Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Kerntaak 1 Commercieel 1
Antwoorden Online Opgaven Commercieel 1 Verzorgingsgebied beoordelen
225421_v43t
Verzorgingsgebied beoordelen Opgave 1 Een verzorgingsgebied is het gebied dat binnen de invloedssfeer van de winkel ligt.
Opgave 2 De grootte van het verzorgingsgebied is afhankelijk van: 1. 2. 3. 4.
het assortiment of de branche; de bereikbaarheid; parkeermogelijkheden; de aan- of afwezigheid van klantentrekkers en ondersteunende voorzieningen.
Opgave 3 Als een winkel ruime parkeermogelijkheid heeft, betekent dit dat mensen die verder dan op loop- of fietsafstand wonen, ook naar deze winkel kunnen komen met hun auto.
Opgave 4 a. De beoordeling is aan je docent. Bij ‘bereikbaarheid voor consumenten’ moet je denken aan wegen en openbaar vervoer. Bij ‘bereikbaarheid voor leveranciers’ gaat het om wegen en laaden losmogelijkheden. Bij ‘parkeergelegenheid’ beoordeel je de parkeerruimte en of er betaald moet worden. b. De beoordeling is aan je docent. Denk aan de branche.
Opgave 5 De beoordeling is aan de docent. In het antwoord moeten de elementen ‘vorm’ en ‘ligging’ terugkomen.
Opgave 6 Afhankelijk van allerlei ontwikkelingen in het verzorgingsgebied kan het zijn dat dit niet zo'n slimme beslissing is van de detaillist. Als zijn omzet voldoende is, kan zo'n uitspraak geen kwaad.
Opgave 7 Het verzorgingsgebied is het grootst bij: a. b. c. d. e. f. g.
ijs en cosmetica stadscentrum kleding speciaalzaak non-food sieraden stadsdeelcentrum warenhuis
Opgave 8 a. De foodspeciaalzaken hebben over het algemeen een kleiner verzorgingsgebied dan de nonfoodspeciaalzaken. b. Het verschil is logisch, aangezien mensen iedere dag moeten eten maar bijvoorbeeld niet iedere dag schoenen hoeven te kopen. Voor dat laatste wil men meer moeite doen en heeft men behoefte aan keuze van verschillende zaken.
1
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 9 Hengels port-specialist Drogisterij Computer-winkel Kantoor-boekhandel
Buurtwinkelcentrum
X
Klein winkelcentrum
X
Groot winkelcentrum
X
X
X
Klein stadsdeelcentrum
X
X
X
X
Groot stadsdeelcentrum
X
X
X
X
Hoofd winkelcentrum grote stad
X
X
X
X
Opgave 10 Veel consumenten zullen de locatie passeren op weg naar het winkelcentrum. Doordat de doe-hetzelfzaak niet in het centrum zelf zit, zijn er waarschijnlijk betere parkeermogelijkheden bij de doe-hetzelfzaak.
Opgave 11 Een haalbaarheidsonderzoek betekent dat je je omzetmogelijkheden onderzoekt. Je berekent je potentiële omzet en vergelijkt die met de omzet van de concurrentie.
Opgave 12 Een distributieplanologisch onderzoek (DPO) is een onderzoek naar het gewenste branchepatroon in relatie tot de grootte en samenstelling van het verzorgingsgebied.
Opgave 13 Gegevens die zijn opgenomen in het Retail Handboek zijn kengetallen over het winkelaanbod per woonplaats, winkelcentra en per branche.
Opgave 14 De beoordeling is aan de docent. De student kan met behulp van plattegrond, kennis over het type winkelcentrum en verschillende informatiebronnen als DPO de grootte van het verzorgingsgebied van een winkel van zijn keuze beoordelen.
Opgave 15 a. Het bevolkingspotentieel is het aantal inwoners in het verzorgingsgebied. b. Voor de beoordeling van je verzorgingsgebied spelen, behalve het aantal inwoners, de volgende aspecten van de bevolkingsopbouw een rol: het aantal huishoudens de gemiddelde gezinsgrootte de leeftijdsopbouw het gemiddelde inkomensniveau de beroepsopbouw etnische afkomst.
Opgave 16 Voor een babyspeciaalzaak in een wijkwinkelcentrum zijn behalve het aantal inwoners bijvoorbeeld de leeftijdsopbouw, de huishoudgrootte en het inkomensniveau van belang.
Opgave 17 Toevloeiing is het verschijnsel dat consumenten die buiten het verzorgingsgebied wonen, (een deel van) hun aankopen in het verzorgingsgebied verrichten. Afvloeiing is het verschijnsel dat
2
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
consumenten die in het verzorgingsgebied wonen (een deel van) hun aankopen buiten het verzorgingsgebied verrichten.
Opgave 18 De beoordeling is aan de docent. Je moet laten zien dat je inzicht hebt in de demografie van Nederland en het verzorgingsgebied.
Opgave 19 De beoordeling is aan de docent. Er wordt Bekeken in hoeverre je condities kan noemen die het verschil aangeven tussen je stagebedrijf en de concurrent in een ander verzorgingsgebied.
Opgave 20 Het omzetpotentieel van het verzorgingsgebied is het aantal consumenten in het verzorgingsgebied maal het gemiddeld bestede bedrag per hoofd van de bevolking per branche.
Opgave 21 De factoren die het gemiddeld bestede bedrag in het verzorgingsgebied bepalen zijn:
woonkosten (huurprijzen, hypotheeklasten); het gemiddelde inkomen; plaatselijke koopgewoonten (prijsgericht of servicegericht); samenstelling van de bevolking; aanwezigheid van de doelgroep; werkgelegenheid; leeftijdsopbouw.
Opgave 22 Arbeidsproductiviteit is de gemiddelde omzet per werknemer.
Opgave 23 Vloerproductiviteit is de omzet per m2 winkelverkoopvloeroppervlakte.
Opgave 24 Het marktaandeel is de eigen afzet of omzet uitgedrukt in een percentage van de totale afzet of omzet in een verzorgingsgebied.
Opgave 25 Marktverbredende activiteiten zijn activiteiten die worden uitgevoerd om de omzet te vergroten door te proberen meer klanten in de winkel te krijgen. Marktverdiepende activiteiten zijn activiteiten die worden uitgevoerd om de omzet te vergroten door te proberen de klanten die de winkel al bezoeken meer of duurdere artikelen te laten kopen.
Opgave 26 De beoordeling is aan de docent. Je moet kunnen laten zien dat je inzicht hebt in de relatie tussen marktaandeel en winkelformule.
Opgave 27 Ter beoordeling van de docent. Een voorbeeld van een marktverbredende activiteit is promotie. Een voorbeeld van een marktverdiepende activiteit is het opnemen van impulsartikelen in het assortiment.
Opgave 28 De kritische omzet is de omzet waarbij geen verlies wordt geleden, maar ook geen winst wordt gemaakt.
Opgave 29 De marktpenetratiegraad is het percentage van het totale aantal consumenten in het verzorgingsgebied dat regelmatig bij een winkel koopt.
3
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
4
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Vestigingsplaats beoordelen
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
225421_v44t
Vestigingsplaats beoordelen Opgave 30 Als je je ergens wilt vestigen, beoordeel je het winkelgebied op de volgende criteria:
de bereikbaarheid en toegankelijkheid; denk hierbij aan openbaar vervoer en toegangswegen; de aanwezigheid van (veilige en betaalbare) parkeerplaatsen; wel of geen scheiding van winkelen, bevoorrading en overig verkeer; de aanwezigheid van een gevarieerd branchepatroon; de sfeer van het voetgangersgebied; de loopafstanden; gezamenlijke activiteiten van de winkeliers die het winkelcentrum aantrekkelijk maken (is er coördinatie door een winkeliersvereniging of manager?); aanwezigheid centrale verblijfsruimte, voldoende horecabedrijven en bankvoorzieningen.
Opgave 31 a. Voorbeelden van winkelformules zijn Albert Heijn, C1000, De Harense Smid, Scheer en Foppen, Primafoon, Etos, Fleurop, Marskramer, Blokker, C&A. b. Als er een aantal van dit soort winkels aanwezig is, kun je er zeker van zijn dat er voldoende aanloop is in het winkelcentrum.
Opgave 32 a. Leisure-elementen zijn alle aspecten die de aantrekkelijkheid van een winkelgebied kunnen versterken, maar die niet tot de detailhandel behoren. b. Voorbeelden van leisure-elementen zijn: horeca, kinderdagverblijf, bibliotheek, modeshow, fastfood, schoonheidssalon, casino, (historische) architectuur, demonstraties, groenvoorzieningen. c. Leisure-elementen maken het verblijf in een winkelcentrum aantrekkelijk. Sommige elementen als kinderdagverblijf maken het makkelijker om te winkelen.
Opgave 33 Een bestemmingsplan bepaalt in hoeverre de winkel mag uitbereiden, verbouwen, buitenpresentaties mag plaatsen enzovoort. De ondernemer is niet geheel vrij om te bepalen wat hij met het pand van zijn onderneming wil doen. Verder kan geplande bouw of verbouw van panden in de omgeving de situatie voor je winkel positief of negatief beïnvloeden. Ook kan er verandering komen in de bereikbaarheid.
Opgave 34 Het assortiment, de doelgroep en de positionering moeten aansluiten bij het verzorgingsgebied van de vestigingsplaats. Wanneer iets in het verzorgingsgebied verandert, moet een detaillist kritisch naar zijn winkelformule kijken en die eventueel aanpassen.
