1
NBV een grote verarming Nieuwe vertaling van 1 Korinthe beoordeeld ‘Maar professor, er stáát toch vlees?’ Het is alweer een paar jaar geleden, dat er een brochure van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) verscheen met deze titel. De schrijver wilde met dit boekje toelichten, waarom het dikwijls beter is om de Bijbel niet letterlijk te vertalen. Neem nu het woord ‘vlees’. Dat kan zoveel verschillende betekenissen hebben. Het kan letterlijk om vlees van de slager gaan. Maar vlees kan in de Bijbel ook ‘lichaam’ betekenen. Of ‘zondige natuur’. Of vlees in tegenstelling tot geest. De vertaler kiest dan een woord, waardoor er geen misverstand kan bestaan over de betekenis van het woord ‘vlees’ in die bepaalde tekst. Hieraan moesten we terugdenken bij het lezen in Werk in uitvoering 2, het tweede gepubliceerde resultaat van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV).
In 1998 verscheen Werk in uitvoering 1. Daarin stonden de vier bijbelboeken die het eerst klaargekomen waren: Esther, Prediker, Jona en Handelingen. De GBS heeft hierop gereageerd met de brochure Staat en ziet toe, die nog steeds verkrijgbaar is. Nu hebben wij dan vijf nieuw vertaalde boeken voor ons: Genesis, Zacharia, Markus, 1 Korinthe en Openbaring, met een gedeelte van de Psalmen. Voor dit artikel beperken wij ons tot één van deze bijbelboeken, te weten Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs. In deze brief komt het woord ‘vlees’, in het Grieks: sarx, vele malen voor. Laat ons eens zien, wat de vertalers van de NBV ermee gedaan hebben. We zullen vier verschillende gevallen bespreken. Wij lezen in 1:29: Opdat geen vlees zou roemen voor Hem. De NBV heeft hier: Zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen. Is dat toch eigenlijk niet verkieslijker? Hoe vertrouwd de woorden van de Statenvertaling ook kunnen klinken in de oren van hen die daarbij zijn opgevoed, de vertaling in de NBV is toch veel begrijpelijker? En de betekenis blijft toch hetzelfde? Laten we deze tekst eens goed in zijn verband bezien. De Korinthiërs roemden in mensen. Het was daar: ‘Ik ben van Paulus, en ik van Apollos.’ De apostel komt telkens op dat roemen van de Korinthiërs terug, in 3:21, 4:7, 5:6, 9:16. Het is een van de voornaamste onderwerpen in zijn brief. Ze roemden ook in menselijke wijsheid, menselijk verstand, menselijke kracht. Paulus schrijft daarover in het eerste hoofdstuk. Hij stelt er de kracht Gods en de wijsheid Gods tegenover. Daarin ligt alleen behoudenis. ‘Opdat niet zou roemen alle vlees’, staat er dan letterlijk in vers 29. Daar kenmerkt de apostel de mensheid, alle mensen, ook de Korinthiërs, naar hun aardse bestaan, uit de aarde aards: vlees. Tegenover de hoge God past het het vlees enkel de hand op de mond te leggen. Het heeft dus een duidelijke reden, dat Paulus hier het woord sarx gebruikt, en niet anthroopos (mens) of oudeis (niemand). Dat vlees heeft hier een duidelijke functie. Het mag in de vertaling niet wegvallen. Israël In 10:18 spreekt Paulus over ‘Israël dat naar het vlees is’. Mag je dat in de vertaling weergeven met ‘het volk van Israël’, zoals de NBV doet? Het gaat hier niet over Israël als de kerke Gods, maar over die Joden die de Heere Jezus als de
2
