Economisch Financiële Berichten Veertiendaags tijdschrift ■ Jaargang 54 ■ nr. 14 ■ 27 augustus 1999 ■ ISSN 1374-2132
in dit nummer... De waardebepaling van opties ....... 1 Het Ierse groeidecennium ....... 12
De waardebepaling van opties
E
en optie geeft de houder ervan het recht om vóór of op een overeengekomen tijd-
stip een bepaald goed te verhandelen tegen een vooraf overeengekomen prijs. Daartegenover staat de verplichting van de tegenpartij om dat goed tegen deze prijs te kopen of te verkopen, als de optie door de houder wordt
uitgeoefend. Opties zelf kunnen ook worden gekocht of verkocht. De optiehandel heeft vooral een hoge vlucht genomen na 1973, toen de Amerikaanse economen Myron Scholes en Fisher Black de verschillende componenten en determinanten van de optieprijzen tot synthese brachten in één wiskundige formule die het mogelijk maakt om, weliswaar op basis van enkele vereenvoudigde hypothesen, een theoretische, juiste prijs voor opties te berekenen.
Blijkbaar bestonden opties al bij de oude
dekking van het tegenpartij-risico, in die zin dat
Grieken. Aristoteles ver telt dat Thales van
geen garanties werden ingebouwd dat de bij de
Milete ooit tijdens een winterperiode een
optie betrokken tegenpartij effectief haar ver-
‘optie’ nam op het gebruik van alle olijven-
plichting zou nakomen. Zij had dan ook een zeer
persen in Chios en Milete, nadat hij in de ster-
woelig bestaan, zeker tijdens perioden waarin de
ren had gelezen dat een rijk oogstseizoen voor
activa waarop de opties betrekking hadden
de deur stond. Hij betaalde voor zijn ‘opties’
forse prijsbewegingen ondergingen, zoals tijdens
relatief weinig geld, want zijn mening over de
de depressie van de jaren der tig. In Chicago, een
nakende olijfoogst werd door weinigen gedeeld.
van de belangrijkste termijnbeurssteden ter
Aristoteles vertelt verder over de ruime win-
wereld, werd in het begin van de jaren zeventig
sten die Thales later wist te realiseren bij de ver-
de ‘Chicago Board Options Exchange’ opgericht
koop van zijn ‘opties’.
en gestar t met een gestructureerde, wel gedekte optiehandel op aandelen. Deze handel
De optiehandel, zoals wij die nu kennen,
oogstte een groot succes en kreeg snel navol-
ontstond in de Verenigde Staten aan het einde
ging. Ook België kreeg in 1992, met de oprich-
van de 18de eeuw. Zij gebeurde nog zonder
ting van Belfox, een eigen optiebeurs (1).
Economisch Financiële Berichten
1
Economisch Financiële Berichten
Uitstaande notionele bedragen aan derivatencontracten (in mld. USD)
Derivaten- en
60 In duizenden
optiemarkten
50
De verhandeling van derivaten en dus ook van opties gebeurt zowel op officieel erkende beurzen als over the counter (a). Om opties op beurzen te kunnen verhandelen is een sterke standaardisatie nodig van de looptijd, de uitoefenprijs en het onderliggende actief. Bijkomend garandeer t een clearingorganisatie de goede afwikkeling van de transacties. Over the counter worden opties voornamelijk verhandeld tussen professionelen. Daar is een dergelijke standaardisatie niet noodzakelijk en kunnen de voorwaarden dus in hoge mate worden aangepast aan de specifieke wensen van de betrokken par tijen. Het tegenpar tij-risico is evenwel niet gedekt. De derivatenmarkten ver toonden de afgelopen jaren een explosieve groei (zie grafiek). De markten voor beursverhandelde instr umenten stegen over 1998 met ruim 11 % tot een uitstaande waarde van 13 549 miljard USD per einde 1998. Daar tegenover stond een stijging met 76 % van de uitstaande waarde van over the counter verhandelde instrumenten tot 50 977 miljard USD. De turbulentie die in de tweede helft van vorig jaar op de internationale financiële markten ontstond, kon de groei derhalve niet keren. Terwijl de groei van de derivatenmarkten al in de voorgaande jaren substantieel was, bleek op deze manier ook de minder gunstige mondiale financiële constellatie een goede voedingsbodem voor de derivatenmarkten. Bij de opties wordt vooral in renteopties een aan-
Beursverhandelde derivaten Over the counter verhandelde derivaten 40 30 20 10 0 1990 91
92
93
94
95
96
97
98
© KBC Bank JMX141
zienlijk handelsvolume gerealiseerd. De meerderheid van dit handelsvolume gebeur t over the counter (zie tabel). Voor valutaopties en opties op aandelen blijft het volume veel beperkter, zij het dat geen cijfers beschikbaar zijn omtrent het belang van de over-thecounterhandel. De ‘Chicago Board Options Exchange’ (CBOE) blijft wereldwijd de belangrijkste optiebeurs, met een verhandeld volume van meer dan 200 miljoen optiecontracten in 1998. Andere belangrijke optiebeurzen zijn : Eurex (100 miljoen contracten), de ‘American Stock Exchange’ (AMEX, 95 miljoen contracten), de ‘Amsterdam Exchanges’ (AEX, 60 miljoen contracten) en de ‘Chicago Board of Trade’ (CBOT, 50 miljoen contracten). Ter vergelijking : Belfox realiseerde in 1998 iets meer dan 1 miljoen optiecontracten. (a) Derivaten zijn afgeleide producten en omvatten dus zowel opties, futures als swaps.
Verhandelde optiecontracten Uitstaande notionele bedragen, in mld. USD
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Beursverhandelde opties Onderliggend actief : Rente Valuta Beursindex
1 385,4 71,1 158,6
2 362,4 75,6 229,7
2 623,6 55,6 238,4
2 741,8 43,5 329,3
3 277,8 46,5 378,0
3 639,9 33,2 776,5
4 602,8 18,7 866,5
634,5
1 397,6
1 572,8
3 704,5
4 722,6
5 033,1
NB
Over the counter verhandelde opties Onderliggend actief: Rente NB: niet beschikbaar. Bron: Bank voor Internationale Betalingen.