Opgave 35 a. Factoren die de kwaliteit van een vestigingsplaats zodanig beïnvloeden dat de winkelier besluit de vestigingsplaats te verlaten, noem je pushfactoren. b. Factoren die je doen besluiten om je niet te vestigen, noem je objectfactoren. c. Factoren die het aantrekkelijk maken om je als bedrijf ergens te vestigen, noem je pullfactoren. d. Factoren die je doen besluiten om op de vestigingsplaats te blijven, noem je keepfactoren.
5
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 36 Het is niet waarschijnlijk dat dit grote gevolgen zal hebben voor de schoenenbranche in het stadscentrum. De schoenenwinkel in het wijkwinkelcentrum kan nooit voldoen aan alle behoeften van de consumenten uit de nieuwbouwwijk.
Opgave 37 Ter beoordeling van de docent. Bijvoorbeeld: pand in eigendom, looptijd huurcontract, lage huurprijs, klantenkring, investering in pand.
Opgave 38 De beoordeling is aan de docent. Je laat zien dat je inzicht hebt in de branchesamenstelling van een winkelcentrum. Hoeveel winkels uit dezelfde branche kunnen er zijn? Vullen ze elkaar aan of zijn ze elkaars concurrent?
Opgave 39
Pushfactoren zijn factoren die de kwaliteit van een vestigingsplaats zodanig beïnvloeden, dat de winkelier besluit de vestigingsplaats te verlaten. Voorbeelden: te hoge huurprijzen en leegstand in het winkelcentrum. Pullfactoren zijn factoren die het aantrekkelijk maken om je als bedrijf te vestigen. Voorbeelden: nieuwbouwhuizen, klantaantrekkende winkels, leisure-elementen. Keepfactoren zijn factoren die je doen besluiten op de vestigingsplaats te blijven. Voorbeelden: pand in eigendom, klantenkring. Objectfactoren zijn factoren die je doen besluiten niet op de vestigingsplaats te blijven. Voorbeelden: een slecht pand, slechte ligging, gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden.
Opgave 40 Een vestigingsplaatsonderzoek bestaat uit:
een distributieplanologisch onderzoek; een analyse van het verzorgingsgebied; een juridisch onderzoek; een concurrentieanalyse.
Opgave 41 Bij het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), vakbladen en het CBS.
Opgave 42 Voor informatie over de bevolkingssamenstelling kun je terecht bij de gemeente. Er zijn ook databases waar bevolkingskenmerken in opgenomen zijn.
Opgave 43 Een ondernemer beoordeelt een vestigingsplaats voordat hij zich ergens gaat vestigen. Hij kijkt naar allerlei factoren, zoals de infrastructuur, de concurrentie en de consument om te bepalen of zijn onderneming succesvol kan zijn in dat verzorgingsgebied. Verder moet in het antwoord ook een verklaring voor de keuze van de student worden gegeven.
Opgave 44 In een concurrentieonderzoek probeer je te onderzoeken wat de aard en omvang van de concurrentie is, wat de sterke en zwakke punten van de concurrentie zijn en hoe groot de geschatte omzet van de concurrent is.
Opgave 45 Antwoord B is goed. Observatie is een fieldresearchmethode die je kunt gebruiken bij een concurrentieonderzoek. Je kunt het bedrijf van de concurrent observeren om achter het assortiment, de prijs en dergelijke te komen.
6
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 46 Om een indruk te krijgen van de aard van de concurrentie gaat elke ondernemer na welke concurrenten er in zijn verzorgingsgebied zijn gevestigd.
Opgave 47 Beoordelingspunten bij de marketinginstrumenten:
Plaats: opvallendheid, verkoopvloeroppervlakte, kwaliteit van het pand, parkeergelegenheid, aansluiting openbaar vervoer, bevoorradingsmogelijkheid, naast klantentrekker(s), naast concurrent(en) Product: keuzemogelijkheid soorten artikelen, keuzemogelijkheid artikelvariëteiten, keuzemogelijkheid merken, actualiteit assortiment, overzichtelijkheid assortiment, kwaliteit winkelmerk Prijs: prijsniveau, waar voor je geld Personeel: snelle bediening, vriendelijk personeel, deskundig personeel, servicegevoelig personeel Presentatie: aantrekkelijke buitenkant, opvallende buitenkant, sfeervolle binnenkant, overzichtelijke presentatie, actuele winkelinrichting, schoon en hygiënisch, opgeruimd en netjes Promotie: adverteren met acties, adverteren met thema’s, opvallende advertentie, bereik advertentie, aanbiedingen, mond-tot-mondreclame, publiciteit
Opgave 48 Ja, als er concurrenten zijn die een soortgelijke winkelformule hebben. Nee, als het concurrenten zijn met een andere winkelformule en daardoor juist het aanbod van het assortiment compleet maken.
Kleinschalig marktonderzoek uitvoeren
225421_m20t
Kleinschalig marktonderzoek uitvoeren Opgave 49 Marktonderzoek is het verzamelen en interpreteren van informatie die kan dienen voor commerciële beslissingen.
Opgave 50 Tijdig inspelen op veranderingen vergroot de kansen en verkleint het risico van fouten. We kunnen zo tijdig onze winkelformule aanpassen en de concurrentiepositie verbeteren.
Opgave 51 Voorbeelden van verschuivingen in het consumentengedrag:
Flexibeler werktijden bij de consument zelf, maar ook een grotere vraag naar verse kant-enklaarmaaltijden vergroten de vraag naar ruimere openingstijden (vooral bij supermarkten). De consument stelt steeds meer eisen ten aanzien van garantie en de mogelijkheid tot ruilen of geldteruggave. Door het groeiend aantal een- en tweepersoonshuishoudens en de individuele eisen van consumenten (ook binnen een groter gezin) is er meer behoefte aan kleine verpakkingen. Wat de betaalwijze betreft kiest de consument steeds vaker voor betalingen via een pinautomaat of chipknip, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid contant geld op te nemen in de winkel (als vorm van extra service). Consumenten gaan steeds meer recreatief winkelen. Een reactie daarop is invoering van de koopzondag.
7
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 52 Je kunt marktonderzoek zien als een vorm van verzekering omdat je geld investeert om erachter te komen welke marktontwikkelingen er gaande zijn en welke beslissingen je moet nemen. Door een uitgebreid marktonderzoek kunnen onjuiste beslissingen worden voorkomen die anders geld zouden kosten. Je zou kunnen zeggen dat de opdrachtgever van het marktonderzoek ‘verzekerd’ is van een goed beeld van de markt zodat hij met het afstemmen van het bedrijfsbeleid geen onnodige missers zal maken.
Opgave 53 Klacht
Marketinginstrument
'Het parkeerterrein is te klein'
plaats
'De prijzen zijn veel te hoog'
prijs
'Er is onvoldoende keus'
product
'Waarom is er alleen maar gebundeld tuinhout?'
presentatie
'Ik ben niet op de hoogte van de aanbiedingen'
promotie
'Het personeel is niet vriendelijk en behulpzaam'
personeel
Opgave 54 Door te meten in hoeverre doelstellingen zijn bereikt en hoe de gebruikte marketinginstrumenten in de praktijk werken, bewaak je als het ware het succes van die marketinginstrumenten. Met het inzicht in de resultaten van marketingdoelstellingen kun je tijdig je marketingactiviteiten bijstellen.
Opgave 55 a. Een fabrikant gebruikt een marktonderzoek vooral om erachter te komen welke behoeften en wensen de consument heeft om op basis daarvan nieuwe producten te ontwikkelen (informatieverschaffende functie). Maar ook om nieuwe producten te testen bij de consument (experimenterende functie). b. De bedrijfstak detailhandel gebruikt marktonderzoek vooral voor de informatieverschaffende functie: economische trends, marktverschuivingen, ontwikkelingen van het consumentengedrag. c. De brancheorganisaties doen aan marktonderzoek om gegevens te krijgen over consumentengedrag, marktverschuivingen, economische trends, concurrentieontwikkelingen (informatieverschaffende functie). d. Een detaillist doet aan marktonderzoek om te zien in hoeverre doelstellingen zijn bereikt en hoe de marketinginstrumenten in de praktijk werken (evaluerende functie). Een detaillist is ook geïnteresseerd in de informatieverschaffende en de experimenterende functie van marktonderzoek.
Opgave 56 De vier fasen van marktonderzoek zijn:
Stap 1: probleemstelling Stap 2: gegevensverzameling Stap 3: gegevensverwerking Stap 4: rapportage en aanbeveling
Opgave 57 Je voert een concurrentieonderzoek uit. Er wordt gekeken naar de prijsstelling van de concurrent. En naar de voorkeur van de consument voor aankoop van producten bij de concurrent.
8
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 58 a. VersBest kan zowel een productonderzoek als een aankooponderzoek uitvoeren. Bij een productonderzoek kan VersBest onderzoeken of de productaspecten passen bij de behoeften en de wensen van de potentiële klanten. Bij een aankooponderzoek kan VersBest onderzoeken hoeveel Grasmelk er wordt verkocht en waar en waarom consumenten Grasmelk kopen. b. Productonderzoek: Passen de smaak, bereidingswijze en prijs van Grasmelk bij de wensen en behoeften van de consument? De benodigde gegevens zijn kwalitatief. De onderzoeksgroep bestaat uit consumenten. Aankooponderzoek: Hoeveel liter Grasmelk wordt er elke dag gekocht, waar koopt de consument zijn Grasmelk en waarom kopen ze Grasmelk? De benodigde gegevens zijn kwantitatief en kwalitatief. De onderzoeksgroep bestaat uit consumenten.
