‘Een acht voor Frans, wat kun je dan?’ De positie van het Frans in het voortgezet onderwijs Het schoolvak Frans heeft de afgelopen jaren flink aan belang ingeboet. Onderzoek onder docenten Frans toont aan wat voor hen de belangrijkste belemmeringen zijn bij de uitvoering van hun vak. Een docent met 30 jaar ervaring: ‘Ik vind het echt heel jammer hoe het Frans meer en meer aan terrein verliest.’ In de Tweede Wereldoorlog was het nog volkomen vanzelfsprekend dat De Gaulle in het Frans communiceerde met Churchill. Zelfs met Roosevelt sprak De Gaulle Frans, alhoewel daarbij wel tolken nodig waren, om begripsverwarring te voorkomen. In diplomatieke kringen was het gebruik van het Frans toen nog usance. Veertig jaar later was het niet meer ongebruikelijk dat de Nederlandse minister-president Ruud Lubbers aan de Franse ambassadeur voorstelde om Engels te spreken. Dat was inmiddels de onbetwistbare internationale voertaal. Maar evenmin was het vreemd dat Zijne Excellentie Claude de Kemoularia dat weigerde, omdat hij vond dat Lubbers Frans diende te spreken, volgens hem de taal van de gens cultivés. Onze ministerpresident deed dat vervolgens ook en, zo wist de Franse ambassadeur te vermelden, Lubbers bleek un très joli français te spreken. Ook gaf De Kemoularia hem destijds mee: ‘de regering die het onderwijs in het Frans en het Duits verplicht zal stellen naast dat in het Engels, zal dit land een grote dienst bewijzen.’1 Dit speelde zich af medio jaren tachtig. Tegenwoordig ligt het niet erg voor de hand dat de Franse ambassadeur en onze regeringsleider zich op een dergelijke manier met elkaar onderhouden. En dat is indicatief voor de snel veranderende positie van het Frans in het naoorlogse Nederland. Niet alleen in het diplomatieke domein is de positie van het Frans tanende, het geldt ook in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld in de literaire uitgeverij. Boekvertalingen Analyse van het aantal boekvertalingen in Nederland (fictie en non-fictie titels), maakt duidelijk dat het aantal boekvertalingen door de jaren heen gestaag stijgt: van bijna 25% in 1975 naar 40% in 2009 van de Nederlandse boekproductie. Net als in andere maatschappelijke domeinen is er ook in de uitgeverij sprake van een toenemend aantal uitwisselingen tussen de Nederlandse en de buitenlandse boekenmarkten. Grafiek 1 toont echter dat het vooral de boekvertalingen uit het Engels zijn die profiteren van deze stijging. Inmiddels bestaat maar liefst een derde van de Nederlandse boekproductie uit vertalingen uit het Engels. De positie van de Frans daalde, meer 1
‘Ambassadeur van Frankrijk De Kemoularia vertrekt. ‘Frans is de taal des gens cultivés.’ NRC Handelsblad, 8 december 1984.
1
nog dan die van het Duits. Boekvertalingen uit het Frans waren in 1975 goed voor 4% van de totale boekproductie. In 2009 was dat nog maar 2%. Het aandeel van boekvertalingen uit het Duits blijft in die periode gemiddeld gelijk. Boeken uit het Frans vinden dus steeds moeilijker hun weg over de Nederlandse grens.
Grafiek 1. Boekvertalingen naar het Nederlands, verdeeld naar brontaal. Bron: A-lijst. Koninklijke Bibliotheek Den Haag.