Messias verwierpen. Na Zijn dood en opstanding waren zij blijven vasthouden aan de ceremoniële wetgeving, ook toen deze principieel gezien had afgedaan. Zij hebben gemeenschap met het altaar, zegt Paulus nadrukkelijk, niet, wat we in het verband zouden verwachten, gemeenschap met God. Daarom duidt hij ze met nadruk aan als Israël naar het vlees. Zondig vlees In 5:5 staat vlees tegenover geest. Paulus doet een zondaar in de ban en geeft hem daarmee over aan de satan ‘tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in de dag van de Heere Jezus’. Vlees heeft hier niet de betekenis van het leven, het bestaan van die man, maar zijn zóndige vlees, zijn zóndige natuur. Dat zondige vlees moet verdorven worden. Paulus hoopt, dat als gevolg van het overgeven aan de satan dat zondige vlees te gronde zou gaan, opdat op de jongste dag zal blijken, dat zijn geest toch behouden zal worden. Zo heeft de apostel ook Hymeneüs en Alexander aan de satan overgegeven, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren (1 Tim. 1:20). De tucht beoogt het behoud van de zondaar! Wij weten uit 2 Korinthe 2 dat dit ook gebeurd is. De incestpleger is in de schuld gekomen en met ware boetvaardigheid des harten in de schoot der kerk teruggekeerd. Zijn sarx, zijn zondige vlees, is in dit opzicht verdorven, tot heil van zijn geest. De weergave in de NBV ‘Dan gaat zijn huidige bestaan verloren’ doet daaraan volstrekt geen recht. Verdrukking In 7:28 zegt Paulus, dat gehuwden ‘verdrukking in het vlees’ zullen hebben. Hier zien we het woord ‘vlees’ in een weer andere betekenis. De NBV laat Paulus hier zeggen, dat het huwelijk een zware belasting wordt. Alweer, dat doet aan de grondtekst, met de uitdrukking ‘in het vlees’, geen recht. De ‘verdrukking in het vlees’ ligt verklaard in Genesis 3:16 (‘met smart zult gij kinderen baren’), meer nog inzonderheid met het oog op de aanstaande nood (vers 26, vgl. Matth. 24:19), maar het zal zijn ‘in het vlees’, dat is, volgens de kanttekening SV, naar de uitwendige mens. Verdrukkingen in de geest zijn erger; die worden veroorzaakt door de zonde. ‘In het vlees’ staat er niet voor niets. Zelfs de Leidse vertaling had dat nog beter begrepen, met haar weergave ‘lichamelijke verdrukking’. Deze vier voorbeelden zijn voldoende. Alhoewel wij onderkennen, dat het woord sarx (vlees) vele uiteenlopende betekenissen kan hebben, verdient het verre de voorkeur, het in de vertaling te handhaven en het over te laten aan de uitleggers en de lezers, om te bepalen of het mens of lichaam of natuur of uiterlijke staat of gewoon vlees of wat dan ook betekent. Een dergelijke beschouwing als hier over het woord ‘vlees’, zou gegeven kunnen worden van veel meer bijbelse kernwoorden. Men houde vast aan de letterlijke tekst, zoals de Statenvertalers dat hebben gedaan. In Christus Bijzonder heeft ons getroffen, wat de Nieuwe Bijbelvertaling heeft gedaan met het ‘in Christus’. Ieder kan weten, dat deze uitdrukking in de brieven van Paulus tientallen malen voorkomt. Zij heeft met het hart van zijn theologie te maken. Wij slaan maar Éfeze 1 op. De gelovigen zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus (Ef. 1:3). Zij zijn in Hem uitverkoren voor de grondlegging der wereld (vs. 4). Zij zijn begenadigd in de Geliefde (vs. 6)
3