Opgave 59 Het verschil heeft te maken met het aantal opdrachtgevers. Als een onderzoek wordt uitgevoerd voor meer opdrachtgevers tegelijk, dan is sprake van een multi-cliëntonderzoek. Bij één opdrachtgever spreken we van een single-cliëntonderzoek.
Opgave 60 a. Een kwantitatief onderzoek is een onderzoek naar getalsmatige resultaten. b. Een kwalitatief is een onderzoek naar de achtergrond van een bepaald gedrag of mening.
Opgave 61 Een respondent is de ondervraagde persoon die meedoet aan het onderzoek.
Opgave 62 Bij een multi-cliëntonderzoek gaat het vaak om een standaardonderzoeksopdracht, weliswaar met verschillende opdrachtgevers. Bij een omnibusonderzoek worden binnen hetzelfde onderzoek vaak zeer uiteenlopende vragen over verschillende onderwerpen gesteld.
Opgave 63 a. Bijvoorbeeld onderzoek naar openingstijden, eisen van gemaksvoeding of onderzoek naar consumentengedrag. Bij andere voorbeelden is de beoordeling aan de docent. b. De beoordeling is aan de docent. c. De beoordeling is aan de docent.
Opgave 64 Het betreft een single-cliëntonderzoek. Het onderzoek wordt in opdracht ván en alleen vóór VersBest uitgevoerd.
Opgave 65 De kwalitatieve onderzoeksresultaten zijn: plaats van aankoop van Grasmelk reden voor het drinken van Grasmelk. Deze resultaten zijn kwalitatief omdat er geen rangorde aangegeven kan worden en omdat ze niet alle antwoordmogelijkheden betreffen. Ongetwijfeld kunnen er nog talloze andere antwoorden worden gegeven. Gezinssamenstelling is een twijfelgeval. De categorieën die staan aangegeven, betreffen alle gezinssamenstellingen zoals die geregistreerd zijn bij de burgerlijke stand. Maar mogelijk kunnen er andere categorieën worden toegekend.
9
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 66 Bij deskresearch worden gegevens vanachter het bureau verzameld, terwijl bij fieldresearch gegevens uit het veld worden verzameld. Bovendien levert fieldresearch primaire gegevens op, terwijl deskresearch gebruikmaakt van secundaire gegevens.
Opgave 67 a. Uit de klantenregistratie kun je informatie halen over de ontwikkeling en opbouw van het klantenbestand. Het gaat dan om informatie over bijvoorbeeld leeftijd, woonplaats, wijk, gezinssamenstelling, koopgewoonten van je klanten. b. Uit de kassaregistratie kun je informatie halen over de omzet per klant of per artikel. c. Uit de financiële administratie kun je informatie halen over de winst en de schulden van de onderneming.
Opgave 68 Voorbeelden van informatie uit externe deskresearch:
Informatie over het economisch resultaat van Nederlandse detailhandelsondernemingen (Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf). Informatie over vestigingen en verkoopplaatsen in de detailhandel (Centraal-Registratiekantoor Detailhandel-Ambacht). Informatie over bevolkingsverloop, samenstelling van de bevolking en bouw- en uitbreidingsplannen (gemeentelijke instanties).
Opgave 69 Ter beoordeling van de docent. De student laat zien dat hij in staat is om met behulp van externe bronnen voorbeelden te noemen van consumententrends.
Opgave 70 De onderzoeksresultaten zijn afkomstig van externe bronnen. Er wordt gebruikgemaakt van (primaire) gegevens die door een onderzoeksbureau worden verstrekt. Daarnaast wordt ook gebruikgemaakt van de branchegegevens van het EIM (secundaire gegevens). De gegevens komen niet uit de eigen onderneming zoals bij interne gegevens.
Opgave 71 Het goede antwoord is B.
Opgave 72 Dit noem je een split-runtest.
Opgave 73 We kunnen de volgende twee panels onderscheiden:
consumentenpanels; detaillistenpanels.
Opgave 74 Een testmarkt biedt een fabrikant de kans om erachter te komen of het product aanslaat voor het echt in productie wordt genomen. Is dit niet het geval, dan kan de fabrikant besluiten het product aan te passen of niet te produceren. Een nadeel is dat de kosten mogelijk niet terugverdiend kunnen worden (omdat het product in de testmarkt niet aanslaat). Bovendien leidt een testmarkt tot een latere introductie in de rest van de markt, wat een nadeel is bij trendgevoelige artikelen. Ook kan een concurrent door de testmarkt voortijdig op ideeën worden gebracht.
10
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 75 Voor de groep met ‘veel geld en weinig tijd’, met name een- en tweepersoonshuishoudens. Het gaat hierbij om groepen die het gemak van deze producten juist op prijs stellen, die kiezen voor nieuwe varianten van koffie en ook minder problemen hebben met de hogere prijs.
Opgave 76 De vier onderzoekstechnieken van fieldresearch zijn:
enquête observatie experiment panel.
Opgave 77 Door fieldresearch. Er worden nieuwe gegevens specifiek voor dit onderzoek verzameld. Er kunnen geen bestaande gegevens worden gebruikt, omdat Grasmelk immers een nieuw product is. Bovendien worden de gegevens niet vanachter het ‘bureau’ verzameld, maar wordt er bij consumenten informatie verzameld.
Opgave 78 De soorten enquêtes die we kunnen onderscheiden zijn:
schriftelijke enquête; mondelinge enquête.
Opgave 79 De beoordeling is aan de docent. Open vragen beginnen met woorden als ‘wat’, ‘waar’, ‘wie’, ‘wanneer’, ‘waarom’. Gesloten vragen beginnen vaak met een werkwoord. Voorbeelden van open vragen: Wat bent u van plan te koken met uw gekochte groenten? Waar koopt u de overige ingrediënten voor uw maaltijd? Voorbeelden van gesloten vragen:
Doet u hier vaak boodschappen? Nooit - Soms - Vaak - Altijd
Bent u van plan dit soort artikelen te kopen? Nooit - Soms - Vaak - Altijd
Opgave 80
Een schriftelijke enquête is efficiënt en leent zich voor anonieme verwerking. De respons is meestal niet hoog en is vooral geschikt voor kwantitatief onderzoek. Een mondelinge enquête is minder efficiënt en niet anoniem. Er is vaak meer respons (persoonlijker), en hij leent zich voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Een telefonische enquête is efficiënt, lijkt anoniem en de respons wisselt sterk (mogelijkheid om nog eens terug te bellen wanneer het op dat moment niet uitkomt). Deze vorm van enquête is geschikt voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Een enquête via internet is efficiënt maar niet erg doelgericht. Hij leent zich zeer goed voor anonieme verwerking. De mate van respons is moeilijk onder controle te houden. Hij is net als de gewone schriftelijke enquête vooral geschikt voor kwantitatief onderzoek.
11
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 81 In het geval van Sharine kan het best gekozen worden voor een mondelinge, halfgestructureerde enquête. Zij wil er graag achter komen of haar klanten behoefte hebben aan andere artikelen in het assortiment. En of klanten van plan zijn deze artikelen in haar zaak te kopen.
Opgave 82 Een steekproef moet representatief en voldoende betrouwbaar zijn.
Opgave 83 a. Een aselecte steekproef is een steekproef die volkomen willekeurig is samengesteld. b. Een gelede steekproef is een steekproef waarbij de populatie wordt verdeeld in deelgroepen of subgroepen. c. Een systematische steekproef is een steekproef waarbij uit de populatie een reeks wordt ‘getrokken’ of waarbij om de zoveel tijd wordt ‘getrokken’.
Opgave 84 Als de steekproef groot en representatief is, is de kans groter dat de resultaten van de steekproef overeenkomen met die van de totale doelgroep (hoe groter, hoe betrouwbaarder).
Opgave 85 Om een representatief beeld te krijgen van de volkswijk waar Arie Greenspan is gevestigd, houdt hij om de tien woningen een schriftelijke enquête. Op deze manier probeert hij een representatieve groep samen te stellen van zowel jongeren als ouderen. Dit is een systematische steekproef.
Opgave 86 Voordelen van een steekproef zijn: het is relatief goedkoop, het gaat sneller. Nadelen van een steekproef zijn: het is niet mogelijk alle meningen te horen, er is een kans dat resultaten niet betrouwbaar zijn.
Opgave 87 Arie Greenspan kan een gelede steekproef vormen door in zijn wijk onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld de volgende groepen: alleenstaande jongeren (studenten), ouderen, gezinnen met kinderen van 0-12, gezinnen met kinderen van 12-18. Vervolgens krijgen 20 mensen uit elke groep een vragenlijst toegestuurd.
Opgave 88 a. Gelede steekproef b. Aselecte steekproef c. Systematische steekproef
Opgave 89 Kennis over de economische situatie moet in de prognose worden opgenomen. Als je weet dat de economische situatie in Nederland op een bepaald moment niet zo goed is, maar dat men verwacht dat het binnen een jaar zal verbeteren, heeft dat invloed op het toekomstperspectief van een onderneming.
Opgave 90 Er wordt een aselecte steekproef gehouden. Er worden vijftig respondenten, volkomen willekeurig, uit de totale Nederlandse bevolking gekozen.
