6
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" juni nr. Jaargang 19 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Brussel X P309357
inhoud individuele levensverzekeringen Een eerste commentaar op de nieuwe Verzekeringswet1 aanvullend pensioen De rendementsgarantie in vastebijdrageplannen wordt bijgestuurd 5 aanvullend pensioen Mini-WAP bedrijfsleider voert afkoopverbod vóór 60 jaar in 7
individuele levensverzekeringen
Een eerste commentaar op de nieuwe Verzekeringswet Enkele weken geleden werd de nieuwe ‘wet betreffende de verzekeringen’ door het parlement gejaagd. Deze nieuwe ‘Verzekeringswet’ van 4 april 2014 verscheen op 30 april in het Staatsblad. Het is een turf van ruim 350 artikelen geworden! De Landverzekeringswet van 1992 wordt er quasi volledig in verwerkt, links en rechts met aanpassingen. Idem dito voor de zogeheten wet Cauwenberghs van 1995 inzake verzekeringsbemiddeling en -distributie. Maar daarnaast zijn er ook tal van nieuwe bepalingen, onder meer inzake beleggingsvoorschriften in tak 23, winstdeling en premiesegmentatie. De wet treedt op 1 november 2014 in werking. Deze bijdrage verkent enkele nieuwigheden van de nieuwe Verzekeringswet in de sfeer van de levensverzekeringen. Nieuwigheden in verband met de distributie van levensverzekeringen, worden hier niet besproken.
Waarom een nieuwe Verzekeringswet?
Aanleiding tot deze nieuwe wet is de invoering van het zogeheten ‘Twin Peaksmodel’, zeg maar het bipolair toezichtsmodel op de verzekeringssector dat enkele jaren geleden werd ingevoerd. De prudentiële controle, waarbij vooral de soliditeit en de solvabiliteit van de verzekeraars centraal staan, berust bij de Nationale Bank. De controle op alles wat betrekking heeft op verzekeringsdistributie en -bemiddeling, consumentenbescherming en de meer juridische werking van de verzekeringsovereenkomst wordt waargenomen door de FSMA. De scheidingslijn tussen beide controledomeinen is niet altijd even scherp te trekken. Zo bevatten de Controlewet van 1975 en diens uitvoeringsbesluiten (het Controlereglement van 22 februari 1991 en het KB-Leven van 14 november 2003) zowel bepalingen die eerder van prudentiële aard zijn als bepalingen die een invulling geven aan de juridische werking van de overeenkomst en de consumentenbescherming.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Eén van de doelstellingen van de nieuwe wet is om de bepalingen die onder de controle van de FSMA vallen af te scheiden van de meer prudentiële wetgeving en te groeperen in één wet, zeg maar te ‘codificeren’. Daarnaast worden ook de meer consumentgerichte, niet prudentiële bepalingen van de Solvency IIRichtlijn via de nieuwe wet in Belgisch recht omgezet. De nieuwe Verzekeringswet doet echter meer dan louter bestaande wetteksten herschikken en groeperen of bepalingen van de Solvency II-Richtlijn in Belgisch recht om te zetten.
2 LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2014
KLUWER
Exit Landverzekeringswet
De nieuwe Verzekeringswet heft omzeggens alle bepalingen uit de Landverzekeringswet van 25 juni 1992 op, maar neemt ze wel voor een groot stuk ongewijzigd over. Toch wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele inhoudelijke aanpassingen aan te brengen.
