Een eerste verkenning naar branden in dierenverblijven t.b.v. de Brandraad 09 21 september 2009
Opdrachtgever: Auteur: Reviewer: Brandweeracademie Postbus 7010 6801 HA Arnhem T 026 355 24 10 F 026 351 50 51
[email protected]
Aqua+, Goor H. Teerds R.R. Hagen BSc MPA
Een eerste verkenning naar branden in dierenverblijven t.b.v. de Brandraad 09
Voorwoord Hierbij bied ik u een eerste verkenning aan naar de feiten, omstandigheden en standpunten van betrokken partijen met betrekking tot de veiligheid van dieren in dierenverblijven bij brand.
H. Teerds
BRANDWEERACADEMIE
Een eerste verkenning naar branden in dierenverblijven t.b.v. de Brandraad 09
Inhoud Voorwoord Inleiding 1 Ontwikkeling in de veehouderij 2 Ontwikkeling in de regelgeving 3 Aantal omgekomen dieren bij stalbranden 4 Kamervragen 5 Discussie over dierenwelzijn 6 Genoemde maatregelen voor dierveiligheid bij brand 7 Proefproces Wakker Dier 8 Bijlagen
BRANDWEERACADEMIE
2 4 5 7 8 9 11 13 14 16
Een eerste verkenning naar branden in dierenverblijven t.b.v. de Brandraad 09
Inleiding In juni 2008 heeft de Dierenbescherming in een persbericht aandacht gevraagd voor het sterk toenemende aantal dieren dat jaarlijks omkomt door branden in stallen en andere dierenverblijven in de veehouderij. Op basis van verzamelde persberichten waarbij 100 of meer dieren omkwamen kwamen zij tot ten minste 373.000 omgekomen dieren bij 19 branden in de 2,5 jaar tussen 2006 en het eerste half jaar van 2008. Vrijwel gelijktijdig heeft Interpolis, de grootste verzekeraar in de agrarische industrie, in een artikel een verontrustend beeld geschetst van de brandveiligheid in de veehouderij, met name van de ontwikkelingen die tot grote stalen en bedrijven leiden. Het lijkt erop dat jaarlijks enkele duizenden tot tienduizenden stuks grootvee per jaar omkomt bij brand en daarbovenop enkele tot vele tienduizenden stuks kleinvee zoals pluimvee en vissen, en dat deze laatsten de grote variatie in aantallen jaarlijkse slachtoffers uitmaken. Het persbericht en vragen in de Tweede Kamer hierover hebben geleid tot overleg tussen de Ministeries van BZK, VROM, LNV, Dierenbescherming en LTO Nederland. Besloten is tot uitvoeren van een onderzoek door het lectoraat Dierenwelzijn i.s.m. met het lectoraat brandpreventie. Dit onderzoek zal naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar van 2010 plaatsvinden. Ook de Brandraad 09 zal haar jaarlijkse bijeenkomst aan dit onderwerp wijden. Deze eerste verkenning beoogt input en achtergrondinformatie te geven voor deze Brandraad 09.
BRANDWEERACADEMIE
4
Branden in dierenverblijven
1 Ontwikkeling in de veehouderij Nederland is dichtbevolkt. Echter niet eens zozeer door de 16,5 miljoen mensen, maar in veel grotere mate door de meer dan 450 miljoen landbouwdieren (Bijlage 1). Het gaat dan om dieren als varkens, runderen, kippen, eenden, kalkoenen, konijnen en vissen. Ruim 95% van deze dieren leeft in de bio-industrie, veeteelt gebaseerd op industriële productiemethodes. De dieren zijn zo goed als onzichtbaar, weggestopt in stallen en schuren. Industriële productie met dieren houdt in dat zij tegen zo laag mogelijke kosten zo veel mogelijk moeten produceren. Met name de varkens- en pluimveehouderij zijn vanouds gericht op een zo hoog mogelijke productie tegen zo laag mogelijke kosten. Veehouderij is in de afgelopen decennia onder economische en ideologische druk steeds verder geïndustrialiseerd. De manier waarop dieren worden gehouden is geoptimaliseerd rond arbeid, bedrijfseconomie en meer recent milieu. De dieren zijn in deze industrie steeds meer verworden tot dingen, tot louter productiemiddelen1. Daarnaast is in 2001 de Reconstructiewet van kracht geworden waarin regels zijn vastgelegd voor de herinrichting van het platteland in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Deze wet volgde op de uitbraak van de varkenspest in 1997, die op grote schaal leidde tot ruiming van dieren. Intensieve veehouderijen zouden voortaan verder uit elkaar moeten liggen, zodat de kans op besmetting afneemt. Uiteindelijk zijn daarbij nog allerlei andere wensen gevoegd op het gebied van natuur, landschap en vitaliteit van het platteland. Het gevolg is dat vele veehouderijen moeten worden verplaatst. Boeren die hun bedrijf moeten verplaatsen moeten zulke forse investeringen doen, dat ze die alleen nog maar kunnen terugverdienen als ze sterk uitbreiden. Zij nemen daarbij de gelegenheid te baat te moderniseren en een volgende stap te nemen op de industrialisatie- en efficiëntieladder. Onder deze druk is sinds enige jaren in de veehouderij een tendens zichtbaar dat steeds grotere hoeveelheden dieren in een enkel verblijf worden ondergebracht (Bijlage 2). Verlaging van de opbrengst tracht men vooral op te vangen door schaalvergroting en intensivering. Bovendien is om een aantal redenen de tijd die deze dieren in het verblijf en niet buiten op een erf of weiland doorbrengen steeds groter. Efficiëntere bedrijfsvoering met minder mankracht, betere beheersing van voeder-, gezondheids- en afvalverwijderingsregime, verminderen van emissies naar het milieu en minder tijdverlies door verplaatsing van dieren zijn de belangrijkste van de aangevoerde redenen. Door de schaalvergroting is ook de mogelijkheid van innovatie en ketenintegratie beduidend vergroot. Kortom, de drijfveren zijn vooral bedrijfseconomisch, maar onder druk van de toegenomen milieubewustwording zeker ook milieutechnisch van aard. Waar de Reconstructiewet uitgaat van verplaatsing van de oorspronkelijke familiebedrijven, blijkt onder druk van deze economische drijfveren een nieuw type ondernemers op te komen, de agrarische grootindustriëlen, die op een geheel andere schaal opereren. De concurrentie tussen de grootschalige en kleinschalige veehouders is ondertussen zodanig verscherpt, dat zich een onvoorziene koude sanering voltrekt. De agrarische familiebedrijven van voor de Reconstructiewet dreigen in hoog tempo te 1
Varkens, 17 september 2008, Bedrijfsreportage: Uitspraak van een varkensfokker met een bedrijf van 200 zeugen en 700 vleesvarkens en plannen om een nieuw bedrijf op te zetten met 3000 vleesvarkens nadat hij tweemaal een brand in zijn bedrijf heeft gehad: “Het enige waar je jezelf gerust mee kunt stellen, is dat er geen gewonden of slachtoffers zijn.” Bij de eerste brand in 2001 door eigen laswerkzaamheden kwamen de 700 vleesvarkens om en van de zeugen nog eens 40, met veel miskramen van de overlevende zeugen in het volgende half jaar. Bij de tweede brand in 2007 door brandstichting stikten wederom veel dieren door uitval van de ventilatie en rook, onbekend is hoeveel.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
verdwijnen. De bedrijven beconcurreren elkaar niet op kwaliteit maar op prijs en zoeken de onderkant van de markt. Milieu en dierenwelzijn zijn kostenposten waaraan (noodgedwongen) zo weinig mogelijk geld wordt uitgegeven. Mondiale ontwikkelingen2 zoals overvloed aan ruimte en personeel, samen met minder uitgebreide milieu-eisen maken het ondertussen – zoals binnenskamer op het ministerie van LNV wordt erkend waarschijnlijk dat de Nederlandse varkensindustrie binnen 10 jaar wordt weggeconcurreerd door de bio-industrieën in Oost-Europa en het Verre Oosten. Mede daarom voert de Rabobank, als grootste kredietverschaffer in de branche, volgens insiders een restrictief kredietbeleid ten aanzien van de intensieve veehouderij. De visie van het CDA in Brabant, de provincie met het grootste aandeel in de veehouderij, is neergelegd in een nota3, en geeft aan dat in landbouwontwikkelingsgebieden een bouwblok, afhankelijk van het gebied, tot een omvang van 3 of zelfs 3,5 hectare mag gaan bedragen, waarbij de bebouwingsmogelijkheden ongeveer 60% zullen zijn. De totale stalgrootte op een dergelijk perceel wordt dan maximaal 35.000 m2 x 60% = 21.000 m2. De nota geeft als hoofdreden voor de schaalvergroting van de bedrijven aan dat: “Een eis vanuit de samenleving, en mede bepaald door wet- en regelgeving, is dat de emissie laag blijft. Om de emissie laag te houden moeten forse investeringen gedaan worden. Deze investeringen moeten terugverdiend worden en daarom is het nodig dat deze bedrijven een forse omvang hebben. Het is goed om te realiseren dat van ieder varken dat van een traditionele stal naar een moderne stal gaat er procentueel gezien 85% reductie plaatsvindt op het gebied van ammoniak en geur.” Om een idee te geven van de schaal waarop wordt gedacht en gepland: Nu wordt bijvoorbeeld een varken gemiddeld met zo’n 1100 dieren in een stal gehouden. Plannen voor megastallen voor varkens lopen op tot soms wel 35.000 dieren in een complex van stallen. In 2008 is sprake geweest van het opzetten van een megapluimveehouderij waarin iedere zes weken 1,6 miljoen vleeskuikens zouden moeten worden opgefokt. Dat zouden jaarlijks ruim 13,8 miljoen kuikens zijn. In een enkel bedrijf wel te verstaan. Er wordt dan gesproken over een bezettingsgraad van 42 kilo kuiken per m2 leefoppervlak bij een gewicht van 2,5 kg per dier. Een burgerinitiatief, en niet de bestaande regelgeving, in Noord-Holland voorkwam dat dit bedrijf er kwam. Zowel Groningen als Flevoland verboden eveneens al deze bedrijven, maar in Limburg, Overijssel en Brabant bestaan nog plannen voor dergelijke bedrijven en megastallen voor varkens. In juni 2009 is in Brabant eveneens een burgerinitiatief ontstaan om de bouw van deze megastallen aan te vechten. Hierbij speelt brand slechts een ondergeschikte rol, de bezwaren richten zich op de leefomstandigheden van de dieren, de vergrote kans op besmettingen, ziekteuitbraak en het daartegen steeds verder oplopende antibioticagebruik, de overlast voor de omgeving en de milieubelasting van dergelijke bedrijven. Als één ding duidelijk is, is het dat de ongerustheid onder de bevolking over de vele gevolgen en effecten van de Reconstructiewet, waaronder het toenemende aantal omgekomen dieren bij een brand door de resulterende veel grotere veebedrijven, toeneemt, en dat veehouders door de wet en door de marktomstandigheden gedwongen wel tot deze technieken zullen moeten overgaan om te overleven. Hoe diep de overtuiging dat de vergroting van veehouderijen noodzakelijk is binnen de sector heeft postgevat wordt duidelijk als blijkt dat een Nederlandse veehouder in het Oosten van Duitsland bezig is met het opzetten van ‘Europa’s grootste varkensfokkerij’4. In Alt Tellin, een dorpje van 500 inwoners wordt gewerkt aan een varkensstal die 10.500 2
Toelichting op het Brabantse burgerinitiatief: http://www.megastallennee.nl/?page_id=96 3 Nota intensieve veehouderij, Statenfractie CDA Brabant; maart 2009 4 Ook in Duitsland verzet tegen komst van megastallen August 10th, 2009, http://www.megastallen-nee.nl/?p=764#more-764
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
zeugen moet huisvesten die jaarlijks 250.000 biggen moeten gaan werpen. Als dit bijzonder lijkt, mag worden aangegeven dat dezelfde ondernemer in Buren in Gelderland één van de grootste stallen in Nederland exploiteert met 14.000 varkens. Vlak bij Alt Tellin exploiteert hij sinds 2006 een bedrijf met officieel 15.000 varkens, maar bij controle bleek hij er veel meer te houden. Nu in Duitsland ook verzet tegen deze methoden opkomt en regelgeving in hoog tempo wordt aangepast, is een trek van Nederlandse veehouders naar landen als Hongarije op gang aan het komen volgens de LTO. Uit onderzoek van de provincie Noord-Brabant5 blijkt dat het draagvlak onder burgers voor schaalvergroting in de intensieve veehouderij gering is en naar verwachting in de toekomst verder zal afnemen. Tegelijk geeft de groep die het burgerinitiatief in NoordBrabant initieerde aan dat gemeenteraadsleden over het algemeen onvoldoende kennis hebben van de ingewikkelde materie van het ruimtelijk ordeningsrecht en het systeem van milieuvergunningen. Ook bij gemeenteambtenaren blijkt die kennis vaak onvoldoende. Daardoor worden door onzorgvuldigheid zelfs onrechtmatige vergunningen afgegeven voor intensieve veehouderijen, en dit wordt als belangrijkste oorzaak aangegeven van het niet behalen van de oorspronkelijke doelen van de Reconstructiewet. Natuurlijk tast dit ook het draagvlak voor de wet aan. Voor een indruk van de aspecten die rond megastallen een rol spelen biedt de quickreview6 van negen rapporten en notities over megastallen door CLM Onderzoek en Advies een goed overzicht. Wat opvalt is dat in alle geanalyseerde stukken dierveiligheid – bij brand of anders - niet wordt genoemd. Een journalistieke weergave van de gevolgen van de Reconstructiewet voor veehoudersbedrijven en de groeiende weerstand die bedrijven bij verplaatsing ondervinden is weergegeven in een artikel in het NRC van 24 maart 2009 (Bijlage 3).