en hebben in Hem de verlossing door Zijn bloed (vs. 7). In Hem zijn zij een erfdeel geworden (vs. 11). In Hem worden zij verzegeld met de Heilige Geest der belofte (vs. 13). De apostel wordt niet moede te zeggen, dat alles wat zij hebben, zij in Christus hebben, en dat omdat zij zelf in Hem zijn. Daarin ligt de vastigheid van hun leven en hun zaligheid. Zij die in Christus zijn, kunnen niet verloren gaan, want niemand kan ze uit Zijn hand rukken. Dat inzijn in Christus, daar kan niemand buiten. Van nature zijn alle mensen in Adam verdoemelijk voor God, dood door de misdaden en de zonden. Maar ... zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1). In Christus zijn zij rechtvaardig voor God en erfgenaam van het eeuwige leven (Zondag 23). In Hem hebben zij een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed. Om in Christus te zijn is ons van node een afsnijding uit de oude Adamsstam en een inplanting in Christus. Dat is het grote wonder van de wedergeboorte. Christus zegt: Blijft in Mij, en Ik in u. Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt zult gij begeren, en het zal u geschieden (Joh. 15:4, 7). Het is een levensnoodzaak voor elk mens. Onze geboorte uit gelovige ouders, onze doop, onze belijdenis, onze levenskeuze, het kan er allemaal wezen, terwijl de zondaar buiten Christus is en dus nog in de staat der verdoemenis verkeert. Wij moeten in Christus geborgen zijn, en dat is een wonderwerk van de Heilige Geest, dat de Schrift noemt de wedergeboorte. Wie dit werk van Gods Geest niet kent, ligt nog in de geestelijke doodstaat. Want alleen in Christus is het leven. Teleurstellend Wat is het dan uitermate teleurstellend, reeds in 1 Korinthe 1:2 als Paulus de Korinthiërs aanspreekt als ‘geheiligden in Christus’, in de NBV te lezen: ‘hen die zijn geheiligd door hun verbondenheid met Christus Jezus’. De uitdrukking ‘in Christus’ is zo gewoon en tegelijk zo belangrijk. Het is de bestendige leer van de apostel: in Christus zijn zij verkoren van eeuwigheid, in Christus zijn zij gerechtvaardigd, in Christus zijn zij geheiligd. Hun verkiezing, hun rechtvaardiging, hun heiliging liggen in Christus vast. In 1:30 lezen we in plaats van ‘Maar uit Hem (namelijk de Vader) zijt gij in Christus’ in de NBV: Door hem bent u één met Christus. Neen, er staat in het Grieks ‘en Christooi’ = in Christus. De kerk is het lichaam van Christus, de leden zijn in Hem begrepen. Zij zijn niet alleen één met Hem, het is meer: zij zijn in Hem. Wij denken aan Handelingen 17:28, waar Paulus van God zegt: Want in Hem leven wij en bewegen ons en zijn wij. Telen ‘In Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld’, zegt Paulus in 4:15. Dat ziet weer op het wonder van de wedergeboorte. Ik ben uw verwekker, zegt Paulus. Hij kan dat zeggen omdat hij ook dat telen van de gemeente in Christus legt en waarbij hij ook het middel noemt, namelijk het Evangelie, waarin hij ook al niet anders predikte dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Hoe volstrekt onvoldoende is dan de NBV: ‘Door Christus Jezus ben ik uw vader geworden, omdat ik u het evangelie heb gebracht’. Het begrip telen is zelfs helemaal verdwenen. ‘Uw vader geworden’ ziet op adoptie. Op dezelfde wijze noemt Paulus in 4:17 ook Timótheüs ‘mijn lieve en getrouwe zoon in den Heere’, geteeld in Christus en verenigd in het gemeenschappelijk geloof, alles door en op grond van Christus’ Middelaarswerk, en spreekt hij in hetzelfde vers van ‘mijn wegen die in Christus zijn’. Al zijn werk, zijn hele leven is ‘in Christus’. Onbegrijpelijk is hier de NBV.