De gesprekken die ik naar aanleiding van deze cijfers met verschillende betrokkenen in het uitgeefveld voerde, zijn goed samen te vatten met de observatie van Margot Dijkgraaf uit haar boek Franstalige literatuur van nu. Een vreemd soort geluk, waarin zij spreekt van ‘de verdwijnende nieuwsgierigheid naar wat zich in de letteren en de kunsten van Frankrijk afspeelt’ in ons land. Een vergelijkbaar onderzoek naar de Nederlandse media zou naar alle waarschijnlijk aantonen dat men zich ook in dit domein de afgelopen decennia meer en meer op de Angelsaksische wereld is gaan richten. Frans in het onderwijs ‘Anno 2015 is het Frans in de wereld nog volop zichtbaar en hoorbaar’, aldus Arie Hoeflaak in Levende Talen Magazine. Hij baseert zich op recente cijfers van de Organisation internationale de la Francophonie (OIF). Volgens deze organisatie versterkt de positie van het Frans zich, vooral in Afrika. Maar in Europa neemt de taal aan belang af, wat blijkt uit een daling van van het aantal mensen dat Frans leert met 8%. Ook in Nederland leert en dus kent men steeds minder Frans. Recente geluiden uit het Nederlandse onderwijsveld duiden erop dat het schoolvak Frans sterk onder druk staat. In het voorjaar van dit jaar stuurde docent Camiel van Woerkum een brandbrief naar het ministerie van OC&W. Zijn belangrijkste boodschap luidde: leg de keuze voor Frans bij leerlingen en respecteer het op landelijk en Europees niveau geadviseerde aantal uren dat nodig is om de benodigde taalniveaus te behalen. Zijn brief was aanleiding om de
2
petitie ‘Roep de afbraak van het onderwijs Frans een halt toe’ te organiseren, die inmiddels door een kleine 2.000 personen is ondertekend. Gegeven de veranderende positie van het Frans in de wereld, in Europa en in verschillende maatschappelijke domeinen in ons land, maar ook in de context van de aanzwellende protesten tegen de vermeende afbraak van het Frans in het onderwijs, is het interessant om te achterhalen om welke problemen het precies gaat in het voortgezet onderwijs, maar ook om inzicht te krijgen in hoe die problemen worden ervaren door betrokkenen. Van belang daarbij is ook om de huidige gebeurtenissen in een historische context te plaatsen. Het Frans heeft namelijk niet altijd onder druk gestaan in ons land, integendeel. Zoals het Frans de rol van lingua franca overnam van het Latijn, zo wonnen in de loop van de zeventiende eeuw de Franse scholen aan populariteit ten koste van de Latijnse scholen. Frans werd de taal van de sociale elite en Frans leren gaf cachet. Deze Franse scholen bleven populair tot in de negentiende eeuw, tot aan de eerste Middelbaar Onderwijs Wet (1863). Maar ook later, op de Hogere Burgerschool, was Frans veruit de belangrijkste moderne vreemde taal. Het is niet voor niets dat we nog steeds vaak van het rijtje Frans, Duits en Engels spreken. Ook Duits was aanvankelijk een belangrijke taal, maar na de Tweede Wereldoorlog drong het Engels zich meer en meer op de voorgrond, als dé internationale voertaal. Desondanks bleef het Frans vanwege zijn grote prestige de belangrijkste moderne vreemde taal binnen het voortgezet onderwijs. Pas na de invoering van de Mammoetwet in 1968, toen de moderne vreemde talen keuzevakken werden, bleek uit het keuzepatroon het belang van de talen onderling: 98% van de leerlingen koos Engels, globaal twee derde koos Duits en één derde koos Frans. Vanaf dat moment begon ook een politieke strijd rond het Frans. Zoals in Frankrijk de afgelopen decennia met de regelmaat van de klok een publicatie over le déclin français verscheen, klonken in ons land na de invoering van de Mammoetwet eens in de zoveel tijd protesten tegen de teloorgang van het schoolvak Frans. Bij de invoering van die wet was het schoolvak Frans op het nippertje verplicht gesteld in de onderbouw van het avo, via het fameuze amendement Schuyt. Maar dat was niet wat links destijds voor ogen had, dat streefde naar een middenschool met een uniform vakkenpakket in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Al gauw bedreigde het voorstel tot de Harmonisatiewet