© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Elobase Detailhandel Rekenwerkboek aanvullend op het theorieboek KT2 voor het theorie-examen
kerntaak 2 Ondernemer / Manager handel Dit rekenwerkboek is van: _______________________ Telefoonnummer: _____________________ Klas: __________
1
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Rekenwerkboek, aanvullend op het theorieboek. Kerntaak 2 Beheer en verzorging van de goederenstroom en voorraad Rekenen, voorraadbeheer, bestellen Wat ga je doen? Je kunt je via dit rekenwerkboek voorbereiden op de rekenvaardigheden welke in het theorie-examen van kerntaak 2 zitten. Om aan het rekenen te wennen, begint dit boek met diverse rekensituaties, zoals deze in de detailhandel voorkomen. Het gaat, wat de voorbereiding betreft, om de examenonderwerpen: Voorraadbeheer en bestellen Berekenen soorten voorraad, zoals technische en economische voorraad Berekenen omzetsnelheid en omzetduur Berekenen servicegraad Berekenen inkoopwaarde omzet (begin- en eindvoorraad, inkopen) Berekenen bestelpunt, bestelgrootte, besteleenheden en bestelfrequentie Berekenen veiligheidsvoorraad Kennisonderdelen waarbij berekeningen een onderdeel van een examenvraag kunnen uitmaken Derving Afschrijven Voorraadadministratie en administratieve afhandeling bij de ontvangst Voorraadinventarisatie Voorraadsystemen (FIFO, LIFO)
Resultaat Dit boek geeft begeleiding via uitleg, opgaven en casussen in het opdoen van de rekenvaardigheden welke zich in de detailhandel voordoen. Naast dit theorie- en rekenboek is er ook nog een infoboek dat je begeleidt bij de overige vaardigheden van deze kerntaak en het maken van de werkstukken. Heb je de opleiding Verkoopspecialist of Eerste Verkoper al afgerond, dan heb je alles wat in dit boek staat al afgehandeld. Aanbevolen hulpmiddel: Rekenmachine. Aan bod komen achtereenvolgens:
Pag.
Rekenen rond de kassa (algemene rekenvaardigheden voor de detailhandel) Kassageld 5 (opgave 1-10) Btw 8 (opgave 11 - 28 Omrekenen valuta 24 (opgave 29 - 42) Correctiehandelingen 30 (opgave 43) Derving berekenen 31 (opgave 44 – 49) Rendement van artikelpresentaties berekenen 39 (opgave 50 – 58) Voorraadbeheer en bestellen (rekenvaardigheid) 46 Omzetsnelheid/omzetduur 49 (opgave 59 – 81) Bestellen 65 (opgave 82 – 94 en casus) Berekenen inkoopwaarde omzet 79 (opgave 95 -102 en casus)
2
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
90 (oefenexamenvraag 1 – 19)
oefenkatern examen Voorraadbeheer en bestellen
Kwalificatie, werkprocessen en competenties Opleiding 90290 Opleiding 90490 Ondernemer detailhandel Manager Handel Werkproces 2.1 Beheert en verzorgt goederenontvangst 2.2 Beheert en verzorgt goederenopslag 2.3 Beheert artikelpresentaties 2.4 Bewaakt de voorraad en bestelt 2.5 Maakt inkoopplannen voor het assortiment 2.6 Beheert en verzorgt winkel en/of opslagruimte
2.3 Beheert goederenontvangst en –opslag 2.4 Beheert artikelpresentaties 2.5 Bewaakt de voorraad en bestelt 2.6 Beheert verzorging van verkoopruimte en opslagruimte
Beroepscompetenties B Aansturen C Begeleiden (OD) K Vakdeskundigheid toepassen M Analyseren Q Plannen en organiseren R Op de behoeften en verwachtingen richten (OD) S Kwaliteit leveren X Ondernemend en commercieel handelen Y Bedrijfsmatig handelen
Trefwoorden (aangegeven in afwijkend lettertype, ook opzoekbaar in de digitale Elobase) Voorraadbeheer Administratieve voorraad Afzet Bedrijfsresultaat Bestelgrootte Bestelmoment Brutoverkoopprijs Brutowinst Btw Btw-tarieven Consumentenprijs Economische voorraad Exploitatiekosten Inkoopprijs Inkoopwaarde Maximumvoorraad Minimumvoorraad Negatief bedrijfsresultaat Normale voorraad Bestellen
Nettoverkoopprijs Nettoverlies Nettowinst Omzet Omzetduur Omzetsnelheid Opbrengst verkopen Positief bedrijfsresultaat Servicegraad Technische voorraad Toegevoegde waarde Verkoopprijs Veiligheidsfactor Veiligheidsvoorraad Voorraad Voorraadkosten Winkelprijs Winstopslag
Bestelpunt Bestelsysteem BQ-systeem BS-systeem Inkopen Leveringsfrequentie Levertijd Optimale bestelgrootte SQ-systeem SS-systeem
Bestelbescheiden Besteleenheid Bestelfrequentie Bestelgrootte Bestelkosten Bestellen Bestelmoment Bestelniveau Bestelproces
3
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
4
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Rekenwerkboek, aanvullend op het theorieboek. Kerntaak 2 Beheer en verzorging van de goederenstroom en voorraad Rekenen, voorraadbeheer, bestellen Inleiding, even warmlopen met rekenen.. Rekenen in de detailhandel In de opleiding Ondernemer en Manager Handel wordt heel wat afgerekend in de diverse examens. Dit boek dient enerzijds om je vertrouwd te maken met de begrippen waarbij in de detailhandel gerekend moet worden, anderzijds om je voor te bereiden op de toetsonderwerpen voorraadbeheer en bestellen in bovengenoemd examen ‘kerntaak 2 Beheer goederenstroom en voorraad’.
Heb je de opleiding Verkoopspecialist of Eerste Verkoper al afgerond, dan heb je alles wat in dit boek staat al afgehandeld.
Aanbevolen hulpmiddel: Rekenmachine.
5
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Rekenen rond de kassa Aanbevolen hulpmiddel: Rekenmachine. Voordat je nieuwe rekenkundige problemen gaat aanpakken kun je er via dit hoofdstuk ‘weer even inkomen’. Hier kom je begrippen tegen, welke corresponderen met de kerntaak 1 t/m de kerntaak 3 en waarbij gerekend moet worden. Handig, zodat je goed voorbereid bent op rekenvaardigheden in de diverse detailhandelsexamens. Wil je niet oefenen, ga je gelijk door naar het thema ‘Derving’ (pag.31).
(Om)rekenen bij de kassa Extra opgaven om rekenvaardigheden rond de kassa te oefenen.
Afrekensysteem gebruiksklaar maken met wisselgeld Voordat je de kassa kunt gebruiken moet je beschikken over wisselgeld. Controleer altijd eerst of het juiste bedrag aan wisselgeld aanwezig is. Noteer ook steeds je berekening Opgave 1 Cecile is filiaalchef bij Intertoys. Elke morgen doet ze € 100 wisselgeld in de kassa-lade. Aan het einde van de dag zit er € 2315,90 in de kassa. "Dat is mooi", zegt Cecile, "we hebben vandaag dus een omzet van € 2315,90 gehaald". Waarom klopt de uitspraak van Cecile niet?
Wat is de werkelijke omzet van die dag?
Betaalmiddelen aannemen In sommige winkels moet je zelf uitrekenen wat je de klant moet teruggeven. In andere winkels berekent de kassa hoeveel wisselgeld je moet geven. Toch is het ook bij dit soort kassa's handig als je in staat bent de hoeveelheid wisselgeld te berekenen. Je kunt dit op een handige manier doen: door terug te tellen. Oefen hier eens mee, het maakt van tellen iets vanzelfsprekends.
Noteer ook steeds je berekening Opgave 2 In het volgende overzicht wordt in de tweede kolom aangegeven hoeveel wisselgeld de klant terugkrijgt. Daarachter staat ingevuld hoe de verkoopmedewerker dat bedrag teruggeeft. Vul in de laatste kolom in of de verkoopmedewerker het goed heeft gedaan. Hij heeft het goed gedaan wanneer hij zo min mogelijk munten heeft teruggegeven.
6
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 3 Geef in het volgende schema aan hoe je de bedragen het beste kunt teruggeven. Terug te betalen a
16,23
b
2,50
c
0,75
d
1,12
e
30,00
f
28,00
g
73,48
h
166,45
i
48,00
j
33,00
k
0,90
l
0,71
m
3,75
n
5,69
o
7,50
p
14,37
q
95,00
r
87,82
s
15,64
t
3,00
0,01
0,02
0,05
0,10
0,20
0,50
1,00
2,00
5,00
10,00
20,00
50,00
Opgave 4 a. Een klant moet € 64,50 betalen. Hij betaalt met € 100.
€ 64,50 plus €.........
maakt €...........
plus €.........
maakt €...........
plus €.........
maakt €...........
en
€...........
maakt €...........
7
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
b. Een klant moet € 3,60 betalen. Hij betaalt met € 50. € 3,60 plus €.........
maakt €...........
plus €.........
maakt €...........
plus €.........
maakt €...........
en
€...........
maakt €..........
Aantekeningen:
Opgave 5 Tel in de onderstaande situaties het wisselgeld voor de klant terug van klein naar groot. Tel hardop, op een moment dat je iemand hebt die meeluistert. a.
Een klant moet € 12,35 betalen en betaalt met € 50.
b.
Een klant moet € 46,40 betalen en betaalt met € 50.
c.
Een klant moet € 73,90 betalen en betaalt met € 90.
d.
Een klant moet € 61,45 betalen en betaalt met € 100.
e.
Een klant moet € 25,50 betalen en betaalt met € 40.
f.
Een klant moet € 49,35 betalen en betaalt met € 60.
g.
Een klant moet € 32,45 betalen en betaalt met € 100. Aantekeningen:
Opgave 6 Tel het wisselgeld voor de klant uit van klein naar groot. De klant betaalt steeds met € 100. Tel hardop, op een moment dat je iemand hebt die meeluistert. a.
De klant moet € 87,50 betalen.
b.
De klant moet € 56,90 betalen.
c.
De klant moet € 79,85 betalen.
Aantekeningen:
8
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 7 In het volgende schema staat in de tweede kolom hoeveel de klant moet betalen. In de derde kolom staat waarmee de klant betaalt. In de vierde kolom staat hoeveel kleingeld de kassamedewerker van de klant erbij vraagt. Vul in de vijfde kolom in of het goed of fout is. Let goed op, want soms is het beter om geen geld bij te vragen. De klant moet betalen a b c d e f
46,10 55,21 63,16 7,38 32,04 1,50 Aantekeningen:
De klant betaalt met
50,00 100,00 63,25 20,00 50,00 10,00
De kassamedewerker vraagt bij
Goed/fout
1,10 niets 0,16 niets 0,04 Niets
Opgave 8 Vul de tabel in. In sommige gevallen hoef je geen geld bij te vragen. De klant moet betalen
De klant betaalt met
a
5,55
10,00
b
11,36
50,00
c
101,29
200,00
d
33,70
40,00
e
15,23
20,00
76,49
100,00
f
Je vraagt bij
Aantekeningen:
Opgave 9 Een klant moet € 24,95 betalen. Hij betaalt met € 100. Schrijf op hoe je het wisselgeld van de klant van klein naar groot moet terugtellen.
Opgave 10 Geef twee redenen om kleingeld bij te vragen.
1. 2.
9
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Vertrouwd met de Btw Belangrijk voor het examen en het vervolg van je opleiding is, dat je snapt hoe de Btw wordt toegepast en wanneer je deze mag verrekenen met de fiscus. Je moet er in steeds terugkomende situaties mee kunnen rekenen. Hier: een samenvatting.
Btw berekenen met de verkoopprijs Bij het berekenen van de btw heb je te maken met twee soorten verkoopprijzen: 1. de nettoverkoopprijs, kortweg de verkoopprijs; 2. de brutoverkoopprijs, ook wel de consumentenprijs. De detaillist koopt artikelen bij de groothandel en betaalt daar een bepaalde prijs voor: de inkoopprijs. Daarna stelt hij de prijs vast waartegen hij de artikelen wil verkopen: de verkoopprijs of nettoverkoopprijs. Daarbij houdt hij rekening met de kosten die hij maakt en de winst die hij wil maken. Bij deze prijs is nog geen rekening gehouden met de btw, daarom heet de verkoopprijs ook wel de verkoopprijs exclusief btw. De consumentenprijs of brutoverkoopprijs is de prijs die de consument in de winkel moet betalen: de nettoverkoopprijs verhoogd met de btw. Voor deze verkoopprijs kom je ook de term verkoopprijs inclusief btw tegen. Verkoopprijs = nettoverkoopprijs + btw Inkoopprijs
...
Gewenste winst
... +
Nettoverkoopprijs
...
Btw
... +
Consumentenprijs/brutoverkoopprijs
...
De prijs die je als consument betaalt, is opgebouwd uit een aantal onderdelen.
Een fabrikant verkoopt stoelen voor € 300 aan de groothandel. Dus: Verkoopprijs Btw (21%) Brutoprijs
300 63 + 363
De groothandel betaalt dus in totaal € 363 voor de stoelen. De btw die de groothandel heeft betaald, krijgt hij terug van de belastingdienst. De groothandel verkoopt de stoelen aan de detailhandel. Inkoopprijs
300,00
Gewenste winst
60,00 +
Verkoopprijs
360,00
Btw (21%) Brutoprijs
75,60 + 435,60
10
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De detailhandel betaalt dus € 435,60 voor de stoelen aan de groothandel. De btw krijgt hij weer terug van de belastingdienst. Tot slot verkoopt de detailhandel de stoelen aan de consument. Inkoopprijs
360,00
Gewenste winst
80,00 +
Verkoopprijs
440,00
Btw (21%) Brutoprijs
92,40 + 532,40
De consument koopt de stoelen dus voor € 532,40 van de detailhandel. Btw berekenen vanuit de verkoopprijs De berekening staat uit twee stappen: 1. Je berekent het BTW-bedrag op basis van de verkoopprijs en het btw-tarief. 2. Je telt het BTW-bedrag bij de verkoopprijs op. Nu heb je de consumentenprijs. Voorbeeld:
Detaillist Caval heeft een parfumerie De verkoopprijs van het parfum Eau d'Automne is € 80. Het btw-tarief voor parfum is 21%. Detaillist Caval bepaalt de consumentenprijs. Stap 1 Verkoopprijs × btw-tarief = BTW-bedrag. Dus: € 80 × 21% = BTW-bedrag. Je berekent eerst wat 1% van € 80 is. Dit is hetzelfde als € 80 gedeeld door 100 = € 0,80. Het btw-tarief is 21%. 1% is € 0,80. Het BTW-bedrag is 21 × € 0,80 = € 16,80 Stap 2 Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW-bedrag. De consumentenprijs is € 80 + € 16,80 = € 96,80 Op de btw-bon aan de klant komen de volgende bedragen: Verkoopprijs
€ 80,00
Btw (21%)
€ 16,80 +
Consumentenprijs
€ 96,80
11
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Btw berekenen met de consumentenprijs Je kunt de btw ook berekenen vanuit de consumentenprijs. Je begint dan aan de andere kant met rekenen. Dit doe je bijvoorbeeld als een klant een btw-bon wil en je alleen de consumentenprijs bij de hand hebt. Als je weet wat de consumentenprijs is en je weet welk btw-tarief er voor het artikel geldt, kun je het BTW-bedrag en de verkoopprijs berekenen. De consumentenprijs is de verkoopprijs met daarbij opgeteld een bepaald bedrag. We kunnen zeggen dat de verkoopprijs 100% van de prijs is. Dit is de hele prijs, een soort basis. De btw, 6 of 21% van die verkoopprijs, komt daarbij. Prijsopgave
De btw is 6%
De btw is 21%
Verkoopprijs
100%
100%
BTW-bedrag
6% +
21% +
Consumentenprijs
106%
121%
Afhankelijk van de hoogte van het btw-tarief, is de consumentenprijs gelijk aan 106% of 121% van de basis.
