Economische Monitor Zuid-Holland 2006
Economische Monitor Zuid-Holland 2006
Opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland, afdeling Economische Zaken
Economische Monitor Zuid-Holland 2006 Opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland, afdeling Economische Zaken
Opdrachtgever: Provincie Zuid-Holland Rapportnummer: 06.012
Bureau Louter November 2006
Auteurs: Peter Louter (Bureau Louter) Pim van Eikeren (Bureau Louter) Vormgeving figuren: Erik Thomassen (éTé Productontwikkeling)
Bureau Louter Rotterdamseweg 183c 2629 HD Delft Telefoon: 015 268 25 56
[email protected] www.bureaulouter.nl
Colofon Opdrachtgever: Provincie Zuid-Holland, Afdeling Economische Zaken Tekst: Bureau Louter Productie: Bureau Vormgeving en Interactieve Media Vormgeving: Haagsblauw Druk: Plantijn Casparie Den Haag
De visies en conclusies in deze monitor zijn die van Bureau Louter en komen niet noodzakelijk overeen met die van de opdrachtgever.
Contactpersoon bij de Provincie: Joop Buunk
Statistische ondersteuning vanuit de Provincie: Rob Poolen Gabriël Janssen Wim Kevenaar
highlights
Highlights In de periode 1995-2001 draaide de Nederlandse economie op volle toeren. Het aantal arbeidsplaatsen nam met drie procent per jaar toe en de werkloosheid daalde naar het laagste niveau van alle EU15-landen. De daaropvolgende jaren ging de Nederlandse economie door een diep dal. De werkgelegenheid nam af en de werkloosheid nam in hoog tempo toe. De economische laagconjunctuur ligt inmiddels weer achter ons. De economie begint weer aan te trekken. Een punt van zorg daarbij is de lage groei van de arbeidsproductiviteit. De OECD wijst erop dat de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in Nederland in de periode 1996-2004 op Italië na het laagst was van alle OECD-landen. Hier ligt een belangrijke uitdaging voor Nederland. Onder andere door het stimuleren van de kenniseconomie kan de groei van de arbeidsproductiviteit worden gestimuleerd. Ook Zuid-Holland heeft in de periode 1995-2001 een aanzienlijke economische groei gekend. Op ranglijsten van Europese regio’s steeg de provincie, of het nu om (lage) werkloosheid, groei van de werkgelegenheid of de ontwikkeling van het Bruto Regionaal Product ging. De ontwikkeling in Zuid-Holland bleef echter duidelijk achter bij Utrecht en het zuidelijk deel van Noord-Holland. De Zuidvleugel van de Randstad profiteerde dus minder van de economische hoogconjunctuur dan de Noordvleugel. Des te opmerkelijker zijn de ontwikkelingen in de laatste vier à vijf jaar. De economische ontwikkeling in de Noordvleugel maakte een vrije val door. Daarentegen viel de economie in Zuid-Holland minder sterk terug dan het nationaal gemiddelde, en veel minder dan de Noordvleugel. In de afgelopen jaren kwam het een aantal maal voor dat Zuid-Holland op bepaalde economische indicatoren beter scoorde dan Noord-Holland en Utrecht. De meest recente ontwikkelingen lijken er echter op te wijzen dat Noord-Holland en Utrecht zich krachtig herstellen en dat zij Zuid-Holland voorgaan in het trekken van profijt van het economisch herstel. Hieruit komt een beeld naar voren van een conjunctuurgevoelige Noordvleugel van de Randstad, en een veel minder conjunctuurgevoelige Zuidvleugel van de Randstad. Het lijkt er op dat de economie van de Zuidvleugel vooral kan worden omschreven als ‘degelijk’, gebaseerd op van oudsher gevestigde economische sectoren. Dat is op zich geen verkeerde eigenschap, maar blijkbaar miste Zuid-Holland, in ieder geval in de voorbije decennia, het vermogen om voorop te lopen in tijden van hoge economische groei. Het is de grote, moeilijk te beantwoorden, vraag in hoeverre Zuid-Holland nu een betere uitgangssituatie heeft dan in het midden van de jaren negentig.
Recente ontwikkelingen De vraag of het de goede kant opgaat met de Zuid-Hollandse economie of niet is niet eenduidig te beantwoorden. Dat verschilt per aspect dat wordt onderzocht. Duidelijk is in ieder geval dat de Zuid-Hollandse economie er de laatste jaren beter in is geslaagd om gelijke tred te houden met nationale groeicijfers dan in de jaren tachtig en negentig. Vooral de ontwikkeling van de grote steden Rotterdam en Den Haag is veel gunstiger. Naar economische aspecten beschouwd is dus sprake van een ‘urban revival’. De laatste jaren doen de twee grote Zuid-Hollandse steden niet meer onder voor Amsterdam en Utrecht. Ook is de jarenlang opgetreden verschuiving van economische activiteiten van de grote steden naar de suburbs en van de stedelijke agglomeraties naar minder verstedelijkte delen van Zuid-Holland tot staan gebracht.
1
economische monitor zuid-holland 2006
Aan de hand van de in deze Economische Monitor nieuw opgenomen ‘basismonitor’ kan de ontwikkeling van Zuid-Holland met een aantal omliggende provincies worden vergeleken. Daaruit kan het volgende worden geconcludeerd: ■
Het aantal startende bedrijven is de laatste jaren sterk toegenomen. Dat is overigens ook in andere provincies gebeurd. In Utrecht en Noord-Holland is het aantal starters hoger. Zuid-Holland kent ongeveer even veel starters als Noord-Brabant.
■
Het aantal inwoners is gedurende 2005 weer licht toegenomen na stabilisatie in 2004. De bevolkingsontwikkeling blijft daarmee ver achter bij Utrecht en Noord-Holland. Dat dreigt op termijn tot vergrijzing van de bevolking te leiden. Daar is overigens, als gevolg van de leeftijdsopbouw, in de grote steden veel minder sprake van.
■
Het aantal arbeidsplaatsen is de afgelopen jaren minder sterk afgenomen dan in Utrecht en Noord-Holland. Over de laatste vier jaar beschouwd was de groei van het aantal arbeidsplaatsen vrijwel exact gelijk aan het nationaal gemiddelde. Relatief scoort Zuid-Holland dus veel beter dan eind jaren negentig, toen de groeicijfers achterbleven bij het nationaal gemiddelde en veel lager waren dan in de andere Randstadprovincies.
■
De ontwikkeling van de werkloosheid loopt in Zuid-Holland in de pas met het nationaal gemiddelde. Verschillen in werkloosheid tussen provincies zijn de
2
laatste jaren vrijwel gelijk gebleven. In de eerste helft van 2006 is het aantal nietwerkende werkzoekenden sterk afgenomen in Zuid-Holland. Dat is een duidelijke indicatie van het economisch herstel. ■
De toegevoegde waarde per inwoner ligt in Zuid-Holland onder het niveau van Noord-Holland en Utrecht, maar boven het niveau van Noord-Brabant en Gelderland. De laatste jaren was de groei in Zuid-Holland hoger dan in Utrecht, maar lager dan in Noord-Holland. Evenals voor het aantal arbeidsplaatsen geldt overigens dat de groei in 2005 zowel in Noord-Holland als in Utrecht juist weer wat hoger was dan in Zuid-Holland.
■
De arbeidsproductiviteit is in Zuid-Holland wat lager dan in Noord-Holland en Utrecht, maar duidelijk hoger dan in Noord-Brabant en Gelderland. Sinds 1998 blijft de productiviteitsontwikkeling in Zuid-Holland overigens wel stelselmatig achter bij Utrecht en Noord-Holland (met overigens juist hogere groei dan in Gelderland en Noord-Brabant).
■
De uitgifte van bedrijventerreinen is in de periode 1998-2002 afgenomen in ZuidHolland. In Noord-Brabant en Gelderland gebeurde dat echter in nog veel sterkere mate. De uitgifte van bedrijventerreinen per inwoner tussen 15 en 65 jaar lag in 2003 en 2004 in Zuid-Holland zelfs op hetzelfde niveau als in Noord-Brabant en Gelderland (en aanzienlijk hoger dan in Noord-Holland). Het aandeel van Zuid-Holland in het nationaal totaal aan per jaar uitgegeven bedrijventerreinen is de laatste jaren ook toegenomen. En recente cijfers geven aan dat de uitgifte in 2005 weer is toegenomen.
■
Ondanks de spectaculaire hoeveelheden aan gebouwde kantoren in NoordHolland aan het einde van de jaren negentig ligt het aantal verhuurde vierkante meters kantoorruimte per inwoner tussen 15 en 65 jaar in NoordHolland en Zuid-Holland ongeveer op hetzelfde niveau. In Zuid-Holland zijn de leegstandspercentages veel lager dan in Noord-Holland. De kantorenmarkt in Zuid-Holland is veel minder conjunctuurgevoelig dan in de andere delen van de Randstad. Vooralsnog was overigens in de cijfers tot en met 2005 nog geen duidelijke groei van het aantal verhuurde vierkante meters te zien.
highlights
De ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen verschilde de laatste vier jaar niet veel tussen de regio’s binnen Zuid-Holland. Met uitzondering van Delft en Westland, waar de groei wat achterbleef, waren de verschillen tussen de regio’s minder dan een half procent per jaar. Opvallend is dat de twee zuidelijke regio’s (Groot-Rijnmond en Zuidoost ZuidHolland) boven het nationaal en Zuid-Hollands gemiddelde scoorden. De sterkste groei van het aantal arbeidsplaatsen vond in Leiden en Bollenstreek plaats, onder andere door groei bij researchintensieve activiteiten. Agglomeratie Den Haag en Oost Zuid-Holland bleven iets achter bij het provinciaal gemiddelde. Elke regio in Zuid-Holland kent eigen sterke en zwakke punten. Groot-Rijnmond levert veel toegevoegde waarde, die echter slechts gedeeltelijk wordt omgezet in arbeidsplaatsen. De regio kampt met relatief hoge werkloosheidscijfers, zeer lage participatie op de arbeidsmarkt en een vergeleken met andere stedelijke gebieden laag opleidingsniveau van de beroepsbevolking. De grootste uitdaging ligt hier in het ontwikkelen van de Noordrand. Samen met het centrum van Rotterdam zal daar een cluster van kennisintensieve bedrijvigheid een tweede economische pijler kunnen gaan vormen voor de economie van de Rotterdamse regio, naast de mainportfunctie. De Haagse regio is in absolute zin de tweede kantorenregio in Nederland (na Amsterdam), maar in relatieve zin (per hoofd van de bevolking) de grootste. Den Haag heeft zich uitstekend hersteld van ongunstige ontwikkelingen in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig. Binnen de regio is de laatste jaren sprake geweest van concentratie van economische activiteiten in de stad Den Haag. De ‘suburbs’ zagen hun aantal arbeidsplaatsen afnemen. Leiden en Bollenstreek ligt gunstig tussen de Noordvleugel en de Zuidvleugel en herbergt een belangrijk cluster van kennisintensieve bedrijvigheid, met name in biotechnologie. Delft en Westland kent zowel een belangrijke cluster van technologisch hoogwaardige bedrijven en instellingen (Delft) als een omvangrijk glastuinbouwcomplex. Van de Zuid-Hollandse steden kent Delft de sterkste relatieve vertegenwoordiging van de creatieve sector. Samen met GrootRijnmond is de regio het meest op export georiënteerd van de Zuid-Hollandse regio’s. Zuidoost Zuid-Holland heeft zich hersteld van de crisis in de scheepsbouw in het tweede deel van de jaren tachtig. De ligging langs een achterlandverbinding heeft voor nieuwe economische impulsen gezorgd, onder andere in transport en distributie. Oost ZuidHolland tenslotte, onderdeel van het Groene Hart, heeft jarenlang een hoge economische groei gekend, met name langs de A12. De laatste jaren is daar geen sprake meer van, waarschijnlijk mede als gevolg van restrictief planologisch beleid. Desalniettemin kent de regio de laagste werkloosheid van alle regio’s in Nederland, mede doordat een groot deel van de beroepsbevolking werkt in één van de omliggende grootstedelijke regio’s. Het is een lastig te beantwoorden vraag of het bij de (vergeleken met het nationaal gemiddelde) wat gunstiger ontwikkelingen in Zuid-Holland gedurende de laatste jaren om een tijdelijke opleving gaat, bijvoorbeeld omdat de economie van Zuid-Holland minder conjunctuurgevoelig is, of dat van een meer structurele verbetering sprake is. Om te beoordelen hoe Zuid-Holland ervoor staat, kan ten eerste worden gekeken naar de huidige samenstelling van de bedrijvigheid (zijn er sterke ‘economische dragers’?) en ten tweede naar elementen van het vestigingsmilieu.