Opgave 91 Imago is het beeld dat een artikel of een onderneming bij de consument oproept.
12
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 92 Het winkelimago is het beeld dat de mensen van een winkel(keten) hebben.
Opgave 93 Een imago-onderzoek is bedoeld om vast te stellen in hoeverre het beeld dat de winkel wil uitdragen, overeenkomt met het beeld dat de doelgroep van de winkel heeft. De woorden "verschilt van" zijn dus fout.
Opgave 94 De vier kenmerken zijn:
kwaliteit artikelen prijsniveau breedte diepte.
Opgave 95 Tips voor het opzetten van een enquête:
De enquête moet uitnodigen tot invullen (overzichtelijk en niet te lang). De enquête kan het beste meteen worden ingevuld (het aantal reacties is dan het grootst). Laat zo veel mogelijk consumenten de enquête direct invullen en neem het onderzoek verspreid over de dag af. (Bijvoorbeeld gedurende 14 dagen elke dag 20 enquêtes. Ondervraag ook passanten en vaste klanten van de concurrenten.) Gebruik vooral gesloten vragen (vragen met vaste antwoordcategorieën). De ondervraagde hoeft dan alleen de antwoorden aan te kruisen. Ook is de verwerking eenvoudiger. Neem niet al te veel open vragen op. Deze vragen bieden vaak meer informatie, maar kosten ook meer tijd om te beantwoorden en daarna te verwerken. Stel de vragen zo op dat de ondervraagde niet beïnvloed of geïrriteerd wordt. Formuleer de vragen zo neutraal mogelijk. De ondervraagde moet zeker weten dat de gegevens vertrouwelijk verwerkt worden. Vraag dus geen naam of adres en laat hem de enquête zelf in een gesloten bus of doos doen. Een kleine attentie kan de bereidheid om mee te werken vergroten, een voorbeeld is de pen na het invullen te laten houden.
Opgave 96 a. Het huidige imago van Albert Heijn is in het algemeen: klantvriendelijk, compleet/breed assortiment, meestal duur. b. ALDI heeft een goedkoop imago.
Opgave 97 Zeeman is duidelijk gepositioneerd. De studenten zullen echter wel een meer trendy formule kiezen. C&A heeft een duidelijk imagoprobleem.
Opgave 98 Het doel van het onderzoek is bepalen of het beeld dat de cd-speciaalzaak moet uitstralen overeenkomt met het beeld dat de klanten van de zaak hebben. Bij dit onderzoek heb je vooral behoefte aan kwalitatieve informatie, namelijk de mening van de consumenten. Dit zijn dus ook je respondenten. Het onderzoek kan worden uitbesteed als een single-cliëntonderzoek maar je kunt het onderzoek ook zelf uitvoeren.
Opgave 99 Bij een imago-onderzoek staat de mening van de consumenten over een specifieke winkel centraal. Deze mening staat niet weergegeven in rapporten of verslagen. Daarom is deskresearch niet geschikt voor imago-onderzoek.
13
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 100 Observatie is geen geschikte onderzoeksmethode voor imago-onderzoek. Het is te moeilijk om via observatie erachter te komen welk beeld klanten van de winkel hebben.
Opgave 101 a. De informatie van passanten en niet-klanten geeft inzicht in de manier waarop zij tegen het winkelbedrijf aankijken. De informatie die zij geven is belangrijk (bijvoorbeeld de sterke en de zwakke punten), als je in de toekomst ook rekening wilt houden met deze doelgroep. b. Je krijgt een beter beeld van wat klanten vinden over een langere periode. De steekproef is representatiever. De resultaten kunnen per periode vergeleken worden om te bekijken of bepaalde veranderingen effect hebben.
Marktstrategieën
225421_m25t
Marktstrategieën Opgave 102 Schaap & Citroen en Siebel: klanten uit de hogere inkomensgroepen die aardig wat geld over hebben voor hun sieraden. Luigi Lucardi: klanten uit de middengroep. Kijkshop: klanten met een lager inkomen.
Opgave 103 Segmenten.
Opgave 104 Drie marktstrategieën zijn: 1. ongedifferentieerde marktbenadering 2. gedifferentieerde marktbenadering 3. geconcentreerde marktbenadering.
Opgave 105 Ongedifferentieerde marktstrategie. Een tuincentrum richt zich niet op een specifieke groep consumenten. Iedereen die iets nodig heeft voor een plekje buiten het huis of kamerplanten wil, kan terecht bij een tuincentrum. Consumentengedrag
225421_c30t
Consumentengedrag Opgave 106 Koopgedrag is de wijze waarop consumenten artikelen kopen. Elementen hierbij zijn: kijken, keuren, kiezen en kopen. Het hangt voor een groot deel van het artikel af welk koopgedrag de consument vertoont.
Opgave 107 a. Je vult je eigen antwoord in. Het zal waarschijnlijk gaan om alledaagse artikelen. b. Je vult je eigen antwoord in. Het zal waarschijnlijk gaan om dingen als kleding, cd’s en dergelijke. c. Je vult je eigen antwoord in. Het zal gaan om luxere artikelen, die je niet vaak koopt, zoals stereoapparatuur, een bromfiets enzovoort.
Opgave 108 Als de detaillist weet hoe de consument zich gedraagt in zijn winkel, dan kan hij ervoor zorgen dat de klant tevreden is. Als de klanten bijvoorbeeld de behoefte hebben om de artikelen uitgebreid te bekijken, dan moeten zij daar ook de ruimte voor krijgen.
14
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 109 Het antwoord is afhankelijk van jouw koopgedrag en dat van je vrienden.
Opgave 110 a. De klant doet dit op routine en vaak bij dezelfde winkel. Liefst met tempo. b. Een klant die vergelijkend aan het winkelen is, neemt de tijd om de artikelen goed te bekijken, de gebruiksaanwijzingen te bestuderen. De klant wil vaak geholpen worden en advies krijgen. c. Een klant die recreatief aan het winkelen is, doet dat voor de gezelligheid. Hij is niet gericht op één bepaald product. Hij wil lekker rondneuzen, gezellig koffiedrinken tussendoor. Hij wil ruimte en tijd krijgen om de artikelen rustig te bekijken.
Opgave 111 Als je in een stad woont, is het gemakkelijker om te gaan winkelen. Er is meer aanbod. Je wordt meer verleid om etalages te bekijken en de winkels in te gaan. Koopbehoeften kunnen hierdoor groter zijn. Woon je in een warm land, dan heb je behoefte aan andere kleding. Ook heb je dan minder behoefte aan bijvoorbeeld paraplu’s of andere regenartikelen.
Opgave 112
Als je in de bergen woont, heb je goede bergschoenen nodig. In de woestijn heb je kamelen en tenten nodig. In een omgeving met veel water heb je meer behoefte aan een boot.
Opgave 113 a. Het antwoord is afhankelijk van jouw ervaringen. b. Het antwoord is afhankelijk van jouw ervaringen.
Opgave 114 De opvoeding is van invloed op de ontwikkeling van jouw persoonlijkheid, je interesses, je contacten, je leefstijl. Hierdoor verschillen ook je koopbehoeften. Als je met veel liefde voor de natuur en de mensheid bent opgevoed, heb je bijvoorbeeld behoefte aan artikelen van natuurlijke materialen. Iedere persoon is uniek en daardoor hebben mensen verschillende koopbehoeften.
Opgave 115 Voorbeelden van koopbehoeften die worden bepaald door je opvoeding:
vegetarische producten; kleding van de laatste mode of juist kleding die je zelf maakt; een bepaald soort huis, bijvoorbeeld een woonboot; boeken over de streek waar je bent opgegroeid; muziek van een bepaalde stijl, of juist niet die stijl.
Opgave 116 a. Het antwoord hangt af van jouw opvoeding. b. Het antwoord hangt af van jouw opvoeding.
15
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 117
Convenience goods zijn gemaks- of gewoontegoederen, zoals de dagelijkse boodschappen. Je koopt ze vaak en daardoor op routine en zonder problemen. Shopping goods zijn winkelgoederen of kwaliteitsartikelen. Je besteedt er vaak wat meer inspanning voor eer je ze koopt. Specialty goods zijn waardeartikelen waar de consument veel informatie over verzamelt omdat ze duur zijn en niet vaak worden gekocht.
Opgave 118
Opgave 119 a. Winkelgedrag is de manier waarop de consument zich in de winkel gedraagt. b. Als de detaillist weet hoe de consument zich gedraagt in zijn winkel, dan kan hij ervoor zorgen dat de klant tevreden is. Als klanten bijvoorbeeld willen ‘runshoppen’, dan moet de detaillist zijn winkel daarop inrichten. c. De consument die shopping goods of specialty goods wil aanschaffen wil kijken, keuren, kiezen en dan pas kopen. Hij neemt de tijd om tot een goede keuze te kunnen komen en zal waarschijnlijk om informatie en advies vragen.
Opgave 120 De vier fasen van consumentengedrag zijn: 1. Communicatiegedrag: de klant oriënteert zich en laat zich informeren of zoekt informatie. 2. Koopgedrag: de klant maakt een keuze voor een winkel en een artikel. Daarbij gedraagt hij zich verschillend, afhankelijk van het artikel dat hij koopt: routinematig, met wat inspanning of met veel inspanning. 3. Gebruiks- of verbruiksgedrag is de wijze waarop de consument een artikel ge- of verbruikt, nadat hij het gekocht heeft. 4. Afdankgedrag: het artikel wordt weggegooid, opgeborgen, ingeleverd of verkocht.