Lisa koopt levensmiddelen in Lisa koopt levensmiddelen in bij een supermarkt voor de zaak. Bij het afrekenen vraagt ze om een btw-bon. Ze heeft € 154 betaald, de consumentenprijs is dus € 154. Het btw-tarief is 6%. Stap 1 Het btw-tarief is 6%, dus de consumentenprijs is gelijk aan 106%. Dus: € 154 = 106%. Stap 2 De consumentenprijs is gelijk aan 106%, dus 1% is gelijk aan de consumentenprijs gedeeld door 106. €154 : 106 = € 1,45. Stap 3 Het btw-tarief is 6%, dus het BTW-bedrag is 6 × € 1,45. Het BTW-bedrag is dus € 8,72. Stap 4 Verkoopprijs= consumentenprijs - BTW-bedrag. De verkoopprijs = € 154 - € 8,72 = € 145,28 Op de btw-bon komen de volgende bedragen: Verkoopprijs
€ 145,00
Btw (6%)
€ 8,72 +
Consumentenprijs
€ 154,00
12
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Van verkoopprijs naar consumentenprijs en terug Bij het rekenen met btw geldt dat de verkoopprijs altijd 100% is. De consumentenprijs is de verkoopprijs + de btw.
De verkoopprijs is € 200. Bereken de consumenten prijs bij een hoog btw-tarief.
Uitwerking:
€ 200 is 100% –> Consumentenprijs is 100 + 21 = 121% 200 / 100 x 121 = € 238 Of : Verkoopprijs
Consumentenprijs
€
200
242
%
100
121
Wanneer de consumentenprijs en het btw-tarief zijn gegeven, kan ook de verkoopprijs worden berekend.
De consumentenprijs is € 530 Bereken de verkoopprijs bij een laag btw-tarief
Uitwerking:
Consumentenprijs is verkoopprijs + btw –> 100 + 6 = 106% 530 / 106 x 100 = € 500 Of Consumentenprijs
Verkoopprijs
€
530
500
%
106
100
Opgave 11 Je werkt als verkoopspecialist in een grote kantoorboekhandel. Er is een nieuwe lading luxe agenda’s binnengekomen. De verkoopprijs van de agenda’s is € 42,50. Het btw-tarief is 21%. Stel de consumentenprijs vast aan de hand van de volgende stappen.
Stap 1: Verkoopprijs x Btw-tarief = BTW-bedrag Stap 2: Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag. Consumentenprijs = ... + ... = ... Stap 1: 1% van de verkoopprijs = ... Het btw-tarief is ... %. Het BTW-bedrag = ... x ... = ...
Ga op de volgende pagina door met stap 2.
13
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Stap 2: Consumentenprijs =….. + ….. =
Noteer ook steeds je berekening Opgave 12 Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag. Volg telkens de volgende tussenstappen:
1% van de verkoopprijs = Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
De prijs exclusief btw is € 350 en het btw-tarief is 6%. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
De prijs exclusief btw is € 525 en het btw-tarief is 21%. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
De prijs exclusief btw is € 7,95 en het btw-tarief is 6%. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
De prijs exclusief btw is € 3,95 en het btw-tarief is 0%. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
De prijs exclusief btw is € 1,90 en het btw-tarief is 6%. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
14
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De prijs exclusief btw is € 2.945 en het btw-tarief is 21%.. 1% van de verkoopprijs =
Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs
Opgave 13 Vul de volgende tabel in. Maak bij het berekenen van het BTW-bedrag en de consumentenprijs gebruik van de volgende stappen:
De verkoopprijs is altijd 100% De consumentenprijs = verkoopprijs + btw. 1% van de verkoopprijs = Het BTW-bedrag = btw-tarief x 1% van de verkoopprijs Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag Btw-tarief
Verkoopprijs
21%
€ 230,45
21%
€ 30,43
21%
€ 168,51
6%
€
6%
€ 23,00
6%
€
BTW-bedrag
Consumentenprijs
4,50
6,59
Noteer ook steeds je berekening Opgave 14 Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag. Volg telkens de volgende tussenstappen:
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ...
(kies het huidig geldende tarief)
De prijs van een bos bloemen is exclusief btw € 9,50.
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
(kies het huidig geldende tarief)
De prijs van een radio is exclusief btw € 110.
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
15
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De prijs van een toegangskaartje tot de dierentuin is exclusief btw € 25.
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
De prijs van een gouden ketting is exclusief btw € 200.
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
De prijs van een toegangskaartje tot de bioscoop is exclusief btw € 8.
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
Opgave 15
Noteer ook steeds je berekening Bereken de consumptieprijs. Maak bij het berekenen van het BTW-bedrag en de consumptieprijs gebruik van de volgende stappen:
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. 1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag.
(kies het huidig geldende btw-tarief) De prijs van een doosje aardbeien is exclusief btw € 1,50.
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. 1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag. De consumptieprijs komt uit op:
(kies het huidig geldende btw-tarief) De prijs van een stoel is exclusief btw € 80.
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. 1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag. De consumptieprijs komt uit op:
16
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
(kies het huidig geldende btw-tarief) De prijs van een toegangskaartje tot het museum is exclusief btw € 14.
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. 1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag. De consumptieprijs komt uit op:
(kies het huidig geldende btw-tarief) De prijs van een pennenset is exclusief btw € 45.
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. 1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW-bedrag. De consumptieprijs komt uit op:
(kies het huidig geldende btw-tarief) De prijs van een pijnstiller is exclusief btw € 9. (kies het huidig geldende tarief)
Is er sprake van bijzonder, normaal of speciaal tarief? Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het BTW-bedrag = btw tarief × 1% van de verkoopprijs. 1% van de verkoopprijs = € ... het BTW-bedrag komt uit op:
Opgave 16 Als de verkoopprijs bekend is, wordt de consumptieprijs berekend door van de volgende stappen gebruik te maken:
1% van de verkoopprijs = € ... Het BTW-bedrag = btw-tarief × 1% van de verkoopprijs. Consumentenprijs = Verkoopprijs + Btw- bedrag. Schrijf de stappen in de vorm van een formule op.
Noteer ook steeds je berekening
17
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 17 Je werkt bij een groothandel in bloemen en planten "GOEDKOOP". Je artikelen staan exclusief btw geprijsd. Je verkoopt aan bloemenwinkel "Vergeet me niet" in Vlaardingen de volgende producten: 200 bakken violen a € 2,-2 bloemenvazen a € 5,-Stel voor "Vergeet me niet" de onderstaande bon op: GOEDKOOP
Groothandel in bloemen en planten
200 bakken violen
a € 2,00
20 bloemvazen
a € 5,00
Floriadestraat 6 - Venlo
Goederen zonder btw Btw 6% btw over € 21% btw over € Totaal aan btw Te betalen
Opgave 18 Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag dat in de winkelprijs verborgen zit. Volg telkens de volgende tussenstappen. In plaats van 6% kun je natuurlijk ook steeds 21% invullen.
Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het btw-tarief is 6%, dus de consumentenprijs is gelijk aan 106%. De consumentenprijs is gelijk aan 106%, dus de 1% is gelijk aan de consumentenprijs gedeeld door 106.
Een bak appels is geprijsd voor € 2,65 Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. Het btw-tarief is 6%, dus de consumentenprijs is gelijk aan 106%. De consumentenprijs is gelijk aan 106%, dus de 1% is gelijk aan de consumentenprijs gedeeld door 106.
Een zilveren ketting is geprijsd voor € 44,03 Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. De consumentenprijs is
18
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Een spuitbus deodorant is geprijsd voor € 2,38 Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. De consumentenprijs is
De toegang tot het museum bedraagt € 6,36 Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. De consumentenprijs is
Een bankstel staat geprijsd voor € 1071 Schrijf het btw-tarief op dat van toepassing is. De consumentenprijs is
Opgave 19
Bepaal voor elk artikel het juiste, nu geldende, Btw-tarief. Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag en de verkoopprijs.
Een bak druiven is geprijsd voor € 3,71 het juiste, nu geldende, Btw-tarief is: het BTW-bedrag =
de verkoopprijs =
Een horloge is geprijsd voor € 128,52 het juiste, nu geldende, Btw-tarief is: het BTW-bedrag =
de verkoopprijs =
19
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Een tube haargel is geprijsd voor € 4,76 het juiste, nu geldende, Btw-tarief is: het BTW-bedrag =
de verkoopprijs =
Een bioscoopkaartje kost € 7,95 het juiste, nu geldende, Btw-tarief is: het BTW-bedrag =
de verkoopprijs =
Een dvd-speler staat geprijsd voor € 130,90 het juiste, nu geldende, Btw-tarief is: het BTW-bedrag =
de verkoopprijs =
Opgave 20 Bereken het BTW-bedrag en de verkoopprijs. De verkoopprijs is altijd 100% De consumentenprijs = verkoopprijs + btw Noteer ook steeds je berekening
Btw-tarief
Consumentenprijs
21%
€ 971,04
21%
€ 42,84
21%
€ 154,70
6%
€
6%
€ 23,85
0%
€
BTW-bedrag
Verkoopprijs
6,98
6,59
20
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 21 Als de consumentenprijs bekend is, wordt het BTW-bedrag berekend door van de volgende stappen gebruik te maken:
Het btw-tarief is 6%, dus de consumentenprijs is gelijk aan 106%. De consumentenprijs is gelijk aan 106%, dus 1% is gelijk aan de consumentenprijs gedeeld door 106. Het btw-tarief is 6%, dus het BTW-bedrag is 6 × (consumentenprijs: 106). In plaats van 6% kun je natuurlijk ook steeds 21 % invullen Schrijf de stappen in de vorm van een formule op
Opgave 22 Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag dat in de winkelprijs verborgen is, afgerond op de cent nauwkeurig Noteer ook steeds je berekening Een kilo tomaten is geprijsd voor € 0,99.
Een horloge is geprijsd voor € 99,99.
Een spuitbus haarlak is geprijsd voor € 2,50.
Een museumkaartje kost € 7,50.
Een digitale camera staat geprijsd voor € 125.
21
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 23 Een ondernemer bekijkt een bankafschrift. Hierop staat dat er is afgeschreven: Water € 200,-- (excl. 6% btw) Gas- en lichtgedeelte € 714,-- (incl. 21% btw) Noteer ook steeds je berekening Hoeveel is er in totaal voor gas, water en licht afgeschreven?
Welk bedrag aan btw is in totaal voor gas, water en licht betaald?
Opgave 24 Bereken met behulp van de volgende gegevens voor elke situatie het BTW-bedrag en de verkoopprijs. Gebruik de volgende stappen: In plaats van 6% kun je natuurlijk ook steeds 21% invullen.
Het btw-tarief is 6%, dus de consumentenprijs is gelijk aan 106%. De consumentenprijs is gelijk aan 106%, dus 1% is gelijk aan de consumentenprijs gedeeld door 106. Het btw-tarief is 6%, dus het BTW-bedrag is 6 x ( Consumentenprijs : 106 ). Verkoopprijs = Consumentenprijs - BTW-bedrag.
De consumentenprijs is € 50 en het btw-tarief is 6%
De consumentenprijs is € 750 en het btw-tarief is 21%
De consumentenprijs is € 9,95 en het btw-tarief is 21%
22
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Noteer ook steeds je berekening De consumentenprijs is € 0,90 en het btw-tarief is 6%
De consumentenprijs is € 1.762,50 en het btw-tarief is 21%
Opgave 25 Geef bij elk van onderstaande beweringen aan of hij waar of niet waar is.
a. De verkoopprijs is de prijs die je als klant in de winkel betaalt. b. De consumentenprijs is de nettoverkoopprijs plus de btw.
Waar/niet waar Waar/niet waar
Opgave 26 De verkoopprijs = € 309,95. Het btw-tarief is 21%. Bereken het BTW-bedrag en de consumentenprijs.
Opgave 27 De consumentenprijs = € 17,45. Het btw-tarief = 6%. Bereken het BTW-bedrag en de verkoopprijs. Bereken het BTW-bedrag en de verkoopprijs.
23
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 28 In de onderstaande tabel ontbreken een aantal gegevens. De verkoopprijs is altijd 100%. De consumentenprijs = verkoopprijs + btw
Bereken alle ontbrekende gegevens. Rond, indien nodig, de bedragen af op 2 decimalen Btw-tarief 21%
Consumentenprijs €
BTW-bedrag € 16,94
Verkoopprijs €
6%
€ 119,95
€
€
21%
€ 120,25
€
€
6%
€
€
€ 112,00
6%
€
€ 0,12
€
0%
€ 65,00
€
€
€
€ 18,00
€ 300,00
€ 3,63
€
€ 3,00
€ 117,95
€ 20,47
€
€
€ 6,90
€ 115,00
€ 140,42
€ 29,49
€
€
€
€ 108,95
€
€ 0,19
€ 3,15
€ 78,42
€
€ 64,81
€ 1,21
€
€
€
€ 1,33
€
€
€ 0,52
€ 8,65
€ 10,47
€
€ 8,65
€
€
€ 7,95
€ 100,70
€
€ 95,00
€
€ 7,21
€ 37,95
€
€
€ 48,95
€ 100,00
€
€
€
€ 29,21
€
€ 77,35
€
€ 63,93
€ 13,99
€
€ 13,99
€ 79,67
€
€ 65,84
€
€ 51,18
€ 853,00
€ 1.470,84
€
€ 1.215,57
€
€ 123,65
€
6%
21% 21%
0%
21% 6% 21%
6%
24
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Omrekenen valuta Dit onderwerp dient ook om je vertrouwd te maken met rekenvaardigheid in het algemeen. Het is niet bij elke winkel mogelijk om met buitenlands geld (zoals dollars, kronen, ponden) te betalen. Wanneer je in een winkel werkt, moet je weten welke afspraken er zijn over het aannemen van vreemde valuta. Hoe dan ook, is geld kunnen omrekenen altijd handig, zeker wanneer handel je beroep is. Omrekenen van vreemde valuta naar euro Je wilt weten wat een bedrag in een vreemde valuta waard is in euro's. Daarvoor moet je het bedrag in vreemde valuta vermenigvuldigen met de koers van de vreemde valuta:
bedrag in euro = bedrag vreemde valuta x koers vreemde valuta De broek kost in dollars
$ 25
De koers van de euro is: $ 1 =
€ 0,80
25 x 0,80 =
20
De broek kost in euro's
€ 20
Omrekenen van vreemde valuta naar euro's.
Je kunt deze regel ook gebruiken om in het buitenland te berekenen hoeveel een artikel in euro's waard is. De regel is ook handig om te berekenen hoeveel euro's je krijgt wanneer je het geld dat je van je vakantie over hebt, terugbrengt naar de bank. Omrekenen van euro naar vreemde valuta Je wilt weten hoeveel een bedrag in euro waard is in een vreemde valuta. Daarvoor moet je het bedrag in euro's delen door de koers van de vreemde valuta:
bedrag in vreemde valuta = bedrag in euro : koers vreemde valuta De vaas kost in euro's
€ 16
De koers van de dollar is
€ 0,80
16 : 0,80 =
20
De vaas kost in dollars
$ 20
Omrekenen van euro naar vreemde valuta.
25
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Wanneer de klant met een vreemde valuta betaalt, krijgt deze meestal het wisselgeld in euro's terug. Daarvoor moet je de vreemde valuta omrekenen naar euro's. Het is niet bij elke winkel mogelijk om met buitenlands geld te betalen. Wanneer je in een winkel werkt, moet je weten welke afspraken er zijn over het aannemen van vreemde valuta. Als klanten bij jou in de winkel met buitenlands geld mogen betalen, moet je op de hoogte zijn van de koers die de winkel rekent. Zorg ervoor dat je weet op welke kenmerken je moet letten bij het aannemen van het geld.
Opgave 29 Noteer ook steeds je berekening Stel dat de koers van de Amerikaanse dollar € 0,80 is en van de Japanse yen € 0,01. Een klant betaalt met 100 Amerikaanse dollar. Hoeveel is dat in euro's?
In New York kost een fotorolletje $ 6,99. Hoeveel kost het fotorolletje in euro's?
Aantekeningen:
Opgave 30 Stel dat de koers van de Amerikaanse dollar € 0,80 is en van de Japanse yen € 0,01. Bij de Oosterscheldekering kosten T-shirts € 15. Een Amerikaans echtpaar wil met dollars betalen. Hoeveel kost het T-shirt in dollars?
In Volendam kost een gerookte paling € 5,95. Een groep Japanse toeristen betaalt de paling in yen. Hoeveel yen moeten zij voor een paling betalen?
Een Japanse familie koopt in Utrecht een koffer voor € 134,50. Hoeveel betalen zij voor de koffer als ze met yen betalen?