de positie van het Frans opnieuw, omdat het zou vervallen als verplicht vak voor de brugklassen. Het overweldigende succes van een handtekeningenactie en een protestbijeenkomst in Den Haag in 1975 leidde ertoe dat de overheid dit voorstel introk. Vanuit de samenleving was er nog steeds een sterke wens om het Frans te leren. In de nota Ontwikkelingsplan Voortgezet Onderwijs (OPVO) werd in 1979 opnieuw gemorreld aan het Frans, maar ook dat plan verdween na protesten van tafel. Wel was er in de tussentijd flink aan de lessentabel gesleuteld en waren er veel uren verdwenen. Dat aantal zou nog minder worden. Met de invoering van de basisvorming en een groot aantal
3
nieuwe vakken, kwam het vak Frans verder onder druk te staan. Ook de invoering van de tweede fase bleek ongunstig. Leerlingen gingen een jaar eerder kiezen of zij al dan niet eindexamen zouden doen in Frans. Ook het studiehuis bracht in veel gevallen urenvermindering. Frans en Duits werden deelvakken en daarna weer heelvakken, maar nu wel definitief als keuzevak. Onderzoek De afgelopen jaren voerde ik gesprekken over de positie van het Frans in het voortgezet onderwijs. Ik interviewde verschillende betrokkenen, in de eerste plaats natuurlijk docenten, maar een subsidiënte, verschillende educatief uitgevers en een aantal leden van het sectiebestuur Frans van Levende Talen. Ik vroeg hen wat zij als belemmeringen zagen bij de uitvoering van hun vak, en wat als stimulerende factoren. Ook was ik in het voorjaar van 2013 betrokken bij een marktonderzoek van Malmberg onder docenten Frans, toen ik daar werkzaam was als uitgever van de methode Frans voor de bovenbouw D’accord!. In aanvulling daarop verstuurde ik een enquête die een groot aantal docenten de afgelopen maanden via diverse kanalen ontvingen (zie kader). Concurrerende schoolvakken
Schoolvak Frans verliest terrein Het afgelopen voorjaar ontvingen docenten Frans een enquête via de list-frans van Digischool, de nieuwsbrieven van het sectiebestuur Frans van Levende Talen, het Kenniscentrum Frankrijk-Nederland en uitgeverij Malmberg. De enquête werd naar in totaal ca. 7.750 adressen gestuurd. In het kader van mijn promotie-onderzoek naar de positie van het Frans in het Nederlandse onderwijs, vroeg ik hen om voor een veertiental punten aan te geven in hoeverre zij deze als belemmerend of als stimulerend ervaren bij het doceren van Frans. Respondenten dienden op een zevenpuntsschaal aan te geven of men een issue belemmerend of stimulerend vond. Er waren 242 respondenten. De selectie van punten kwam tot stand na gesprekken met betrokkenen bij het onderwijs van het Frans. De grootste belemmeringen voor docenten zijn: ‘De concurrentie van andere talen dan het Engels’ (81%); ‘De reputatie van het Frans’ (74%); ‘Het aantal contacturen’ (69%) en ‘De zware weging van leesvaardigheid in het eindexamencijfer’ (65%). De belangrijkste stimulansen zijn volgens de respondenten: ‘Frankrijk is een belangrijk vakantieland’ (81%), ‘Het nut van het Frans’ (57%) en: ‘De mogelijkheid om het DELF junior te behalen’ (52%).
Zowel uit de gesprekken als uit de enquête bleek dat belemmerende factoren voor docenten zwaarder wegen dan de stimulerende factoren. Als grootste belemmering bij de uitoefening van hun vak zien docenten de concurrentie van andere ‘kleine’ talen. Vaak werd Spaans genoemd in de gesprekken. Aangezien echter de meeste scholen alleen examineren in de moderne talen Duits en Frans, naast het verplichte Engels, voelen docenten in het keuzejaar dat hun vak vooral met Duits moet concurreren. Voor leerlingen is Duits dan vaker een ‘veilige keuze’. 'Niet alleen denken ze dat ze beter zullen scoren voor het eindexamen, maar in hun overweging speelt ook mee dat ze na het examen best een aardig woordje Duits spreken. Voor Frans geldt dat veel minder. Docenten voelen minder concurrentie van het Engels, dat als verplicht kernvak een heel andere status heeft. Engels, zo stelde men, ‘is geen vreemde taal meer’ binnen het Nederlandse onderwijs, terwijl Frans daarentegen ‘echt een vreemde taal is geworden’.