Opgave 121 De detaillist kan zorgen voor goede informatie over de artikelen en het gebruik ervan. Hij kan de informatie vertellen of op papier meegeven aan de klanten.
16
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 122 a. Voorbeelden van trends in consumentengedrag: 1. teleshopping; 2. vraag naar kleinere hoeveelheden (levensmiddelen); 3. milieuvriendelijke verpakkingsmaterialen en andere milieuvriendelijke producten en maatregelen; 4. niet op dieren geteste lichaamsverzorgingsproducten; 5. funshoppen (recreatief winkelen); 6. runshoppen (rennend winkelen); 7. buitenlandse (exotische) levensmiddelen. b. Snel winkelen heet ook wel runshoppen. c. Recreatief winkelen heet ook wel funshoppen.
Opgave 123 Middelen om in te spelen op koopbehoeften of koopgedrag zijn bijvoorbeeld:
de mogelijkheid om producten te ruilen of geld terug te krijgen; aanbiedingen; service verlenen; (extra) garantie verlenen; kwaliteit bieden; ruime betalingsmogelijkheden bieden; reclameadvertenties; artikelpresentatie (opstelling in de winkel); prijsstelling (duur of goedkoop); verkoopsysteem (zelfbediening, semi-zelfstandig, servicesysteem).
Opgave 124 Elke consument heeft zijn persoonlijke voorkeuren. Deze zijn ontstaan doordat mensen op een bepaalde manier worden beïnvloed door sociale en maatschappelijke factoren.
17
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 125 Groep
Product
Eisen
Baby's
luiers
vochtopnemend
rammelaars
veilig
zuivelproducten
lekker
schommel
veilig
schoolspullen
er leuk uitziend
spelletjes
begrijpelijk
tv
goedkoop
make-up
laatste mode
kookgerei
goedkoop
auto
veilig doch goedkoop
wandelschoenen
kwaliteit met voetbed
haarverf
niet blauw verkleurend
Peuters en kleuters
Schoolkinderen
Jeugdigen
Jonge volwassenen
55-plussers
Eisen die gesteld worden aan kleding voor de diverse leeftijdsgroepen zijn:
Babykleding moet vocht opnemen en gemakkelijk aan en uit te trekken zijn. Peuter- en kleuterkleding moet veel bewegingsruimte geven en veelvuldig wasbaar zijn. Kleding voor schoolkinderen moet kleurrijk zijn en veel bewegingsruimte geven. Kleding voor jeugdigen moet modieus en goedkoop zijn of juist merkkleding zijn. Kleding voor jonge volwassenen moet geschikt zijn voor werk en voor vrije tijd. Kleding voor 55-plussers moet geschikt zijn voor werk en vrije tijd; deze doelgroep heeft ook behoefte aan goed advies, kwaliteit en pasvorm.
Opgave 126 a. b. c. d.
jonge kinderen: speelgoed- en snoepwinkels vijftienjarigen: kledingwinkels, cd-winkels vijfentwintigjarigen: woonwinkels, cd-winkels vutters: fietsenwinkels, hobbywinkels.
Opgave 127 Sociale invloeden zijn invloeden die mensen op elkaar hebben. De invloeden zijn:
de woonomgeving; de opvoeding; de groep; de leeftijd; de sociale rollen die je vervult.
Opgave 128 Cultuur is de leefstijl van personen, groepen of volkeren. Het is de manier waarop je gewend bent te leven. Het zijn gewoonten, tradities, taal enzovoort. Koopbehoeften worden hierdoor beïnvloed.
18
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 129 Voorbeelden van koopbehoeften die beïnvloed worden door de cultuur zijn:
soort bed en kussen: slaapmatje, bed met lattenbodem, rolkussen; voeding: gierst, geen varkensvlees, aardappels, stamppot; feestproducten: kerstbomen, paastakken, henna, suikergoed; muziekinstrumenten: ukelele, mandoline, piano, panfluit, midwinterhoorn.
Opgave 130 a. Politieke invloeden zijn invloeden van de overheid, zoals politieke beslissingen, regels en wetten. b. Voorbeelden van politieke beslissingen die invloed hebben op koopbehoeften: Bromfietsers verplichten een helm te dragen. Consumentenbescherming: consumenten hebben behoefte aan garantie. Winkelsluitingswet: consumenten hebben behoefte aan ruimere winkeltijden.
Opgave 131 Koopkracht is de hoeveelheid geld die je te besteden hebt voor het betalen van rekeningen en het kopen van producten. Dit is afhankelijk van je inkomen.
Opgave 132 a. Waar. De gebonden koopkracht moet besteed worden aan de eerste levensbehoeften: voeding, huur en dergelijke. b. Waar. De vrije koopkracht is dat deel van de koopkracht dat de consument vrij kan besteden. De vrije koopkracht wordt meestal aan secundaire levensbehoeften besteed.
Opgave 133 Bij een slechte economische situatie is de vrije koopkracht van de consument laag. Hij besteedt minder aan artikelen die horen bij secundaire levensbehoeften (de luxere artikelen). Hij heeft dan meer behoefte aan goedkope producten. Bij een gunstige economische situatie zijn de bestedingsmogelijkheden van de consument ruimer. Hij kan meer geld uitgeven en meer luxe artikelen kopen.
Opgave 134 Individualisering is het proces waarbij mensen zich steeds meer laten leiden door hun persoonlijke behoeften. Vroeger was er meer invloed van anderen, het gezin, de kerk enzovoort. De toename van de welvaart is een van de oorzaken van dit proces. Mensen kiezen meer voor zichzelf, maken eigen keuzes, proberen zich goed te ontwikkelen en ontplooien.
Opgave 135 Je vult je eigen antwoord in. Voorbeelden zijn: leerling, dochter/zoon, vriend/vriendin, lid van de sportclub.
Opgave 136 a. b. c. d. e. f.
muziekinstrument, boeken. agenda, gymschoenen. hockeystick, volleybalshirt. nette kleding, mobiele telefoon. leuk cadeautje, fototoestel. ring, bloemen.
19
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 137 a. Meer koopkracht houdt in dat de consument meer geld heeft om uit te geven. b. Het netto-inkomen is dat deel van je inkomen dat je overhoudt na afdracht van premies en het betalen van belastingen. Dit deel krijg je op je rekening gestort en kun je dus uitgeven. c. Bij het stijgen van de prijzen heb je minder koopkracht, omdat je minder geld overhoudt om uit te geven.
Opgave 138 a. Op verplichte inhoudingen heb je zelf geen invloed. Bij gebonden uitgaven heb je iets meer invloed. Je kunt bijvoorbeeld in een goedkopere woning gaan wonen, minder elektriciteit of water gebruiken enzovoort. b. Van het netto-inkomen gaan de gebonden uitgaven af. Hierdoor kun je niet alles van het nettoinkomen besteden aan de dingen die je graag zou willen.
Opgave 139 Voorbeeld
CultureelPolitiekEconomisch
We vieren het einde van de Ramadan.
x
De inkomstenbelasting wordt verhoogd.
x
De koffieprijs wordt verlaagd, omdat de koffieoogst groot is.
x
De studiefinanciering gaat omhoog. We eten erwtensoep in de winter.
x x
De BTW gaat omhoog.
x
Met Pasen zoeken we eieren.
x
Het bedrijf richt een gebedsruimte in.
x
De aardgasprijs gaat omlaag, omdat de dollar in waarde is gedaald.
x
x x
Huizen kopen is aantrekkelijk omdat de rente zo laag is. Om tot een beter Europees Milieubeleid te kunnen komen, is de invoering van milieubelasting noodzakelijk.
x
x x
x
Opgave 140 a. b. c. d. e. f.
Kortingen. Demonstraties. Voor 10 euro een schoonheidsbehandeling met Body Shop-producten. Een winkelwedstrijd. Tweede reep voor de helft van de prijs. Bij aankoop boven de 100 euro gratis bodylotion.
20
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 141 a. De vergrijzing neemt toe. Er komen steeds meer senioren. Zij hebben andere koopbehoeften dan andere leeftijdsgroepen. Daar kan de winkelier op inspelen. b. Mensen zijn mobieler, werken verder van huis en doen onderweg boodschappen. Daarnaast kunnen mensen teleshoppen en is er meer aanbod in dorpen en steden. c. Meer exotische vruchten en groenten, kruiden, Turks brood en dergelijke verkopen. Tegemoet komen aan de behoeften van autochtone en allochtone klanten. Hij kan de winkel inrichten op de allochtone consumenten.
Opgave 142 De invloed van de individualisering blijkt bijvoorbeeld uit:
toename aantal verpleeghuizen en bejaardenhuizen; iedereen heeft een eigen sofi-nummer; de mogelijkheid om geld te lenen van de bank; mensen maken hun eigen keuzes; minder invloed van de kerk; mensen in grote steden kennen hun buren niet.
Opgave 143 Belastingen zijn verplichte geldbedragen die elke Nederlander betaalt aan de staat, waarmee algemene voorzieningen (infrastructuur, onderwijs) worden betaald. Ze worden van je bruto-inkomen afgetrokken.
