was het gebruikelijk dat de bass-drum strak in vieren werk gespeeld en een dominerend geluid had. In die periode van de Bebop zijn mensen als Kenny Klarke, Tiny Kahn en Dave Tough op het idee gekomen om de vieren Bass-drum filosofie op te heffen en het te verplaatsen naar het bekken. De bass-drum werd nu alleen nog gebruikt om accenten te geven wat een hele sensatie te weeg bracht. Waarschijnlijk omdat men het bass-drum-geluid (accenten) nu aanhoorde als een "klook"-geluid kreeg Kenny Klarke de bijnaam Kenny "klook" Clark.
Pagina 9
INFORMATIE-BLAD SLAG-INSTRUMENTEN BUISKLOKKEN
VIBRAFOON
KLOKKENSPEL
XYLOFOON
MARIMBA
Pauken
BONGO
BEATRING
MARACAS TAMBOERIJN COWBELL
TRIANGEL WOODBLOCK CONGA
CLAVES GUIRO
EGG-SHAKER
SHAKER
DJEMBE AGOGO BELL
Pagina 10
SNAREDRUM DRUMSTEL
*SLAGBEKKENS *ORKESTBEKKENS *CYMBALS A DEUX
BASSDRUM GROTE TROM
DRUMSTOK
PAUKENSTOK MALLETS
BRUSHES RUDE/ HOT RODS
BASS PEDAAL - SNARESTAND - HIHAT - CYMBALSTAND - BOOMSTAND FLOORTOM
TOMTOM GROTE BEKKEN - RIDE BEKKEN AFSLAG BEKKEN (KLEINE BEKKEN) - CRASH BEKKEN KLEIN AFSLAG-BEKKEN - SPLASH TWEE BEKKENS OP ELKAAR - HIHAT Pagina 11
Orkestscholing We kennen drie soorten blaasorkesten:
harmonie fanfare brassband
Daarnaast bestaat nog het:
Slagwerk orkesten a: ensembles met ongestemd slagwerk b: ensembles met gestemd en ongestemd slagwerk
symfonieorkest
Harmonieorkest
Fanfareorkest
Brassband
Vroeger kende Zuid-Nederland voornamelijk tamboerkorpsen en vond je boven de rivieren vooral lyrakorpsen en malletbands. Inmiddels heeft er een kruisbestuiving plaats gehad dankzij
Symfonieorkest
ondermeer het Wereldmuziekconcours.
snaar hout saxofoons
hout saxofoons
koper
koper
koper
koper
slagwerk
slagwerk
slagwerk
slagwerk
snaar
hout
saxofoons
koper
strijkers:
piccolo
sopraansax
zacht koper:
slagwerk
gestemd:
viool
fluit
altsax
bugel
klokkenspel
altviool
esklarinet
tenorsax
alt
xylofoon
cello
besklarinet
baritonsax
bariton
vibrafoon buisklokken
contrabas
altklarinet
tuba
basklarinet
euphonium
lyra
tokkel:
hobo
bas
pauken
harp
althobo
scherp koper:
ongestemd:
fagot
trompet
drumstel
trombone
kleine trom
tussengroep:
tamboerijn
cornet
bekkens
grote trom
hoorn
gong triangel claves woodblock maracas castagnetten rasp cowbell bongo's
Pagina 12 drumband/tamlyrakorps
malletband
slagwerkgroep
A
Exameneisen drums
1 Theorie a b
zie pakket blz 1 - 9 ontwikkeling v.h.drumstel
2 Receptieve vorming d.m.v.geluidsvoorbeelden a het herkennen van eenvoudige ritmische figuren b het herkennen van eenvoudige melodische fragmenten c het herkennen van dynamiek d het herkennen van slaginstrumenten e het herkennen van andere instrumenten binnen de lichte muziek f. maat afmaken [compleet maken] g. het kunnen noteren van een eevnoudig dictee (zie bouwstenen A)
3 Praktijk a
Etudes/Voordrachtstukken 3 stuks Het praktisch uitvoeren van enkele etudes en voordrachtstukken in diverse stijlen van de lichte muziek. pop referentie D.A.deel1 blz.17 jazz referentie D.A.deel1 blz 31 blues referentie D.A.deel1 blz.23
b
snaredrum
referentie
D.A.deel1 blz.46
c
play along
referentie
A.Oosterhout-songs
d
Stijlen Het kunnen spelen van basisrhythms in de volgende stijlen. mars,polonaise,wals, rock, rock in 2-en,slowblues,disco en shuffle