Kinderen < 5 jaar
Artikel 96 van de huidige Landverzekeringswet verbiedt polissen te sluiten die voorzien in een uitkering bij het overlijden van een kind dat de volle leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Dergelijke polissen zijn nietig en de verzekeraars en tussenpersonen die dergelijke contracten sluiten of hierbij bemiddelen riskeren zelfs strafsancties (art. 139 Landverzekeringswet). Er kan van het verbod afgeweken worden onder de voorwaarden en voor een maximumbedrag vast te leggen door de Koning. Dat KB is er echter nooit gekomen. Wel heeft de Commissie voor Verzekeringen in haar Advies C/2007/1 van 9 oktober 2007 opgeroepen tot een afzwakking of zelfs afschaffing van het bewuste artikel 96 Landverzekeringswet. Maar ook die oproep kreeg geen respons. Vooral als het gaat om levensverzekeringen zonder of met een kleine overlijdensrisicodekking, of nog, als het gaat om overlijdensrisicodekkingen die hooguit tot doel hebben uitvaartkosten te dekken, vond de Commissie dat verbod weinig zinvol. Artikel 159 van de nieuwe Verzekeringswet luidt een totale ommekeer in. Het voormeld wettelijk verbod verdwijnt, maar de wet machtigt de Koning wel om voorwaarden te verbinden aan verzekeringen die voorzien in een uitkering bij het overlijden van een kind dat de volle leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. De strafsancties op wat bij KB mogelijk alsnog verboden zou worden, blijven overeind (art. 307 nieuwe Verzekeringswet). Naar verluidt is de regering echter niet van plan dergelijk KB uit te vaardigen. Als dat effectief zo is, komt het voormeld verbod op 1 november 2014 gewoonweg te vervallen. Deze evolutie zou wel eens een belangrijke doorbraak kunnen inhouden voor verdere productinnovatie. Denk daarbij niet alleen aan uitvaartverzekeringen, maar ook aan aantrekkelijke alternatieve pistes voor ‘jeugdspaarplannen’, zoals de in Life & Benefits 2009, nr. 7 besproken ‘ABBA-levensverzekeringsconfiguratie’.
Wet-Partyka
De nieuwe Verzekeringswet wil de zogeheten ‘Wet-Partyka’ op de rails zetten. Die wet dateert al van 2010 en had een aantal nieuwe bepalingen in de Landverzekeringswet geschoven (art. 138ter-1 e.v.), maar was in de praktijk nog niet van de grond gekomen. Die wet wil een oplossing aanreiken voor verzekerden die op medische gronden geen schuldsaldoverzekering kunnen krijgen of slechts verzekerd geraken mits zware bijpremies. De door de artikels 212 e.v. van de nieuwe Verzekeringswet hernomen en deels herschreven ‘Wet-Partyka’ voorziet in de oprichting van een ‘Opvolgingsbureau voor tarifering’, een ‘Compensatiekas’ en een ‘Bemiddelingsorgaan voor schuldsaldoverzekeringen’. Meer hierover in een volgend nummer.
Tak 26
Daar waar tak 26-kapitalisatieverrichtingen niet onder de Landverzekeringswet vallen omdat het niet om (levens)verzekeringen gaat, worden zij krachtens artikel 5, 16° van de nieuwe Verzekeringswet voor de toepassing ervan met ‘persoonsverzekeringen’ gelijkgesteld, echter met uitzondering van een limitatieve lijst wetsartikels (zie ook artikel 160, in fine van de nieuwe Verzekeringswet). O.i. heeft dit alles echter geen belangrijke gevolgen, ook niet op fiscaal gebied.
Uitkering aan een minderjarige
Totaal nieuw is dat een verzekeringsuitkering aan een minderjarige of andere handelingsonbekwame persoon krachtens artikel 68 van de nieuwe Verzekeringswet slechts mag gestort worden op een rekening die op zijn naam is geopend en die onbeschikbaar is tot de meerderjarigheid of opheffing van de onbekwaamheid, onverminderd het recht op wettelijk genot. De Memorie van Toelichting preciseert hierbij vrij laconiek: “Uiteraard kunnen deze gelden aange-
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2014 3
wend worden ten bate van de minderjarige maar dan met inachtneming van de algemene voorschriften die het beheer van een dergelijke rekening regelen.” Die bepaling geldt niet alleen voor uitkeringen uit een levensverzekering maar ook voor uitkeringen afkomstig van andere persoonsverzekeringen en zelfs schadeverzekeringen. Een gelijkaardige bepaling komt voor in het burgerlijk wetboek met betrekking tot nalatenschappen die toevallen aan een minderjarige. Maar daar kunnen de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige mits machtiging van de vrederechter toch beschikken over die gelden. De nieuwe regeling inzake verzekeringsuitkeringen bevat echter geen precisering in die zin. Tweede pijler
De nieuwe Verzekeringswet houdt zoveel als mogelijk de handen af van de tweede pijler, maar diens artikel 160, lid 2 machtigt de Koning wel om o.m. in de sfeer van de tweedepijlerlevensverzekeringen (groepsverzekering, IPTverzekering, VAPZ-verzekering, …) af te wijken van de bepalingen die in het algemeen voor levensverzekeringen gelden en die zijn ‘overgewaaid’ uit de Landverzekeringswet. Hiermee worden hopelijk eindelijk een aantal discussiepunten de wereld uit geholpen. Denk bv. aan de vraag of ook groeps- en IPTverzekeringen onder het toepassingsgebied vallen van artikel 124 Landverzekeringswet (art. 188 nieuwe Verzekeringswet) die stelt dat levensverzekeringen binnen de lijntjes moeten kleuren van het reservatair erfrecht.