3
economische monitor zuid-holland 2006
Economische dragers Economische sectoren kunnen worden onderverdeeld in stuwende en verzorgende activiteiten. Bij stuwende activiteiten is de vestigingsplaatskeuze niet hoofdzakelijk afhankelijk van het bevolkingsdraagvlak. Bij verzorgende activiteiten is dat wel zo. Stuwende activiteiten kunnen de economie van een stad of regio een extra impuls geven. Goed functionerende stuwende economische activiteiten kunnen dienen als een ‘economische drager’. In de Economische Monitor is voor diverse typen economische activiteiten, die mogelijk zouden kunnen dienen als economische drager, nagegaan hoe sterk ze zijn vertegenwoordigd in Zuid-Holland en hoe het aantal arbeidsplaatsen zich heeft ontwikkeld. Wat de relatieve vertegenwoordiging betreft neemt Zuid-Holland daarbij vaak een derde plaats in, na Noord-Holland en Utrecht. De score ligt voor Zuid-Holland veelal rond het nationaal gemiddelde. Het aandeel van Zuid-Holland in de nationale economie tendeerde daarbij veelal wel af te nemen, overigens vooral in de tweede helft van de jaren negentig. ■
Negen economische clusters, een combinatie van gevestigde namen en rising stars, worden door de Provincie Zuid-Holland als kansrijk beschouwd, namelijk: water- en deltatechnologie, life sciences, scheepvaart/transport/logistiek, internationaal recht, glastuinbouw, proces- en petrochemie, ICT/telecom, aerospace en composieten en sensor- en nanotechnologie1. De negen clusters zijn
4
relatief sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, zeker wanneer ook de in de regio Den Haag geconcentreerde internationale organisaties er bij gerekend zouden worden. Vijf van de zes Zuid-Hollandse regio’s staan in de toptien van de ranglijst van veertig regio’s in Nederland. Researchintensieve activiteiten zijn opvallend sterk vertegenwoordigd in Leiden en Bollenstreek en Delft en Westland. ■
Om na te gaan in hoeverre in Zuid-Holland marktsectoren zijn vertegenwoordigd die aansluiten bij de ontwikkeling richting een kenniseconomie zijn kennisintensieve diensten en hoogwaardige industrie afgebakend. Hoogwaardige industrie is niet sterk vertegenwoordigd in Zuid-Holland, maar dat is min of meer gangbaar voor grootstedelijke gebieden. Voor kennisintensieve diensten scoort Zuid-Holland conform het nationaal gemiddelde, maar ver achter NoordHolland en Utrecht. Voor een verstedelijkt gebied als Zuid-Holland is dat een wat tegenvallende prestatie. Het aandeel van kennisdiensten in het nationaal totaal neemt ook af. Wel zijn researchintensieve activiteiten sterk vertegenwoordigd, ook in vergelijking met andere regio’s in Europa.
■
In het kader van de Economische Strategie Randstad is een drietal strategische clusters afgebakend, namelijk regie-activiteiten, creatieve diensten en distributie-
1 Recentelijk worden de
activiteiten. Grootstedelijke regio’s worden geacht een sterke vertegenwoordiging
eerste zes door de Provincie
van deze clusters te hebben. In de ranglijst van Nederlandse provincies wordt
aangemerkt als stuwende
de derde plaats gerealiseerd, maar de relatieve vertegenwoordiging ligt onder
clusters, die als trekker van de economie worden
het nationaal gemiddelde en is duidelijk lager dan in Utrecht en Noord-Holland.
beschouwd. De overige
Ook neemt het aandeel in het nationaal totaal af, hoewel het tempo waarin dat
drie clusters (ICT/telecom,
gebeurt de laatste jaren is teruggelopen. Naar regio’s beschouwd zijn distributie-
aerospace en composieten
activiteiten sterk vertegenwoordigd in Groot-Rijnmond en regie-activiteiten en
en sensor- en nanotechnologie) worden door de Provincie als ‘enabling’ beschouwd en hebben meer een toeleverende rol.
creatieve diensten in Agglomeratie Den Haag. ■
De laatste jaren wordt de aanwezigheid van de ‘creatieve sector’ van veel belang geacht voor de economische kansen van steden of regio’s. De creatieve sector kan op verschillende wijzen worden afgebakend. Zowel voor de creatieve sector
highlights
in enge zin, overeenkomend met een selecte verzameling van min of meer ‘artistieke’ sectoren, als voor de creatieve sector in ruime zin, een wat breder gezelschap van sectoren waarin het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten centraal staat, scoort Zuid-Holland gemiddeld. De achterstand op Utrecht en Noord-Holland is overigens groot. Het aandeel in het nationaal totaal neemt ook af, overigens voor de creatieve sector in enge zin in sterkere mate dan voor de creatieve sector in ruime zin. Geconcludeerd kan worden dat Zuid-Holland goed scoort op de economische clusters. De prestaties wat betreft strategische clusters, kennisintensieve diensten en creatieve diensten zijn niet slecht. De scores liggen rond het nationaal gemiddelde, maar duidelijk achter Utrecht en Noord-Holland. Dit vormt wel een aandachtspunt indien het de ambitie is om de economie van Zuid-Holland meer ‘grootstedelijke allure’ te geven. Dat is een kwestie van lange adem. De onderliggende economische structuren wijzigen slechts langzaam in de tijd. Onderdelen van de strategische, creatieve en kennisintensieve sectoren maken ook al deel uit van de economische clusters. Doorgaan op de ingezette lijn is noodzakelijk, ondanks dat de resultaten wellicht niet op korte termijn al heel duidelijk zichtbaar zijn.
5 De dragers van de Zuid-Hollandse economie laten zich niet alleen goed beschrijven aan de hand van de hierboven genoemde economische clusters en grootstedelijke, strategische, clusters, maar ook aan de hand van de invalshoek mainport, brainport en greenport: ■
De mainportactiviteiten in en rond het havengebied van Rotterdam. Deze sector is vooral in Groot-Rijnmond gevestigd, met uitlopers richting Zuidoost Zuid-Holland. Met name door de hoge economische groei van China maakt de haven momenteel goede tijden door, met name wat betreft containervervoer. Ervan uitgaande dat de groei van China aan zal houden, moet ook het toekomstperspectief positief worden beoordeeld, mits de haven letterlijk en figuurlijk de ruimte krijgt. De economische clusters scheepvaart/transport/ logistiek en proces- en petrochemie worden tot de mainport gerekend.
■
Op activiteiten die samenhangen met de brainport scoren vooral Leiden en Bollenstreek en Delft en Westland goed (onder andere met een bestaand sciencepark en een sciencepark in ontwikkeling). De dichtheid aan R&D-activiteiten is in de Zuid-Hollandse kenniscorridor gelijk aan de dichtheid in en rond brainport Eindhoven. Wel betreft het vooral researchintensieve activiteiten bij universiteiten en researchinstellingen en wat minder bij bedrijven. De economische clusters life sciences en water- en deltatechnologie treffen we hier aan.
■
Zuid-Holland staat nationaal en internationaal aan kop wat betreft het tuinbouwcluster. De provincie bevat drie ‘greenports’ (Oostland/ Westland, Bollenstreek, Boskoop). Vooral Delft en Westland scoort zeer hoog, maar ook Groot-Rijnmond en Leiden en Bollenstreek kennen een sterke vertegenwoordiging, Het tuinbouwcluster is een van de negen economische clusters en heeft een sterke exportpositie.
■
In de regio Den Haag is een omvangrijk cluster van internationale organisaties gevestigd, dat inclusief uitstralingseffecten werk biedt aan 24.000 mensen. Het cluster internationaal recht vormt hier deels een onderdeel van. Deze activiteiten kunnen, evenals de kantooractiviteiten en de creatieve activiteiten tot de brainport Zuid-Holland gerekend worden.
economische monitor zuid-holland 2006
Er kan worden gesteld dat Zuid-Holland een wereldspeler is op een aantal markten. Dat geldt bij uitstek voor havenactiviteiten en glastuinbouw. Daarnaast kunnen de baggerbedrijven en het internationaal recht in Den Haag worden genoemd. De haven van Rotterdam is lang de grootste ter wereld geweest (gerekend in tonnen overgeslagen goederen), maar is inmiddels ingehaald door Singapore en Sjanghai. De mainportfunctie heeft desalniettemin een forse impuls gekregen, die waarschijnlijk een structureel karakter kent, gezien de voortgaande groei in Zuidoost-Azië. De provincie Zuid-Holland zet, via de negen economische clusters, vooral in op kennisintensieve economische activiteiten en op het nog kennisintensiever maken van de nu al sterke dragende clusters. Bovendien zet Zuid-Holland in op het stimuleren van de toeristische sector. Langs de kust zijn toeristische activiteiten geconcentreerd, met name in Agglomeratie Den Haag en Leiden en Bollenstreek. Verder kan gedacht worden aan cultuur en congrestoerisme. Op langere termijn beschouwd is toerisme een groeisector met een stuwend karakter.
Vestigingscondities Naast de samenstelling van de bedrijvigheid hangen toekomstige ontwikkelingen ook
6
samen met omgevingsfactoren. Daar liggen aangrijpingspunten voor provinciaal beleid. Hier wordt een aantal aandachtspunten aangestipt. Eerst wordt ingegaan op aspecten die samenhangen met ‘human capital’ (kenniseconomie; onderwijs en arbeidsmarkt; woonen leefmilieu), vervolgens op de gebouwde omgeving (infrastructuur en bereikbaarheid; bedrijventerreinen; kantoren). Tenslotte worden beknopt enige bevindingen op een rijtje gezet uit het dit jaar nieuw in de Economische Monitor opgenomen onderzoek naar ontwikkelingen in specifieke gebiedstypen (zoals bijvoorbeeld snelweglocaties, stationslocaties, bedrijventerreinen, woongebieden, binnensteden en suburbs). Human capital vormt de belangrijkste productiefactor in een kenniseconomie. De samenstelling en kwaliteit van de beroepsbevolking zijn daarom zeer bepalend voor de kansen op economische groei. Daaraan verwant is het woon- en leefmilieu. Om aantrekkelijk te zijn voor hoogopgeleide kenniswerkers zal een regio namelijk iets te bieden moeten hebben, in de vorm van aantrekkelijke steden, landschappelijke kwaliteiten en mogelijkheden voor recreatie. Wat de aantrekkelijkheid van steden betreft wordt de laatste tijd veel belang gehecht aan een sterke vertegenwoordiging van de creatieve sector. Voor Zuid-Holland kan het volgende worden gesignaleerd: ■
Wat betreft de verdeling naar laag-, middelbaar en hoogopgeleiden vormt ZuidHolland een afspiegeling van het nationaal gemiddelde. Voor een grootstedelijke regio zou in feite een accent op hoger opgeleiden mogen worden verwacht. In Utrecht en Noord-Holland is daar wel sprake van.
■
De samenstelling van de beroepsbevolking verandert slechts zeer geleidelijk. Weliswaar wordt het gemiddeld opleidingsniveau in Zuid-Holland steeds hoger, maar dat geldt ook voor andere delen van Nederland. In Zuid-Holland is als gevolg van reeds lang bestaande economische structuren een situatie ontstaan waarbij het gemiddeld opleidingsniveau in het zuidelijk deel van de provincie (GrootRijnmond en Zuidoost Zuid-Holland) lager is dan in het noordelijk deel (met name de kustregio’s Haaglanden en Leiden en Bollenstreek).
■
Laagopgeleiden werken voor een veel groter deel in hun eigen regio dan hoogopgeleiden (die gemiddeld over veel grotere afstanden ‘pendelen’). Dat stelt
highlights
regio’s waar de werkloosheid onder laagopgeleiden hoog is voor de uitdaging om binnen de eigen regio arbeidsplaatsen te creëren. In de grote steden is de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen hoog, met name in Rotterdam. Bovendien is de participatiegraad, vooral onder wat oudere niet-westerse allochtonen, zeer laag. Wat betreft de gebouwde omgeving kan het volgende worden gesteld: ■
Bereikbaarheid op verschillende ruimtelijke schaalniveaus blijft een zeer belangrijk aandachtspunt. Naast aansluiting op internationale netwerken (bijvoorbeeld via de HSL) is een goede interne bereikbaarheid van niet te onderschatten belang, met name in de Den Haag/Rotterdam regio. Met name het feit dat de A13 inmiddels de eerste plaats van de file top-50 heeft bereikt, geeft de hoge mate van urgentie aan om hier snel knopen door te hakken.