26
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 31 Stel dat de koers van de Amerikaanse dollar € 0,90 is en van de Japanse yen € 0,01. Japanse klanten kopen voor € 45,60 aan souvenirs. Ze betalen met 10.000 yen. Hoeveel wisselgeld in euro's moet je teruggeven?
Japanse klanten kopen voor € 31,25 aan souvenirs. Ze betalen met 5.000 yen. Hoeveel wisselgeld in euro's moet je teruggeven?
Twee Amerikaanse toeristen kopen voor € 19,56 aan souvenirs. Ze betalen met 40 dollar. Hoeveel wisselgeld in euro's krijgen ze terug?
Een Amerikaanse toerist koopt voor € 43,20 aan souvenirs. Ze betaalt met 100 dollar. Hoeveel wisselgeld in euro's krijgt ze terug?
Opgave 32 Noteer de formules nog eens: Hoe reken je buitenlands geld om naar de euro?
Hoe reken je de euro om naar buitenlands geld?
27
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 33 Noteer ook steeds je berekening Een Amerikaanse klant ziet een horloge in de vitrine liggen voor € 99. Hij vraagt aan het personeel hoeveel dollars dit horloge kost. Een dollar is 0,79 euro waard. Hoeveel dollars kost dit horloge?
Opgave 34 Jan is eigenaar van een cadeaushop. In de winkel komen veel Amerikaanse klanten. Jan denkt dat deze klanten meer zullen kopen als ze weten wat de goederen in dollars kosten. Jan is van plan om ook de prijs in dollars op zijn producten te noteren. Een dollar is 0,79 euro waard. Help Jan bij het omrekenen van de volgende producten Denk om de afrondingsregels Delfts blauw
Verkoopprijs
Kleine Klomp
€ 2,99
Grote Klomp
€ 4,99
Mannetje
€ 3,99
Vrouwtje
€ 3,99
Kleine Molen
€6
Grote Molen
€ 8,99
Antwoord, incl. berekeningen
Opgave 35 Een klant koopt voor € 40 aan artikelen. Hij betaalt met Amerikaanse dollars. Eén euro is 1,27 US$. Hoeveel Amerikaanse dollars moet de klant betalen?
Opgave 36 Een klant koopt voor € 23,90 aan artikelen. Ze betaalt met Amerikaanse dollars. Eén euro is 1,27 US$. Hoeveel Amerikaanse dollars moet de klant betalen?
28
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De klant betaalt met 40 US$. Hoeveel euro krijgt de klant terug?
Opgave 37 Een klant betaalt met 2.500 Japanse yen. De koers van de Japanse yen is: 1 euro = 112 yen. Hoeveel euro is dat?
Opgave 38 Wat bereken je met de biedkoers
laatkoers
Opgave 39 Als je dit niet weet, vraag je het of zoek je het op, dat kan ook op het internet. Wat betekent devaluatie?
Wat betekent revaluatie?
Opgave 40 Jan is eigenaar van een cadeaushop. In de winkel komen veel Amerikaanse klanten. Jan heeft daarom de producten dubbel geprijsd: in euro's en in Amerikaanse dollars. Hij heeft de prijzen van dollars omgerekend op het moment dat één dollar € 0,79 waard was. Op 1 januari is één dollar € 0,72 waard. Jan vindt het teveel werk om de prijzen aan te passen. Is de verandering van de dollarkoers voor Jan voordeling of nadelig? Voordeling / nadelig
29
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Jan verkoopt onder andere Delfts blauwe mannetjes en vrouwtjes. Deze staan als volgt geprijsd: € 3,99 - 5,05 US$. Eén van de prijzen dient aangepast te worden. Doe dit
Jan heeft het eerste kwartaal van 2006 aan Amerikanen voor US$ 4.230 verkocht. Bereken voor Jan het voordelige of nadelige verschil in euro's.
Opgave 41 Jan is de eigenaar van een cadeaushop. Een Amerikaanse vertegenwoordiger komt langs. Hij biedt Jan rietjes in de vorm van Disney figuurtjes aan. Deze rietjes kosten US$ 0,60 per stuk. Jan is van plan 300 rietjes te kopen. De Amerikaan vertelt dat 'op dit moment één dollar € 0,74 waard is.' Jan kijkt in de krant en hij ziet: € 1,00 = $ 1,40.
Hoeveel euro's kosten de rietjes volgens de Amerikaanse vertegenwoordiger?
Hoeveel is één euro volgens de krant waard?
Opgave 42 Een Japanse zakenman biedt een winkelier aan de yens te kopen. De koers van de Japanse yen is: 1 euro = 112 yen. De winkelier heeft 12.000 yens. Hoeveel euro krijgt hij voor het inwisseleen van de yens? Bereken voor Jan het voordelige of nadelige verschil in euro's.
30
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Correctiehandelingen Een kasverschil aan het eind van de dag geeft aan dat er fouten zijn gemaakt bij het afrekenen. De medewerker maakt deze fouten zonder dat hij of de klant het merkt. Hij kan bij de kassa ook fouten maken die wel tijdig worden opgemerkt. Deze fouten zijn te corrigeren. Oefen hier nog eens mee.
Opgave 43 Bij de supermarkt ‘Goed-in-koop’ kunnen klanten koopzegels sparen. Deze zegels moeten in een zegelboekje worden geplakt. Een vol zegelboekje heeft een geldwaarde van tien euro. Het zegelboekje kan de caissière scannen, zodat de kassa automatisch registreert dat een vol zegelboekje is ingeleverd ter waarde van € 10. Een klant rekent voor € 6,55 boodschappen af met een vol zegelboekje. De caissière vergeet het zegelboekje te scannen, maar slaat de boodschappen gewoon af en geeft de klant € 3,45 aan wisselgeld terug. Ontstaat er nu een kasverschil? Waarom wel of niet?
Ontstaat er een kasverschil als je het zegelboekje alsnog scant? Waarom wel of niet?
31
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Derving berekenen Dit onderwerp heb je al eerder beoefend. Het komt hier echter terug, omdat het ook bij het examen voorraadbeheer en bij het onderwerp inventariseren van de voorraad behoort. Het dient ook om je vertrouwd te maken met rekenvaardigheid voor de handel in het algemeen.
Berekenen van derving Elke detaillist probeert zowel de criminele- als de niet-criminele derving zo laag mogelijk te houden. Helemaal voorkomen kan niet. Daar moet elke bedrijf mee leven. Het is wel belangrijk om te weten hoe groot de totale derving is. Dat kun je berekenen. Aan de hand van de dervingcijfers kun je zien:
hoe de derving in het eigen bedrijf zich verhoudt tot derving in andere bedrijven in dezelfde branche; wat derving veroorzaakt.
Per branche zijn gemiddelde dervingpercentages bekend. Soms heeft een bedrijf een duidelijk hoger dervingpercentage dan het gemiddelde. Dat bedrijf zal proberen te achterhalen hoe dat komt, bijvoorbeeld door onnauwkeurig werken, of een diefstalgevoelige winkelpresentatie. Ook minder efficiënt werken kan een oorzaak van derving zijn. Hoe gedetailleerder je weet wat derving veroorzaakt, hoe beter je daarop kunt inspelen.
Branche
Derving als percentage van de omzet
Verdeling naar oorzaak derving
Niet-crimineel
Diefstal goederen
Diefstal geld
Bloemen
1,9%
80%
16%
4%
Schoenen
1,0%
53%
42%
5%
Kleding
1,5%
35%
64%
1%
Levensmiddelen
1,0%
45%
52%
3%
Brood en banket
1,5%
74%
23%
3%
De oorzaak van derving bij een kledingwinkel is vooral diefstal van goederen. Een kledingwinkel doet er dus goed aan om bij dervingbestrijding veel aandacht aan diefstalpreventie te besteden. Berekeningsmethoden Er zijn verschillende manieren om derving te berekenen. Bij bedrijven die hoofdzakelijk versproducten verkopen gebeurt dit op een andere manier dan bij non-foodwinkels. Bij versproducten is een deel van de derving niet te voorkomen. Als deze producten te lang blijven liggen, gaat de kwaliteit achteruit. Afhankelijk van de winkelformule moet je de producten in prijs verlagen of vernietigen. Het brutowinstpercentage is dan een stuk lager.
32
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De supermarkt probeert door af te prijzen derving voor een deel op te vangen.
Derving bij versproducten kun je uitdrukken in een percentage. Daarvoor gebruik je de volgende formule: Dervingpercentage = gepland brutowinstpercentage minus gerealiseerd brutowinstpercentage. Derving bij non-foodbranches kun je uitdrukken in geld. Daarvoor gebruik je de volgende berekening: Derving = administratieve voorraad minus werkelijke voorraad.
Derving uitgedrukt in een percentage Derving kun je uitdrukken in geld, maar je kunt derving ook uitdrukken in een percentage. Bij het berekenen van het dervingpercentage ga je uit van de brutowinst. De brutowinst druk je uit in procenten van de omzet (verkoop). Het verschil tussen het percentage geplande brutowinst en het percentage gerealiseerde brutowinst is het dervingpercentage. Omzet
€ 500
100%
Inkopen
€ 350
70%
Geplande brutowinst
€ 150
30%
Gerealiseerde brutowinst
€ 135
27 %
Dervingspercentage
(350/500 x 100%)
3%
Derving uitgedrukt in geld Om te weten in hoeverre er sprake is van derving, moet je het verschil berekenen tussen de administratieve voorraad en de werkelijke voorraad. De werkelijke voorraad in de winkel bepaal je door middel van inventarisatie (systematisch tellen). De administratieve voorraad bereken je met behulp van de
beginvoorraad inkoop verkoop afschrijvingen (geregistreerde derving) opprijzingen.
33
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Beginvoorraad Alle goederen die in de winkel en het magazijn aanwezig zijn op een bepaald moment, vormen de beginvoorraad. Dit moment is het begin van een bepaalde periode (bijvoorbeeld het begin van de maand of het jaar). Bij het bepalen van de waarde van de beginvoorraad ga je uit van de verkoopprijzen. Dit zijn de prijzen die de klant moet betalen. Inkoop Nieuwe goederen die ingekocht worden naast de beginvoorraad, vormen de ‘inkoop’. De waarde van deze goederen druk je uit in verkoopprijzen. De beginvoorraad en de inkoop vormen samen de totale voorraad. Verkoop De artikelen die je verkoopt, trek je van de totale voorraad af. Je hebt dan de waarde van de voorraad berekend. Afschrijvingen Derving die ontstaat door breuk kun je registreren. Kapotte artikelen, als gevallen flessen wijn, schrijf je bij op de dervingslijst. De waarde van deze artikelen wordt op deze manier geregistreerde derving. Dit noem je afschrijving. De afschrijvingen trek je van de waarde van de voorraad af. Opprijzingen Opprijzen wil zeggen dat de verkoopprijs van een bepaald product hoger wordt. Stel dat de verkoopprijs van een pak koffie met 2 cent omhoog gaat, dan wordt ook de aanwezige voorraad koffie 2 cent per pak meer waard. Bij opprijzing wordt je voorraad meer waard. De opprijzingen tel je bij de waarde van de voorraad op. Meerwaarde door opprijzingen Waarde van de voorraad
€ 14.000
Opprjzingen (geregistreerde derving)
€ 80
Administratieve voorraad
€ 14.080
+
Met deze punten bereken je de administratieve voorraad. Leg deze naast de inventarisatiecijfers van de werkelijke voorraad. Het verschil hiertussen is de nietgeregistreerde derving. Van deze derving is de ontstaansoorzaak niet bekend. Berekenen derving in geld Administratieve voorraad
€ 14.080
Werkelijke voorraad
€ 13.020
Derving (niet geregistreerd)
€ 1.060
–
Bepalen van derving na een inventarisatie Als na de inventarisatie blijkt dat de technische voorraad kleiner is dan de administratieve voorraad, lijdt het bedrijf verlies. Dit verschil wordt veroorzaakt door derving. Derving is het gemis aan opbrengst van artikelen, omdat deze verdwijnen zonder dat ze worden afgerekend. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren doordat artikelen zoekraken, kapotgaan, bederven of door diefstal.
34
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Derving is het verschil tussen de administratieve voorraad en de technische voorraad. In een formule ziet dat er als volgt uit. Derving = AV (Administratieve voorraad) – TV (Technische voorraad) Derving kan op twee manieren uitgedrukt worden:
derving uitgedrukt in stuks; derving uitgedrukt in euro's.
Derving uitgedrukt in stuks De derving uitgedrukt in stuks bereken je met de al eerder genoemde formule: AV - TV. Je neemt het aantal stuks dat in de administratie genoteerd staat en je trekt daar het werkelijk getelde aantal stuks af. Dan heb je de derving uitgedrukt in stuks.
Administratieve voorraad
15 ordners
Technische voorraad
12 ordners
Uitwerking: 15 – 12 = 3 ordners Denk eraan dat je altijd de eenheid bij het antwoord moet vermelden. Artikel
Aantal AV
Aantal TV
Verschil
Goudse kaas
35
33
2
Smeerkaas
25
25
0
Kaasmes
75
70
5
Camembert
20
20
0
Feta
12
11
1
De voorraad is in deze tabel uitgedrukt in aantal stuks. Bij drie artikelen in het assortiment van kaasboer Salut is er sprake van een verschil tussen de technische en de administratieve voorraad, namelijk bij de Goudse kaas (2 stuks), het kaasmes (5 stuks) en de feta (1 stuk).
Derving uitgedrukt in euro's De derving uitgedrukt in euro's bereken je ook met de al eerder genoemde formule: AV - TV. Denk eraan dat je altijd het €-teken bij het antwoord moet vermelden. Administratieve voorraad
€ 1.263.000
Technische voorraad
€ 1.230.000
Uitwerking: 1.263.000 – 1.230.000 = € 33.000 De geldwaarde van de technische voorraad wordt berekend door het aantal stuks te vermenigvuldigen met de prijs per stuk.
35
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Artikel
Aantal stuks TV
Prijs per stuk
Geldwaarde TV
Gloellamp
20
€ 2,70
20 x € 2,70 = € 54,00
Schakelaar
10
€ 8,60
10 x € 8,60 = € 86,00
Schemerlamp
2
€ 243,20
2 x € 243,20 = € 486,40
Wandlamp
5
€ 54,45
5 x € 54,45 = € 272,25
Artikel
Technische waarde
Administratieve waarde
Verschil
Gloeilamp
€ 54,00
€ 59,40
€ 5,40
Schakelaar
€ 86,00
€ 94,59
€ 8,59
Schemerlamp
€ 486,40
€ 486,40
€ 0,00
Wandlamp
€ 272,25
€ 272,25
€ 0,00
Als je dan de geldwaarde van de administratieve voorraad naast de geldwaarde van de technische voorraad zet, zie je dat er sprake is van derving bij de artikelen gloeilamp (€ 5,40) en schakelaar (€ 8,59). In totaal bedraagt de derving bij dit bedrijf € 13,99.
Opgave 44 Noteer ook steeds je berekening Piet is de eigenaar van een fietsenzaak. Op 31 december 2005 sluit Piet al om twaalf uur om de voorraad te tellen. Deze bedraagt € 38.000. Piet volgt het advies van de leverancier op en verhoogt op 1 januari 2006 de prijzen met 10%. Piet koopt het eerste kwartaal voor € 12.000 voorraad in. Hij verkoopt voorraad ter waarde van € 16.000. Piet schrijft voor € 600 beschadigde onderdelen af. Op 31 maart telt Piet weer zijn voorraad. Deze bedraagt € 36.400. (Alle bedragen zijn ex. Btw). Bereken voor Piet de waarde van de voorraad op 1 januari 2006
Bereken voor Piet aan het einde van het kwartaal de waarde van de voorraad die volgens de administratie aanwezig zou moeten zijn.
36
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bereken voor Piet de derving over het eerste kwartaal.
Opgave 45 Noteer ook steeds je berekening Isabelle, eigenaresse van een bloemenkiosk, koopt op maandag van week twee voor € 500 bloemen op de veiling in. Ze berekent een opslagpercentage van 80%. Zaterdagavond blijkt dat Isabelle over week twee een omzet heeft behaald van € 800. Bereken voor Isabelle de verwachte brutowinst.
Bereken voor Isabelle de verwachte omzet.
Druk voor Isabelle de verwachte brutowinst uit in procenten van de verwachte omzet.
Bereken de brutowinst die daadwerkelijk behaald is.
