Electronisch logboek Pietje van Kan e-log 1, 27 juni 2011. Shotlet Point Marina, river Stour. Bij het binnenvaren van de fairway naar Harwich Harbour (zoiets als Maasmond voor Rotterdam) schoot me een passende Engelse vertaling binnen van de scheepsnaam: Peter of the Pint. De dienstdoende coastquard van Thames, de radioregio waar we varen en bij wie ik een veilige aankomst meldde, had moeite met de naam Pietje van Kan. Of ik dat wel even wilde spellen. Gelukkig had ik in stilte gerepeteerd: Papa, India enzovoort. Ik vergiste me in de Kilo van Kan en begon weer met Pappa. Dat heeft denk ik de associatie gelegd voor de vertaling. Het commentaar van scheepsmaat Leo luidde: had je niet een wat makkelijker naam kunnen verzinnen? Het was half zeven en we hadden nog een uurtje te gaan, zodat we binnen voeren op de river Stour om half zeven, benefits of sailing westwards. De hele reis , vanaf 5 uur ’s ochtends, stond de motor bij. De weinige wind had ons nooit voor donker aan de overkant gebracht en je hebt een motorsailer of je hebt hem niet. En 96 mijl in 14 uur (we waren om half zes door de sluis van de Oosterschelde) is een keurige prestatie. Op een enkel schoonheidsfoutje na is het een vlekkeloze overtocht geweest. De toerenteller heeft kuren, maar hield het verder wel bij en bij aankomst bleek er toch nog wat koelvloeistof onder de motor te liggen. Dus aansluiting slangen en draadjes controleren de komende dagen. De lering is dat we volgende keer de avond te voren vertrekken. Ook al doe je er dan 20 uur of langer over, je vaart bij licht naar binnen. We hebben de tijd nu aan onszelf dus forceren, alsof je slechts vier weken vakantie hebt, hoef niet meer. Ik vraag me af hoe lang het duurt voor ik voldoende onthaast ben om dat idee ook te verinnerlijken. Dat meld ik dan wel, als ik me dat dan bewust ben, maar dan is het natuurlijk nog niet zo ver. Enfin: we zijn er en hebben nu de tijd aan ons. Marleen komt morgenvroeg met de veerpont en een goedgekeurde scheepskat Karel. Dan is de club weer compleet. En gaat Leo als retourpakketje richting Rotterdam. Maar niet nadat we eerst een pint geproefd hebben in Pinn Mill, de wereldberoemde zeilerspub op de river Orwell. Vanmiddag is het al zo ver. We geven hem van Jetje
e-log 2, 4 juli 2011. Woodbridge River Deben. Vanavond om half acht zijn we precies een week in Engeland. Maar al dagen geleden wist ik weer wat ik al die jaren toch miste. Wat het precies is, is mij een raadsel, maar dit land zit om de een of andere reden onder mijn huid. De taal, de cultuur, de lucht (want stinken kan het hier) , het water: het zal een optelsom van al die elementen zijn. Vooral hier aan de Oostkust druipt de geschiedenis van de muren en de maritieme natuur is nog steeds overweldigend. Je kunt zeggen wat je wilt van die Engelse kuttekoppen, maar ze hebben een rijke ervaring in preserveren. Alles is wel aan boord. Marleen stond vorige week woensdagmorgen na een geslaagde overtocht samen met Karel om half acht in de ochtend naast de boot, die we de avond daarvoor in de stromende regen hadden afgemeerd aan de Ha’penny pier in Harwich. Zo heet die pier omdat je in the good old days een halve penny moest betalen om je te vergapen aan Harwich havenmond en de daarom gegroepeerde pieren en kaaien. Je ligt er goed te klotsen en wordt alert gehouden door het scheepvaartverkeer dat 24 uur per dag zijn best doet de maritieme broek op te houden. Maar i.t.t. de gelikte commerciële marina’s weet ik me daar juist thuis, met een buitengewoon attente pier master en perfecte en enorme douche’s ( want voor de invaliden onder ons). En dat voor 15 pond per nacht, wat nog niet de helft is van wat je in die jachthavens moet dokken. Om de financiële pret niet te drukken en vanwege het genot wisselen we dus de nachten af: een dag aan de vaste wal en een dag voor anker of aan een ankerboei. Zo houden we Charles ook gelukkig, want die moet af en toe Engels gras vreten en achter de girls aan. Hij houdt zich trouwens goed op zo’n ankerdag/nacht en wiebelt alleen gevaarlijk op alle randjes, doet alsof ie in de bijboot wil springen en moet dus ’s nachts als wij slapen van Marleen binnen opgesloten. Bij het ochtendkrieken gaat hij dan uit arre moede op vliegenjacht, liefst boven het bed van Marleen en springt van boven de kast op haar buik/rug/zij. Lachen man, eigen schuld etc. By the way We hadden een bijzonder ervaring een paar dagen terug, die ik je niet wil onthouden. We lagen aan een ankerboei op de Orwell river voor de bij zeilers wereldberoemde pub The Butt and Oysters . Om ons heen allemaal bootjes aan andere boeien en naast ons eentje waar nog alleen de dinghy (
opblaasbare bijboot) lag. Een teken dat de eigenaar met zijn boot elders verbleef, om bij terugkomst waar naar de kant te kunnen. Tegen het vallen van de avond zag Marleen opeens beweging bij dat bootje: een zeehond die na een paar vergeefse pogingen er in sprong om zich daar voor de nacht te nestelen. Heel bijzonder, helaas te weinig licht voor een foto. Het beest lag er echter de volgende morgen, bij het ochtendkrieken, nog steeds. Af en toe draaide hij zich om flapte wat et zijn staart, stak zijn snuit in de lucht en rochelde. Daar heb ik wel foto’s van en ik bekijk even hoe ik je die stuur. We wilden hem bij het wegvaren van heel dichtbij betrappen maar een grote zwaan – die zijn hier allemaal van de Queen - was ons voor en blies hem het water in. Zo maak je nog eens wat mee. Kortom: great country, best beers, lots of fun.