■
De voorraad beschikbare bedrijventerreinen is de laatste jaren, mede als gevolg van het gevoerde beleid, weer van een voldoende omvang. Daardoor staat Zuid-Holland goed voorgesorteerd om te voldoen aan de toenemende vraag naar bedrijventerreinen in de komende opgaande conjunctuur. De herstructureringsoperatie van verouderde bedrijventerreinen heeft daaraan ook bijgedragen.
■
De kantorenmarkt heeft zich de laatste jaren matig ontwikkeld (overigens in Zuid-Holland in mindere mate). Op wat langere termijn valt echter te voorzien dat de vraag naar kantoorruimte weer toe zal nemen. Niet op hetzelfde niveau als eind jaren negentig, maar wel duidelijk hoger dan nu. Den Haag kent al jaren een sterke en stabiele kantorenmarkt. Voor Rotterdam ligt bij het ontwikkelen van een kantorenmarkt met allure een grote uitdaging voor het komende decennium. Hoewel de leegstand in Rotterdam de laatste jaren wat is toegenomen, ligt deze nog steeds ver onder het niveau van de Amsterdamse regio.
Uit het onderzoek naar de huidige vertegenwoordiging van economische activiteiten in specifieke gebiedstypen en de ontwikkeling daarvan in de laatste tien jaar kan onder andere het volgende worden geconcludeerd: ■
In Rotterdam en Den Haag vervult de binnenstad vooral een werkfunctie, in Delft en Leiden is ook de woonfunctie belangrijk. Het aantal arbeidsplaatsen in de binnenstad groeit weliswaar, maar in mindere mate dan het Zuid-Hollands gemiddelde.
■
Op bedrijventerreinen zijn niet alleen industrie, groothandel, transport en bouwnijverheid sterk vertegenwoordigd, maar ook een sector als ICT (overigens vooral op hoogwaardige bedrijventerreinen).
■
Woongebieden zijn hier afgebakend als vijfcijferige postcodegebieden waar het aantal inwoners groter is dan het aantal arbeidsplaatsen, met uitzondering van de binnensteden van een zestal steden en gebieden in Zuid-Holland met zeer lage dichtheden (de zogenaamde ‘buitengebieden’, waar op 48% van het landoppervlak slechts 2% van de inwoners en 2% van de arbeidsplaatsen is te vinden). In de aldus bepaalde woongebieden is 29% van het aantal arbeidsplaatsen gevestigd. Het aantal arbeidsplaatsen neemt er slechts toe in de non-profit sector (onder andere zorg en onderwijs).
7
economische monitor zuid-holland 2006
■
Volgens verwachting zijn vooral kantoren (kennisdiensten, met name het banken verzekeringswezen, en de non-profit sector) in de omgeving van IC-stations gevestigd. De IC-stations kenden geen opvallend sterke groei van het aantal arbeidsplaatsen (ongeveer conform het nationaal gemiddelde), maar de groei was er wel hoger dan bij andere NS-stations.
■
Op snelweglocaties zijn distributie-activiteiten en kennisdiensten (onder andere ICT) sterk vertegenwoordigd. Het aantal arbeidsplaatsen is de laatste tien jaar zeer sterk gegroeid op snelweglocaties, hoewel het effect vooral vlakbij afslagen van snelwegen waarneembaar is en al vanaf 500 meter vanaf een afslag is uitgewerkt.
■
Net buiten de gemeentegrenzen van steden zijn vooral ruimte-intensieve sectoren (industrie, groothandel, bouwnijverheid) gevestigd. Daar was nog ruimte voor de aanleg van bedrijventerreinen.
■
De enige sector die in gebieden met de allerhoogste dichtheden nog een aanzienlijke groei wist te realiseren was de non-profit sector. Instellingen in die sector hebben veelal niet veel ruimte per werknemer nodig.
■
Het is opvallend dat van de toename van het aantal arbeidsplaatsen in detailhandel in de laatste tien jaar 60% op bedrijventerreinen werd gerealiseerd. Daarnaast kan worden geconstateerd dat op dit moment nog maar 5% van de
8
detailhandel op typische snelweglocaties is gevestigd (op minder dan 500 meter van een afslag), maar dat van de toename van de arbeidsplaatsen in detailhandel in de laatste tien jaar een kwart werd gerealiseerd op een snelweglocatie. Voor het specifieke segment perifere detailhandel geldt dat zelfs voor bijna de helft van de toename van de arbeidsplaatsen. ■
Meer dan de helft van de nieuwbouw van kantoren in Zuid-Holland in de laatste tien jaar heeft plaatsgevonden op minder dan een kilometer van de afslag van een autosnelweg. Dat is veel meer dan het aandeel van stationslocaties, dat maar iets boven de 10% uitkomt.
■
Ook op bedrijventerreinen nam de kantorenvoorraad snel toe. De laatste jaren zijn daar veel nieuwe kantoren gebouwd. Dat is overigens wel gepaard gegaan met sterk stijgende leegstandpercentages.
■
De werkgelegenheid is op bedrijventerreinen sterker gegroeid dan elders. Dat geldt vooral voor distributie-activiteiten en kennisdiensten. Veel bedrijven in die sectoren zijn het laatste decennium verplaatst naar bedrijventerreinen.
inhoud
Inhoud Highlights .........................................................................................................................................1 Inhoud
.........................................................................................................................................9
Leeswijzer ....................................................................................................................................... 10 1
Internationale conjunctuur ....................................................................................................... 20
2
Recente ontwikkelingen .............................................................................................................. 22
3
Economisch profiel ....................................................................................................................... 30
4
Economische ontwikkeling ........................................................................................................ 36 Intermezzo: Urban revival?......................................................................................................... 40
5
Kenniseconomie............................................................................................................................. 58
6
Onderwijs en arbeidsmarkt ........................................................................................................ 70
7
Woon- en leefmilieu ..................................................................................................................... 86
8
Ruimte en bereikbaarheid .......................................................................................................... 92
9
Internationale positie .................................................................................................................. 98
10 Speerpunten en clusters ............................................................................................................ 106 11 Onder de microscoop ................................................................................................................. 124 12 Aandachtspunten voor beleid .................................................................................................. 154 Bijlage I
Bronnen met gegevens .......................................................................................... 159
Bijlage II Gebiedsindelingen ................................................................................................. 162 Bijlage III Afbakening creatieve sector ................................................................................ 166
9
economische monitor zuid-holland 2006
Leeswijzer Dit is de tweede door Bureau Louter opgestelde Economische Monitor Zuid-Holland. De vorige is verschenen in september 2004. In de monitor is een groot aantal gegevens verzameld. Die gegevens zeggen iets over het economisch presteren van de provincie Zuid-Holland en deelgebieden binnen Zuid-Holland. Veelal is daarbij een vergelijking gemaakt met gebieden buiten Zuid-Holland: elders in Nederland en waar mogelijk ook in het buitenland. Getracht is steeds de meest recente gegevens te presenteren. Voor diverse indicatoren was een zeer recent beeld van ontwikkelingen mogelijk (tot 2005, soms zelfs tot begin 2006). In een aantal gevallen, zoals bij een vergelijking met regio’s buiten Nederland, moest gebruik worden gemaakt van al enigszins ‘verouderde’ gegevens (bijvoorbeeld gegevens voor 2003). Tevens is ernaar gestreefd ontwikkelingen in de tijd weer te geven. Ook dat was niet altijd mogelijk, waardoor voor bepaalde ‘prestatiemeters’ slechts een momentopname kon worden bepaald, bij voorkeur uiteraard voor een recent tijdstip. De economische prestaties van Zuid-Holland zijn vergeleken met andere provincies. Dat
10
geldt met name voor Utrecht, Noord-Holland en in veel gevallen Gelderland en NoordBrabant. Wat de ‘deelgebieden’ binnen Zuid-Holland betreft is ten eerste aangesloten bij een indeling in de zogenaamde Corop-gebieden. Dat is een indeling in veertig gebieden waarvoor in Nederland relatief veel statistische gegevens beschikbaar zijn. In ZuidHolland zijn er zes van dergelijke Corop-gebieden. Ten tweede is soms een onderscheid gemaakt naar de vier streekplangebieden in Zuid-Holland. Uit beleidsmatig opzicht is dat een zeer relevante indeling. Er zijn echter minder indicatoren waarvoor gegevens voor die gebiedsindeling beschikbaar zijn. Soms ook zijn de twee grote steden (Den Haag en Rotterdam) vergeleken met Amsterdam en Utrecht. De indicatoren zijn samengesteld uit zeer veel verschillende bronnen. Veelal zijn de basisgegevens daarbij uitvoerig bewerkt. Zo is er bijvoorbeeld altijd voor gezorgd dat gegevens zijn herberekend tot de indeling van gemeenten, Corop-gebieden, streekplangebieden en provincies per 1 januari 2006. Ook is gecorrigeerd voor andere typen aanpassingen van definities (zoals de in de loop der tijden veranderde indeling in economische sectoren). De bronnen zijn per figuur weergegeven in bijlage I. Daar waar noodzakelijk is een korte toelichting gegeven bij de interpretatie van een figuur. Naast het meten en vergelijken met andere regio’s van de huidige stand van zaken (‘benchmarken’) en het bepalen van ontwikkelingen in het recente (en voor sommige aspecten verdere) verleden (‘monitoring’) is ook aandacht besteed aan te verwachten sociaaleconomische ontwikkelingen. Naast monitoring is dus ook sprake van ‘prognoses’, hoewel daar in de monitor niet het accent op ligt. Niet voor alle indicatoren bestaan dergelijke prognoses en ook is het niet mogelijk om voor alle indicatoren uitvoerige tijdreeksen voor het verleden op te zetten. Kortom, er zijn drie typen indicatoren, namelijk: ■
Monitorindicatoren: Gegevens die over meerdere jaren volgens een zelfde systematiek beschikbaar zijn. Die figuren zijn herkenbaar aan de gele achtergrond.
leeswijzer
■
Benchmarkindicatoren: Relevante aspecten van de economie of het vestigingsmilieu, op een bepaald, recent, moment. Die figuren zijn herkenbaar aan de blauwe achtergrond.
■
Prognoses: Volgens een bepaalde systematiek opgezette vooruitberekeningen. Die figuren zijn herkenbaar aan de rode achtergrond.
Veel van de gepresenteerde indicatoren maakten ook al deel uit van de Economische Monitor 2004. Veelal zijn de gegevens nu twee of drie jaar recenter. Voor een aantal indicatoren geldt dat recentere gegevens niet beschikbaar waren, maar dat de betreffende figuren desalniettemin ongewijzigd zijn opgenomen in deze monitor. Dat is gebeurd indien de betreffende indicator zeer belangrijk werd geacht en het tevens om structuurgegevens gaat dat niet sterk veranderen door de tijd. Hoewel veel indicatoren opnieuw zijn opgenomen in deze monitor, is er ook sprake van veranderingen. Sommige indicatoren (en soms zelfs hele thema’s) zijn afgevoerd, andere zijn nieuw opgenomen. Nieuw in deze monitor zijn onder andere: ■
een ‘basismonitor’ met recente ontwikkelingen voor een breed pallet aan indicatoren;
■
de internationale positie van Zuid-Holland (naar aspecten als export, internationaal vrachtverkeer en buitenlandse bedrijven);
■
‘Zuid-Holland onder de microscoop’, waarin de economische ontwikkelingen van specifiek locatietypen worden onderzocht;
■
onderzoek naar specifieke speerpunten/ clusters, zoals de creatieve sector en de drie strategische clusters (uit de Economische Strategie Randstad).