4
Naast de concurrentie tussen talen onderling, kwam ook de hogere status van de exacte vakken naar voren. Een docente en tevens decaan op een school in het midden van het land, lichtte haar antwoorden op de enquête toe: ‘Leerlingen kiezen minder voor talen omdat zij vinden dat ze meer hebben aan exacte vakken. Het belang van talenkennis is zó groot, maar de maatschappij legt meer nadruk op exacte en economische vakken.’ En daarmee is het inplannen van Frans, zeker voor de NT- en NG-leerlingen, ‘natuurlijk niet iets waar een roostermaker meteen aan begint,’ vertelde een andere docente. De campagne ‘Kies exact’ die in 1987 startte, lijkt zijn doel te hebben bereikt. Extra druk op het schoolvak Frans ondervinden docenten ook door de toenemende aandacht voor de kernvakken. Een docente vertelde dat zij in de brugklas een uur Frans had moeten inleveren ten gunste van Nederlands. In dat uur moesten leerlingen een boek lezen, want dat deden ze thuis niet meer. ‘Ik moet dus één derde van mijn tijd inleveren opdat leerlingen een boek lezen!’ riep zij verontwaardigd. ‘En dat voor een school met versterkt talenonderwijs! Met een uur minder merk je dat het niet inslijpt bij leerlingen…’ Contacturen Ook het gestaag terugdringen van het aantal contacturen zag men als een grote belemmering. Regelmatig gebeurde het tijdens de gesprekken dat docenten het aantal uren Frans dat zij vroeger zelf kregen, vergeleken met het aantal contacturen voor hun klassen. Een docente van midden veertig rekende mij het verschil voor en riep uit: ‘Dat scheelt een dik jaar Frans!’ Schooldirecties zijn vrij in het samenstellen van de lessentabel. Dat de invulling ervan voor het vak Frans een heet hangijzer is, blijkt uit het feit dat docenten vaak meteen uitwisselen ‘hoeveel uur’ ze hebben, vooral degenen die lesgeven in de bovenbouw havo/vwo. In het vmbo is de situatie echter nog veel nijpender, want daar wordt het vak Frans steeds vaker helemaal van het curriculum geschrapt. Het sectiebestuur Frans van Levende Talen (SBF) ontvangt volgens de voorzitter, zo’n acht keer per jaar meldingen van docenten Frans die hun vak zien verdwijnen op vmbo, of in sommige gevallen ook havo. Docent Camiel van Woerkum vroeg in zijn brandbrief aan de minister met klem: leg de keuze voor Frans bij leerlingen en respecteer het door het SLO en Levende Talen geadviseerde aantal uren om de benodigde taalniveaus voor Frans te behalen. Tijdens ons gesprek vertelde Van Woerkum dat Frans ook op zijn school uit het vmbo was verdwenen. In de bovenbouw havo/vwo van zijn school werd het aantal uren vooralsnog gehandhaafd, maar wel voelt hij ‘de constante dreiging, die als een zwaard van Damocles boven docenten Frans hangt.’ Ook gaf hij aan een tendens te ontwaren dat kernvakken steeds nauwer worden omschreven en keuzevakken steeds globaler. Daarmee ontstaat een steeds scherpere scheiding tussen het verplichte curriculum en de vrije ruimte. Een docente aan een kleine vmbo-school schreef in haar reactie op de enquête: ‘Op mijn school zal
5
het vak Frans volgend jaar helaas niet meer op het rooster staan voor de klassen twee en drie van de theoretische leerweg… Vanaf komend schooljaar geef ik Engels erbij om aan mijn uren te komen. Ik betreur deze beslissing enorm want mijn hart ligt bij het Frans.’ Vervolgopleidingen Ook een educatieve uitgever gaf aan de neerwaartse spiraal in het vmbo zorgelijk te vinden. Voorlopig betekent dat zeker niet dat methoden Frans gaan verdwijnen. Maar wie zegt dat de situatie in het mbo geen voorbode is van die in het vmbo? Daar is het Frans namelijk vrijwel helemaal verdwenen, aldus voormalig docent Frank Claessen, tevens lid van het SBF. Ook hij zag zich in de laatste jaren van zijn docentschap op het mbo gedwongen om, naast het geven van Frans, ook andere lesactiviteiten aan te pakken, omdat er niet voldoende uren meer waren voor zijn vak. Een tijdlang maakte hij deel uit van het auteursteam van Le Français professionnel, een mbo-leergang die inmiddels niet meer verkrijgbaar is. Ook in het hbo is het Frans aan het verdwijnen. Begin dit jaar besloot de directie van de laatste hbo-instelling waar Frans nog binnen de richtingen economie en communicatie werd aangeboden, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, het vak uit het curriculum van deze opleidingen te halen. Deze ontwikkelingen hebben gegarandeerd gevolgen, zo gaven ook de respondenten aan. Immers, wanneer Frans niet in vervolgopleidingen wordt gevraagd, is er veel minder de noodzaak voor leerlingen om er examen in te doen op het vo. Examenprogramma Verder ervaren docenten de zware weging van leesvaardigheid in het eindexamencijfer als een behoorlijke belemmering. Die weging heeft namelijk grote consequenties voor de manier waarop het Frans op school wordt onderwezen. Deze kritiek is niet nieuw: al snel na de invoering van de examens nieuwe stijl, na implementatie van de Mammoetwet, hekelden docenten het onevenredig grote gewicht van het CSE-cijfer voor slechts één van de vier taalvaardigheden. Strengere eisen ten aanzien van minimale afwijking tussen het cijfer voor het schoolonderzoek en dat voor het centraal schriftelijk eindexamen, zorgen ervoor dat de voorbereiding op het examen nóg nadrukkelijker gericht is op leesvaardigheid. Het maakt de lessen Frans niet leuker: ‘Soms lijkt het of je geen Frans meer geeft, maar alleen maar aan het drillen bent’, vertelde een docente, ‘om maar die examenteksten tot een goed einde te brengen. Ik vraag me wel eens af: wat ben ik in hemelsnaam aan het doen? “Zoek de structuurwoorden, zoek de structuurwoorden…” wat heeft dat met mijn vak te maken? We hebben het dan alleen nog maar over cijfertjes!’ In zijn reactie op de enquête schreef een docent: ‘Enerzijds is de verplichte lessentabel losgelaten, waardoor schooldirecties naar eigen inzicht Frans af kunnen schaffen of ontmoedigen, anderzijds is er de verplichting om 50% van het eindcijfer te laten
6
bestaan uit slechts een van de vier vaardigheden. Door deze combinatie van vrijheid en verplichting wordt het onmogelijk gemaakt om het vak Frans in de praktijk goed te leren.’ Minder contact met de taal leidt verder tot een daling van het kennisniveau. Dat is, volgens een docent, ‘als je dat vergelijkt met vijftien jaar geleden, enorm verlaagd.’ Een ander zei: ‘Spreekvaardigheid krijgt weliswaar meer aandacht, maar het algemene niveau gaat erg omlaag.’ Eerder concludeerde het Cito al dat dit het geval is voor luistervaardigheid Frans. Maar ook lezen is heel moeilijk voor leerlingen, volgens veel docenten. Het literatuuronderwijs komt daardoor in de verdrukking. En dat is frustrerend: ‘Literatuur was destijds voor mij de reden om Frans te gaan studeren… er hoeft niet zoveel meer aan literatuur te gebeuren. En dat betreur ik.’ Beeldvorming Het valt de geïnterviewde educatieve uitgevers op dat docenten Frans zich enorm inzetten om hun vak aantrekkelijk te maken voor leerlingen, misschien wel meer dan de collega’s van de andere talen. Docenten Frans zijn continu op zoek naar aansprekend lesmateriaal. De uitgever van de lesmethode Grandes Lignes (Noordhoff) vertelde dat de groep docenten Frans aan het begin van elk schooljaar vooraan loopt met het activeren van de elektronische licentie bij de methode. Ook docenten zelf benadrukten tijdens de gesprekken dat zij hun best moeten doen om het vak leuk te houden. Maar dat is niet altijd makkelijk, aangezien het juist de ‘leuke dingen’ zijn die vanwege uren- of soms zelfs kostenreductie, als eerste moeten verdwijnen. Voorbeelden van zaken die Frans extra jeu geven zijn naast excursies en uitwisselingen, een mode-, kaas- of filmproject op school. Met veel enthousiasme vertellen docenten over dit soort activiteiten. Wel lijkt het erop alsof de beeldvorming van leerlingen over het Frans mede daardoor, nog heel traditioneel is, en zeer gericht op l’Hexagone. Dit wordt bevestigd door een onderzoek dat uitgeverij Malmberg recentelijk onder leerlingen liet uitvoeren. En dat terwijl er vanuit Frankrijk steeds meer promotie wordt gemaakt voor het Frans als wereldtaal en ook het Congres Frans in maart van dit jaar in het teken stond van le français à travers le monde. Leerlingen associëren land en taal verder sterk met schoonheid. Het meest spontane antwoord dat docenten echter gaven in antwoord op de vraag naar de reputatie van het Frans, was vrijwel altijd: ‘Moeilijk’. Volgens velen is dat een vooroordeel dat leerlingen van thuis meekrijgen: ‘In de brugklas vraag ik altijd wat ze van Frans vinden en dan zeggen ze dat ze het zo’n moeilijke taal vinden.’ En dat is onterecht, vinden velen, want Engels bijvoorbeeld, ‘met zo’n enorm vocabulaire.., is toch veel lastiger!’ ‘Het nut van het Frans’ werd in de enquête vooral als stimulerende factor gescoord. Maar in de gesprekken kwam vaak ter sprake dat leerlingen van ouders zouden horen dat Frans niet nuttig is. Volgens sommige docenten hangt dat samen met gewijzigde vakantiebestemmingen. ‘Vroeger
7
was het een hele tour als je naar Zuid-Frankrijk reed, maar nu ben je in een vloek en een zucht in Abu Dhabi.’ Toch vonden de respondenten van de enquête het punt ‘Frankrijk is een belangrijk vakantieland voor leerlingen’, de belangrijkste stimulans voor hun vak. Sowieso hebben leerlingen tegenwoordig een praktischer instelling, vinden veel docenten. Vaker hebben ze er een baantje naast en hun houding jegens school is kritisch. En dus is het steeds belangrijker aan te geven waarom Frans nuttig is. Een docente werkzaam in het vmbo, wist het haar leerlingen, ‘waarvan iedereen wel een werkloos familielid heeft’, duidelijk te maken. Omdat deze docente aanvankelijk zelf geen baan kon vinden, had zij zich bij het uitzendbureau ingeschreven. Een bedrijf in wandbekleding nam haar aan, terwijl: ‘ik kon niet typen, ik kon helemaal niets, alleen maar Frans en ik ben aangenomen…’ Redding van het schoolvak Frans? Bij de neergang van de positie van het Frans in het voortgezet onderwijs spelen verschillende zaken mee die elkaar bovendien versterken. Het schoolvak Frans staat onder druk door concurrentie van andere vakken. Aangezien de overheid schoolbesturen de vrije hand geeft in de inrichting van het vak, en het er niet naar uitziet dat hier op korte termijn verandering in komt, is het vooral aan de directies en de docenten zelf om het Frans als volwaardig vak aan te blijven bieden. Dat lukt helaas niet overal. Urenreductie leidt ertoe dat de lessen moeten worden beperkt tot het allernoodzakelijkste. Ook het kennisniveau daalt. Allemaal zaken waardoor de belangstelling van leerlingen afneemt en de concurrentiestrijd met andere vakken nog feller wordt. Het leidt tot een daling van het aantal eindexamenkandidaten, zoals blijkt uit grafiek 2.