2
Prijsdeterminanten
Zoals elke prijs, geeft de optiepremie weer hoeveel de markt bereid is te betalen
De koper of houder van een optie heeft
voor het betrokken recht. Analytisch kan deze
het recht vóór of op een vastgestelde datum
prijs worden opgesplitst in een intrinsieke
(de afloopdatum) een zekere hoeveelheid van
waarde en een extrinsieke waarde, die ook
een goed (het onderliggende actief) te ver-
tijds- of verwachtingswaarde wordt genoemd.
handelen tegen een vooraf vastgestelde prijs
De intrinsieke waarde hangt af van de uit-
(de uitoefenprijs). Tegenover dit recht van de
oefenprijs van de optie en de koers van het
koper (houder) staat de verplichting van de
onderliggende actief, terwijl de extrinsieke
verkoper (schrijver) om dat goed onder de
waarde bijkomend afhangt van de resterende
overeengekomen voorwaarden te leveren of
looptijd van de optie, de beweeglijkheid van
te aanvaarden, als de houder zijn recht uit-
de koers van het onderliggende actief en de
oefent. Wordt zij niet uitgeoefend vóór of op
risicovrije rentevoet.
de afloopdatum, dan wordt de optie waardeloos en ver valt de verplichting voor de
Dat de koers van het onder liggende
schr ijver. Hierin ver schilt een optie dus
actief de belangrijkste determinant is van de
duidelijk van een termijntransactie of een
optieprijs, ligt voor de hand. Zo zal de prijs
futurecontract, waar beide par tijen zich tot
van een calloptie op een aandeel stijgen als,
de tr ansactie hebben verbonden. In r uil
ceteris paribus, de koers van het aandeel zelf
voor het optierecht betaalt de koper een
stijgt (zie grafiek). Het wordt dan immers,
prijs (de optiepremie), die de schrijver ver-
gezien de vaste uitoefenprijs, aantrekkelijker
goedt voor de verplichting die hij op zich
om de optie uit te oefenen. Omgekeerd zal
heeft genomen.
de prijs van een putoptie stijgen als de koers van het onderliggende actief daalt. Het ver-
Een calloptie geeft de houder het recht
schil tussen de uitoefenprijs en de koers van
om het onderliggende actief vóór of op de
het onderliggende actief is de intrinsieke
afloopdatum tegen de uitoefenprijs te kopen.
waarde van de optie. Bij een calloptie is deze
De schrijver van deze optie neemt de verplichting op zich deze waarde te leveren. Een putoptie daarentegen geeft de houder het recht het onderliggende actief vóór of op de
Prijscomponenten van een calloptie Optieprijs
afloopdatum tegen de uitoefenprijs te verkopen en impliceer t voor de schrijver dus de verplichting om deze waarde tegen die prijs aan te kopen. Bij een optie van het Ameri-
Tijdswaarde
kaanse type kan de houder zijn recht uitoefenen op om het even welk moment vóór Intrinsieke waarde
of op de afloopdatum van de optie, terwijl bij een optie van het Europese type de uitUitoefenprijs
oefening ervan enkel mogelijk is op de afloop-
Koers onderliggende actief © KBC Bank JMX142
datum (2).
Nr. 14 / 1999
3
Economisch Financiële Berichten
intrinsieke waarde positief zodra de koers van
zin evolueer t, zodat de intrinsieke waarde
het onderliggende actief zich boven de uit-
toeneemt of, als zij niet ‘in-the-money’ is, de
oefenprijs bevindt. De optie bevindt zich
optie alsnog een intrinsieke waarde krijgt. Zij
dan ‘in-the-money’. Bevindt de koers zich op
is maximaal voor opties die ‘at-the-money’ zijn
(‘at-the-money’) of onder (‘out-of-the-
en neemt af naarmate de absolute waarde
money’) de uitoefenprijs, dan is de intrinsieke
van het verschil tussen de uitoefenprijs en de
waarde nul. Een putoptie heeft alleen een in-
koers van het onderliggende actief groter
trinsieke waarde als de uitoefenprijs hoger is
wordt. Voor opties die zich ver ‘out-of-the-
dan de koers van het onderliggende actief.
money’ bevinden, is immers een ruime wijziging in de koers van het onderliggende actief
Opties, die geen intrinsieke waarde heb-
nodig om alsnog tot een positieve intrinsieke
ben, kunnen toch worden verhandeld tegen
waarde te komen, terwijl de uitoefening van
een positieve prijs. Dat komt doordat een
opties die zich ver ‘in-the-money’ bevinden zo
optie ook een extrinsieke of tijdswaarde heeft.
goed als zeker is en hun prijs daarom bijna
Die is per definitie gelijk aan het verschil
louter bestaat uit intrinsieke waarde.
tussen de optieprijs en de intrinsieke waarde. De tijdswaarde weerspiegelt de kans dat de
De tijdswaarde hangt verder af van de
koers van het onderliggende actief tussen het
resterende looptijd van de optie, de beweeg-
tijdstip van aankoop van de optie en de af-
lijkheid van de koers van het onderliggende
loopdatum in een voor de houder gunstige
actief en de risicovrije rentevoet. Naarmate
Praktisch voorbeeld
De verschillende aspecten van de prijsvorming op de optiemarkt kunnen het best worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. De tabel bevat de prijzen die op 24 juni 1999 voor enkele callopties op het aandeel ING totstandkwamen op de ‘Amsterdam Exchanges’. De contantkoers van het ING-aandeel op de Amsterdamse effectenbeurs bedroeg die dag 52,35 EUR. Op 24 juni 1999 bevond de CALL ING 50 (uitOptieprijzen ING op AEX dd. 24 juni 1999 (in EUR) Uitoefenprijs
Afloopmaand Juli 1999 Oktober 1999
Januari 2000
50 55 60
2,70 0,60 0,05
6,60 3,95 2,30
4,90 2,40 1,00
oefenprijs 50 EUR) zich ‘in the money’ met een intrinsieke waarde van 2,35 EUR (= 52,35-50). De C ALL ING 55 heeft geen intrinsieke waarde (52,35-55 < 0), zodat haar prijs gelijk is aan de tijdswaarde. Deze tijdswaarde neemt af naarmate de uitoefenprijs hoger ligt, dit is naarmate de optie zich verder ‘out-of-the-money’ bevindt. Zo is de CALL ING juli 60 (afloopmaand juli) minder waard dan de CALL ING juli 55. In het eerste geval moet de koers van het ING-aandeel met ten minste 7,65 EUR stijgen vooraleer het lonend wordt de optie uit te oefenen, de tweede optie heeft maar een koersstijging van 2,65 EUR nodig. De tijdswaarde neemt daarentegen toe naarmate de afloopdatum zich verder in de toekomst bevindt. Zo ligt de prijs van de CALL ING januari altijd (voor om het even welke uitoefenprijs) hoger dan deze voor de CALL ING oktober, die op haar beur t een duurdere prijs heeft dan de CALL ING juli. Voor de houder van een latere optie heeft het ING-aandeel immers langer de tijd om de gewenste koersstijging te realiseren.