e
prima vista
f
Losse Techniek
g
Improvisatie
1 Fills Het spelen van korte eenvoudige fill-inns stijl zelf te kiezen.
i
Percussie
1 Het kunnen bespelen van een drietal percussie-instrumenten
1 drumstuk referentie 2 van een ritme
D.A.deel1 blz.2,3,18,19
zie eisen hafa aangevuld met typische drumtechnieken zoals RLV RLRL RLRRLRLLRRL RRLL Dit alles verdeeld over het drumstel 1 maat ritme 1 maat fill 3 maten ritme 1 maat fill
Drumstyles en Techniques A
wals
mars
polonaise rock in 2en
rock/pop
blues
shuffle
disco
Verdeel over je drumset! techniek 1
techniek 2
techniek 3
techniek 4
techniek 5
Slagwerk Losse Techniek A
A.Het uitvoeren van de verschillende roffeltechnieken.(opbouwen) 1. Dichte roffel (pressroll
RRRRRLLLLL etc=geruis precieze aantal slagen niet hoorbaar)
2. Open roffel (open roll RRLLRRLL etc.) 3. Van open naar dicht (opbouw authentiek) 4. Single stroke (enkele slag RLRL etc)
Het precieze aantal slagen is hoorbaar (2 per hand)
B.Het uitvoeren van enkele basisfiguren,versieringen en roffels 1.Dubbelslag
= Met 2 stokken tegelijk spelen.
2.Flamslag of enkelvoudige voorslag Matched grip De 2 slagen komen vlak na elkaar. De eerste noot (kleine noot/ de voorslag) komt vlak voor de tweede noot (hoofdnoot) waarbij de eerste "laag" bij het vel begint en de tweede van "hoger" komt.
De roffels kunnen open en dicht gespeeld worden.
3.Roffel van 5
4.Roffel van 9
C.Rudiments. 1.Enkele [Single paradiddle]
tip:Speel ook met je ene hand op de rand en met je andere op het vel, of met rechts op je hihat en met links op je snare.
D.Enkele Effecten Het uitvoeren van Rim & ketel-effecten op snaredrum zols: On the rim: A: op de rand Rimshot: B. vel + rand [rim] Crossed rim: C. stok met punt op het vel drukken, dan met de andere stok op deze stok slaan. Rimclick: D: stok omdraaien, punt op het vel, dikke gedeelte op de rand Stick on stick: E: met je ene stok op de andere spelen
Traditional grip
EISEN VOOR HET A-EXAMEN Hoofdopleiding 1: Ongestemd slagwerk (hoofdinstrument kleine trom en/of drums) NOTA BENE: De met * gemerkte eisen zijn facultatief! I. MUZIEKLEER/GEHOORSCHOLING Muzikale begripsvorming en auditieve toepassing a.
Notatie en toonstelsel Het in relatie tot het speelniveau kunnen lezen van het muziekschrift. Dit op grond van kennis van en inzicht in: - de functie van de notenbalk, noten en sleutels - de vorm en waarde van hele, halve, kwart, achtste, zestiende noten en rusten en de waardeveranderingen door toevoeging van stip of verlengingsboog.
e.