**** e-log 3, 6 juli 2011. Waldringfield, Deben River Voorlopig zijn we hier gestrand. Hoewel het nu om zes uur ’s morgens bijna bladstil is, komt er harde wind uit het zuid-westen, regen en buien. De komende drie dagen zitten we vast. Er is een mogelijkheid om over een half uur te vertrekken en naar Southwold te varen, buitenom ongeveer 30 mijl, waar we dan rond de middag binnen kunnen lopen. Southwold is altijd een van onze favoriete havens geweest, waar we een aantal leuke mensen hebben leren kennen en zelfs nog een tijdje foreign member of the sailingclub waren. Het heeft vannacht en vanmorgen uren geregend maar het is nu droog en bijna windstil. Mijn water zegt me echter dat het voor de tijd dat we binnen kunnen lopen, al begint te waaien. Hard en van achteren en dat wil ik ons nog niet aandoen. Immers het hele punt van dit avontuur is dat we net zo lang ergens kunnen blijven als we willen c.q. kunnen betalen. We liggen nu voor nop op een boei voor de pub, die zoals ik net heb geconstateerd, een wifi heeft onder eigen naam, dus denk ik toegankelijk voor de klanten. Gisteravond is het er niet van gekomen, maar rond lunchtijd gaan we kijken en kan ik wellicht mijn berichten in een electronische fles de wijde wereld in sturen, Gisteren heb ik dat geprobeerd in Woodbridge in de bibliotheek, maar daar kon in de aftandse computers mijn niet stickie kwijt en de wifi in de haven weigerde dienst. Het is er nog niet van gekomen om te informeren naar een Engelse Dongel, maar we zitten opnieuw niet ver af van Ipswich en als we hier toch blijven liggen is er vast een bus of een lieve Engelsman/vrouw die ons naar die stad brengt. Marleen wil naar een museum en ik naar een Telecom bedrijf. We hebben al groenten gescoord op de Ipswich market en er was ook een viskraam die beweerde het grootste assortiment van Suffolk aan te bieden. En we kennen een leuke pub met ons favoriete bier (Adnams uit Southwold). Kortom veel leuke vooruitzichten en bovendien tijd voor een klus: de luiken in de vloer moeten nog rondom van rvs-strips voorzien en er moeten handgrepen in. We beginnen daar maar eens mee. Een bijkomend voordeel is dat we kunnen zien wat Karel doet als hij een paar dagen achtereen niet op de wal kan, omdat we voor anker of aan een mooring liggen. We zullen het wel horen. Hij is denk ik wel vijf of zes weken stil geweest, omdat ie een ontsteking in zijn keel had. Hij kon op het laatst niets meer zeggen. De behandeling van de dierenarts in Ouddorp- een dikke shot antibiotica en druppelshebben echter geholpen en sinds gisteren lult hij weer als vanouds en knort ons de oren van de kop. Als ie de kolder in zijn koppie krijgt omdat hij opgesloten is aan boord, nemen we hem misschien wel mee in de bijboot en laten hem op de wal een tijdje zijn gang gaan. Hij rent toch nooit direct weg. Zou je in Engeland je kat mee naar de pub mogen nemen? Misschien kan ik hem wel leren om in de dinghy te springen en gewoon mee te varen, op de voorplecht. Als dat ooit lukt, komt er een foto. Nog wat . Gisteren hoorde Marleen bij toeval dat de Britisch Pont maar liefst drie cent in waarde is gedaald tov de Euro. Dus we nemen er straks 2. De Pub prijzen vallen overigens dik mee. Een pint kost omgerekend (nieuwe koers) tussen de 2.78 en de 3.60. Dat is dus 2 pilsjes tussen de € 1.39 en de 1.80. Kom daar in Nederland eens om. Voor de Famous Grouse betaalde ik in een redelijk sjiek hotel 2,50 pond (€ 2,78)en voor een flesje soda 0.60 pence. Dat laatste is ìn het Internationaal Perscentrum Nieuwspoort al bijna 150 % meer. De Grouse kost daar 4 euro 50 geloof ik. Kortom dit is een land voor niet al te kapitaalkrachtige alcoholici. Voor mij dus.
****
e-log 4, 13 juli 2011. Oulton Broad, Lowestoft. Er is een gastank leeg. Geen nood we hebben er 2. Inspectie van het logboek leert echter dat we die 6 weken geleden hebben verwisseld. En we zijn hier nog wel een week of 7 of 8. Ik had gerekend op minstens 2 maanden per fles, maar die vlieger gaat dus niet op. Tijd voor een uitgestelde actie, uitzoeken hoe ik mijn gasflessen in de UK kan omruilen of kan laten vullen. Niet erg, want het waait dat het rookt uit het noorden, waar we naar toe willen, en dat blijft nog wel even zo een paar dagen. We zijn zondag tot Lowestoft gekomen – geen wind op de motor- en waren net, met een dijk van een stroom achter de reet, voor lunchtime binnen. Reden ons te melden bij de Royal Norfolk and Suffolk Yachtclub, een oud, vertrouwd adres met alle posh van de Victorian age. We namen een pint Adnams ( de brouwerij uit ons geliefde Southwold, tien mijl zuidelijk, dat we nu dus zijn voorbijgevaren), maar sloegen een clublunch over want er was slechts anderhalve man en een paardenkop. Sandwiches aan boord derhalve. De volgende dag begon de gasjacht. Niet nadat we hadden besloten om een hele oude wens te vervullen en een kijkje te nemen op de Norfolk Broads, die achter Lowestoft begint en 250 km tijrivier beslaat in een landschap dat heel sterk aan Friesland doet denken. Je moet in Lowestoft doorvaren, via de oude haven aan Lake Lothing en dan door de brug en de sluis bij Oulton Broad. Kan ik net in en kost 11 pond, maar daar mag je om te beginnen 2 dagen voor blijven liggen. Ik ken Oulton Broad omdat daar de Engelse zeilmaker van onze vorige boot de Doler zit: Jeckells en op onze eerste trip overzee met de oude boot zijn we daar o.a. ons fornuis gaan kopen/ophalen en hebben we voor het eerst Keith Smitshon uit Hull ontmoet. Old days, sweet memories. De allervriendelijkste sluis- en havenmeester vertelde ons dat als we de Broads opwilden we 73 pond voor zeven dagen moeten betalen. Per dag dokken kan niet. We kunnen er maar een mijl of 10 op, want dan zijn er verder allemaal vast bruggen. Op dat moment wisten we nog niet dat we hier de hele week zullen liggen en ik vond dat niet zo’n goed idee. Dus kregen we een plaatsje aan de steigers na de sluis. En wat liggen we hier prachtig Hier aan een steiger met water en elektriciteit, een kantoor van de hulpvaardige havenmeester met douches -een ligbad voor de gentleman, niet voor de dames- en wasmachine en droger betalen we 11 pond (12,50) per nacht (en eerste 2 dagen dus gratis). We kijken uit op Oulton Broad en de sluis met daarnaast een pub met terras. Aan de andere kant van de sluis en de brug is een straat (50 meter) met nog twee pubs, drie restaurants, een afhaalchinees, een tearoom, een pedicure, een mannen en vrouwen kapsalon, een Spar met postoffice (zeven dagen open van 0.700 tot 22.00 uur), een echte slager (hier ook steeds zeldzamer), een winkel met scheepsbenodigdheden, een Tearoom, en een krantenkiosk. De laatste is om 06.00 open en verkoopt ook verse broodjes, melk, grutterswaren, een beetje groente en andere dringende levensbehoeften (koperpoets). Het wordt gedreven door twee stokoude mensen, kan zo in een tv-serie uit de vijftiger jaren en zal wel verdwijnen als zij er niet meer zijn. Aan de andere kant –dus waar de pub aan het water is – loopt de weg naar het station (5 minuten) en daar is ook de openbare bibliotheek. Ik heb langs me neus weg gevraagd of je hier ook kan overwinteren. Dat kan, kost 2 pond per meter per maand – voor ons dus 25 pond, zeg 28 euro, maar je moet wel al een jaar van tevoren reserveren want het is hartstikke populair.