2 Ontwikkeling in de regelgeving Ondertussen ontwikkelt Europese regelgeving zich op het terrein van dierenwelzijn verder. Voor diverse diersoorten, gehouden voor voedselproductie, zijn er Europese richtlijnen voor huisvesting en verzorging. Dergelijke richtlijnen zijn minimumeisen. Nationaal beleid mag strikter zijn dan het Europese beleid. Bevordering van dierenwelzijn is een speerpunt in het EU-beleid en uitgewerkt in het EU-Actiepan Dierenwelzijn 200620107 (samenvatting in bijlage 4). De Nederlandse overheid heeft hier positief op gereageerd. Het is de bedoeling dat op EU-niveau voor alle gehouden diersoorten minimumeisen voor huisvesting en verzorging worden vastgelegd. De aanpak in Nederland om te komen tot verbetering is vastgelegd in de Nota Dierenwelzijn8 en de nationale Agenda Diergezondheid 2007-20159. Basis voor deze nota’s is de kabinetsdoelstelling: “In 2011 worden landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren beter behandeld en moet 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn, waarbij 5
Marloes van Schaik, Percepties van schaalvergroting in de intensieve veehouderij, afstudeerverslag in opdracht van Provincie Noord-Brabant. Juli 2008 6 Megastallen nader bekeken; CLM, Culemborg, juni 2008 op: http://www.clm.nl/publicaties/data/megastallen.pdf 7 http://europa.eu/legislation_summaries/food_safety/animal_welfare/f82003_nl.htm 8 Nota Dierenwelzijn, Ministerie van LNV, 12 oktober 2007; http://www.minlnv.nl/cdlpub/servlet/CDLServlet?p_file_id=22066 9 Nationale Agenda Diergezondheid 2007-2105, Ministerie van LNV, 12 oktober 2007; http://www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640321&_dad=portal&_schema=PORT AL&p_file_id=22067
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
voldaan wordt aan dierenwelzijnseisen die verder gaan dan de huidige wettelijke eisen.” De Nederlandse overheid geeft hierin aan, dat dierenwelzijn benaderd wordt vanuit het perspectief van het dier. De inzet van LNV is, dat de Nederlandse samenleving qua dierenwelzijn in de Europese voorhoede zal opereren. Tijdshorizon voor dit traject is 15 jaar, gerekend vanaf 2007. Voor alle dieren moeten de 5 vrijheden gewaarborgd zijn, zoals gedefinieerd door de Commissie Brambell10: • Vrij van honger, dorst of onjuiste voeding • Vrij van thermaal en fysiek ongerief • Vrij van pijn, verwonding of ziekte • Vrij van angst en chronische stress • Vrij om soorteigen gedrag te uiten. In deze nota’s en plannen komt de dierveiligheid bij brand echter niet ter sprake. Vanuit de tweede, derde en vierde doelstelling zou verwacht worden dat de veiligheid van dieren bij brand een belangrijk thema in het beleid is. Dit is echter niet het geval. De nationale overheid bevordert dierenwelzijn met stimulerende, faciliterende en repressieve maatregelen. In het Nederlandse stelsel kan een regionale overheid geen strengere eisen aan dierenwelzijn stellen dan de nationale overheid en dat vervolgens met repressieve maatregelen afdwingen. De regionale overheid heeft echter wel degelijk mogelijkheden om dierenwelzijn te bevorderen via stimuleren en faciliteren. Regionale en lokale overheden hebben de mogelijkheid om in structuur- en bestemmingsplannen maatwerk te maken, waarmee nadere eisen gesteld kunnen worden aan onder andere specifieke activiteiten. Dergelijke eisen zijn dan strenger dan wat landelijk vastgelegd is11.
3 Aantal omgekomen dieren bij stalbranden In dit alles speelt het begrip dierenwelzijn een rol als het gaat om de levensomstandigheden van de dieren in de intensieve veehouderij. Maar de veiligheid van de dieren bij brand speelt hierbij tot nu toe geen enkele rol. De huidige brandveiligheidsregels beschouwen de gebouwen voor veehouderij als lichte industriehallen. In 2008 (23 juni) heeft de Dierenbescherming in een persbericht (Bijlage 5) aandacht gevraagd voor het sterk toenemende aantal dieren dat per jaar door stalbranden omkomt. Op basis van verzamelde persberichten waarbij 100 of meer dieren omkwamen kwamen zij tot ruim 373.000 dieren bij 19 branden in de 2,5 jaar tussen 2006 en het eerste half jaar van 200812 (Bijlage 6). Vrijwel gelijktijdig (19 juli) heeft Interpolis, de grootste verzekeraar in de agrarische industrie, in een artikel in Nieuwe oogst (Bijlage 7) een verontrustend beeld geschetst van de brandveiligheid in de veehouderij, met name van de ontwikkelingen die tot grote stallen en bedrijven leiden. “Het aantal stalbranden neemt niet toe. Maar als er iets in 10
Dit perspectief is gebaseerd op de internationaal gehanteerde vijf vrijheden ontwikkeld door de commissie Brambell (1965), die in opdracht van de Britse regering voorwaarden vaststelde waaronder dieren gehouden zouden moeten worden. 11 Provinciaal beleid en dierenwelzijn: analyse gericht op landbouwhuisdieren in NoordHolland; F.R. Leenstra, mei 2009, rapport 241, Animal Sciences Group, Wageningen UR 12 Discussiestuk Verbetering van de preventie en bestrijding van stalbranden, Dierenbescherming november 2008
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
brand staat, is de omvang van de schade vele malen groter dan vroeger. Het maakt de situatie voor verzekeraars bijna onhoudbaar.” ,aldus John de Hoon, sectormanager Veehouderij van Interpolis. Onderzoek van Interpolis wees uit dat brandpreventie bij alle agrarische sectoren zodanig is dat in een kwart van de gevallen direct maatregelen moeten worden genomen om nog aan de acceptatievoorwaarden van de brandverzekering te voldoen. “Vaak gaat het daarbij om achterstallig onderhoud, maar in sommige gevallen gaat het al bij de aanleg van installaties bij de nieuwbouw verkeerd.” Het CBS blijkt bij navraag niet over statistische gegevens te beschikken over branden in veestallen en bij veebedrijven, dus ook niet over aantallen omgekomen dieren, schadebedragen en brandoorzaken. De benodigde gegevens worden eenvoudigweg niet verzameld. Een korte scan van krantenartikelen vanaf juli 2008 tot en met augustus 2009 (bijlage 6) geeft in de tweede helft van 2008 een enkele brand in een viskwekerij aan waarbij 450.000 meervallen omkwamen. Dat maakt dat het totale aantal omgekomen dieren in 2008 het ongelofelijke totaal van meer dan 563.000 bedraagt. 2009 steekt daar vooralsnog met ruim 18.000 dieren gunstig bij af, vooral door het voorlopig nog ontbreken van brand in stallen of kwekerijen met kleine dieren zoals vissen en pluimvee. Het lijkt er op dat jaarlijks enkele duizenden stuks grootvee omkomt per jaar en daarbovenop enkele tot vele tienduizenden stuks kleinvee zoals pluimvee en vissen, en dat dit de grote variatie in aantallen slachtoffers per jaar uitmaakt.