Grafiek 2. Ontwikkeling van het aandeel vo-kandidaten met eindexamen Frans, Duits en Engels. Bron: Cito
Minder examenkandidaten Het aantal kandidaten dat eindexamen Frans doet in het voortgezet onderwijs daalt al jaren, evenals overigens dat voor Duits. In 1980 deed 28% van de vo-leerlingen examen Frans, in 2014 was dat 17%. Voor Duits was dat respectievelijk 59% en 32%. De daling komt vooral voor rekening van het vmbo. Deed in 1980 nog een kleine 25% van de mavo-kandidaten eindexamen Frans, in 2014 doet nog slechts 6% van de eindexamenkandidaten op het vmbo eindexamen in het Frans. Voor Duits was dat in 2014 nog 25%.
8
Daarbij speelt natuurlijk ook mee dat in Europa ook buiten de school de belangstelling voor het Frans afneemt, zoals het rapport van het OIF vermeldt. Wijzen al deze zaken er niet op dat de maatschappij het Frans inderdaad niet meer nodig acht? Niet helemaal, want in ons land is nog wel degelijk sprake van onderwijsgroei van het Frans: het aantal kandidaten dat opgaat voor het Diplôme d’Études de langue française (DELF), stijgt nog steeds, dit jaar met 15% ten opzichte van vorig jaar. Hetzelfde geldt voor het aantal scholen dat DELF-examens aanbiedt. Ook dat steeg het afgelopen jaar 15%, naar 157 scholen. Veel respondenten op de enquête beschouwen DELF dan ook als een stimulans bij het uitoefenen van hun vak. Aangezien het DELF een internationaal erkend certificaat is en voor alle vier de taalvaardigheden aantoont wat het niveau van de houder is, heeft dit diploma meer waarde voor leerlingen en hun ouders dan een cijfer voor Frans op het CSE. Want een DELF-certificaat, volgens een docent: ‘dat zegt veel meer dan een acht voor Frans. Want wat kun je dan?’ De Onderwijsraad gaf in 2008 aan dat we minimaal twee talen op B1-niveau zouden moeten beheersen. Misschien gaat het daarbij te ver om het Frans weer verplicht te stellen, zoals ambassadeur De Kemoularia in 1984 aan de Nederlandse regering voorstelde. Maar, om tegemoet te kunnen komen aan de eis van de Onderwijsraad, is serieus onderwijs van het Frans wel onontbeerlijk. Vandaar dan ook dan ook de huidige Franse ambassadeur, Laurent Pic, tijdens zijn onderhoud het afgelopen voorjaar met mevrouw Bussemaker, zijn zorg uitsprak over het verdwijnen van het schoolvak Frans, vooral binnen het vmbo en op het hbo. En nee, dat gesprek vond niet plaats in het Frans… Marjolijn Voogel werkt als freelancer voor verschillende uitgeverijen. Daarnaast doet zij als buitenpromovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzoek naar de positie van het Frans in het onderwijs- en uitgeefveld.
Geraadpleegde literatuur: Chaffel. A. (2013) Le déclin français : mythe ou réalité ? Paris : Bréal Dijkgraaf, M. (2004) Franstalige literatuur van nu. Een vreemd soort geluk. Breda: De Geus Hoeflaak, A. (2015) ‘Francofonie, Francofilie en Francofilofonie anno 2015’, Levende Talen Magazine (3) 10-13 Van Til, A. (2007) Het niveau van de luistervaardigheid in de moderne talen door de jaren heen. Levende Talen 2007(3) 5-9 Onderwijsraad (2008) Vreemde talen in het onderwijs. Onderwijsraad: Den Haag Wolff, A. (red.)(2014) La langue française dans le monde 2014. Paris : Organisation internationale de la Francophonie
9