(Gek he?). En het meer vriest ’s winters dicht als het heel koud is. Maar je weet maar nooit. Regeren is vooruitzien. By the way: direct achter het kantoor van de havenmeester ligt een prachtig Engels park aan het meer met alle voorzieningen (tennisbaan, bowlinggreen, tearoom) en het Lowestoft Museum, waar je je dus ’s winters als vrijwillige suppost zou kunnen aanmelden. Enfin, op gasjacht. Via de marinestore van Jeckells en de havenmeester kwam ik bij een specialist in de aanleg van gassystemen op boten, in caravans en in huizen (loopafstand 5 minuten, om de hoek bij de Library). Inmiddels wist ik al dat ik waarschijnlijk een Engelse fles (calorgaz) zou moeten kopen omdat die van ons (Primagas) in Engeland niet geleverd worden en dus niet om te ruilen zijn. Geen onoverkomelijke uitgave, maar daar was ik er niet mee. De Engelse flessen hebben een andere aansluiting. De connector - een soort van eikel- gaat er in, die van ons met een klein buisje, schroef je
er op. Via internet (WiFi bij de RN&SYC) had ik gezien dan mijn leverancier in Nederland daar voor een paar tientjes een koppelingsstuk voor heeft. Bestaat dus, moet fluitje van een cent zijn. Zo niet in Engeland. De specialist: “de aansluiting op de butagasflessen is dezelfde als bij jullie op propaanflessen, die op onze propaangassen is de andere, een koppelingsstuk dat een butaangasfles kan verbinden met een kooktoestel op propaan, of andersom, mag in Engeland niet worden verkocht. Vullen van uw gasfles? Ik zal bellen, vroeger kon dat wel, maar ik betwijfel of dat nog kan ( terecht bleek aan het eind van de middag). Kan ik dan een koppeling voor de fles kopen met drukregelaar en aan koppelstuk naar mijn gasslang, vroeg ik? Dan sloop ik voor het gebruik van de fles in Engeland mijn hele aansluitstuk er af , en wissel hem om, bedacht slimppiep Frans. Heeft geen zin, was het antwoord, onze drukregelaars zijn op 37 psi afgesteld en die van jullie op 30 psi. 37 psi, dat kan je kooktoestel niet hebben. “Wat raar”, was mijn reactie en toen: “dat lijkt me nu echt iets om het Europees te regelen”. “Dat is Europees geregeld, was het antwoord. Wij doen het precies volgens de Europese regelgeving. We gebruiken ook geen gewapende gasslang voor de flexibele verbindingen ( aan tank en kooktoestel, in Nederland voor schepen verplicht) maar volgens de Europese richtlijnen, gewone rubberslang. Dan kun je tenminste zien of ze er slechter aan toe zijn. We hebben hier voor de scheepswerf, daar aan de andere kant van de weg, alle nieuwe schepen uitgerust met gasvoorziening, exact volgens de Europese richtlijnen. Toen die schepen in Spanje kwamen moest alles er uitgesloopt, anders waren ze daar niet verzekerd. Ze hebben daar hun eigen regels. Jullie kennelijk ook. Dus ik kan niet veel voor je doen.” Frans af. Wat vind je ervan? Het schijnt , maar ik heb het slechts van horen zeggen, dat het in Frankrijk nog weer net een tikje anders ligt. Straks vaar ik met een achterdek vol verschillende gasflessen door Europa. Ik laat ze dan denk ik blauw spuiten met gele sterren er op. Enfin gisteren nog gebeld met Marius Braber te Zoetermeer, die vanmorgen een koppeling heeft opgestuurd naar de havenmeester. Met een beetje mazzel is die er vrijdag. Met nog een beetje meer mazzel kunnen we zaterdag en zondag naar North Humberland en South Schotland. Zo niet dan zitten/liggen we hier goed. Met uitkijk op de oude Lowestoft brewery – nu omgebouwd tot luxery appartments- een grote zwerm zwanen en twee groepen ganzen die ieder avond in flottielje voorbij komen zwemmen ( soort bij soort)op weg naar hun nachtverblijf , I presume, where ever that is. Ik kan m’n tijd hier ook best nuttig gebruiken. Gisteravond ben ik met 3-2 ingemaakt bij het darten door Marleen of all persons. Ik moet in training. Het is nu 12.30. Ik zou zeggen pubtime. Cheerio lads. CU.
xxxx e-log 5, 29 augustus 2011, Ha-penny pier Harwich. Het is goed om de draad weer op te pikken. Dat doe ik bij deze. We hadden deze maand twee maal een bezoek van vrienden, waardoor mijn mail-berichtgeving een beetje in de verdrukking is gekomen. Daar komt natuurlijk bij dat ik bezig was met verhaaltjes in en boekje voor Leo , nu hij 65 wordt en die moesten tussen de bedrijven door. De laatste week zat ik zoals gewoonlijk onder de druk van een deadline, maar zonder die door de jaren heen opgelopen slepende ziekte, lukt het meestal niet echt. Ik kan me alleen aan dit soort geschrijf zetten als ik mezelf wijsmaak dat er morgen een drukker op de stoep staat, of een opdrachtgever. Hoe dat ooit moet met die in mijn hoofd al lang geschreven boeken, weet ik nog niet. Maar de tijd zal het leren. We hebben een week in Ipswich gelegen en nu zijn we afgemeerd aan de ons zeer geliefd Ha-penny pier van Harwich. Drie oudere mannen bestieren die als piermaster in toerbeurt, alle drie oud merchant/navy mannen en we zijn met alle drie in middels dikke vrinden. Als ik me meld per gsm maken ze een plaatsje vrij: dwz dat ze gewoon anderen wegsturen of opstapelen. Karel heeft er wel de pest over in, want hoewel hij hier wel de kant opkan, over een randje hardhout van 5 centimeter langs de gehele lengte van de ijzeren steiger, valt er in geen velden of wegen een veldje te bekennen voor poep en pies. Dus doet hij het verontwaardigd op de bak. Hij gaat wel de kant op, via een loopsteiger naar de eigenlijke Victoriaanse pier, maar hij moet dan de weg over en achter de huizen op zoek naar een stukje groen en daar is hij (althans vanavond) te lui voor.
