1 Gezelliana. Kroniek van de Gezellestudie nr. 2009-2010, p. 39-49.
Een franciscaanse Gezelle?
Bestaat er een affiniteit tussen de eerste moderne Vlaamse dichter en Frans van Assisi, die met zijn Cantico delle Creature de ouverture vormt van de Italiaanse literatuur? Vanuit een voorkennis van het leven van de man uit het dal van Spoleto en van Gezelles werk zou men geneigd kunnen zijn onmiddellijk een verband te leggen. Het moeizaam zoeken naar hun plaats binnen het kerkelijke systeem, hun bijzondere gevoeligheid voor de natuur als vindplaats van God, hun dichterlijke ingesteldheid wars van elke zoeterigheid, hun creatieve en vernieuwende omgang met de taal: het zijn gemeenschappelijke elementen die zouden kunnen wijzen op enige affiniteit. Gezelle zal niet ongevoelig zijn geweest voor de wereld van Franciscus, maar het gevaar voor hineininterpretieren is groot en het is verleidelijk in de natuurgedichten of gedichten mystieke inslag franciscaanse sporen te willen vinden. Alleen onderzoek naar de invloed van het 19de-eeuwse franciscanisme op Gezelle en lectuur van Gezelles teksten in franciscaans perspectief kunnen een eventuele band tussen beiden verduidelijken. Deze bijdrage kan slechts een aantal prolegomena aanreiken: een eerste zoektocht naar franciscaanse sporen in zijn dichtwerk en een voorlopige verkenning van Gezelles vertalingen van franciscaanse teksten. * * * Franciscaanse gedichten De materiële aanwijzingen voor een band tussen Gezelle en Franciscus van Assisi zijn niet zo overvloedig. Er zijn slechts twee franciscaanse boeken die met zekerheid tot zijn bibliotheek behoorden: een toelichting van Gaudentius vanden Kerckhove bij de regel van de minderbroeders uit 16801 en een Napolitaanse editie van Fioretti di S. Francesco uit 18582. Maar wij moeten aannemen dat Gezelle zowat dagelijks met religieuze teksten in contact kwam via boeken die hij consulteerde of leende in de bibliotheken van seminaries, kloosters en scholen en in privébibliotheken van vrienden en kennissen. Dat hij vertrouwd was met de franciscaanse spiritualiteit blijkt uit een reeks gelegenheidsgedichten die hij in zijn Kortrijkse periode schreef. Renatus, in Francisci namen (Tijdkrans 231) dichtte hij voor de eremis van een kapucijn. In het Nagelaten dichtwerk is er Franciscus’ volk (VD 5 B8), een gedicht van negen strofen dat getuigt van en oproept tot veel bekeringsijver. Het kreeg een dreunend refrein mee: Staat op, staat op, het leger voorwaards ga, staat op, doet al [Franciscus’] voorbeeld na. In zijn editie suggereert J. Boets dat het gedicht een vertaling kan zijn van een ouder lied. Voor twee Kortrijkse derdeordelingen zijn Vous vous en souvenez (VF 8 D7) en Zij leefde alzoo de blommen (VD 6 I24) geschreven, en aan twee clarissen droeg hij twee lange gedichten op: in De wereld was te klein (VD 6 G8) benadrukt Gezelle de franciscaanse eigenheid in v.34 (met Armoe voor hun deel en ´t Kruis voor wapen...), de H.Clara staat centraal in Ons moeder vlug en vlijtig (VD 6 G12). Aan Antonius van Padua, minderbroeder en tijdgenoot van Franciscus, wijdde Gezelle acht gedichten of liederen (VD 5 I2, 7 en 12, 7 E42, 8 C 19 en D 42).
2 Naast al die vrij retorische gelegenheidsverzen is er één gedichtje dat op een eenvoudige en rake manier de franciscaanse armoede bezingt en afsmeekt voor wie geen rijkdom en ereambten nastreeft. In de cyclische bouw van het smalgedicht, dat Gezelle opnam in Rijmsnoer (R 152), contrasteren hemelsch en wereldsch bijna ongemerkt: Armoede lief, hemelsch gerief geeft gij aan dezen, armoe geprezen, die om u laten rijkdom en staten wereldsch gerief, armoede lief!