Maat en ritme Kennis van en inzicht in de maatsoorten 2/2 (Alla Breve) 2/4, 3/4, 4/4, 3/8, 6/8, alsmede in samenhang hiermee kennis van de vorm en waarde van de voor deze fase meest gebruikelijke noten en rusten, blijkende uit: - het in relatie tot de bovengenoemde enkelvoudige en samengestelde maatsoorten kunnen toelichten van de begrippen: maat, maatstreep, maatteken, maataccent, zwaar-licht, twee- en driedeligheid, Alla Brêve. Voorts het antimetrisch figuur de triool op één tel. - het beheersen van de ritmische bouwstenen voor het A-niveau (zoals aangegeven in bijlage 15 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 15b van dit addendum) - Wanneer gekozen wordt voor drums als hoofdinstrument: Kennis van eenvoudige rockpatterns in 4/4/ maat en blues in 6/8 maat (voor niveau-aanduiding zie bijlage 15b van dit addendum). - het kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig ritmisch dictee in 2/4 of 3/4 maat op basis van de ritmische bouwstenen fase A en het vanuit voorgedrukte mogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk ritme wordt gespeeld (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 16 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten).
f. *
Melodiebouw, frasering, vormen Het herkennen van een eendelige liedvorm van 2 x 2 en 2 x 4 maten blijkend uit het kunnen aanduiden van de muzikale zinsbouw door het plaatsen van fraseringsbogen of komma's. (Toelichting: dit leeraspect blijft facultatief en hoeft derhalve niet apart getoetst te worden; het kan echter blijken uit de speelwijze van het uit te voeren repertoire). Zie ook bijlage 20 Raamleerplan HaFaBra-opleidingen deel 3, slaginstrumenten: improvisatie).
g.
Uitvoeringsaanwijzingen Kennis van en inzicht in de navolgende begrippen en de bijbehorende termen en notatie-tekens: - dynamiek: stabiele dynamiek (pp, p, mp, mf, f, ff) en overgangsdynamiek (crescendo, decrescendo, diminuendo, morendo, smorzando) - tempo: vijf hoofdgroepen met de daarbij behorende tempo aanduidingen, termen voor versnelling en vertraging van het tempo - herhalings- en verwijzingstekens: o.a. da capo, dal segno, coda.
h.
Versieringen Kennis van de notatie en de uitvoering van de enkelvoudige en viervoudige voorslag. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 17 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en bijlage 17b van dit addendum)
j.
Orkestscholing Kennis van het eigen instrument en het ontstaan van de toon.
Instrumentale toepassing n.
Prima-vista ritmisch kleine trom en drums Het op instrumentale wijze uitvoeren (à prima-vista) van een eenvoudig ritmisch fragment gebaseerd op de bouwstenen fase A, naar keuze in de maatsoorten 2/4, 3/4, 4/4, 6/8. Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende orkestpartijen in aanmerking. (Toelichting: Hierbij dient vermeden te worden dat er sprake is van een ritmisch pakhuisconstructie . Het strekt tot aanbeveling enkele korte fragmenten van verschillend ritmisch karakter voor te leggen). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 18 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3)
o.
Prima-vista melodisch (drums) Het op instrumentale wijze uitvoeren (à prima-vista) van een eenvoudig melodisch fragment op het drumstel. In dit fragment dient gebruik te worden gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor het A-niveau. Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende orkestpartijen in aanmerking. (Toelichting: Hierbij dient vermeden te worden dat er sprake is van een ritmisch pakhuisconstructie . Het strekt tot aanbeveling enkele korte fragmenten van verschillend ritmisch karakter voor te leggen). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 18b van dit addendum) nb. Dit onderdeel is alleen van toepassing indien de kandidaat het drumstel als hoofdinstrument heeft gekozen.
p.
Speeldictee Het op het gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige fragmenten. Voor niveau-aanduidingen: zie bijlage 19 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 19b van dit addendum)
q.
Uit het hoofd spelen Het uit het hoofd spelen van een gedeelte uit het speelrepertoire voor het examen.
r.
Improvisatie - Het afsluitend beantwoorden van een vraagzin binnen de meest eenvoudige liedvorm van 2 x 2 of 2 x 4 maten (in 2/4, 3/4 of 4/4) - een vrije improvisatie. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 20 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 20b van dit addendum)
s.*
Mentale training Het van buiten spelen van een eenvoudig fragment van 2 à 4 maten, nadat dit de kandidaat enkele ogenblikken ter inzage is voorgelegd. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 25b van dit addendum
II.