Een paar weken gelden, de eerste avond dat Leo en Marlies aan boord waren, die we hier hebben opgepikt, sjokte hij ’s avonds gewoon achter ons aan en liep helemaal mee naar de Alma, de havenpub. Daar heeft hij de hele tijd dat we er waren rondgelopen, zowel in de Beergarden als het etablissement, is de voorraadkelder in geweest en de keuken en al die Engelsen vonden het te dol voor woorden. Nu loopt hij te zeiken tegen mij en ik denk dat ie weer mee wil naar het café. Wij zijn echter van plan morgenmiddag te vertrekken en bovendien zijn we een tikkie fed up van de bitter en de pubs. Dus hij moet in z’n eentje, maar dat durft hij natuurlijk niet de lafaard. Hoewel we niet half, wat heet een kwart, zo ver gekomen zijn als we wilden, hebben we het toch zeer naar onze zin tot nu toe. Varen met je eigen huis is toch wat anders dan met een plezierjacht dat je er voor je hobby op na houdt. Je hoeft niet meer zo nodig tegen weer en wind allerlei prestaties te verrichten. Bovendien ben je ook wat voorzichtiger. Per slot is dit schip ons hele bezit en als er wat mee gebeurt staan we op straat, wherever that be. We komen bovendien nog van alles tegen wat nieuw is of onverwacht en het zal nog wel een paar jaar duren voor ik deze boot net zo met dichte ogen vaar als de Doler. Behalve dat op zee de motor al is uitgevallen ( vuile brandstof filters) en we met hangende pootjes zeilend terug moesten naar de plaats van afvaart (overigens lukte dat ook niet want de wind viel weg en moesten we worden binnengesleept op de Deben) zijn we de bijboot verloren en hebben die teruggevonden, is er gedonder met het koelwatersysteem geweest en heb ik vanmiddag maar ternauwernood voorkomen dat we een lijn van een mooring (meerboei) in de schroef kregen, terwijl we door wind en stroom naar lager wal werden gedreven. Kortom spanning en sensatie te over, vandaar dat we geregeld een paar dagen liggen uit te puffen. Maar zoals gezegd, we hebben het zeer naar onze zin. We plannen nu de tocht naar Frankrijk waar we, als alles mee zit, de derde week van september aan willen beginnen.
xxxxx e-log 6, 25 september 2011. Gent De reis naar het zuiden is eindelijk begonnen. De eerste etappe zit er op. Gisteren meerden we af aan een kaai in Gent. In het wild, want de jachthaven in het centrum van Gent, Porto Ganda, bleek niet te bereiken. Stremmingen in de vaarweg, net op het laatste stukje. Het zal toch niet symbolisch zijn, maar het is de eerste tegenslag na een smetteloze vaardag met zomers weer over een zonovergoten Westerschelde die er bij lag als een biljartlaken en ons tegen de verwachting in een stroomduwtje in de rug meegaf. De afgelopen weken van september hebben we in Scheveningen en Hellevoetsluis een paar stevige najaarstormen getrotseerd. Nuttige tijd besteed aan familiebezoeken, vriendenontvangst en het inslaan van stores en het vieren van de 65-ste verjaardag van vaste maat Leo. De verdere voorbereidingen voor de reis binnendoor naar Frankrijk moesten wachten tot rustiger weer. Dat kwamen medio september, een paar dagen in Hellevoetsluis en haasje repje hebben we het schip onttakeld. Dat ging van een leien dakje. Dus nu liggen beide masten in de lengte over dek, de rondhouten er tegenaan gesnoerd en zijn stagen, vallen en andere zeilattributen veilig onderdeks opgeborgen. Resultaat een schoon dek en een doorvaarthoogte van 3.25 meter. Het clubvlaggetje op een stokje aan de voorkant van de hoofdmast fungeert als alarm. Als we `krak´ horen bij het onderdoorvaren van een brug waar je met 3.50 onder door kan, moet ik keihard op de rem trappen. Een demontabele radarreflector, wegneembaar stoomlicht en een neerklapbare marifoonantenne maken dat we `klaar voor onder bruggen´ zijn. De werkzaamheden in Hellevoetsluis, waaronder het verhelpen van een olielekkage aan de motor, het opspannen van de dynamo´s en het wegwerken van een hinderlijke trilling bij stationair toerental, zouden we afronden met het meevieren van het 50/jarig jubileum van onze zeilvereniging WV Haringvliet. Nou dat feest viel letterlijk en figuurlijk in het water. Want behalve dat door het pokkeweer de geplande vlootschouw moest worden afgelast, zorgden de vervangende buitenactiviteiten , kajakken in de haven, voor het echte drama. Een 59-medelid, werkzaam bij de waterpolitie, werd na het kajakken – dat uitdraaide op een krachtmeting tussen de oude oertypes en de jongere leden – en een uitgebreide warme douche omdat hij was versteend, onwel op zijn boot en overleed. Dat gebeurde terwijl de feestgangers zich in en voor de feesttent verzamelden voor het happy-hour met uitzicht op de twee
uitgerukte ambulances. Hoewel ze er heel snel bij waren en op de club een reanimatieapparaat hangt, was het einde oefening voor onze politieman en voor het feest. Na het eten, een uitgebreid buffet met barbecue door personeel van de cateraar geserveerd en waarvan de voorbereidingen al in volle gang waren, werd de rest van het feest afgelast. Maar goed ook, want ´s avonds was het steenkoud en direct na het eten zijn we ook met een paar andere leden naar de Pietje gevlucht om met de kachel aan onze emoties te verdrinken. De dinsdag daarop vertrokken we naar Ouddorp, nadat we eerste nog Kees Toet onze onvolprezen motormechaniker aan boord hadden om de stand van zaken rond de motor te controleren. In Ouddorp hebben we met de hulp van Simon en de geleende bus van motorclub De Zaffels de puntjes op de i gezet. Voorzien van een nieuwe loopplank, 2 robuuste meerpennen van roestvaststaal, de Engelse gastfles gevuld met propaangas, nieuwe hoezen op de lieren en de buitenboordmotor en nieuwe regenkleding zijn we zaterdag naar Middelburg gevaren. Dat wil zeggen de schipper met maat Leo en diens zoon Geert-Jan. Marleen maakte van het oponthoud gebruik om nog een reünie van haar oude werk te bezoeken in het Haagse en afscheid te nemen van onze zoon. Zondag hebben we echt de laatste klusjes gedaan, afscheid genomen en gegeten bij Marjan en Aad en dat was dan dat. Het is sinds vrijdag al prachtig (na)zomerweer en dat blijft het volgens de meteorologen nog wel een week. Nu in Gent is de lucht bewolkt, maar dat was voorspeld voor gisteren en we nemen aan dat we daarmee een extra zonnedag hebben gewonnen. Vanmorgen gaan we Gent in om onder andere de verjaarstrui van Leo op te sturen die van onderen moest worden verlengd en daarna gaan we door het hart van Gent via de Tolhuissluis naar de ringvaart en de Bovenschelde, richting Frankrijk. Maar niet nadat we dit bericht via een Wi-Fi-café hebben verstuurd. xxxxx