Stabat Mater Naast de paupertas speelt ook het kruis een belangrijke rol in de franciscaanse spiritualiteit. Frans van Assisi identifieerde zich met de lijdende Christus en ontving op La Verna de vijf stigmata, een tafereel dat in de schilderkunst van de late middeleeuwen een prominente plaats zal innemen. De heilige Bonaventura (1217/21-1274), franciscaan en biograaf van Frans van Assisi, zal in zijn kruistheologie de lijdende Christus centraal stellen en oproepen tot navolging. In de negentiende eeuw legt het franciscanisme dezelfde accenten en het is niet verwonderlijk dat iemand als Gezelle zich weet aangesproken door een veel vertaalde en gebruikte sequens als het Stabat Mater, dat uit de tweede helft van de dertiende eeuw stamt en vermoedelijk in franciscaanse middens ontstond. Het auteurschap staat niet vast, maar veel wijst in de richting van Jacopone da Todi, de heilige Bonaventura of zijn leerling John Peckham, alle drie franciscanen. Gezelle maakte twee vertalingen van het Stabat Mater (Nagelaten Dichtwerk VD 5 H 1a en 1b), de eerste wellicht tijdens zijn leraarschap in Roeselare en meer bepaald kort na 18583, de tweede dateert van 1895. De eerste versie getuigt alleszins van meer oorspronkelijkheid dan de tweede. In een korte aanvulling op zijn bijdrage over mystieke invloeden bij Gezelle vermeldt Stephanus G. Axters heel voorzichtig dat Gezelle bij het vertalen ‘de echo van een paar Middelnederlandse vertalingen van deze sequentie nog in hem hoorde nadreunen’4, en hij verwijst daarbij naar een reeks vertalingen die Jan Frans Willems in 1839 verzamelde5. Vóór hem had P. Maximilianus Van Dun, die onderzoek deed naar de Middelnederlandse vertalingen van het Stabat Mater6, ook Gezelles vertalingen van deze sequens reeds bestudeerd en vergeleken met vroegere vertalingen.7 Bleef de eerste versie van Gezelle vooral op het vlak van het rijm schatplichtig aan vroegere vertalers, dan vertoont zijn tweede versie nog meer ontleningen. Van Dun vergelijkt Gezelles versie met de vertalingen van Van Braam (1817), Van der Ploeg (1858) en nog een tweetal anonieme versies uit gebedenboeken. En ook Van Dun heeft op het einde van zijn bijdrage veel begrip voor Gezelle: ‘Hij heeft een nieuwe vertaling gemaakt en gemeend niet beter te kunnen doen dan leerzaam naar anderen te zien.’8 Naar hedendaagse normen roept die vertaling veel vragen op. Ter illustratie van het verregaande leerzaam naar anderen zien, volgt een aanvullende vergelijking – Van Dun liet deze versie onbesproken – van de strofen 16, 17 en 18 met de achtste versie uit het overzicht van Jan Frans Willems. Bij deze anonieme vertaling maakt Willems de bemerking: ‘Volgens de gewoone vlaemsche kerkboeken. De vertaler is my onbekend. Met eenige verbeteringen zou dit stuk veel winnen.’9
3
[Anoniem, ?] Mogt ik maer in Christus wonden Zijn verborgen en verslonden; 'k Waer in raste; 'k waer in vreê.
[Gezelle, 1895] Mochte ik eens in Christus' wonden zijn verborgen, zijn verslonden, 'k ware in ruste: och, hoor mijn vraag!
Mogt ik Christus kruys maer draegen, Daer in nemen mijn behaegen, Worden dronk' van smert en pijn.
Mocht ik Christus' kruise dragen, hebben daarin mijn behagen, heel doordronken zijn, voortaan!
Dan zou Jesus my ontfermen, En gy, Maget, my beschermen, Als ik zal in 't oordeel zijn.
Dan zal Jesus mijns ontfermen, en Gij, Maagd, zult mij beschermen, als ik zal voor 't oordeel staan.