4 Kamervragen In april 2007 heeft de PvdD Kamervragen gesteld over brandgevaar in schuren en stallen naar aanleiding van enkele branden waarbij honderden schapen en duizenden konijnen en andere dieren omkwamen. De partij vroeg daarbij om spoedige maatregelen om brandveiligheid en preventie te verbeteren en maatregelen om dieren in geval van brand te redden. Daarnaast om maatregelen om dieren die in schuren worden gehouden te beschermen, zoals met sprinklers of met brandmeldinstallaties. In haar antwoord geeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan dat zij de financiële lasten van aanvullende voorzieningen voor de veiligheid van dieren niet in verhouding vindt staan tot de geringe kans dat brand uitbreekt in stallen en tot de dood van dieren leidt. Zij gaat er van uit dat de veiligheid zal toenemen naarmate het aandeel van oudere stallen afneemt, en concludeert dat de huidige voorschriften een voldoende hoog veiligheidsniveau waarborgen. Zij ziet niet de noodzaak en ook geen reële mogelijkheden om nadere regels te stellen voor het redden van dieren bij brand of om de bestaande regels aan te scherpen. In september 2007 heeft de PvdD Kamervragen gesteld over de veiligheidsvoorschriften voor dierverblijven en over de vermeende versoepeling van de regelgeving rond brandveiligheid voor de landbouw in het Besluit landbouw milieubeheer die de levens van vele dieren op het spel zet. Bovendien vraagt zij de minister aan te geven op welke overwegingen zij tot de conclusie komt dat het redden van vele dierenlevens niet opweegt tegen de investeringen die bedrijven zouden moeten doen om sprinklerinstallaties aan te leggen in stallen, en bij welke aantallen dodelijke slachtoffers onder dieren zij het wel rendabel acht om dit verplicht te stellen. Zij vraagt de minister verder met het oog op artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren13 ter 13
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 36: 1.Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. 3.Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
vergroting van de brandveiligheid in dierverblijven, maatregelen zoals het aanleggen van sprinklers, verplicht te stellen. Verder om de voorschriften in het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke verordeningen zodanig te herzien dat bescherming van dieren hierin als doel worden opgenomen, het opstellen van evacuatieplannen voor dierenverblijven verplicht te stellen en te erkennen dat het risico op branden met veel dierenslachtoffers toeneemt naarmate veehouders meer dieren houden. Als laatste vraagt zij hoe de veiligheid van dieren in veehouderijen met meerdere etages gegarandeerd kan worden. In haar antwoord geeft de minister aan dat de regelgeving niet is versoepeld maar dat de werkingssfeer juist is uitgebreid met onder andere kleine veehouderijen die tot nu toe niet vergunningplichtig waren, en dat voorschriften zijn toegevoegd voor een aantal specifieke activiteiten en situaties. Het bevoegd gezag kan daarbovenop nog nadere eisen stellen. Zij wil daarom de regelgeving niet aanscherpen. Wel geeft zij toe dat de milieuregelgeving in eerste instantie tot doel heeft de nadelige effecten van de inrichtingen op het milieu en de omgeving buiten de inrichtingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, en niet zozeer omde (brand)veiligheid binnen de inrichting te waarborgen. Daarvoor zijn met name de regels uit het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordeningen bedoeld. De minister antwoord op de rest van de vragen dat zij de voorschriften uit Bouwbesluit en gemeentelijke verordeningen ook op schuren en stallen van toepassing zijn, en dat de daaruit voortvloeiende brandveiligheid voor personen volgens haar ook effect heeft op die van dieren. Zij vindt daarmee een voldoende brandveiligheid gewaarborgd. Artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren betreft volgens de minister slechts mishandeling van dieren en hiervan is volgens haar bij brand geen sprake. De kans op brand acht zij niet afhankelijk van het aantal dieren op een bedrijf en zij wijst op de eigen verantwoordelijkheid van veehouders en verzekeraars. In maart 2008 heeft de PvdD Kamervragen gesteld over dode dieren door brand in stallen naar aanleiding van een aantal persberichten over vele dode dieren bij een aantal branden in stallen en over de wenselijkheid aanvullende eisen te stellen in de regelgeving met het oog op de veiligheid van aanwezige dieren bij brand naast die van personen. Zij vraagt ook of specifiek op dieren gerichte regels en bepalingen in de vigerende regelgeving bestaan, en welk onderscheid in brandvoorschriften bestaat voor dieren en landbouwwerktuigen. In haar antwoord geeft de minister aan dat de bestaande regelgeving primair tot doel heeft personen te beschermen, maar dat deze regelgeving ook positieve effecten heeft op de veiligheid van dieren. Zij herhaalt dat in haar ogen de veiligheid van dieren voor de bestaande regelgeving voldoende is gewaarborgd en dat er geen noodzaak is tot aanscherping of aanvulling te komen. Zij geeft ook aan dat er geen bepalingen zijn die specifiek gericht zijn op brandpreventie in stallen of andere onderkomens waarin zich dieren bevinden. De brandveiligheidsvoorschriften in het Besluit landbouw milieubeheer hebben in eerste instantie tot doel de negatieve gevolgen voor het milieu en voor de omgeving van de inrichting te voorkomen, en die in de gemeentelijke bouwverordeningen en het Bouwbesluit de bescherming van personen tegen de gevolgen van brand. Verder is in de wet milieubeheer, waarop vergunningen worden gebaseerd, via de opgenomen IPPC-richtlijn14 het doel gesteld een geïntegreerde bestrijding en preventie van verontreiniging te bewerkstelligen. De minister bevestigt nogmaals dat bij de brandveiligheidsvoorschriften geen onderscheid wordt gemaakt tussen bouwwerken voor machines en voor landbouwhuisdieren, omdat deze gericht zijn op de veiligheid van personen. De veiligheid van dieren acht zij, ook zonder specifieke regelgeving of voorschriften, expliciet voldoende gewaarborgd. In juli 2008 heeft de SP Kamervragen gesteld over de regelgeving voor de brandveiligheid van stallen (KVR33379). In haar antwoord geeft de minister aan dat jaarlijks ongeveer 0,03% van de 450 miljoen bedrijfsmatig gehouden dieren door brand
14
de Europese richtlijn 96/61/EG, Integrated Pollution Prevention and Control
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
omkomt, en dat zij vindt dat dit lage percentage (dus niet het lage aantal omgekomen dieren) geen aanscherping van beleid en regelgeving rechtvaardigt. Zij vind het beperken van het mogelijke risico primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer en de verzekeraar. De ‘geringe omvang’ van het percentage veeslachtoffers baart haar vanwege de ernst en de duur van het leiden van de dieren echter wel zorgen en laat zij onderzoek doen naar hoe het aantal stalbranden langs andere weg dan de gesuggereerde sprinklerinstallaties in stallen kan worden beperkt. In augustus 2008 heeft de PvdD Kamervragen gesteld naar aanleiding van de signalen van Dierenbescherming en Interpolis (KVR33380). Onder verwijzing naar een aantal branden met grote aantallen omgekomen dieren bij recente stalbranden vraagt de partij of de minister nog steeds vindt dat er slechts een geringe kans is op het uitbreken van brand in stallen. Verder wijst de partij de minister op de zorgplicht voor dieren zoals die is uitgewerkt in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. De minister beperkt zich tot letterlijke herhaling van haar standpunten zoals verwoord in de beantwoording van de vragen van de SP en voorafgaande vragen, maar legt er ook de nadruk op dat dieren ten alle tijden de noodzakelijke zorg moeten krijgen en gehuisvest moeten worden in een veilige omgeving. Zij doet dit op de suggestie van de partij dat stallen zouden moeten worden uitgerust met mechanische staldeuren die openspringen bij brand zodat dieren een vluchtroute wordt geboden naar omringend weiland.
5 Discussie over dierenwelzijn In de voortgaande discussie over dierenwelzijn komt alleen incidenteel het soms massaal overlijden van dieren bij brand aan de orde. Daardoor is het moeilijk de andere elementen die in de discussie de boventoon voeren los te maken van de veiligheid van dieren bij brand. De partijen praten over veel meer onderwerpen en er zijn altijd andere belangen die de toon zetten. Hieronder een samenvatting van de ingenomen standpunten. We kunnen vaststellen dat er sinds het industrialiseren en grootschaliger worden van de bedrijven, een grotere afstand is gekomen tussen het houden van dieren in de veehouderij en het publiek. De algemene betrokkenheid die vroeger vanzelfsprekend was bij de veiligheid van het kostbare dagelijkse productiemiddel vee is nu verdwenen. Er is dan ook nauwelijks verontwaardiging, of zelfs maar publieke reactie, als een schuur met 60.000 kippen of eenden in vlammen opgaat, of een stal met 1400 varkens. Wat echter uit de gehele discussie in de veeteeltsector zelf blijkt met betrekking tot dierenwelzijn, is dat veiligheid en met name brandveiligheid geen rol speelt. De visie van LTO Nederland15 is gebaseerd op drie pijlers: 1. Met zorg omgaan met dieren en hierop aanspreekbaar zijn 2. Internationaal toonaangevend zijn op dierenwelzijn en dat willen blijven 3. Evenwicht tussen maatschappelijke zorg en de werkelijkheid vanuit het ondernemerschap Dat geeft aan dat de in de eerste twee regels beleden zorg voor dieren afhankelijk wordt gemaakt van de internationale concurrentieomstandigheden, die door transport vanuit lage lonenlanden (zie de analyse van LNV hierboven) onder druk staat en verder onder druk zal komen te staan, en van de beleefde werkelijkheid van de ondernemer met nieuwe marktconcepten tegenover de zorgen van de maatschappij voor het dierenwelzijn. Het bij brand omkomen van grote hoeveelheden dieren wordt in de visie niet genoemd.
15
Visie op dierenwelzijn; LTO Nederland, november 2007
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
De alarmbel in 2008 van Dierenbescherming en Interpolis over de gevolgen van deze nieuwe marktconcepten heeft nog niet tot reacties uit de sector geleid. De aanhoudende stroom Kamervragen zoals hierboven opgenomen heeft wel tot irritatie in de sector geleid. LTO Nederland heeft zich negatief uitgesproken over strengere brandveiligheidseisen. Een belangrijk standpunt dat steeds naar voren wordt gebracht is dat lastenverzwaring door regelgeving ten koste van alles moet worden voorkomen. De economische ontwikkelingen hebben sindsdien een nog grotere druk op de rendabiliteit van de bedrijven gelegd, waardoor dit belang nog nadrukkelijker bij de minister onder de aandacht wordt gebracht16. In een interview17 gaf Ger Koopmans van het CDA in een reactie op Kamervragen van de PvdD aan dat Nederland al strenge regels heeft in de bouwverordeningen en dat meer onderzoek nodig is naar het ontstaan van branden. Volgens de sector wordt al veel gedaan aan brandveiligheid en hebben kostbare maatregelen grote gevolgen voor de concurrentiepositie. Volgens Koopmans helpen sprinklers niet bij een uitslaande brand en moet juist het ontstaan van brand worden voorkomen. Hij spreekt dan van intensivering van periodieke controles van de elektrische installaties en intensievere preventiecontroles door de brandweer. Bijlage 8 geeft een voorbeeld van een standpunt van een bouwer van varkensstallen uit het Brabants Dagblad van 28 juni 2008. Ook hij wijst op een aantal ontwikkelingen die de brandveiligheid negatief beïnvloeden. Bijlage 9 geeft een aantal columns van het Dierenwelzijnsweb van verschillende betrokkenen bij de dierhouderij die een aantal aspecten die in de branche spelen onder de aandacht brengen. In de eerste column wordt vastgesteld dat publieke aandacht voor overlijden van dieren heel selectief is, maar ook dat de wetgeving hieromtrent geen duidelijkheid geeft. De tweede column stelt vast dat in de sector de ethische kaders van wat wel en niet aanvaardbaar is bij het houden van dieren nogal diersoortafhankelijk is. De derde column maakt duidelijk dat dit laatste probleem niet beperkt is tot de intensieve dierhouderij, maar dat ook de veel hoger op de maatschappelijke waarderingsladder en over het algemeen dichter bij het algemene publiek en liefhebbers staande paarden, waarvan overigens ook de stuk- en vervangingswaarde vele malen hoger zijn dan van varkens of kippen, niet onder veiliger omstandigheden worden gehuisvest. Partijen die zich in de discussie profileren zijn: Wakker Dier Dierenbescherming Partij voor de dieren Socialistische Partij GroenLinks Christen Democratisch Appel LTO (Land- en Tuinbouw Organisatie) Nederland De WSPA (World Society for the Protection of Animals) en Milieudefensie komen beide ook op voor het dierenwelzijn. Beide zijn tegen de bio-industrie. Zij hebben zich echter niet expliciet uitgesproken over brandveiligheid in de veesector. Daarnaast zijn er partijen uit de universitaire wereld die zich met dierenwelzijn bezighouden, waarvan het lectoraat dierenwelzijn de belangrijkste vertegenwoordiger is. Een belangrijk onderzoeksinstituut is de Animal Sciences Groep van Wageningen UR te Lelystad, en dan specifiek Wageningen UR Livestock Research, de voormalige Business
16
LTO wil fundamentele discussie over verhouding mens en dier; 2 september 2009
17
http://www.l1.nl/L1NWS/_pid/links4/_rp_links4_firstElementId/1_4087301/_rp_links4_h asclickpage/1_1013
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Unit Veehouderij van de ASG. Vooralsnog maakt dierveiligheid bij brand in stallen en schuren geen deel uit van hun aandachtsveld. Het is wel duidelijk dat de Reconstructiewet 2001 een grote stimulans is geweest voor herplaatsing, en dus ook verdere industrialisering van de veehouderij. Door niet gelijktijdig de brandveiligheidsregelgeving aan te passen, zijn de gevolgen in aantallen omgekomen dieren per brand forst toegenomen. Hiervoor wordt door dierenbelangengroeperingen en verzekeraars wel aandacht gevraagd, maar door het economisch primaat in de agrarische sector en op het ministerie nog niet gehonoreerd. Sterker, doordat de brandveiligheidsvoorschriften in een stal vrijwel geheel wordt bepaald in de gemeentelijke bouwverordening, waar de stallen zijn ondergebracht bij de lichte industriegebouwen, en daardoor onder een licht brandpreventief regime vallen, bestaat een spanning met de werkelijke brandveiligheid doordat in een stal waarin grootof kleinvee wordt gehouden, veel stof en brandbaar organisch materiaal aanwezig is. Daardoor is zowel de brandbaarheid van het gebouw als de kans op storingen in de elektrische installatie vrij groot. Uit de gegevens van Interpolis blijkt inderdaad dat storingen in de elektrische installatie een belangrijke brandoorzaak is. Andere, vergelijkbare, veel voorkomende brandoorzaak zijn las- en onderhoudswerkzaamheden en de verwarmingsinstallatie. Een kijkje in de dilemma’s waarvoor de brandweer staat bij de preventieve afwegingen wordt gegeven in de volgende korte discussie op één van de brandweerfora: “Artikel 4 brandweerwet 4. Burgemeester en wethouders hebben de zorg voor: a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.” “Dus hoe kan je als preventist een gelijkwaardigheid goedkeuren als je weet dat alle dieren 'verbranden' terwijl je rode collega's als taak hebben om hun beste inspanning te doen om de dieren te redden... Volgens mij vloekt dit en moet je ook als preventist voorwaarden stellen. De voorwaarde van alleen onbrandbare materialen (en geen PS islolatie) toepassen lijkt me een passende maatregel om te beginnen, ook voor stallen 1000-2500 m2.” “Aantallen wordt een discussie zonder eind. In een schuur van 1.000 m² kunnen x kippen verblijven. Deze mogen verbranden. Mogen er is dan ook x koeien of varkens verbranden? Als dat zo is zou ik een stal voor koeien kunnen maken >> 10.000 m². Of gelden er voor koeien andere eisen dan voor kippen (en waarom dan?)).”
