Economie V5
Economie 2
3
Wat kun je verwachten? •
Urenverdeling – V5: 3 uur per week – V6: 3 uur per week
•
Overhoringen – Minimaal 2 overhoringen per periode (weging varieert) – Weging • Proefwerk: 3-4x (in april: 6x!) • SO: 1-2x • SE: 6x SE – V5: 1x SE in april – V6: 2x SE
•
4
Economie in V5 • In april is er een SE economie, weging 25% • Lesbrieven: – Vraag & aanbod – Micro – Europese samenwerking – Vaardigheden • Na het SE behandelen we de lesbrief Overheid. Laatste toets hierover weegt 6x!
5
Drie regels!
1• Boek meenemen – Ik verwacht dat je je lesbrief meeneemt – Met schrift, mapje, collegeblok, etc! – 2e keer vergeten = melden 2• Mobiele telefoon – NIET! – Innemen = 16:30 ophalen bij de administratie 3• Huiswerk maken – We maken veel opdrachten in de les – Af en toe zul je huiswerk moeten maken – 2e keer niet gemaakt = melden bij afdelingsleider
6
10.000 uur 7
8
LWEO site Meld je aan op: https://lweoplus.nl Inlogcode: ABSRPT Hier kun je vinden: - Antwoorden van de opgaven die behandeld zijn - Oefenexamens per onderwerp
9
Arbeidsethos De wil om te werken!
De arbeidsethos verschilt per - mens
- bedrijf - functie
Arbeidsethos in Nederland
Markten 1
Niet participanten Potentiele beroepsbevolking
werkenden Participanten
bevolking
Werklozen 65+ en <16
Het aanbod van arbeid in cijfers
< 15 jaar of > 64 jaar
5,6 miljoen Totale bevolking
16,7 miljoen
Niet participanten arbeidsongeschikten, studenten, huisvrouwen, vutters Potentiële beroepsbevolking (= beroepsgeschikte bevolking)
11,1 miljoen
Bron: CBS.nl, cijfers uit 2010/2011
2,9 miljoen Werkloze beroepsbevolking Participanten (=beroepsbevolking)
400.000
8,2 miljoen
Werkzame beroepsbevolking
7,8 miljoen
13
Arbeidsaanbod=beroepsbevolking Aa= werknemers + zelfstandigen + werklozen •
demografische factoren (bevolkingsgroei en bevolkingssamenstelling en immigratie / emigratie
•
- maatschappelijke opvattingen (grotere deelname van vrouwen -> meer jonge vrouwen werken en meer oudere vrouwen herintreden)
•
- aanzuigeffect en ontmoedigingseffect (als het economisch goed gaat bieden meer mensen zich aan op de arbeidsmarkt vanwege grotere kans op een baan; als het economisch slecht gaat geldt het omgekeerde)
•
- wetgeving (leerplicht en pensioenleeftijd)
•
- organisatie van het arbeidsproces (betere kinderopvang, betere mogelijkheden voordeeltijdwerk)
Arbeidsparticipatie: deelname op de arbeidsmarkt Vergelijken over de tijd Participatiegraad Hoeveel procent van de bevolking neemt deel op de arbeidsmarkt? 76%
74% 60%
52%
Bron: CBS, netto participatiegraad
15
Twee manieren om participatiegraad (of: deelnemingspercentage) te meten Netto participatiegraad
Bruto participatiegraad •
Beroepsbevolking (=participanten) als % van de beroepsgeschikte bevolking (15-64 jaar)
•
Werkzame beroepsbevolking als % van de beroepsgeschikte bevolking
Beroepsbevolking
Werkzame beroepsbevolking
Beroepsgeschikte bevolking
Beroepsgeschikte bevolking
16
Let op!: het werkloosheidspercentage Verschil tussen bruto en netto participatiegraad
Werkloosheidspercentage
•
De werkloze beroepsbevolking als % van de beroepsbevolking
–
= Werkloze beroepsbevolking
Werkloze beroepsbevolking
Beroepsbeschikte bevolking
Beroepsbevolking 17
De vraag naar arbeid
Vraag naar arbeid • •
Werkgelegenheid • •
De vervulde vraag naar arbeid Gelijk aan de werkzame beroepsbevolking
Door particuliere werkgevers Door de overheid
+
Vacatures • •
De onvervulde vraag naar arbeid Werkgevers zijn nog op zoek naar personeel
18
Arbeidsvraag Av= alle werknemers+ zelfstandigen aan het werk èn de openstaande vacatures • - de groei van de economie (meer bestedingen -> meer productie -> meer mensen nodig) • - de stand van de techniek ( mensen worden vervangen door machines -> minder vraag naar arbeid, maar door technische ontwikkelingen worden er nieuwe goederen en diensten geproduceerd -> vraag naar arbeid stijgt dan uiteindelijk weer). • - de loonkosten (als de loonkosten per arbeider harder stijgen dan zijn arbeidsproductiviteit dan stijgen de loonkosten per eenheid product, met alle gevolgen van dien)
Een krappe of ruime arbeidsmarkt?