Beleggingsvormen in tak 23
De artikels 19 e.v. van de nieuwe Verzekeringswet scherpen de beleggingsregels aan inzake tak 23-beleggingsfondsen. Zo mogen de verzekeringsuitkeringen slechts verbonden zijn, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, met activa en instrumenten waarvan de verzekeraar de risico’s zelf goed kan inschatten. De verzekeraar moet de kandidaat-verzekeringnemer in duidelijke bewoordingen informeren over het door hem gedragen risico. Er komen ook beleggingsvoorschriften in tak 23 voor particulieren die in België wonen, ook voor buitenlandse verzekeraars die hun producten hier te lande in vrije dienstverlening aanbieden. De minister van Economie had al eerder aangegeven op die manier het pad te willen effenen om fondsen aan banden te leggen die beleggen in zogeheten ‘life settlements’ (het betreft het opkopen van overlijdensverzekeringen op naam van zwaarzieke verzekerden) of die beleggen in niet altijd even transparant te waarderen en vlot te verhandelen activa, zoals wijn- of kunstcollecties, plantages en zelfs ‘virtueel geld’, zoals bitcoins. De regering heeft echter het voortouw genomen door, via een bij KB van 24 april 2014 bekrachtigd FSMA-reglement van 3 april 2014 en dus buiten de nieuwe Verzekeringswet om, al met ingang van 1 juli 2014 voormelde beleggingen in tak 23 voor particulieren te verbieden. Dit geldt ook voor buitenlandse verzekeraars die hun producten in België commercialiseren.
Segmentatie
De artikels 44 e.v. van de nieuwe Verzekeringswet reguleren de zogeheten ‘segmentatie’. Zo moet segmentatie op het vlak van acceptatie, tarifering en/of omvang van de dekking objectief worden gerechtvaardigd door een legitiem doel en moeten de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De verzekeraar moet op zijn website per type van verzekeringsovereenkomst tekst en uitleg geven over de gehanteerde segmentatiecriteria (de ‘individuele levensverzekering’ is één van die types). De gebruikte segmentatiecriteria moeten ook uitdrukkelijk in ieder individueel aanbod vermeld worden. Er gelden nog bijkomende regels inzake wijziging van het risico tijdens de looptijd van de verzekering, maar het is in samenlezing met andere bepalingen die eigen zijn aan levensverzekeringen niet altijd even duidelijk in welke mate ze er op van toepassing zijn.
4 LIFE & BENEFITS
Winstdeling
NR 6
JUNI 2014
KLUWER
De artikels 47 e.v. van de nieuwe Verzekeringswet willen meer transparantie bewerkstelligen in de sfeer van de winstdeling. De nieuwe wettelijke bepalingen overlappen gedeeltelijk met reeds bestaande wetsbepalingen. De verzekeraar moet aan de kandidaat-verzekeringnemer op individuele wijze meedelen of en onder welke voorwaarden zijn polis recht op winstdeling zal geven. De wijze van berekening en van toewijzing moet worden toegelicht. Als de toekenning van winstdeling afhangt van een loutere discretionaire beslissing van de verzekeraar, mag er in reclame en andere op commercialisering gerichte documenten niet naar die winstdeling verwezen worden. In de andere gevallen mag het wel, maar dan moet de verzekeraar een winstdelingsplan opstellen dat hij ter beschikking stelt van de kandidaat-verzekeringnemer. De nieuwe Verzekeringswet legt de inhoud van dat winstdelingsplan vast. Als de verzekeraar een wintdelingsprojectie doet, moet hij dat, tenzij voor tijdelijke overlijdensverzekeringen, doen aan de hand van drie verschillende rentepercentages en aangeven dat het allemaal slechts prognoses zijn. Ter gelegenheid van de jaarlijkse informatieverstrekking over de winstdeling, moet hij de verzekeringnemer bovendien wijzen op de afwijkingen tussen de werkelijke winstdeling en de destijds naar voor geschoven projecties.