4
de resterende looptijd van de optie afneemt en
plex. Het duurde dan ook vrij lang vooraleer
de afloopdatum dus naderbij komt, blijft er
zij in de financiële theorie tot synthese wer-
voor de koers van het onderliggende actief
den gebracht. Dit gebeurde pas in 1973, toen
minder tijd over om in de gewenste richting
de Amerikaanse economen Myron Scholes en
te evolueren en wordt de tijdswaarde bijge-
Fisher Black in een baanbrekend onderzoek
volg kleiner. Op de afloopdatum zelf is zij nul
een wiskundige formule ontwikkelden waar-
en is de prijs van de optie dus gelijk aan haar
mee een theoretische prijs voor opties van
intrinsieke waarde. De beweeglijkheid van de
het Europese type kan worden bepaald (3).
koers van het onderliggende actief heeft op de tijdswaarde hetzelfde effect als de resterende
Deze formule vergemakkelijkt aanzienlijk
looptijd: hoe groter deze beweeglijkheid, hoe
de prijsbepaling van optiecontracten die niet
hoger de tijdswaarde. Een grotere beweeg-
op de beurs worden verhandeld en daar dus
lijkheid verhoogt immers de kans dat de
geen marktprijs krijgen. Dat is belangrijk, aan-
koers van het onderliggende actief zich in een
gezien het volume van de over the counter
voor de houder gunstige zin zal ontwikkelen.
verhandelde contracten dat van op de beurs
De invloed van de risicovrije rentevoet op de
verhandelde opties r uim over treft. Voor
tijdswaarde van een optie is verschillend voor
beur sgenoteerde opties biedt de Black-
een call- en putoptie. Een calloptie is in essen-
Scholes-formule een hulpmiddel om onder- of
tie een uitgestelde aankoop van het onder-
overgewaardeerde opties te identificeren.
liggende actief. De houder van de optie moet die aankoop nog niet financieren en dit levert
De formule berust op de veronderstel-
hem een rentevoordeel op dat groter is naar-
ling dat er geen arbitragemogelijkheden be-
mate de risicovrije rente toeneemt. Er bestaat
staan op de financiële markten en identieke
dus een positief verband tussen de risicovrije
producten op verschillende mar kten dus
rente en de tijdswaarde van een calloptie. Bij
altijd een zelfde prijs krijgen. Deze veronder-
een putoptie daarentegen is dat verband
stelling is realistisch aangezien in de praktijk,
negatief. Daar gaat het in essentie om een uit-
dankzij de ‘real time’ elektronische infor-
gestelde verkoop. De houder ziet dus af van
matieverspreiding, prijsverschillen op de finan-
een risicovrije renteopbrengst, en dit wel des
ciële markten vrijwel onmiddellijk door het
te meer naarmate de rente hoger ligt. Hoe
spel van vraag en aanbod worden geëlimi-
hoger deze rente, hoe lager bijgevolg de tijds-
neerd. Ongelijke prijzen voor identieke pro-
waarde van de putoptie.
ducten leiden immers tot aankopen van die producten op markten waar zij goedkoop zijn en tot verkopen waar zij duur zijn, waardoor
De Black-Scholesformule voor Europese opties
de oorspronkelijke prijsverschillen automatisch verdwijnen. Voorstelling met één periode
De verschillende componenten en determinanten van optieprijzen zijn theoretisch
De redenering die ten grondslag ligt aan
duidelijk, maar hun samenhang is zeer com-
de Black-Scholes-formule kan het best wor-
Nr. 14 / 1999
5
Economisch Financiële Berichten
den geïllustreerd aan de hand van een zoge-
per definitie gelijk is aan de risicovrije rente.
naamd ‘binomiaal’ model dat de prijs van een
Met de gegevens van schema 1 kan nu een
calloptie van het Europese type zeer een-
por tefeuille worden samengesteld die risico-
voudig berekent. De term ‘binomiaal’ wil
vrij is, in die zin dat de waarde ervan over zes
zeggen dat het model steunt op een koersen-
maanden steeds dezelfde is, ongeacht of de
boom die – bij toename van het aantal
koer s van het aandeel 242 EUR dan wel
deelperioden – steeds verder uitwaaier t.
162 EUR bedraagt. Deze por tefeuille bestaat
Schema 1 betreft een voorbeeld met slechts
uit een aantal aandelen en één verkochte (ge-
één periode, waar de uitwaaiering dus mini-
schreven) calloptie, met een totale waarde
maal is. Het betreft een calloptie met een uit-
gelijk aan V∆ – X, waarbij V staat voor de koers
oefenprijs van 210 EUR, een resterende loop-
van het aandeel, ∆ voor het aantal aandelen
tijd van zes maanden en als onderliggende
en X voor de prijs van de verplichting (van-
waarde een aandeel met een huidige koers
daar het negatieve teken) die de schrijver van
van 200 EUR (punt A). Veronderstel dat we
de calloptie op zich heeft genomen. Op het
over een – weliswaar gespleten – glazen bol
huidige ogenblik bedraagt de totale waarde
beschikken en nu al weten dat de koer s
200∆ – X (huidige koers van het aandeel
van het aandeel binnen zes maanden ofwel
= 200). Het aantal aandelen dat zo wordt ge-
242 EUR (punt B) ofwel 162 EUR (punt C)
kozen dat het samen met één geschreven call-
zal bedragen. De prijs van een optie op de
optie zorgt voor een risicovrije por tefeuille,
afloopdatum is gelijk aan haar intrinsieke
wordt de delta (∆) van de optie genoemd. Zij
waarde. Bijgevolg zal de calloptie over zes
geeft de gevoeligheid weer van de prijs van
maanden 32 EUR waard zijn bij een koers van
de calloptie voor wijzigingen in de koers van
het aandeel van 242 EUR (punt B) en bij een
het onderliggende aandeel (4). In het voor-
koer s van 162 EUR waardeloos aflopen
beeld zijn de twee mogelijke por tefeuillewaar-
(punt C).
den na zes maanden gelijk aan 242∆ – 32 (aandeelkoers = 242, optieprijs = 32) en 162∆
Als geen arbitrage mogelijk is, levert elke
(aandeelkoers = 162, optieprijs = 0). Deze
risicovrije por tefeuille een rendement op dat
twee waarden zijn aan elkaar gelijk en de portefeuille dus risicovrij als 242∆ – 32 = 162∆, m.a.w. als ∆ = 0,4. De waarde van de por te-
Voorstelling met één periode
feuille na zes maanden bedraagt in dit geval
Schema 1: Europese calloptie B Aandelenprijs = 242 EUR Optieprijs = 32 EUR Aandelenprijs = 200 EUR Optieprijs = 17,09 EUR A
Aandelenprijs = 162 EUR C Optieprijs = 0 EUR
Schema 2: Europese putoptie Aandelenprijs = 200 EUR Optieprijs = 20,97 EUR A
Basisgegevens: Uitoefenprijs = 210 EUR Looptijd = zes maanden
altijd 242(0,4) – 32 = 162(0,4) = 64,8 EUR. Aangezien het hier gaat om een risicovrije por tefeuille, is deze eindwaarde precies
B Aandelenprijs = 242 EUR Optieprijs = 0 EUR
gelijk aan de huidige waarde vermeerderd met
Aandelenprijs = 162 EUR C Optieprijs = 48 EUR
feuille op het huidige ogenblik bedraagt
Risicovrije rente = 6 %
de risicovrije rente. De waarde van de por te200(0,4) – X = 80 – X. Bij een risicovrije rente van 6 %, is deze waarde na zes maanden aangegroeid tot (80 – X)(1+0,03) = 82,4 –
6
1,03X, en dit moet dus – ongeacht de ont-
∆ ook hier zo wordt gekozen dat de por te-
wikkeling van de koers van het aandeel – ge-
feuille risicovrij is en dus een rendement gelijk
lijk zijn aan 64,8. De theoretische prijs van de
aan de risicovrije rente opbrengt. De waarde
calloptie (de waarde X) kan nu worden afge-
van deze por tefeuille is gelijk aan V∆ + X,
leid uit de vergelijking 82,4 – 1,03X = 64,8,
waarbij X nu staat voor de prijs van het ver-
zodat X = 17,09 EUR. Merk op dat als de
kooprecht van de houder van de optie. De
risicovrije rente 12 % zou bedragen, de theo-
por tefeuillewaarde op het huidige ogenblik
retische prijs zou oplopen tot 18,87 EUR, wat
bedraagt 200∆ + X, en de twee mogelijke
het positieve verband tussen de hoogte van
waarden na zes maanden zijn 242∆ en
de risicovrije rente en de prijs van een call-
162∆ + 48. Deze twee waarden zijn gelijk
optie bevestigt.