37
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Druk de daadwerkelijk behaalde brutowinst uit in procenten van de verwachte omzet.
Bereken het dervingpercentage.
Opgave 46 Noteer ook steeds je berekening Anur staat op de markt met exotische vruchten. Hij koopt voor de zaterdagmarkt voor € 600 diverse vruchten. Anur berekent een opslagpercentage van 50%. Zaterdagavond telt Anur de kas. Hij blijkt een omzet behaald te hebben van € 860. Druk voor Anur de verwachte brutowinst uit in procenten van de verwachte omzet.
Druk de daadwerkelijk behaalde brutowinst uit in procenten van de verwachte omzet.
Bereken het dervingpercentage.
38
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 47 Noteer ook steeds je berekening De werkelijke voorraad van een doe-het-zelfonderneming bedraagt op 1 januari € 42.000. In het eerste kwartaal werd er voor € 53.000 ingekocht. Er werd voor € 71.000 verkocht. De afschrijvingen bedragen € 1.700. De opprijzingen zijn € 400. Op 31 maart wordt er geïnventariseerd. De opgenomen voorraad bedraagt € 21.500. Bereken de derving voor deze doe-het-zelfonderneming over het eerste kwartaal.
Opgave 48 De eigenaar van een AGF-speciaalzaak (groenten- en fruitspeciaalzaak) koopt voor € 300 bij de grossier. Uitgaande van een opslagpercentage van 50% moet de partij € 300 + € 150 = € 450 opbrengen. De partij brengt echter geen € 450 maar € 400 op. Bereken het dervingpercentage.
Opgave 49 Jan is de eigenaar van een bloemenzaak. Jan heeft een omzet behaald van € 230.480. Bereken voor Jan het bedrag aan derving. Gebruik hiervoor de volgende tabel. Branche Bloemen Schoenen Kleding Levensmiddelen Brood en banket
Derving als percentage van de omzet 1,9% 1,0% 1,5% 1,0% 1,5%
Verdeling naar oorzaak derving Niet-crimineel Diefstal goederen 80% 16% 53% 42% 35% 64% 45% 52% 74% 23%
Diefstal geld 4% 5% 1% 3% 3%
Bereken voor Jan het bedrag aan derving.
39
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Rendement van artikelpresentaties berekenen Met artikelpresentaties heb je al eerder geoefend. Het komt hier echter terug, omdat het ook bij het examenonderdeel voorraadbeheer behoort. Het dient ook om je vertrouwd te maken met rekenvaardigheid voor de handel in het algemeen.
Schapbeheer Diverse winkelbedrijven hebben hun eigen systeem ontwikkeld om tot een goede schapindeling te komen. Grootwinkelbedrijven en andere winkelorganisaties maken gebruik van computers om schappenplannen tot in details te kunnen uitwerken. Daarin proberen ze zo goed mogelijk rekening te houden met opbrengst- en kostenoverwegingen. Dit noemen we schapbeheer. Schapbeheer is het op economisch en commercieel verantwoorde wijze benutten van de beschikbare schapruimte. Vier maten zijn daarbij van belang: 1. de breedte van de schapruimte; 2. de verticale schapoppervlakte (breedte maal hoogte); 3. de horizontale schapoppervlakte (breedte maal diepte); 4. het schapvolume (breedte maal hoogte maal diepte). De laatste twee maten, de horizontale schapoppervlakte en het schapvolume, zijn operationele aspecten. Deze maten geven een indicatie van de voorraad en de benodigde vulwerkzaamheden van de verschillende artikelen. Dit zijn de kosten die artikelen met zich mee brengen. De eerste twee maten zijn vooral van commercieel belang. De breedte van de schappen en de verticale schapoppervlakte, oftewel de schaphoogte, beïnvloeden de zichtbaarheid van artikelen. Ook zichtbaarheid van artikelen is heel belangrijk voor de opbrengst. Artikelen die slecht zichtbaar zijn, worden door minder klanten gezien en dus ook minder gekocht. De opbrengst van die artikelen zal bijgevolg laag zijn.
Schapruimte-elasticiteit Schapruimte-elasticiteit is een kengetal dat aangeeft in welke mate de omzet verandert als gevolg van een verandering van de hoeveelheid schapruimte. Wanneer de schapruimte wordt verdubbeld wil dat niet altijd zeggen dat de omzet ook verdubbeld. Met de schapruimte-elasticiteit wordt berekend hoeveel de omzet verandert ten opzichte van de verandering van de schapruimte. Bij een positieve schapruimte-elasticiteit betekent vergroting van de schapruimte een vergroting van de omzet.
De schapruimte verandert van 1,50 meter naar 1,80 meter. Na een maand blijkt dat de omzet is gestegen van € 180 naar € 270. Bereken de schapruimte elasticiteit. Uitwerking: Stap 1: Bereken de verandering van de schapruimte in procenten.
40
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Of: oorspronkelijk
nieuw
Verandering
Meter
1,50
1,80
0,30
%
100
120
20
Stap 2: Bereken de verandering van de omzet in procenten
Of: oorspronkelijk
nieuw
Verandering
Omzet €
180
270
90
%
100
150
50
Stap 3:
50 / 20 = 2,5 = schapruimte-elasticiteit
Wat betekent het getal 2,5? Dat betekent dat de stijging van de omzet 2,5 keer zo groot is als de stijging van de beschikbare ruimte. Wanneer de schapruimte-elasticiteit lager is dan 1 dan neemt de schapruimte in verhouding meer toe dan de omzet. Is de schapruimte-elasticiteit precies 1 dan is de omzet in percentage net zoveel veranderd als de beschikbare schapruimte.
Berekening schapruimte-elasticiteit De berekening van de schapruimte-elasticiteit gaat als volgt:
De verandering van omzet in procenten bereken je als volgt. Je berekent de toename van de omzet. Dat bedrag deel je door de eerste omzet en vermenigvuldig je met 100%. Vervolgens bereken je de verandering van de bezette schapruimte in procenten. Daartoe reken je eerst de toename uit. Je deelt dat door de oorspronkelijke ruimte en vermenigvuldigt weer met 100%. Je kunt nu de schapruimte-elasticiteit uitrekenen met de formule.
Bert Jansen is eigenaar van een slijterij. Onlangs heeft hij een nieuwe soort likeur ingekocht. Deze likeur zet hij op een schapruimte van 40 cm breed. Na zes maanden heeft het artikel een omzet van € 1.500. Dit is een teleurstellende omzet voor Bert Jansen. Hij had verwacht dat de opbrengst na zes maanden minstens € 2.500 zou zijn. Daarom besluit hij de schapruimte te verdubbelen tot tot 80 cm. Weer zes maanden later blijkt de omzet van de likeur gestegen te zijn naar € 2.625.
41
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De toename van de omzet in procenten is € 2.625 - € 1.500 = € 1.125. De eerste omzet is € 1.500. De verandering van de omzet in procenten is dan:
De toename van de schapruimte is 80 cm - 40 cm = 40 cm. De eerste schapruimte was 40 cm. De verandering van de bezette ruimte in procenten is dus:
De schapruimte-elasticiteit wordt dan:
Een schapruimte-elasticiteit van 0,75 betekent dus een vergroting van de schapruimte met 100% een omzetverhoging geeft van 75%. Was de schapruimte met 10% verhoogd, dan zou de omzet met 7,5% zijn toegenomen. Dat is niet veel.
In sommige gevallen kun je de opbrengst vergroten door de schapbreedte te vergroten. Maar in andere gevallen maakt het niets uit of wordt de opbrengst juist lager. Dit is afhankelijk van de schapruimte-elasticiteit van het product. Voor producten met een lage schapruimte-elasticiteit heeft het geen zin de schapruimte te vergroten, omdat dit geen of zelfs een negatieve invloed heeft op de opbrengst. De kosten van de schapruimte zijn dan hoger dan een eventuele omzetverhoging. In het algemeen kun je van het volgende uitgaan:
Huismerkproducten zijn meer ruimte-elastisch dan bekende merkartikelen met grote marktaandelen. Impulsartikelen zijn meer ruimte-elastisch dan gewone producten. Artikelen in kleine verpakkingen zijn meer ruimte-elastisch dan artikelen in grote verpakkingen.
Huismerken, impulsartikelen en kleine pakjes moeten dus relatief veel schapruimte krijgen vergeleken met merkartikelen, gewone artikelen en artikelen in grote verpakkingen.
Schaprendement Een hogere omzet lijkt mooi. Maar een hogere omzet wil niet altijd leiden naar een hogere winst. Vaak wordt, uit concurrentieoogpunt, een prijs verlaagd. Hierdoor zal meer worden verkocht maar aan elk product wordt minder verdiend. Naast de schapruimte-elasticiteit is dus ook het schaprendement van belang. Het schaprendement is de brutowinst per meter schapruimte. Als je dit hebt uitgerekend, kun je de artikelen met het hoogste schaprendement de beste en meeste schapruimte te geven. Zo haal je uit elke schapopstelling de maximale winstbijdrage.
42
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Uitrekenen Het schaprendement bereken je met behulp van de OBM-formule. O staat voor omzet, B voor brutowinst in procenten van de omzet en M voor aantal meters schapruimte.
Schaprendement =
De omzet pindakaas bij AH is € 3.500 per jaar. De brutowinst is slechts 5% van de omzet. De beschikbare schapruimte is 0,40 meter. Bereken het schaprendement. Uitwerking: 3.500 x 0,05/0,4 = € 437,50 per meter DPP-model Tegenwoordig is er een automatiseringsmodel waarmee je het schaprendement kunt berekenen: het DPP. Dit model berekent het Direct Product Profijt, de opbrengst per artikel. Dit is dus de bijdrage die het artikel levert aan het totale bedrijfsresultaat. Om het DPP te berekenen, moet je de brutowinst per artikel verminderen met de kosten voor datzelfde artikel. Deze kosten worden aangeduid met de term DPC: Direct Product Costs. DPC bestaat uit kosten die worden gemaakt tijdens de gehele distributieweg en uit de variabele kosten. Al deze kosten worden aan de afzonderlijke artikelen toegerekend. Consumentenprijs (gecorrigeerd voor kortingen)
€ ...
BTW
€ ... –
Verkoopprijs
€ ...
Inkoopprijs (gecorrigeerd voor kortingen, bonussen, enz.)
€ ... –
Brutowinst
€ ...
Direct Product Costs
€ ... –
Direct Product Profijt
€ ...
Het voordeel van zo’n automatiseringsmodel is dat er veel meer informatie beschikbaar is. De kosten van elke artikelgroep worden duidelijk. Het is mogelijk verschillende producten met elkaar te vergelijken. De gegevens die uit het DPP-model naar voren komen, kun je gebruiken voor: een betere schapindeling; assortimentbeslissingen; wijziging van de logistiek (bijvoorbeeld andere bestelgrootte of bestelfrequentie); productontwikkeling; leveranciersmanagement. Het DPP-model kun je het beste toepassen in de foodbranche omdat in deze branche het assortiment, in tegenstelling tot in de non-foodbranche, niet wisselt per seizoen.
43
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 50 Vul de volgende zin in.
Schapruimte
……………………
…………………
is een kengetal dat aangeeft in welke mate de
verandert als gevolg van een verandering van de hoeveelheid
………………………………..
Opgave 51 Wat houdt een schapruimte-elasticiteit van 0,75 precies in?
Opgave 52 Bert Jansen is eigenaar van een slijterij. Niet lang geleden heeft hij een nieuw soort likeur ingekocht. Deze likeur zet hij op een schap van 40 cm breed. Na zes maanden heeft het artikel een omzet van € 1.500. Bert had verwacht dat de opbrengst na zes maanden minstens € 2.500 zou zijn. Daarom besluit hij de schapruimte te verdubbelen tot 80 cm. Weer zes maanden later blijkt de omzet van de likeur gestegen te zijn naar € 2.625. Bereken de schapruimte-elasticiteit.
Stel je voor dat Bert Jansen zijn schapruimte met 10 cm verbreed in plaats van verdubbeld had. En de omzetverhoging was hetzelfde. Wat was dan de schapruimte-elasticiteit van de likeur geweest?
44
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 53 Een artikel heeft een schapruimte van 1,45 meter. De omzet is € 1.200. Nadat de ondernemer de schapruimte heeft vergroot tot 2,775 meter, is de omzet € 1.632 geworden. Bereken de schapruimte-elasticiteit.
Wat houdt deze schapruimte-elasticiteit in?
Opgave 54 Een artikel heeft een schapruimte van 1,75 meter. De omzet is € 1.500. Nadat de ondernemer de schapruimte heeft verkleind tot 1,50 meter, is de omzet € 1.400 geworden. Bereken de schapruimte-elasticiteit.
Wat houdt deze schapruimte-elasticiteit in?
Opgave 55 Welke formule kun je gebruiken om het schaprendement te berekenen?
45
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 56 De jaaromzet van de likeuren is € 11.000. De brutowinst is 20% van de omzet. De likeuren nemen 4 meter schapruimte in. Bereken het schaprendement van Bert Jansens likeuren.
Opgave 57 De omzet van de gehele slijterij dat jaar is € 281.250. De brutowinst is € 33.750. De totale schapruimte is 45 meter. Bereken het schaprendement.
Vergelijk het totale schaprendement met het schaprendement van de likeuren.
Opgave 58 Leg uit in welke mate de berekening van het DPP en de DPC kan bijdragen aan een beter schapbeheer.
46
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Voorraadbeheer en bestellen (rekenvaardigheid) Met dit onderwerp ben je al eerder bezig geweest. Het komt hier echter terug, omdat nu je nu rekenvaardigheden inzake het onderwerp gaat worden geëxamineerd. Theorie Kerntaak 2 - Eerst even je kennis opfrissen, dan gaan rekenen!
Verkoop en assortiment optimaliseren Als winkelier wil je graag voldoende voorraad hebben om je klanten altijd van de juiste producten te voorzien. Toch zijn er aan het houden van een heel grote voorraad allerlei risico’s verbonden. Door te rekenen, bepaal je welke hoeveelheden verstandig zijn.
Voorraadgrootte Servicegraad Al eerder leerde je dat voorraad geldt kost. Te weinig voorraad kost echter ook geld. Door een te kleine voorraad is de kans groot dat er, doordat een artikel niet meer aanwezig is, een ‘nee’-verkoop zal ontstaan. Een bedrijf wil het liefst zoveel mogelijk klanten van dienst zijn. Dat betekent dat het bedrijf zal streven naar een zo hoog mogelijke servicegraad. Dit is de mate waarin de juiste artikelen, in de juiste hoeveelheden, op het juiste moment en op de juiste plaats aanwezig zijn. De servicegraad bereken je op de volgende manier.
Aantal artikelen op het moment van levering = 45 De normale voorraad = 50
Bereken de servicegraad Uitwerking: 45 / 50 x 100% = 90%
Stel dat de uitkomst 100% zou zijn, dan zou dat betekenen dat er altijd voldoende voorraad aanwezig is! Minimum- en maximumvoorraad Een winkel stelt meestal een minimum- en maximumvoorraad vast. De minimumvoorraad is de voorraadgrootte waarbij de voorraad aangevuld moet worden. De maximumvoorraad is de grootste voorraad van een artikel die je als winkel wenst aan te houden. Bij het bepalen van de maximumvoorraad houd je rekening met de kosten van het aanhouden van deze voorraad. Deze worden bepaald door:
de benodigde ruimte; de rente; het risico.
47
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De hoogte van de minimumvoorraad bereken je op de volgende manier:
Wanneer bestellen? Je gaat dus bestellen als de voorraad onder een bepaald minimum valt. De maximumvoorraad bepaalt hoeveel je moet bestellen. Als je bijvoorbeeld 6 artikelen per dag verkoopt (afzet) en de levertijd is 4 dagen, dan is de minimumvoorraad 24 artikelen. Het is niet verstandig deze minimumvoorraad aan te houden als moment van bijbestellen. Stel dat de vrachtwagen een keer te laat is, dan leidt dit onmiddellijk tot neeverkoop voor de klant. Om dit te vermijden, gebruik je naast de minimumvoorraad de normale voorraad. Dit is de voorraad die je nodig hebt om in normale situaties altijd artikelen op voorraad te hebben. Als je je ook nog wilt voorbereiden op onverwachte pieken in de vraag, kun je gebruikmaken van een veiligheidsvoorraad. Dit is een extra voorraad. Op het moment waarop de minimumvoorraad is bereikt, plaatst het winkelautomatiseringssysteem het artikel op een besteladvieslijst. Op deze lijst staat het artikel vermeld met daarachter de hoeveelheid te bestellen artikelen. De detaillist kan dan aan de hand van deze advieslijst de betreffende artikelen bijbestellen.