e-log 7 Ecluse De Herrinnes 28-09 Tot Walenland en niet verder, dacht Karel. Het was dan ook warm en ver en welletjes. Hij sprong op het dak van het stuurhuis en vandaar op de kant, stak een strook asfalt over en verdween in het maisveld. Schipper en schipperse kibbelend achterlatend in de bloedhitte. Het duurde maar even voor zijn verdwijning werd ontdekt. Natuurlijk gaven we elkaar de schuld. Maar wat nu? Er heerst enige irritatie aan boord, omdat we een half uur daarvoor twee meter voor de gedroomde meerplaats vastliepen in de modder. Waar we voor de nacht zouden afmeren was een vraag. We waren moe en gespannen na een dag varen over de Schelde waarvan het laatste stuk achter een binnenvaarder die niet opschoot. Marleen wilde niet passeren en we moesten telkens gas terugnemend ons aanpassen aan de voorganger. Als we te dicht bij waren hadden we last van zijn schroefwater. Het leek wel of hij met telkens een extra stoot gas zijn volgladen tanker puffend richting Frakrijk duwde. Een uur daarvoor hadden we ook al ruzie met een vrachtvaarder die eerst opliep en vervolgens naast ons bleef hangen, omdat naar even later bleek er om de bocht een tegenligger aankwam. De hele morgen hadden we geen last gehad van beroepsvaart en heel ontspannen de rest van de ringvaart rond Gent en het eerste stuk van de Bovenschelde bevaren. Maar nu het middag werd en warmer zoemden ze om ons heen. Motorboot spelen in een kanaal of een smalle rivier is toch andere koek dan varen op zee, in zeearmen of op tijrivieren. Door de zuiging van een op- of voorloper gaat de boot slingeren en als je dicht bij de oever vaart lijkt het of je er zo op zit. Bovendien moet je voortdurend je koers bijsturen omdat het water schijnbaar naar willekeur door het land slingert. Binnen met het electronisch stuurwiel is dat geen kunst. Maar dan sta je wel binnen en het is wel is waar 28 september maar hoog zomer. Buiten met de knopjes van de stuurautomaat - waarop het roer trouwens later reageert dan op het stuurwieltjeis dat minder makkelijk en bovendien is het zicht naar voren beperkt. Daar komt nog bij dat we naar het zuiden varen dus de laagstaande septemberzon recht in het gezicht hebben. Ja varen voor de lol naar Zuid-Frankrijk is afzien. We hebben er voor vandaag dan ook echt genoeg van. De sluis bij Herinnes, waar we nu voorlagen, deed bovendien voor onze neus de deur dicht. Wel achter de kont van de slome tanker die we weer hadden ingehaald na de mislukte aanlegpoging, maar we misten toch maar mooi een schutting. En nu Karel ook nog pleitte. Fluiten en roepen hielp niet. Barst maar, dacht de kat. Ik lig de hele dag naar dat
motorgeronk te luisteren, het is snikheet in de boot en jullie hebben me al een paar keer opgesloten. (We doen dat voor en in iedere sluis waarin we denken dat hij op de kant kan). Dus je kan me wat. Er zat niets anders op dan ons te melden op het sluiswachterscomplex, dat er professioneel uitzag maar via de marifoon onbereikbaar bleek. Of lag het aan het Nederlands waarin ik me eerst had gemeld en dat ze hier ongaarne of gebrekkig spreken en daarna aan mijn verroestte Frans? De jonge veel te dikke sluiswachter met paardenstaart, hielp me echter allervriendelijkst uit de brand. “Ah ja, le chat, een zwarte, niet? Iek ep em kezien, op de kant springen. Hij loopt de maïsveld in.” We mogen eerst schutten en daarna vastmaken om de kat te zoeken en om ons aan te melden. We zijn nu in de Waalse waterwegen en moeten opnieuw geregistreerd. Weliswaar is Wallonië voor ons vaarders gratis. In Vlaanderen hebben we gisteren 50 euro betaald voor bij elkaar 2 dagen verblijf op het water. Daar weten ze van wanten, hier zijn het watjes. Geen wonder dat de Vlamingen op hun centen zitten en de Walen laten barsten. Ik krijg een inschrijvingsbewijs en een doorvaartvergunning tot Frankrijk en wat nog het meest verbaasd is dat de computers van Walen en Vlamingen wel met elkaar samenwerken, want op het inschrijvingsbewijs staat zowaar ons adres, dat niet is vermeld op meet- en zeebrief ( onze eigendomspapieren), maar dat ik aan de Vlaamse sluismeester te Evergem mondeling heb verstrekt. Helemaal vlekkeloos is de electronische communicatie tussen de tot een land veroordeelde aarstvijanden niet, want van het adres verschijnen alleen straat en huisnummer op het papier en niet postcode en woonplaats. Maar à la, c’ést dommage. Na aan alle bureaucratische plichten te hebben voldaan sta ik weer buiten in de zon, waar Marleen, die het vuil weggegooid heeft de handen hulpeloos ten hemel strekt ten teken dat de kat zich niet laat zien. “Geen nood schat”, zeg ik, “we mogen hier vannacht gewoon blijven liggen aan het einde van de aanlegsteiger van de sluis, gratis en voor niets, in de zon en de vrije natuur. We gaan de boot verleggen, een borrel drinken en daarna roep ik de kat wel, want tegen die tijd heeft ie honger en komt ie wel te voorschijn.” En zo geschiedde.