Duidelijke taal
Artikel 23, § 1 van de nieuwe Verzekeringswet stelt dat de algemene, bijzondere en speciale polisvoorwaarden (in hun geheel genomen en elke clausule afzonderlijk), in duidelijke en nauwkeurige bewoordingen moeten worden opgesteld. Dit staat al, zij het in een iets ‘softere’ versie, te lezen in artikel 14 van het Controlereglement van 22 februari 1991. Artikel 23, § 2 van de nieuwe Verzekeringswet voegt daar nu aan toe dat in geval van twijfel, de voor de verzekeringnemer meest gunstige interpretatie prevaleert, en dit ‘in alle gevallen’. Die bepaling is een knipoog naar artikel 40, § 2 van de meer algemene wet marktpraktijken en consumentenbescherming van 6 april 2010. Maar dit wordt nu dus expliciet en in mogelijk nog strengere bewoordingen bevestigd in de specifieke context van de verzekeringen.
Inwerkingtreding
De meeste bepalingen van de nieuwe Verzekeringswet treden in werking op 1 november 2014. Voor sommige bepalingen gelden afwijkingen hierop, zo bv. voor de herschreven ‘Wet-Partyka’ (zie hoger). Dit is bijzonder kort dag, te meer daar voor tal van bepalingen ruime bevoegdheden worden gegeven aan de Koning en dat er eerst nog een nieuwe regering moet worden gevormd… De meeste bepalingen van de nieuwe Verzekeringswet gelden zowel voor nieuwe als voor reeds lopende verzekeringen, maar er zijn wel enkele overgangsbepalingen voor bestaande polissen, zo bv. wat betreft de nieuwe beleggingsregels in tak 23. De verzekeraars hebben tijd tot 1 juni 2015 om over te gaan tot de formele aanpassing van hun verzekeringsovereenkomsten en andere documenten. Dit geldt zowel voor bestaande als voor nieuwe polissen (art. 311, § 6 nieuwe Verzekeringswet). Maar ook hierop zijn er uitzonderingen. Zo geldt bv. de verplichting om bij wintdelingsprojecties drie verschillende rentepercentages te hanteren (zie hoger) al vanaf de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Verzekeringswet, zijnde 1 november 2014 (art. 311, § 2 nieuwe Verzekeringswet).
■
Tip: Verzekeraars doen er goed aan hun polisvoorwaarden te toetsen op hun duidelijkheid en ondubbelzinnigheid. Want bij onduidelijkheid geldt de voor de verzekeringnemer meest gunstige interpretatie.
Paul Van Eesbeeck
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2014 5
aanvullend pensioen De rendementsgarantie in vastebijdrageplannen wordt bijgestuurd Het is maar een klein artikeltje in een grote wet die op 19 juni 2014 in het Belgisch Staatsblad verscheen. Kleine artikeltjes kunnen echter grote gevolgen hebben. Het ogenblik waarop de rendementsgarantie moet waargemaakt worden die de inrichter van een vastebijdragepensioenstelsel moet toekennen aan de aangeslotene, verandert. Overlopen we in dit artikel de gevolgen, en in het bijzonder hoe werkgevers en werknemers ermee kunnen omgaan. Een Belgische vastebijdragepensioentoezegging is eigenlijk meer dan enkel de toezegging om regelmatig een bepaald bedrag op de pensioenspaarrekening te storten. Dat komt omdat het artikel 24 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen (‘WAP’) aan de inrichter van dergelijk pensioenstelsel oplegt om ervoor te zorgen dat de pensioenbijdragen een vooraf bepaald minimumrendement genieten. Daardoor moet de inrichter – de werkgever bij een ondernemingsstelsel, of het fonds voor bestaanszekerheid of de paritair beheerde vzw bij een sectoraal pensioenstelsel – een eindresultaat waarborgen. Een Belgisch vastebijdragestelsel krijgt daardoor ook enkele kenmerken van een vasteprestatiestelsel. Zin of onzin?
