Hoofdstuk 1 h
E
en schorre, brullende schreeuw, vol angst en verschrikking, verstoorde Crysania’s slaap. De afschuwelijke kreet kwam zo plotseling en haar slaap was zó diep, dat ze heel even niet meer kon bedenken wat haar had wakker gemaakt. Angstig en verward keek ze om zich heen en probeerde te begrijpen waar ze was en wat haar zó bang had gemaakt dat ze nauwelijks adem kon halen. Ze lag op een klamme, harde vloer. Haar lichaam schudde spastisch door de kilte die in haar botten was getrokken; haar tanden klapperden van de kou. Terwijl ze haar adem inhield, probeerde ze iets te horen of te zien. Maar de duisternis om haar heen was dik en ondoordringbaar, de stilte was intens. Ze ademde uit en probeerde weer opnieuw in te ademen, maar de duisternis leek haar adem op te slokken. Ze werd door paniek bevangen. Wanhopig probeerde ze structuur in de duisternis aan te brengen en die in te vullen met gedaanten en vormen. Maar ze kon niets bedenken. Er was slechts duisternis en die had geen dimensies. Hij was eeuwigdurend... Toen hoorde ze de schreeuw opnieuw en herkende het als het geluid dat haar wakker had gemaakt. En hoewel ze bijna naar adem snakte van opluchting dat ze een andere menselijke stem hoorde, echode de angst die in die schreeuw doorklonk, in haar ziel door. In een wanhopige en vertwijfelde poging om de duisternis te doordrin-
11
gen, dwong ze zichzelf om na te denken, zich iets te herinneren... Er waren zingende stenen geweest, een zingende stem – Raistlins stem – en zijn armen om haar heen. Daarna de sensatie van het water in stappen en meegevoerd worden naar een snelle, onmetelijke duisternis. Raistlin! Toen ze een trillende hand uitstrekte, voelde Crysania niets in haar nabijheid dan klam en kil gesteente. Op dat moment keerde de herinnering met een afschuwelijke schok terug. Caramon die met zijn zwaard naar zijn broer uithaalde... Haar woorden terwijl ze een geestelijke bezwering uitsprak om de magiër te beschermen... Het geluid van een zwaard dat hard tegen steen kletterde. Maar die schreeuw – dat was Caramons stem! Wat als hij – ‘Raistlin!’ riep Crysania angstig terwijl ze worstelde om weer op haar voeten te staan. Haar stem stierf weg, verdween, werd opgeslokt door de duisternis. Dat was zo’n verschrikkelijk gevoel dat ze niet opnieuw durfde te spreken. Met haar armen om zich heen en huiverend van de intense kou, bewoog Crysania’s hand zich onvrijwillig naar het medaillon van Paladijn dat om haar nek hing. De goddelijke zege stroomde meteen door haar heen. ‘Licht,’ fluisterde ze en hield het medaillon stevig vast toen ze tot de god bad om de duisternis te verlichten. Het medaillon verspreidde een zacht licht waardoor het zwarte fluweel dat haar zo verstikte werd teruggedreven en ze weer kon ademhalen. Ze trok de ketting over haar hoofd en hield het medaillon boven haar. Door het om zichzelf en haar omgeving heen te laten schijnen, probeerde ze zich te herinneren uit welke richting de schreeuw had geklonken. Ze zag korte impressies van gebroken en zwartgeblakerd meubilair, spinnenwebben, boeken die verspreid over de vloer lagen en boekenplanken die van de muren waren gevallen. Maar die waren bijna net zo beangstigend als de duisternis zelf; het was de duisternis die ze tot leven had gebracht. Deze voorwerpen hadden meer recht op deze plek dan zijzelf. En daar klonk het geschreeuw weer. Met trillende hand draaide Crysania zich naar de richting waar het geluid vandaan kwam. Het goddelijke licht deed de duisternis wijken, waardoor er twee silhouetten schokkend scherp werden afgetekend. Eén ervan, gekleed in zwarte gewaden, lag bewegingsloos op de koude vloer. Een grote man stond over hem heen gebogen. Gekleed in een met bloed besmeurde gouden wapenrusting en een ijzeren band om zijn keel, staarde
12