en de por tefeuille dus risicovrij als 242∆ = 162∆ + 48, m.a.w. als ∆ = 0,6. De huidige
De optieprijs is onafhankelijk van de kans
por tefeuillewaarde bedraagt op die manier
dat het aandeel stijgt naar 242 EUR of daalt
120 + X, en na zes maanden altijd 145,2 EUR.
naar 162 EUR: ongeacht deze kansverdeling
Bij een risicovrije rente van 6 % leidt de af-
blijft de prijs in het voorbeeld 17,09 EUR.
wezigheid van arbitragemogelijkheden tot de
Toch vermoeden we intuïtief dat als de kans
vergelijking (120+X)(1+0,03) = 145,2, zodat
op een koersstijging toeneemt, ook de prijs
X = 20,97 EUR.
van de calloptie moet stijgen. Dat dit vermoeden op het eerste gezicht niet wordt
Voorstelling met twee perioden
bevestigd, vloeit opnieuw voor t uit de veronderstelde afwezigheid van arbitragemoge-
Het éénperiodemodel van de schema’s 1
lijkheden. Deze veronderstelling betekent
en 2 is een sterke vereenvoudiging van de
immers dat alle mogelijke informatie en dus
werkelijkheid, in die zin dat het slechts reke-
ook de informatie omtrent de kansverdeling
ning houdt met twee mogelijke eindwaarden
van het toekomstige koersverloop onmiddel-
voor het onderliggende aandeel. Het model
lijk in de koers van het aandeel wordt ver-
wordt wat ingewikkelder, maar niet wezenlijk
werkt (5). Aangezien de prijs van de calloptie
anders in schema 3 waar de looptijd van zes
al uit deze koers is afgeleid, betekent dit dat
maanden wordt opgesplitst in twee deel-
deze kansverdeling niet nogmaals in de be-
perioden van drie maanden. De koers van het
rekening van die prijs moet worden opge-
onderliggende aandeel kan in elke periode
nomen.
stijgen of dalen met 10 %, zodat na zes maanden drie mogelijke eindwaarden resulteren.
Schema 2 gebr uikt dezelfde basisge-
Net als in schema 1 veronderstellen we dat
gevens om, op analoge wijze, de prijs van een
het gaat om een Europese calloptie, bij een
putoptie te berekenen. De prijs over zes
risicovrije rente van 6 %, een huidige koers
maanden bedraagt 48 EUR bij een koers van
voor het onderliggende aandeel van 200 EUR
het aandeel van 162 EUR, terwijl de optie
en een uitoefenprijs van 210 EUR. De prijs
waardeloos is bij een koers van 242 EUR.
van de optie op de afloopdatum bedraagt
De op te bouwen por tefeuille bestaat nu uit
32 EUR bij een koers van het aandeel van
∆ aandelen en één gekochte putoptie, waarbij
242 EUR (punt D), terwijl zij waardeloos
Nr. 14 / 1999
7
Economisch Financiële Berichten
de optie in A bedraagt 0,45 en de waarde
Voorstelling met twee perioden
van de por tefeuille (zowel in B als C) is gelijk
Schema 3: Europese calloptie B AP = 200 EUR OP = 10,2 EUR
A C
AP = 220 EUR OP = 18,13 EUR
D E
AP = 180 EUR OP = 0 EUR
E F
Schema 4: Europese putoptie B AP = 200 EUR OP = 14,11 EUR A C
AP = 220 EUR OP = 5,02 EUR
D E
AP = 180 EUR OP = 26,9 EUR
E F
AP = 242 EUR OP = 32 EUR AP = 198 EUR OP = 0 EUR AP = 162 EUR OP = 0 EUR
aan 81. De theoretische optieprijs X is nu de oplossing van (200(0,45) – X)(1+0,015) = 81, zodat X = 10,2 EUR. De prijs van een putoptie kan ook hier op analoge wijze worden berekend (zie
AP = 242 EUR OP = 0 EUR
schema 4). De op te bouwen por tefeuille
AP = 198 EUR OP = 12 EUR
optie. De ∆ van de optie is in punt B gelijk aan
bestaat uit ∆ aandelen en één gekochte putde oplossing van 242∆ = 198∆ +12, zodat
AP = 162 EUR OP = 48 EUR
Basisgegevens: Uitoefenprijs = 210 EUR Risicovrije rente = 6 % Looptijd = zes maanden, opgesplitst in twee deelperioden van drie maanden AP = Aandelenprijs OP = Optieprijs
∆ = 3/11 en de waarde van de por tefeuille op die manier altijd (zowel in D als E) 66 bedraagt. De theoretische optieprijs X op tijdstip B wordt afgeleid uit (220(3/11) + X) (1+0,015) = 66 en is dus gelijk aan 5,02 EUR.
afloopt bij een koers van 198 EUR (punt E) of
Een zelfde redenering toegepast voor punt C
162 EUR (punt F).
leidt tot een optieprijs van 26,9 EUR. Gegeven de optieprijzen in de punten B en C,
De optieprijzen na drie maanden (punten B en C) kunnen opnieuw worden bere-
kan de optieprijs in punt A worden berekend als 14,11 EUR.
kend door de samenstelling van een risicovrije por tefeuille van ∆ aandelen en één geschre-
Uitbreiding tot n perioden
ven calloptie. De ∆ van de optie is in punt B gelijk aan de oplossing van de vergelijking
Het aantal deelperioden kan nog verder
242∆ – 32 = 198∆, zodat ∆ = 8/11. De
worden uitgebreid. De periode van zes maan-
waarde van de por tefeuille bedraagt op die
den kan worden opgesplitst in drie deel-
manier altijd (zowel in D als E) 144. Bij een
perioden van twee maanden of zelfs zes
risicovrije rente van 6 % blijkt de theoretische
deelperioden van één maand. De koersen-
optieprijs X in punt B uit de vergelijking
boom waaier t op die manier steeds verder
(220(8/11) – X)(1+0,015) = 144, zodat
uit en de tijdstippen waarop prijzen worden
X = 18,13 EUR. In punt C is de voorgaande
genoteerd, liggen steeds dichter bij elkaar. In
berekening overbodig: hier bestaat immers
het limietgeval wordt het aantal deelperioden
geen enkele kans meer dat de optie nog ‘in-
oneindig groot en ontstaat een continue
the-money’ belandt (in E en F ligt de koers
handel met een oneindig aantal mogelijke
van het aandeel telkens lager dan de uitoefen-
koersen van het onderliggende aandeel. De
prijs) en is de optieprijs dus gelijk aan nul.
formule van Black en Scholes ontstaat nu
Gegeven de optieprijzen in de punten B en C,
door in de hierboven geschetste, eenvoudige
vergt het nu geen moeite meer om de optie-
modellen het aantal deelperioden onbeperkt
waarde in het punt A te berekenen. De ∆ van
te laten toenemen (zie kader tekst blz. 9).