Ondanks deze duidelijke afhankelijkheid van eerdere vertalingen blijft het een feit dat de middeleeuwse sequentie de dichter zijn leven lang bezig heeft gehouden. Gezelle bleef geboeid door en worstelen met het Stabat Mater. Kleine aanzetten tot nieuwe omzettingen bewijzen dat.10 En wellicht mag de eerste versie van het Stabat mater ook beschouwd worden als het eerste vertaalwerk dat wijst in de richting van Gezelles eigen poëtisch programma in Dichtoefeningen uit 1858. Het gedicht Principium a Jesu is de uitdrukking van zijn verlangen een christelijke poëzie te brengen én bovendien in de eigen Vlaamse taal: O Engel, Geest der poësij! gij die een Engel zijt en geen verbeelding, schenkt het mij: Hem zij mijn taal gewijd! Dat dichterlijk programma speelt ook mee in zijn vertalingen van Italiaanse verzen van Jacopone da Todi en Franciscus van Assisi.
Franciscanisme rond 1850 Op de betekenis die het werk van Antoine-Frédéric Ozanam, Les Poëtes Franciscains en Italie au treizième siècle (1852) voor Gezelle had, werd vroeger al geregeld gewezen.11 De gedachte waarmee Ozanam, literatuurprofessor aan de Sorbonne en stichter van de SintVincentiusvereniging, zijn voorwoord besluit is betekenisvol in het licht van Gezelles poëtisch programma: ‘Mais n’est-il pas juste qu’elle (sc. la Providence) en tienne compte dans ses conseils, si l’art est un moyen de faire l’éducation de l’homme, de civiliser les sociétés, et d’honorer Celui qui est parfaitement beau, comme il est bon et vrai?’12 Naast het werk van Ozanam is er nog een tweede boek dat van beslissende betekenis was voor het franciscanisme in de 19de eeuw. Drie jaar vóór Ozanam bracht Johann Josef von der Burg13 een editie van het werk van Franciscus van Assisi, waarin o.m. het Cantico delle Creature werd opgenomen en ook het In foco amor mi mise van Jacopone da Todi, dat Von der Burg verkeerdelijk aan Franciscus toeschreef. Ozanam zal in het spoor van Von der Burg het vers van Jacopone eveneens aan Frans van Assisi toeschrijven en ook diens Loflied van de schepselen opnemen. In 1860 publiceert Gezelle zijn bloemlezing Alcune poesie de’ poeti celesti14, een bloemlezing van Latijnse, Italiaanse en Spaanse religieuze poëzie, die hij met
4 zijn leerlingen in de klas had behandeld.15 Daarin nam hij Jacopone’s In foco amor mi mise op en Franciscus’ Cantico delle Creature. Gezelles vertalingen van het Cantico en In foco amor mi mise verschenen een jaar later in De legenden van Sint Franciscus van Assizie door Gezelles collega Victor Huys16.
In foco amor mi mise De minderbroeder Bernardinus van Siena had dit gedicht reeds in het begin van de 15de eeuw toegeschreven aan Franciscus. Ook Von der Burg en Ozanam zagen geen reden om het vers niet aan de man van Assisi toe te schrijven, terwijl het in de 19de eeuw reeds tot het oeuvre van Jacopone da Todi werd gerekend. Zowel qua inhoud als qua vorm herinnert In foco amor mi mise herinnert heel sterk aan meerdere gedichten uit diens Le Laude. Ozanam zag het lied als een uiting van wat Franciscus ervaren had, toen hij op La Verna de stigmata ontving. Na de laatste woorden van het vertaalde lied vervolgt Ozanam: ‘Assurément, ce qui se passa entre Dieu et saint François sur le mont Alvernia ne pouvait pas se traduire dans le language des hommes. Mais quand le saint, descendant de ce nouveau Sinaï, laissat éclater ses transports dans un chant lyrique, il ne faut pas s’étonner d’y revoir le tour habituel de son esprit et les riches couleurs de son imagination.’ 17 Geïnspireerd door Ozanam geeft ook Victor Huys het gedicht een plaats in de ervaring van Franciscus op La Verna, maar vermeldt wel Jacopone da Todi als dichter: ‘Doch, de heilige gewonde voelde nog niets van lichamelijke pijn; de liefde, de vlammende liefde die zijn hert verteerde, miek hem gevoelloos, de aarde bestond niet meer voor den gewonde Christi. Al wat hij zag was hemelsch, zijne ziel was henen gevlogen met den God die hem doorsteken had, en in eenen zang van liefde en dankbaarheid vergingen zijne woorden: ...’18 Daarop volgt de vertaling van In foco amor mi mise van de hand van Gezelle. De verwerking van het lied door Huys bewijst in elk geval welk impact het boek van Ozanam moet hebben gehad op Gezelle en zijn collega in Roeselare. Hieronder volgen de aanhef en de eerste van de tien strofen bij Jacopone da Todi en in de vertaling van Guido Gezelle bij Victor Huys. In foco amor mi mise: In foco amor mi mise.