Vraag
De arbeidsmarkt
Aanbod
Krappe of gespannen arbeidsmarkt •
• •
De vraag is groter dan het aanbod Bedrijven hebben veel vacatures Er zijn weinig werklozen
Ruime arbeidsmarkt • •
De vraag is kleiner dan het aanbod Er zijn weinig vacatures en (veel) werkloosheid
20
Ruime of krappe arbeidsmarkt • ruim of krap?
21
Arbeidsmarkt
P A P1 Pe
P2 V Qe
Q
Maken: opdracht 1.7 – 1.10
23
Deelname op de arbeidsmarkt Drie belangrijke maatstaven Maatstaf
Omschrijving
1. Bruto participatiegraad
Beroepsbevolking als % van de beroepsgeschikte bevolking
2. Netto participatiegraad
Werkzame beroepsbevolking als % van de beroepsgeschikte bevolking
3. Werkloosheids%
Werkloze beroepsbevolking als % van de beroepsbevolking
Berekening
24
Opdracten • 1.17 en 1.18
25
Antwoorden opdracht 1.17 a.
b. c. d.
e.
f.
Herhaal vraag: Werkloosheids% = werkloze beroepsbevolking / beroepsbevolking Van elke 100 beroepsgeschikten behoren er 60 tot de beroepsbevolking, hebben er 50 werk en zijn er dus 10 werkloos. Het werkloosheidspercentage is het aantal werklozen in procenten van de beroepsbevolking: 10/ 60 × 100% = 16,7% Die ligt boven het gemiddelde. De bruto participatie van allochtonen ligt immers onder het gemiddelde. Surinamers. Bij deze bevolkingsgroep is de bruto participatie van vrouwen het grootst Herhaal vraag: Hoe groot is de werkloze beroepsbevolking? 5% is werkloos, dus 95% (6,5 miljoen) is werkend De beroepsbevolking is 6,5 / 0,95 = 6.842.105 Daarvan is 5% werkloos = 342.105 Herhaal vraag: hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking? Beroepsbevolking = 6.842.105 Bruto participatiegraad = (77% + 51%)/2 = 64% 64% = 6.842.105 / Beroepsgeschikte bevolking Dus Beroepsgeschikte bevolking = 6.842.105 / 64% = 10.690.789 Herhaal vraag: netto participatiegraad = werkzame beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking? Werkzame beroepsbevolking = 6,5 miljoen. Beroepsgeschikte bevolking = 10.690.789 Dus netto participatiegraad = (6.500.000 / 10.690.789) × 100% = 60,8%. 26
Antwoorden opdracht 1.18 a.
Herhaal vraag: Bruto participatiegraad = beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking? Netto participatiegraad = werkzame beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking? Bruto 2000: 7.187 / 10.837 x 100% = 66,3% Bruto 2005: 68,7% Procentuele verandering = (N – O) / O x 100% = (68,7 – 66,3) / 66,3 x 100% = 3,6% Netto 2000: (7.187 – 270) / 10.837 x 100% = 63,9% Netto 2005: 64,3% Procentuele verandering = (N – O) / O x 100% = (64,3 – 63,9) / 63,9 x 100% = 0,6%
b.
