1
De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), een eerste verkenning ‘Maak mijn voetstappen vast in Uw woord.’ Zo bidt David in Psalm 119:133. Drie dingen belijdt hij daar: 1. dat hij vastigheid begeert; 2. waar die vastigheid te vinden is; 3. dat hij zichzelf die vastigheid niet geven kan. Hoe noodzakelijk is die bede in deze tijd, waarin de waarheid struikelt op de straat. Alles is onvast. Alles is op drift. Allerwege is het besef dat wij het met de kennis van vroeger niet meer kunnen doen. Het leven verandert razendsnel, vooral door de techniek. Alleen al de auto en de telefoon, radio en tv en de computer hebben het hele leven onherkenbaar veranderd. Maar ook de opvattingen veranderen snel. Men voelt zich gedrongen met zijn tijd mee te gaan. En daardoor is alles zo onvast. Karl Barth en Karl Marx. Twee Karls die het denken in kerk en wereld tientallen jaren van deze eeuw beheersten. De een theoloog, de ander politicus en econoom. En nu? Men kent en vindt hun standplaats zelfs niet meer. Weer nieuwere inzichten! Zo is het te begrijpen, dat men ook vraagt naar een nieuwe, modernere Bijbel. Of er wordt helemaal geen boek meer gelezen (men haalt zijn informatie wel van pc of tv), of als men nog leest, is een boek uit de jaren zestig al het summum van veroudering. Zie het in een openbare bibliotheek. Boeken van twintig, dertig jaar geleden zijn werkelijk de oudste die daar staan. In dat licht bezien is de Nieuwe Vertaling, die al lang geen Nieuwe Vertaling meer genoemd wordt, maar de NBG-vertaling van 1951 (NBG’51), wel hopeloos verouderd. Niet alleen de taal geldt als ouderwets, ook de inhoud, die voor velen nog te zeer gestempeld werd door een cultuur die we achter ons gelaten hebben. In deze jaren aan het einde van de twintigste eeuw domineert een gevoel, dat men reist naar een nieuw tijdperk (New Age), waarbij de oude reisgidsen nog maar een zeer beperkte waarde hebben. Inderdaad, wij kunnen het alleen maar toestemmen, het is een tijd vol onzekerheden. Maar één ding is vast en zeker. Omdat het Woord niet van mensen is, maar van de onveranderlijke God. Daarom ligt daarin de enige vastigheid. En daarom bad de dichter of de Heere zijn voetstappen in dat Woord vast wilde maken. Hij vraagt om te midden van alle onzekerheid doordat alles op losse schroeven wordt gezet, geworteld en gegrond te mogen zijn in de rechte kennis van de waarheid. De enige waarheid. De Goddelijke, geopenbaarde waarheid. Die waarheid wordt allerwege geweld aangedaan. Men duldt zo’n onwrikbare vastigheid uit de oude tijd niet. Men accepteert het niet wanneer mensen zich vastklampen aan de waarheid Gods. De boze werkt om alle vastigheid te ondermijnen. De scherpe puntjes van de waarheid moeten eraf. Dan houden we een afgevijlde waarheid over. Maar als de Heere onze voetstappen vast gaat maken in Zijn Woord, wordt het ons juist om die scherpe puntjes te doen, die wij van nature niet willen. Want om welke vastigheid is het ons te doen? De mens van nature begeert wel vastigheid in een wereld waarin hij alles ziet wankelen. Wij kunnen niet tegen al die veranderingen en zouden niets liever willen dan een stil en gerust leven te mogen leiden en zo de vastigheid van ons bestaan vast te kunnen houden. Maar dat is niet de vastigheid die de dichter van Psalm 119 bedoelt. De vastigheid van het Woord ontneemt ons juist onze vastigheid, bewerkt een losmaking daarvan, en dat heet nu bekering. Want met al onze godsdienst zijn wij maar als een riet dat van de wind ginds en weder gedreven wordt, vandaag deze kant op en morgen weer anders. Maar als de Heere vast gaat maken, wordt het zo anders. Hij gaat ze vast zetten in Zijn Woord. Petrus zegt ervan: ‘En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt’ (2 Petr. 1:19). De kanttekening zegt bij ‘dat zeer vast is’: ‘allervast of zeer vast, namelijk om op