8
weer omtrent de toekomstige beweeglijkheid,
Black-Scholes formule
althans als het Black-Scholes-model een betrouw-
en ‘impliciete
bare formule lever t voor de prijsbepaling van
beweeglijkheid’
opties. Concreet duidt zij op de maximale stijging (of daling) die de onderliggende koers – volgens de marktverwachting – in twee derde van de ge-
De Black-Scholes formule luidt als volgt:
vallen binnen één jaar zal ondergaan.
X = VN(d) – (U/erfT)N(d–o √T),
De grafiek schetst de ontwikkeling van de im-
waarbij: d = (ln(U/V) + (rf+(1/2)o )T) / o √T
pliciete beweeglijkheid voor een aantal bekende
met: N( ) = cumulatief standaardnormale ver-
beursindexen. Opmerkelijk is dat deze impliciete
2
delingsfunctie e
beweeglijkheid twee uitgesproken pieken ver toont
= 2,71828
die samenvallen met periodes van hevigere turbulentie op de financiële markten. Deze periodes
De formule legt dus een verband tussen de
kenmerkten zich door een beurscorrectie en een
optieprijs (X) enerzijds en de verschillende prijs-
erg onzeker verloop van de aandelenkoersen, wat
determinanten anderzijds: de koers van het onder-
dus door de markt werd aangegrepen om haar
liggende actief (V), de uitoefenprijs van de optie
toekomstverwachting inzake beweeglijkheid naar
(U), de resterende looptijd (T), de beweeglijkheid
boven toe bij te stellen. Een eerste piek trad op in
van de onderliggende koers (o) en de risicovrije
het najaar van 1997 als gevolg van de Zuidoost-
rente (rf).
Aziatische crisis. Een tweede en meer uitgesproken piek vond plaats in het najaar van 1998 door
Het blijkt dat alle prijsdeterminanten met
de devaluatie van de roebel, het Russische schuld-
redelijke zekerheid zijn vast te stellen, met uit-
moratorium en de perikelen omtrent het specula-
zondering van de beweeglijkheid van de onder-
tiefonds LTCM.
liggende koer s. Deze beweeglijkheid betreft immers niet de historische beweeglijkheid, maar wel de toekomstige beweeglijkheid over de loop-
Ontwikkeling impliciete beweeglijkheid (01/95 - 06/99) 60
tijd van de optie. De toekomstige beweeglijkheid van het onderliggende actief is vandaag logischer-
In %
50
wijze nog niet bekend.
FTSE 100 CAC 40 S&P 500 AEX
Het Black-Scholes-model wordt daarom in de
40 30
praktijk vaak gebruikt om, gegeven het bestaan van een marktprijs voor op de beurs verhandelde
20
opties, deze (toekomstige) beweeglijkheid te berekenen. Die (berekende) beweeglijkheid wordt
10
de ‘impliciete’ beweeglijkheid genoemd, precies omdat zij ‘impliciet’ wordt afgeleid uit het Black-
0 1/95 7/95 1/96 7/96 1/97 7/97 1/98 7/98 1/99
Scholes-model. Zij geeft de marktverwachting
Nr. 14 / 1999
© KBC Bank JMX143
9
Economisch Financiële Berichten
Waardering van Amerikaanse opties
verdienen. Een putoptie van het Amerikaanse type die deze voortijdige uitoefening mogelijk maakt, heeft voor de houder dus een hogere
Tot dusver ging het enkel om opties van
waarde dan een zelfde optie van het Euro-
het Europese type, die alleen op de afloop-
pese type , en de Black-Scholes-formule
datum mogen worden uitgeoefend. Een basis-
levert dus enkel een benedengrens van haar
veronderstelling van de Black-Scholes-formule
waarde.
is dat uitoefening alleen op die afloopdatum mogelijk is. Daardoor is zij in principe niet
Putopties van het Amerikaanse type
bruikbaar voor de waardering van Ameri-
kunnen evenwel wel worden gewaardeerd
kaanse opties, die immers op om het even
door middel van een aangepast binomiaal
welk moment vóór de afloopdatum mogen
model. Het voorbeeld uit schema 5 is identiek
worden uitgeoefend.
aan schema 4 behalve dat het een putoptie betreft van het Amer ikaanse type . De
Het is wel niet rationeel om een Ameri-
waarde van de optie op de afloopdatum
kaanse calloptie vóór de afloopdatum uit te
(punten D, E en F) blijft gelijk aan haar intrin-
oefenen. Bij niet-uitoefening behoudt de
sieke waarde. De optieprijs op de overige
koper van deze optie immers zijn recht op
tijdstippen (punten A, B en C) is gelijk aan
aankoop tegen de uitoefenprijs en bijkomend
het maximum van de prijs berekend voor
kan hij tot zolang deze uitoefenprijs risicovrij
een identieke Europese putoptie enerzijds
beleggen. De prijs van een Amerikaanse call-
en de intrinsieke waarde anderzijds. Dat de
optie is daarom gelijk aan de waarde van haar
prijs van een Amerikaanse optie minimaal
Europese evenknie en kan zo uiteindelijk toch
haar intrinsieke waarde bedraagt, is logisch,
met de Black-Scholes-formule worden bere-
aangezien een Amerikaanse optie op ieder
kend. Bij een Amerikaanse putoptie daaren-
tijdstip kan worden uitgeoefend en deze
tegen kan het voor de houder wél beter zijn
uitoefening altijd die intrinsieke waarde op-
om deze vóór de afloopdatum uit te oefenen.
levert.
Zolang hij zijn verkooprecht niet uitoefent, derft hij immers minstens de risicovrije rente
De Amerikaanse optieprijs is in punt B
die hij met de opbrengst van die verkoop kan
gelijk aan deze van haar Europese evenknie, aangezien de intrinsieke waarde van de optie daar nul bedraagt. In punt C daarentegen is
Schema 5: Amerikaanse putoptie B AP = 200 EUR OP = 15,41 EUR
A C
AP = 220 EUR OP = 5,02 EUR
D E
AP = 180 EUR OP = 26,9 EUR 30 EUR
E F
AP = 242 EUR OP = 0 EUR
de intrinsieke waarde van de optie (30 EUR) groter dan de Europese optieprijs (26,9 EUR),
AP = 198 EUR OP = 12 EUR AP = 162 EUR OP = 48 EUR
Basisgegevens: Uitoefenprijs = 210 EUR Risicovrije rente = 6 % Looptijd = zes maanden, opgesplitst in twee deelperioden van drie maanden AP = Aandelenprijs OP = Optieprijs
zodat de Amerikaanse optieprijs hier gelijk is aan die intrinsieke waarde. De actuele optieprijs (punt A) wordt nu berekend op basis van deze gewijzigde optieprijs in punt C (punt A kan immers uitmonden in punt C): hij bedraagt 15,41 EUR, wat hoger is dan de intrinsieke waarde (10 EUR).