De discussie over zin en onzin van een rendementsgarantie loopt al sinds haar ontstaan. Tegenstanders zullen aanhalen dat iedere garantie geld kost, en daardoor ten koste gaat van het verwachte rendement. Dat ze aanzet om in (overheids-)obligaties te gaan beleggen, wat ten koste gaat van risicokapitaal. Voorstanders wijzen er op dat een pensioenplan meer moet zijn dan een risicovolle vermogensvorming. Zij stellen dat sparen, wat het opgeven van directe koopkracht ten gunste van uitgestelde koopkracht betekent, enkel zin heeft wanneer er minstens een lange termijn inflatiebescherming bestaat, met liefst wat reëel rendement bovenop de inflatie. Niet iedere stem in de discussie is neutraal, want er staan soms belangen op het spel.
Wanneer financieren?
De discussie gaat niet alleen over het principe van de garantie, maar ook over het niveau, en over het moment van toekennen. In tijden van lage rendementen zoals we die vandaag kennen op de financiële markten is het voor institutionele beleggers moeilijk zo niet onmogelijk om consistent beter te doen dan de markt. Dat zet de discussie over het niveau op scherp. De sociale partners bespraken binnen de Nationale Arbeidsraad het niveau van de rendementswaarborg, maar raakten niet tot een consensus (zie Advies nr. 1893 van 12 februari 2014). Het is veel gemakkelijker om een vooropgesteld rendement te behalen over een lange periode, dan wanneer dat rendement op ieder moment moet aanwezig zijn. Dat richt de discussie op de vraag wanneer men het gewaarborgd rendement moet toekennen. Artikel 59 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen (BS 19 juni 2014) wijzigt artikel 30 WAP. Dat artikel voorzag “De inrichter is ertoe gehouden bij de uittreding de tekorten van de verworven reserves aan te zuiveren alsook de tekorten ten opzichte van de garanties bedoeld in artikel 24”. Dat verandert vanaf 1 januari 2015: de woorden “in geval van uittreding”
6 LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2014
KLUWER
komen in de plaats van “bij uittreding”. Het waarom van deze wijziging wordt duidelijk door de toevoeging die aan het artikel aangebracht wordt: “ De in het vorige lid bedoelde aanzuivering moet ten laatste verricht worden op het moment dat één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet: de overdracht van de verworven reserves bedoeld in artikel 32, de pensionering of de opheffing van de pensioentoezegging”. Als de opgebouwde pensioenspaarpot niet voldoende groot zou zijn, en er een tekort zou bestaan ten overstaan van het te waarborgen rendement, moet dat tekort niet langer op de pensioenrekening gezet worden op het moment van uittreden. De aanzuivering moet pas gebeuren wanneer er een betaling moet gebeuren. Dat is ofwel bij pensionering, ofwel wanneer de pensioenreserve overgedragen wordt, ofwel wanneer het pensioenplan stopgezet wordt door de inrichter. Dit heeft heel wat gevolgen, die we kort overlopen. Wat wordt gewaarborgd?
Het niveau van de rendementswaarborg waarvoor de werkgever moet instaan, ziet er als volgt uit: •
op eigen werknemersbijdragen van de aangeslotene : 3,75% op 100% van het spaargedeelte van de bijdrage;
•
op de werkgeverstoelage: gedurende de eerste 5 jaar aansluiting het inflatiepercentage zoals dat gebruikt wordt bij de aanpassing van de wedden van ambtenaren, daarna 3,25%, telkens toegepast op het spaargedeelte van de toelage verminderd met de kosten beperkt tot 5% van de toelage.