2
hetzelve, als op een zeer vasten grond, ons geloof te bouwen’. Ziedaar de reden waarom de satan alles in het werk stelt om dat Woord onvast te maken. Hij wil niet dat op die grond gebouwd wordt. Vervolg op NBG’51 De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) moet gezien worden als een vervolg op de NBG-vertaling1951 (de zg. Nieuwe Vertaling). NBG’51 geldt thans in brede kerkelijke kring als verouderd. Waarom kwam de NBG’51 er destijds? In hoofdzaak om vier redenen: 1. De Statenvertaling werd voor algemeen gebruik in kerk, school en huisgezin niet meer geschikt geacht vanwege het verouderd Nederlands. 2. Men wilde de meerdere kennis van de bijbelse talen en culturen benutten. 3. Men meende over een betere grondtekst te beschikken. 4. Andere theologische opvattingen hadden de overhand gekregen, waarom de NBG’51 breed-protestants werd opgezet in plaats van de gereformeerde Statenvertaling. De NBG’51 kan getypeerd worden als een compromisvertaling. Dat is niet alleen door ons, maar ook door anderen gesteld, en nog recentelijk in februari 1996 door ds. J.A. Koole in zijn proefschrift Het Oude Testament in de NBG-vertaling 1951. Dat compromiskarakter werd niet alleen veroorzaakt door de brede samenstelling van het gezelschap vertalers, van christelijk-gereformeerd tot vrijzinnig. Een belangrijke oorzaak was ook, dat men permanent in de spanning verkeerde tussen het eigentijds willen zeggen in hedendaags taalgebruik, en toch ook vrij nauw aan willen sluiten bij de Statenvertaling, om zoveel mogelijk mensen mee te krijgen met de nieuwe vertaling. Dit dubbele compromiskarakter maakte dat de NBG’51 sterk tijdgebonden was en dan ook snel verouderde. Daarna zijn nog meer bijbelvertalingen gekomen. We noemen er drie: de rooms-katholieke Willibrordvertaling (1975, herzien in 1987, 1992 en 1995), de Groot Nieuws Bijbel (1983, herzien in 1996) en Het Boek (1988), welke laatste twee niet voor gebruik in de kerk bedoeld waren, al zijn ze daartoe soms wel aangewend. Geen herziening Intussen werkte het Nederlands Bijbelgenootschap nog jarenlang aan een herziening van de NBG’51, maar tot een voltooiing van dit werk kwam het niet meer. Wat men ook deed, zij bleef verouderd. Een enquête begin jaren tachtig gaf als uitkomst, dat de NBG’51 te zeer verouderd was en bleef, en dat er behoefte was aan een nieuwe, modernere Bijbel. De kerken werden geraadpleegd en op de zg. Alverna-conferentie in 1989 werd de wenselijkheid uitgesproken van één nieuwe vertaling, voor kerk, school en huis, en tevens ook voor de maatschappij. Daarbij werd de noodzaak gesteld, dat het een vertaling zou worden van protestanten en roomsen samen. Deze Nieuwe Bijbelvertaling zou de standaardvertaling in de Nederlandse cultuur moeten worden, die zou moeten kunnen rekenen op brede aanvaarding in de maatschappij, in het onderwijs en in de media. Wij lazen ergens: Het moet een klassieke vertaling van de Bijbel worden. Wat betreft taal en stijl up-to-date. Historisch verantwoord naar de huidige inzichten. En met een taalgebouw, zo sterk, dat de mensen hun verknochtheid aan de bestaande vertalingen ervoor zouden opgeven. In 1992 namen het NBG en de Katholieke Bijbelstichting (KBS) beide het besluit om dit samen te gaan doen. Op 25 februari 1993 tekenden beide organisaties een overeenkomst en daarmee was het werk begonnen. Sprak men aanvankelijk van ‘Vertaling 2000’ en vervolgens van ‘Vertaling 2002’, de definitieve benaming werd Nieuwe Bijbelvertaling.