Technische en administratieve voorraad Inventariseren is het tellen en registreren van artikelen in het winkelbedrijf om na te gaan of de technische voorraad overeenstemt met de administratieve voorraad. De technische voorraad is de werkelijk aanwezige voorraad. Een ander woord voor technische voorraad is ook wel werkelijke voorraad. De administratieve voorraad is de voorraad die volgens de gegevens van de administratie aanwezig zou moeten zijn. Door bijvoorbeeld breuk of diefstal kan de technische voorraad verschillen van de administratieve voorraad. Bij het inventariseren stel je vast hoe groot de technische voorraad is. Aan de hand hiervan wordt de administratieve voorraad weer bijgewerkt.
Economische waarde van de voorraad Je hebt als detaillist de wettelijke verplichting om een balans op te maken. Op deze balans wordt de economische voorraad opgenomen. Bij de economische voorraad moet je je bedenken dat een bedrijf risico loopt over deze voorraad. Over de verkochte maar nog niet opgehaalde artikelen loopt een bedrijf geen risico meer. Deze goederen horen nog wel bij de technische voorraad maar niet bij de economische voorraad. De goederen die besteld maar nog niet geleverd zijn, horen nog niet bij de technische voorraad. De goederen zijn immers nog niet ín het bedrijf aanwezig! Toch loopt het bedrijf risico over deze goederen en horen ze dus wel bij de economische voorraad. De economische voorraad is de technische voorraad min de verkochte, maar nog niet opgehaalde goederen plus de ingekochte, maar nog niet geleverde artikelen.
De technische voorraad = 50 stuks Er zijn 5 stuks verkocht maar nog niet opgehaald Er zijn 7 stuks besteld maar nog niet geleverd
Bereken de economische voorraad Uitwerking: 50 - 5 + 7 = 52 stuks
48
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Stel dat de economische voorraad is gegeven, dan kan ook de technische voorraad worden berekend.
De economische voorraad = 30 stuks Er zijn 8 stuks verkocht maar nog niet opgehaald Er zijn 3 stuks besteld maar nog niet geleverd
Uitwerking: 30 + 8 - 3 = 35 stuks
De economische voorraad kan met een formule worden berekend: EV = TV + B - V EV = economische waarde van de voorraad TV = technische voorraad V = verkochte, maar nog niet geleverde artikelen B = bestelde, maar nog niet ontvangen artikelen
Let op: de volgende formule wordt ook wel eens gebruikt: EV = T - V + B (waarbij T de technische voorraad is). Bestelgrootte bepalen De bestelgrootte is de hoeveelheid te bestellen artikelen. De bestelgrootte is afhankelijk van de volgende factoren: de levertijd; het koopgedrag van de consument; de vastgestelde maximumvoorraad; de veiligheidsfactor.
Je moet met heel wat factoren rekening houden bij het bepalen van de bestelgrootte.
Levertijd De levertijd van een artikel is een belangrijke factor. Als je bijvoorbeeld weet dat dozen shampoo een levertijd hebben van één week, dan houd je daar rekening mee bij de grootte van je bestelling. Koopgedrag Wanneer de vraag naar een bepaald product om een of andere reden toeneemt (bijvoorbeeld door een positieve beoordeling in de consumentengids), dan pas je de bestelgrootte van dat product daarop aan. Er moeten dan meer artikelen van dit product worden besteld. Als je dit niet doet, moet je de consumenten erg lang laten wachten. De kans dat deze consumenten dan naar een andere winkel gaan waar het gewenste artikel wel in voorraad is, is dan erg groot. Zo verlies je klanten en omzet!
49
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Maximumvoorraad De maximumvoorraad die je hebt vastgesteld aan de hand van de afzet en de levertijd, bepaalt je bestelgrootte per artikel. Je zult je bestelgrootte immers laten afhangen van de hoeveelheid artikelen die nodig is om de voorraad aan te vullen tot de maximumhoeveelheid. Veiligheidsfactor De omzet van de meeste artikelen is niet constant, maar kan per week verschillen. De ene week worden van een artikel meer stuks verkocht dan de andere week. Het is dan moeilijk vast te stellen welke voorraad je moet hebben om nooit ‘nee’ te hoeven verkopen. Het aantal artikelen dat je bestelt om aan de schommelingen in de vraag te kunnen voldoen, wordt de veiligheidsfactor genoemd.
Omzetsnelheid berekenen De omzetsnelheid van een product is van belang voor de winst die het product oplevert per jaar. Hoe hoger de omzetsnelheid, hoe meer stuks er verkocht worden. Dus: hoe meer een winkelier in een jaar aan een product verdient. Omgekeerd geldt dat producten met een lagere omzetsnelheid, juist een hogere marge moeten opleveren. Hoe je rekent met omzetsnelheid en voorraadgegevens zie je hier..
Het bestelmoment is het moment waarop de bestelling moet worden geplaatst.
Gemiddelde voorraad Om de omzetsnelheid te kunnen uitrekenen, moet je eerst weten wat de gemiddelde voorraad is. Voor het berekenen van de gemiddelde voorraad zijn twee manieren: De voorraadgegevens van het begin en van het eind van de periode zijn bekend. Er zijn meerdere gegevens van een periode bekend. Wanneer de voorraadgegevens bekend zijn van het begin van een periode en van het eind van de periode, tel je deze twee gegevens bij elkaar op en je deelt dat door 2.
De voorraad op 1-1-2008 bedroeg € 225.000 De voorraad op 31-12-2008 bedroeg € 275.000 Bereken de gemiddelde voorraad
Uitwerking:
50
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Het wordt lastiger als er meerdere gegevens van een periode bekend zijn. De volgende voorraadgegevens zijn bekend.
1-1-2008
€ 275.000
1-4-2008
€ 225.000
1-7-2008
€ 200.000
1-10-2008
€ 215.000
31-12-2008
€ 250.000
Bereken de gemiddelde voorraad. Uitwerking: Je hebt hier te maken met vier deelperiodes met elk een eigen gemiddelde voorraad. Die gemiddelden samen vormen weer een nieuw gemiddelde voor de hele periode.
Een vereenvoudigde rekenwijze is:
Je ziet dat de eerste en de laatste waarde slechts voor de helft meetellen.
Tel de gegevens op. Daarna deel je de uitkomst door het aantal gegevens boven de deelstreep.
Met de gemiddelde voorraad kun je de omzetsnelheid berekenen. Omzetsnelheid De omzetsnelheid is het aantal keren dat de gemiddelde omzet in een jaar wordt verkocht. De omzetsnelheid kan berekend worden op basis van inkoopwaarde of verkoopwaarde maar kan ook worden berekend op basis van het aantal stuks.
Omzetsnelheid op basis van inkoopwaarde
51
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De inkoopsprijs van de omzet in tuinmeubelen bij ‘Intratuin’ bedroeg dit jaar € 395.000 De gemiddelde voorraad bedroeg € 75.000.
Bereken op 1 decimaal de omzetsnelheid.
Omzetsnelheid op basis van verkoopwaarde
Omzetsnelheid op basis van stuks
In deze formules staat de omzet voor de totale omzet van een jaar van een bepaald product. Wanneer bijvoorbeeld de gemiddelde omzetsnelheid per jaar 52 is (52 weken), dan wil dat zeggen dat de gemiddelde voorraad van een bepaald artikel 52 keer per jaar of één keer per week verkocht wordt. Stel dat de levertijd van dat artikel drie weken bedraagt; dan moet de minimumvoorraad minstens drie keer de gemiddelde (week)voorraad bedragen. Daarnaast kan het verstandig zijn om rekening te houden met onverwachte pieken in de verkoop.
Berekenen van de omzetsnelheid op basis van de inkoopwaarde of de verkoopwaarde Het berekenen van de omzetsnelheid met de inkoopwaarde of de verkoopwaarde is van belang voor het opmaken van de balans.
Berekenen van de omzetsnelheid met behulp van de inkoopwaarde Supermarkt ‘De Overkant’ koopt per vierwekelijkse periode voor € 1.500 aan wasmiddel in. Per jaar bedraagt de inkoopwaarde van de totale omzet wasmiddel € 22.500. De omzetsnelheld wordt als volgt berekend:
De omzetsnelheid van wasmiddel bedraagt 15. Dat betekent dat de gemiddelde voorraad wasmiddel 15 keer per jaar wordt omgezet.
52
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Berekenen van de omzetsnelheid met behulp van de verkoopwaarde Per jaar verkoopt supermarkt ‘De Overkant’ voor € 150.000 aan koffie. De verkoopwaarde van de gemiddelde voorraad koffie per week bedraagt € 2.880. De omzetsnelheid wordt als volgt berekend:
De omzetsnelheid van koffie bedraagt 52. Dat betekent dat de gemiddelde voorraad koffie elke week verkocht wordt en dus ook elke week ingekocht moet worden.
Berekenen van de omzetsnelheid met behulp van de verkoop en voorraad over een bepaalde periode De omzetsnelheid is ook van belang voor het bestellen. Je berekent de omzetsnelheid met behulp van de verkoop en voorraad over een bepaalde periode, als je wilt weten hoeveel je van een artikel per keer moet bestellen. Je moet dan eerst de gemiddelde voorraad berekenen. De gemiddelde voorraad bereken je door de voorraad aan het begin van het jaar op te tellen bij de voorraad aan het einde van het jaar en de uitkomst door twee te delen.
Berekenen van de omzetsnelheid ten behoeve van de bestelhoeveelheid per keer De supermarkt ‘De Overkant’ verkoopt per tweewekelijkse periode 200 blikken bruine bonen. De voorraad blikken op 1 januari 2001 bedraagt 60 en op 31 december 2001 40. Je berekent eerst de gemiddelde voorraad voor de bruine bonen:
De omzetsnelheid bedraagt dus:
De omzetsnelheid van bruine bonen is 4. Dat betekent dat de gemiddelde voorraad bruine bonen vier keer per periode wordt omgezet.
Berekenen van de inkoopwaarde van de omzet (IWO) De inkoopwaarde van de omzet kun je op twee manieren te weten komen: Je vermenigvuldigt de omzetsnelheid met de gemiddelde voorraad Je rekent de beginvoorraad + inkopen – de eindvoorraad.
53
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Omzetduur Als je de omzetsnelheid van een artikel hebt berekend, kun je met behulp hiervan ook de omzetduur van een artikel berekenen. De omzetduur is de tijd die tussen het moment van inkoop en verkoop inzit. Om de omzetduur te berekenen, moet je weten wat de omzetsnelheid is en de periode waarvan je de omzetduur wilt berekenen.
De omzetduur hoeft niet altijd in dagen te worden uitgedrukt. Het kan ook in weken of maanden.
Een versgebakken brood gaat op dezelfde dag de winkel uit: er is sprake van een korte omzetduur. Een mountainbike staat misschien wel drie maanden in de winkel voordat ze wordt verkocht: de omzetduur is lang.
Berekening omzet bij ‘De Overkant’ De omzetsnelheid van de flessen cola van supermarkt ‘De Overkant’ bedraagt 60. De omzetduur van de cola is dus:
Omzetsnelheid/omzetduur (rekenvaardigheid) Opgave 59 Noteer ook steeds je berekening Bij de fietsenzaak ‘Tandem’ bedroeg op 1 januari de voorraad fietsen € 375.250. Op 30 juni bedroeg de voorraad maar liefst € 425.380. Bereken de gemiddelde voorraad fietsen.
54
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 60 De voorraad bij ‘Ukkepuk’ kinderkleding was op 1-1-2008 € 175.000. Op 1-7-2008 was de voorraad gestegen tot € 185.000. In het najaar werd heel goed verkocht waardoor de voorraad aan het eind van het jaar was gezakt tot € 123.000. Bereken de gemiddelde voorraad.
Opgave 61 De inkoopsprijs van de omzet in tuinmeubelen bij ‘Intratuin’ bedroeg dit jaar € 395.000 De gemiddelde voorraad bedroeg € 75.000. Bereken op 1 decimaal de omzetsnelheid.
Bereken op 1 decimaal de omzetsnelheid.
Bereken de omzetsnelheid bij ‘Intratuin’ als de gemiddelde voorraad € 45.000 zou bedragen.
Opgave 62 De voorraad bij ‘Steps’ in Arnhem was op 1-1-2008 € 184.000. Op 1-7-2008 was de voorraad gedaald tot € 125.000. Aan het einde van het jaar bedroeg de voorraad nog maar € 80.000. De inkoopwaarde van de omzet bedroeg in 2008 € 875.000. Bereken de gemiddelde voorraad.
Bereken de omzetsnelheid op 1 decimaal nauwkeurig.
55
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 63 Gegeven is dat de inkoopwaarde van de omzet € 285.000 bedroeg. De omzetsnelheid was 2,5. Bereken de gemiddelde voorraad.
Opgave 64 Gegeven is dat de inkoopwaarde van de omzet € 295.000 bedroeg. De gemiddelde voorraad was € 37.500. Bereken de omzetsnelheid op 1 decimaal nauwkeurig.
Opgave 65 Een supermarkt koopt per keer voor € 3.500 aan rode wijn in. Dit is ook de gemiddelde voorraad. In 2009 bedraagt de inkoopwaarde van de totale omzet rode wijn € 28.000. Hoe bereken je in dit geval de omzetsnelheid? Maak de berekening.
Wat betekent dat precies?
Opgave 66 Bij ‘Ibbonk’ geluidsapparatuur zijn vorig jaar 350 sets oordopjes verkocht. Gemiddeld had ‘Ibbonk’ er 15 op voorraad. Bereken de omzetsnelheid op 1 decimaal nauwkeurig
56
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 67 De volgende voorraadgegevens zijn bekend over artikel Softy:
voorraad 1 januari 2009: 5.500 stuks voorraad 31 december 2009: 6.500 stuks afzet in het jaar 2009: 60.000 stuks. Bereken de gemiddelde voorraad.
Bereken de omzetsnelheid.
Bereken de omzetduur.
Opgave 68 De heer Groenloo verkoopt schepijs. De gemiddelde voorraad bolletjes schepijs bedraagt 25.625. Schrijf de formule op waarmee de omzetsnelheid berekend wordt als de hoeveelheden bekend zijn.
De afzet bedraagt 307.500. Bereken voor de heer Groenloo de omzetsnelheid.
57
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 69 De heer Groenloo is eigenaar van een ijssalon. De waarde van de voorraad van de salon bedraagt volgens de (begin)balans per 1 januari 2005 € 11.300. De waarde van de voorraad bedraagt volgens de (eind)balans per 31 december € 9.200. Het ijs dat verkocht is had een inkoopwaarde van € 123.000. Bereken de gemiddelde voorraad.
Bereken voor de heer Groenloo de omzetsnelheid.
Opgave 70 Aisha verkoopt op de markt ingevroren vis. Ze heeft over 2006 een omzetsnelheid behaald van 12. De inkoopwaarde van de omzet bedroeg het eerste kwartaal € 369.000. Bereken voor Aisha de omzetduur in weken.
Bereken voor Aisha de omzetduur in maanden.
Bereken voor Aisha de omzetduur in dagen.
Bereken voor Aisha de gemiddelde voorraad tegen verkoopprijzen.
58
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 71 Aisha verkoopt op de markt ingevroren vis. Ze heeft over 2008 een omzetsnelheid behaald van 15. De gemiddelde voorraad bedroeg € 29.500. Bereken voor Aisha de omzetduur in dagen.
Bereken voor Aisha de totale inkoopwaarde van de verkochte goederen.
Opgave 72 Van Jan, eigenaar van een bloemenzaak, zijn de volgende gegevens bekend: Omzetsnelheid 24. Voorraad op 1 januari 2006 € 1.950. Jan hanteerde dat kwartaal een brutowinstopslag van 80%. De omzet bedroeg het eerste kwartaal € 92.880.
Bereken voor Jan de omzetduur in dagen.
Bereken voor Jan de voorraad aan het eind van het eerste kwartaal.
heb je ook ook steeds je berekening genoteerd?