De liefde stak me in brande, De liefde stak me in brande.
In foco amor mi mise, Lo mio sposo nouello, Quando l’anel mi mise L’agnello amorosello: Poi in prigion mi mise Ferito d’un coltello: Tutto ´l cor mi diuise: In foco amor mi mise.
De liefde stak me in brande; Mijn bruidegom, de nieuwling, Wanneer Hij mij den ring gaf, Het lammeke van der minnen Deed in ´t gevang, hij vong mij, Hij stak door mij de messteek: Hij deelde in tween mijn herte, en De liefde stak me in brande.
Voor de vertaling van deze franciscaanse tekst koos Gezelle een goede strategie. Het lied van Jacopone heeft een strenge strofische bouw bestaande uit tien octaven met drievoetige vrouwelijke jamben. Het rijmschema is abababac, waarbij het laatste vers het telkens herhaalde In foco amor mi mise is, dat in de eerste strofe ook rijmt met de onpare verzen. Het voorlaatste vers van elke strofe komt met andere wendingen veelal terug als openingsvers van de volgende strofe. Gezelle vertaalt minutieus, behoudt de jambische trimeter en bindt de
5 opeenvolgende strofen eveneens door in het beginvers woorden te bedenken die het voorlaatste vers van de vorige strofe oproepen. In contrast daarmee staat de vaststelling dat Gezelle zonder rijm vertaalt. De korte drievoetige jambe zal de dichter voor onoverkomelijke problemen hebben gesteld en het behoud van het rijmschema zou ongetwijfeld tot veel verlies hebben geleid. Omgekeerd zal Gezelle bij zijn vertaling van Franciscus’ Cantico de rijmloze verzen van het origineel in rijmen weergeven. Op inhoudelijk vlak valt het op hoe Gezelle al vanaf het derde vers van de eerste strofe door het gebruik van Hij met hoofdletter de bruidegom identificeert als Christus, terwijl Jacopone dat pas in de negende strofe expliciet verwoordt. Twintig jaar later, aan het begin van een periode die nog andere franciscaanse (gelegenheids)gedichten zou opleveren en waarin hij ook nieuwe vertalingen van het Cantico delle creature zou uitproberen, nam Gezelle zijn vertaling van Jacopone da Todi quasi ongewijzigd op in Liederen, Eerdichten et Reliqua (1880). Naast andere minieme ingrepen, verdween de aanhef met het dubbel titelvers en ook de hoofdletter bij het begin van een vers.
Cantico delle Creature. De twee voorgaande gedichten die Gezelle vertaalde, zijn beide door en door franciscaans. In het Stabat Mater staat de kruisverering centraal, In foco amor mi mise is een mystiek vers en spreekt over de goddelijke liefde in termen van zoetheid, zoals dat ook bij Franciscus en zijn biografen gebeurde. Een derde ‘franciscaanse’ vertaling door Gezelle is het Cantico delle Creature van de hand van Franciscus zelf. Gezelle nam de brontekst van het Cantico op in zijn bloemlezing Alcune poesie de’ poeti celesti uit 1860 (4-5). De vertaling ervan staat in het Franciscusboek van Huys uit 1861 (174175), dat in een bijvoegsel (233-234) ook de brontekst bevat. Uiteindelijk werd de vertaling ook gebundeld in Liederen, Eerdichten et Reliqua (1880). Dit betekent dat het Cantico delle Creature dezelfde weg heeft afgelegd als In foco amor mi mise. Bij Huys vertoont de brontekst veel fouten. Eén fout komt ook bij Gezelle voor: in wat hij als de negende strofe aanduidt, geeft hij in het voorlaatste vers toe voor tue. Maar die foutieve lezing is ook te vinden bij Frédéric Ozanam (p. 429), en kan er andermaal op wijzen dat Gezelle en Huys diens Les Poëtes Franciscains en Italie au treizième siècle uit 1852 goed (of slecht) hebben gelezen. Ozanam had wel op zijn beurt die vreemde schrijfwijze van tue overgenomen uit de drie jaar eerder verschenen editie van Franciscus' werken door Von der Burg. Gezelle heeft het Cantico vertaald onder de titel Lofzang van de Zon (nadien: Lofzang der Zonne), waarbij hij de omschrijvende titel19 van de Duitse en de Franse uitgave sterk reduceert. Een vergelijking van de brontekst bij Gezelle, Ozanam en Von der Burg leert dat Gezelle voor de tekst van Franciscus een beroep moet hebben gedaan op de editie van Von der Burg, maar voor zijn vertaling van het Cantico zich heeft laten inspireren door Ozanam. De Fransman deelde de langere verzen van Franciscus op zeven plaatsen eigenzinnig op in kortere verzen: ‘Tout en reproduisant avec soin l’édition de Cologne, on a essayé de couper quelques-uns des versets de ce cantique, de manière à mieux faire ressortir les rimes, et les assonances qui, dans la poésie primitive, tiennent lieu de rimes’ (428). Ozanam vertaalde het Cantico in proza en reconstrueerde tussen de strofen door de genese van het lied (88-91). Bij zijn opdeling behield Ozanam wel het aantal bewegingen, die Von der Burg nummerde van 1 tot 10. In hun brontekst bewaarden Gezelle en Huys de nummering én de typografie van Von der Burg.