Hoewel de meeste indicatoren op een of andere wijze met elkaar samenhangen, heeft toch een zekere onderverdeling naar thema’s plaatsgevonden. In totaal zijn er elf thema’s (en een afsluitend twaalfde thema ‘aandachtspunten beleid’). De nummering van de figuren is gebaseerd op die thema’s. Thema 1 gaat over internationale economische ontwikkelingen. Daarbij is ook ingegaan op te verwachten ontwikkelingen in de komende jaren, waarbij aandacht is besteed aan verschillen tussen landenblokken. Recente ontwikkelingen staan centraal in thema 2. Eerst is op basis van een uit twee indicatoren (Bruto Regionaal Product per inwoner en het werkloosheidspercentage) opgebouwde samengestelde score zicht gegeven op de economische prestaties van ZuidHolland en deelgebieden binnen Zuid-Holland in internationaal perspectief. Bij andere thema’s zijn overigens tevens voor andere indicatoren nog dergelijke internationale 2 De provincies Zuid-
vergelijkingen gemaakt. Een belangrijke plaats wordt ingenomen door een ‘basisprofiel’
Holland, Utrecht en Noord-
waarin recente ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Zuid-Holland zijn vergeleken
Holland worden daarbij als de Randstadprovincies.
met nabijgelegen provincies, namelijk Utrecht, Noord-Holland, Noord-Brabant en Gelderland2.
Gezien de geringe omvang
Thema 3 gaat in op het economisch profiel van Zuid-Holland. Nagegaan is in welke
in dit rapport aangeduid
en het volstrekt andere type economie wordt Flevoland
typen economische sectoren Zuid-Holland en de deelgebieden binnen Zuid-Holland
niet betrokken in de
gespecialiseerd zijn, zowel nationaal als internationaal. Daarnaast is aandacht besteed aan
vergelijking.
de toegevoegde waarde per inwoner, de arbeidsproductiviteit en het inkomen per inwoner.
11
economische monitor zuid-holland 2006
Economische ontwikkelingen vormen thema 4. Eerst is de ontwikkeling van het Regionaal Product per inwoner in Zuid-Holland en de deelgebieden binnen Zuid-Holland in internationaal en nationaal perspectief bepaald. Daarnaast is ingegaan op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit, op de investeringen per inwoner, op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, met een onderscheid naar deelgebieden en economische sector en op het aantal starters (totaal en onderscheiden naar sector). Als specifiek thema is, evenals in de monitor van 2004, ingegaan op economische ontwikkelingen in de vier grote steden (Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Utrecht). Daarbij staat vooral de vraag centraal of recentelijk sprake is van een opleving van de stedelijke economie (‘urban revival’). Veel aandacht is besteed aan de thema’s kenniseconomie en arbeidsmarkt. Dat zijn onderwerpen die in toenemende mate van belang worden geacht, in het algemeen binnen Europa en Nederland, maar specifiek ook als speerpunt van het Zuid-Hollandse ruimtelijk-economisch beleid. Aangezien ‘kennis’ uiteindelijk het gevolg is van menselijk denkwerk worden kenniseconomie en arbeidsmarkt hier als twee zijden van dezelfde medaille beschouwd. De toewijzing van indicatoren aan één van de twee thema’s is soms dan ook arbitrair. Kenniseconomie (thema 5) wordt op velerlei terreinen toepasselijk geacht. Hier is in eerste
12
instantie gekozen voor een ingeperkte benadering. Kenniseconomie hangt volgens die benadering samen met het vermogen om tot nieuwe producten of diensten te komen en die liefst ook te vermarkten (het ‘innovatievermogen’). Kenmerken van de beroepsbevolking, waarvan de hoogopgeleiden ook van zeer veel belang zijn in de kenniseconomie en die stimulerend kunnen zijn voor het innovatievermogen, worden onder thema 6 besproken. Indicatoren die direct of indirect iets zeggen over het innovatievermogen zijn patenten, Research & Development en de betekenis van technologisch hoogwaardige industrie en kennisintensieve diensten in de regionale economie. Daarnaast valt de kantorenmarkt onder dit thema. Juist in de kantorensector mag veel groei van het aantal arbeidsplaatsen verwacht worden en er bestaat een vrij directe band met het thema ‘kenniseconomie’. De ontwikkeling van de nieuwbouw van kantoorruimte en de ontwikkeling van de voorraad kantoorruimte staan centraal. Bij de arbeidsmarkt (thema 6) is eerst de ontwikkeling van de werkloosheid in Europees perspectief geplaatst. Vervolgens zijn de ontwikkelingen op de Zuid-Hollandse arbeidsmarkt vergeleken met andere delen van Nederland wat betreft de ontwikkeling van de beroepsbevolking, totaal en naar opleidingsniveau, de participatiegraad, de werkloosheid (ook onderverdeeld naar opleidingsniveau), de vacatures en de pendel. Het opleidingsniveau van de in een regio wonende beroepsbevolking en het opleidingsniveau van de werkzamen bij bedrijven en instellingen krijgen aandacht en zijn met elkaar vergeleken. Op die wijze ontstaat enig zicht op het mogelijk bestaan van een ruimtelijke ‘mismatch’ op de arbeidsmarkt. Het woon- en leefmilieu en bedrijfsruimte vormen onderdelen van het ‘vestigingsklimaat’ van Zuid-Holland voor bedrijven en instellingen in ruime zin. Eerst krijgt het woon- en leefklimaat aandacht (thema 7). Dat is van toenemend belang, juist om hoogopgeleide werknemers te behouden c.q. aan te trekken. Zij werken in de hoogwaardige economische sectoren die de kenniseconomie gestalte geven. Het woon- en leefmilieu is overigens moeilijk ‘objectief’ meetbaar. Naast de ontwikkeling van het aantal inwoners sinds 1950, zijn als indicatoren voor het woon- en leefklimaat gehanteerd het voorzieningenniveau (zorg, toerisme en recreatie, winkels) en de ruimte voor recreatie en bos en natuur.
leeswijzer
Ruimte en bereikbaarheid zijn van zeer veel belang, zeker in een dichtbevolkte provincie als Zuid-Holland (thema 8). Ten eerste betreft dit de ruimte voor bedrijventerreinen. Daarbij zijn de ontwikkeling in de tijd van de uitgifte van bedrijventerreinen en het aandeel van de Zuid-Hollandse werkgelegenheid dat op bedrijventerreinen is gevestigd, vergeleken voor deelgebieden binnen Zuid-Holland. Daarnaast is de voorraad aan uitgegeven hectares en de hoeveelheid uitgeefbare bedrijventerreinen tussen de deelgebieden in Zuid-Holland vergeleken. Tevens is per deelgebied een inschatting gepresenteerd van het aantal jaar dat men vooruit kan met de huidige voorraad uitgeefbare terreinen. Ten tweede wordt aandacht besteed aan de bereikbaarheid, onder andere wat betreft files. Naast kenmerken van het vestigingsklimaat zijn ook kenmerken van het gevestigde bedrijfsleven van belang. Daarbij is gekeken naar de internationale positie en naar clusters en speerpunten. De internationale positie (thema 9) is in beeld gebracht door middel van de export van de bedrijven uit Zuid-Holland, het belang van internationaal vrachtverkeer en de vertegenwoordiging van buitenlandse bedrijven. Daarbij is steeds onderscheid gemaakt naar verschillende gebieden binnen Zuid-Holland. De ene regio is namelijk veel meer internationaal georiënteerd dan de andere. Speerpunten en clusters passeren in thema 10 de revue. Van veel typen bedrijvigheid is de huidige spreiding over Zuid-Holland en de ontwikkeling in de laatste tien jaar in beeld gebracht. Genoemd kunnen worden de creatieve sector (zowel een enge als een ruime definitie) en de drie ‘strategische clusters’ uit de ESR (Economische Strategie Randstad). En evenals in de vorige monitor worden de door de Provincie aangewezen ‘economische clusters’ op de kaart gezet. Daartoe is de omvang in termen van arbeidsplaatsen per economische cluster bepaald voor de deelgebieden in Zuid-Holland. Daarnaast is, evenals in de monitor van 2004, ingegaan op de mainportfunctie van de Rotterdamse haven en de ‘brainport’ (de ruimtelijke spreiding van kennisintensieve bedrijvigheid). Nieuw in deze monitor is onderzoek naar specifieke bedrijfslocaties. Daarbij is tot op detailniveau naar ruimtelijke patronen en ontwikkelingen gekeken. Zuid-Holland ligt als het ware ‘onder de microscoop’ (thema 11). Voorbeelden van dergelijke ‘specifieke’ bedrijfslocaties zijn binnensteden, snelweglocaties, stationslocaties en woonwijken. Nagegaan is ook of de hoogste groei kan worden waargenomen in stedelijke kernen, hun suburbs of buiten stadsgewesten en of de hoogste groei plaatsvindt in gebieden met een hoge dichtheid of juist in gebieden met een lage dichtheid. Centraal staat niet alleen de totale bedrijvigheid. Ook wordt onderscheid gemaakt naar economische sectoren (economische specialisaties). Specifiek wordt daarbij aandacht besteed aan winkels en kantoren. In hoeverre verliezen bijvoorbeeld de binnensteden terrein aan goed bereikbare locaties in de stadsranden of net buiten de stad. Aandachtspunten voor het beleid vormt het afsluitende onderdeel van deze monitor (thema 12). Daarbij wordt ingegaan op de vraag in hoeverre in de afgelopen jaren ‘targets’ met betrekking tot bedrijventerreinen, toerisme en kenniseconomie zijn gehaald. Een beknopte samenvattende beschrijving van de inhoud is weergegeven in tabel 1. In tabel 2 staat een overzicht van alle figuren. Op deze wijze kunnen lezers die in specifieke onderwerpen geïnteresseerd zijn snel hun weg vinden in de Monitor.
13
economische monitor zuid-holland 2006
Tabel 1 Inhoud Economische Monitor in hoofdlijnen
Thema
Uitwerking/toelichting
Highlights
Samenvatting van de belangrijkste bevindingen.
Leeswijzer
Korte beschrijving hoe de verschillende thema’s in de Economische Monitor met elkaar samenhangen.
1. Internationale
Recente ontwikkelingen mondiale en nationale economie
conjunctuur
en verwachtingen voor de nabije toekomst.
2. Recente ontwikkelingen
Als opmaat de resultaten van een samengestelde indicator voor de positie van Zuid-Holland binnen Europa en Nederland en van de positie van deelgebieden binnen Nederland. Tevens staat bij dit thema een basismonitor met recente ontwikkelingen voor een aantal belangrijke indicatoren.
3. Economisch profiel
Huidige structuur van de economie van Zuid-Holland (en deelgebieden). Indicatoren zijn economische specialisaties (naar sectoren), toegevoegde waarde per inwoner, arbeidsproductiviteit en inkomen per inwoner.
14 4. Economische
Beeld van regionale economische ontwikkelingen met
ontwikkeling
als indicatoren onder andere de groei van het BRP en groei van de werkgelegenheid. Als specifieke uitwerking is daarbij tevens ingegaan op een de economische ontwikkelingen in de vier grote steden in Nederland.
5. Kenniseconomie
Inzicht in de ‘kenniseconomie’, gebaseerd op onder andere R&D, patenten, kennisinfrastructuur, aanwezigheid van kennisintensieve industrie en aanwezigheid van kennisintensieve diensten. Daarnaast bevat dit thema ontwikkelingen op de kantorenmarkt. Indicatoren voor de kantorenmarkt zijn de vraag naar kantoorruimte, de voorraad aan kantoren en de nieuwbouw.
6. Onderwijs en
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt op basis van
arbeidsmarkt
indicatoren als de beroepsbevolking, werkloosheid, vacatures en pendel. Tevens wordt daarbij ingegaan op een onderscheid naar opleidingsniveau en land van herkomst. Er vindt een nadere uitwerking plaats voor het opleidingsniveau om eventuele ruimtelijke ‘mismatch’ tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bloot te leggen.
7. Woon- en leefmilieu
Het woon- en leefmilieu in ruime zin vormt een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor ‘kenniswerkers’. Relevante indicatoren zijn demografische ontwikkelingen, aanwezigheid van voorzieningen, aanwezigheid van groen, recreatiemogelijkheden.
8. Ruimte en bereikbaarheid Ingegaan wordt op bedrijventerreinen en op de bereikbaarheid. Bij bedrijventerreinen gaat het daarbij om de uitgifte van bedrijventerreinen en om de voorraad uitgeefbare terreinen. Tevens is de file top-50 voor 2005 weergegeven.
leeswijzer
9. Internationale positie
Op basis van indicatoren als export, internationaal vrachtverkeer en de vestiging van buitenlandse bedrijven, is nagegaan in hoeverre Zuid-Holland en de deelgebieden daarbinnen worden gekenmerkt door en sterke internationale oriëntatie.