59
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Voorraadadministratie
Opgave 73 Na inventarisatie bij ‘Abbink’ blijkt dat de technische voorraad oordopjes 20 sets is. Dat betekent een derving van 2 sets. Bereken de administratieve voorraad op het moment van inventarisatie.
Opgave 74 Bekijk de volgende gegevens van een winkel en bereken het verschil tussen de technische en de administratieve voorraad in aantallen artikelen. Zet het verschil in de tabel. Artikelcode
Aantal AV
Aantal TV
156383
125
125
258901
75
70
287034
1.090
1.075
468032
989
989
683458
375
370
Verschil
Opgave 75 Jan is de eigenaar van een bloemenzaak. Hij heeft aan een medewerker op 31 maart 2009 gevraagd het aantal plastic bloempotten te tellen. De medewerker heeft het volgende op een kladblaadje genoteerd: 16 potten met een doorsnee van 15 cm, 32 potjes met een doorsnee van 10 cm, 8 potten met een doorsnee van 30 cm, 4 potten met een doorsnee van 50 cm, 14 potten met een doorsnee van 20 cm en 8 potten met een doorsnee van 25 cm. Vul voor Jan onderstaande tabel in.
60
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Aantal potten
Doorsnee
Inkoopwaarde
…
10 Ø
€ 0,35
15 Ø
€ 0,45
20 Ø
€ 0,55
25 Ø
€ 0,70
30 Ø
€ 0,90
50 Ø
€ 1,20
Bereken voor Jan de waarde van de technische voorraad.
Opgave 76 Na inventarisatie in de parfumeriezaak ‘Coco’ blijkt uit de administratie dat er een derving is van € 965. De administratieve voorraad is € 212.236. Bereken de technische voorraad.
Opgave 77 Neem een kijkje in de administratie van de firma ToyToy, een speelgoedpaleis. Bereken het verschil tussen de technische en de administratieve voorraad in geldwaarde per artikel. Zet het verschil in de tabel. Administratie
Inventarisatie
Artikel
Totaalbedrag
Aantal
Prijs
Zandbakset
€ 67,50
7
€ 7,50
Zandauto
€ 375,50
4
€ 75,10
Zandbak
€ 134,40
3
€ 44,80
Bedrag
Verschil
61
© Noordhoff Uitgevers
Klimrek
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
€ 179,80
€ 44,95
4
Berekeningen Zandbakset
Zandauto
Zandbak
Klimrek
Opgave 78 Jan is de eigenaar van een bloemenzaak. Hij heeft aan een medewerker op 31 maart 2012 gevraagd het aantal plastic bloempotten te tellen. De medewerker heeft het volgende op een kladblaadje genoteerd: 16 potten met een doorsnee van 15 cm, 32 potjes met een doorsnee van 10 cm, 8 potten met een doorsnee van 30 cm, 4 potten met een doorsnee van 50 cm, 14 potten met een doorsnee van 20 cm en 8 potten met een doorsnee van 25 cm. Vul voor Jan de onderstaande tabel in Aantal potten
Doorsnee
Inkoopwaarde
10 Ø
€ 0,35
15 Ø
€ 0,45
20 Ø
€ 0,55
25 Ø
€ 0,70
30 Ø
€ 0,90
50 Ø
€ 1,20
Bereken voor Jan de waarde van de technische voorraad
62
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 79 ‘Jeans’ verkoopt spijkerbroeken van één merk. Er zijn verschillende typen spijkerbroeken, namelijk: nauw model, wijd model, white model nauw, white model wijd en bandplooi. Volgens de boekhouder bedraagt de administratieve waarde van de spijkerbroeken over het eerste kwartaal van 2012 in totaal € 6.035. De inkoopprijzen van de verschillende maten per model zijn hetzelfde. Uit een telling blijkt: Model
Aantal
Inkoopprijs
Geldwaarde TV
Nauw
326
€ 10
€
Wijd
117
€ 12
€
White nauw
115
€ 14
€
White wijd
85
€ 16
€
Bandplooi
103
€ 15
€
Bereken voor ‘Jeans’ de waarde van de technische voorraad.
Bereken voor ‘Jeans’ het verschil tussen de administratieve en technische voorraad.
Geef een mogelijke verklaring voor het berekende verschil.
63
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 80 Volgens de boekhouder, die de administratie van ‘Jeans’ bijhoudt, bedraagt de derving over het tweede kwartaal van 2008 € 140. Laat door een berekening zien dat dit klopt. Gebruik hiervoor de tabellen. (TV = Technische voorraad) Model
Aantal
Inkoopprijs
Geldwaarde TV
Nauw
239
€ 10
€
Wijd
72
€ 12
€
White nauw
141
€ 14
€
White wijd
55
€ 16
€
Bandplooi
63
€ 15
€ €
Totale inkoopwaarde Model
Technische waarde
Administratieve waarde
Nauw
€ 2.430
Wijd
€ 876
White nauw
€ 2.016
White wijd
€ 896
Bandplooi
€ 975
Verschil
Totaal verschil
Berekeningen Geldwaarde TV
Berekeningen Technische waarde
Berekeningen Verschil
64
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 81 Volgens de boekhouder, die de administratie van ‘Jeans’ bijhoudt, zouden er aan het eind van het derde kwartaal in 2009 elf broeken in voorraad moeten zijn. Laat door een berekening zien dat dit klopt. Gebruik hiervoor de tabellen. Model
Aantal
Inkoopprijs
Geldwaarde TV
Nauw
246
€ 10
€
Wijd
138
€ 12
€
White nauw
52
€ 14
€
White wijd
89
€ 16
€
Bandplooi
27
€ 15
€ €
Totale inkoopwaarde Model
Technische waarde
Administratieve waarde
Nauw
€ 2.490
Wijd
€ 1.668
White nauw
€ 728
White wijd
€ 1.504
Bandplooi
€ 435
Totale verschil
Verschil
Aantal broeken
11
Berekeningen Geldwaarde TV
Berekeningen Technische waarde
Berekeningen Verschil
65
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bestellingen berekenen Als klant vind je het prettig als een winkel de artikelen die je graag wilt kopen, op voorraad heeft. Dit is ook voor de winkelier een prettige situatie. Het betekent dat hij een goede service kan bieden en dat hij geld kan verdienen met zijn producten. Altijd de juiste voorraad beschikbaar hebben, is niet iets dat vanzelf gaat. De winkelier zal goed in de gaten moeten houden dat hij op tijd bestelt! En dat hij de juiste hoeveelheden bestelt. En daar komt rekenwerk bij kijken. Begrippen bij bestellen Bestellen Bestellen is het opdracht geven aan een leverancier artikelen te leveren. De voorraad wordt zo aangevuld. Bestelgrootte De bestelgrootte is de hoeveelheid te bestellen artikelen. Je kunt de bestelgrootte weergeven in stuks of in besteleenheden. Besteleenheden Besteleenheden zijn vaste aantallen waarin een artikel besteld kan worden. Als je bijvoorbeeld 24 flessen shampoo wilt bestellen waarvan de besteleenheid 12 is, dan bestel je dus twee besteleenheden. Dit staat dan gelijk aan 24 stuks. Bestelmoment De bestelgrootte geeft aan hoeveel er besteld moet worden. De vraag wanneer de bestelling geplaatst moet worden, is hiermee nog niet beantwoord. Bij de vraag ‘Wanneer moet ik bestellen?’ wil je weten wat het bestelmoment is. Bij de keuze van het bestelmoment heb je twee mogelijkheden: een vast bestelmoment (bijvoorbeeld elke maand); een variabel bestelmoment. Als het bestelmoment variabel is, bestel je afhankelijk van het moment waarop de voorraad onder het bestelniveau valt. Bestelniveau of bestelpunt Het bestelniveau of bestelpunt is het moment waarop de grootte van de voorraad onder het vastgestelde minimum valt en het bedrijf een bestelling gaat plaatsen. Wanneer de voorraad onder het bestelniveau komt, ga je bestellen om je voorraad aan te vullen tot de vastgestelde maximumvoorraad.
Voorraad bestaat uit 6 stuks Verkoop is gemiddeld 2 stuks per dag Levertijd is 3 dagen Veiligheidsvoorraad is 3 stuks
Bereken het bestelpunt. (Bestelniveau of minimum voorraad) Uitwerking:
Afzet x levertijd + veiligheidsvoorraad 2 x 3 + 3 = 9 stuks
66
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Afzet en levertijd moeten allebei of in dagen of in weken worden uitgedrukt
Voorraad bestaat uit 12 stuks Verkoop is gemiddeld 30 stuks per week De winkel is 6 dagen per week geopend Levertijd is 4 dagen Veiligheidsvoorraad is 4 stuks
Bereken het bestelpunt. Uitwerking: Doordat de levertijd is uitgedrukt in dagen terwijl de verkoop per week is gegeven gaat deze berekening in 2 stappen. Stap 1 30 ÷ 6 (verkoopdagen per week) = 5 stuks per dag Stap 2 5 x 4 + 4 = 24
Levertijd De levertijd is de tijd die ligt tussen de bestelling en de levering van een artikel. De levertijd van een artikel is een belangrijke factor. Als je bijvoorbeeld weet dat dozen shampoo een levertijd hebben van één maand, dan houd je daar rekening mee bij de grootte en het moment van je bestelling. Bestelfrequentie De bestelfrequentie geeft aan hoe veel keer er in een periode een bestelling wordt gedaan.
Bestelsystemen Er zijn 4 verschillende manieren van bestellen. Bestelmoment Vast
s
bestel op een vaste dag per periode
Variabel
B
bestel indien nodig
Bestelgrootte = hoeveelheid te bestellen artikelen Vast
Q
bestel vast quotum
Variabel
S
Bestel tot de maximumvoorraad Vaste bestelgrootte
Variabele bestelgrootte
Vast bestelmoment
sQ-systeem
sS-systeem
Variabel bestelmoment
BQ-systeem
BS-systeem
Bestelsystemen in schema
Bij de berekening van de bestelgrootte is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met het type bestelsysteem.
Maximum voorraad is 100 stuks Bestelniveau is 35 stuks Werkelijke voorraad op maandag is 50 stuks Verkoop op woensdag is 40 stuks
67
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bereken de bestelgrootte bij gebruik van het BS systeem. Uitwerking: Voorraad op woensdagavond is 50 – 40 = 10 stuks Bij het BS-systeem wordt besteld tot de maximumvoorraad (100) 100 – 10 = 90 stuks
Stel dat het BQ-systeem was gehanteerd en gegeven was een besteenheid van 40 stuks. Dan zou de bestelgrootte niet 90 stuks, maar 2 besteleenheden van 40 stuks zijn (= 80 stuks)! sQ-systeem*: vaste bestelgrootte op een vast tijdstip Volgens het sQ-systeem wordt op een vast moment, bijvoorbeeld de eerste dag van de maand, gekeken of er een bestelling met een vaste grootte (Q) geplaatst moet worden. Wanneer het bestelniveau is bereikt of overschreden, moet er een bestelling plaatsvinden. Wordt het bestelniveau nog niet bereikt, dan wordt er geen bestelling gedaan. Dit bestelsysteem kan eigenlijk alleen worden toegepast op artikelen waarvan de afname en ook de levering zeer gelijkmatig zijn. BQ-systeem*: vaste bestelgrootte op een variabel tijdstip Volgens het BQ-systeem wordt op het moment dat de voorraad van een artikel het bestelniveau bereikt of overschrijdt, een vaste hoeveelheid besteld. Omdat het bestelmoment afhankelijk is van het bereiken van het bestelniveau, is het bestelmoment variabel. Het bestelniveau en de bestelgrootte zijn van tevoren vastgesteld op basis van omzet, levertijd en optimale bestelgrootte van het artikel. sS-systeem*: variabele bestelgrootte op een vast tijdstip Bij het sS-systeem wordt op een vast moment (periodiek) de omvang van de voorraad vastgesteld. Als de omvang van de voorraad onder het bestelniveau ligt, wordt een nieuwe bestelling geplaatst. Met deze bestelling wordt de voorraad aangevuld tot de maximumvoorraad. Deze bestelling is niet altijd even groot. Ze is zo groot als het verschil tussen de maximumvoorraad (streefvoorraad) en de werkelijke voorraad. bestelgrootte = maximumvoorraad - werkelijke voorraad BS-systeem*: variabele bestelgrootte op een variabel tijdstip Bij het BS-systeem bestel je op het moment dat het afgesproken bestelniveau wordt bereikt of overschreden. De bestelgrootte is niet constant, maar is zo groot dat de voorraad weer tot de (streef)maximumvoorraad wordt aangevuld. Dit systeem van bestellen pas je toe in een winkel waarbij de omzetcijfers sterke schommelingen vertonen. * Je moet weten dat deze bestelsystemen bestaan, je moet ermee kunnen rekenen, maar je behoeft ze op je examen niet onderscheidend op soort uit te kunnen rekenen. Bestellen van versartikelen Versartikelen nemen in het bestelproces een speciale plaats in. Bij versartikelen hanteer je het BS-systeem: een variabele bestelgrootte op een variabel tijdstip. Meestal is er sprake van een hoge bestelfrequentie. Daarnaast hanteer je een veiligheidsfactor die zo klein mogelijk is. Versartikelen bederven snel en je loopt dan minder risico dat je blijft zitten met artikelen die je moet afschrijven en dus weggooien. Bestelfrequentie De bestelfrequentie is het aantal malen dat in een periode een bestelling wordt gedaan. De bestelfrequentie geeft dus aan hoe vaak je bestelt.
68
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De bestelfrequentie hangt af van de volgende factoren: omzetsnelheid; bestelkosten en voorraadkosten; de leveringsfrequentie; magazijnruimte; consumenten; personeel. Omzetsnelheid De omzetsnelheid van de gemiddelde voorraad geeft een indicatie hoe vaak je per periode zou kunnen bestellen. Dit is een goede graadmeter voor het bepalen van het bestelmoment en het bepalen van de bestelfrequentie. Wanneer een voorraad langzaam wordt verkocht, zal de omzetsnelheid laag zijn. Je hoeft dan niet vaak te bestellen. Wanneer de voorraad snel wordt verkocht, is de omzetsnelheid groot. In dit geval worden de minimumvoorraad en het bestelniveau snel bereikt en dus ligt de bestelfrequentie hoog. Bestelkosten en voorraadkosten Ook de bestel- en voorraadkosten moeten worden meegewogen bij het bepalen van de bestelfrequentie. Bestelkosten zijn kosten die verbonden zijn aan het plaatsen van een bestelling. Bestelkosten bestaan voornamelijk uit administratiekosten en loonkosten. Voorraadkosten zijn kosten die ontstaan door het aanhouden van voorraden. Je kunt drie soorten voorraadkosten onderscheiden. Deze voorraadkosten worden ook wel de R’s genoemd. De drie R’s zijn: ruimtekosten (kosten van het magazijn); rentekosten (rente over de waarde van de voorraad); risicokosten (risico van kwaliteitsverlies, daling verkoopprijs, dalende vraag). Als bijvoorbeeld de voorraadkosten van grasmaaimachines erg hoog zijn, kan een detaillist besluiten om vaker kleinere aantallen te bestellen. Zo heeft hij een hogere bestelfrequentie voor grasmaaimachines. Als gevolg van een hoge bestelfrequentie nemen de bestelkosten echter wel toe. Omgekeerd kan een detaillist ook besluiten om een bepaald artikel minder vaak te bestellen, maar dan in grotere hoeveelheden. Hij zal dit doen als de bestelkosten hoog zijn en de voorraadkosten laag. De optimale bestelgrootte Het houden van voorraad kost geld. Rente
Rentekosten ontstaan doordat er geld moet worden geleend om de goederen te betalen. (Ook rentederving van een positieve rekening valt onder de rentekosten.)
Ruimte
Het huren of financieren van opslagruimte kost veel geld.
Risico
Goederen kunnen bederven, kapot gaan of uit de mode raken.
Daarnaast moet er ook rekening mee worden gehouden dat er aan een bestelling kosten zijn verbonden. Denk hierbij vooral aan arbeidsloon ten behoeve van administratie en transport. Het is dus belangrijk dat de bestelgrootte kan worden bepaald waarbij de totale kosten het laagst zijn. Dit is de optimale bestelgrootte. De optimale bestelgrootte kan worden berekend via een grafiek.