6 De brontekst bevat bij Von der Burg (en bij Gezelle en Huys) 27 verzen, in de typografie van Ozanam 36 regels. Ook de vertaling van Gezelle telt 36 verzen, met dit verschil dat de tien bewegingen bij Ozanam door Gezelle gereduceerd worden tot zes. De eerste twee zijn dezelfde gebleven, de acht volgende bewegingen zijn paarsgewijze herleid tot vier, waarbij Gezelle het aantal verzen van Ozanam telkens respecteert. Maar belangrijker dan deze rekenkundige benadering is de logische structuur die Gezelle op die manier voor het Cantico bedacht. Na een algemene aanroeping (1) volgen lofprijzingen i.v.m. (2) de zon, (3) hemel en lucht, (4) water en vuur, (5) vruchtbare aarde en vredevolle mensen, (6) de dood, gevolgd door een laatste oproep. Dat is de interpretatie die Gezelle aan het Cantico delle Creature geeft en die tot uiting komt in zijn eigen versificatie, deels gebaseerd op de bestaande edities. Exempli gratia volgen de eerste twee bewegingen van het Cantico in de brontekst zoals die door Von der Burg, Gezelle en Huys wordt weergegeven en in de herschikte weergave van Ozanam die Gezelle inspireerde. 1. Altissimo omnipotente bon signore : Tue son le laude, la gloria et l’honore et ogni benedictione : A te solo se confano : Et nullo homo è degno di nominar te. 2. Laudato sia Dio mio signore cum tutte le tue creature, specialmente messer lo frate sole : Lo quale giorna et illumina nui per lui : Et ello è bello et radiante cum grande splendore : De te signore porta significatione. (Von der Burg, 1849 – Gezelle, 1860 – Huys, 1861)
1. Altissimo omnipotente bon signore : Tue son le laude, la gloria et l’onore, et ogni benedictione : A te solo se confano : Et nullo homo è degno di nominar te. 2. Laudato sia Dio mio signore cum tutte le tue creature, specialmente messer lo frate sole : Lo quale giorna et illumina nui per lui, Et ello è bello et radiante cum grande splendore : De te signore porta significatione. (Ozanam, 1852) Hoogweerdige, almachtige goedige Heere, Uw is de lofprijs, de glorie en de eere, Alle zegen alleene, Aan u is hij bekwame. En niemand en is er weerdig dat hij u name. _ Gelofd zij God, mijn Heere, Met al zijnen schepselen heire; Bijzonderlijk mijn vrouw zuster Zonne vol eere, Dewelke dag ende licht geeft over onz’ hoofden; En helder en veel kan zij blinken, schitteren zeere;
7 Van U, o Heere, draagt zij tale ende teeken. (Gezelles vertaling bij Huys, 1861)
De wijzigingen bij opname in LER hebben betrekking op de hoofdletters die Gezelle in navolging van het origineel aanvankelijk gebruikte in het begin van elk vers (vgl. met In foco amor mi mise), op de interpunctie en op een paar verschuivingen qua spelling: in de geciteerde verzen werd Gelofd gewijzigd in Geloofd en omwille van het rijm veranderde heire in heere. In het Cantico delle Creature is, afgezien van een reeks assonanties, het rijm helemaal niet de regel. Dat Gezelle het grotendeels berijmend vertaalt met volrijmen en assonanties, kan geen verwondering wekken. Gezelles natuurlijke drang naar rijm is daar niet vreemd aan, maar ook de strofische opbouw van de vertaling zal dat in de hand hebben gewerkt. Bij die strofen is de variëteit qua vorm en lengte opvallend, en ook ritmisch is er een grote afwisseling. In vergelijking met Franciscus, die Dio mio – mio signore steeds aanspreekt in de tweede persoon, wisselt Gezelle de aanspreking af met de derde persoon. Een opmerkelijke semantische verschuiving, bepaald door het