INSTRUMENTALE VAARDIGHEDEN
v.
Technische oefeningen Het instrumentaal uitvoeren van: - enige bij het niveau passende technische oefeningen, gebaseerd op de bouwstenen fase A (zoals aangegeven in bijlage 15 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 15b van dit addendum) - de bij het niveau passende rudiments (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 21 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 2b van dit addendum) - de bij het niveau passende roffelfiguren (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 22 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 22b van dit addendum) - de onder 'h' genoemde versieringen (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 17 Raamleerplan HaFaBraopleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 17b van dit addendum).
III. MUZIKALE VAARDIGHEDEN w/x.
Ritmische vaardigheden en samenspel - het correct uitvoeren van in de speelstukken aangegeven tempi, maatsoorten en notenwaarden met gevoel voor maat en ritme - het uitvoeren van minimaal 1 samenspelstuk al naargelang de mogelijkheden (bijv. 2 slaginstrumenten of slaginstrument + piano)
y.
Uitdrukkingsvaardigheden - Het muzikaal verzorgd uitvoeren van de voorbereide speelstukken, waarbij de examencommissie voor wat betreft het solo-repertoire een keuze moet kunnen maken uit tenminste vier etudes en/of voordrachtstukken. De omvang en muzikale verscheidenheid van het gespeelde repertoire dient recht te doen aan het gevraagde niveau (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 23 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten en in bijlage 23b van dit addendum) - Het spelen van fragmenten op drie bij-instrumenten naar keuze, een en ander in relatie tot het speelniveau van het hoofdinstrument.
EISEN VOOR HET A-EXAMEN Hoofdopleiding 2: Pauken NOTA BENE: De met * gemerkte eisen zijn facultatief! I.
MUZIEKLEER/GEHOORSCHOLING Muzikale begripsvorming en auditieve toepassing
a.
Notatie en toonstelsel Het kunnen lezen van het muziekschrift in de sleutel en de omvang van het eigen instrument tot en met 3 kruizen en 3 mollen. Dit op grond van kennis van en inzicht in: - de functie van de notenbalk, noten, hulplijnen en sleutels - de vorm en waarde van hele, halve, kwart, achtste, zestiende noten en rusten en de waardeveranderingen door toevoeging van stip of verlengingsboog - de functie van kruis, mol en herstellingsteken en het gebruik hiervan als vast of toevallig voorteken.
b.
Toonladders Kennis van en inzicht in de bouw van de majeurtoonladder blijkend uit: - het kunnen bouwen van majeurtoonladders tot en met 3 kruizen en mollen zowel stijgend als dalend en het in dit verband kunnen hanteren van de begrippen: hele toonsafstend, halve toonsafstand, groot en majeur, grote tertstoonladder - het kunnen hanteren van de begrippen: stamtoon, stamtoonladder, laddereigen tonen. - van voorgespeelde majeurtoonladders waarin bij enkele ladders wordt afgeweken van de majeurintervallen, bepalen welke 'goed' of 'fout' worden gespeeld.
c.
Intervallen Kennis van en inzicht in de samenstelling van de diatonische laddereigen intervallen vanuit de grondtoon binnen de majeurtoonladder en het auditief kunnen toepassen van deze intervallen, blijkend uit: - het vanuit de muzieknotatie kunnen herkennen en bouwen van de diatonische laddereigen intervallen tot en met het octaaf vanuit de grondtoon van de majeurtoonladders van C, F en G - het op het gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van de reine kwart en de reine kwint in stijgende richting vanuit de grondtoon of vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welke van deze twee intervallen gespeeld wordt. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 26 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
d.
Accoorden Kennis van en inzicht in de bouw van de grote drieklank in grondligging, onder andere blijkend uit het kunnen noteren van de grote drieklanken op de tonica van de majeurtoonladders tot en met 3 kruizen en mollen.
e.