69
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bepalen van de optimale bestelgrootte met behulp van een grafiek De bestelgrootte kun je met behulp van een grafiek vaststellen. Je tekent een grafiek van de voorraaden bestelkosten. Op de verticale as van de grafiek zet je de kosten uit. Op de horizontale as van de grafiek zet je de grootte van de bestelling uit. In de grafiek moeten twee lijnen komen. De ene lijn geeft de voorraadkosten weer en de andere lijn geeft de bestelkosten weer. Voor het tekenen van de lijn van de voorraadkosten bereken je van een aantal bestelgroottes de kosten. Op die plek zet je een stip in de grafiek. Tussen de verschillende stippen trek je dan een lijn. Dit is de voorraadkostenlijn. Op dezelfde manier teken je de bestelkostenlijn. Het is de bedoeling dat je die bestelgrootte vindt, waarbij de som van de voorraadkosten en bestelkosten (de totale kosten) het laagst is. Het punt waarop de lijnen voorraadkosten en bestelkosten elkaar kruisen, is de optimale bestelgrootte. Op dit punt zijn de totale kosten (voorraadkosten + bestelkosten) het kleinst. In de grafiek kun je ook een lijn tekenen die de totale kosten weergeeft. Hiervoor tel je steeds de voorraaden bestelkosten bij elkaar op en trek je een lijn. Op het laagste punt van deze lijn ligt de optimale bestelgrootte. Je zult zien dat dit punt dezelfde bestelgrootte aangeeft als het punt waarop de bestelen voorraadkosten elkaar kruisen.
Voorraadkosten, bestelkosten en totale kosten in een grafiek.
Wanneer de totale kosten het laagst zijn spreek je van de optimale bestelgrootte.
Omzetsnelheid/omzetduur (rekenvaardigheid)
Noteer ook steeds je berekening
Opgave 82 Een bedrijf heeft een maximumvoorraad van 65 en een werkelijke voorraad 13. Het bestelniveau ligt op 15. Hoeveel moet dit bedrijf van dit artikel bestellen?
70
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 83 Nirvana is de eigenaresse van een patatzaak. Ze heeft een diepvriezer waar 40 balen patat in kunnen. Dat is tevens haar streefvoorraad. De balen worden per 10 stuks geleverd. Het bestelniveau ligt op 20 balen. Bereken voor Nirvana het aantal balen dat ze moet bestellen bij ‘n werkelijke voorraad van 10 stuks.
Bereken voor Nirvana het aantal balen dat ze moet bestellen bij ‘n werkelijke voorraad van 12 stuks.
Opgave 84* Van een product worden er 22 per jaar verkocht. De bestelkosten bedragen € 5. De voorraadkosten per stuk bedragen € 1,80. De Formule van Camp luidt: Q = √[{2× (V×B)} : C ] Waarbij geldt: Q = optimale bestelgrootte V = verbruik per jaar in eenheden B = bestelkosten per bestelling in euro C = voorraadkosten per eenheid in euro
* De formule van Camp zit niet (meer) in je examen. Deze opgave maak je alleen wanneer je rekenen leuk vindt of wanneer je docent je er opdracht toe geeft. In welke volgorde moet je de berekeningen maken?
Bereken de optimale bestelgrootte.
71
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 85 Van een speciaal type keukenmessen worden er 2 per maand verkocht. De bestelkosten bedragen € 2,50. De voorraadkosten per stuk bedragen € 1.
Bereken het aantal producten dat per jaar verkocht wordt.
Bereken de optimale bestelgrootte.
Opgave 86 Ton is de eigenaar van een verfartikelen zaak. Hij vindt dat de schappen gevuld moeten zijn. Er is plaats voor 24 blikken per kleur verf. Bij de opening van zijn winkel is de voorraad als volgt: Rood Lichtrood Donkerrood Felrood
14 13 18 20
Die dag worden de volgende eenheden verkocht: Rood Lichtrood Donkerrood Felrood
2 4 0 2
De blikken kunnen per 12 stuks worden ingekocht.
Welke kleuren blikken moeten 's avonds besteld worden?
72
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 87 Van een filiaal van een grote doe-het-zelfwinkelketen Pramix zijn de volgende gegevens bekend: Artikel Wastafel Dakramen
Verkoop in stuks/doos 5 stuks per maand 16 stuks per jaar
Bestelkosten per bestelling € 11,50 € 4,00
Voorraadkosten per stuk/doos € 1,20 € 2,00
Bereken de optimale bestelgrootte van elk artikel(indien nodig afronden). [Dit mag ook met behulp van de formule van Camp, zie opgave 75]
Bereken voor elk artikel hoeveel keer er besteld moet worden (indien nodig afronden op 5). Vul de antwoorden in de tabel in. Berekening Wastafel
Artikel
Dakramen
Optimale bestelgrootte
Aantal bestellingen
Wastafel Dakramen
Opgave 88 Een bedrijf heeft een maximumvoorraad van 65 en een werkelijke voorraad 13. Het bestelniveau ligt op 15. Hoeveel moet dit bedrijf van dit artikel bestellen?
73
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Omvang van de soorten voorraad (rekenvaardigheid)
Opgave 89 De normale voorraad is 250 stuks. Het aantal artikelen dat op het moment van levering in voorraad is bedraagt 220 stuks. Bereken de servicegraad.
Opgave 90 De totale omzet van een bedrijf is € 225.000. Hiervan kon € 5.500 niet direct uit voorraad worden geleverd. Bereken de servicegraad.
Opgave 91 De administratieve voorraad van de tassenzaak ‘Big Bag’ is € 79.000. Na inventarisatie blijkt dat er een derving is van is € 1.500. Bereken de technische voorraad.
Opgave 92
De administratieve voorraad is € 125.000. Na inventarisering blijkt er voor € 6.000 te zijn gestolen. Er is voor € 7.000 verkocht maar nog niet opgehaald. Er is voor € 30.000 besteld maar nog niet geleverd. Bereken de technische voorraad.
74
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bereken de economische voorraad.
Opgave 93
De economische voorraad is 88 stuks. 10 stuks zijn besteld maar moeten nog worden geleverd. 9 stuks zijn verkocht maar nog niet opgehaald. Na inventarisatie blijken 2 stuks verdwenen. Bereken de technische voorraad.
Bereken de administratieve voorraad.
Opgave 94 Hoe bereken je de minimumvoorraad?
Van een artikel worden 40 stuks per dag verkocht. De levertijd is 4 dagen. Wat is de minimumvoorraad?
75
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Casus Bestellen Om het heerlijke gebak van Bakker Bas met de klant mee te kunnen geven, moeten er altijd genoeg gebaksdozen op voorraad zijn. Tijdig bestellen kan 'misgrijpen' voorkomen. Om te kunnen bepalen wanneer je moet bestellen moet je een aantal dingen weten. Je hebt informatie nodig over:
de levertijd van de artikelen; het aantal stuks dat je in de levertijd nodig hebt; het inbouwen van een zekere veiligheidsvoorraad.
Je gaat met deze informatie uitrekenen, bij welk voorraadniveau je moet gaan bestellen. We spreken dan van het bestelpunt of van het bestelniveau. Om te bepalen bij welk voorraadniveau je kleine gebaksdozen moet bestellen, kun je gebruik maken van de volgende formule: bestelpunt (bestelniveau) = veiligheidsvoorraad + (levertijd in weken x benodigd aantal per week). Stel je verkoopt gemiddeld iedere week 100 stuks van een product, de ene week bijvoorbeeld 80, de andere week 120. Dan denk je misschien dat je met een bestelling (bestelpunt of bestel niveau) van 100 stuks per week wel goed zit. Toch is dit niet zo: door o.a. seizoensinvloeden of door reclame op de tv kan de afzet er heel anders uitzien. Bijvoorbeeld: wel 200 door een reclame of 60 door de weersinvloeden. Als je teveel producten hebt, is dat vervelend voor jou als winkelier, maar de klant merkt er niets van. Voor jou en de klant wordt het pas vervelend als je te weinig producten hebt om aan te bieden. Daarom moet je bovenop de normale bestelling een extra hoeveelheid bestellen. Deze extra hoeveelheid noemt men veiligheidsvoorraad. De veiligheidsvoorraad is extra voorraad die aangehouden wordt om plotselinge vraag en/of schommelingen in de afzet op te vangen. Bij Bakker Bas zijn de volgende gegevens bekend:
Gemiddeld gebruikt het Bakker Bas filiaal 295 kleine gebaksdozen per week. Bij speciale gelegenheden zoals kerstmis, examens en moederdag worden veel meer dozen gebruikt. Het hoogste aantal kleine gebaksdozen dat nodig is in een week, wordt geschat op 620 stuks. De leverancier van de gebaksdozen (DEPA b.v.) hanteert een levertijd van 6 weken.
Geef bij de beantwoording van de volgende vragen de berekening motiveer je antwoord waar nodig.
a. Hoeveel kleine gebaksdozen heeft Bakker Bas nodig om de levertijd van zes weken te overbruggen? berekening
76
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
b. Jij gaat uit van een voorraad inclusief een veiligheidsvoorraad van totaal 600 dozen. Waarom zou je voor een veiligheidsmarge van 600 kiezen? Motiveer je antwoord. berekening
c. Welke veiligheidsmarge moet je minimaal hanteren? Motiveer je antwoord. berekening
d. Bereken het bestelpunt voor de kleine gebaksdozen. berekening
Bestelpunt schuivertjes Natuurlijk gebruik je bij Bakker Bas ook nog andere verpakkingsmaterialen. Zo wordt voor de kleinere aankopen, zoals appelflappen of puddingbroodjes, gebruik gemaakt van de zogenaamde 'schuivertjes'. Deze gebruik je in combinatie met een papieren zakje.
Het schuivertje.
77
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Voor de schuivertjes is de volgende informatie bekend:
Het aantal benodigde schuivertjes per week is gemiddeld 445 stuks. Het maximaal aantal schuivertjes per week in het afgelopen jaar, was 960 stuks. De levertijd van de schuivertjes is 2 weken.
e. Bereken het bestelpunt van de schuivertjes en motiveer de gekozen omvang van de veiligheidsvoorraad. berekening
Bestelpunt grote gebaksdozen Nu je toch bezig bent, kun je maar beter ook het bestelpunt van de grote gebaksdozen gaan bepalen.
Een grote doos vol ....
Voor de grote gebaksdozen gelden de volgende gegevens:
gemiddeld worden 170 grote gebaksdozen per week gebruikt; de levertijd voor de grote gebaksdozen is 6 weken; de veiligheidsvoorraad is vastgesteld op 300 stuks.
h. Bereken het aantal benodigde grote gebaksdozen. berekening
78
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bestelfrequentie De bestelfrequentie kun je berekenen door de geschatte afzet van een jaar te delen door de optimale bestelgrootte. i. Hoeveel kleine gebaksdozen heeft Bakker Bas jaarlijks nodig? berekening
j. De ideale bestelgrootte voor de kleine dozen is 5.000 stuks. Bereken de bestelfrequentie voor de kleine gebaksdozen berekening
79
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Inkoopwaarde omzet (Begin- en eindvoorraad en inkopen) Je gaat nu steeds meer de dingen die je geleerd hebt, met elkaar combineren. In dit hoofdstuk kom je dus dingen tegen die je al geleerd had en welke nu worden samengevoegd tot één geheel. Historische gegevens Als je gebruikmaakt van historische gegevens, kijk je naar de ontwikkelingen in het verleden. Je kijkt naar de veranderingen en probeert er een verklaring voor te vinden. In de veranderingen probeer je een bepaald patroon (trend) te ontdekken. Door deze trend door te trekken kun je een schatting (prognose) voor de toekomst maken. Er zijn verschillende soorten verkoopresultaten:
De afzet: het aantal verkochte producten. De consumentenomzet: het bedrag dat de consumenten bij elkaar hebben betaald voor die producten. De omzet: de consumentenomzet met aftrek van BTW. De brutowinst: de consumentenomzet met aftrek van BTW en inkoopprijs. De nettowinst: de brutowinst met aftrek van exploitatiekosten.
Berekening verkoopresultaten Consumentenomzet BTW Omzet (netto-omzet) Inkoopwaarde van de omzet Brutowinst Exploitatiekosten Nettowinst
Opbrengsten Voor een winkelier is het belangrijk dat hij inzicht heeft in zijn omzet. Hij wil graag weten hoeveel geld hij verdient. Consumentenprijs Voor het berekenen van de omzet heb je onder andere de consumentenprijs nodig. Als jij in de winkel een artikel verkocht hebt, dan heeft de klant de consumentenprijs betaald. De consumentenprijs is de verkoopprijs inclusief BTW. De consumentenprijs noem je ook wel de brutoverkoopprijs. De verkoopprijs is de prijs van een product zonder BTW.
80
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
De klant betaalt de consumentenprijs bij de kassa.
Winst De detaillist moet ook weten wat zijn winst of zijn verlies is. Daarvoor heeft hij niet alleen genoeg aan zijn opbrengsten. Er is brutowinst en nettowinst. Brutowinst De brutowinst is wat overblijft wanneer de inkoopwaarde van de omzet wordt afgetrokken. De brutowinst moet minstens zo groot zijn als de exploitatiekosten. Zo niet, dan zijn de totale kosten hoger dan de totale opbrengsten en lijdt het bedrijf dus verlies. Inkoopwaarde en inkoopprijs De inkoopprijs is de prijs waarvoor je de producten hebt ingekocht. De inkoopwaarde van de omzet is het totaalbedrag aan inkoopprijzen. De inkoopwaarde van de omzet wordt altijd exclusief BTW weergegeven.
Brutowinstpercentage De brutowinst wordt vaak uitgedrukt in een percentage van de verkoopprijs of de omzet. Dat betekent dat je de brutowinst vergelijkt met:
de verkoopprijs die je voor een artikel vroeg; de omzet die je gemaakt hebt.
Ook wordt de brutowinst wel uitgedrukt in een percentage van de inkoopprijs of inkoopwaarde. Berekeningen brutowinstpercentage Brutowinstpercentage over de verkoopprijs van een artikel:
(brutowinst : verkoopprijs) x 100%
Brutowinstpercentage over de inkoopprijs van een artikel:
(brutowinst : inkoopprijs) x 100%
Brutowinstpercentage over de omzet:
(brutowinst : omzet) x 100%
Brutowinstpercentage over de inkoopwaarde:
(brutowinst : inkoopwaarde) x 100%
81
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Functies en berekeningen Met de volgende formules kun je alle benodigde berekeningen maken:
consumentenprijs = verkoopprijs + BTW verkoopprijs = consumentenprijs - BTW consumentenomzet = consumentenprijs x consumentenafzet omzet = consumentenomzet - BTW brutowinst = omzet - inkoopwaarde nettowinst = brutowinst - exploitatiekosten
Inkoopwaarde berekenen De inkoopwaarde van de omzet kun je ook berekenen met de gegevens over:
de brutowinst; de consumentenomzet.
Gewichten en maten In sommige branches wordt veel gewerkt met gewichten, inhouden, lengten en oppervlakten. De prijzen van de producten worden vastgesteld op een bepaalde eenheid. Omdat elk product op maat aan de klant verkocht wordt, moet je de prijs van dat product kunnen berekenen. Gewichten Met gewichten wordt bijvoorbeeld gewerkt in supermarkten, groente- en fruitzaken, slagerijen, snoepwinkels, doe-het-zelfzaken. De prijs per afgewogen gewicht wordt vaak berekend door een prijsweegschaal. Hierbij moet het bedrijf ook rekening houden met het gewicht van de verpakking. Je moet als je in zo’n winkel werkt, de volgende eenheden kennen: Betekenis en waarde van gewichtsaanduidingen Symbool
Betekenis
Is gelijk aan
t
ton
1.000 kilogram
kg
kilogram
1.000 gram
g
gram
1.000 milligram
dg
decigram
0,1 gram
cg
centigram
0,01 gram
mg
milligram
0,001 gram
Klanten spreken nog vaak over een ons of een pond. Deze aanduidingen mag een ondernemer volgens de wet niet meer gebruiken. 1 ons = 100 gram
1 pond = 500 gram
82
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Inhoudsmaten Inhoudsmaten worden gebruikt in bijvoorbeeld supermarkten, slijterijen en drogisterijen. Betekenis en waarde van inhoudsaanduidingen Symbool
Betekenis
Is gelijk aan
l
liter
dl
deciliter
0,1 liter
cl
centiliter
0,01 liter
ml
milliliter
0,001 liter
Lengtematen Lengtematen worden gebruikt in bijvoorbeeld verf- en behangzaken, stoffenzaken en doe-hetzelfzaken. Betekenis en waarde van lengteaanduidingen Symbool
Betekenis
Is gelijk aan
m
meter
100 centimeter
dm
decimeter
10 centimeter
cm
centimeter
10 millimeter
mm
millimeter
0,1 centimeter
Oppervlaktematen Oppervlaktematen worden gebruikt in bijvoorbeeld verf- en behangzaken, tuincentra, woninginrichtingzaken, bouwmarkten, doe-het-zelfzaken. Betekenis en waarde van oppervlakteaanduidingen Symbool
Betekenis
Berekening
Is gelijk aan
m²
vierkante meter
1m×1m
10.000 cm²
dm²
vierkante decimeter
0,1 × 0,1 m
100 cm²
cm²
vierkante centimeter
0,01 m × 0,01 m
mm²
83
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Omzet-, inkoop-, voorraadberekeningen, nog eens oefenen Opgave 95 Je hebt de volgende gegevens over een bepaald jaar.