4
Timótheüs heet daar ‘mijn geliefd kind, dat trouw is aan de Heer’. En in plaats van ‘mijn wegen die in Christus zijn’ lezen we ‘hoe ik in verbondenheid met Christus Jezus leef’. Dat ‘in verbondenheid met’ keert herhaaldelijk terug. Wij noteerden 7:39, 11:11, 15:58, 16:19. Het is het niet. Ik kan in een hartelijke verbondenheid met iemand leven, maar in hem of haar te leven is wel heel wat anders. Dat kunnen wij met geen enkel mens, zelfs niet in de huwelijksgemeenschap. Dat is alleen mogelijk met Hem, van Wie de kerk mag getuigen: Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. Ontslapen Prachtig is de uitdrukking van de apostel in 15:18 ‘die in Christus ontslapen zijn’. En daarin zijn letterlijk de woorden die Paulus in het Grieks schreef, overgezet. Wat ontzettend koud steekt daarbij de uitdrukking in de NBV af: ‘de doden die Christus toebehoren’. Wat is er overigens voor bezwaar tegen het woord ‘ontslapen’? Paulus gebruikt het ook in de verzen 6, 20 en 51 van 1 Korinthe 15. Steeds is het in de NBV ‘sterven’ geworden. Alsof het Grieks daar geen ander woord voor heeft, dat heel dikwijls in het Nieuwe Testament voorkomt, apothneiskein. Het gewone woord voor sterven, zouden wij zeggen. Maar hier gebruikt Paulus een ander woord. Een speciaal woord, dat buiten het Nieuwe Testament hoegenaamd nergens gevonden werd in de Griekssprekende wereld, maar dat vanuit het Nieuwe Testament een speciaal woord onder de christenen werd. Zij gebruikten het ook alleen maar van christenen. Alle mensen moeten sterven (apothneiskein), maar alleen van christenen zeiden zij, dat hun sterven een ontslapen was. Hoe is het mogelijk, dat de NBV dit wezenlijke onderscheid in de vertaling zo genegeerd heeft! Het is hetzelfde woord, dat Christus ook gebruikte, toen Hij van het dochtertje van Jaïrus en van Lázarus zei dat zij sliepen. Gods tempel Het is dat bevindelijke geloofsleven, dat bij Paulus zo duidelijk spreekt uit die enkele uitdrukking ‘in Christus zijn’, dat we op menige plaats in de NBV zo pijnlijk missen. Neem bijvoorbeeld 3:16: Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden (Gr. en humin) woont? In de NBV lezen we: Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont? In de toelichting staat: ‘De vertalers hebben doelbewust gekozen voor de interpretatie dat de Geest in de gemeente woont. Juist in de brief aan de Korintiërs wordt het individualisme van de gemeenteleden aan de kaak gesteld, en wordt het belang van de gemeente als lichaam van Christus bovenaan gezet. De vertaling ‘in u’ lijkt op het eerste gezicht beide betekenissen (individueel ‘in uw binnenste’ en collectief ‘in de gemeente’) open te houden, maar roept in het Nederlands toch vooral de betekenis op van ‘in uw binnenste’, dus individueel.’ Waarom mag dat laatste niet? Vergelijk bijv. in dezelfde brief 6:19, waar dat individuele uitdrukkelijk gezegd wordt. Wij stemmen toe dat het in 3:16 allereerst gaat om het volk dat God Zich tot Zijn woning heeft gemaakt, waarvan zij de stenen zijn, de levende tempel Gods, de gemeente die met Christus’ bloed is gekocht en door de Heilige Geest is toegebracht. Maar daarmee hangt toch onverbrekelijk samen, dat diezelfde Geest in deze leden persoonlijk als de Geest der wedergeboorte woning heeft gemaakt? De Statenvertaling bindt dat individuele en gemeenschappelijke prachtig samen met het woord ulieden: in ulieden. Daar zien we dat dat door velen in onze dagen als overbodig bestempelde achtervoegsel rijk van betekenis kan zijn. In elk geval is er geen enkele reden om