De netto participatie (alleen werkenden) steeg minder snel dan de bruto participatie (werkenden en werklozen). Werkloosheid moet dus wel zijn toegenomen
27
• p/a ratio • P = werkgelegenheid in Personen • A = werkgelegenheid in Arbeidsjaar
Werken met p/a ratio Stel: In 2009 bedroeg de P/A ratio 1,3 1. 2. 3.
Wat betekent dit (in woorden)? Bereken hoeveel werkzame personen in 2009 gemiddeld nodig waren om 30 arbeidsjaren te vullen. Welke ontwikkeling neem je waar indien de P/A ratio in 2010 1,45 zou bedragen? Geef een mogelijke verklaring hiervoor.
Stel dat er in een land 2,5 miljoen personen werken. In totaal werken die mensen 3,6 miljard uur per jaar. En volledige baan betekent 1800 uur per jaar. 4.
Bereken de P/A-ratio.
Rekenen met de P/A-ratio Antwoord bij vraag 4: • De werkgelegenheid in Personen = 2,5 miljoen
• De werkgelegenheid in Arbeidsjaren = mln
3,6 miljard 1800 uur = 0,002 miljard = 2
2,5 • P/A = 2 = 1,25 Dat wil zeggen dat 1,25 personen één voltijdsbaan delen.
30
Deeltijdarbeid Drie belangrijke begrippen Maatstaf 1. Arbeidsjaar
2. p/a-ratio
3. Arbeidsvolume
Omschrijving Een fulltime baan gedurende een heel jaar Fulltime baan in 2011 is 36 uur per week Voorbeeld: twee mensen die allebei 18 uur per week werken, tellen in totaal voor 1 arbeidsjaar mee
De verhouding tussen personen en arbeidsjaren (oftewel: personen / arbeidsjaren) Als meer mensen in deeltijd gaan werken, neemt de p/a-ratio toe
De werkzame beroepsbevolking uitgedrukt in arbeidsjaren of arbeidsuren
31
Vraag 1 Vraag
Gegevens De volgende gegevens beschrijven de arbeidsmarkt in Nederland in 2005 Werkzame beroepsbevolking (personen) Arbeidsvolume (arbeidsjaren) Arbeidsvolume (uren) Aantal uren per jaar (voltijdbaan) p/a ratio
Bereken de werkzame beroepsbevolking in personen
...
Antwoord 5,69 mln ... 1.714 uur 1,3
p/a ratio = werkzame personen / arbeidsjaren 1,3 = werkzame personen / 5,69 mln
Aantal werkzame personen = 5,69 x 1,3 = 7,4 mln
32
Vraag 2 Vraag
Gegevens De volgende gegevens beschrijven de arbeidsmarkt in Nederland in 2005 Werkzame beroepsbevolking (personen) Arbeidsvolume (arbeidsjaren) Arbeidsvolume (uren) Aantal uren per jaar (voltijdbaan) p/a ratio
Bereken het arbeidsvolume in uren.
...
Antwoord 5,69 mln ... 1.714 uur 1,3
Arbeidsvolume = de werkzame beroepsbevolking uitgedrukt in arbeidsjaren of uren
Arbeidsvolume = 5,69 mln x 1.714 = 9.752,7
33
Vraag 3 Vraag
Gegevens De volgende arbeidsmarktgegevens komen van het CPB (x 1.000): 1990
2000
Aanbod (in personen)
6.992
7.442
Werkgelegenheid (personen)
5.594
7.172
Gemiddeld aantal vacatures
115
188
Werkgelegenheid (arbeidsjaren)
5.203
6.469
Bereken de p/a ratio in 1990
Antwoord p/a ratio = werkzame personen / arbeidsjaren = 5.594 / 5.203 =1.08
34
Vraag 4 Vraag
Gegevens De volgende arbeidsmarktgegevens komen van het CPB (x 1.000): 1990
2000
Aanbod (in personen)
6.992
7.442
Werkgelegenheid (personen)
5.594
7.172
Bereken de procentuele verandering van de p/a ratio in periode 1990 – 2000.