genus, vindt plaats in ‘messer (heer) lo frate (broeder) sole’ dat ‘mijn vrouw zuster zonne’ wordt. In vergelijking met zijn vertaling van het Stabat Mater lijkt Gezelle hier veel zelfstandiger gewerkt te hebben. In de tweede beweging speelt Ozanam wellicht even mee. ‘Lo quale (qual è) giorna (giorno) et illumina (allumini) nui (noi) per lui - die dag is en ons verlicht door zichzelf’ is een wat moeilijke wending, die Ozanam weergeeft met ‘qui nous donne le jour et la lumière’ en bij Gezelle luidt het: ‘Dewelke dag ende licht geeft.’ De brede vertaling van nui (ons) met over onz’ hoofden lijkt ingegeven door ritmische eisen. In het hoofdstuk St. Franciscus van Assisië in De Heiligen schenkt Cyriel Verschaeve aandacht aan Gezelles vertaling van het Cantico, die hij leerrijk en mooi vindt en beschouwt als een voortreffelijke weergave van ‘den deun en dans der woorden’. Tegelijk formuleert hij een kritiek: ‘Maar, juist uit gebrek aan eenvoud, aan ´t diepzien van roekelozen eenvoud, hinkt ze mijlen - ... wereldver, gepint en getooid, de glorieuze naaktheid van den oorzang achterna.’20 Verschaeve, die in litteris zelf een compleet gebrek aan eenvoud kent, doelt wellicht op de brede wendingen waarmee Gezelle ritmisch wil vertalen, zoals in de achtste beweging waar per lo tuo amore verruimd wordt tot uit heiliger liefden of waar tribulatione verbreed en ontdubbeld wordt in allen kwalen en grieven. Rekening houdend met de moeilijkheid om het sonore en compacte Umbrisch in het Nederlands om te zetten én met wat Gezelles tijdgenoten in hun verzen nog deden, is Gezelles vertaling van Franciscus’ Cantico zonder meer geslaagd te noemen. In de respectieve edities van Lofzang van de Zon is er o.i. iets misgelopen met de typografie van de vertaling van Gezelle. De ordening in zes bewegingen ging verloren en werd herleid tot vijf en zelfs tot vier. In de Veen-editie zijn er ogenschijnlijk nog zes, maar bij de overgang tussen de bladzijden ontbreekt er eigenlijk een witregel tussen de derde en de vierde beweging, zodat die twee bewegingen ook in de latere edities samenkwamen. Dat is o.m. het geval in de editie van Baur en dus ook De Busschere. In de achtdelige uitgave van Boets en in zijn dundrukuitgave van 1999 werden ook de vijfde en zesde beweging om onduidelijke redenen bijeengevoegd. In het eerste geval ontbreekt een witregel in de overgang van vijf naar zes, die samenvalt met de overgang naar een andere bladzijde; in de dundrukeditie vormen de twee bewegingen gewoonweg een geheel. Achter die structurele ingreep van Gezelle in de tekst van Franciscus schuilt een inhoudelijke visie, die in de vigerende teksteditie verloren dreigt te gaan.
8 * * * De eerste franciscaanse sporen bij Gezelle zijn terug te leiden tot wat hij in zijn Roeselaarse periode in de klas met zijn leerlingen las. Daarbij liet hij zich duidelijk inspireren door een aantal werken die belangrijke exponenten waren van het franciscanisme in zijn dagen. Tegelijk sloot zijn vertaling van die werken aan bij het programma dat hij in Dichtoefeningen formuleerde. Veel later zal hij in zijn Kortrijkse periode dat vertaalwerk gedeeltelijk opnemen in zijn bundel Liederen, Eerdichten et Reliqua en ook bij allerlei gelegenheden franciscaans geïnspireerde gedichten schrijven. Het franciscanisme lijkt een van de vele invloeden te zijn die op Gezelle hebben ingewerkt. Zijn vertaalwerk is daarvan het meest nadrukkelijke bewijs. En kwalitatief ook het beste.