Opgave 144 Zes middelen (instrumenten) waarmee de winkelier zijn winkelformule vorm kan geven. Het zijn ‘zes P’s’: plaats, product, prijs, personeel, presentatie en promotie. Aan de hand van deze middelen kan de winkelier nadenken over de inrichting van zijn winkel. Hij moet nadenken hoe hij met deze zes middelen tegemoet kan komen aan de wensen en behoeften van zijn klanten.
Opgave 145 Maatschappelijke invloeden: b, d, e. Dit heeft te maken met de samenleving waarin je woont. Sociale invloeden: a, c, f. Dit heeft te maken met anderen in je omgeving.
Marktsegmentatie
225421_m21t
Marktsegmentatie Opgave 146 Een bedrijf kan onmogelijk aan alle wensen van alle consumenten op een markt voldoen. Vandaar dat een bedrijf de markt segmenteert en zich richt op één of op een paar groepen van consumenten.
Opgave 147 In de Bijlmer wonen autochtone en allochtone mensen bij elkaar. Als je goed op hun behoeften wilt inspelen, zul je zowel typisch Nederlandse groenten als ook bijvoorbeeld Surinaamse groenten in je assortiment opnemen. Daarbij heeft lang niet iedere bewoner van de Bijlmer een hoog inkomen. Ook hiermee houd je dan rekening, bijvoorbeeld bij het vaststellen van je prijzen.
Opgave 148 In Bloemendaal wonen veel mensen met een hoog inkomen. Je klanten zullen waarschijnlijk kwaliteitsproducten willen kopen. Ze zullen zich waarschijnlijk niet snel druk maken over de prijs van de groenten.
21
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 149 Geografisch criterium: Met een geografisch criterium deel je de markt op in woonplaatsen of gebieden. Demografisch criterium: Met een demografisch criterium deel je de markt op in kenmerken van de bevolking. De belangrijkste kenmerken van de bevolking zijn: leeftijd, geslacht, gehuwd of ongehuwd, godsdienst, gezinsgrootte en etnische afkomst. Socio-economisch criterium: Met een socio-economisch criterium deel je de markt op met behulp van kenmerken als inkomen, opleiding, beroep e.d. Psychologisch criterium: Met een psychologisch criterium deel je de markt op met behulp van psychologische kenmerken van de mens. Psychologische kenmerken hebben te maken met het innerlijke van de mens. De leefstijl wordt daardoor beïnvloed. Koopgedragcriterium: Met een koopgedragcriterium verdeel je de markt aan de hand van het koopgedrag van mensen.
Opgave 150 a. Je levensstijl heeft te maken met je manier van leven, dus met hoe je je over het algemeen gedraagt, kleedt enzovoort. Ook je interesses en hobby’s vallen onder je 'lifestyle'. b. Je vult je eigen antwoord in.
Opgave 151 De volgende marktsegmentatiecriteria komen in de tekst naar voren:
Geografisch: Spar is een buurtsupermarkt; de klanten bevinden zich op loopafstand. Socio-economisch: Spar richt zich vooral op mensen met een gemiddeld inkomen. Koopgedrag: klanten kunnen te voet boodschappen doen. Ook de gratis recepten vallen onder dit criterium. Een aantal klanten komt hier regelmatig kopen, omdat ze graag die gratis recepten willen hebben.
Opgave 152 Je vult je eigen antwoord in.
Opgave 153 Je kunt dit doen door middel van een marktonderzoek.
Opgave 154 Met een marktonderzoek kun je erachter komen:
of de klant belangstelling heeft voor nieuwe producten; wat de concurrentie doet; hoe klanten de winkel waarderen.
22
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Marktfragmentatie
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
225421_m17t
Marktfragmentatie Opgave 155 Hier is sprake van een strategie van markfragmentatie. Het tuincentrum richt zich immers niet uitsluitend op het marktsegment 'tuinbezitters'. Het tuincentrum verkoopt verschillende producten aan verschillende doelgroepen
Opgave 156 Type consument
Product van Coca-Cola
de jonge sportieve skater
klein blikje Cola
de moeder met drie kinderen
1,5-literfles Cola
Mirthe en Fred, altijd secuur op hun figuur
Cola light
Winkelformule
225421_ w29t
Winkelformule Opgave 157 De winkelformule is de manier waarop de winkelier de artikelen verkoopt. De winkelformule geeft de uitstraling van een winkel weer. Daardoor kan deze winkel zich onderscheiden van andere winkels.
Opgave 158 De vier elementen van een winkelformule zijn: 1. 2. 3. 4.
de doelgroep; de behoeften van de doelgroep; het type assortiment dat wordt gevoerd; de positionering van de winkel in de markt.
Opgave 159 1. Doelgroep: de klanten waar de winkelier zich op richt. Ofwel dat deel van de markt dat interesse kan hebben in de producten die de winkel verkoopt. 2. Behoeften: dat wat de doelgroep zou willen kopen voor een bepaalde prijs. 3. Assortiment: de artikelen. Het type assortiment moet voldoen aan de behoeften van de doelgroep. Het kan diep of ondiep zijn en breed of smal. 4. De positionering: de plaats die de winkelorganisatie inneemt op de markt. Aan de bovenkant van de markt: er worden meer kwaliteitsproducten aangeboden voor een hogere prijs. Aan de onderkant van de markt: er worden goedkope producten aangeboden.
Opgave 160 Prijsdistributie: een vorm van positionering aan de onderkant van de markt. Het imago is goedkoop. Kenmerken zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
verschillende merken; kwaliteit tegen de laagste prijs; zelfbediening (weinig service); duidelijk herkenbare prijsinformatie; veel aanbiedingen.
23
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Servicedistributie: een vorm van positionering aan de bovenkant van de markt. Kenmerken: 1. 2. 3. 4.
kwaliteit waarbij de prijs minder belangrijk is; veel keuze in merken, maten en soorten; persoonlijke bediening; extra service.
Opgave 161 Een winkel met een breed assortiment heeft veel verschillende artikelen. De klant verwacht bepaalde artikelen die hij kan kopen in de winkel. Die moet de klant dan ook snel kunnen vinden.
Opgave 162 a. Bij het kernassortiment horen bijvoorbeeld: huidverzorgingsartikelen; geneesmiddelen; haarverzorgingsartikelen; tandverzorgingsproducten. b. Bij het randassortiment horen bijvoorbeeld: cd´s; speelgoed; het ontwikkelen van foto’s.
Opgave 163 Redenen: 1. 2. 3. 4.
extra inkomsten; inspelen op de actualiteit; aanvullen van het kernassortiment; onderscheiden van concurrenten.
Opgave 164
Om duidelijk te zijn naar de klant. Dat is bepalend voor de aankopen van een klant. De winkelier kan zich onderscheiden van de concurrent. De winkelier kan snel en effectief reageren op de concurrent en op actuele ontwikkelingen. Het personeel weet waar het aan toe is en hoe het zich dient te gedragen.
Opgave 165 Het ‘wheel of retailing’ of het detailhandelswiel geeft de ontwikkeling van winkelformules weer. Winkelformules volgen een voorspelbaar patroon, dat zich na verloop van tijd herhaalt. Het wiel doorloopt vier fases: 1. de gevestigde orde; 2. de nieuwe vormen: opkomst van een nieuwe winkelformule; 3. imiteren van de nieuwe winkelformule; 4. nivellering: de samensmelting van nieuwe en oude winkelformules. De nieuwe vormen lijken in de laatste fase weer op de gevestigde orde en het wiel begint opnieuw te draaien.
24
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 166 a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l.
De Bijenkorf: servicedistributie Hema: mengvorm met accent op prijs V&D: servicedistributie Prénatal: servicedistributie Gamma: mengvorm Schoen-Express: prijsdistributie Benetton: servicedistributie De Slegte: prijsdistributie Etos: mengvorm met accent op prijs Aldi: prijsdistributie Ikea: servicedistributie Runnersworld: servicedistributie
Opgave 167 Je antwoord is afhankelijk van jouw ervaring. Verschillende mogelijkheden zijn:
assortiment past bij jouw koopbehoeften; goedkoper assortiment; meer service of juist zelfbediening; het is duidelijk wat er verkocht wordt; het assortiment is breed; het assortiment is diep.
Opgave 168 Het antwoord is afhankelijk van de winkel die je kiest.
Opgave 169 a. Bijvoorbeeld: Cora Kemperman, Pulls, Benetton, Prénatal, Bijenkorf, chiquere kledingzaken, lingeriezaken, juwelierszaken. b. Bijvoorbeeld: Aldi, Zeeman, Schoenenreus, Scapino, Kwantum, Leen Bakker, Xenos.
Opgave 170 Omdat er toch af en toe vraag is naar artikelen uit dit assortiment. De winkelier komt tegemoet aan de wens van de klanten door deze artikelen te verkopen tegen een gereduceerde prijs.
Opgave 171 Met het product kan de detaillist inspelen op de wensen en behoeften van zijn doelgroep. Het instrument wijzigt zich dan ook het snelst in vergelijking met de andere marketinginstrumenten.
Opgave 172
25
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 173 Smal en diep.
Opgave 174 Een breed assortiment tref je vooral aan bij warenhuizen en supermarkten. Een diep assortiment tref je vooral aan bij speciaalzaken.
Opgave 175 Een kernassortiment bestaat uit de hoofdartikelen van de winkel. De consument verwacht dat ze in de winkel te koop zijn. Denk aan: bier, cola, koffie en suiker in een supermarkt. Een randassortiment bestaat uit aanvullende artikelen, die de winkel een vergroting van de klantenstroom, de winst en het imago kunnen geven.