3
Voortvarend werd het werk aangepakt. Het NBG zorgde voor een budget van 14 miljoen. Op een advertentie waarin bijbelvertalers gevraagd werden, reageerden meer dan vierhonderd gegadigden. Daaruit werden er vijftien geselecteerd, naar bekwaamheid, terwijl ook naar kerkelijke richting werd gekeken. Gerekend naar opleiding waren er onder hen zes oudtestamentici, drie nieuwtestamentici, vier neerlandici en twee vertaaldeskundigen. Zij werden per 1 september 1993 benoemd op parttime basis, de meesten voor 24 uur per week, inmiddels is dit uitgebreid naar 30 uur. Aan het werk Na enige maanden van oriënteren en experimenteren gingen er 1 mei 1994 negen vertaalkoppels van start, elk van twee personen, een kenner van de grondtekst en een neerlandicus of vertaaldeskundige. Inmiddels zijn het er thans elf, met steun van het NBGpersoneel dat ook administratieve assistentie verleent. Elk koppel kreeg een bijbelboek toegewezen. Men werkt thuis. De grondtekstkenner maakt het eerste vertaalconcept, de ander beoordeelt. Minstens eens in de twee maanden is er een studiebijeenkomst van allen. Aan de kerken werd gevraagd om deskundige meelezers, die als eersten het werk van de vertalers onder ogen zouden krijgen en beoordelen. We zagen een lijst van 22 kerken uit Nederland en België, die een of meer supervisoren (wie denkt bij deze naam niet aan de revisoren van de Statenvertaling?) aanwezen. Het zijn er met elkaar 55, van wie bijna de helft rooms-katholiek is. Ook sektarische groepen doen mee, als de zevende-dags-adventisten en de pinkstergemeenten. Tussen de supervisoren in de lijst staat ook iemand met de kerkelijke aanduiding ‘Gereformeerde Gemeenten’. Die doet zeker niet namens zijn kerk mee. Dat geldt niet van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), die officieel vertegenwoordigd worden door prof. dr. J.P. van Bruggen en nog twee. Verder zien we onder de supervisoren prof. dr. H.G.L. Peels en ds. W. Steenbergen (beide chr. geref.), een aantal hervormden, onder wie uit de kring van de Gereformeerde Bond dr. M. J. Paul. Trouwens ook onder de vertalers treffen we een bonder aan, Theo van der Louw (28 jaar). De supervisoren mogen opmerkingen maken, maar het NBG beslist. Er zijn al drie jaarlijkse bijeenkomsten met de supervisoren geweest, het laatst op 10 juni 1996. Daar werden de eerste vertaalproeven (Esther, Amos, Jona, Haggaï en Galaten) met waardering ontvangen. De krant meldde ons de tevredenheid van de professoren Van Bruggen en Peels en dr. Paul over de mogelijkheid van inbreng. Men ziet wel gevaren, maar wil niet negatief zijn. Dit zal nu eenmaal de Bijbel van de toekomst zijn. Daarom wil men de gelegenheid aangrijpen om zijn stem te laten horen en zo mede richting geven aan de NBV. Met het oog hierop heeft de Evangelische Alliantie ook een werkgroep ingesteld, het Evangelisch Beraad 2002, onder voorzitterschap van drs. G.W. Lorein, om als evangelischen en reformatorischen voor gezamenlijke inbreng te zorgen. Interconfessioneel Wanneer wij proberen tot een voorlopige beoordeling te komen, treft ons in de eerste plaats de brede interconfessionele opzet, die in groot contrast staat tot de totstandkoming van de Statenvertaling. Onder de supervisoren zijn ook vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschappen. Vertaler Theo van der Louw zegt daarvan in Koers (13 oktober 1995): ‘Ik denk dat de grote veelkleurigheid van de vertalers kan bijdragen aan een goede vertaling.’ ‘Als ik zie met hoeveel toewijding collega’s van een andere confessie werken aan dit project, heb ik daar alleen maar veel respect voor. De discussies die wij hier voeren, gaan ook nooit over
4