10. Speerpunten en clusters
Ingegaan is op de creatieve sector en de drie strategische clusters uit de ESR. Daarnaast is er weer aandacht voor de door de Provincie onderscheiden negen clusters. Tevens (en voor een aanzienlijk deel daarmee overlappend met de eerder genoemde economische clusters) wordt aandacht besteed aan de mainport Rotterdam (transport) en de ‘brainport’ (globaal de kennisas van Leiden tot Dordrecht).
11. Onder de microscoop
In tegenstelling tot de voorgaande thema’s waarin veelal regio’s centraal stonden, ligt de nadruk bij dit thema op specifieke bedrijfslocaties, zoals binnensteden, snelweglocaties, stationslocaties en ‘wijkeconomie’.
12. Aandachtspunten beleid
Door de Provincie zijn in het kader van het Collegewerkplan 2003-2007 ‘targets’ opgesteld met betrekking tot bedrijventerreinen, toerisme en kenniseconomie. Nagegaan wordt in hoeverre die targets zijn gerealiseerd.
Bijlage I
Bronnen van gegevens
Bijlage II
Gebiedsindelingen
Bijlage III
Afbakening creatieve sector
15
economische monitor zuid-holland 2006
Tabel 2 Lijst van figuren
Figuurnummer
Thema’s/Titel figuur
Figuur 1.1
Ontwikkeling wereldeconomie en wereldhandel 1993-2007
Internationale conjunctuur Figuur 1.2
Ontwikkeling economie Nederland en aantal landenblokken 1992-2007
Figuur 1.3
Groei EU15 Bruto Binnenlands Product 1982-2007 Recente ontwikkelingen
Figuur 2.1
Economische prestaties NUTSII-regio’s, 1995-2003
Figuur 2.2
Economische prestaties NUTSIII-regio’s, 1995-2003
Figuur 2.3
Basismonitor Zuid-Holland
Figuur 2.4
Economische prestaties Zuid-Hollandse gemeenten, 2006
Figuur 2.5
Ontwikkeling economische prestaties Zuid-Hollandse gemeenten, 2002-2006 Economisch profiel
16 Figuur 3.1
Relatieve vertegenwoordiging economische sectoren Zuid-Holland, 2006
Figuur 3.2
Relatieve vertegenwoordiging economische sectoren Corop-gebieden, 2006
Figuur 3.3
Toegevoegde waarde per inwoner, regionaal 2005
Figuur 3.4
Arbeidsproductiviteit, regionaal 2005
Figuur 3.5
Inkomen per inwoner, regionaal 2002
Figuur 4.1
Ontwikkeling Bruto Regionaal Product per inwoner binnen EU15,
Figuur 4.2
Ontwikkeling Toegevoegde Waarde per inwoner, Corop-gebieden
Figuur 4.3
Ontwikkeling Toegevoegde waarde, arbeidsvolume en inwoners,
Figuur 4.4
Ontwikkeling arbeidsproductiviteit, regionaal 1977-2005
Economische ontwikkeling 1995-2003 1977-2005 regionaal 1977-2005 Figuur 4.5
Ontwikkeling investeringen per inwoner 15-65 jaar, regionaal 1995-2003
Figuur 4.6
Ontwikkeling totale werkgelegenheid, regionaal 2002-2006
Figuur 4.7
Ontwikkeling werkgelegenheid, regionaal 1996-2006 en 2006-2011
Figuur 4.8
Ontwikkeling werkgelegenheid per sector, Zuid-Holland 1996-2011
Figuur 4.9
Ontwikkeling starters, regionaal 1996-2005
Figuur 4.10
Starters in Zuid-Holland naar sectoren, 1996-2005
Figuur 4.11
Ontwikkeling inkomen per inwoner, regionaal 1989-2002
Figuur 4.12
Ontwikkeling aantal inwoners, steden en suburbs 1955-2006
Figuur 4.13
Ontwikkeling werkgelegenheid, grote steden en suburbs 1995-2006
Figuur 4.14
Ontwikkeling werkgelegenheid grote steden, 1996-2006
Figuur 4.15
Aandeel werkgelegenheid grote stad in totale agglomeratie, 1995-2006
Figuur 4.16
Ontwikkeling werkgelegenheid vier grote steden naar economische
Intermezzo: Urban revival?
sector, 2002-2006
leeswijzer
Figuur 4.17
Ontwikkeling aandeel 65-plussers, grote steden en suburbs 2005-2025
Figuur 4.18
Ontwikkeling demografische druk, grote steden en suburbs 2005-2025
Figuur 5.1
Patenten per miljoen inwoners binnen EU15, regionaal 1989-2003
Figuur 5.2
Arbeidsplaatsen R&D naar provincie en type, 2003
Figuur 5.3
Researchintensieve diensten EU15, regionaal 2004
Figuur 5.4
Vertegenwoordiging kennisintensieve diensten, regionaal 2005
Figuur 5.5
Ontwikkeling kennisintensieve diensten, regionaal 1996-2005
Figuur 5.6
Technologisch hoogwaardige industrie EU15, regionaal 2004
Figuur 5.7
Vertegenwoordiging hoogwaardige industrie, regionaal 2005
Figuur 5.8
Ontwikkeling hoogwaardige industrie, regionaal 1996-2005
Figuur 5.9
Nieuwbouw kantoren, regionaal 1989-2005
Kenniseconomie
Figuur 5.10
Nieuwbouw kantoorruimte naar vierjaarsperioden, regionaal 1990-2005
Figuur 5.11
Voorraad kantoorruimte, regionaal 1989-2005 Onderwijs en arbeidsmarkt
Figuur 6.1
Werkloosheidspercentage EU15, regionaal 1995-2004
Figuur 6.2
Ontwikkeling beroepsbevolking, regionaal 2000-2005
Figuur 6.3
Ontwikkeling beroepsbevolking naar opleidingsniveau, regionaal 2000-2005
Figuur 6.4
Beroepsbevolking naar opleidingsniveau, regionaal 2005
Figuur 6.5
Participatiegraad (beroepsbevolking per inwoner 15-65 jaar), regionaal 2005
Figuur 6.6
Ontwikkeling participatiegraad, regionaal 1996-2005
Figuur 6.7
Werkloosheid 2005 en ontwikkeling werkloosheid 1996-2005, regionaal
Figuur 6.8
NWW-percentage naar opleidingsniveau, regionaal, juli 2006
Figuur 6.9
Beroepsbevolking en werkloosheid (CBS-definitie) naar etniciteit, gemiddelde 2002-2004
Figuur 6.10
Vacatures per jaar per duizend leden beroepsbevolking, regionaal 2005
Figuur 6.11
Aandeel sectoren in vacatures, regionaal 2005
Figuur 6.12
Ontwikkeling vacatures, RPA-gebieden 2005-2007
Figuur 6.13
Pendelsaldi Zuid-Holland, regionaal 1996 en 2004
Figuur 6.14
Pendelsaldi naar opleidingsniveau, regionaal 1996 en 2004
Figuur 6.15
Opleidingsniveau banen en werkzame beroepsbevolking, steden, gemiddelde 2002-2004
Figuur 6.16
Aandeel hoogopgeleiden in beroepsbevolking, regionaal, gemiddelde 2002-2004
Figuur 6.17
Ontwikkeling aandeel hoogopgeleiden in beroepsbevolking, regionaal 1996-2005
Figuur 6.18
Ontwikkeling niet-werkzame werkzoekenden, regionaal 2003-2006
Figuur 7.1
Ontwikkeling inwoners, regionaal 1955-2006
Figuur 7.2
Voorzieningenniveau per provincie, 2006
Figuur 7.3
Voorzieningenniveau per Corop-gebied, 2006
Woon- en leefmilieu
17
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 7.4
Vertegenwoordiging natuur en recreatie, regionaal 2000 Bedrijfsruimte
Figuur 8.1
Uitgifte bedrijventerreinen, regionaal 1988-2005
Figuur 8.2
Uitgeefbare bedrijventerreinen, regionaal 2006
Figuur 8.3
Aantal jaren voorraad droge bedrijventerreinen, streekplangebieden, 1989-2006
Figuur 8.4
Aandeel en dichtheid van werkgelegenheid op bedrijventerrein, 1988-2005
Figuur 8.5
Nieuw aanbod direct beschikbare droge bedrijventerreinen,
Figuur 8.6
Zuid-Hollandse files in de nationale file top-50 (2004, 2005)
Zuid-Holland 1994-2005
Internationale positie
18
Figuur 9.1
Exportprestaties volgens CBS, regionaal 2001
Figuur 9.2
Kaarten exportpercentage, totaal en MKB, 2004
Figuur 9.3
Internationaal vrachtverkeer, 2004
Figuur 9.4
Arbeidsplaatsen bij buitenlandse bedrijven, 2003 Speerpunten en clusters
Figuur 10.1
Vertegenwoordiging strategische clusters, regionaal 1996 en 2005
Figuur 10.2
Ontwikkeling strategische clusters, 1996-2005
Figuur 10.3
Vertegenwoordiging creatieve sector, enge definitie, regionaal 2005
Figuur 10.4
Ontwikkeling creatieve sector, ruime definitie, regionaal 1996-2005
Figuur 10.5
Vertegenwoordiging creatieve sector, ruime definitie, regionaal 2005
Figuur 10.6
Ontwikkeling creatieve sector, ruime definitie, regionaal 1996-2005
Figuur 10.7
Omvang economische clusters in Zuid-Holland, 1996- 2005
Figuur 10.8
Relatieve vertegenwoordiging economische clusters, regionaal 2005
Figuur 10.9
Ontwikkeling economische clusters, regionaal, 1996-2005
Figuur 10.10
Doorvoer zeehavens Le Havre-Hamburg range, 1999-2005
Figuur 10.11
Betekenis van havengebieden voor Nederlandse economie, 2001
Figuur 10.12
Werkgelegenheid op zeehaventerreinen, 1988-2005
Figuur 10.13
Kennisinstellingen in Zuid-Holland
Figuur 10.14
Bedrijven met R&D-activiteiten in Zuid-Holland
Figuur 10.15
R&D-loonkosten per vierkante kilometer, Nederland 1999
Figuur 11.1
Kaart werkgelegenheidsdichtheid, Zuid-Holland, 2005
Figuur 11.2
Kaart werkgelegenheidsfunctie, Zuid-Holland, 2005
Figuur 11.3
Werkgelegenheidsdichtheid Rotterdam en omgeving, 2005
Figuur 114
Ontwikkeling werkgelegenheidsdichtheid Rotterdam en omgeving,
Onder de microscoop
1996-2005 Figuur 11.5
Werkgelegenheidsdichtheid Den Haag en omgeving, 2005
Figuur 11.6
Ontwikkeling werkgelegenheidsdichtheid Den Haag en omgeving,
Figuur 11.7
Vertegenwoordiging creatieve sector, enge definitie, steden 2005
1996-2005
leeswijzer
Figuur 11.8
Ontwikkeling creatieve sector, enge definitie, steden 1996-2005
Figuur 11.9
Vertegenwoordiging creatieve sector, ruime definitie, steden 2005
Figuur 11.10
Ontwikkeling creatieve sector, ruime definitie, steden 1996-2005
Figuur 11.11
Werkgelegenheid per gebiedstype, 2005
Figuur 11.12
Aandeel sectoren in totale werkgelegenheid Zuid-Holland per
Figuur 11.13
Ontwikkeling werkgelegenheid naar gebiedstypen per brede sector,
Figuur 11.14
Ontwikkeling totale werkgelegenheid naar gebiedstypen, 1996-2005
Figuur 11.15
Aandeel detailhandel per gebiedstype, 2005
Figuur 11.16
Ontwikkeling werkgelegenheid detailhandel per gebiedstype,
Figuur 11.17
Voorraad en nieuwbouw kantoren per gebiedstype, 1996-2005
Figuur 11.18
Ontwikkeling verhuurd kantooroppervlak per gebiedstype, 1989-2005
Figuur 11.19
Ontwikkeling aanbodpercentage kantoren per gebiedstype, 1991-2005
Figuur 11.20
Aandeel werkgelegenheid op bedrijventerreinen per gebiedstype,
gebiedstype, 2005 1996-2005
1996-2005
1996-2005 Figuur 11.21
Procentuele ontwikkeling werkgelegenheid op bedrijventerreinen per gebiedstype, 1996-2005 Aandachtspunten voor beleid Bijlage gebiedsindelingen
Figuur II.1
Gebiedsindelingen Economische Monitor Zuid-Holland
19
economische monitor zuid-holland 2006
1 Internationale conjunctuur Met uitzondering van 2001 is de wereldhandel sinds het begin van de jaren negentig sterker gegroeid dan het Bruto Binnenlands Product (figuur 1.1). Dat biedt kansen aan landen en regio’s die veel exporteren. Het is ook gunstig voor de kansen op een verdere groei van de mainportfunctie van de Rotterdamse regio. De haven van Rotterdam profiteert momenteel bijvoorbeeld in sterke mate van de zeer sterke groei in China en de vervoersstromen die dat met zich meebrengt. De opkomst van China levert dus voor de Nederlandse economie niet alleen bedreigingen, maar ook kansen. In de periode 2002-2005 bleef de economische groei van Nederland achter bij het gemiddelde van de hoogontwikkelde economieën (figuur 1.2). De laatste jaren presteerde de Nederlandse economie dus matig. Daar ging echter een periode van 13 jaar (1988 tot en met 2000) aan vooraf waarin de Nederlandse economie sterker groeide dan het gemiddelde voor de EU15. Voor 2006 en 2007 wordt weer uitgegaan van een groei van de Nederlandse economie die op (2006) respectievelijk iets boven (2007) het gemiddelde van de hoogontwikkelde economieën ligt. Die groeicijfers liggen overigens nog steeds ruim onder de groeicijfers van de in 2004 toegetreden nieuwe lidstaten van de EU en ook ruim onder de
20
groeicijfers in de opkomende economieën in Azië. Volgens de zogenaamde ‘Lissabon-agenda’ zal de EU in korte tijd de meest concurrentiekrachtige kenniseconomie moeten worden. Dat een gevoel van urgentie bestaat is te begrijpen. De economische groei van de EU15 is al sinds het begin van de jaren negentig achtergebleven bij de economische groei in de Verenigde Staten (figuur 1.3). Europa heeft de laatste jaren overigens economisch beter gepresteerd dan Japan. Maar de 3 Merk overigens op dat in figuur 1.3 de vijfjaarsgemiddelden zijn weergegeven. De score voor bijvoorbeeld 2005 is dus de gemiddelde groei over de periode 2001-2005.