Maat en ritme Kennis van en inzicht in de maatsoorten 2/2 2/4, 3/4, 4/4, 3/8, 6/8, alsmede in samenhang hiermee kennis van de vorm en waarde van de voor deze fase meest gebruikelijke noten en rusten, blijkende uit: - het in relatie tot de bovengenoemde enkelvoudige en samengestelde maatsoorten kunnen toelichten van de begrippen: maat, maatstreep, maatteken, maataccent, opmaat, zwaar-licht, twee- en driedeligheid en Alla Breve, en de triool op één tel. - het beheersen van de ritmische bouwstenen voor het A-niveau (zoals aangegeven in bijlage 27 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - het kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig ritmisch dictee in 2/4 of 3/4 maat op basis van de ritmische bouwstenen fase A en het vanuit voorgedrukte mogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk ritme wordt gespeeld (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 16 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten).
f. *
Melodiebouw, frasering, vormen Het herkennen van een eendelige liedvorm van 2 x 2 en 2 x 4 maten blijkend uit het kunnen aanduiden van de muzikale zinsbouw door het plaatsen van fraseringsbogen of komma's. Toelichting: dit leeraspect blijft facultatief en hoeft derhalve niet apart getoetst te worden; het kan echter blijken uit de speelwijze van het uit te voeren repertoire) Zie ook bijlage 33 Raamleerplan deel 3, slaginstrumenten: improvisatie (pauken).
g.
Uitvoeringsaanwijzingen Kennis van en inzicht in de navolgende begrippen en de bijbehorende termen en notatie-tekens: - articulatie: legato, staccato, portato, marcato - dynamiek: stabiele dynamiek (pp, p, mp, mf, f, ff) en overgangsdynamiek (crescendo, decrescendo, diminuendo, morendo, smorzando) - tempo: vijf hoofdgroepen met de daarbij behorende tempo aanduidingen, termen voor versnelling en vertraging van het tempo - herhalings- en verwijzingstekens: o.a. da capo, dal segno, coda.
h.
Versieringen Kennis van de notatie en de uitvoering van de enkelvoudige voorslag. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 28 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
j.
Orkestscholing Kennis van en inzicht in het ontstaan van de toon, de omvang en de stemming van het eigen instrument.
m. *
Voorbereid van blad zingen Het, in relatie tot het stemmen van de pauken en de theoretische kennis, ten gehore brengen van een bij het niveau passende oefening voorbereid van blad zingen in C majeur. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 29 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten. Instrumentale toepassing
n.
Prima-vista ritmisch Het op instrumentale wijze uitvoeren (à prima-vista) van een eenvoudig ritmisch fragment gebaseerd op de bouwstenen fase A, naar keuze in de maatsoorten 2/4, 3/4, 4/4, 6/8. (Toelichting: hierbij dient vermeden te worden dat er sprake is van een ritmische pakhuisconstructie . Het strekt tot aanbeveling enkele korte fragmenten van verschillend karakter voor te leggen). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 30 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
o.
Prima-vista melodisch Het op instrumentale wijze à prima-vista uitvoeren van een eenvoudig melodisch fragment op twee pauken. In dit fragment wordt gebruik gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor het A-niveau. (Toelichting: hierbij dient vermenden te worden dat er sprake is van een ritmische pakhuisconstructie ). Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende 'melodische' orkestpartijen in aanmerking. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 31 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
p.
Speeldictee - Het op het gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige ritmische fragmenten (voor niveauaanduiding: zie bijlage 19 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - Het op het gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige melodische fragmenten op twee pauken. (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 32 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten).
q.
Uit het hoofd spelen Het uit het hoofd spelen van een gedeelte uit het speelrepertoire voor het examen.
r.
Improvisatie - Het afsluitend beantwoorden van een vraagzin binnen de meest eenvoudige liedvorm van 2 x 2 of 2 x 4 maten (in 2/4, 3/4 of 4/4). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 37 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
s.*
Mentale training Het van buiten spelen van een eenvoudig melodisch fragment op twee pauken van 2 à 4 maten, nadat dit de kandidaat enkele ogenblikken ter inzage is voorgelegd. Voor niveauaanduiding zie bijlage 33b van dit addendum
II.