10
Invloed op de prijs van het onderliggende actief
van de onderliggende aandelen, is dus niet a priori zeker. Empirisch onderzoek uitgevoerd op tal
Dat de prijs van het onderliggende actief
van optiemar kten (o.a. Belfox (6)) wijst
invloed heeft op de prijs van de optie, ligt voor
veeleer in de richting van een verminderde
de hand. Een andere vraag is evenwel of de
beweeglijkheid van het onderliggende aandeel
optie zelf invloed heeft op de prijs van het
na de introductie van opties op dit aandeel.
onderliggende actief, en vooral ook op de
De vrees dat de groei van de optiemarkten
beweeglijkheid van deze prijs. Geregeld wordt
tot een grilliger koersverloop op de financiële
bezorgdheid geuit over deze mogelijke beïn-
markten dreigt te leiden, is dus waarschijnlijk
vloeding, en scherpe beursinzinkingen bijvoor-
ongegrond. In de praktijk blijkt veeleer het
beeld (zoals in 1987) worden soms toege-
tegendeel. Dat de koers van het onderlig-
schreven aan de handel in aandelenopties die
gende actief weinig of niet wordt bepaald door
de koersdalingen zou versterken.
het bestaan van opties, vergroot overigens de betrouwbaarheid van de Black-Scholes-for-
Het argument luidt dat, door het bestaan
mule als maatstaf voor de ‘juiste’ optieprijs.
van opties, beleggers zich niet meer naar de aandelenbeurs hoeven te haasten om te profiteren van een scherpe koersval. Potentiële kopers kunnen hun aankoop uitstellen zonder het risico te lopen dat zij later tegen een hogere prijs op de markt moeten treden. Voor een fractie van het bedrag dat zij anders moeten besteden op de beurs, kopen zij een calloptie die hun het recht geeft het gewenste aandeel in te kopen tegen dezelfde lagere koers als de huidige. Het gevolg van het uitstel, waar toe opties potentiële kopers op een dalende markt verleiden, laat zich raden: de bezitters van callopties blijven van de beursvloer weg, het aanbod aan aandelen ontmoet minder vraag en de koersen tuimelen verder omlaag. Dit argument is weinig over tuigend in die zin dat een omgekeerde redenering kan worden ontwikkeld voor potentiële verkopers: ook zij kunnen – dankzij de aankoop van een putoptie – hun verkoop uitstellen zonder het risico te lopen dat zij later tegen een nog lagere prijs moeten verkopen. Of de verhandeling van opties invloed heeft op de koers
(1) Belfox fuseerde onlangs met de beurs van Brussel en CIK tot de ‘Brussels Exchanges’. (2) De meeste opties die worden verhandeld, zijn van het Amerikaanse type. Bij de waardebepaling van opties wordt evenwel veelal gekeken naar het Europese type, daar zij makkelijker te analyseren zijn. Merk op dat de termen ‘Amerikaans’ en ‘Europees’ niet verwijzen naar de locatie waar de opties worden verhandeld: ook op Amerikaanse beurzen worden opties van het Europese type verhandeld en vice versa. (3) F. Black en M. Scholes, ‘The pricing of Options and Corporate Liabilities’, Jour nal of Political Economy, mei-juni 1973, pp. 637-654. (4) De ∆ van een optie is gelijk aan de partiële afgeleide van de optieprijs naar de prijs van het onderliggende actief: δX ∆ = ––– δV (5) Deze veronderstelling staat in de literatuur bekend als de halfzwakke vorm van marktefficiëntie. (6) Zie o.a.: C. Van Hulle, L. Vanthienen en A. Praet, ‘Belfox: wisselwerking met de aandelenmarkt’, Bank- en Financiewezen, 1994/6, pp. 360-369; J. Annaer t en M. De Ceuster, ‘Invloed van optienoteringen op de volatiliteit van de aandelenmarkt’, Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1996/3, pp. 483500.
Nr. 14 / 1999
11
Economisch Financiële Berichten
Het Ierse groeidecennium
N
a de toetreding tot de Europese Unie (EU) in 1973 bleef het Ierse BNP per
capita lange tijd hangen op minder dan 60 % van het EU-gemiddelde. In de jaren negentig evenwel werd de Ierse economie een van de snelst groeiende ter wereld.
Het expansieve budgettaire beleid na de
Ierland tussen 1989 en 1993 Europese subsi-
oliecrisissen van de jaren zeventig confron-
dies van gemiddeld bijna 6 % van het BBP. De
teerde Ierland in het midden van de jaren
primaire uitgaven van de Ierse overheid zelf
tachtig met een overheidsschuld van meer dan
daalden van 37 % van het BBP in 1986 tot
110 % van het BBP, hoge betalingsbalans-
26 % in 1998, en haar ontvangsten van 41 %
tekor ten en een werkloosheidsgraad van bijna
naar 33 %, onder meer door tariefverlagingen
17 %. Vanaf 1987 echter groeide het BBP met
in de personen- en vennootschapsbelasting. In
gemiddeld 7 % per jaar. Het BNP per capita
1998 had zij een begrotingsoverschot van
bereikte in 1998 al bijna 90 % van het EU-
2,3 % van het BBP.
gemiddelde (1). De overheidsschuld werd teruggebracht tot 60 % van het BBP en de
De overheid koos in 1987 ook resoluut
werkloosheidsgraad tot minder dan 7 %. De
voor een beleid van uitvoergeleide groei.
lopende rekening van de betalingsbalans ver-
Daarin stond het herstel van de concurrentie-
toont sinds 1993 een overschot en de inflatie
kracht centraal. Tussen 1978 en 1987 waren
werd fors teruggedrongen.
de loonkosten per eenheid product met meer dan 130 % gestegen, tegenover gemiddeld 73 % in de EU. Dat leidde tot een
Beleidsommezwaai
recordtekort op de lopende rekening van de betalingsbalans van meer dan 10 % van het
De ommekeer sinds 1987 steunde in de
BBP in 1987. In 1987 echter werd tussen
eerste plaats op een grondige sanering van de
wer kgever s, vakbonden en overheid een
overheidsfinanciën, met de klemtoon op uit-
akkoord voor drie jaar bereikt, waarbij be-
gavenbeperking. Het begrotingstekor t werd
lastingverlagingen in ruil voor matiging van de
snel teruggebracht van 8,4 % van het BBP in
looneisen werd toegestaan. Dit driejaarlijks
1987 naar 1,7 % twee jaar later. De negatieve
sociaal overleg is sindsdien een fundamentele
effecten van deze sanering op de binnenlandse
pijler van het Ierse macro-economisch beleid
bestedingen werden in belangrijke mate ge-
geworden. Het droeg bij tot een loonmatiging
temperd door een forse daling van de gezins-
die samen met de fors toenemende pro-
spaarquote, van 15,7 % in 1987 tot 11 % in
ductiviteit de stijging van de loonkosten per
1989. Daarnaast werd de daling van de eigen
eenheid product in de periode 1987-1998 be-
overheidsinvesteringen ten dele gecompen-
perkte tot amper 2 %, tegen 29 % gemiddeld
seerd door de steun van de EU. Netto ontving
in de EU.