economie van dat land heeft zich snel hersteld. Voor de komende jaren wordt voorzien dat de groei in Japan weer hoger zal zijn dan in de EU153. Daar is de economische groei zeer sterk teruggevallen, hoewel enig herstel wordt verwacht. Het tempo waarin de economie zich herstelt is in Nederland naar verwachting hoger dan het EU-gemiddelde. De laatste tien jaar lijkt de Nederlandse economie aanzienlijk conjunctuurgevoeliger dan het gemiddelde van de EU15.
internationale conjunctuur
Ontwikkeling wereldeconomie en wereldhandel 1993-2007
Figuur 1.1
1992-2007
Index 1992 = 100
Monitor
1993-2007
300
300
260
260
220
220
Prognose Groei [%]
14%
14%
12
12
10
10
8
8
180
180
6
6
140
140
4
4
2
2
100
100 1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
0
2007
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
0
Wereldhandelsvolume Bruto Binnenlands Product
Ontwikkeling economie Nederland en aantal landenblokken 1992-2007
Figuur 1.2
1992-2007
Index 1992 = 100
Monitor
1992-2007
Prognose Groei (%)
280
280
10%
260
260
9
9
240
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
240
220
220
10%
200
200
180
180
160
160
140
140
120
120
1
1
100
100
0
0
80
80
-1
1992
1995
1998
2001
2007
1993
1995
1997
1999
2001
Groei EU-15 Bruto Binnenlands Product 1982-2007
Monitor
Bruto Binnenlands Product
220
200
200
180
180
160
160
140
140
120
120
100
100 1982
1986
1990
1994
1998
2002
Bruto Binnenlands Product
2007
2007
-1
Prognose
80
Groei*
5%
5%
4
4
3
3
2
2
1
1
0
2005
Index 1982 = 100
220
80
2003
Hoogontwikkelde economieën Nederland
Toetreders tot EU Opkomende economieën Azië
Figuur 1.3
2004
1987
1992
1997
2002
2007
0
EU15 Japan VS Nederland *) Groei in %: Gemiddelde over laatste vijf jaar.
21
economische monitor zuid-holland 2006
2 Recente ontwikkelingen Gedurende het tweede deel van de jaren negentig is Nederland opgeklommen in de internationale pikorde van concurrentiekrachtige landen. In de beginjaren van deze eeuw ontwikkelde de economie van ons land zich echter ongunstiger dan het gemiddelde van de EU15-landen. In het vorige thema (‘de conjunctuur’) werd al aangegeven dat de Nederlandse economie zich momenteel herstelt.
Internationale vergelijking Om zicht te krijgen op de economische ontwikkelingen in regio’s wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van zo recent mogelijke cijfers. Dat is in veel gevallen ook mogelijk, maar helaas niet voor internationaal vergelijkbare gegevens. De meest recente gegevens uit het Eurostat gegevensbestand zijn uit 2003. Desalniettemin is het relevant om een globaal beeld te krijgen van de positie van Nederlandse regio’s in internationaal perspectief, in eerste instantie binnen de vijftien EU-landen (EU15). Hier is gebruik gemaakt van een samengestelde indicator waarin het werkloosheidspercentage en het Bruto Regionaal Product per inwoner zijn gecombineerd tot één score4 (figuur 2.1).
22
In de periode 1995-2001 zijn de Nederlandse regio’s opgestoomd in de ranglijst van de Europese regio’s. Op de ranglijst van ongeveer 200 regio’s, die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse provincies, stonden in 2001 zelfs vier Nederlandse provincies in de top-10, met Zuid-Holland op een keurige tiende plaats. In de jaren 2002 en 2003 zakten de Nederlandse regio’s op de ranglijst. De positie was echter nog steeds duidelijk hoger dan in 1995. Ook in 2003, toen de economische crisis al had toegeslagen in Nederland, stonden er nog steeds drie Nederlandse provincies in de Europese top-tien (Utrecht, Noord-Holland en, enigszins verrassend, Zeeland). Mogelijk zijn de Nederlandse regio’s in 2004 en 2005 wat verder gezakt op de ranglijst. Maar ook recentelijk behoort het werkloosheidspercentage in Nederland nog steeds tot de laagste in de EU15. Uit het vorige thema (de ‘internationale 4 Zowel voor het Bruto
conjunctuur’) blijkt bovendien dat het herstel weer is ingezet.
Regionaal Product per inwoner als voor het werkloosheidspercentage is eerst de natuurlijke logaritme bepaald. Daarvan zijn gestandaardiseerde scores (z-scores) berekend. De z-scores van het Bruto Regionaal Product per inwoner en het werkloos-
Een verdere onderverdeling van regio’s is mogelijk, in Nederland naar het niveau van de veertig Corop-gebieden. Er zijn dan zo’n 1100 vergelijkbare regio’s in de vijftien EU-landen (figuur 2.2). In de top-10 stonden in 2001 drie regio’s uit de Noordvleugel van de Randstad (Utrecht, Groot-Amsterdam en Gooi en Vechtstreek). Maar ook de drie Zuid-Hollandse kustregio’s (Leiden en Bollenstreek, Delft en Westland en Agglomeratie Den Haag) stonden in de top-20. Voor alle regio’s geldt dat de positie sterk was verbeterd sinds het midden van de jaren negentig. In 2002 en 2003 zakten alle vier grootstedelijke Nederlandse regio’s
heidspercentage (met
op de ranglijst, hoewel zij met uitzondering van Groot-Rijnmond in 2003 nog steeds in
een omgekeerd teken)
de top-50 stonden. Van de vier niet-grootstedelijke regio’s in Zuid-Holland wisten Delft
zijn opgeteld. Van die samen-gestelde score is de rangorde bepaald.
en Westland en Oost Zuid-Holland hun positie in de ranglijst overigens zelfs nog iets te verbeteren.
recente ontwikkelingen
Basismonitor provinciale ontwikkelingen Voor nationale vergelijkingen zijn gegevens van recenter datum dan 2003 beschikbaar. Voor veel indicatoren zijn er al gegevens voor 2005 en soms zelfs voor de situatie per begin 2006. Om na te gaan hoe het Zuid-Holland, vergeleken met een aantal andere provincies, vergaat is een ‘basismonitor’ opgesteld (figuur 2.3). Daarin zijn de economische prestaties van Zuid-Holland vergeleken met Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant en de som van alle overige provincies. De basismonitor is opgebouwd uit diverse indicatoren. Er is zowel een indexscore weergegeven als een jaarlijks groeicijfer. Door middel van die laatstgenoemde groeicijfers kunnen recente ontwikkelingen nauwkeuriger in beeld worden gebracht dan door middel van een grafiek met een indexscore. De basismonitor geeft een eerste beeld van de recente economische, demografische en ruimtelijke ontwikkelingen. In het vervolg van de Economische Monitor wordt er nader op ingegaan. Het aantal startende bedrijven is de laatste twee jaar sterk toegenomen in Zuid-Holland. Dat geldt overigens ook voor de andere provincies. Het aantal starters is wat lager dan in Utrecht en Noord-Holland en vergelijkbaar met Noord-Brabant. Met uitzondering van Utrecht is de groei van het aantal inwoners de laatste jaren afgenomen. Tussen 1 januari 2006 en 1 januari 2005 was in Zuid-Holland weer sprake van een lichte groei, na een dieptepunt in het jaar daarvoor. Zuid-Holland blijft echter nog steeds achter bij Utrecht en Noord-Holland. Eind jaren negentig waren de verschillen in bevolkingsgroei tussen provincies nog duidelijk kleiner. Het aantal arbeidsplaatsen per duizend inwoners tussen 15 en 65 jaar is in Zuid-Holland lager dan in Utrecht en Noord-Holland. Zuid-Holland is inmiddels ook ingehaald door Noord-Brabant. De ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen maakt vooral duidelijk dat de regio’s in sterke mate de nationale ontwikkeling volgen. De regionale verschillen in groei binnen eenzelfde jaar zijn niet groot en duidelijk minder groot dan de groeiverschillen tussen jaren (vergelijk bijvoorbeeld 2003 met 1998). Gedurende de tweede helft van de jaren negentig heeft de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in ZuidHolland onder de ontwikkeling in Noord-Holland en Utrecht gelegen. Uit de figuur blijkt dat daar de laatste jaren geen sprake van is geweest. In diverse van de meer recente jaren was de groei zelfs hoger. Gedurende 2005 bleef de groei in Zuid-Holland overigens weer iets achter bij Utrecht en Noord-Holland. Het lijkt erop dat de economie in de Noordvleugel conjunctuurgevoeliger is dan de economie van Zuid-Holland. Dat zou kunnen betekenen dat Zuid-Holland wat minder profijt gaat trekken van de aankomende periode van economische groei dan de Noordvleugel van de Randstad. De regionale verschillen in werkloosheidspercentage zijn opmerkelijk stabiel door de tijd. Zuid-Holland kent een hogere werkloosheid dan de andere provincies, met uitzondering van de groep met overige provincies. Gedurende 2006 ontwikkelt het aantal werklozen zich in Zuid-Holland overigens vrij gunstig. Dat kan samenhangen met de economische ontwikkeling. Maar ook andere factoren spelen een rol. De werkloosheid in een regio is de resultante van arbeidsvraag (werkgelegenheid binnen en buiten de regio) en arbeidsaanbod (beroepsbevolking). Een afname van de werkloosheid zou, naast groei van het aantal banen bij bedrijven en instellingen in de Zuid-Holland, ook samen kunnen hangen met een achterblijvende ontwikkeling van het arbeidsaanbod en/of met een afname van het pendelsaldo (indien inwoners van Zuid-Holland vooral werk vinden bij bedrijven en instellingen buiten de provincie).