Inkoopwaarde: € 45.000 Brutowinst: € 12.000 BTW-tarief: 21% Bereken de omzet.
Bereken de consumentenomzet.
Opgave 96 Bereken de brutowinst aan de hand van de volgende gegevens:
Omzet volgens de kassa: € 12.000. De artikelen werden inclusief 21% BTW verkocht. De inkoopwaarde van de omzet is € 5.100. Bereken de brutowinst
Opgave 97 Hoe schrijf je het verschil tussen brutowinst en nettowinst in formulevorm?
84
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 98 Bereken de brutowinst en de nettowinst aan de hand van de volgende gegevens:
Omzet volgens de kassa: € 43.000. De artikelen worden inclusief 6% BTW verkocht. De inkoopwaarde van de omzet is € 24.750. De exploitatiekosten zijn € 2.800. de brutowinst
de nettowinst
Opgave 99 Bereken de consumentenomzet als het volgende gegeven is:
omzet: € 135.000 BTW-tarief: 6%. de consumentenomzet
Opgave 100 Bereken de omzet van een bepaald jaar bij de volgende gegevens:
consumentenomzet: € 200.000 BTW: 21% de omzet
Opgave 101 Gegeven:
inkoopprijs van een artikel: € 25 brutowinst: €15 Wat was de verkoopprijs?
85
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Opgave 102 Bereken de inkoopwaarde van de omzet als het volgende gegeven is:
gemiddelde inkoopprijs van sweatshirts: € 25 afzet: 15.000 stuks eigen gebruik: 15 sweatshirts afschrijvingen door diefstal: 35 sweatshirts. de inkoopwaarde van de omzet
86
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Casus: Zomaar een winkeltje
Mandy Hoekstra heeft een kousenwinkel in Emmen: Mandy's kousenwinkel genaamd. Voor haar winkel koopt ze kousen, sokken en leggings in en alles wat daar mee te maken heeft. Mandy is zzp‘er en het winkelpand heeft ze gehuurd. Verder heeft ze een toonbank en een kassa op afbetaling gekocht. Ze heeft een tweedehands autootje, waarin ze dan zelf haar artikelen vervoert. Af en toe maakt ze reclame in het huis-aan-huis-blaadje. Mandy houdt haar inkoopadministratie goed bij. Wat ze allemaal heeft ingekocht kun je lezen in de tabellen die staan in de opdrachten. Daar staat gelijk ook bij voor welke prijzen ze de producten inkoopt en weer verkoopt. De maten en merken zijn er niet bij vermeld, dat is voor het berekenen nu niet relevant Afzet en omzet In deze opgave ga je rekenen met afzet- en omzetcijfers. Je leert wat het verschil is tussen de afzet en de omzet, vervolgens ga je er mee rekenen. Daarna ga je rekenen met de inkoopprijs, verkoopprijs en de inkoopwaarde. We werken nog niet met de btw, dat komt in de volgende opdrachten aan de orde. Rekenen met procenten komt ook aan de orde.
a. Mandy heeft een aantal producten ingekocht. Ze heeft ze netjes in tabellen ondergebracht. Bereken de inkoopwaarde van die producten samen. Producten die zijn ingekocht en de bijbehorende prijzen (p = paar): Kinderen soort
inkoopprijs per paar in €
Dames
Heren
soort
inkoopprijs per paar in €
soort
inkoopprijs per paar in €
50 p teensok
2
60 p enkelsok
3
50 p footie
3
40 p korte sok
4
40 p babysok
2
90 p kindersok
1,50
50 p sneakers
2
60 p enkelsok
2
40 p lange sok
4,50
100p kniesok
2,50
80 p sneaker
3
100 p sneaker
3
80 p legging
3
40 p kniesok
3
80 p sportsok
4
50 p sportsok
2,50
100 p panty
4
50 p netkousen
4,50
20 p naadpanty
4,50
40 p capripanty
4,50
Noteer ook steeds je berekening
87
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
40 p babysok
90 p kindersok
50 p sneakers
100p kniesok
80 p legging
50 p sportsok
b. Mandy heeft in een andere tabel aangegeven hoeveel van elk soort product verkocht is (afzet). In een bepaalde week heeft ze de volgende producten verkocht met vermelding van de verkoopprijzen Kinderen soort
Dames
Heren
(p = paar)
vkprijs per p in €
(omzet in €)
soort
Vkprijs per p in €
(omzet in €)
soort
vkprijs per p in €
(omzet in €)
20 p babysok
6
...
40 p teensok
4
...
30 p enkelsok
6.-
...
30 p kindersok
3
...
40 p footie
6
...
30 p korte sok
7
...
20p sneakers
4
...
50 p enkelsok
4
...
42p lange sok
8
...
60 p kniesok
5
...
40 p sneaker
6
...
60 p sneaker
6
...
40 p legging
6
...
30 p kniesok
6,50
...
20 p sportsok
7,50
...
30 p sportsok
5
...
70 p panty
8
...
25 p netkousen
9
...
10 p naadpanty
9
...
30 p capripanty
9
...
88
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Bereken de afzet en omzet van Mandy's producten van die bepaalde week. Hierbij hoef je nog geen rekening te houden met de btw. Vul je antwoorden in op de stippeltjes. Berekeningen b
c. Nu ga je de afzet berekenen in procenten. Hoeveel procent is er van elk soort product in die bepaalde week verkocht? Vul je antwoorden in op de stippeltjes. Voorbeeld: Babysokken ingekocht 40 paar; verkocht 20 paar, dat is dus (20:40)×100% = 50% ingekocht
verkocht
procenten verkocht
40 p babysok
20
...
90 p kindersok
30
...
50 p sneakers
20
...
100p kniesok
60
...
80 p legging
40
...
50 p sportsok
30
...
50 p teensok
40
...
50 p footie
40
...
60 p enkelsok
50
...
80 p sneaker
40
...
40 p kniesok
30
...
100 p panty
70
...
50 p net-kousen
25
...
20 p naad-panty
10
...
40 p capri-panty
30
...
60 p enkelsok
30
...
40 p korte sok
30
...
40 p lange sok
20
...
100 p sneaker
60
...
80 p sportsok
20
...
89
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Berekeningen c
90
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
Oefenkatern Examen Kerntaak 2 Ondernemer, Manager handel Examen Kerntaak 2, onderdeel: Voorraadbeheer en bestellen
Onderwerpen: Voorraadbeheer en bestellen / rekenvaardigheid (oefenexamenvraag 1 – 19) Hulpmiddelen: rekenmachine
Examenonderwerpen: berekenen van soorten voorraden, zoals technische en economische voorraad berekenen van voorraadkengetallen: omzetduur, omzetsnelheid berekenen van servicegraad berekenen inkoopwaarde omzet (beginvoorraad, eindvoorraad en inkopen) berekenen van bestelpunt, bestelgrootte, besteleenheden en bestelfrequentie berekenen van de veiligheidsvoorraad
91
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
1) De heer Bergsma beschikt over de volgende gegevens over een artikel in zijn fietsenwinkel: voorraad magazijn
€ 5.000,-
voorraad winkel
€ 24.000,-
ingekocht maar nog niet ontvangen
€ 1.500,-
verkocht maar nog niet afgeleverd
€ 3.300,-
a. Bereken de technische voorraad. b. Bereken de economische voorraad. Berekeningen
2) Van Winkel van Dinkel zijn de volgende voorraadgegevens bekend: economische voorraad: € 96.000. voorraad ingekocht, nog niet ontvangen: € 4.500. voorraad verkocht, niet afgeleverd: € 2.100. a.
Bereken met deze gegevens de technische voorraad.
b.
Wat is de waarde (in euro’s) van de voorraad waarover de winkel prijsrisico loopt?
Berekeningen
3) Een boerenlandwinkel heeft een economische voorraad van 2.000 kg uien. Er is 1.000 kg bijbesteld, maar die voorraad is nog niet binnen. Daarnaast is 600 kg voorraad al wel verkocht, maar nog niet afgeleverd. Bereken de technische voorraad uien. Berekeningen
92
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
4) Tom rekent zijn omzetcijfers na met kengetallen van de branche. Zijn keukenspeciaalzaak om had in 2009 een omzet van € 658.100,-. Tom maakt gebruik van de volgende gegevens:
Kengetallen van de omzet in 2009 (exclusief btw) bij keukenspeciaalzaken: omzet per kracht
€ 283.000,-
omzet per verkoopkracht
€ 445.000,-
omzet per m² wvo
€ 2.470,-
omzetsnelheid
7,0
IWO
55%
Bron: CBW Mitex
a. Bereken de gemiddelde voorraad van Toms zaak op basis van zijn omzet en de branchegegevens. Rond af op hele euro’s. b. Bereken de omzetduur in de branche. Reken voor een jaar 360 dagen en rond af op hele dagen naar boven. c. Toms zaak heeft een wvo van 300 m². Bereken welke omzet de zaak in 2009 had moeten hebben op basis van de branchecijfers. d. Geef een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de omzet van Toms zaak en het branchegemiddelde bij antwoord c.
Berekeningen
93
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
5) Modezaak Mayflower verkoopt zowel kleding via de eigen winkel als via het internet. De winkel beschikt over de volgende voorraadgegevens:
Voorraad gegevens damesjeans maat 38 Meting 30 juni 2011
Benzin
Liva
Turba
Twinny
inkoopprijs
€ 54,00
€ 78,50
€ 109,00
€ 22,50
voorraad magazijn
30
48
55
68
voorraad winkel
3
2
6
6
besteld, nog niet ontvangen
0
15
22
24
verkocht via internet*
15
4
23
31
* nog niet verzonden/ afgeleverd. a. Bereken de technische voorraad van alle merken damesjeans op 30 juni in euro’s. b. Bereken de economische voorraad van alle Twinny jeans in euro’s. Benzin damesjeans maat 38: De beginvoorraad op 1 januari 2011 was 35 stuks. Tussen 1 januari en 30 juni zijn er 40 exemplaren verkocht. c. Bereken de inkopen (tegen inkoopprijs) van het merk Benzin. d. Laat met een berekening zien dat het merk Benzin in de eerste helft van 2011 een gemiddelde omzetduur heeft van ongeveer 150 dagen. Ga uit van 360 dagen per jaar. Berekeningen
94
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
6) De omzetsnelheid van een horlogemerk is 2,4.De gemiddelde voorraad is € 29.370. De juwelier wil deze omzetomzetsnelheid verhogen naar 3,0 terwijl de gemiddelde voorraad hetzelfde blijft. a. Bereken hoeveel dagen de omzetduur langer of korter wordt (ga uit van 360 dagen per jaar).
b. Welke inkoopwaarde van de omzet is nodig om de nieuwe omzetsnelheid van 3.0 te behalen? Berekeningen
a
b
7) Bereken de omzetsnelheid bij een omzetduur van 150 dagen. Reken voor een jaar 360 dagen. Berekeningen
8) Bereken de omzetduur in hele dagen bij een omzetsnelheid van 8,2. Reken voor een jaar 360 dagen en rond af naar boven. Berekeningen
95
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
9) Van slagerijen zijn de volgende gegevens over 2010 bekend (excl. btw): Gemiddelde omzet: € 467.000, Bij bedrijven met een omzet tot € 500.000,- is de gemiddelde brutowinst 50%. Bij bedrijven met een omzet van € 500.000,- of meer is de gemiddelde brutowinst 53%. Slagerij Meerman beschikt over 2010 de volgende cijfers: 2010 Omzet
€ 467.000,-.
Voorraden 1 januari
€ 13.680,-
1 juli
€ 17.220,-
31 december
€ 10.630,-
a. Bereken voor slagerij Meerman de inkoopwaarde van de omzet (IWO). b. Bereken de gemiddelde voorraad. c.
Bereken voor welk bedrag de slagerij inkopen deed in 2010
Berekeningen
10) Een elektrotechnische zaak heeft een omzet van € 759.220,- en een servicegraad van 97%. Hoeveel bedraagt de mogelijke omzet? Rond af op € 100,-. Berekeningen
96
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
11) Van een bloemenwinkel zijn de volgende gegevens bekend: De gemiddelde omzet is € 145.000,-. De omzet zou € 4.000,- hoger zijn bij een servicegraad van 100%. Bereken de servicegraad. Rond af op hele procenten. Berekeningen
12) Een supermarkt verkoopt in een week tijd 134 flessen zonnebloemolie. De servicegraad is 95%. Hoeveel had de winkel er kunnen verkopen bij een servicegraad van 98%? Rond af op hele flessen. Berekeningen
13) Een schoenenzaak had over 2010 de volgende gegevens: De omzet was € 473.000,-. De brutowinst was € 198.000,-. Er werd voor € 285.000,- ingekocht. Bereken de inkoopwaarde van de omzet. Berekeningen
97
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
14) De voorraad in een winkel is op 1 januari € 21.500,-. Op 31 december is de voorraad € 23.000,-. Er werd dat jaar voor € 78.000,- ingekocht. a. Hoeveel bedraagt de inkoopwaarde van de omzet? b. Bereken de gemiddelde voorraad. c. Bereken de omzetsnelheid. Berekeningen
15) Een warenhuis neemt jaarlijks in totaal 3.200 artikelen af. 8 keer per jaar worden er 400 stuks besteld. De bestelkosten per keer zijn € 6,20. De voorraadkosten zijn € 0,14 per stuk over de gemiddelde voorraad. De gemiddelde voorraad is bepaald op 80% van de bestelgrootte. a. Bereken de voorraadkosten per jaar. b. Het warenhuis overweegt om voortaan vijf keer per jaar te gaan bestellen. Bereken het verschil tussen de totale bestel- en voorraadkosten bij 5 keer bestellen. Berekeningen
98
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
16) Een drogist bestelt jaarlijks 440 artikelen bij een groothandel. De besteleenheid van het artikel is 8 stuks. De drogist bestelt 5 keer per jaar. a. Bereken het aantal besteleenheden per bestelling. b. Bereken het aantal besteleenheden per bestelling wanneer de groothandel een nieuwe besteleenheid gaat hanteren van 10. Berekeningen
17) Carolien rekent voor een houdbaar yoghurtdessert twee dagen levertijd en 72 stuks afzet per dag. De voorraad die zij in huis wil hebben op het moment dat de nieuwe desserts geleverd worden is 28. Bereken voor Carolien het bestelpunt. Berekeningen
99
© Noordhoff Uitgevers
Elobase Detailhandel Ondernemer / Manager Kerntaak 2 Rekenwerkboek (Theorie - 2)
18) Over een aardewerken bloempot en een blauwe kunststof bloempot zijn bij een tuincentrum de volgende gegevens bekend: bloempot aardw. 26 cm levertijd
4 weken
weekomzet
16 stuks
bestelpunt
110 stuks
bloempot pl. blauw 22 cm levertijd
3 weken
veiligheidsvoorraad
20 stuks
bestelpunt
80 stuks
a. Bereken de veiligheidsvoorraad die het tuincentrum hanteert voor de aardewerken bloempot. b. Bereken de wekelijkse afzet van de kunststof bloempot.
Berekeningen
19) In een kantoorboekhandel zijn de gegevens over setjes met gekleurde Post-it’s: jaarafzet
208 stuks
levertijd
3 weken
weekomzet
4 stuks
bestelpunt
20 stuks
Bereken de veiligheidsvoorraad. Berekeningen
100