1
P. Couttenier & A. De Vos, De Guido-Gezellebibliotheek in het Gezelle-Archief te Brugge, in: Gezelliana. 1 (1989) 2, p. 51 (GGB 486). 2 J. Ghyssaert, De Guido-Gezellebibliotheek in het Gezelle-Archief te Brugge 2, in: Gezelliana 4 (1992) 2, p. 57 (GGB 223 - De bibliografische verwijzing wekt de indruk dat Fioretti di S. Francesco van de hand van Franciscus is, maar deze verhalen zijn wel pas een eeuw na zijn dood verzameld en geschreven door een 14deeeuwse franciscaan. 3 Op basis van de ontleningen aan een vertaling van P. van der Ploeg uit 1858 moet Gezelles vertaling volgens Van Dun gedateerd worden na dat jaar. Cfr. P. Maximilianus, G. Gezelle en het Stabat Mater, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 75 (1957) 3, p. 206. 4 Stephanus G. Axters, O.P., Mystieke invloeden bij de dichter Guido Gezelle. Ter aanvulling in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voorTaal- en Letterkunde (Nieuwe Reeks), 1960, Aflevering 7-9, p. 354. 5 Jan Frans Willems, Vertalingen van het kerkgezang Stabat Mater Dolorosa, in Belgisch Museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands (Derde deel). Maatschappij tot Bevordering der Nederduitsche Taal- en Letterkunde, Gent, 1839, p. 442-472. 6 De Middelnederlandse vertalingen van het Stabat Mater, ingeleid en toegelicht door P. Maximilianus O.F.M. Cap., Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, nr. 18, Zwolle, 1957, 160 p. 7 P. Maximilianus, G. Gezelle en het Stabat Mater, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 75 (1957) 3, p. 199-217. 8 Ibidem, p. 217. 9 Jan Frans Willems, o.c., p. 465. 10 Verzameld dichtwerk, deel 5, Nagelaten dichtwerk I, p. 298, annotatie. 11 Johan van Iseghem, Guido Gezelles “Vlaemsche Dichtoefeningen” (1958), Gent, 1993, p. 173. 12 Antoine-Frédéric Ozanam, Les Poëtes Franciscains en Italie au treizième siècle, Paris, 1852, p. 14. 13 Beati patris Francisci Assisiatis Opera omnia secundum editionem Fr. Lucae Waddingi, Hiberni, fratris minoris, denuo edidit, cantica ejus a H. Chifellio et Jac. Lampugnano latine et utraque a Frid. Schlossero germanice reddita recepit, vitam a Sancto Bonaventura concinnatam textu recognito adjecit Joh. Jos. von der Burg, Coloniae, Bonniae et Bruxellis, 1849. 14 Alcune poesie de’ poeti celesti. Publicate per cura di Guido Gezelle, Pbr., Professore di lingue, Rollario, Coi Tipi di Ed. De Brauwer-Stock, sulla Piazza, 1860, 20 p. 15 Van dit werkje verscheen onder supervisie van Stijn Streuvels een tweede druk in 1926 bij De Coene te Kortrijk, waarin in iuxta de vertaling van elk stuk werd bijgevoegd. De vertalingen zijn van Guido Gezelle, Aloïs Walgrave en Eugeen van Oye. 16 Victor Huys, De legenden van Sint Franciscus van Assizie, Roeselare, De Brauwer-Stock, 1861, 238 p. 17 Frédéric Ozanam, op.cit., p. 96. Voor het auteurschap, cfr. aldaar voetnoot 1. 18 Victor Huys, op.cit., p. 211. De vertaling van Gezelle: p. 211-214. Voor het auteurschap: cfr. voetnoot p. 214. 19 Cantico de le Creature comunemente detto de lo Frate Sole. 20 Cyriel Verschaeve, Verzameld Werk. Deel 6. Religieus werk, Zeemeeuw, Brugge, 1958, p. 822-823.