6 Genoemde maatregelen voor dierveiligheid bij brand Enkele van de door de organisaties gepubliceerde standpunten zijn hier opgenomen. Daarbij zijn woordvoerders dierenwelzijn van de politiek partijen opgenomen, evenals mogelijke deelnemers van de andere organisaties aan een te organiseren discussie. Wakker Dier (Arthur Wiltink, directeur): • Nieuwe of aanvullende voorschriften voor brandveiligheid in dierenverblijven: o Stallen onderverdelen in brandwerende compartimenten van 1000 m2 o Brandmelders en brandblussers in stallen o Brandveilige elektrische aansluitingen • Regelmatige controle door de brandweer in stallen
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
•
Minder ruim interpreteren van bestaande regelgeving door gemeenten
Dierenbescherming (Bert van den Berg, senior beleidsmedewerker veehouderij): • Veestallen niet zien als loodsen, maar als een zelfstandige categorie gebouwen waarvoor specifieke richtlijnen gelden • Eisen van onbrandbaar constructie- en installatiemateriaal in daken en ventilatiekanalen • Snelle evacuatiemogelijkheden voor dieren Partij voor de Dieren (Marianne Thieme): • Verbeteren van evacuatiemogelijkheden van dieren o Deuren in stallen die bij brand automatisch openspringen • Sprinklerinstallaties • Verscherpen van regelgeving met betrekking tot dierveiligheid bij brand • Nabijheid en beschikbaar volume bluswater bij stallen regelen Socialistische Partij (Krista van Velzen) De SP heef geen standpunten gepubliceerd, maar spreekt met regelmaat haar bezorgdheid uit over dierenwelzijn en stemt in de regel met voorstellen om deze te verbeteren in. GroenLinks (Ineke van Gent / Femke Halsema): • Opnemen van dierenrechten in de grondwet (er is een kamermeerderheid, en de Raad van State ziet geen belemmering om aan artikel 21 de zorg voor het welzijn van dieren toe te voegen) • Europees bindend Handvest voor de rechten van het dier • Afschaffen bio-industrie voor 2020 • Deltaplan Dierenwelzijn CDA (Henk Jan van Ormel / Ger Koopmans, mogelijk ook Annie Schreijer-Pierik) • Veelvuldige controle op elektrische installaties
7 Proefproces Wakker Dier “Stallen vallen in het Bouwbesluit onder lichte industrie, en dieren in stallen worden evenveel beschermd tegen brand als opslag van machines. Dit betekent dat dieren in het bouwbesluit niet als levende wezens worden beschouwd, maar als producten. Zij worden daarom niet extra beschermd en dieren worden zelfs niet meegeteld in de vuurlastberekening. De spullen die staan opgeslagen in een gebouw worden wel meegerekend maar bij een stal wordt bijvoorbeeld wel het stro geteld maar niet de dieren. De vuurlastberekening van een opslag van wc-rollen komt dus al snel hoger dan die van een stal met kippen. Dus gelden bij een opslag van wc-rollen strengere regels en kleinere brandcompartimenten dan in een stal. Stallen mogen onder voorwaarden uitbreiden tot ver boven de maximale wettelijke norm van 1000m2 per brandcompartiment. In 2007 is een maximumnorm van 2500m2 gesteld specifiek voor brandcompartimenten van stallen. Daarboven moet de ruimte worden gescheiden door een brandwerende muur volgens een handreiking van het ministerie van VROM18. (weergave regelgeving in bijlage 10) Deze 2500 m2 ligt echter niet als maximum vast in een wet. Boeren en gemeenten nemen deze toch al ruime regel nog veel ruimer. Daarom spande Wakker Dier samen met andere organisaties een proefproces aan tegen een zeugenstal die moet gaan bestaan uit één brandcompartiment van 2900 m2 in Sinderen bij Varsseveld. Wakker Dier wil hiermee jurisprudentie afdwingen over betere regels voor brandbeveiliging van veestallen. 18
Handreiking grote brandcompartimenten; Ministerie van VROM, mei 2007
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
De rechtbank in Zutphen verwierp op 4 november 2008 het verzoek om de bouw van de stal per direct stil te leggen. Wakker Dier vindt dat deze stal door een brandmuur in twee compartimenten moet worden opgedeeld, zodat de brandweer de kans heeft de helft van de ongeveer 2000 varkens te redden. Wakker Dier verwacht dit proefproces in de bodemprocedure alsnog te winnen.” De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) deelt de zorg van Wakker Dier en meent ook dat dieren in stallen beter beschermd zouden kunnen worden tegen brand. Dhr. ir. Scherjon van de NVBR: "We rukken met een brandweerwagen uit voor elke kat in een boom maar moeten hulpeloos toezien hoe een stal met 20.000 kippen in rook opgaat. Er zijn zoveel mogelijkheden om branden in stallen te beperken maar die worden nu niet gebruikt. Het bouwbesluit kent geen specifieke bepalingen voor het beschermen van dieren." Op 3 juli 2009 diende Wakker Dier een schorsingsverzoek in bij de Rechtbank van Den Bosch voor de bouw van stallen van respectievelijk 4988 m2, 4323 m2 en 2934 m2. Er is nog geen persbericht waarin melding wordt gemaakt van de uitkomst van dit verzoek.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
8 Bijlagen Bijlage 1.
Overzicht aantallen dieren gehouden in de Nederlandse veehouderij (bron: Dierenbescherming) Vleeskuikens
350.000.000
Legkippen
41.000.000
Varkens
23.000.000
Eenden
5.000.000
Kalkoenen
5.000.000
Pelsdieren
4.000.000
Konijnen
3.000.000
Melkkoeien
1.400.000
Vleeskalveren
1.300.000
Vleesrundvee
700.000
Vissen
niet geteld
Specifieke informatie over het aantal bedrijven en dieren kan worden gehaald uit het statistisch jaarboek 2009 van het CBS op: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/D87293768401-4248-8976-AA1909974A02/0/2009a26pub.pdf hoofdstuk 11, Landbouw.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 2.