23
economische monitor zuid-holland 2006
De toegevoegde waarde per inwoner is in Zuid-Holland lager dan in Utrecht en NoordHolland, maar hoger dan in de andere provincies. Over vrijwel de gehele periode bleef de ontwikkeling van de toegevoegde waarde per inwoner in Zuid-Holland wat achter bij Noord-Holland. Utrecht vertoonde grote schommelingen in de tijd. De arbeidsproductiviteit (de toegevoegde waarde per arbeidsjaar) neemt in alle regio’s toe. Zuid-Holland heeft echter de laatste jaren een achterstand opgelopen ten opzichte van Utrecht en Noord-Holland. In 1998 was de arbeidsproductiviteit in die drie provincies nog vrijwel gelijk, maar in 2005 lag de arbeidsproductiviteit in Zuid-Holland lager. Vergeleken met Gelderland en Noord-Brabant nam de arbeidsproductiviteit in ZuidHolland overigens wel sterker toe. In het algemeen geldt dat de regionale verschillen in arbeidsproductiviteit in de periode 1998-2005 zijn toegenomen. Dat behoeft nog niet te betekenen dat individuele bedrijven in Utrecht en Noord-Holland per definitie een sterkere arbeidsproductiviteitsgroei kennen dan in Gelderland en Noord-Brabant. Het kan ook samenhangen met samenstellingseffecten (juist sectoren die in Noord-Holland en Utrecht relatief sterk zijn vertegenwoordigd kennen een hoge nationale groei van de arbeidsproductiviteit) of met selectiviteitseffecten (slechts de meest productieve bedrijven weten zich in Noord-Holland en Utrecht staande te houden5). In de Randstadprovincies is de hoeveelheid uitgegeven bedrijventerreinen per inwoner
24
tussen 15 en 65 jaar duidelijk lager dan in de andere provincies. Overigens werken er per hectare ook meer mensen op de bedrijventerreinen in de Randstad. Sectoren die zich de hoge grondprijzen in de Randstad niet kunnen veroorloven, hebben zich elders gevestigd. En de bedrijven die gevestigd zijn op bedrijventerreinen in de Randstad zijn meer geneigd om de ruimte efficiënt te benutten. De laatste jaren is de uitgifte van bedrijventerreinen sterk teruggelopen. Tevens zijn de verschillen tussen de drie Randstadprovincies enerzijds en de flankerende provincies Noord-Brabant en Gelderland anderzijds verminderd. De 5 Dat kan er zelfs toe kunnen leiden dat een regio een sterkere groei van de arbeidsproductiviteit kent dan een andere regio, maar toch een lagere groei van de
jaarlijkse uitgifte in Zuid-Holland is de laatste jaren laag, maar wel op hetzelfde niveau als in Noord-Brabant en Gelderland, terwijl aan het einde van de jaren negentig nog sprake was van een groot verschil. Voor kantoren is de situatie omgedraaid. De Randstadprovincies (en vooral Utrecht) kennen
totale toegevoegde waarde.
een aanzienlijk hogere voorraad verhuurd kantooroppervlak dan de andere provincies.
Dat houdt dan per definitie
De zeer matige ontwikkelingen op de kantorenmarkt in de laatste jaren vertalen zich in
in dat het arbeidsvolume zich nog ongunstiger heeft ontwikkeld. 6 Zie Elsevier (10 november 2006) Toplocaties. Tot de indicatoren behoren de
een afnemende voorraad verhuurd vloeroppervlak, met als dieptepunt het jaar 2002. In de daaraan voorafgaande periode nam de voorraad verhuurd kantooroppervlak sterk toe, met name in Utrecht en Noord-Holland. In Zuid-Holland is van een oplevende kantorenmarkt vooralsnog weinig te merken. Daarvan zal waarschijnlijk voor het eerst in 2006 iets zichtbaar worden.
relatieve vertegenwoordiging van tien economische sectoren, de recente groei in die sectoren, starters met een onderscheid naar
Economische prestaties gemeenten Reeds diverse jaren verricht Bureau Louter in opdracht van Elsevier onderzoek naar de
die betrekking hebben op
economische prestaties van gemeenten en locaties in Nederland. In november 2006 is een ranglijst van gemeenten opgesteld aan de hand van 41 indicatoren6. Bij het samenstellen
bedrijventerreinen, kan-
van de ranglijst is rekening gehouden met de omvang van een gemeente. Elke gemeente,
sectoren en indicatoren
toren, toegevoegde waarde en de beroepsbevolking. De gegevens hebben veelal
groot of klein, heeft dus in principe even veel kans om hoog te eindigen. Aan elke gemeente is een rapportcijfer toegekend (figuur 2.4).
betrekking op de situatie
Van de gemeenten in Zuid-Holland staan er vier bij de eerste 25 in Nederland, namelijk,
in 2005.
Barendrecht (6), Oud-Beijerland (13), Gorinchem (15) en Bergschenhoek (22). Het zijn vrij
recente ontwikkelingen
7 Bij het bepalen van de rapportcijfer geldt voor elk jaar dat het nationaal gemiddelde altijd gelijk is aan 6.5. Een positieve score betekent
kleine plaatsen met een streekfunctie (Gorinchem en Oud-Beijerland) of aan een grote stad grenzend (Barendrecht en Bergschenhoek). De vier grote steden realiseren de posities 24 (Utrecht), 29 (Rotterdam), 49 (Amsterdam) en 53 (Den Haag). De verschillen tussen de steden in de Noordvleugel van de Randstad en de Zuidvleugel van de Randstad zijn dus niet
dus dat een gemeente ten
groot. Vier jaar eerder namen Amsterdam en Utrecht nog de posities 5 en 14 in. Rotterdam
opzichte van het nationaal
(positie 43) en Den Haag (positie 65) bleven daar toen nog duidelijk bij achter. Amsterdam
gemiddelde economisch beter is gaan presteren, een negatieve score dat een
en Utrecht hebben aanzienlijk meer van de economische crisis te lijden gehad dan Rotterdam en Den Haag.
gemeente ten opzichte van het nationaal gemiddelde economisch minder goed is gaan presteren. 8 Voor Rotterdam is de afname overigens vrijwel gelijk aan nul (namelijk 0.02) en voor Den Haag -0.14. Voor Utrecht en Amsterdam is de afname aanzienlijk
De verandering in economische prestaties van de gemeenten in Zuid-Holland in de laatste vier jaar (figuur 2.57) geeft een gefragmenteerd beeld te zien. Voor Rotterdam en Den Haag resulteert een lichte afname van het rapportcijfer8. Van de wat grotere gemeenten was de achteruitgang het sterkst voor Rijswijk en Delft. Ook in plaatsen langs de A12 (Zoetermeer, Bleiswijk, Waddinxveen, Gouda, Reeuwijk, Bodegraven) is de ontwikkeling van de economische prestaties in de periode 2001-2005 achtergebleven bij het nationaal gemiddelde.
groter geweest (respectievelijk -0.38 en -0.61).
25
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 2.1
Economische prestaties NUTSII regio's, 1995-2003
Vijf provincies 1
Positie (totaal 201 regio's) 1
10
10
20
20
30
30
40
40
50
50
60
60
70
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Vijf provincies Zuid-Holland Noord-Holland
Figuur 2.2
Luxembourg Inner London Salzburg Berkshire e.o. Tirol Utrecht Noord-Holland Southern and Eastern Stockholm Zeeland
Top-10 2003 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Gelderland Noord-Brabant Utrecht
Samengestelde indicator op basis van werkloosheidspercentage en bruto binnenlands product per inwoner. Recentere gegevens dan 2003 niet beschikbaar.
Positie (totaal 1089 regio's) 1
50
50
100
100
150
150
200
200
250
250
300
300
350
350
400
400
450
450
500
Positie 1995 1 65 2 5 15 21 44 139 31 58
70
Economische prestaties NUTSIII-regio's, 1995-2003
Vier grootstedelijke gebieden 1
26
Monitor Top-10 Regio's in 2003 en 1995
Monitor Top-15 Regio's in 1995, 2001 en 2003 München, Landkreis Inner London - West Luxembourg
2003 1 2 3
2001 1 2 5
1995 1 129 3
Delft en Westland Groot-Amsterdam Utrecht Agglomeratie 's -Gravenhage Oost-Zuid-Holland Leiden en Bollenstreek Zuidoost Zuid-Holland Groot-Rijnmond
14 26 31 44 53 76 92 158
14 7 6 17 57 15 63 93
117 256 163 254 269 229 364 387
500 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Overige regio's Zuid-Holland 1
Positie (totaal 1089 regio's) 1
50
50
100
100
150
150
200
200
250
250
300
300
350
350
400
400
450
450
500
500 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Vier grootstedelijke gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Groot-Amsterdam Utrecht
Overige regio's Zuid-Holland Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Samengestelde indicator op basis van werkloosheidspercentage en bruto binnenlands product per inwoner. Recentere gegevens dan 2003 niet beschikbaar.
recente ontwikkelingen
Basismonitor Zuid-Holland
Figuur 2.3
Monitor
9,0
Ontwikkeling starters
per 1000 inwoners 15-65 jaar
8,5 8,0 7,5 7,0 6,5 6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Groei inwoners
Inwoners Index 1 jan. 1998=100
108
% per jaar 1,2
107
1,0
106 0,8
105 104
0,6
27
103
0,4
102 0,2
101 100
0,0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Arbeidsplaatsen
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Groei arbeidsplaatsen Per 1000 inwoners 15-65 jaar
800
% per jaar
5 4
750 3 2
700
1 650
0 -1
600
-2 550
-3 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
1998
2006
Werkloosheidspercentage
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Verandering werkloosheidspercentage %
11,0 10,5 10,0
%-punt per maand
0,5 0,4 0,3
9,5 9,0 8,5 8,0 7,5 7,0 6,5 6,0 5,5
0,2 0,1 0,0 -0,1 -0,2 -0,3 -0,4
2003
2004
2006
2003
Zuid-Holland
Noord-Holland
Utrecht
Noord-Brabant
Gelderland
overig Nederland
2006
Jul
Apr
Jan
Jul 2005
Okt
Apr
Jan
Jul 2004
Okt
Apr
Okt
Jan
Jul
Feb Apr
Jul
Apr
Jan
Jul 2005
Okt
Apr
Okt
Jan
Jul
Apr
Jan
Jul
Okt
Apr
Jan
-0,5
economische monitor zuid-holland 2006
Basismonitor Zuid-Holland (vervolg)
Figuur 2.3
Monitor
Toegevoegde waarde
Verandering toegevoegde waarde € x 1000 per inwoner 15-65 jaar
50
€ x 1000 per inwoner 15-65 jaar
3.5 3.0
45
2.5 40
2.0 1.5
35
1.0 30 0.5 25
0.0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
1999
Arbeidsproductiviteit
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Verandering Arbeidsproductiviteit € x 1000 Per arbeidsjaar
85
€ x 1000 Per arbeidsjaar
4,5 4,0
80
3,5 75
3,0 2,5
70
2,0
28 65
1,5 1,0
60
0,5 55 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
0
2005
1999
Uitgegeven bedrijventerreinen
2001
2002
2003
2004
2005
Uitgifte bedrijventerreinen per jaar
Netto hectares per 1000 inw. 15-64 jaar
7
2000
Netto hectares per 1000 inw. 15-64 jaar
0.25
6 0.20 5 0.15
4 3
0.10
2 0.05
1 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
0.00
2005
1998
1999
2000
2001
Verhuurd kantooroppervlak x 1000 m² bvo per 1000 inw. 15-64 jaar
8
2002
2003
2004
Verandering verhuurd kantooroppervlak m² bvo per 1000 inw. 15-64 jaar 400
7
300
6
200
5 100 4 0 3 -100
2
-200
1 0
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
-300
1998
Zuid-Holland
Noord-Holland
Utrecht
Noord-Brabant
Gelderland
overig Nederland
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
recente ontwikkelingen
Figuur 2.4
Economische prestaties Zuid-Hollandse gemeenten, 2006
Zuid-Hollandse gemeenten in Top-50 6 Barendrecht 13 Oud-Beijerland 15 Gorinchem 22 Bergschenhoek 29 Rotterdam 33 Rijswijk 41 Zoeterwoude/ Rijnwoude
203
270 227
Ranglijst Bureau Louter voor Elsevier (10 november 2006) 300
117
93
364
187
161
333
262
Positie in ranglijst van 409 gemeenten of combinaties van kleine gemeenten.