INSTRUMENTALE VAARDIGHEDEN
u.
Toonladders en accoorden Het spelen van toonladders en accoorden door de kandidaat van een opleiding voor hoofdinstrument 2 (pauken) heeft tot doel om te toetsen hoe de betreffende voorstellings- en begripsvorming functioneert. Het betreft derhalve het auditief kunnen toepassen van de voor en paukenist van belang zijnde voorstellingen die hem ondersteunen bij het bespelen en stemmen van zijn instrument. Het gaat hier dus niet om een motorisch vaardige uitvoering. Een kwarten-beweging bij en tempo van ± 80 volstaat reeds. Dit geldt ook voor de volgende niveaus. Binnen deze begrenzing wordt van de a.s. paukenist In relatie tot de theoretische kennis, het stemmen van de pauken en het paukenspel verwacht: - het op eenvoudige wijze uit het hoofd spelen van de majeurtoonladders tot en met 3 kruizen en 3 mollen op één van de instrumenten uit opleiding 3 (mallets) - het op eenvoudige wijze spelen van de drieklanken op de tonica van de bovengenoemde toonladders op één van de instrumenten uit opleiding 3 (mallets). Een niveau-aanduiding is niet van toepassing.
v.
Technische oefeningen Het instrumentaal uitvoeren van: - enige bij het niveau passende technische oefeningen gebaseerd op de bouwstenen fase A (zoals aangegeven in bijlage 27 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.) - de bij het niveau passende paradiddles, dempoefeningen en kruisslagen (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 34 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten) - de bij het niveau passende roffelfiguren (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 35 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten) - de onder 'h' genoemde versieringen (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 28 Raamleerplan HaFaBraopleiding deel 3, slaginstrumenten).
III. MUZIKALE VAARDIGHEDEN w/x
Ritmische vaardigheden en samenspel - het correct uitvoeren van in de speelstukken aangegeven tempi, maatsoorten en notenwaarden met gevoel voor maat en ritme . - het uitvoeren van minimaal 1 samenspelstuk al naargelang de mogelijkheden (bijv. 2 slaginstrumenten of slaginstrument + piano)
y.
Uitdrukkingsvaardigheden - Het muzikaal verzorgd uitvoeren van de voorbereide speelstukken, waarbij de examencommissie voor wat betreft het solo-repertoire een keuze moet kunnen maken uit tenminste vier etudes en/of voordrachtstukken. De kandidaat dient met behulp van de door de docent voorgespeelde toonhoogten de pauken zelf te stemmen. De omvang en muzikale verscheidenheid van het gespeelde repertoire dient recht te doen aan het gevraagde niveau (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 23 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - Het spelen van fragmenten op drie bij-instrumenten naar keuze, een en ander in relatie tot het speelniveau van het hoofdinstrument.
EISEN VOOR HET A-EXAMEN hoofdopleiding 3 mallets (klokkenspel, xylofoon, marimba en vibrafoon) NOTA BENE: De met * gemerkte eisen zijn facultatief! I.
MUZIEKLEER/GEHOORSCHOLING Muzikale begripsvorming en auditieve toepassing
a.
Notatie en toonstelsel Het kunnen lezen van het muziekschrift in de sleutel en de omvang van het eigen instrument tot en met 3 kruizen en 3 mollen. Dit op grond van kennis van en inzicht in: - de functie van de notenbalk, noten, hulplijnen, octaafverplaatsingstekens en sleutels - de vorm en waarde van hele, halve, kwart, achtste, zestiende noten en rusten en de waardeveranderingen door toevoeging van stip of verlengingsboog - de functie van kruis, mol en herstellingsteken en het gebruik hiervan als vast of toevallig voorteken, de meest envoudig voorkomende enharmonische verwisselingen.
b.