Het kan gebeuren dat de pensioenspaarpot op een gegeven moment kleiner is dan de aan het minimumrendement gekapitaliseerde bijdrage. Zou de aangeslotene op dat ogenblik uit dienst gaan, dan moet de inrichter vanaf 1 januari 2015 het tekort niet meer dadelijk bijpassen. Blijft de reserve in de pensioeninstelling, dan is het mogelijk dat de verworven reserve later toch weer de minimumnorm gaat overstijgen. Het minimumrendement beoogt een langetermijngarantie te geven. Wanneer de aangeslotene ervoor kiest om nadien zijn verworven reserve over te dragen naar een andere pensioeninstelling, bijvoorbeeld het pensioenplan van de nieuwe werkgever of een onthaalstructuur, dan moet het over te dragen reservebedrag minstens gelijk zijn aan de verworven reserves op de datum van de uitdiensttreding. Dat volgt uit het artikel 3 van het KB/WAP. Dit komt als het ware neer op een 0% rendementsgarantie voor de periode gelegen tussen de uitdiensttreding en de datum van de latere overdracht. Stel even dat er jaarlijks door een werkgever een toelage van 100 euro zou betaald worden in een groepsverzekeringscontract waarin 5% kosten aangerekend worden. De groepsverzekering heeft een door de verzekeraar gewaarborgd rendement van 2,25%. Er wordt geen winstdeelname toegekend. Na 10 jaar zal de bijeen gespaarde wiskundige reserve 1.075,87 euro bedragen. De zogenaamde ‘WAP-reserve’, het bedrag dat door de inrichter moet gewaarborgd worden bedraagt dan 1.137,50 euro. Als de werknemer dan vertrekt, is er potentieel een tekort van 61,63 euro. Thans moet de inrichter dit tekort aanzuiveren bij het uittreden. Vanaf 2015 hoeft dat niet meer dadelijk te gebeuren, maar pas wanneer de aangeslotene vraagt om zijn reserve naar een andere pensioeninstelling over te dragen, of wanneer de reserve uitgekeerd moet worden bij pensionering. Stel dat de aangeslotene zijn reserves niet overdraagt maar bij de pensioeninstelling laat. Het door de inrichter te waarborgen bedrag bij eventuele latere overdracht of bij latere uitkering blijft behouden op 1.075,87 euro. De wiskundige reserve van het intussen premievrij geworden contract bij de verzekeraar blijft nog genieten van de tariefintrest. Daardoor zal de reserve van 1.075,87 euro blijven aangroeien. Een jaar later is die reserve al 1.100,87 euro groot geworden, en is het potentiële tekort verminderd tot 37,42 euro. Drie jaar later bedraagt de wiskundige reserve al 1.150,13 euro, en bestaat er geen tekort meer.
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 6
JUNI 2014 7
Overdragen of niet?
Redeneren we even vanuit het standpunt van de aangeslotene. Heeft hij er dan geen belang bij om zo snel mogelijk zijn reserve over te dragen en zo het ‘WAPgat’ van 61,63 euro veilig te stellen? Het antwoord is niet zo eenduidig. Dikwijls geniet een flink stuk van de bestaande reserves nog een tariefrendement van 3,25%, misschien voor oudere contracten zelfs nog van 3,75 of 4,75%. Die reserves worden overgedragen naar een pensioeninstelling die vermoedelijk een veel lager rendement belooft, vandaag dikwijls minder dan 2%. Die vaststelling geldt evenzeer voor meer recent gestarte contracten. De ‘winst’ door het cashen van het ‘WAP-gat’ kan teniet gedaan worden door de minder goede contractvoorwaarden nadien. De vraag is dus of het contract in de onthaalstructuur waarnaar overgedragen wordt, wel even goede voorwaarden biedt.
Onthaalstructuur voorzien of niet?
Redeneren we nu even vanuit het standpunt van de inrichter. Als de exwerknemers hun reserves laten staan bij de pensioeninstelling, is de kans dat er ooit moet bijbetaald worden omwille van de rendementsgarantie flink kleiner geworden. Die kans daalt naarmate er minder mensen hun reserve overdragen.naar het pensioenplan van de nieuwe werkgever, naar een ‘KB 69-instelling’ of naar een onthaalstructuur. De meeste verzekeraars voorzien automatisch in een onthaalstructuur in hun groepsverzekeringen. Maar eigenlijk hoeft dat niet. De werkgever kan beslissen om geen onthaalstructuur te voorzien voor de uitgaande reserves. Dat zal het aantal reserve overdrachten beperken, waardoor de potentiële kost van de rendementsgarantie afneemt.
■
Tip: De uittredende aangeslotene doet er goed aan de contractvoorwaarden bij een overdracht van reserve te vergelijken. De werkgever kan overwegen of hij wel belang heeft bij het aanbieden van een onthaalstructuur.