Opgave 176 Er zijn drie soorten merken: 1. merkloze producten; 2. fabrikantenmerken (A- en B-merken); 3. winkeliersmerken.
Opgave 177 Eisen
Reden
1 Afgestemd op de doelgroep
Het assortiment moet voldoen aan de wensen en behoeftes van de doelgroep.
2 Afgestemd op de marktpositie
De winkelier kan zich van de concurrent onderscheiden.
3 Overzichtelijk
Als de klant het assortiment snel herkent, kan hij makkelijker beslissen of de winkel voor hem geschikt is.
4 Actueel
Het assortiment moet aan de veranderende eisen en wensen van de klanten worden aangepast.
5 Winstgevend
Wanneer een artikel winstgevend is, is het zinvol dit in het assortiment te houden.
Opgave 178 a. Niet waar. Je verwacht een smal en diep assortiment. b. Niet waar. Ook een lageprijzenwinkel kan juist extra klanten trekken met een randassortiment. c. Niet waar. Er zijn speciaalzaken die een eigen merk voeren, bijvoorbeeld schoenenspeciaalzaak Manfield en lingeriezaak Hunkemöller. d. Niet waar. Wanneer het om een artikelgroep gaat die juist door veel klanten wordt gekocht, is het niet verstandig om die te verwijderen.
Opgave 179 Je vult je eigen antwoord in. Je kunt denken aan: een vriendelijk gezicht, vriendelijke gebaren, verzorgd uiterlijk, rechte houding, humor en dergelijke.
Opgave 180 a. Een winkelformule kan worden aangepast om een voorsprong te krijgen op de concurrent, om andere of meer klanten de winkel in te krijgen, om een andere of nieuwe positie op de markt in te kunnen nemen.
26
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
b. Het risico van een ingrijpende verandering kan zijn: verlies van vaste klanten, verlies van herkenbaarheid, de nieuwe formule slaat niet aan bij de beoogde doelgroep.
27
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 181 1. Doelgroep: hoger opgeleiden. 2. Behoeften: degelijke en natuurlijke producten, tijdloze meubelen. 3. Assortiment: natuurlijke, massief houten onderdelen waarmee klanten hun eigen meubelen kunnen creëren. Ondiep en smal. 4. Positionering: servicedistributie, de bovenkant van de markt.
Opgave 182
a. 1. Doelgroep: dames, heren en jeugd. 2. Behoeften: kwaliteit en trendvolgend. 3. Assortiment: breed en diep assortiment waar internationale allure van uitgaat. 4. Positionering: iets hoger dan gemiddeld. b. Redenen waarom het aan zou kunnen slaan: De doelgroep is breed. Het assortiment is breed en diep (voor elk wat wils). Als het goed gaat met de economie, zijn de prijzen en de uitstraling goed.
Opgave 183 Lage prijzen.
Opgave 184
McDonalds is geïmiteerd door onder andere BurgerKing. Aldi is geïmiteerd door onder andere de Basismarkt.
Opgave 185 a. Na de vierde fase is het wiel rond. Er is (weer) een gevestigde orde en een winkelorganisatie kan ervoor zorgen dat het detailhandelswiel weer gaat draaien doordat er een gat in de markt wordt gevonden. b. Nivellering wil zeggen dat de nieuwe vormen weer gaan lijken op de gevestigde orde. Anders verliezen deze te veel klanten.
Opgave 186 Kwantum bevindt zich in fase 4: nivellering. Kwantum is een discounter die kenmerken overneemt van kwaliteitswinkels: uitbreiding van het assortiment met kwaliteitsmerken en verbetering van de service. Het kenmerk van een discounter, de lage prijs, houdt Kwantum hoog in het vaandel.
Opgave 187 De doelgroep is geïnteresseerd in computers, volgt misschien een opleiding IT of is werkzaam in de IT en is middelbaar tot hoog opgeleid.
Opgave 188 a. Mogelijkheden: breedbeeld, plasmabeeld, draagbaar, niet draagbaar, met kleur, zwart-wit, met video, met dvd, stereo of mono. b. Een voorlader, een bovenlader, met of zonder centrifuge, een mini-wash, met ingebouwde droger.
28
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 189 a. Breed: warenhuizen, supermarkten, discounters, groothandels, Ikea, bouwmarkten. b. Smal: alle speciaalzaken of winkels gericht op één branche, zoals bakkers, cd-winkels, slijterijen, sigarenwinkels, speelgoedzaken.
Opgave 190 a. Diep: deze winkels zijn gericht op één branche of specialisme. b. Ondiep: deze winkels voeren doorgaans een breed assortiment.
Opgave 191 a. Boeken, tijdschriften, kantoor- en schoolbenodigdheden, schoeisel, woninginrichtingartikelen, kleding. b. Broodproducten, groente- en fruitproducten, goud, zilver en uurwerken, lederwaren en reisartikelen, melk- en zuivelproducten.
Opgave 192 a. b. c. d.
Bijvoorbeeld: Nivea, VSM, Bosch, AEG, Mercedes, Volvo, Mexx, Levi's. Bijvoorbeeld: bloemen, planten, vlees, vis, sieraden. Het antwoord is afhankelijk van jouw mening. Het antwoord is afhankelijk van jouw mening en situatie.
Opgave 193 De marketinggedachte houdt in: 'een ondernemer maakt meer omzet als hij tegemoet komt aan de specifieke wensen en behoeften van de doelgroep'. Het assortiment moet daarom zo zijn samengesteld dat deze voldoet aan de wensen van de klant.
Opgave 194 Het antwoord hangt af van je eigen visie.
Commerciële samenwerking 225421_c16t
Commerciële samenwerking Opgave 195 a. Inkoopcombinatie of -vereniging: samenwerking tussen detaillisten (horizontaal); gezamenlijk inkopen van artikelen om de positie op de inkoopmarkt te versterken. b. Vrijwillig filiaalbedrijf: samenwerking tussen detailhandel en groothandel (horizontaal en verticaal); samenwerking op het gebied van onder andere inkoop, reclame, marketing en administratie. c. Franchising: winkelformule is gelijk voor de filialen; samenwerking tussen franchisor en franchisee is geregeld in een franchisecontract. d. Lokale samenwerkingsvormen: samenwerking tussen detaillisten in hetzelfde verzorgingsgebied.
29
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 196 Voordelen van een inkoopvereniging: naamsbekendheid; lage inkoopprijzen; ondersteuning bij de bedrijfsvoering door de centrale organisatie; verbetering van de concurrentiepositie door lagere prijzen; zekerheid van goederenlevering. Nadelen van een inkoopvereniging:
de kosten; afhankelijkheid en verlies van zelfstandigheid; beperking van het inkoopbeleid; verplichtingen (bijvoorbeeld afname).
Opgave 197 Inkoopverenigingen treffen we aan in:
textielbranche (Topkring) meubelbranche (City Meubel, Europa Meubel) brood- en banketbranche (Beko) levensmiddelenbranche (Superunie, Sligro: S-markt, Thuismarkt) een brede combinatie van branches (Inkoopcombinatie Nederland en Samen Sterk).
Opgave 198 Voordelen van een vrijwillig filiaalbedrijf: lagere inkoopprijs; ondersteuning bij de bedrijfsvoering; naamsbekendheid van de organisatie; exclusief gebruik van de formule in het marktgebied; informatie-uitwisseling en bedrijfsvergelijking mogelijk. Nadelen van een vrijwillig filiaalbedrijf:
afhankelijkheid van de organisatie; inkoopbeperkingen; verlies van een deel van de zelfstandigheid; de kosten.
Opgave 199 VFB’s vind je bijna uitsluitend in de levensmiddelenbranche. Voorbeelden zijn Schuitema (C1000) en Laurus (Jumbo, Konmar, Super de Boer).
Opgave 200 Bij een vrijwillig filiaalbedrijf wordt een winkelbedrijf ondersteund bij het verkoopbeleid. Een nadeel is dat het winkelbedrijf voor een belangrijk deel van de inkoop verplicht is tot afname bij de groothandel. Bij de inkoopvereniging is het winkelbedrijf in principe vrij voor wat betreft de inkoop, maar het wordt meestal niet ondersteund in het verkoopbeleid. In de praktijk komen echter steeds meer inkoopverenigingen met verkoopformules.
Opgave 201 Voor het gebruik van het winkelsysteem moet de detaillist een franchisefee betalen. Voor bepaalde service en diensten betaalt de ondernemer een servicefee.
Opgave 202 We onderscheiden hard franchising en soft franchising. Bij hard franchising heeft de franchisee weinig commerciële zelfstandigheid. Bij soft franchising heeft hij een zekere vrijheid, bijvoorbeeld bij het bepalen van het assortiment en het invullen van de marketingmix.
30
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 203 a. Voordelen van franchising: zelfstandigheid; naamsbekendheid; ondersteuning door de franchiseorganisatie; gegarandeerd ondernemersinkomen; sterke marktpositie. b. Nadelen van franchising: verlies van zelfstandigheid ten aanzien van assortiment, marketing en dergelijke; de kosten van de franchising; rendementsverlies door niet aansluiten van het assortiment op de plaatselijke situatie. c. De nadelen gelden voornamelijk bij hard franchising.
Opgave 204 Geheel of gedeeltelijk overgegaan op franchising zijn: Hema, Albert Heijn, Blokker, Hubo, Prénatal, Hush Puppies, Bruna, Gamma, Yves Rocher, Zeeman, Gall & Gall en Jumbo.