5
het individuele en gemeenschappelijke uit elkaar te trekken, zoals de NBV, in afwijking van Paulus’ letterlijke uitdrukking, doet. Opvallend is overigens, dat we het ‘in uw midden’ van de NBV nergens elders hebben kunnen vinden, ook niet in Het Boek of in de Groot Nieuws Bijbel. Broeders en zusters Het was te verwachten, dat het feminisme van de NBV ook in de nu verschenen bijbelboeken merkbaar zou zijn. Ook nu weer laat de NBV Paulus telkens spreken tot ‘broeders en zusters’ (bijv. 1:10, 11, 26; 2:1; 3:1, enz.). De lijn wordt consequent doorgetrokken, als er in 15:6 wordt gesproken over de verschijning des Heeren aan ‘meer dan vijfhonderd broeders en zusters’. Men kan vragen of daar dan geen vrouwen bij geweest zijn? Het zou kunnen. Dat weten wij niet. Maar dat geeft niet het recht om van vijfhonderd broeders en zusters te spreken. Ook als er bij deze verschijning vrouwen geweest zouden zijn, was het toch in die dagen heel gebruikelijk om alleen de mannen te tellen. Vergelijk Markus 6:44 en 8:9 maar met Matth. 14:21 en 15:38. [Het is heel opmerkelijk, dat de NBV het Griekse andres in Markus 6:44 heeft vertaald door mensen, terwijl datzelfde woord in hetzelfde verband in Matth. 14:21 toch echt alleen maar mannen kan betekenen. Hier krijgt de horigheid van de NBV aan de feministische theologie infantiele trekken.] Vader of vriend Het zal niemand verbazen, dat het feministisch denken zijn sporen heeft nagelaten in de vertaling van 1 Korinthe 7. Wij willen daar nu niet breed op ingaan en wijzen alleen op de vertaling van 7:36-38. Wij geven toe: wat hier wordt beschreven over hoe een vader moet handelen met zijn huwbare dochter, klinkt wel ontzaglijk ouderwets patriarchaal in hedendaagse oren, en men zal het daarom misschien wel een aardige vondst vinden, om van de vader de vriend van het meisje te maken, dan klinkt het allemaal ineens heel anders, veel acceptabeler voor feministisch-gevoeligen, maar het kan onmogelijk kloppen. Want of men in vers 38 in de Griekse tekst nu leest ekgamizoon (textus receptus) of (met Nestle) gamizoon, de betekenis is in beide gevallen ten huwelijk (uit)geven, typisch het woord van de vader of de voogd, die zijn dochter uithuwelijkt. Dan kan men daar niet van maken ‘iemand die met haar trouwt’, zoals de NBV doet, of men moet de Griekse tekst eerst gewijzigd hebben. Maar dan kan met de ‘iemand’ van vers 36 onmogelijk de vriend van het meisje bedoeld zijn. Trouwens, hoe moeten wij in de visie van de NBV dan in vers 37b het ‘dat hij zijn maagd zal bewaren’ opvatten? In de situatie van de vader is dat duidelijk: hij laat haar ongehuwd blijven. De NBV maakt er, uitgaande van de vriend/verloofde van het meisje, van: ‘om haar niet tot vrouw te nemen’, maar dat is een versluierende vertaling, want de dan voor de hand liggende verklaring dat hij het uitmaakt, de relatie verbreekt, gaat niet op, immers er staat in het Grieks ‘zijn maagd bewaren’. Betekent dat dan: wel goede vrienden blijven, of altijd verloofd blijven, of zonder trouwen gaan hokken? Dat is in de NBV allemaal mogelijk, maar wel vierkant in strijd met Paulus’ onderwijs in dit hoofdstuk, zie vers 9. Het is ook al heel vreemd, dat Paulus iemands meisje / verloofde ‘zijn maagd’ zou noemen. Dat was in die tijd typisch een uitdrukking in de verhouding van vader en ongehuwde dochter. Kortom, deze vertaling deugt van geen kanten.