Antwoord p/a ratio 1990 = 1,08 p/a ratio 2000 = 1,11
Gemiddeld aantal vacatures
115
188
Werkgelegenheid (arbeidsjaren)
5.203
6.469
Procentuele verandering = (N – O)/O x 100% = (1,11 – 1,08) / 1,08 x 100% = 2,78%
35
Vraag 5 Gegevens Gegeven zijn de volgende twee uitspraken: I: Vergrijzing leidt op den duur tot een vermindering van de potentiële beroepsbevolking II: Emigratie kan op den duur de potentiële beroepsbevolking vergroten
Vraag Zijn de uitspraken juist of onjuist?
Antwoord I is juist, de groep tussen 15-64 wordt kleiner II is onjuist: emigratie kan de potentiële beroepsbevolking verkleinen
36
Vraag 6 Gegevens Gegeven zijn de volgende twee uitspraken: I: Een toename van de werkgelegenheid gaat altijd gepaard met een afname van de werkloosheid II: Een afname van de werkloosheid gaat altijd gepaard met een toename van de werkgelegenheid
Vraag Zijn de uitspraken juist of onjuist?
Antwoord I is onjuist II is onjuist
37
Vraag 7 Vraag
Gegevens Over een economie is het volgende gegeven (aantallen x 1.000):
Bereken de netto participatiegraad voor de mannen
Vrouwen
Mannen
5.000
4.800
Bruto participatiegraad
54
64
Werkgelegenheid (personen)
2.160
2.700
1,4
1,1
Potentiële beroepsbevolking
p/a ratio (een arbeidsjaar = 1.700 uur)
Antwoord Netto participatiegraad = werkzame beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking x 100%
Dus: 2.700 / 4.800 x 100% = 56,25%
38
Vraag 8 Vraag
Gegevens Over een economie is het volgende gegeven (aantallen x 1.000):
Bereken het werkloosheidspercentage onder vrouwen.
Vrouwen
Mannen
5.000
4.800
Bruto participatiegraad
54
64
Werkgelegenheid (personen)
2.160
2.700
Potentiële beroepsbevolking
p/a ratio (een arbeidsjaar = 1.700 uur)
1,4
1,1
Antwoord Werkloosheidspercentage = werkloze beroepsbevolking / beroepsbevolking x 100% Totale vrouwelijke beroepsbevolking = 54% x 5.000 = 2.700 Werkloze vrouwen = totale vrouwelijke beroepsbevolking – werkzame vrouwen = 2.700 – 2.160 = 540 Dus: werkloosheids% = 540 / 2.700 x 100% = 20% 39
Vraag 9 Vraag
Gegevens Over een economie is het volgende gegeven (aantallen x 1.000):
Bereken de landelijke p/a ratio.
Vrouwen
Mannen
5.000
4.800
Bruto participatiegraad
54
64
Werkgelegenheid (personen)
2.160
2.700
Werkzame personen = 2.160 + 2.700 = 4.860
1,4
1,1
Aantal arbeidsjaren = 2.160 / 1,4 + 2.700 / 1,1 = 3.997
Potentiële beroepsbevolking
p/a ratio (een arbeidsjaar = 1.700 uur)
Antwoord p/a ratio = personen / arbeidsjaren
Dus: landelijke p/a ratio = 4.860 / 3.997 = 1,22
40
Vraag 10 Gegevens Gegeven zijn de volgende twee uitspraken: I: Flexibilisering van de arbeidsmarkt is een vorm van arbeidstijdverkorting II: Wie in deeltijd werkt heeft altijd een flexibel arbeidscontract
Vraag Zijn de uitspraken juist of onjuist?