Paul Roels
aanvullend pensioen Mini-WAP bedrijfsleider voert afkoopverbod vóór 60 jaar in Voor groeps- en IPT-verzekeringen voor werknemers, alsook voor VAPZ- en RIZIV-overeenkomsten, is het vandaag al verboden om de pensioenovereenkomst vóór 60 jaar af te kopen. Vanaf 1 januari 2015 wordt zo’n afkoopverbod ook ingesteld voor groeps- en IPT-verzekeringen voor bedrijfsleiders.
8 LIFE & BENEFITS
NR 6
JUNI 2014
KLUWER
WAP bedrijfsleider
Artikel 40 van de nieuwe ‘WAP bedrijfsleider’ (Titel 4 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen, BS 19 juni 2014) is formeel: vanaf 1 januari 2015 kan de bedrijfsleider de reserves van zijn groeps- of IPT-verzekering nog enkel afkopen vanaf de leeftijd van 60 jaar en mits het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst expliciet in die mogelijkheid voorziet. De meeste reglementen en overeenkomsten voorzien in die afkoopmogelijkheid, maar vaak enkel na vertrek van de bedrijfsleider uit de vennootschap. Vóór de leeftijd van 60 jaar mag de verzekeraar de pensioenreserves dus vanaf 2015 niet langer uitkeren. Tot eind dit jaar kan dat nog wel (als het pensioenreglement dat toelaat), maar zo’n afkoop wordt progressief belast en wordt dus in de praktijk vaak fiscaal afgestraft.
Overdracht reserves
Het afkoopverbod wil evenwel niet zeggen dat het pensioengeld structureel tot die 60ste verjaardag bij de verzekeraar geblokkeerd zit. Zolang de bedrijfsleider bij de inrichter (vennootschap) werkzaam blijft, kan die inrichter de pensioenreserves wel afkopen en overdragen naar een andere pensioeninstelling. Dit naar analogie van de regeling voor werknemers, waarbij een werkgever ook kan beslissen om te kiezen voor een andere pensioeninstelling. Eventuele afkoopkosten zijn dan ten laste van de inrichter (vennootschap). Vanaf het ogenblik dat de aangeslotene ophoudt bedrijfsleider te zijn van de inrichter (vennootschap), heeft de ex-bedrijfsleider zelf het recht om desgevallend te kiezen voor een andere vrij te kiezen pensioeninstelling. Dit voor zover het uitdrukkelijk contractueel voorzien is. Indien de bedrijfsleider dus niet alle macht in handen heeft bij de inrichtende vennootschap, dan zou het kunnen dat hij eerst zijn bedrijfsleidersmandaat moet stoppen vooraleer hij kan beslissen om zijn reserves over te dragen naar een andere pensioeninstelling. Maar ook die nieuwe pensioeninstelling moet zich houden aan het afkoopverbod van de reserves vóór de leeftijd van 60 jaar.
Vastgoedfinanciering
Een andere piste om het pensioengeld toch vóór de 60ste verjaardag te benutten is de vastgoedfinanciering. Het huidige systeem van voorschotten en inpandgevingen wordt uitdrukkelijk opgenomen in de WAP bedrijfsleider, en blijft dus onverminderd van toepassing.
Overdracht van het afkooprecht
Als het pensioenreglement (groepsverzekering) of de pensioenovereenkomst (IPT-verzekering) er uitdrukkelijk in voorziet, kan de aangeslotene vanaf 60 jaar zoals gezegd vrij gebruik maken van zijn afkooprecht. Formeel-juridisch is dit een nieuwigheid in de nieuwe wetgeving. Want aan de basis was het enkel de verzekeringnemer (inrichtende vennootschap) die een afkoop- of overdrachtrecht had, en die moest dat recht via een bijvoegsel uitdrukkelijk overdragen aan de aangeslotene. En dat bijvoegsel moest door de verzekeringnemer, de verzekerde én de verzekeraar getekend worden. Omdat de WAP bedrijfsleider nu expliciet stelt dat de aangeslotene recht heeft op zijn reserves, hoeft zo’n bijvoegsel niet meer. Op het vlak van administratieve vereenvoudiging is dit een stap vooruit.
■
Tip: De IPT- of groepsverzekering kan vanaf 60 jaar het recht geven aan de bedrijfsleider om zijn reserves af te kopen. Er kan ook een recht ingebouwd worden om bij vroegtijdig vertrek de reserves te kunnen overdragen. Luc Vereycken
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Anne Sterckx - Erik Roelants–
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2014 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.