6
Macht op het hoofd Nog vreemder feminisme. 11:10 Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil. NBV: Daarom, en omwille van de engelen, zou een vrouw zeggenschap over haar hoofd moeten hebben. De reden daarvan is dan in vers 7 te vinden, in de NBV: Een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man. Dáárom zou zij dan ‘zeggenschap over haar hoofd’ moeten hebben. De bedoeling daarvan is mij volstrekt duister. Om te beginnen staat er in het Grieks ‘moet’. Waarom dat in de zou-vorm moet vertaald, blijft onduidelijk. Het Griekse woord exousia in vers 10 betekent macht (bevoegdheid, zeggenschap). Blijkens de voorgaande verzen moet het hier wel gaan om de exousia van de man over de vrouw. Tegelijk wil de apostel, dat de vrouw haar hoofd bedekt houdt. Zij moet een hoofdbedekking hebben (vss. 5, 6, 13). Dat duidt hij in vers 10 aan door te zeggen, dat zij een exousia op haar hoofd moet hebben. Blijkbaar moet zij door haar hoofddeksel tot uitdrukking brengen dat de man macht over haar heeft. Daarom heet dat hoofddeksel ook exousia. Het teken krijgt de naam van de betekende zaak, in sacramentele spreekwijzen heel gebruikelijk. Het dragen van de sluier was een teken van de bijbelse onderdanigheid van de vrouw aan haar man (zie bijv. Gen. 24:65). Er zijn verschillende oude verklaringen die hier ook een woordspeling van de apostel zien. Het woord voor ‘sluier’ en het woord voor ‘macht’ zou hetzelfde zijn. Redid, een Hebreeuws woord voor sluier, hangt samen met het werkwoord radad, onderwerpen. G. Kittel wees in het Aramees (de moedertaal van Paulus) op een bepaald woord, afgeleid van het werkwoord sjalath = heersen, dat naast macht ook de betekenis van sluier had. Kortom, er is geen reden om van de gebruikelijke uitleg van vers 10 af te wijken. Maar de NBV spreekt van de eigen exousia die de vrouw over haar hoofd zou moeten hebben. Of moeten we de NBV zo lezen, dat de vrouw zeggenschap zou moeten hebben over haar hoofd, namelijk haar man? Duur gekocht In 6:20 en 7:23 lezen we in de NBV: U bent gekocht en betaald. Deze vertaling is niet nieuw. Zij was ook al in de NBG-vertaling van 1951 te vinden. En toch blijven wij daar bezwaar tegen maken. Er staat in het Grieks letterlijk: gij zijt gekocht met een prijs, en dan hier in een pregnante betekenis: een hoge prijs! Als wij van iets zeggen: Dat heeft geld gekost, dan is het duidelijk geen habbekrats geweest, maar véél geld. Zo is het goed te verklaren, dat de Vulgata hier al vertaalde: empti enim estis pretio magno, gij zijt gekocht met een grote prijs. Luther vertaalde ‘teuer erkauft’ (duur gekocht), en zo ook onze Statenvertalers. Het Boek heeft, met de voor deze uitgave zo kenmerkende overdrijving, maar zakelijk toch wel goed getroffen: tegen de allerhoogste prijs gekocht. Dat is de bedoeling. Gij zijt gekocht, Korinthiërs, en dat voor een prijs, bedenk wel wat voor prijs! Niet met zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van Christus! Van Hem roept de kerk uit: Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. Vergeet het niet, Korinthiërs, gij zijt gekocht voor een prijs! Hoe bloedeloos steekt daarbij de vrije weergave af: u bent gekocht en betaald. Alsof het om een commerciële transactie gaat, waarvan de punctuele ambtenaar vaststelt, dat zij voltooid is. Overschrijffout In hoofdstuk 13 zingt de apostel zijn verheven loflied op de uitnemendheid der liefde. In vers