Algemene informatie over de ontwikkelingen in de verschillende bedrijfstypen in de veeteelt van het CBS: Aantal varkensbedrijven drastisch verminderd In 1995 telde Nederland nog 14,3 miljoen varkens. In 2007 waren dit er nog 11,7 miljoen. Het houden van varkens beperkt zich meer en meer op een klein aantal gespecialiseerde bedrijven. Zo werd in 1995 tweederde van de varkens gehouden op gespecialiseerde varkensbedrijven en in 2007 was dit al driekwart. Ook het aantal varkens op deze varkensbedrijven (ondanks een halvering van het aantal bedrijven) verminderde tussen 1995 en 2007 met slechts 3 procent. De hoeveelheid arbeid nam met 35 procent af. In 2007 werd met één arbeidsjaareenheid 1135 varkens verzorgd en 55 nge aan bruto saldo gegenereerd. In 1995 was dit nog 765 varkens en 42 nge. Het bruto saldo van deze bedrijfstak verminderde met 15 procent. Varkensbedrijven, totaal
De varkensbedrijven zijn sinds 1995 flink groter geworden. In 2007 had een varkensbedrijf gemiddeld 2150 varkens, 80 procent meer dan in 1995. De benodigde arbeid per bedrijf is met slechts 21 procent toegenomen. Het bruto saldo per bedrijf steeg in diezelfde periode met 57 procent. Gemiddelden varkensbedrijven
Kalvermesterijbedrijven groeien
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
In de periode 1995-2007 is het aantal kalvermesterijbedrijven met 6 procent toegenomen tot 1240. Het aantal runderen op deze bedrijven steeg met bijna de helft tot 700 duizend. Deze bedrijven hadden in 2007 drie maal zoveel landbouwgrond als in 1995 en het bruto saldo verdubbelde. Dit sterk gestegen saldo werd geleverd met slechts 25 procent meer arbeid. In 2007 werd met één arbeidsjaareenheid 7 hectare grond bewerkt, 350 runderen verzorgd en 51 nge aan bruto saldo gegenereerd. In 1995 is dit nog 3 hectare, 300 runderen en 32 nge. De arbeidsproductiviteit steeg dus flink in deze sector. Kalvermesterijbedrijven, totaal
De kalvermesterijbedrijven zijn sinds 1995 behoorlijk groter geworden. In 2007 bewerkte een bedrijf 12 hectare landbouwgrond. Dit is drie maal zoveel als in 1995. Het aantal runderen per bedrijf steeg met 37 procent tot 570. De benodigde arbeid per bedrijf is met 18 procent toegenomen en het bruto saldo per bedrijf verdubbelde. Gemiddelden kalvermesterijbedrijven
Aantal rundveebedrijven drastisch verminderd Vanaf 1995 is het aantal rundveebedrijven met 43 procent afgenomen tot 21,5 duizend bedrijven in 2007. Het aantal runderen bij deze bedrijven verminderde met 21 procent tot 3,2 miljoen. De oppervlakte landbouwgrond op deze bedrijven nam met slechts 10 procent af. Op rundveebedrijven was in 2007 aanzienlijk minder arbeid (37 procent) nodig dan in 1995. Met één arbeidsjaareenheid werd in 2007 ongeveer 21 hectare grond bewerkt, 78 runderen verzorgd en 50 nge aan bruto saldo gegenereerd. In 1995 was dit nog 15 hectare, 62 runderen en 45 nge. De arbeidsproductiviteit is dus toegenomen. De economische omvang van deze bedrijfstak is in de periode 1995–2007 met 30 procent afgenomen. Ongeveer 85 procent van alle runderen in Nederland is te vinden op rundveebedrijven.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Rundveebedrijven, totaal
De rundveebedrijven zijn sinds 1995 fors groter geworden. In 2007 heeft een rundveebedrijf met 40 hectare gemiddeld 58 procent meer landbouwgrond dan in 1995 en het aantal runderen steeg met 40 procent tot 150. De benodigde arbeid per bedrijf is met 11 procent toegenomen. Het bruto saldo per bedrijf steeg met 23 procent. Gemiddelden rundveebedrijven
Flinke schaalvergroting bij kippenbedrijven In 2007 waren er in Nederland in 92,8 miljoen kippen, 4 procent meer dan in 1995. Driekwart van de kippen is te vinden op de gespecialiseerde kippenbedrijven. Dit was in 1995 ook zo. Vanaf 1995 is het aantal kippenbedrijven met 30 procent afgenomen tot 1350 in 2007. Het aantal kippen bij deze bedrijven steeg met 8 procent tot 68 miljoen. De ingezette hoeveelheid arbeid was in 2007 een kwart minder dan in 1995. In 2007 werd met één arbeidsjaareenheid 25 duizend kippen verzorgd en 57 nge aan bruto saldo gegenereerd. In 1995 was dit nog 17,5 duizend kippen en 46 nge. De arbeidsproductiviteit is dus behoorlijk toegenomen. Het bruto saldo van deze bedrijfstak verminderde in de periode 1995–2007 met 7 procent. Kippenbedrijven, totaal
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
De kippenbedrijven zijn sinds 1995 flink groter geworden. In 2007 had een kippenbedrijf gemiddeld 50 duizend kippen, 50 procent meer dan in 1995. De benodigde arbeid per bedrijf nam met slechts 4 procent toe. Het bruto saldo per bedrijf steeg met 29 procent. Gemiddelden kippenbedrijven
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 3. Bouw megastallen moeizaam Reconstructiewet brengt grote veranderingen teweeg op platteland Annette Toonen / NRC Reportage | Dinsdag 24-03-2009 | Sectie: Binnenland | Pagina: 02 | Annette Toonen Verplaatsing van agrarische bedrijven op het platteland komt langzaam op gang. Door de Reconstructiewet. Het is hier erg aan het veranderen. Eten schiet er dezer dagen regelmatig bij in. Dick (40 jaar) en Patricia Abbink (35 jaar) en hun twee zoons (7 en 10 jaar) staan op het punt te verhuizen. Ze verplaatsen hun vleeskalverenbedrijf (straks met 1.125 dieren) van de ene kant van het Overijsselse Holten naar de andere. Weg van een idyllisch, met groen omzoomd erf, aan de voet van nationaal park de Sallandse Heuvelrug, naar een nieuw bedrijfsgebouw met woning op een kaal stuk grond aan een doorgaande weg. Zo mooi als onze oude plek is de nieuwe niet, realiseert Abbink zich. Maar als je verder wilt met je bedrijf, dan moet je wat. Als je niet meer mag uitbreiden, moet je die keuze wel maken. We zijn te jong om het zo te laten. Je moet groeien om concurrerend te kunnen zijn. Op de huidige locatie mag Abbink niet meer uitbreiden, de stallen liggen te dicht bij een waardevol natuurgebied. Gemeente en provincie zien het bedrijf (nu nog met 750 kalveren) liever verhuizen. Die verhuizing vloeit voort uit de Reconstructiewet, een wet die in 2001 van kracht is geworden en waarin regels zijn vastgelegd voor de herinrichting van het platteland in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De Reconstructiewet volgde op de uitbraak van de varkenspest in 1997, die op grote schaal leidde tot ruiming van dieren. Intensieve veehouderijen zouden voortaan verder uit elkaar moeten liggen, zodat de kans op besmetting afneemt. Uiteindelijk zijn daarbij nog allerlei andere wensen gevoegd op het gebied van natuur, landschap en vitaliteit van het platteland. Hoe staat het nu met uitvoering van de Reconstructiewet? In Overijssel hebben negen bedrijven de verplaatsing rond en daarvan zijn zeven op de nieuwe locatie in productie. Acht bedrijven bereiden verplaatsing voor. In Gelderland komen 65 bedrijven in aanmerking voor verplaatsing, 45 willen daadwerkelijk verhuizen. Drie zijn er al verplaatst. In Noord-Brabant zijn vijftien bedrijven verplaatst. Voor 80 tot 85 ondernemers moet nog een nieuwe plek worden gevonden. Het tempo moet omhoog, constateert het provinciaal bestuur in Noord-Brabant. Procedures en een tekort aan geschikte locaties zitten verplaatsing in de weg. Ook de Overijsselse gedeputeerde Piet Jansen (CDA) vindt de verplaatsingen niet zo snel gaan als gewenst. We zijn te optimistisch geweest over het tempo. Ik erger me aan de moeizame gang van zaken. Ondernemers moeten veel tijd en geld steken in milieuonderzoeken en vergunningprocedures. Daarbij speelt mee dat gemeenten wel heel voorzichtig zijn met het geven van ruimte aan nieuwe bedrijven. Ondernemer Abbink weet uit eigen ervaring hoe traag en stroperig het kan gaan. Drie tot vier jaar is hij bezig geweest om alles voor elkaar te krijgen. Tot aan de Raad van State toe. Twee van onze nieuwe buren hadden bezwaren. Er zou sprake zijn van horizonvervuiling, ze waren bang voor uitstoot van fijnstof. Uiteindelijk mochten we toch bouwen.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Onder invloed van het groeiende verzet van burgers - in meerdere provincies heeft dat de afgelopen jaren geleid tot burgerinitiatieven tegen de komst van megastallen - is het steeds lastiger geworden een bedrijf te verplaatsen. Gedeputeerde Jansen onderschrijft dat: Gemeenten als Wierden en Twenterand, beide met landbouwontwikkelingsgebieden, zijn huiverig geworden en proberen de komst van nieuwe stallen te beperken. Maar ik houd ze aan hun opdracht. Wij willen in onze provincie ruimte houden voor intensieve veehouderij. Tegenstanders van de schaalvergroting in de landbouw zijn bang voor toename van het verkeer op de vaak smalle landelijke wegen, aantasting van het landschap, uitstoot van fijnstof, geluid- en stankoverlast. Sonja Borsboom woont in een landbouwontwikkelingsgebied in het Brabantse Ulicoten. Pas sinds 2006 weet ze wat dat betekent. Burgers zijn al die tijd buiten het hele proces gehouden. Gaandeweg zijn we er achter gekomen dat hier grote intensieve veehouderijen komen. Het verhaal rond de Reconstructiewet klinkt mooi en aannemelijk: de natuur ontlasten, een vitaal en leefbaar platteland, maar die boeren die hun bedrijf moeten verplaatsen, moeten zulke forse investeringen doen, dat ze die alleen nog maar kunnen terugverdienen als ze sterk uitbreiden. Dat heeft tot gevolg dat er bedrijven komen met een omvang die niet past op het Nederlandse platteland. Het zijn industriële complexen, vindt Borsboom. Zij is een van de initiatiefnemers van Megastallen-nee, dat door middel van een burgerinitiatief het onderwerp op de provinciale agenda van NoordBrabant probeert te krijgen. De Reconstructiewet heeft het hele platteland tegen elkaar opgezet, vindt Abbink. Boeren in een landbouwontwikkelingsgebied zien de komst van andere boeren als een bedreiging. Er zijn boeren die stoppen met hun bedrijf, de gebouwen slopen en er dan bouwkavels van mogen maken. Dat wordt door andere agrariërs met argusogen bekeken, want hoe zullen die nieuwe bewoners, vaak burgers, zich opstellen? Wat als ze vinden dat het stinkt, en bezwaar gaan maken tegen eventuele uitbreiding? Nee, het platteland is erg aan het veranderen. Ondertussen probeert Abbink de verhuizing van zijn bedrijf zo zakelijk mogelijk te bekijken. Emoties moet je uitschakelen. Die knop moet om... Het bedrijf op de oude locatie is het bedrijf geweest dat van vader op zoon ging. Mijn grootouders en ouders hebben het gemaakt tot wat het is. Ik ben hier opgegroeid. Straks moeten we het slopen. Dat is minder mooi. Ik erger me aan de moeizame gang van zaken Gedeputeerde Piet Jansen Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Handelsblad BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 4. Actieplan ter bevordering van dierenwelzijn 2006-2010 De Europese Unie (EU) plant voor de periode 2006-2010 algemene maatregelen met het oog op de bescherming en het welzijn van dieren. De maatregelen hebben betrekking op betere normen, de ontwikkeling van onderzoek en indicatoren, de voorlichting van vakmensen en consumenten en internationale acties. BESLUIT Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 23 januari 2006 over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 [COM(2006) 13 - Publicatieblad C 49 van 28.2.2006]. SAMENVATTING Het actieplan beschrijft de maatregelen die de Commissie tussen 2006 en 2010 wil nemen met het oog op de bescherming en het welzijn van dieren in de Europese Unie (EU) en de rest van de wereld. Het wil het EU-recht verduidelijken en voorstellen doen waar het tekortschiet. De Commissie wil: • de acties van de EU ter bevordering van het dierenwelzijn duidelijker omschrijven; • zich blijven inzetten voor hoge normen op het gebied van dierenwelzijn; • de beschikbare middelen beter coördineren; • onderzoek stimuleren en alternatieven voor dierproeven bevorderen; • borg staan voor een coherent en gecoördineerd EU-beleid ter bevordering van het dierenwelzijn. Om deze doelstellingen te verwezenlijken moeten maatregelen worden genomen op vijf onderling samenhangende gebieden: • hogere minimumnormen; • onderzoek stimuleren en alternatieven voor dierproeven bevorderen; • indicatoren