12
Om de ontplooiing van een uitvoerge-
de groei van de binnenlandse vraag relatief
richte industrie te bevorderen had de Ierse
gering. De devaluatie van het Ier se punt
overheid al sinds de jaren zestig belastingvrij-
met 10 % in januari 1993 gaf nog bijkomende
stellingen toegestaan op de winsten uit export
impulsen aan de uitvoer en hielp mee het
van buitenlandse bedrijven die zich in Ierland
groeitempo van de werkgelegenheid versnel-
komen vestigen. In 1982 werd deze vrijstelling
len tot gemiddeld 3 % per jaar in 1994-1997,
omgezet in een voordelig tarief van 10 % op
tegenover slechts 1 % in 1987-1993, wat uit-
de volledige winst van bedrijven in de ver-
eindelijk ook de binnenlandse bestedingen
werkende nijverheid en in een aantal inter-
sterker deed toenemen. Dankzij de loon-
nationale (niet-financiële) diensten. Deze lage
matiging en de productiviteitswinsten vormde
belasting is ook van toepassing in de ‘Shannon
de devaluatie geen obstakel voor een verdere
Zone’, een vrijhandelsgebied rond de lucht-
afkoeling van de inflatie en een verenging van
haven van Shannon en voor het ‘International
de renteverschillen ten opzichte van de kern-
Financial Services Centre’, dat in 1987 opge-
landen van het EMS vanaf 1993. Door de
richt werd als thuishaven voor offshore-activi-
aanhoudende toestroom van buitenlandse
teiten van financiële instellingen. Daarnaast
investeringen en het overschot op de lopende
kende de overheid subsidies toe bij de in-
rekening van de betalingsbalans stond de
planting van nieuwe uitvoergerichte buiten-
wisselkoer s vanaf 1995 overigens onder
landse vestigingen in Ierland. Daarmee werden
opwaartse druk, en bij de vastlegging van de
investeringen aangetrokken in sectoren met
bilaterale wisselkoersen voor de euro in mei
een groot groeipotentieel en sterke inter-
1998 werd het Ier se punt met 3 % ge-
nationalisatiegraad zoals de elektronica en de
revalueerd. De Ierse uitvoer profiteerde de
farmaceutische sector. Buitenlandse investerin-
voorbije jaren ook van de Europese interne
gen in sectoren die konden concurreren met
markt. Tussen 1987 en 1998 steeg hij van 56 %
de traditionele binnenlandse industrie werden daarentegen geweerd.
Grafiek I – Buitenlandse investeringen en productiviteit
Door deze stimulansen groeiden de bui-
400
tenlandse directe investeringen de voorbije
350
jaren zeer fors, en steeg de productiviteit in de
Arbeidsproductiviteit verwerkende nijverheid (1986 = 100, rechtse schaal) Buitenlandse investeringen in de verwerkende nijverheid (in mln. USD, linkse schaal)
300
Ierse verwerkende nijverheid beduidend sneller dan in de andere EU-lidstaten (grafiek I).
250
Tegelijk ontstond echter een duale econo-
200
mische structuur met enerzijds een zeer pro-
250
200
150
100
150
ductieve, uitvoergerichte industrie en anderzijds traditionele, op de binnenlandse markt
100 50
gerichte sectoren, die wel minder productief
50
bleven. De toename van de werkgelegenheid
0
bleef als gevolg van deze duale ontwikkeling aanvankelijk relatief beperkt. Tot 1993 daalde
0 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97
Bronnen: OESO, CSO. © KBC Bank SVL141
de werkloosheid slechts moeizaam en bleef
Nr. 14 / 1999
13
Economisch Financiële Berichten
tot 85 % van het BBP, waarbij het aandeel van
jaren ’80 lag het aandeel van de bevolking op
de eurozone in de uitvoer toenam van 39 %
beroepsactieve leeftijd in de totale bevolking
tot 43 %, terwijl dat van de traditionele han-
in Ierland beduidend lager dan gemiddeld in
delspar tner, het Verenigd Koninkrijk, daalde
de EU. Dat komt enerzijds doordat de daling
van 34 % naar 21 %. Maar voor een deel ver-
van het geboor tecijfer er zich later dan in de
bergt de uitvoerexpansie ook de vestiging van
meeste EU-lidstaten manifesteerde en ander-
vooral Amerikaanse grote ondernemingen
zijds door de toen nog belangrijke netto-emi-
buiten de eigen landsgrenzen. Zo steeg het
gratie van arbeidskrachten, vooral naar het
aandeel van de uitvoer naar de Verenigde
Verenigd Koninkrijk. Op het vlak van onder-
Staten in dezelfde periode van 8 % tot 14 %.
wijs was Ierland in de periode vlak na de oorlog achterop geraakt t.o.v. de rest van Europa. Pas laat in de jaren zestig werd koste-
Bevolkingsdividend
loos middelbaar onderwijs mogelijk en de leerplicht tot vijftien jaar werd pas in de jaren
De combinatie van zeer hoge groei met
zeventig ingevoerd. Daardoor is ook de par-
lage inflatie werd ook in de hand gewerkt door
ticipatiegraad, die tot het midden van de jaren
de specifieke demografische situatie van Ier-
tachtig nog opvallend laag was, er later dan
land. De beroepsbevolking groeide er van
elders in de EU beginnen stijgen. Ten slotte is
1991 tot 1998 met 15 %, tegenover slechts
door de betere groeiprestaties de migratie-
1 % in de EU, waardoor de opwaartse druk
stroom sinds het midden van de jaren negen-
op de arbeidskosten beperkt bleef. Die toe-
tig omgekeerd. Ierland kon aldus zijn totale
name hing samen met de relatief jonge Ierse
werkgelegenheidsgraad opvoeren van 50,6 %
bevolkingsstructuur en met de inhaalbewe-
in 1985 tot 56 % in 1997, waarmee het een
ging op het vlak van onderwijs. Vroeg in de
groot deel van zijn achterstand op het EUgemiddelde wegwerkte. Alles samen verklaren de toename van de par ticipatiegraad en van
Grafiek II – Decompositie van de groeideterminanten van het BNP per capita, 1960-1998
het aandeel van de bevolking op actieve leeftijd in de totale bevolking ongeveer een kwart
In % p.a. gemiddeld Productiviteit Inverse werkloosheidsgraad Participatiegraad Aandeel bevolking op actieve leeftijd
8 7 6
van de groei van het Ierse BNP per capita in de jaren negentig (grafiek II).