7
3 lezen wij: ‘En al ware het dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.’ Men kan alles over hebben voor de zaak des Heeren, zelfs zijn eigen leven, tot de marteldood toe (vgl. voor de uitdrukking Dan. 3:28), maar als het niet voortkomt uit de ware liefde, heeft het geen enkele waarde. NBV: Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn - wanneer ik de liefde niet had, het zou mij niet baten. De gecursiveerde woorden zijn gebaseerd op een overschrijffout. Er zijn namelijk enkele Griekse handschriften, waar in plaats van kauthèsoomai staat: kauchèsoomai. Het scheelt maar één letter, maar de betekenis wordt totaal anders. De opmerking over trots zijn past totaal niet in het verband. Hoe zou Paulus ook maar een ogenblik kunnen veronderstellen, dat er voor iemand rechtvaardige oorzaak (‘kon’) zou kunnen zijn om op zijn marteldood trots te zijn? ‘En zou ik daar nog trots op zijn ook’ zou beter passen, maar ook dan nog een hinderlijk overbodige opmerking in het betoog zijn. Dit kán Paulus zo niet geschreven hebben. Goedertieren In 13:4 wordt in de NBV van de liefde, in plaats van ‘zij is goedertieren’ (SV), gezegd: zij is vol goedheid. Volgens de toelichting is goedertierenheid een verouderd woord, dat niet meer dan ‘goed’ betekent. ‘Het heeft geen extra religieuze dimensie.’ Daarom is het in de NBV niet meer gebruikt. Alweer, wat is dit ondoordacht! Goedertierenheid is specifiek een karaktertrek, wat bij goedheid niet het geval behoeft te zijn. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal omschrijft goedertieren met woorden als zachtaardig, zachtzinnig; welwillend, goedgunstig; genadig; en van God en Christus gezegd: barmhartig, lankmoedig, liefderijk. Goedertierenheid is dus een bepaald aspect van goedheid. Het blijven twee onderscheiden zaken, waarvoor het Hebreeuws en het Grieks ook verschillende woorden hebben, die meer dan eens naast elkaar in één bijbelvers voorkomen. Zie Gal. 5:22 en Ps. 25:7, in de berijming treffend weergegeven: Denk aan mij toch in genâ, om Uw goedheid eer te geven. Deze gelijkschakeling van goedertierenheid aan goedheid is dan ook bepaald niet brontekstgetrouw. Ontijdig geborene In 15:8 doet Paulus een uitdrukking die de verklaarders altijd al moeite heeft gegeven. Hij noemt zichzelf daar een ontijdig geborene: En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. Het woord dat daar in het Grieks staat, ektrooma, is op zichzelf wel duidelijk. Het betekent een misdracht, een misgeboorte, een voortijdig ter wereld gekomen onvoldragen of onvolkomen, niet levensvatbare vrucht. In Job 3:16, Ps. 58:9 en Pred. 6:3 wordt ook over een misdracht gesproken. Maar hoe kan Paulus zichzelf nu in het verband van 1 Korinthe 15:8 een misdracht noemen? De meeste uitleggers hebben de overeenkomst zien liggen in het op de verkeerde tijd geboren zijn. Een misdracht is te vroeg geboren en Paulus zou zich als laatste der apostelen dan als een te laat geborene hebben gezien. In beide gevallen een ontijdig geborene. Vandaar dat Luther al vertaalde: een ontijdig geborene, daarin gevolgd door de Engelse Bijbel, de Statenvertaling en zeer veel andere vertalingen. Anderen zien de overeenkomst tussen Paulus en een misdracht meer liggen in het plotselinge en onverwachte van Paulus’ geestelijke geboorte. Zo de kanttekenaars.