Opgave 205 Een voordeel van franchising is dat meestal sprake is van een bekende organisatie met veel knowhow. Bij franchising is echter meestal geen vrijheid in assortimentskeuze en zijn de kosten hoog. Bij een inkoopvereniging is het winkelbedrijf in principe vrij voor wat betreft de inkoop, maar het winkelbedrijf wordt meestal niet ondersteund in het verkoopbeleid.
Opgave 206 a. Voordelen van het lid worden van een winkeliersvereniging: versterkt de concurrentiepositie. behartigt gezamenlijke belangen; verbetert informatieoverdracht. b. Nadelen van het lid worden van een winkeliersvereniging: contributie betalen; niet alle acties zijn interessant voor het winkelbedrijf.
Opgave 207 De voordelen van kleinschaligheid zijn:
grotere mobiliteit; korte communicatielijnen; goed beeld van de doelgroep; meer inbreng van het personeel; extra gemotiveerde leiding.
Opgave 208 De winkeliersvereniging kan voor de winkels promotieactiviteiten organiseren zoals het maken van folders, eigen krantjes of advertenties.
Marketingplan
225421_m10t
Marketingplan Opgave 209 Een marketingplan is een beschrijving van de strategie die je gebruikt om zoveel mogelijk klanten te trekken.
31
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 210 De stelling is niet waar, omdat een marktsegment een groep producten, gewenst door een bepaalde doelgroep met dezelfde kenmerken, vertegenwoordigt.
Opgave 211 Aangezien er geen concurrenten zijn is het niet nodig om je op één marktsegment te richten. Je kunt je dus richten op de gehele afzetmarkt. Op deze manier trek je dan de meeste klanten.
Opgave 212 De volgende paren passen het beste bij elkaar: 1. (socio-economische kenmerken) - b (leeftijdsverdeling) 2. (geografische kenmerken) - c (openbaar vervoer) 3. (koopgedrag) - a (consumenten)
Opgave 213 a. Als er vooral gezinnen met kinderen in de omgeving zijn, dan is het verstandig om je assortiment daarop af te stellen. Zo zul je namelijk de meeste consumenten trekken. Datzelfde geldt natuurlijk voor elke andere doelgroep. b. Als het inkomensniveau van de consumenten laag is, dan moet je jouw assortiment daarop afstellen. Mensen met weinig geld zullen over het algemeen voor de goedkopere producten kiezen.
Opgave 214 Het bevolkingspotentieel heeft te maken met het aantal maximaal haalbare klanten, terwijl het omzetpotentieel te maken heeft met de maximaal haalbare omzet.
Opgave 215 Het ‘aantal inwoners van het verzorgingsgebied’ hoort niet in het rijtje thuis. De andere mogelijkheden hebben alle te maken met een potentieel aantal. Het aantal inwoners van een verzorgingsgebied is een vaststaande hoeveelheid.
Opgave 216 a. Socio-economische kenmerken hebben betrekking op de leefomstandigheden van de doelgroep op gebied van sociaal en economisch leven. b. De manier waarop de consument producten koopt, bijvoorbeeld: wekelijks, met de auto enzovoort. c. De gevolgen van de geografische kenmerken van het verzorgingsgebied, zoals de ligging van rivieren, hoogteverschillen, infrastructuur en verstedelijking. d. De gemiddelde besteding per hoofd is achterhaalbaar via www.hbd.nl en www.rabo.nl. Het gepubliceerde cijfer is inclusief BTW. Indien het cijfer niet is vermeld, kan ook uitgegaan worden van de sectorjaaromzet gedeeld door het aantal Nederlanders (zestien miljoen). Let dan extra op excl. of incl. BTW.
Opgave 217 Als een winkel zich in een aantrekkelijk winkelcentrum bevindt, zal de winkel meer klanten trekken dan wanneer dit niet het geval was. Mensen willen graag ook in andere winkels kijken en van de gezelligheid proeven.
Opgave 218 Warenhuisbezoekers zijn vaak recreatief winkelende consumenten. Een warenhuis trekt de klanten aan, welke als passanten of recreanten jouw winkel kunnen bezoeken.
32
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 219 Voorbeelden van elementen met een negatieve invloed zijn:
leegstand koffieshop slechte verlichting rondhangende jongeren gevoel van onveiligheid te weinig parkeerplaatsen geen fietsenstallingen (tijdelijke) verstoring van de infrastructuur.
Opgave 220 Ideaal voor een winkel zijn: het aanbod dat geboden wordt vanuit het medewinkeliers is complementair, hun openingstijden ruim, een goede infrastructuur en parkeergelegenheid, voldoende straatmeubilair, de ligging ten opzichte van wonen en werken, de combinatie van horeca, winkels en voorzieningen.
Opgave 221 a. Alleen als je op de hoogte bent van de toe- en afvloeiingscijfers van een winkelgebied, kun je berekenen wat het totaal aantal consumenten is dat je winkel kan bedienen. b. Het toevloeiingscijfer geeft aan hoeveel consumenten van buiten het verzorgingsgebied het winkelcentrum bezoeken. Dit kan zijn vanuit historisch perspectief, door toerisme, door een werkwinkelomgeving of infrastructuur.
Opgave 222 De koopkrachtbinding geeft aan in welke mate een winkelcentrum in staat is om klanten te trekken. Als de koopkrachtbinding niet 100% is, dan betekent dit dat het winkelcentrum last heeft van afvloeiing.
Opgave 223 Je moet nooit dezelfde marktpositie als je concurrenten kiezen. Je zult de strijd dan hoogstwaarschijnlijk als starter verliezen. Je kunt beter een deel van de markt kiezen die je concurrenten nog niet of nauwelijks bestrijken. Dan heb je de grootste kans op succes.
Opgave 224 Door het maken van een sterktezwakteanalyse word je je bewust van jouw zwakke en sterke punten ten opzichte van je concurrent. Aan de zwakke punten kun je dan eventueel iets doen. Op deze manier kun je nagaan of je sterk genoeg bent om de slag met de concurrentie aan te kunnen.
Opgave 225 Je maakt deze analyse door de omzet van de concurrent te berekenen, door de uitkomst van de arbeidsproductiviteit op te tellen bij de uitkomst van de vloerproductiviteit. Vervolgens neem je het gemiddelde van die twee.
Opgave 226 De betrouwbaarste methode is om het gemiddelde van de vloerproductiviteit en de arbeidsproductiviteit te beoordelen. Deze methode geeft een betrouwbaarder beeld als een sterktezwakteanalyse. Een combinatie van beiden verhoogt de betrouwbaarheid nog meer, omdat de concurrentspecifieke kenmerken dan ook bekend zijn.
33
Elobase Detailhandel OD MAN KT1 Commercieel 1
Online-opgaven bij Theorieboek (Versie 5.1)
Opgave 227 Met de kwantitatieve methode benader je de omzet. Dit wil zeggen dat je deze dus niet precies kunt berekenen. Door beide methodes te gebruiken hebben de tekortkomingen van beide methodes minder effect op de uitkomst. Als een zaak bijvoorbeeld een erg groot vloeroppervlakte heeft, omdat het producten verkoopt met grote afmetingen wil dit niet zeggen dat de omzet ook hoog is. Door ook de andere berekening te gebruiken verminder je dit vertekenende effect.
Opgave 228 EPO is een afkorting voor Eigen Potentiële Omzet. Het woord potentiële geeft al aan dat het gaat om een maximaal haalbare omzet. Deze omzet zou onder ideale omstandigheden gehaald kunnen worden. De EPO wordt meestal niet gehaald en zeker niet door pas opgestarte bedrijven.
Opgave 229 EPO is de potentiële omzet die je kunt maken. Potentieel betekent dat die omzet mogelijk is. Het staat dus niet vast dat je die omzet ook zult halen. Het is zelfs zo dat je er in de eerste jaren van uit mag gaan dat je de EPO niet zult halen. Daarom is het ook noodzakelijk dat je de EPO goed interpreteert.
Opgave 230 Een winkelformule is de manier waarop een winkel zijn artikelen verkoopt.
Opgave 231 Je moet in je ondernemingsplan duidelijk maken op welke manier je keuzes voor de zes P’s (Plaats, Product, Prijs, Presentatie, Personeel en Promotie) van de marketingmix aansluiten op je doelgroep. Eventuele beoordelaars van het ondernemingsplan vinden het erg belangrijk dat de winkelformule aansluit op de marketingmix. Dit garandeert namelijk dat de winkel goed is afgestemd op de doelgroep en wat dat betreft succesvol zal zijn.
Opgave 232 Allereerst is het bedieningssysteem bepalend. Zelfbediening vereist minder personeel. Verkoopintensieve producten (zoals mobiele telefoons), vereisen een relatief lang verkoopgesprek. Als het assortiment bestaat uit artikelen die nog bewerkt moeten worden voordat ze kunnen worden verkocht (bijvoorbeeld een broodje opwarmen of beleggen), zul je ook relatief veel personeelsleden nodig hebben.
Opgave 233 Actiereclame en mailings zijn relatief goedkope vormen van promotie waarmee je veel informatie kunt verstrekken en een groot gebied kunt bestrijken.
Opgave 234 Promotie is alleen maar effectief als het aansluit op je doelgroep. Als dit niet het geval is, zal het je alleen maar geld kosten.
34