voor dierenwelzijn ontwikkelen; • vakmensen en het grote publiek beter voorlichten; • internationale initiatieven ter bescherming van dieren steunen. Op het punt van minimumnormen wil het actieplan de bestaande EU-regelgeving aanscherpen op grond van recente wetenschappelijke inzichten, praktische ervaringen en internationale ontwikkelingen. Het wil deze minimumnormen ook uitbreiden tot soorten en kwesties die tot dusver niet onder de wetgeving vallen. Het dierenwelzijn zal voorts via andere beleidsmaatregelen - met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden bevorderd (bijvoorbeeld door aan financiële bijstand voorwaarden te koppelen of door bijstand in het kader van het beleid voor plattelandsontwikkeling te verlenen). Het actieplan pleit voor meer onderzoek om lacunes te dichten en een stevige wetenschappelijke basis te ontwikkelen voor het Europees beleid ter bevordering van de bescherming en het welzijn van dieren. Het stelt verder voor een Europees centrum of laboratorium op te richten om informatie over onderzoek en activiteiten te coördineren, te verzamelen en uit te wisselen. Het plan beklemtoont ook dat het op Europees vlak gedefinieerde "principe van de 3 v's" (vervangen, verminderen en verfijnen) met betrekking tot dierproeven moet worden nageleefd. Het plan wil standaardindicatoren voor dierenwelzijn ontwikkelen, die moeten garanderen dat de minimumnormen of strengere normen worden nageleefd. Het actieplan stelt ook voor een EU-label in te voeren om producten te promoten die worden geproduceerd met inachtneming van strengere regels inzake dierenwelzijn. Het actieplan beklemtoont dat het zaak is vakmensen op te leiden - met name om goede praktijken te verspreiden - en de consumenten voor te lichten zodat ze bij hun aankopen een doordachte keuze kunnen maken. Het actieplan verwacht dat de EU zich bij internationale instanties zoals het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (Organisation internationale des
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
épizooties, OIE) en de Raad van Europa zal blijven inzetten voor strengere normen ter bevordering van het dierenwelzijn. Ook wordt erop aangedrongen het belang van deze normen bij de Wereldhandelsorganisatie te bepleiten. Het plan overweegt ook een nauwere samenwerking tussen de EU, de landen met hogere normen en de ontwikkelingslanden. De maatregelen van het actieplan zullen regelmatig aan een follow-up worden onderworpen om de voortgang te evalueren en aanvullende acties na 2010 te programmeren. Context Het actieplan beantwoordt aan de beginselen van het aan het EG-Verdrag gehechte protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren. Dit protocol erkent dat dieren wezens met gevoel zijn en dat bij het formuleren en uitvoeren van het beleid op het gebied van landbouw, vervoer, onderzoek en interne markt met het welzijn van dieren rekening moet worden gehouden. De impactstudie bij het actieplan geeft een overzicht van de verwachte voordelen van het plan, de bestaande wetgeving en de ondernomen onderzoeksactiviteiten. Sinds 1974 is Europese wetgeving aangenomen om dieren te beschermen en hun welzijn te waarborgen bij het fokken, vervoeren en slachten.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 5. 23-06-2008 Brandveiligheid veehouderijen baart grote zorgen De Dierenbescherming maakt zich grote zorgen over het toenemende aantal grote stalbranden in ons land. Afgelopen dinsdag nog kwamen 1.300 varkens om bij een brand in het Brabantse Eersel. Het was maar liefst de vierde stalbrand in tien dagen tijd. Een korte inventarisatie van de Dierenbescherming toont een sterke jaarlijkse toename, reden waarom wij de noodklok luiden. Wij nodigen de ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en LTO-Nederland, uit om te praten over een drastische verbetering van de brandpreventie en -bestrijding in de veehouderij. Het aantal dieren dat door stalbranden omkomt, stijgt bijna ieder jaar. De afgelopen 2,5 jaar kwamen in totaal 374.000 dieren om. Alleen dit jaar al zijn bijna 111.000 slachtoffers onder het vee gevallen, dat betekent gemiddeld bijna 14.000 slachtoffers per stalbrand. Vooral kippen en varkens zijn het slachtoffer. Begin juni verloren duizend varkens en nog eens 60.000 kippen in respectievelijk Heeswijk-Dinther en Castenray het leven bij branden en in Blaricum stierven 110 ooien en lammeren bij een brand in een schaapskooi. Opmerkelijk is dat in een land waar inmiddels jaarlijks 450 miljoen dieren bedrijfsmatig worden gehouden, de brandveiligheidsvoorschriften zich uitsluitend concentreren op de veiligheid voor mensen. Die voorschriften staan onder andere in het Bouwbesluit van het ministerie VROM en in de aanvullende bouwverordeningen van de gemeentes. Een gebouw met bedrijfsmatig gehouden dieren heeft zoals dat heet een ‘industriefunctie’. Daarmee worden koeien, varkens, kippen en bijvoorbeeld ook konijnen gelijkgesteld aan productiemiddelen, aan machines… De huidige preventiemaatregelen, zoals de in stallen verplichte blusmiddelen, helpen kennelijk niet om de aanwezige dieren te beschermen. Veelgehoorde oorzaken zijn kortsluiting en laswerkzaamheden, zo blijkt uit een belronde langs brandverzekeraars en afdelingen Preventie en Brandweer van enkele gemeentes waar stalbranden plaatsvonden. Brandbaar isolatiemateriaal, vaak nog aanwezig in oudere stallen die volgens verouderde voorschriften zijn gebouwd, is ingeval van overslaand vuur fataal. Echter ook een betrekkelijk nieuwe stal met 60.000 kippen in Castenray kon niet ontkomen aan de vlammenzee. De Dierenbescherming neemt het initiatief en nodigt de ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en LTO-Nederland, uit om te praten over een drastische verbetering van de brandpreventie en -bestrijding in de veehouderij. Zo moeten veestallen een aparte categorie worden, waarvoor strengere regels gelden met betrekking tot gebruik van brandwerende materialen en voorzieningen voor brandpreventie en -bestrijding. Ook moet er serieus gekeken worden naar betere mogelijkheden om bij brand dieren snel te evacueren. Wij verwijzen hierbij naar Engeland en de VS, waar al wel aparte richtlijnen voor landbouwdieren gelden.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 6. Aantallen omgekomen dieren bij stalbranden. Aantallen stalbranden per jaar waarbij 100 of meer dieren zijn omgekomen, en het totaal aantal bij die stalbranden omgekomen dieren. Rapportage Dierenbescherming, aangevuld met eigen onderzoek: Jaar 2005 2006 2007 2008, 1e helft
Aantal stalbranden 3 6 5 8
Aantal omgekomen dieren (?) 251.000 12.000 110.610
2008, 2e helft 2008 totaal 2009, t/m aug
5 13 5
452.640 * 563.250 * 18.044
* Dit grote aantal wordt veroorzaakt door een enkele brand in een viskwekerij waarbij naar schatting 450.000 meervallen omkwamen.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 7. Nieuwe Oogst editie Zuid; 19 juli 2008
Impact van brand in stallen enorm Meer aandacht nodig voor brandveiligheid bij nieuwbouw stallen Stallen of schuren die in brand vliegen zijn van alle tijden. Schaalvergroting verhevigt de impact ervan. “Bij nieuwbouw moet daarom nadrukkelijk aandacht zijn voor de brandveiligheid en preventie”, stelt John de Hoon van Interpolis, onderdeel van verzekeraar Achmea. Onlangs vestigde de Dierenbescherming aandacht op de jaarlijkse stijging van het aantal dieren die omkomen bij stalbranden. ‘Het risico daarop neemt alleen maar toe gezien de schaalvergroting”, constateert De Hoon, sectormanager Veehouderij van Interpolis. “het aantal stalbranden neemt niet toe. Maar als er iets in brand staat, is de omvang van de schade vele malen groter dan vroeger. Het maakt de situatie voor verzekeraars bijna onhoudbaar.” Bestaande stallen en opslagloodsen zijn vergeven van brandbare materialen. Dupanel is populair als isolatiemateriaal, zeker in de intensieve veehouderij. Nieuwe varkensstallen hebben centrale luchtkanalen en die bestaan nogal eens uit brandbaar materiaal. “Breekt er een brand uit, dan is de hele stal verloren”, benadrukt De Hoon. “Uit oogpunt van brandveiligheid en spreiden van de risico’s zijn meer kleinere stallen beter dan een grote. Compartimentering van grote stallen is helaas niet praktisch.” Brandwering of –vertraging, zelfs bij nieuwbouw, staat nog niet altijd even hoog op de prioriteitenlijst. Het gebruik van brandbare kunststof hokinrichting en roosters en sandwichpanelen met brandbare isolatie in de kern zijn gemeengoed. De bouwverordening stelt hogere eisen naarmate er meer met personeel gewerkt wordt. Daarbij is het brandveilig bouwen volgens De Hoon een alles-of-niets-kwestie. Alle stalonderdelen moeten volledig op elkaar afgestemd zijn wat betreft brandveilige materialen. Zo heeft onbrandbare isolatie tegen dakplaten weinig zin als bijvoorbeeld dupanel gebruikt wordt in een centraal luchtkanaal. “Onbrandbare of brandvertragende (isolatie)materialen kosten de veehouder extra geld, wat zich niet terugverdient”, legt De Hoon uit. “Er is berekend dat bij het premiestelsel voor de brandverzekering een factor vier zou moeten zitten tussen het gebruik van brandgevaarlijke en maximaal brandveilige gebouwen.” En toch moeten boeren het maximale aan brandveiligheid doen. “Een brand hakt er op meerdere fronten flink in en brengt de bedrijfscontinuïteit in gevaar”, benadrukt hij. “Niet alleen financieel, ook emotioneel is het een enorme belasting. Mensen die het meegemaakt hebben willen zoiets nooit meer meemaken.” Oorzaken Intensief houden van dieren vraagt om een intensief onderhoud van installaties en stalinrichting. Het risico op het ontstaan van brand is groter vanwege het gebruik van ventilatoren en schakelkasten en de aanwezigheid van stof. In bijna 100 procent van de gevallen is brand aan drie oorzaken te wijten: de verwarming, elektrische installaties of (onderhouds)werkzaamheden. “Kortsluiting wordt vaak geroepen, maar dan slaan de stoppen eruit. Het gaat juist om contacten waar de weerstand oploopt, veel warmte ontstaat en materialen gaan smeulen.” Uit een onderzoek naar brandpreventie bij alle agrarische sectoren van Interpolis bleek dat in een kwart van de gevallen direct maatregelen genomen moeten worden om nog aan de acceptatievoorwaarden van de brandverzekering te voldoen. Dit is verontrustend, merkt De Hoon op. “Vaak gaat het om achterstallig onderhoud. Maar in sommige gevallen gaat het al bij de aanleg van installaties bij nieuwbouw verkeerd.” Regels rondom brandpreventie en –bestrijding in de veehouderij gaan aangescherpt worden. Op initiatief van de Dierenbescherming komen partijen als de ministeries van Vrom en Binnenlandse Zaken, LTO Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bijeen om hierover zaken in gang te zetten. Maar een evacuatieplan van vee
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
bij brand ziet De Hoon niet zitten. “Varkens en kippen komen echt niet naar buiten als een stal in brand staat. Daarbij moet een boer zijn persoonlijke veiligheid voorop zetten.” Even wachten Het gebruiken van gezond boerenverstand draagt ook bij aan het voorkomen van stalbrand. Bij het verrichten van onderhoudswerkzaamheden, zoals lassen of slijpen, moet de boer eerst brandbare materialen en mestput goed afschermen. Aanrader is om volop te ventileren en een blusapparaat direct bij de hand te hebben. “Mocht er iets mis gaan tijdens de klus, dan kun je met direct ingrijpen voorkomen dat een beginnende brand uit de klauwen loopt”, weet de sectormanager. “En is het onderhoudskarwei geklaard, loop dan niet te snel weg maar kijk goed of er iets smeult en of het ijzer voldoende afgekoeld is.” Een stalbrand is nooit 100 procent te voorkomen. Gemeenten stellen op allerlei fronten hoge eisen aan de ondernemers, maar mogen in sommige gevallen de hand ook in eigen boezem steken. “Soms is er niet tijdig of onvoldoende bluswater teer plekke om snel en adequaat in te kunnen grijpen”, weet De Hoon. “Zo komt het vaak voor dat brandweerlieden moeten zoeken naar een aftappunt dat ook nog op flinke afstand van de brandhaard ligt. Zoiets hoort vlekkeloos en soepel te verlopen. Dat is de taak van de overheid.”