hij met uitgestrekte handen en wijd open mond de duisternis in. Zijn gezicht zag wit van angst. Het medaillon gleed uit Crysania’s slappe handen toen ze het lichaam herkende dat in elkaar gekropen aan de voeten van de krijger lag. ‘Raistlin!’ fluisterde ze. Alleen maar omdat ze de platina ketting door haar vingers voelde glippen, alleen maar omdat het kostbare licht om haar heen flakkerde, dacht ze eraan het medaillon te vangen terwijl het viel. Ze schoot vooruit, terwijl de wereld om haar heen danste door het licht dat in haar hand als een dolle heen en weer zwaaide. Donkere schaduwen schoten haastig voor haar voeten weg, maar Crysania had er geen oog voor. Vervuld van een angst die nog verstikkender was dan de duisternis, knielde ze naast de magiër neer. Hij lag met zijn gezicht naar beneden op de vloer en met zijn kap over zijn hoofd. Zachtjes tilde Crysania hem op en draaide hem om. Angstig duwde ze zijn kap terug en hield het gloeiende medaillon boven hem. Angst verkilde haar hart. De huid van de magiër was asgrauw, zijn lippen blauw en zijn gesloten ogen lagen diep verzonken boven zijn holle jukbeenderen. ‘Wat heb je gedaan?’ riep ze Caramon toe en keek op vanaf de plek waar ze geknield naast het schijnbaar levenloze lichaam van de magiër zat. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ze met een door smart en woede verstikte stem. ‘Crysania?’ fluisterde Caramon schor. Het licht van het medaillon wierp vreemde schaduwen over de gedaante van de gladiator. Met zijn armen nog steeds uitgestrekt en zijn handen krachteloos in de lucht tastend boog hij zijn hoofd naar het geluid van haar stem. ‘Crysania?’ herhaalde hij met een snik. Toen hij een stap in haar richting zette, struikelde hij over de benen van zijn broer en viel met zijn hoofd voorover op de vloer. Praktisch op hetzelfde moment kroop hij weer op handen en knieën overeind terwijl hij met wijd geopende ogen voor zich uit staarde. Hij strekte zijn hand uit. ‘Crysania?’ Hij bewoog zich naar de richting van haar stemgeluid. ‘Je licht! Breng je licht naar ons toe! Vlug!’ ‘Ik heb licht, Caramon! Ik... Gezegend zij Paladijn!’ mompelde Crysania en keek naar hem bij het zachte licht van het medaillon. ‘Je bent blind!’ Ze pakte zijn krampachtige vingers beet. Bij haar aanraking snikte Caramon weer van opluchting. Hij klampte zich met kracht aan haar hand
13
vast en Crysania beet op haar lippen van de pijn. Maar ze hield hem met één hand stevig vast en met haar andere hand het medaillon. Terwijl ze rechtop ging staan hielp ze Caramon overeind. Het grote lichaam van de krijger schudde en hij greep haar krampachtig en wanhopig vast; zijn ogen staarden nog steeds zonder iets te zien recht vooruit. Crysania tuurde in de duisternis en zocht wanhopig naar een stoel, een bank... iets. Plotseling werd ze zich ervan bewust dat de duisternis terugkeek. Haastig wendde ze haar ogen af en hield haar blik zorgvuldig binnen het licht van haar medaillon. Ze leidde Caramon naar het enige meubelstuk dat ze zag. ‘Hier, ga zitten,’ gelastte ze hem. ‘Leun hier maar tegenaan.’ Ze liet Caramon op de vloer zitten met zijn rug tegen een rijk versierd houten bureau dat haar vaag bekend voorkwam. De aanblik veroorzaakte een vlaag van korte en pijnlijke herinneringen – dit had ze ooit eerder gezien. Maar ze was te bezorgd en te zeer in beslag genomen om er veel aandacht aan te besteden. ‘Caramon?’ vroeg ze beverig. ‘Is Raistlin d... Heb je hem gedood?...’ Haar stem brak. ‘Raistlin?’ Caramon draaide zijn niets ziende ogen in de richting van haar stemgeluid. Zijn gezichtsuitdrukking drukte paniek uit. Hij probeerde op te staan. ‘Raist! Waar...’ ‘Nee, blijf zitten!’ zei Crysania, angstig en woedend tegelijk. Met haar hand op zijn schouders duwde ze hem terug. Caramon glimlachte zuur. Heel even leek hij heel erg op zijn tweelingbroer. ‘Nee, ik heb hem niet gedood!’ zei hij bitter. ‘Hoe zou ik dat hebben moeten doen? Het laatste wat ik hoorde was dat jij Paladijn aanriep, daarna werd alles donker. Ik kon mijn spieren niet meer bewegen, het zwaard viel uit mijn hand. En toen...’ Maar Crysania luisterde niet. Ze rende terug naar de plek waar Raistlin lag en knielde opnieuw neer naast de magiër. Terwijl ze het medaillon vlak bij zijn gezicht hield, voelde ze met haar andere hand in de zwarte kap om zijn hartslag in zijn nek te voelen. Opgelucht sloot ze haar ogen en prevelde ze zachtjes een gebed naar Paladijn. ‘Hij leeft!’ fluisterde ze. ‘Maar wat mankeert hem dan?’ ‘Wat mankeert hém dan?’ vroeg Caramon met bitterheid en angst in zijn stem. ‘Ik zie niets...’