Toonladders Kennis van en inzicht in de bouw van de majeurtoonladder blijkend uit: - het kunnen bouwen van majeurtoonladders tot en met 3 kruizen en mollen zowel stijgend als dalend en het in dit verband kunnen hanteren van de begrippen: hele toonsafstend, halve toonsafstand, groot en majeur, grote tertstoonladder - het kunnen hanteren van de begrippen: stamtoon, stamtoonladder, laddereigen tonen. - van voorgespeelde majeurtoonladders waarin bij enkele ladders wordt afgeweken van de majeurintervallen, bepalen welke goed of fout werden gespeeld.
c.
Intervallen Kennis van en inzicht in de samenstelling van de diatonische laddereigen intervallen vanuit de grondtoon binnen de majeurtoonladder en het auditief kunnen toepassen van deze intervallen, blijkende uit: - het vanuit de muzieknotatie kunnen herkennen en bouwen van de diatonische laddereigen intervallen tot en met het octaaf vanuit de grondtoon van de majeurtoonladders van C, F en G - het op het gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van de diatonische laddereigen intervallen tot en met de kwint in stijgende richting vanuit de grondtoon van de majeurtoonladder van C of vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk interval gespeeld wordt - het op het gehoor kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig melodische dictee in C majeur of vanuit voorgedrukte antwoordmogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welke melodie gespeeld wordt. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 3 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
d.
Accoorden Kennis van en inzicht in de bouw van de grote drieklank in grondligging, onder andere blijkend uit het kunnen noteren van de grote drieklanken op de tonica van de majeurtoonladders tot en met 3 kruizen en mollen.
e.
Maat en ritme Kennis van en inzicht in de maatsoorten 2/2 2/4, 3/4, 4/4, 3/8, 6/8alsmede in samenhang hiermee kennis van de vorm en waarde van de voor deze fase meest gebruikelijke noten en rusten, blijkende uit: - het in relatie tot de bovengenoemde enkelvoudige en samengestelde maatsoorten kunnen toelichten van de begrippen: maat, maatstreep, maatteken, maataccent, opmaat, zwaar-licht, twee- en driedeligheid en Alla Breve. Voorts het antimetrisch figuur de triool op één tel. - het beheersen van de ritmische bouwstenen voor het A-niveau (zoals aangegeven in bijlage 38 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - het kunnen noteren (schrijfdictee) van een eenvoudig ritmisch dictee in 2/4 of 3/4 maat op basis van de ritmische bouwstenen fase A en het vanuit voorgedrukte mogelijkheden kunnen aangeven (luisterdictee) welk ritme wordt gespeeld (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 16 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten).
f. *
Melodiebouw, frasering, vormen Het herkennen van een eendelige liedvorm van 2 x 2 en 2 x 4 maten blijkend uit het kunnen aanduiden van de muzikale zinsbouw door het plaatsen van fraseringsbogen of komma's. Toelichting: dit leeraspect blijft facultatief en hoeft derhalve niet apart getoetst te worden; het kan echter blijken uit de speelwijze van het uit te voeren repertoire) Zie ook bijlage 10 Raamleerplan deel 3, slaginstrumenten: improvisatie (mallets).
g.
Uitvoeringsaanwijzingen Kennis van en inzicht in de navolgende begrippen en de bijbehorende termen en notatie-tekens: - articulatie: legato, staccato, portato, marcato - dynamiek: stabiele dynamiek (pp, p, mp, mf, f, ff) en overgangsdynamiek (crescendo, decrescendo, diminuendo, morendo, smorzando) - tempo: vijf hoofdgroepen met de daarbij behorende temponamen; termen voor versnelling en vertraging van het tempo - herhalings- en verwijzingstekens: o.a. da capo, dal segno, coda.
h.
Versieringen Kennis van de notatie en de uitvoering van de enkelvoudige voorslag en de triller. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 39 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten..
j.
Orkestscholing Kennis van en inzicht in het ontstaan van de toon, de omvang en de stemming van het eigen instrument.
m. *
Voorbereid van blad zingen Het ten gehore brengen van een bij het niveau passende oefening voorbereid van blad zingen in C majeur. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 6 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten. Instrumentale toepassing
n.