8
Weer anderen wijzen erop, dat een misdracht in de oudheid gold als iets zeer verachtelijks. Met deze uitdrukking zou de apostel dus zijn eigen onwaardigheid willen uitdrukken. Deze verklaring verdient zeker overweging, te meer omdat de apostel daarop laat volgen in het negende vers: Want ik ben de minste der apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Blijkbaar heeft deze verklaring ook de instemming van de NBV-vertalers. Maar wat hebben zij ervan gemaakt? ‘Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was.’ Wellicht zijn zij wel opgetogen geweest over deze taalkundig knappe vondst. Want alles ligt erin. De belijdenis van eigen onwaardigheid en tegelijk de herinnering aan het oorspronkelijke woord misdracht, de mislukte poging om iets tot stand te brengen, het mismaakte. Het mag waar zijn, maar zij zouden toch hebben moeten aanvoelen, dat het gekozen woord voor de Bijbel totaal ongeschikt is. De NBV-ers zoeken zo graag aansluiting bij het hedendaagse spraakgebruik. Hebben wij het mis, dat in het scheldwoord misbaksel thans een wat humoristische ondertoon ligt? Dan is het toch ook uit die gezichtshoek hier volstrekt niet op zijn plaats? Zouden zij ‘als een ontijdig geborene’ weergegeven hebben ‘als een onwaardige’, of ‘als een verachtelijke’, dan zouden wij dit bezwaar niet gehad hebben. Alles in allen De laatste tekst die wij willen bespreken, is 15:28, de laatste woorden: opdat God zij alles in allen. Weer dat woordje ‘in’, maar nu omgekeerd. Nu niet Gods volk in Christus, maar God in hen. In de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal God álles zijn. Hij is dan de Enige. God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zal alles zijn voor al de verloste schare. Hij regeert in hen. De ere Gods vervult hen allen. In plaats van alles dat het hart van de mens nu nog in beslag neemt, zal er dan werkelijk voor niets en niemand meer plaats zijn dan voor God alleen. Hij neemt hen geheel in beslag. Onnodig te zeggen: conform het Grieks. Wat is het dan weer een verarming, in de NBV hier te lezen: opdat God over alles en allen zal regeren. Verarming Wij gaan besluiten. Ons eindoordeel over deze vertaling van Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs kan onmogelijk positief zijn. Geestelijk moet er beslist van een grote verarming worden gesproken. Wij wijzen op wat we geschreven hebben over de vertaling van het woord ‘vlees’, over het ‘in Christus’, het wegvertalen van de begrippen ‘ontslapen’ en ‘goedertieren’. De onderdanigheid aan de feministische theologie moet ook voor hen die deze vertaling puur wetenschappelijk willen beoordelen, een gruwel zijn. Met de grondtekst is iets voorzichtiger omgegaan, dan in de NBG-’51-vertaling. Vergelijking laat zien, dat in 1:4, 1:14 en 11:29 weer woorden teruggekeerd zijn, die in de vorige nieuwe vertaling als onecht geschrapt waren. Maar daartegenover staat weer die onverklaarbare keuze voor een schrijffout in 11:3. Gemakkelijk leesbaar Maar heeft de NBV dan toch niet één ding onmiskenbaar voor op de Statenvertaling? Het leest nu zo gemakkelijk. De NBV is helder en leesbaar, zo vertaald dat ieder het gelezene nu gemakkelijk kan begrijpen. Dat is waar. Maar dat is ten koste gegaan van de ‘brontekstgetrouwheid’. Zinsdelen verwisselden van plaats. ‘Zij’ kon rustig door ‘wij’ vervangen worden, als dat gemakkelijker leest (15:22). Ter verheldering konden hele
9
zinsdelen tussengevoegd worden, die in de grondtekst niet voorkomen (7:29-31, 33). De lezer kan er nooit zeker van zijn of de woorden die hij zo gemakkelijk leest, de geïnspireerde woorden Gods achter zich hebben of niet. Hij weet nooit of de tekst die hij leest, aangevuld is met (goede of verkeerde) uitleg. De NBV leest zo gemakkelijk. Paulus is ineens veel begrijpelijker geworden in deze vertaling, zo oordelen velen. Maar nu moeten we aan Petrus denken. Die sprak over de brieven van Paulus toch anders. ‘In welke dingen sommige zwaar zijn om te verstaan’ (2 Petr. 3:16). En dat kan bij Petrus toch onmogelijk veroorzaakt zijn door een oude vertaling! Klopt het dan eigenlijk wel, dat wat in de grondtekst zwaar was om te verstaan, zelfs voor de apostel Petrus, nu zo gemakkelijk wegleest? L. M. P. Scholten (StandVastig december 2000, p. 8-12)