14
Zich bijna schuldig voelend, beschreef Crysania de toestand van de magiër. Caramon haalde zijn schouders op. ‘Uitgeput door het uitspreken van de toverformule,’ sprak hij toonloos. ‘En, vergeet niet, hij was al zwak, dat vertelde jij me tenminste. Ziek van de nabijheid van de goden of zoiets.’ Zijn stem daalde. ‘Ik heb hem zo al eens eerder gezien. De eerste keer gebruikte hij de drakenbol, daarna kon hij zich nauwelijks nog bewegen. Ik hield hem in mijn armen...’ Hij stopte en staarde in de duisternis, zijn gezicht was nu kalm. Kalm en grimmig. ‘We kunnen niets voor hem doen,’ zei hij. ‘Hij moet rusten.’ Na een korte pauze vroeg Caramon rustig: ‘Vrouwe Crysania, kun je me genezen?’ Crysania werd rood. ‘Ik... ik ben bang van niet,’ antwoordde ze wanhopig. ‘Het moet mijn bezwering geweest zijn waardoor je blind werd.’ Weer zag ze in haar herinnering de grote krijger met zijn met bloed besmeurde zwaard dat zijn tweelingbroer zou doden, en haar... als ze in zijn weg zou staan. ‘Het spijt me,’ zei ze zacht en voelde zich zo moe en verkild dat ze er bijna ziek van was. ‘Maar ik was wanhopig en... en bang. Maar maak je geen zorgen,’ voegde ze eraan toe, ‘de bezwering is niet permanent. Op een gegeven moment verdwijnt hij weer.’ Caramon zuchtte. ‘Ik begrijp het,’ zei hij. ‘Is er licht in deze kamer? Je zei dat je licht had.’ ‘Ja,’ antwoordde ze. ‘Ik heb het medaillon...’ ‘Kijk om je heen. Vertel me waar we zijn. Omschrijf het.’ ‘Maar Raistlin...’ ‘Met hem komt het wel goed!’ snauwde Caramon ruw. ‘Kom terug, en doe wat ik zeg! Onze levens – zijn leven – hangen er wellicht van af! Vertel me waar we zijn!’ Turend in de duisternis voelde Crysania haar angst terugkeren. Ze liet de magiër met tegenzin alleen, en kwam weer naast Caramon zitten. ‘Ik... ik weet het niet,’ weifelde ze en hield het gloeiende medaillon weer omhoog. ‘Ik zie niet veel voorbij het licht van het medaillon. Het lijkt een plek te zijn waar ik al eens geweest ben, maar ik kan het niet plaatsen. Er liggen overal meubels, maar allemaal stuk en geblakerd, alsof er brand is geweest. Er liggen overal boeken. Er staat een groot houten bureau, daar leun jij nu tegenaan. Het lijkt het enige meubelstuk te zijn dat niet kapot
15
is. En het komt me bekend voor,’ voegde ze er zachtjes, piekerend, aan toe. ‘Het is prachtig, met allerlei uitgesneden vreemde wezens.’ Caramon voelde met zijn hand onder zich. ‘Tapijt,’ zei hij, ‘op steen.’ ‘Ja, op de vloer ligt tapijt, althans dat lág er. Maar nu is het aan stukken gescheurd en het lijkt erop dat iets het heeft aangevreten–’ Haar adem stokte toen ze plotseling een donkere vorm zich snel zag verwijderen van haar licht. ‘Wat was dat?’ vroeg Caramon scherp. ‘Waarschijnlijk dat wat het tapijt heeft aangevreten,’ antwoordde Crysania met een nerveus lachje. ‘Ratten.’ Ze probeerde weer verder te gaan. ‘Er is een open haard, maar die is in jaren niet gebruikt. Er zitten overal spinnenwebben. Eigenlijk zit alles hier onder de spinnenwebben...’ Haar stem begaf het. Plotselinge beelden van spinnen die van het plafond naar beneden daalden en ratten die rond haar voeten krioelden, deden haar huiveren en ze trok haar witte rokken strak om zich heen. De kale en zwartgeblakerde schouw herinnerde haar eraan hoe koud ze het eigenlijk had. Toen hij haar lichaam voelde trillen, glimlachte Caramon somber en reikte naar haar hand. Terwijl hij die stevig omklemde, zei hij met ijzig kalme stem: ‘Vrouwe Crysania, als we alleen maar geconfronteerd worden met ratten en spinnen, mogen we van geluk spreken.’ Ze herinnerde zich de pure angstkreet die haar wakker had gemaakt. Toch had hij niets kunnen zien! Snel keek ze om zich heen. ‘Wat was er? Je moet iets gehoord of gevoeld hebben...’ ‘Gevoeld,’ herhaalde Caramon zachtjes. ‘Ja, ik vóélde het. Er zijn hier díngen, Crysania. Verschrikkelijke dingen. Ik voel dat ze naar ons kijken! Ik voel hun haat. Waar we ook mogen zijn, we hebben ons aan hen opgedrongen. Voel jij dat ook?’ Crysania staarde de duisternis in. Dus het had inderdáád teruggekeken. Nu Caramon erover had gesproken, voelde ze ook iets. Of, zoals Caramon had gezegd, bepaalde díngen! Hoe langer ze keek en zich op hen concentreerde, hoe echter ze werden. Hoewel ze hen niet kon zien, wist ze dat ze gewoon wachtten, vlak achter de lichtcirkel die haar medaillon opwierp. Hun haat was sterk, zoals Caramon al had gezegd, en, wat nog erger was, ze voelde hun boosaardigheid langzaam om zich heen stromen. Het was alsof... alsof... Crysania hield haar adem in. ‘Wat is er?’ riep Caramon. ‘Sst,’ siste ze en greep zijn hand stevig vast. ‘Niets. Het is gewoon... ik
16
weet waar we zijn!’ zei ze gejaagd. Hij gaf geen antwoord maar draaide zijn niets ziende ogen in haar richting. ‘De Toren van de Hoge Magie in Palanthas!’ fluisterde ze. ‘Waar Raistlin woont?’ Caramon leek opgelucht. ‘Ja... nee,’ Crysania haalde hulpeloos haar schouders op. ‘Het is dezelfde kamer waar ik was – zijn studeerkamer – maar het ziet er niet hetzelfde uit. Het ziet ernaar uit dat er hier in geen honderd jaar of meer iemand heeft gewoond, en... Caramon! Dat is het! Hij zei dat hij me zou meenemen naar een plaats en tijd waar geen geestelijken waren! Dat moet na de Catastrofe zijn en vóór de oorlog. Voor...’ ‘Voor hij terugkeerde en de Toren voor zichzelf opeiste,’ zei Caramon grimmig. ‘En dat betekent dat we op de enige plek in Krynn zijn waar het kwaad overheerst. De enige plek die méér wordt gevreesd dan welke plek op de wereld dan ook. De enige plek waar geen sterveling een voet durft te zetten, bewaakt door het Shoikanbos en de goden weten wat nog meer! Hij heeft ons hier gebracht! We zijn gematerialiseerd in het hart ervan!’ Crysania zag plotseling bleke gezichten verschijnen buiten de lichtcirkel, alsof ze waren opgeroepen door Caramons stem. Van hun lichaam gescheiden hoofden, starend met ogen die al eeuwen geleden waren gesloten door een treurige dood, heen en weer drijvend in de koude lucht, hun monden opengesperd in afwachting van warm, levend bloed. ‘Caramon, ik zie ze!’ Crysania hield haar adem in en kromp ineen naast de grote man. ‘Ik zie hun gezichten!’ ‘Ik voelde hun handen op me,’ zei Caramon. Hij voelde dat zij net zo huiverde als hij en sloeg zijn arm om haar heen en trok haar dichter tegen zich aan. ‘Ze vielen me aan. Hun aanraking bevroor mijn huid. Dat was het moment dat je me hoorde schreeuwen.’ ‘Maar waarom zag ik ze niet eerder? Wat houdt ze nu tegen?’ ‘Jij, vrouwe Crysania,’ zei Caramon zacht. ‘Jij bent een geestelijke van Paladijn. Dit is het gebroed van het kwaad, door de vloek geschapen. Zij hebben de macht niet om jou kwaad te doen.’ Crysania keek naar het medaillon in haar handen. Het straalde nog steeds licht uit, maar – zelfs terwijl ze ernaar staarde – leek het flauwer te worden. Schuldig herinnerde ze zich de elfenpriester, Loralon. Ze herinnerde zich haar weigering om hem te vergezellen. Zijn woorden weerklonken in haar geest: Je zult slechts zien als je verblind bent door de duisternis... ‘Ik ben een geestelijke, dat is waar,’ zei ze zachtjes terwijl ze de wanhoop
17
uit haar stem probeerde te houden, ‘maar mijn geloof is niet perfect. Deze dingen voelen mijn twijfels aan, mijn zwakheid. Misschien dat een geestelijke zo sterk als Elistan de macht zou hebben om ze te bevechten. Ik denk niet dat ik dat kan.’ Het licht werd weer flauwer. ‘Mijn licht neemt af, Caramon,’ zei ze even later. Toen ze opkeek kon ze de bleke gezichten gretig naderbij zien komen en ze ging dichter tegen hem aan zitten. ‘Wat kunnen we doen?’ ‘Wat kunnen we doen? Ik heb geen wapen! Ik kan niets zien!’ riep Caramon woedend met gebalde vuisten uit. ‘Stil!’ gebood Crysania en greep zijn arm terwijl ze haar blik gevestigd hield op de heen en weer deinende figuren. ‘Ze lijken sterker te worden als je zo praat! Misschien worden ze gevoed door angst. Die in het Shoikanbos wel in elk geval, vertelde Dalamar me ooit.’ Caramon haalde diep adem. Zijn lichaam glinsterde van het zweet en hij begon hevig te beven. ‘We moeten Raistlin proberen wakker te maken,’ zei Crysania. ‘Dat heeft geen zin!’ fluisterde Caramon door zijn klapperende tanden. ‘Ik weet...’ ‘We moeten het proberen!’ zei Crysania vastberaden, hoewel ze huiverde bij de gedachte om een paar stappen te moeten zetten. ‘Doe voorzichtig, beweeg je langzaam,’ adviseerde Caramon, die haar ongaarne losliet. Terwijl ze het medaillon omhooghield, met haar ogen op de duisternis gericht, kroop Crysania naar Raistlin toe. Ze legde een hand op de magere, in het zwart gehulde schouder van de magiër. ‘Raistlin!’ riep ze zo hard als ze durfde en schudde hem. ‘Raistlin!’ Er kwam geen antwoord. Ze had net zo goed kunnen proberen een lijk te doen ontwaken. Toen ze daaraan dacht, wierp ze een blik op de wachtende figuren. Zouden zij hém doden? vroeg ze zich af. Tenslotte bestond hij niet in deze tijd. De ‘meester van het heden en het verleden’ was nog niet teruggekeerd om zijn bezit op te eisen – deze Toren. Of toch wel? Crysania riep de magiër weer en ondertussen bleef ze naar de ondoden staren, die steeds dichterbij kwamen bij het snel afnemende licht. ‘Fistandantilus!’ zei ze tegen Raistlin. ‘Ja!’ riep Caramon, die haar hoorde en haar begreep. ‘Díé naam herkennen ze. Wat gebeurt er? Ik voel een verandering...’ ‘Het stopt!’ zei Crysania buiten adem. ‘Ze kijken nu naar hem.’