Prima-vista ritmisch Het op instrumentale wijze uitvoeren (à prima-vista) van een eenvoudig ritmisch fragment gebaseerd op de bouwstenen fase A, naar keuze in de maatsoorten 2/4, 3/4, 4/4, 6/8 (Toelichting: hierbij dient vermeden te worden dat er sprake is van een ritmische pakhuisconstructie . Het strekt tot aanbeveling enkele korte fragmenten van verschillend karakter voor te leggen). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 30 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
o.
Prima-vista melodisch Het op instrumentale wijze à prima-vista uitvoeren van een eenvoudig melodisch fragment. In dit fragment wordt gebruik gemaakt van de verschillende maatsoorten en ritmische bouwstenen voor het Aniveau. (Toelichting: hierbij dient vermenden te worden dat er sprake is van een ritmische pakhuisconstructie ).Voor dit onderdeel komen ook bij deze fase passende melodische orkestpartijen in aanmerking. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 40 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
p.
Speeldictee Het op het gehoor herkennen en naspelen van eenvoudige melodische fragmenten in majeur binnen de omvang van een octaaf, overwegend in secunden en tertsen voortschrijdend. De hoogte van de eerste toon wordt aangegeven. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 9 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
q.
Uit het hoofd spelen Het uit het hoofd spelen van een korte melodie in de vorm van een eenvoudig volksliedje of popsong of van een gedeelte uit het speelrepertoire voor het examen.
r.
Improvisatie Het afsluitend beantwoorden van een vraagzin in majeur binnen de meest eenvoudige liedvorm van 2 x 2 of 2 x 4 maten (in 2/4, 3/4 of 4/4). Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 10 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
s.*
Mentale training Het van buiten spelen van een eenvoudig melodisch fragment in een beperkto omvang van 2 à 4 maten in C, F of G majeur, nadat dit de kandidaat enkele ogenblikken ter inzage is voorgelegd. Voor niveauaanduiding zie bijlage 45b van dit addendum.
II.
INSTRUMENTALE VAARDIGHEDEN
u.
Toonladders en accoorden - het uit het hoofd spelen van de majeurtoonladders tot en met drie kruizen en drie mollen over tenminste één octaaf in voorgeschreven tempi. - het spelen van kort gebroken drieklanken op de tonica van de bovengenoemde toonladders in voorgeschreven tempi. Voor niveau-aanduiding: zie bijlage 41 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten.
v.
Technische oefeningen Het instrumentaal uitvoeren van: - enige bij het niveau passende technische oefeningen. Deze technische oefeningen moeten gebaseerd zijn op de bouwstenen fase A (zoals aangegeven in bijlage 37 Raamleerplan HaFaBraopleiding deel 3, slaginstrumenten). - de bij het niveau passende roffelfiguren (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 42 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - de onder 'h' genoemde versieringen (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 39 Raamleerplan HaFaBraopleiding deel 3, slaginstrumenten). - de bij het niveau passende dubbelslagen (voor niveau-aanduiding zie bijlage 43 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten).
III. MUZIKALE VAARDIGHEDEN w/x
Ritmische vaardigheden en samenspel - het correct uitvoeren van in de speelstukken aangegeven tempi, maatsoorten en notenwaarden met gevoel voor maat en ritme. - het uitvoeren van minimaal 1 samenspelstuk al naargelang de mogelijkheden (bijv. 2 slaginstrumenten of slaginstrument + piano).
y.
Uitdrukkingsvaardigheden - Het muzikaal verzorgd uitvoeren van de voorbereide speelstukken, waarbij de examencommissie voor wat betreft het solo-repertoire een keuze moet kunnen maken uit tenminste vier etudes en/of voordrachtstukken. De omvang en muzikale verscheidenheid van het gespeelde repertoire dient recht te doen aan het gevraagde niveau (voor niveau-aanduiding: zie bijlage 23 Raamleerplan HaFaBra-opleiding deel 3, slaginstrumenten). - Het spelen van fragmenten op drie bij-instrumenten naar keuze, een en ander in relatie tot het speelniveau van het hoofdinstrument.