5 4 3
Grenzen aan de groei
2 1
Nu de forse expansie al enkele jaren
0
standhoudt, zijn er stilaan aanwijzingen van
-1 -2
BNP per capita
-3 61-65 66-70 71-75 76-80 81-85 86-90 91-95 96-98
toenemende spanningen aan de aanbodzijde van de Ierse economie. Door de afname van de werkloosheidsgraad ontstaan er tekor ten aan geschoolde werknemers en neemt de
Bronnen: EC, eigen berekeningen (zie voetnoot 2). © KBC Bank SVL142
opwaar tse druk op de lonen toe. In 1998
14
stegen de lonen met gemiddeld 5 % in de industrie, in de bouwsector zelfs met meer
Grafiek III – Inflatieverschillen Ierland - eurozone
dan 10 %. Door de internationale concurrentie en de productiviteitsstijgingen worden deze
3 Verschil in de jaarstijging van de consumptieprijzen (in procentpunten)
loonstijgingen vooralsnog niet weerspiegeld in
2,5 2
Algemene index Goederenindex Dienstenindex
de algemene consumptieprijsindex, waarvan
1,5
de jaarstijging na een duidelijke sprong in de
1
eerste helft van 1998 de voorbije maanden
0,5
opnieuw wat afnam. De diensteninflatie is sinds
0
de zomer van 1997 evenwel aan het versnellen
-0,5
(zie grafiek III).
-1 -1,5
Sinds het midden van de jaren negentig zitten ook de vastgoedprijzen en de kredietverlening door de banken fors in de lift.
-2 1996
97
98
99
Bron: EC. © KBC Bank SVL143
Nieuwe woningen in Dublin waren eind 1998 gemiddeld 23 % duurder dan een jaar eerder. De kredietverlening aan de par ticuliere sector
70 % van het BBP in 1992 tot 90 % in 1998,
groeide in 1998 met 24 %. Dit roept de vrees
maar het aandeel van hypotheekleningen hier-
op voor een speculatieve zeepbel waarbij stij-
in bleef stabiel op 35 %, en er is nog geen
gende vastgoedprijzen een excessieve toe-
sprake van overmatige schuldenlasten. Het
name van bankleningen teweegbrengen, wat
totale bedrag aan uitstaande hypotheek-
op zijn beur t dan weer de vraag op de vast-
leningen liep op van 27 % van het beschikbaar
goedmarkt opdrijft. Volgens het IMF waren er
inkomen in 1992 tot 32 % in 1998, d.i. verge-
eind 1998 evenwel geen indicaties van een
lijkbaar met het niveau in België (31 % in
dergelijke ontwikkeling, en is de stijging van de
1998).
woningprijzen vooral te wijten aan de vraagexplosie als gevolg van de snel stijgende levens-
De toetreding tot de EMU confronteert
standaard, de groei van de werkgelegenheid en
Ierland nu wel met een macro-economisch
de ommekeer in de netto-immigratie, evenals
stabilisatieprobleem. Door de aanhoudende
aan de demografische ontwikkelingen en de
hoogconjunctuur van de voorbije jaren lag het
daarmee samenhangende daling van de ge-
BBP in 1998 volgens de OESO 3,2 % boven
middelde gezinsgrootte. Om de vastgoed-
het niveau dat verenigbaar is met het groei-
prijzen te stabiliseren, lanceerde de Ierse
potentieel op lange termijn, terwijl het BBP
overheid in april 1998 overigens een ‘Housing
van de eurozone als geheel zich ongeveer 1 %
Action Plan’ met maatregelen die het aanbod
onder dat potentieel bevond. Het monetair
moeten stimuleren. Hierin staan infrastructuur-
beleid van de Europese Centrale Bank houdt
werken om nieuwe gebieden bewoonbaar te
echter enkel rekening met de economische
maken centraal. De kredietgroei zou evenmin
ontwikkelingen van de gehele eurozone. Een
al een reden tot ongerustheid zijn. De totale
eigen renteverhoging of wisselkoersappreciatie
bancaire kredietverlening steeg weliswaar van
zijn voor Ierland dus niet meer beschikbaar om
Nr. 14 / 1999
15
de economie naar het lagere structurele groei-
bijvoorbeeld nog een aanzienlijke infrastruc-
pad terug te leiden. De aanpassing kan nog
tuurachterstand, terwijl de inbreng vanuit de
enkel gebeuren via de reële wisselkoers, d.w.z.
EU in de komende jaren zal verminderen. De
door een hogere loon- en prijsinflatie die de
voorbije jaren werden ook geregeld belasting-
concurrentiekracht erodeer t en de uitvoer-
verlagingen toegestaan als pasmunt om loon-
groei afremt. Die reële appreciatie is al enkele
matiging af te dwingen. De ruimte voor ver-
tijd aan de gang. Bovendien zal het begrotings-
dere ver lagingen is nu evenwel beper kt
beleid restrictief moeten blijven. Het Ierse
geworden en het is dan ook de vraag of het
stabiliteitsprogramma voorziet dan ook dat
sociaal overlegmodel in een omgeving van
minstens nog tot 2001 een aanzienlijk begro-
schaarse arbeid zal kunnen overleven. Een
tingsover schot zal worden gehandhaafd.
andere vraag, ten slotte, is of het gunstige
Anderzijds zal dat beleid meer de klemtoon
fiscale vennootschapsregime op lange termijn
moeten leggen op het verder wegwerken van
overeind zal kunnen blijven in het licht van
de nog resterende knelpunten aan de aan-
het streven naar fiscale harmonisatie binnen
bodzijde van de economie. Zo heeft het land
de EU.
{
(1) Voor Ierland is het BNP per capita een meer aangewezen welvaar tsmaatstaf dan het BBP per capita. Gezien het gunstige belastingklimaat trachten buitenlandse bedrijven hun boekhoudkundige winsten vooral in Ierland te realiseren via ‘transfer pricing’, d.i. het aanrekenen van lage prijzen voor inputs aan het Ierse filiaal en van hoge prijzen voor de outputs. Het BNP corrigeer t het BBP voor gerepatrieerde winsten, en ligt circa een tiende lager. (2) Het BNP per capita kan als volgt worden opgesplitst: BNP/BV = BNP/WB x WB/BB x BB/BAL x BAL/BV BNP per Productiviteit Inverse Par ticipatieAandeel capita werkloosheidsgraad graad bevolking op actieve leeftijd Werkgelegenheidsgraad Met: BNP: Bruto Nationaal Product BV: Totale bevolking WB: Werkende bevolking BB: Beroepsbevolking BAL: Bevolking op actieve leeftijd (15-64)
Hoofdartikel van het volgende nummer: «Herverzekeren, een vak apart».
Correspondentieadres: KBC Bank NV - Economisch Financiële Berichten, Arenbergstraat 7, B-1000 Brussel. Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor (KB) of op het bovenvermelde adres. Betaling na ontvangst van het overschrijvingsformulier. Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor (KB) of opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: België: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 18 euro (726 BEF) (9 euro voor houders van Banco-rekening); Engels of Duits (maandelijks) - 9 euro EU en rest Europa: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 36 euro; Engels of Duits (maandelijks) - 18 euro Buiten Europa: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 45 euro; Engels of Duits (maandelijks) - 22 euro Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Edwin De Boeck, Kardinaal Sterckxlaan 137, B-1860 Meise.
Drukk. Schaubroeck, Nazareth
16
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available. Erscheint ebenfalls in Deutsch.
Economisch Financiële Berichten