xxxx e-log 8, 3 oktober 2011. Lehaucourt Canal de St. Quentin, Door schade en schande wordt men wijs. De schande is ons tot op heden bespaard gebleven. Schade daarentegen. We hebben een lek stootkussen een grote schaafplek en een dikke buts in de houten stootrand ( maar daar is ie voor) en gisteravond kwam daar nog een losgesprongen strip van het stevenbeslag bovenop. En we zijn nog maar net begonnen. De malheur aan stootkussen en stoorrand hebben we opgelopen in de sluizen. Domme pech (stootkussen bleef hangen achter een ongezien scherp uitsteeksel) of door het geweld van het schutten. Als je er dan niet snel genoeg bij bent om de touwtjes aan te halen, slaat de kop heen en weer en vooral ook tegen de kade. Boem is buts. De stootkussens moeten zo laag hangen dat de stootrand onvoldoende beschermd is. De moet van het touw van de stootwil stond in het hout. Het gaf dan ook een harde klap. Anders was het met het kapotte stevenbeslag. Dat hebben we te danken aan een beroepsvaarder die er op volle kracht vandoor ging, nadat hij in ruim anderhalf uur de tunnel in de scheidingswand van Riqueval was doorgesleept. In afwachting van onze beurt hadden we afgemeerd aan twee houten palen van een trap, omdat er niets beters was te vinden. Vlak voor ons lag de motorvlet van een Engelsman aan wie we net twee lange sleeplijnen hadden gegeven. Voor hem lag een grote beurtvaarder, die als eerste achter de electrische sleepboot werd gebonden. De golfslag van het bevrijdde vrachtschip bracht de Pietje in wilde beweging, de paaltjes braken spontaan af en we schoten vooruit om met een klap op de komt van de Engelsman te belanden. Een van slepers wist met moed en kracht de achterste lijn nog zo strak te houden zodat we niet met de kont tegen de passerende idioot sloegen. Ik startte de motor net te laat om in de achteruit de boot vrij te houden van onze voorganger. En dat was dat. Ik moet dus de strip opnieuw met kit vastzetten en wanneer dat kan is nog de vraag. Veel tijd om te treuren was er niet. Direct daarop begon het sleepavontuur door de nauwe tunnel van ruim 6 kilometer. Bijna iedereen die we er over hadden gesproken, diste gruwelverhalen op over slingerende schepen die links en rechts de rotswanden raakten. Een Engelsman in Cambrai had ons echter gerustgesteld. Als je achtereen brede voorganger zit en met gekruiste sleeplijnen werkt, valt het reuze mee. Hij had gelijk. Maar het was wel een bizarre ervaring. Anderhalf uur in een kaarsrechte koude tunnel, staande aan de helmstok met een vaartje van hooguit 4 kilometer staren naar de kont van
je voorganger, turen en recht blijven sturen. Geen probleem, wel afzien. En blij dat we er uit waren om kwart voor zeven ’s avonds. De tunnel hebben we te danken aan Napoleon Bonaparte. Een wonder van vroege techniek. De electrische sleepboten zien er voorwerelds uit. Je mag je eigen motor alleen in geval van grote nood gebruiken ( een keertje helemaal aan het begin, toen bleek dat onze sleeplijnen niet helemaal correct waren) omdat er onvoldoende ventilatie is. Hoe deden ze dat dan twee eeuwen geleden? Met spierkracht. Er loopt een smal pad aan een kant over de volle lengte van de tunnel. Met enige verbeelding zie je de van vermoeidheid vetrokken gezichten van de schipper en zijn maat nog voor je die met de jaaglijn over de schouders het vrachtscheepje onder de berg doorsleepten. Maar toen wist men niet beter en als het weer toen was, zoals de afgelopen dagen, hadden ze dag in dag uit moeten slepen. Hoewel ik denk dat buiten de tunnel paarden zijn gebruikt. Daar binnen kan ik me dat niet voorstellen. In ieder geval is dit avontuur achter de rug en konden we na een uurtje in een kleine inham van het kanaal afmeren aan onze eigen meerpennen. Vlak bij het dorpje Lehaucourt maar verder in the middle of nowhere. Verder varen kon niet. Het wordt hier snel donker, tussen de met hoge bomen omzoomde vaarweg. Er komt nog een kleinere tunnel, die we wel op eigen kracht mogen passeren en daarna enkele sluizen voor je in St. Quentin bent. Dat is voor vandaag onze eindbestemming en daar ook ga ik proberen een permanente internetverbinding te versieren om deze e-logs te versturen. Nu is het acht uur ’s morgens en nog maar net licht. Karel zit naast me op de bank en lijkt uitgejaagd. Nog geen kwartier geleden kwam hij weer met een muis aan ( muisjes die vroeg piepen zijn voor de poes). Die is nu met huid en haar verslonden en het is tijd voor een grote kattenwas. Kalk is nog in diepe rust. Maar nog even en dan luid ik de scheepsbel. Het maakt haar niet uit hoe vroeg. Haar ochtendhumeur lijdt daar niet onder. Voor de Pietje breekt een nieuwe vaardag aan. Hopelijk deze keer zonder schade.
xxxx e-log 10, 13 oktober 2011. Ecluse deGuny, canal entre l’Oise et l’Aisne Met hoeveel tegenslag kan een mens worden geconfronteerd tot hij er het bijltje bij neergooit? Dat zal wel voor ons allen verschillen. Het gaat er natuurlijk om wat voor soort malheur je tegen het lijf loopt. Ziekte en lichamelijke ongemakken lijken in de praktijk vaak makkelijker te weerstaan dan alledaagse ongelukken als een kapotte auto, een gemiste trein of een verkeerde afspraak. In bedoel dat de meeste mensen zich uiteindelijk redelijk kunnen aanpassen aan een slepende ziekte of een gecompliceerde beenbreuk. Maar als je denkt dat je een belangrijke afspraak niet kunt missen en bij het vertrek van huis je auto niet wil starten, je vervolgens de trein mist en te laat komt op de plaats van die afspraak om dan tot de conclusie te komen dat je je een dag hebt vergist? Ik wil niet zeggen dat dan je leven is verpest, maar die dag en de volgende zeker en het vreet nog lang na. Daar moest ik vanavond aan denken, toen we tijdens het eten werden geconfronteerd met een lege gasfles. Een nieuwe fles die ik vier dagen geleden zelf had aangesloten en waar we ten minste nog zes weken mee hadden moeten doen. Leven of beter koken op flessegas is in het hedendaagse verenigd Europa toch al een bonanza. Want hoewel de gassenfles business in heel de EU in hadden is van een enkele conglomeraten is in geen een land een fles gas dezelfde gasfles. Als de afmetingen al niet verschillen dan zijn het wel de aansluitingen. Bovendien heeft elk merk (bijna allemaal van dezelfde firma) zijn eigen inruilpolitiek. De een vraagt statiegeld en geeft dat niet terug. Bij de ander koop je een fles, maar die kan je vervolgens niet overal gevuld omruilen. Het is kortom een regelrecht zooitje en voor ons zeezwervers een ramp. Omdat de piepers nog maar half gebakken waren heb ik de laatste fles aan boord aangesproken en gesloten. Een Engelse fles, waar ik voor het juiste koppelstuk een vermogen heb betaald ( per express uit Nederland laten komen) en die ik vanwege de juiste contacten in Nederland heb kunnen laten bijvullen. Dat moet je in Engeland met Nederlandse flessen niet proberen en hier in Frankrijk naar men zegt al helemaal niet. We zijn op weg gegaan met weet van de komende gasproblemen maar met naar schatting voor ruim vier maanden gas aan boord. Door het ongeluk van vandaag ( verkeerd aangesloten??) hebben we nu nog maar krap 1,5 maand de tijd om het probleem op te lossen. En in die 6 weken hadden we ongestoord willen dwalen langs de Franse kanalen en rivieren.