theologische kwesties, maar altijd over vertaalproblemen.’ Hij zegt, dat er onder de vertalers niet alleen protestanten en rooms-katholieken zijn. Ook zijn er die geen specifiek kerkelijke achtergrond hebben. ‘Als ik de inzet en toewijding van mijn collega’s zie, overtuigt mij dat ervan dat interconfessioneel bijbelvertalen mogelijk is. Bovendien is dit een garantie dat eenzijdigheden uitblijven.’ Eenzijdigheden uitblijven? God op het hoogst verhoogd, de zondaar op het diepst vernederd. Sola gratia, sola fide, sola scriptura. Kan het eenzijdiger? Of vindt men het interconfessionele belangrijker dan deze eenzijdigheid? Van der Louw citeert iemand die gezegd heeft, ‘dat een vrijzinnige de woorden “De Heer is waarlijk opgestaan”, op dezelfde wijze zal vertalen als een rechtzinnige.’ Korte tijd na deze uitspraak van Van der Louw bleek al hoe oppervlakkig deze redenering is. Dr. D. Monshouwer, een Samen-op-Weg predikant in Hoevelaken, kreeg de NBV-vertaling van één vers (Handelingen 1:3) onder ogen en constateerde dat alleen al in dit ene vers vijf woorden waren toegevoegd, één verkeerd vertaald en één weggelaten, en dat met grote theologische consequenties. Hij schreef erover in het blad Interpretatie (januari 1996): ‘Veeleer wordt hier de tekst gemasseerd om hem te laten passen in de opvatting dat de opstanding het product is van de collectieve ervaring van de leerlingen.’ Zijn conclusie: ‘Dit is geen vertalen meer. Hier wordt de Bijbel herschreven.’ Personen Van der Louw vindt het niet juist dat de personen van de vertalers voorwerp van discussie zijn. ‘Daaruit spreekt een enorme overschatting van de vertalende mens’, zegt hij in hetzelfde Koers-interview. ‘In onze traditie wordt aan de bekeerde mens ontzettend veel toegeschreven. Zo vergeet men al te gemakkelijk dat het om een vertaling gaat.’ Dat begrijp ik niet. Voor vertalen is deskundigheid vereist. Daar is ieder het over eens. Godsvrucht is toch niet minder een deskundigheid, als het om het vertalen van Gods Woord gaat? Wel heeft Van der Louw gelijk, wanneer hij zegt dat de vertaling als vertaling beoordeeld moet worden. Het gaat niet aan, een bijbelvertaling af te wijzen puur vanwege de persoon van de vertaler. In februari 1993 werden de vertaalprincipes van de NBV gepubliceerd, zeg maar de afspraken waaraan iedere vertaler zich moet houden. Van welke grondtekst gaat men uit? Welke Bijbel heeft men op het oog? Dat zijn al belangrijke vragen. Horen de apocriefe boeken nu wel of niet bij de Heilige Schrift? Dat heeft men op een vernuftige manier in het midden gelaten. Blijkbaar is het verschil tussen het goddelijke en het menselijke zo vervaagd, dat zoiets kan. Zulk een oplossing ligt kerkpolitiek voor de hand, maar gaat dan wel ten koste van het belijden van de Bijbel als het Woord van God. In StandVastig van juni 1993 zijn wij op de vertaalprincipes van de NBV uitvoerig ingegaan. Naam des Heeren De besturen van het NBG en de KBS zullen nog een beslissing moeten nemen over de vertaling van de Naam des Heeren. De begeleidingscommissie heeft geadviseerd tot de vertaling met HEER. Niet Jehovah of Jahweh (waar de Joden onoverkomelijke bezwaren tegen zouden hebben). Ook niet HEERE of HERE. Heer, Heere of Here is de feministen overigens allemaal om het even. Het past niet in hun godsbeeld. Zij pleiten voor een woord, dat niet als mannelijk wordt ervaren, zoals: de Eeuwige. Zo is er ook de aandrang, om overal waar in het Nieuwe Testament bijvoorbeeld wordt
5
gesproken tot ‘broeders’, daar consequent ‘broeders en zusters’ van te maken. Voornaamwoorden die betrekking hebben op de Goddelijke Personen wilde men eerst allemaal met een kleine letter schrijven. Nu is de gedachte om alleen de persoonlijke voornaamwoorden met hoofdletter te schrijven (Hij), maar niet de bezittelijke en wederkerige voornaamwoorden (zijn, zich enz.). Een klein voorbeeld dat bekend geworden is en illustreert dat men zich blijkbaar maximaal wil distantiëren van de traditie, is Prediker 1:2: IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. In de NBV wordt dat Koheleth 1:2: Lucht en leegte, zegt Koheleth, alles is maar leegte. Aangekondigd is, dat voorjaar 1997 proefvertalingen van de eerste bijbelboeken gepubliceerd zullen worden. Genoemd werden Amos en Galaten. Dan is het mogelijk, om tot een uitvoeriger beoordeling te komen. De vertaalkoppels moeten eind 1999 klaar zijn. Dan is er nog heel wat werk te doen, maar het NBG houdt nog steeds vast aan publicatie van de Nieuwe Bijbelvertaling in het jaar 2002. L. M. P. Scholten (StandVastig september 1996, p. 8-10)