BRANDWEERACADEMIE
Een eerste verkenning naar branden in dierenverblijven t.b.v. de Brandraad 09
Bijlage 8. 'Bij brand gaan varkens toch dood' door Ben Ackermans. zaterdag 28 juni 2008 | 03:03 | Laatst bijgewerkt op: zondag 29 juni 2008 | 21:27 Brababts Dagblad SINT-OEDENRODE - "Varkens evacueren? Dat lukt niet. Als een stal brandt, gaan de varkens gewoon dood. Daar kun je moeilijk over doen, maar dat is de realiteit." Mega-varkenshouder en stallenbouwer Mari van Genugten ziet weinig heil in verdere afspraken over brandveiligheid van varkensstallen en het evacueren van de dieren. De Dierenbescherming riep daar deze week toe op na een reeks fatale branden. Dit jaar vonden al 111.000 varkens en kippen de dood bij branden. "Het klinkt hard, maar het moet niet zo zijn dat mensen hun leven op het spel zetten om bij een brand in de stal de dieren te redden. Dat gaat gewoon niet." De directeur van Genugten Agri in St. Oedenrode heeft drie van zulke drama's meegemaakt. Het patroon was volgens hem steeds hetzelfde. "Bij brand verdwijnt de zuurstof uit de stal, de varkens ademen giftige rook in en slapen in. Je kunt de deuren opengooien, maar dan brandt het nog harder. En ze gaan echt niet tegen de koude lucht die binnenkomt in. Ook niet als je de gangen breder maakt." Genugten Agri houdt varkens op een aantal bedrijven in het oosten van Duitsland. Daar voert het bedrijf ook complete projecten uit. In Nederland doet het alleen de feitelijke bouw van door anderen ontworpen varkensstallen. Sinds 1 januari gelden er al strengere landelijke brandveiligheidseisen, maar daarnaast leggen gemeenten ook afzonderlijk voorschriften op. "Er is geen eenduidig beleid. Ze hebben bijvoorbeeld zelf iets te zeggen over hoe groot brandcompartimenten moeten zijn. Voor ondernemers kan dat een enorm verschil in investeringen betekenen." Waar verzekeraar Interpolis alarm sloeg over de soms slechte staat van elektrische installaties, is Van Genugtens ervaring dat het overgrote deel van de branden komt door 'ongelukken' met bijvoorbeeld laswerk. "Als er geen blusmiddel bij de hand is, gaat het snel mis. De mestputten zitten vol brandbaar gas. De laatste tijd worden die putten weer dieper, en is de concentratie gas dus groter. Dat is een gigantisch foute trend." Zogenaamde groen-labelstallen hadden juist ondiepe putten, vaak met een spoelsysteem. "Dat beperkte de concentraties ammoniak en brandbaar gas", zegt Van Genugten. Maar varkensboeren investeren daar volgens hem niet gauw meer in, omdat ze sinds kort luchtwas-systemen in hun stallen moeten installeren. Ondanks subsidiemogelijkheden zijn die kostbaar. Ook beperkingen aan de grootte van het bouwblok nopen de boeren met hun putten weer meer de diepte in te gaan. "Slecht voor de boer, slecht voor het milieu. Het zou beter zijn de lucht boven de putten af te zuigen. In Duitsland doen wij dat al."
BRANDWEERACADEMIE
29
Branden in dierenverblijven
Bijlage 9. Drie columns van Dierenwelzijnsweb19
Datum: Titel: Auteur: Organisatie:
10-6-2009 De afweging van belangen van mens en dier Berry Spruijt Universiteit van Utrecht
In het actualiteiten programma van Pauw en Witteman vertelde de kunstenares Tinkebell dat zij onlangs haar eigen kat heeft gedood (de nek gebroken) en gevild om er een tasje van te maken. Het tasje is bedoeld als kunstwerk en inmiddels als zodanig verkocht. Van het villen en het verwerken van de kat werd een filmpje vertoond. De achterliggende gedachte van de kunstenares bij dit gruwelijke schouwspel was, dat zij wilde benadrukken dat dieren als dingen gebruikt worden. De aanwezigen bij het programma hoorden en zagen de gehele performance met afgrijzen aan. Op de vraag of Tinkerbell niet bang was om door justitie vervolgd te worden, antwoordde de kunstenares dat zij niets te vrezen had, omdat het volgens de wet niet verboden is om je eigen dier te doden. Tinkerbell heeft het bij het juiste eind: volgens de wet mag iedereen in zijn achtertuin zijn kip nekken zonder dat er een haan naar kraait. De Sophia-Vereeniging tot Bescherming van Dieren heeft er onlangs bij de minister van Landbouw op aangedrongen een verbod op het doden van dieren in de wet op te nemen. Echter de minister heeft laten weten dat een ieder die zichzelf voldoende kennis en vaardigheden toedicht om een dier te doden, daartoe ook het recht heeft. Zij zag geen aanleiding om maatregelen te nemen. Deze uitspraak staat haaks op haar recente voorstel om een algemene zorgplicht voor dieren (voor een ieder) op te nemen in de nieuwe Wet Dieren. Hoe kan de minister verwachten dat een ieder goed voor zijn dieren zorgt, terwijl zij tegelijkertijd toestaat dat een ieder, om wat voor reden dan ook, zijn huisdier afmaakt. De regelgeving en het beleid ten aanzien van het welzijn van dieren wordt gekenmerkt door tegenstrijdigheden. Waar het om gaat is dat de minister na een zorgvuldige afweging van belangen van mens en dier, nu eindelijk eens vaststelt wat de aanvaarbare grens is van het lijden dat dieren wordt aangedaan ten behoeve van belangen van mensen. Een kat omleggen voor een tasje zal de aanvaardbare grens dan niet halen.
Datum: Titel: Auteur: Organisatie:
23-2-2009 Varkentjes kijken Marion Kluivers Animal Sciences Group WUR
Welzijn van dieren staat in de belangstelling. Vaak ligt daarbij de focus op de voedselproducerende dieren in de intensieve veehouderij, waar vooral varkens en pluimvee mee bedoeld worden. Kijkend naar deze dieren en hun omgeving is inderdaad ook snel duidelijk dat er nog het nodige te verbeteren valt, een proces dat ook al lang geleden ingezet is. In de varkenshouderij is bijvoorbeeld het vastzetten van zeugen met 19
http://www.dierenwelzijnsweb.nl
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
een band al jaren verboden en binnen afzienbare tijd zal ook de permanente huisvesting in boxen verleden tijd zijn. Ook is er in die sector aandacht voor het (onverdoofd) uitvoeren van pijnlijke ingrepen, zoals het castreren van beerbiggen en het couperen van staarten. Ingrepen die standaard uitgevoerd worden. Wat opmerkelijk is, is dat over diersoorten heen verschillen lijken te zitten in wat ethisch aanvaardbaar is. Het houden van zeugen aan de band is verboden, het houden van koeien op een grupstal en van paarden op een stand echter niet. Het is aannemelijk dat de overwegingen die bij de zeugen gebruikt zijn evenzeer van toepassing zijn op deze diersoorten. Koeien en paarden komen misschien nog een deel van de dag of het jaar buiten, maar een verplichting bestaat hiervoor niet. De castratie van een hond zal niet snel zonder verdoving uitgevoerd worden, terwijl tot voor kort jaarlijks miljoenen biggen dat lot wel ondergingen. Bij de castratie van biggen wordt ook het begrip integriteit in de discussie betrokken. Bij het castreren van paarden, honden en katten wordt hier echter niet of nauwelijks aan gerefereerd. Andersom wordt er op het moment gediscussieerd over de (on)aanvaardbaarheid van het direct weghalen van biggen bij de zeug, terwijl kalveren al decennialang direct bij hun moeder weggehaald worden om kunstmatig opgefokt te worden. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is inmiddels wel duidelijk dat ingrepen bij alle hogere diersoorten (evenveel) pijn doen. Bij eisen die het dier aan zijn omgeving stelt is er mogelijk meer sprake van enige diersoortverschillen. Maar blijkbaar wordt wat mag en wat niet mag bij de verschillende diersoorten vooral bepaald door onze eigen ethische kaders en dat is onterecht. Tenzij we gegronde redenen hebben om ervan af te wijken, moeten we onze ethische kaders diersoortoverschrijdend hanteren. Over welke dieren we het ook hebben.