Maar vanaf nu zullen wij bij elke aanblik van een gasflesdepot langs de kant van het water worden geteisterd door de gedachte dat we moeten aanmeren en uitzoeken of we: a. de Nederlandse flessen kunnen laten vullen (wat zeker een week duurt, als het lukt) b. of we een Franse fles kunnen kopen die we én kunnen plaatsen én kunnen omruilen verder op naar het zuiden. c. Hoe we een en ander ook nog in begrijpelijk Frans kunnen duidelijk maken, en het antwoord in het dialect terplekke kunnen begrijpen. d. Onderwijl de moed en de goede sfeer aan boord kunnen behouden. Een Engelsman die we in Cambrai tegen het lijf liepen en die al zes jaar met het bijltje hakt, verzekerde ons dat je uiteindelijk uit arrenmoede de eerste de beste fles koopt die beschikbaar is en de oude – als niemand oplet – in een container dumpt. Dat kost geld maar scheelt veel ergernis. Voorlopig zijn we nog niet zo ver. Maar zeker is dat we de komende tijd veel zullen nadenken over het gasprobleem en daarmee een deel van de reis behept zijn. Er zit een deuk in het genieten, tot we een bevredigende oplossing vinden. We kunnen electrisch water koken en hebben een magnetron maar of we het daar mee naar tevredenheid redden? En elke dag buiten de deur eten is tenslotte ook niet alles. Niet gedraald. We kunnen eerst nog zes weken vooruit ( al draaien we nu na elke kookbeurt de gasfles dicht). Vooruit, dat wil zeggen als we na morgen weer kunnen varen. We liggen achter de sluis van Guny in het canal entre l’Olise et l’Aisne. Een wonderschone plek. Op 10 minuten lopen van een echte Boulanger die nog op houtskool bakt. En verse eitjes heeft, evenals melk, bier, wijn, enkele conserven en snoep. Plus een op liftafstand ( 6 km bergopwaarts!) bereikbaar groter dorp met een Bar Tabac, een supermarkt en een bankfiliaal. Het is hier werkelijk schitterend.. En de mensen zijn alleraardigst en behulpzaam. Dat komt misschien ook wel omdat we bij het afmeren voor de sluis door nog onbekende oorzaak onze schroef hebben verloren. Pats, knal, boem en toen konden we niet meer verder. Waarom? Ik zou het niet weten. Het lijkt er op dat we met die schroef iets heel hards hebben geraakt waardoor de zaak kapot is gegaan en de schroef er af donderde. Ergens in de modder. Door een Frans duikersteam, dat in de buurt aan het werk was is hij dezelfde avond nog opgedoken. Morgen komt een Belgische duiker – hoewel hij volgens de verzekeringsagent zich vanavond niet zo lekker voelde- om te proberen hem er weer aan te zetten. Onder water. Je vraagt je af wat dat gaat kosten. Wij ook. Enfin we houden de moed er maar in. Sinds het weekeinde, toen het opeens kouder werd, wordt ik geteisterd door een hardnekkige hoest. Zo’n droge, bronchiale kriebelhoest, waarbij je af en toe gelukkig wat los slijm kunt produceren tot de zaak weer al kriebelend dichtslibt. Maar eerlijk gezegd, daar wen je aan. Het is het soort malheur waar je mee leert leven. Het went, net als hangen.
xxxx e-log 11, 19 oktober 2011. Vitry le Francois, canal entre Champagne et Bourgogne Excuses voor de C-dice. Die kan ik op mijn laptopje niet vinden. Hij hoort bij het Francois. De naam van mijn grootvader en mijn naar hem vernoemde, te jong overleden oom. Gemakshalve Frans genoemd. Anders had je twee maal Francois (met slangetje onder de C) in één gezin en dat is niet handig. Vroeger vond ik het jammer, dat ik naar die vernederlandste oom was vernoemd en niet naar mijn grootvader. Maar alles went en met het verstrijken der jaren, verliest men niet alleen zijn haren maar ook zijn ijdelheid. Hoewel, mijn haren heb ik nog. We zijn al binnenschipperd aangeland in het de landstreek van mijn voorouders. Molenaars en bakkers ten oosten van Dyon. Voorouders van moederskant, de Kaisers, maar ik ben dan ook een moederskind. Twee maal heb ik de voorouderlijke molen bezocht. Een maal met tante Adje en een maal met mijn moeder, broer en zusters. In een van Godverlaten gat waarvan ik de naam nu even niet meer weet. De molen, nu meelfabriek, bestaat nog. Ze zijn alleen niet meer des Kaisers. Begin van de vorige eeuw is mijn overgrootvader samen met een broer naar Nederland geëmigreerd. Ze beschikten over toen hypermoderne kennis, zowel over het malen van meel als het bakken van brood. Naar verluidt zijn ze de uitvinders van de heteluchtoven. Althans in de lage landen. Het is heel goed mogelijk dat ze de kennis hebben gejat in hun vaderland en die bij ons te gelde hebben gemaakt.
Zoals onze vaderlandse geschiedenis in extenso leert: Fransen kun je niet vertrouwen. Opportunisten, vertellers van opgesmukte verhalen, zelfingenomen en in wezen onbetrouwbaar. Over wie heb ik het eigenlijk? Maar hoe zijn mijn overgrootvader, naar familiegerucht een innemend persoon, en zijn broer ooit in Nederland beland. Wandervögel (volaille de promenade) of wellicht via het water? Langs min of meer dezelfde weg die wij nu vica versa bevaren? In een ijzingwekkend laag tempo. Want inmiddels hebben we geleerd dat een beetje Peniche (Frans voor binnenvaarder) geladen met meel, cement, zand of andere bulk, niet harder vaart dan 5 kilometer per uur. Zo snel als een wandelaar. Alleen houden ze het langer vol. Ze varen van zeven uur ‘s morgens tot zeven uur ‘s avonds (daarvoor en daarna zijn de talloze sluizen dicht). Dat is 60 kilometer max per dag. Want in die sluizen gaat het héél voorzichtig en dus héél langzaam. De waterwegen van onze lage landen tot ver in Frankrijk dateren al van ver voor overgrootjes reis. De tunnel waar wij schade opliepen is ten tijde van Bonaparte aangelegd. Sterker nog de keizer zelf heeft hem geopend. Per gondel, volgens de Franse verhalen. Hij is er in het licht van flakkerde flambouwen door heen gesleept. Door de arme luiden die aan beide zijden van de tunnel in hun hutje huisden en een schamele extra duit verdienden door zich te verhuren als jagers. Dat wil zeggen: ze sleepten met het geteerde touw op de nek, in een vaak ijzig kouwe tunnel op een in de rotsen uitgehouwen pad van nog geen halve meter breed, de boten van het en naar het andere uiteinde. Vijf hele kilometers. Heeft mijn voorvader zo zijn reis deels verdient? Of had hij van zijn vader genoeg ducaten meegekregen om die tocht al zittend en drinkend, te bekostigen? Er zijn geen verslagen. Dus ik moet er maar naar gissen. Hoe anders is het nu? Op een boot die van alle gemakken is voorzien. Een motor die keurig alle uren volknort. Sluizen die automatisch open gaan (of per afstandsbediening of door aan een stang te draaien die een honderd meter voor de sluis boven het vaarwater bungelt). Onze reis gaat de andere kant op en ik ben nu al ouder dan grootvader en overgrootvader. Ik heb geen gejatte knowhow in mijn hoofd ( tenminste voor zover ik weet) en ik hoef geen bestaan meer op te bouwen. Wat beklijft is wel het gevoel voor de traagheid van het verleden. Ook wij doen, door schade en schande, de sluizen heel langzaam. We laten ons naar binnen en buiten drijven en zetten dan steeds voorzichtiger de reis voort. Zoals de binnenschippers. Van nu en van toen.