Antwoord I is onjuist II is onjuist
41
Arbeidsmarkt
P A P1 Pe
P2 V Qe
Q
Vrije markt en de arbeidsmarkt Opgave 2.3 • Qa= L- 5 • Qv= -2L + 55 Evenwichtsloon? 1. Qa=Qv 2. L-5 = -2L +55 3. 3L = 60 4. L= 20, dus loon= €20.000
Vervolg opgave 2.3 Instellen minimumloon van €22.000 (evenwichtsloon is €20.000) Afname werkgelegenheid in arbeidsjaren? 1. Arbeidsvraag is hier gelijk aan werkgelegenheid (zie tekst!) 2. Av oude situatie: Qv= -2L + 55 en L was 20 (x1000) Av oud= 15 (x 100.000) arbeidsjaren 3. Av nieuwe situatie: Qv = -2L + 55 en L wordt 22 (x1000) Av nieuw = 11 4. Daling van de Av = 15 – 11= 4 (x 100.000) 5. Afname werkgelegenheid is 400.000 arbeidsjaren
Vervolg opgave 2.3 Toename werkloosheid bij instellen minimum loon 1. 2. 3. 4. 5.
In oude situatie was Qv = Qa. Dus geen werkloosheid In nieuwe situatie is Qv = 11 In nieuwe situatie is Qa = L-5 en L is 22 (x1000). Qa = 17 Dus werkloosheid wordt Qa-Qv=17-11=6 (x100.000) Toename werkloosheid is dus: 600.000 arbeidsjaren
45
Arbeidsmarkt Lonen zijn niet erg flexibel door oa loonafspraken in CAO‟s en/of vastgelegd in contracten. Stel P1 is ontstaan: Av
Aa: Krappe arbeidsmarkt! Tekort/gebrek aan gekwalificeerd personeel
Het loon heeft twee belangrijke invloeden op het aanbod van arbeid
•
Oorzaak: het loon daalt
Oorzaak: het loon stijgt
Gevolg: Ontmoedigingseffect
Gevolg: Aanzuigeffect
Ontmoedigd door het lage(re) loon trekt een deel van de beroepsbevolking zich als aanbieder terug
•
•
Aangetrokken door het hoge(re) loon betreden sommigen de arbeidsmarkt Denk aan − Studenten − Sommige nietparticipanten 47
Als het marktmechanisme niet wordt verstoord, komt langdurige werkloosheid niet voor Echter . . . er zijn drie belangrijke verstoringen van het marktmechanisme
Door de overheid
Door werkgevers en werknemers
1•
Instellen van wettelijk minimumloon: als “minimumloon > productiviteit” aanbieders dan “aanbod > vraag”
2•
Ontslagbescherming: werkgevers zullen minder snel personeel aannemen want ze kunnen personeel niet eenvoudig ontslaan
3•
Machtspositie ge-/misbruiken bij loononderhandelingen: (te) hoge looneisen stellen
Dus, wat zeggen de vrijemarkteconomen: “Wegwezen, laat de markt met rust!” 48
Herhaling: aanbod van en vraag naar arbeid
Aanbod van arbeid
Werkloze beroepsbevolking
Werkzame beroepsbevolking
= Vraag naar arbeid
Werkgelegenheid
Vacatures
49
Kritiekpunt #1: lonen zijn meer dan kosten
•
• •
•
•
De klassieke redenering
De keynesiaanse redenering
Als het loon daalt, stijgt de vraag naar arbeid
Als het loon daalt, daalt de vraag naar arbeid
Lonen zijn kosten voor een onderneming Als het loon daalt, dalen de kosten voor een onderneming De arbeidsproductiviteit van de werknemers komt meer in lijn met het loon Arbeid wordt goedkoper (ten opzichte van kapitaal)
• •
•
•
Lonen leiden tot bestedingen Als het loon daalt, daalt het besteedbaar inkomen van werknemers Omdat de consumptie afneemt, moeten sommige bedrijven hun productie verkleinen De vraag naar arbeid daalt
De vraag naar arbeid stijgt 50
Kritiekpunt #2: de arbeidsmarkt is niet transparant
De klassieke argumenten
• •
De arbeidsmarkt is transparant Vragers en aanbieders hebben volledige informatie − Vragers (=werkgevers) weten precies wie zich aanbiedt en hoe productief deze aanbieders zijn − Aanbieders weten precies welke banen beschikbaar zijn • Zowel aanbieders als vragers beconcurreren elkaar
In de praktijk . . .