Datum: Titel: Auteur: Organisatie:
2-2-2009 Verrijkte kooi Jinke Hesterman Levende Have
Nee, dit stukje gaat niet over de huisvesting van kippen. En het verbod om deze dieren nog langer te maltraiteren in veel te kleine hokken. We hebben het hier over paarden. Paarden staan namelijk ook in een kooi. Of, zoals de Duitse topinstructeur Johann Hinnemann het laatst op een seminar plastisch uitdrukte: ze staan op een toilet, 22 uur per dag. ‘’En dan heeft dat paard nog geluk. De meeste komen nog minder de stal uit’’, voegde hij eraan toe. Zou hij het inderdaad ook over de Nederlandse paarden hebben? Te vrezen valt van wel. De Sectorraad Paarden heeft het in zijn pas verschenen Plan van Aanpak over een ‘’meerderheid’’ van de paarden die in individuele boxen staat. Nu is een box niets meer en niets minder dan een beschaafd woord voor mestplaats. Want in die box staan paarden niet alleen de godganse dag te staan, maar doen ze ook hun behoefte. Stel je eens voor: meer dan 200.000 paarden, het grootste deel van de dag en in het slechtste geval dag in dag uit opgesloten in ruimtes van ongeveer drie bij drie meter. Omgerekend naar menselijke afmetingen komt dat neer op een toilet van anderhalve vierkante meter. Omgerekend naar de afmetingen van een kip kom je uit op het beruchte A4-tje. Kooihuisvesting dus, met een verzorger die zo nu en dan eens wat brokken in de voerbak gooit – ‘’de gehalten in ruwvoer kunnen soms zo laag zijn dat dit door krachtvoer moet
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
worden aangevuld’’, leren we op www.abouthorses.nl - en hooguit een of twee uur per dag wat beweging. In de paddock of in de manege. Want weidegang, dat is alleen enkele uitverkoren paarden gegund. Het woord komt zelfs niet voor in het vocabulaire de Sectorraad. Dat zegt genoeg. Wat denkt de Sectorraad hieraan te doen? Minister Verburg gaf deze club de opdracht met voorstellen te komen, want zij vindt dat die boxen eigenlijk niet meer kunnen (zie www.minlnv.nl, nota dierenwelzijn, pagina 39). Dan mag je veronderstellen dat er een brigade in stelling wordt gebracht die eens drastisch de bezem haalt door de paardentoiletten, de deuren van de boxen open zet en het paard vooral laat lopen. Daar zijn deze dieren namelijk goed in. Niets van dat al. De Sectorraad zoekt de oplossing van dit schrijnende probleem vooral in nader onderzoek en in ‘’het verband tussen grootte, beweging, sociaal contact en het klimaat in de stal. De stal moet dusdanig aangepast zijn, dat een paard sociaal contact kan hebben.’’ Een soort verrijkte kooi dus. Met de paardensector is het kennelijk slechter gesteld dan met de kippen. Want daar behoort die verrijkte kooi binnenkort definitief tot het verleden.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Bijlage 10. Brandveiligheid van grote brandcompartimenten Brandvoorschriften stal en erf20 Het bouwbesluit kent geen aparte brandvoorschriften voor agrarische bedrijfsgebouwen. Zij vallen onder de industrie-functie met de bijbehorende eisen en regels qua brand. Onderstaand een korte weergave van met name de eisen op het gebied van brandcompartimentering, die verderop toegespitst worden op agrarische bedrijfsgebouwen en de inrichting van het bijbehorende erf. Voor alle bedrijfsgebouwen, dus ook stallen, geldt conform het bouwbesluit dat een brandcompartiment niet groter mag zijn dan 1000m2. Het bouwbesluit stelt ook eisen aan de begrenzingen van dat brandcompartiment. De Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag (WBDBO) dient minimaal 60 minuten te zijn. En er mag in de inwendige scheidingsconstructie geen ander beweegbaar constructie-onderdeel zitten, behalve een zelfsluitende deur. Anders gezegd het dient minimaal 60 minuten te duren voordat de brand de volgende ruimte bereikt (door de muur of via de buitenlucht) en er mogen in scheidingswanden alleen zelfsluitende deuren zitten. Tevens is vastgelegd dat die WBDBO-eis ook geldt richting de buren. Daartoe dient de perceelsgrens als spiegel-as te worden gebruikt om het eigen gebouw op het naastliggende perceel te projecteren. Ongeacht wat er wel of niet op het buurperceel staat, zelfs als er op dat naastliggende perceel niet gebouwd mag worden. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is het beginsel van gelijke rechten voor iedere burger. Agrarische gebouwen worden tegenwoordig steeds groter. Hierdoor komt de maximale compartiment-grootte al snel aan de orde en wordt vaak overschreden. Een groter brandcompartiment mag worden toegepast als wordt aangetoond dat dit net zo veilig is als het compartiment van 1000m2. Dit kan via het berekeningsmodel Beheersbaarheid van Brand (vuurlastberekening), waar in de nieuwste versie uit 2007 is opgenomen dat dierenverblijven niet groter mogen zijn dan 2500m2 en dat er geen verdiepingen mogen worden toegepast. Dit model berekent hoe groot een brandcompartiment kan zijn, op basis van de vuurbelasting. Dit is de hoeveelheid warmte die vrijkomt per m2 bij volledige verbranding van alle in het bouwwerk aanwezige materialen; de bouwmaterialen van het gebouw zelf en van de erin aanwezige materialen (levende have, voer/stro, landbouwwerktuigen). Dit betekent dat de grootte van een compartiment te beïnvloeden is door het materiaalgebruik. En met name door het toepassen van de juiste bouwmaterialen; onbrandbare materialen. In de stal kom je dan al snel uit bij de isolatiematerialen, uitgaande van de gangbare onbrandbare materialen beton/steen en staal voor vloeren, wanden en constructie. Daarnaast berekent dit model de WBDBO-eis van alle gevels/wanden van het compartiment en bepaalt de minimale brandwerendheid van de buitengevels. In dat laatste wordt de afstand tot andere brandcompartimenten meegenomen. Deze bepaalt immers mede de Weerstand tegen BrandOverslag (WBO). Hoe groter de afstand tot het volgende gebouw, hoe langer het duurt voor de brand daar werkelijk is. Het kan zelfs zijn dat de wand geen brandwerendheid hoeft te hebben, omdat de afstand voldoende groot is.
20
http://www.Arvalis.nl
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
Dit betekent in de praktijk dat er bij voldoende afstand een goedkopere wand gerealiseerd kan worden, omdat er geen brandwerendheideis meer aan hangt. Dit is financieel interessant maar soms ook een must; denk aan een open gevel van een rundveestal of aan een luchtwasser die een achteruitlaat heeft. In beide gevallen is een brandwerendheid van die gevel niet te realiseren. Afstand is dan vereist. Deze brandeisen zullen in een vroeg stadium van uw bouwplannen bekeken moeten worden, waarbij het verstandig is na te gaan hoe de lokale brandweer / gemeente daarmee omgaan.
Op Brandpreventieforum wordt hierop de volgende toelichtingen gegeven21: Verdere toelichting bij brandcompartimentering veestallen De veiligheid of het welzijn van dieren valt niet binnen de scope van de Woningwet c.q. het Bouwbesluit 2003. Bij de beoordeling van een bouwaanvraag mag gelet op de reikwijdte van de Woningwet in formele zin dus geen rekening worden gehouden met de veiligheid en/of het welzijn van de in het bouwwerk aanwezige dieren. Dit kan vervolgens wel inhouden dat er onvoldoende garanties zijn dat bij een eventuele brand de in het bouwwerk aanwezige dieren door de brandweer kunnen worden gered, en uiteindelijk dus ook botsen met de taak die de brandweer heeft ten aanzien van het redden van dieren bij brand. Het is in beginsel aan de aanvrager c.q. de eigenaar om met het oog op de veiligheid of het welzijn van dieren eventuele aanvullende voorzieningen te treffen. De brandweer kan hierover adviseren. Daarbij kan gedacht worden aan: • Het toepassen van materialen met meer optimale eigenschappen voor wat betreft (on)brandbaarheid, brandvoortplanting, rookproductie en druppelvorming; • Het nader indelen van het bouwwerk in brandcompartimenten met een voldoende onderlinge weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (brandwerende scheidings- en draagconstructies); • Het aanbrengen van extra uitgangsdeuren; • Het aanbrengen van brandslanghaspels; Het gaat vooral ook om de onderlinge samenhang tussen de verschillende voorzieningen en maatregelen en de doelstelling daarvan. In de praktijk spitst de discussie zich echter vaak toe op de omvang van het brandcompartiment. Dit omdat de nadere brandcompartimentering zowel technisch als financieel ingrijpend kan zijn. Voor wat betreft de grenswaarde van de maximale grootte van brandcompartimenten van dierverblijven worden in de uitvoeringspraktijk grenswaarden gehanteerd van 1.000 m2, 1.250 m2, 2.000 m2, 2.500 m2, of hogere grenswaarden. Het Bouwbesluit 2003 regelt in beginsel een indeling in brandcompartimenten van 1.000 m2. Grotere brandcompartimenten zijn toegestaan, mits qua brandveiligheid gelijkwaardig aan brandcompartimenten van 1.000 m2. De gelijkwaardige veiligheid moet ten genoegen van burgemeester en wethouders worden aangetoond. Burgemeester en wethouders hebben enige beleidsvrijheid bij hun besluit omtrent de voorgestelde gelijkwaardigheid. Als naar hun oordeel de 21
Deze reactie van september 2006 is verzorgd door Bertwin van Setten van Brandweer Midden- en West-Brabant. Bertwin van Setten is lid van de cluster Kennis & Kwaliteit van het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en Thematrekker Brandveiligheid voor BWTinfo. De reactie is informatief en niet uitputtend.
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
gelijkwaardigheid onvoldoende is aangetoond, hebben zij de bevoegdheid de bouwvergunning te weigeren. Bij geschillen tussen partijen over de toepassing van bepaalde onderdelen van de wet- en regelgeving is het vervolgens aan de rechter hier uitsluitsel over te geven. Tot 1 januari 2003 werd in veel gevallen de richtlijn ‘Een brandveilig gebouw bouwen’ van de Nederlandse Brandweer Federatie (1994) gehanteerd om een invulling te geven aan de functionele eisen uit het Bouwbesluit 1992. Deze richtlijn gaat uit van een maximale brandcompartimentsgrootte bij bepaalde dierverblijven van 1.250 m2, waarmee wordt beoogd betere mogelijkheden te creëren voor het redden van dieren bij een calamiteit, vooral als daar grotere aantallen dieren bij betrokken zijn. In het eindconcept van de herziene methode ‘Beheersbaarheid van Brand’ (Ministerie van BZK) is een grenswaarde van 2.500 m2 opgenomen voor de maximale grootte van een brandcompartiment waarin dieren verblijven. Voor de goede orde: Het concept van de herziene methode ‘Beheersbaarheid van Brand’ heeft op dit moment nog niet de instemming van alle betrokken partijen. De definitieve publicatie van de herziene methode ‘Beheersbaarheid van Brand’ wordt nog verwacht. Het is op zich positief dat de herziene methode ‘Beheersbaarheid van Brand’ duidelijkheid gaat verschaffen over de maximale grootte van brandcompartimenten van dierverblijven. De rechtsgrond hiervoor, de doelstelling ervan en de onderbouwing van deze grenswaarde ontbreekt echter nog. In het definitief concept zou dit in ieder geval nader moeten worden toegelicht om de introductie van de grenswaarde in de praktijk hanteerbaar en motiveerbaar te maken. Los van de methode moet namelijk per situatie (kunnen) worden gemotiveerd waarom een bepaalde grenswaarde wordt gehanteerd. Vervolgens moet deze grenswaarde in samenhang worden gebracht met andere brandbeveiligingsmaatregelen en voorzieningen, en de repressieve inzetmogelijkheden van de brandweer. Met de introductie van een grenswaarde moet niet de suggestie gewekt worden dat het hanteren van deze grenswaarde op zich al garanties geeft voor het in veiligheid kunnen brengen van dieren door de brandweer. In de uitspraak van de Raad van State van 5 juli 2006 (LJN: AY0358, Raad van State, 200506659/1, zie boven) wordt het besluit van burgemeester en wethouders omtrent de gelijkwaardige veiligheid van een brandcompartiment van een veestal van 3.445 m2 in stand gehouden omdat zowel de rechtbank als de Raad van State de juistheid van het genomen besluit niet in twijfel trekken. Dit omdat burgemeester en wethouders terecht hun bevoegdheden hebben aangewend en zich bij hun besluit hebben gebaseerd op een onderzoeksrapport van een deskundige. In een eerdere uitspraak van de Raad van State van 10 oktober 1996 (H01.95.0356/18) bevestigt de Raad van State het besluit van burgemeester en wethouders omtrent de gelijkwaardige veiligheid van een brandcompartiment van een veestal, waarbij door het college een maximale grenswaarde van 1.250 m2 wordt gehanteerd. Aan de hand van de uitspraken van de Raad van State van 10 oktober 1996 en 5 juli 2006 mag dus eigenlijk alleen geconcludeerd worden dat het aan burgemeester en wethouders is een goed gemotiveerde beslissing te nemen, en dat de Raad van State ten aanzien van dit aspect niet in die bevoegdheid wil treden.
In mei 2007 publiceerde het Ministerie van VROM de ‘Handreiking grote brandcompartimenten’ en de ‘Achtergronden van de handreiking grote brandcompartinmenten’. Hierin wordt voor relatief eenvoudig opgezette grote brandcompartimenten groter dan 1000 m2 een praktische beoordelingssystematiek
BRANDWEERACADEMIE
Branden in dierenverblijven
aangegeven waarop plannen eenvoudig kunnen worden getoetst en worden een aantal standaard maatregelenepakketten aangegeven. Op basis van dit document is de maximale brandcompartimentsgrootte voor dierenverblijven tot 2500 m2 gebaseerd.
BRANDWEERACADEMIE