xxxx e-log 12 20 oktober 2011, Canal entre Champagne et Bourgogne, Ecluse 6. Vrouwen kunnen slecht tegen problemen. Dat wil zeggen tegen problemen die worden veroorzaakt door mensen en omstandigheden waar ze zelf geen invloed op hebben. Neem bijvoorbeeld mijn maat, schipperse, levensgezellin, geliefde. Tot op heden hebben we bij benadering in ons leven samen door een paar honderd sluizen gevaren. Waarvan bijna de helft in de laatste weken. Grote sluizen, kleine sluizen, brede sluizen en nauwe sluizen. En sinds vandaag overstromende sluizen. In het kanaal tussen de rivieren de Marne en de Saone, van noord naar zuid dwars door Champagne Ardennes, Haute Marne en Bourgongne en sinds kort bij wijze van toeristische attractie omgedoopt tot Canal entre Champagne et Bourgogne zijn 114 sluizen. Over een afstand van 243 kilometer. En bij de allereerste was het gelijk raak. Het water stroomde tot over de rand van de sluis die bovendien nog een richel had waar de bolders op staan waaraan je je schip afmeert. Die richel verdween dus onder water en we dreven aan een kant op de stenen. Onze stootkussens dreven mee naar boven en hingen op het beton. Marleen in alle staten. “We moeten die stootkussens aan twee lijnen vastmaken en op het water hangen, anders hebben we weer beschadigingen,” riep ze opgewonden. “Dan drijven ze net zo makkelijk omhoog en gaan ook over die rand onder water heen”, riposteerde ik op luid en op betweterige toon”. Helemaal mezelf. Ïk stuur het schip wel heel voorzichtig de sluis uit,” voegde ik er aan toe. “Niets aan de hand” Zo gezegd, zo gedaan. Alleen lette ik niet zo goed op het roer dat scheef stond. En toen ik een klein beetje
gas gaf, ging het schip in plaats van recht-, dwarsuit. En dus met de romp over de kade aan de andere kant. Het ging zo zachtjes dat er verder niets is gebeurd. Maar de scheepsrapen waren wel gaar. “Ik vind hier helemaal niets aan. Wat doen we hier. Waarom gaan we niet terug. Hier heb ik geen zin in.” Wat deze keer ontbrak was de tekst: “ik ga naar huis.” Die laatste volstrekt onzinnige tekst, komt niet vaak uit haar lieve mond. Tot nu toe geloof ik één keer. Volstrekt onzinnig, want we zijn thuis. We varen er op en er mee. Als ze al vertrekt met vluchtkoffer en al is het niet naar huis maar naar jullie: lieve vrienden. Huis is opgedoekt, verschwunden. “Dit is toch weer een hele uitdaging. Een nieuw probleem waar we een oplossing voor vinden. In de volgende sluis gaat dat veel beter. Het is toch leuk om zulke problemen op te lossen”, riep ik opgewekt en opbeurend. Dat was fout, helemaal fout, Als er een probleem is dat je niet zelf hebt veroorzaakt maak je daar als vrouw onmiddellijk een einde aan door op te stappen. “Ik wil dit niet. Ik wil vandaag niet en morgen niet. Ik vind dit helemaal niets.” Het volgende stuk van het kanaal was kaarsrecht. De zon scheen en hoewel het behoorlijk koud is op dit moment, was het buiten op dek goed toeven. Tot de volgende sluis was het heel stil aan boord. Marleen stond buiten te griepenen ik stuurde binnen het schip door het water. Vlak na de overstromende sluis had ik wel een handvol touwtjes uit de baksdekskist gehaald en aan Kalkje gegeven met de tekst: “hang die stootkussens dan maar op de waterlijn.” Na een minuut of tien zag ik haar daar mee bezig. In de volgende sluis, gingen we niet over de rand maar er net tegenaan. De ballen van Kalk deden hun werk. Probleem opgelost. Wat verder op probeerde ik nog de tekst: “we hebben toch tot nu toe geen enkele schade in sluizen opgelopen. Dus waar maak je je druk om.” Dodelijk zwijgen was mijn deel. Afgemeerd vanavond na sluis nummer 6, aan een prachtige steiger met water en electriciteit. In the middle of het Franse knowwhere ( au centre de mulle??) gaf ze toe dat het eigenlijk best meeviel. Ze had alleen last van haar rug. En dan blijf je liever liggen.
xxxx e-log 12-2, 22 oktober. Camouilly. Canal entre Marne et Saone. Surveillance Roelof is weg. Ik denk dat ie naar huis is. Vanaf onze entree en France, ergens waar de rivier de Boven Schelde overgaat in het Canal de Haute Escaut zagen we hem zowat elke dag. Voor exHagenaars is dat toch een vertrouwd gevoel, zo’n reiger in de buurt. Je weet natuurlijk nooit of hij is gestuurd. Door Jozias van Aartsen of Henk Kool, om een oogje in het zeil te houden. Wat overigens in ons geval een beetje vreemd is, omdat de zeilen ver onder in het schip zijn opgeborgen en de masten waar ze gewoonlijk aan worden gehesen over de boot “ een beetje op hun rug legge te vegetere”, om in Haags jargon te blijven. Roelof de Reiger was er iedere dag, snoggens, sniddags en snavonds. Snaggens niet, althans dan heb ik hem nooit gezien. De ene keer stond hij arrogant me z’n kont naar ons toe in het riet. Op een ander moment zagen we hem in de verte eigenwijs om een hoekje kijken, op het randje van het kanaal balancerend op zijn belachelijke hoge poten, alsof hij op de uitkijk stond. “Waar blijven jullie nu, goddomme.? Ik moet weer achter eten aan en deze surveillance kost me zeeën van tijd.” Maar Roelof de Reiger, al ras door ons herdoopt tot Roland l’Heront, bleef ons vergezellen en bewaken. Tot gisteren dus. Ik weet niet wat het is. Misschien werd de reis hem te veel. Of geloofde hij het inmiddels wel. Reigers zijn volgens mij bij uitstek luie vogels. Je moet ze eens zien opvliegen van de ene naar de ander kant van het kanaal. Die poten bungelen er maar een beetje verloren bij. Te lui om ze op te trekken. Hij landt ook alsof zij zijn stelten niet nodig heeft, Klap, klap, klap met die grote grijze vleugels, tot vlak boven het struweel en dan steekt ie een teen uit om te voelen of hij er al is. Hij zakt een beetje door z’n hoeven. Zo iets van: “hé, hé dat heb ik weer gered”. Dan richt hij zich op in heel zijn majesteitelijke gedaante, neigt met hoofd en snavel even nederig naar de grond onder zijn voeten om zich vervolgens uit te rekken en met een trage beweging van zijn ijzingwekkend dunne hals de hele omgeving te scannen. “Valt hier nog wat te neuken ( sorry eten) of wat dan?”
Maar reigers kunnen niet tegen hoogte, denk ik. Het zijn de hertogen van de Lage Landen. Dus na sluis honderd en zoveel, die ons steeds verder de hoogvlakte van Chamapge-Ardennes opvoerde, heeft Roelof zich van ons afgekeerd. Hij is weggevlogen. Adieu mon Heront. salut à la Haye.
xxxx