•
• •
Weet een werkgever wel hoe productief een werknemer is? Hoe stel je dat vast? Klopt het CV van een sollicitant wel? Weet de aanbieder welke vacatures er zijn?
51
Kritiekpunt #3: loon is niet het enige dat telt
De klassieke argumenten
•
Het loon heeft de grootste invloed op het aanbod van arbeid
•
Ontmoedigingseffect
•
Aanzuigeffect
In de praktijk . . .
•
Andere zaken spelen ook een rol
•
Status − “Ik werk bij een bank op de Herengracht...” − “Zolang ik maar meer verdien dan mijn buurman” De kans op werk
•
52
Kritiekpunt #4: arbeidsmobiliteit is beperkt
De klassieke argumenten
•
Keuze van bedrijven is eenvoudig − Werknemers zijn inwisselbaar − Enige wat telt is productiviteit en het loon dat betaald wordt
•
Keuze van werkzoekende is eenvoudig − Alleen een afweging tussen vrije tijd en loon − Verhuizen of omscholen is geen probleem
In de praktijk . . .
•
Geografische mobiliteit is klein − Nederlanders die werk zoeken, doen dat in hun eigen regio − Bedrijven vestigen zich niet automatisch in regio‟s met een hoge werkloosheid
•
Mobiliteit tussen beroepen is beperkt − Ruime arbeidsmarkt voor laagopgeleiden maar krappe markt voor hoogopgeleiden − Om- of bijscholen is niet eenvoudig 53
Werkloosheid in Nederland (1952 – 2011)
Aantal werklozen (UWV definitie)
Bron: CBS.nl
54
Loon en de vraag naar arbeid Loon-prijsspiraal (jaren „60 in NL)
Werknemers hebben in een krappe arbeidsmarkt een sterke onderhandelingspositie
Er worden flinke looneisen gesteld
Stijging van de lonen wordt doorberekend in de verkoopprijzen
Gestegen prijzen leiden tot nieuwe looneisen
Spiraal waarin lonen en prijzen elkaar omhoog jagen Gevolg: •Verslechtering internationale concurrentiepositie van bedrijven •Vraag daalt (want export daalt) •Vraag naar arbeid daalt 55
Opdrachten 2.18
56
Antwoorden opdracht 2.18 a.
b.
c.
d.
Oorzaak: minimumjeugdloon wordt afgeschaft Gevolg: aanbod van arbeid (=beroepsbevolking) verandert Ontmoedigingseffect: afschaffing van het minimumloon betekent dat er met een baan minder valt te verdienen. Jongeren zullen eerder kiezen voor doorleren. Het aanbod van arbeid neemt dus af Oorzaak: minimumjeugdloon wordt afgeschaft Gevolg: vraag naar arbeid (=werkgelegenheid + vacatures) verandert De vraag neemt toe. De kosten van het in dienst nemen van jongeren dalen terwijl hun productiviteit niet verandert. Afschaffing jeugdloon => evenwicht op de arbeidsmarkt (Qa = Qv) -0,45P + 9 = 0,25P = 7,6 P = 2 (€ 20.000,-) Procentuele verandering: (N – O) / O x 100% = (2 – 2,5) / 2,5 x 100% = -20% Aantal jongeren dat zich terugtrekt = Qa Bij P = 2,5, Qa = 8,225 Bij P = 2, Qa = 8,1 Er trekken zich dus 0,125 x 100.000 = 12.500 jongeren terug van de arbeidsmarkt 57