18
‘Ga terug!’ gebood Caramon, die half overeind kwam. ‘Blijf uit zijn buurt. Haal dat licht bij hem vandaan! Laat hem zien zoals hij bestaat in hun duisternis!’ ‘Nee!’ riep Crysania vinnig. ‘Je bent gek! Als het licht weg is, zullen ze hem verslinden...’ ‘Het is onze enige kans!’ Zonder iets te zien, greep hij Crysania. Hij pakte haar beet met zijn sterke armen, trok haar weg bij Raistlin en wierp haar op de grond. Toen viel hij over haar heen, zodat ze geen adem meer kon krijgen. ‘Caramon!’ Ze hapte naar lucht. ‘Ze zullen hem vermoorden! Nee...’ Ze verzette zich hevig tegen de grote krijger, maar hij hield haar stevig onder zich. Ondertussen hield ze het medaillon nog steeds stevig tussen haar vingers geklemd. Het licht werd zwakker en zwakker. Zich omdraaiend zag ze Raistlin nu in het donker liggen, buiten haar lichtcirkel. ‘Raistlin!’ schreeuwde ze. ‘Nee! Laat me opstaan, Caramon! Ze zullen hem...’ Maar Caramon hield haar alleen maar steviger vast door haar tegen de koude vloer te drukken. Zijn gezicht was van angst doortrokken, maar grimmig en vastberaden en met zijn blinde ogen keek hij op haar neer. Zijn huid voelde koud aan, zijn spieren waren gespannen en knoestig. Ze zou nog een toverspreuk over hem uitspreken! De woorden lagen al op haar lippen toen er een schrille kreet van pijn door de duisternis weerklonk. ‘Paladijn, help me!’ bad Crysania. Er gebeurde niets. Zwakjes probeerde ze nogmaals aan Caramon te ontsnappen, maar het was hopeloos en dat wist ze. En nu had blijkbaar ook haar god haar in de steek gelaten. Vol frustratie en Caramon vervloekend, kon ze alleen maar toekijken. De bleke, glinsterende figuren omringden nu Raistlin. Ze kon hem alleen maar zien door het licht van het angstaanjagende aura dat hun rottende lichamen verspreidden. Haar keel deed pijn en een lage kreet passeerde haar lippen toen een van de afschuwelijke wezens zijn koude handen op zijn borst legden. Raistlin schreeuwde. Onder de zwarte gewaden begon zijn lichaam spastisch te schudden van de pijn. Caramon hoorde het geschreeuw van zijn broer ook. Crysania las het
19
op zijn dodelijk bleke gezicht. ‘Laat me opstaan!’ smeekte ze. Maar, hoewel zijn voorhoofd bedekt was met koud zweet, schudde hij resoluut zijn hoofd en hield haar handen stevig omklemd. Weer schreeuwde Raistlin. Caramon huiverde en Crysania voelde zijn spieren slap worden. Terwijl ze het medaillon liet vallen, bevrijdde ze haar armen om hem met haar gebalde vuisten te slaan. Maar toen verdween het licht van het medaillon en werden beiden in complete duisternis gehuld. Plotseling was ze ook bevrijd van Caramons lichaam. Zijn schorre, angstige geschreeuw vermengde zich met de kreten van zijn broer. Duizelig en met wild kloppend hart worstelde Crysania om weer rechtop te gaan zitten, en met haar vrije hand zocht ze wanhopig op de vloer naar het medaillon. Een gezicht kwam naderbij, tot vlak bij haar. Ze veronderstelde dat het Caramon was... Dat was het niet. Een afgescheiden hoofd zweefde om haar heen. ‘Nee!’ fluisterde ze, niet in staat zich te bewegen en met het gevoel dat al het leven werd weggezogen uit haar handen, haar lichaam, haar hart. Vleesloze handen grepen haar armen en trokken haar naderbij, bloedeloze lippen gaapten haar aan, begerig naar warmte. ‘Palad...’ probeerde Crysania te bidden, maar ze voelde dat haar ziel uit haar lichaam werd gezogen door de dodelijke aanraking van het wezen. Toen hoorde ze, vaag en ver weg, een zwakke stem die magische woorden scandeerde. Licht explodeerde om haar heen. Het hoofd dat zo dichtbij was geweest verdween met een gil en de vleesloze handen verloren hun greep. Er hing een scherpe zwavelgeur. ‘Shirak.’ Het explosieve licht was verdwenen. Een zachte gloed verlichtte de kamer. Crysania ging overeind zitten. ‘Raistlin!’ fluisterde ze dankbaar. Op handen en voeten kroop ze over de geblakerde, verwoeste vloer naar de magiër, die zwaar ademend op zijn rug lag. Eén hand rustte op de Staf van Magius. Er straalde licht vanuit de kristallen bol die vastgeklemd zat in de gouden drakenklauw in de top van de staf. ‘Raistlin! Is alles goed met je?’ Terwijl ze naast hem neerknielde, bekeek ze zijn magere, bleke gezicht toen hij zijn ogen opende. Hij knikte vermoeid. Plotseling trok hij haar omlaag naar zich toe. Hij omhelsde haar en streelde haar zachte, zwarte haar. Ze voelde zijn hart kloppen. De vreemde warmte van zijn lichaam verdreef haar inwendige kilte.
20