Doelstellingen
De leerling kan: 1. aangeven in welke situaties spanning kan ontstaan tussen het eigen belang en het gezamenlijke belang; 2. aantonen dat in deze situaties de bovengenoemde spanning zowel tot altruïstisch gedrag als tot free-rider gedrag kan leiden; 3. voorbeelden geven van situaties waarbij altruïstisch gedrag of free-rider gedrag optreedt en deze voorbeelden toelichten; 4. verklaren waarom sommige goederen of diensten alleen collectief geregeld moeten worden; 5. verklaren waarom sommige goederen of diensten collectief geregeld kunnen worden; 6. voor de genoemde situaties aangeven hoe de overheid free-rider gedrag kan voorkomen;
1
Iedereen in de klas krijgt vier kaarten. Twee zwarte kaarten en twee rode kaarten. Het maakt voor dit experiment niet uit wat er op de kaart staat (aas, boer, tien, drie etc.), alleen de kleur is van belang. 1. Het experiment bestaat uit 5 rondes van 5 - 10 minuten. Bij elke ronde geeft ieder van jullie mij twee kaarten (beeld naar beneden), de andere twee houd je zelf: a. Elke rode kaart die je zelf houdt, levert jou vier euro op. b. Elke rode kaart die je aan de leraar geeft, levert ieder in de klas 1 euro op. c.
Zwarte kaarten leveren niets op.
2. Er mag niet overlegd worden tijdens de rondes OF TIJDENS HET INVULLEN VAN JE LOGBOEK. 3. Na iedere ronde: a. bereken je de opbrengst van de rode kaart(en), die je zelf hield (kolom 2) b. telt de leraar het ontvangen aantal rode kaarten en deel ik mee hoeveel ieder daardoor krijgt uitbetaald: aantal rode kaarten x 1 (kolom 3) c.
vul je de onderstaande tabel in.
4. Na ronde 1, 3 en 5 maak je de vragen in je logboek (je krijgt je eigen kaarten terug voor de volgende ronde).
Tabel 1. Experiment (1) ronde
(2) Zelf gehouden aantal rode kaarten x € 4,-
(3) Totaal afgegeven aantal rode kaarten x € 1,
(4) totale opbrengst
(5) cumulatief
1 2 3 4 5
2
Logboek experiment Naam:
Na ronde 1: 1. Wat heb je zelf gekozen, waarom? Wat zag je in de klas gebeuren?
Na ronde 3: 2. Heb je iets veranderd in de rondes 2 en 3? Zo ja, wat? Is er ook iets veranderd in de totale klas? Waardoor komt dat, denk je?
Na ronde 5: 3. Heb je weer iets veranderd in de rondes 4 en 5? Zo ja, wat? Is er in de totale groep iets veranderd? Waardoor komt dat, denk je?
3
Opdracht 1
(15 minuten) Uit te voeren in groepjes van twee. 1. De buurt waarin jij woont wordt geplaagd door autodiefstal. Menig autoradio is al gestolen. De voorzitter van de buurtvereniging heeft een brief geschreven aan alle buurtbewoners en hierin het volgende voorgesteld: “als we allemaal een bepaald bedrag bijeenbrengen kunnen we een beveiligingsbedrijf inschakelen die 's nachts surveilleert bij ons in de buurt en zodoende de autodiefstal kan voorkomen. Doet u ook mee?" a. Verklaar met de conclusie uit het experiment hoe het gedrag van de groep (de collectiviteit) en van de individuele groepsleden kan uitpakken. b. Hoe zou je kunnen voorkomen dat uit deze situatie ruzie ontstaat tussen de verschillende buurtbewoners? 2. Vergelijk jullie antwoorden met twee andere groepjes. Als de antwoorden verschillen probeer je door discussie tot overeenstemming te komen.
4
Opdracht 2 (30 minuten) Je maakt met de volgende opdrachten een poster, die aan het eind van de les aan de muur komt te hangen. 3. Je hebt nu het gedrag beschreven van leerlingen in een klas als ze kiezen tussen individueel belang of gezamenlijk (collectief) belang. a. Bedenk met z’n tweeën minstens twee situaties waarin jullie denken dat spanning tussen collectief (gezamenlijk) belang en individueel (eigen) belang in het werkelijke leven voorkomt. b. Maak een conceptmap waarin collectief en individueel belang bij die voorbeelden beschreven wordt. 4. Zuivere publieke - of collectieve - goederen - zijn voorzieningen die de overheid produceert zoals een dienst of een bepaald product, omdat het onmogelijk is om mensen uit te sluiten van deze voorziening. Als het er eenmaal is, kan iedereen daar gebruik van maken en niemand kan worden uitgesloten. "Economen" noemen dit niet-uitsluitbaar Bovendien kan deze voorziening ook niet "op", met andere woorden, als er één iemand gebruik van heeft gemaakt, kan een ander er ook weer gebruik van maken. "Economen" noemen dit niet-rivaliserend a. Omcirkel de door jullie genoemde voorbeelden van situaties, die aan het hier boven omschreven stukje voldoen, met rood. 5. Natuurlijk zijn niet alle goederen zuiver collectief. Van veel goederen is het heel goed mogelijk om bepaalde mensen uit te sluiten of dat het gebruik van de één leidt tot het niet meer kunnen gebruiken van dit goed door een ander. Om de één of andere reden worden ze wel door de overheid verzorgd. a. Rubriceer de onderstaande situaties op basis van de kenmerken van een zuiver collectief goed.
rivaliserend wel niet
uitsluitbaar wel niet
zuiver collectief wel niet
informatie op een website mobiele telefoon auto vuurtoren visvangst op zee school
b. Voeg de bovenstaande twee begrippen en de zes voorbeelden toe aan jullie concept map en vergelijk jullie concept map met die van de anderen
5
6. Plaats nu de volgende situaties in je conceptmap en beschrijf wat er gebeurt:
a
Op een mooie dag in mei komt de directeur van het concertgebouworkest bij jullie gezin aan de deur met een collectebus. Zijn vraag aan jullie is of jullie een bijdrage willen leveren aan de kosten die men heeft moeten maken voor Radio 4, de klassieke radiozender van Nederland die via de FM band wordt uitgezonden. Bij een onvoldoende opbrengst zou het wel eens heel goed mogelijk zijn dat de zender ophoudt te bestaan.
b
Op een mooie dag in mei komt de directeur van het plaatselijke overdekte zwembad bij jullie gezin aan de deur met een collectebus. Zijn vraag aan jullie is of jullie een bijdrage willen leveren aan de kosten die men heeft moeten maken voor het dagelijks schoonmaken van de douches, omkleedruimtes etc. en het verschonen van het water. Bij een onvoldoende opbrengst zou het wel eens heel goed mogelijk zijn dat het zwembad zou moeten sluiten. En vervolgens: Hoe kan de overheid dit gedrag voorkomen?
6