105
232
279
309
125
251 41 245
Rapportcijfer 7.40 of meer 7.11 tot 7.40 6.78 tot 7.11 6.48 tot 6.78 6.19 tot 6.48 5.92 tot 6.19 5.65 tot 5.92 minder dan 5.65
53 33
241
214
94 92
79
135
358 137
53
143
176
265
145 22
37
6
350
313
182 331
253 299
163
78 311
29
85
394
230
225 178 337
136 357
6 90
216
13 244
169
142
70
381 99
129
139 127
342
302
224
386
Figuur 2.5
Ontwikkeling economische prestaties Zuid-Hollandse gemeenten, 2002-2006
Rapportcijfer 0.50 of meer 0.30 tot 0.50 0.15 tot 0.30 0.00 tot 0.15 -0.15 tot 0.00 -0.30 tot -0.15 -0.50 tot -0.30 minder dan -0.50
235
362 73
15
29
economische monitor zuid-holland 2006
3 Economisch profiel De economische prestaties van Zuid-Holland zijn goed, maar zelden wordt de nationale top bereikt. Dat is de voornaamste conclusie als door de oogharen naar de resultaten in het voorgaande thema (‘recente ontwikkelingen’) wordt gekeken. Vaak wordt een derde plaats ingenomen, na Noord-Holland en Utrecht en naar een aantal aspecten beschouwd moet Zuid-Holland tevens Noord-Brabant naast of zelfs voor zich dulden. In het vervolg van deze monitor wordt dieper op de achtergronden ingegaan, te beginnen met het economisch profiel. Een dergelijk profiel is in de loop der tijden ontstaan en kan soms zeer weerbarstig zijn, zeker wanneer de ambitie is om ongunstige trends in positieve zin om te buigen.
Economische specialisaties Ten eerste is het de vraag welke economische sectoren sterk zijn vertegenwoordigd. Regionale verschillen mogen vooral verwacht worden voor ‘stuwende bedrijvigheid’9, maar 9 Stuwende bedrijvigheid is wat de vestigingsplaats-
30
keuze betreft niet hoofdzakelijk afhankelijk van het regionaal bevolkingsdraagvlak. Naast industrie en
verzorgende sectoren zijn in termen van aantallen arbeidsplaatsen ook zeer belangrijk. Binnen de groep van provincies in Nederland (figuur 3.1)10 neemt Zuid-Holland een positie bij de eerste vier in voor bouwnijverheid, transport (nummer 2), bank- en verzekeringswezen, ICT, zakelijke diensten en openbaar bestuur (nummer 2). Veelal scoort Zuid-Holland lager dan Noord-Holland en Utrecht. Voor industrie worden posities in
land- en tuinbouw betreft
het onderste deel van de ranglijst ingenomen. Uitzonderingen als openbaar bestuur (de
dit ook stuwende diensten
ministeries in Den Haag) en transport (de Rotterdamse haven) daargelaten, neemt Zuid-
(groothandel en transport en kennisdiensten: ICT, bank- en verzekeringswezen en zakelijke diensten). Overigens kunnen ook clusters van ministeries,
Holland dus ook bij deze nationale vergelijking vaak een plaats in de subtop in (derde, vierde of vijfde plaats). Tussen deelgebieden in Zuid-Holland bestaan overigens soms aanzienlijke verschillen (figuur 3.2). Delft en Westland bereikt de nationale nummer 1 positie voor land-en
academische ziekenhuizen,
tuinbouw en onderwijs (met name de TU), Oost Zuid-Holland voor groothandel, Zuidoost
universitaire diensten en
Zuid-Holland voor bouwnijverheid (inclusief baggerbedrijven) en Agglomeratie Den Haag
toeristische centra stuwende elementen binnen verder voornamelijk bevolkingsvolgende sectoren vormen. 10 De figuur moet als volgt worden geïnterpreteerd. (Dat geldt ook
voor zowel ICT (waaronder KPN) en openbaar bestuur (waaronder de ministeries). GrootRijnmond scoort hoog, maar niet het hoogst van alle Nederlandse regio’s voor transport. De nummer 1 positie is daar voor de andere mainport regio (Groot-Amsterdam). Daarnaast kent Agglomeratie Den Haag een sterke vertegenwoordiging van zakelijke diensten, Delft en Westland van groothandel (waartoe hier ook veilingen zijn gerekend) en Leiden
voor andere figuren van
en Bollenstreek van de zorgsector (onder andere het Academisch ziekenhuis). Hoewel de
dit type.) Per sector geeft
omvang van de totale werkgelegenheid per inwoner tussen 15 en 65 jaar voor de provincie
het balkje de mate van spreiding aan tussen de provincie met het laagste aantal arbeidsplaatsen per duizend inwoners tussen 15
als geheel dus achterblijft bij Utrecht en Noord-Holland en op provinciaal niveau voor geen enkele sector de nummer 1 positie wordt ingenomen, nemen de regio’s binnen Zuid-Holland juist vaak wel een toppositie in. Bepaalde economische sectoren komen dus blijkbaar ruimtelijk sterk geclusterd, in specifieke regio’s,voor in Zuid-Holland
en 65 jaar en de provincie met het hoogste aantal. In de figuur is tevens de score voor Nederland en de score
Toegevoegde waarde
voor Zuid-Holland aange-
Naar toegevoegde waarde (het Bruto Regionaal Product) per inwoner gemeten neemt Zuid-
geven (de driehoekjes). De
Holland de vierde plaats in (met een score iets boven het nationaal gemiddelde), na Noord-
scores zijn gelijk aan de afstand van de nullijn tot de punt van de driehoekjes.
Holland, Utrecht en Groningen, dat zijn hoge positie aan het aardgas dankt (figuur 3.3). De hoogst scorende deelgebieden in Zuid-Holland zijn Delft en Westland (nummer 4 in de lijst
economisch profiel
van veertig, na Groot-Amsterdam, Overig Groningen en Utrecht), Agglomeratie Den Haag en Groot-Rijnmond (nummer 7). Ook nu neemt Zuid-Holland weer een goede, maar geen absolute toppositie in. De toegevoegde waarde per inwoner is in de meer verstedelijkte streekplangebieden Rijnmond en West duidelijk hoger dan in de meer landelijke streekplangebieden Zuid en Oost. Van de vier grote steden neemt Rotterdam positie 2 in, net voor Amsterdam maar ruim na Utrecht. Gemeten naar de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per arbeidsjaar) neemt Zuid-Holland de zesde plaats in (overigens vrijwel gelijk met nummer vijf, Flevoland) na Groningen (de nummer 1 als gevolg van het aardgas), Zeeland (met veel hoogproductieve chemie), Utrecht en Noord-Holland11 (figuur 3.4). Delen van de bedrijvigheid die in ZuidHolland is gevestigd, leveren veel toegevoegde waarde op per arbeidsjaar. Dat geldt vooral voor kapitaalsintensieve economische sectoren, zoals de (petro-)chemie, delen van de havenactiviteiten en de tuinbouw. Mede door het haven-industrieel complex is GrootRijnmond het hoogst scorende Zuid-Hollandse Corop-gebied met een zesde plaats, na Overig Groningen (aardgas), Zeeuwsch-Vlaanderen en Delfzijl (kleine regio’s waar chemie een groot aandeel heeft in de regionale economie) en Groot-Amsterdam en Utrecht (grootstedelijke agglomeraties met veel kennisintensieve, hoogproductieve sectoren). Delft en Westland neemt positie 9 in, net na Agglomeratie Den Haag. Het kapitaalsintensieve karakter van de mainport komt ook duidelijk tot uiting in de, vergeleken met andere grote steden, hoge arbeidsproductiviteit van de bedrijvigheid in Rotterdam.
Inkomen Het inkomen per inwoner (figuur 3.5) geeft aan in hoeverre een krachtige economie resulteert in welvaart. Ook gemeten naar inkomen per inwoner neemt Zuid-Holland weer een plaats in de subtop in (de derde plaats; opnieuw na Utrecht en Noord-Holland). Tussen deelgebieden bestaan er verschillen. De Agglomeratie Den Haag neemt plaats vier in binnen de lijst van veertig Corop-gebieden, na Gooi en Vechtstreek en Agglomeratie Haarlem en Groot-Amsterdam. Leiden en Bollenstreek en Oost Zuid-Holland staan ook in de 11 Dat hangt wat NoordHolland betreft ook samen met enige wijzigingen in het meten van toegevoegde waarde die door het CBS zijn doorgevoerd, onder andere in de financiële sector.
top-tien, Delft en Westland net niet. In het zuidelijk deel van de provincie (Groot-Rijnmond en Zuidoost Zuid-Holland) zijn de gemiddelde inkomens lager. Dat blijkt ook uit het, vergeleken met de andere grote steden, zeer lage inkomen per inwoner in Rotterdam. De eerder gesignaleerde hoogproductieve sectoren in Groot-Rijnmond hoeven dus niet direct te leiden tot hoge inkomens bij de inwoners in de regio. De verdiende Euro’s kunnen op diverse manieren weglekken naar buiten de regio.
31
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 3.1
Relatieve vertegenwoordiging economische sectoren Zuid-Holland, 2006
Benchmark
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar)
32
Positie *)
Land- en tuinbouw
10
Kennisintensieve industrie
9
Overige industrie
10
Bouwnijverheid
4
Groothandel
5
Transport
2
Bank-/verzekeringswezen
3
ICT
3
Zakelijke diensten
3
Openbaar bestuur
2
Detailhandel/reparatie
7
Onderwijs
5
Zorgsector
10
Vrijetijdsactiviteiten
10 0
Zuid-Holland
20
Nederland
40
60
laagste score in alle provincies
80
100
120
hoogste score in alle provincies
140
*) Positie Zuid-Holland t.o.v. andere provincies
economisch profiel
Figuur 3.2
Relatieve vertegenwoordiging economische sectoren Corop-gebieden, 2006
Benchmark
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar) Land- en tuinbouw
Kennisintensieve industrie
Overige industrie
Bouwnijverheid
Groothandel
Transport
Bank-/ verzekeringswezen
ICT
Zakelijke diensten
33 Openbaar bestuur
Detailhandel/reparatie
Onderwijs
Zorgsector
Vrijetijdsactiviteiten 0
20
40
laagste score van alle Coropgebieden Nederland
60
80
100
hoogste score van alle Coropgebieden
120
140
160
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
180
200
economische monitor zuid-holland 2006
Toegevoegde waarde per inwoner, regionaal 2005
Figuur 3.3
Provincies / Vier grote steden
€
Benchmark COROP-gebieden / Streekplangebieden
€
4 5
4
7
12 15
2 23
4 0
10.000
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland Vier grote steden Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
34
20.000
30.000
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
40.000
50.000
Streekplangebieden Rijnmond Zuid West Oost
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland 0
10.000
20.000
30.000
Arbeidsproductiviteit, regionaal 2005
Figuur 3.4
Benchmark
per arbeidsjaar
Provincies / Vier grote steden
40.000
per arbeidsjaar
COROP-gebieden / Streekplangebieden
6
6
8 9
16 1 2 22 0
20000
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland Vier grote steden Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
40000
60000
80000
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
100000
120000
25
Streekplangebieden Rijnmond Zuid West Oost
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland 0
20000
40000
60000
80000
100000
120000
economisch profiel
Figuur 3.5
Inkomen per inwoner, regionaal 2002
Provincies / Vier grote steden
Benchmark
€ per inwoner
3
COROP-gebieden / Streekplangebieden
€ per inwoner
4 6 8 11 15 18
3 4 10.000 Provincies Zuid-Holland Overige NL-gemiddelde Vier grote steden Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
12.000
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
14.000 Streekplangebieden Rijnmond Zuid West Oost
Gemiddelden
35
Zuid-Holland Nederland 10.000
12.000
14.000
16.000
economische monitor zuid-holland 2006
4 Economische ontwikkeling Toegevoegde waarde Een belangrijke indicator voor economische ontwikkeling is het Bruto Regionaal Product per inwoner. Op de ranglijst van ruim 200 Europese regio’s zijn de Randstad-regio’s en Noord-Brabant gestaag gestegen (figuur 4.1). Dat geldt vooral in de periode tot en met 2001. Maar ook daarna zijn de drie Randstadprovincies en Noord-Brabant nog iets gestegen op de ranglijst. Zuid-Holland zag de positie van het Bruto Regionaal Product per inwoner toenemen van 43 (in 1995) naar 28 (in 2003). Binnen een groep van 31 stedelijke agglomeraties in de Benelux, Duitsland en Frankrijk hebben de Zuidvleugel en vooral de Noordvleugel het ook goed gedaan. De Noordvleugel is zelfs gestegen naar positie 3 in 2003. Binnen Zuid-Holland hebben vooral Zuidoost Zuid-Holland en Oost Zuid-Holland hun positie verbeterd. Zij profiteren onder andere van hun nationaal centrale ligging langs achterlandverbindingen. Op langere termijn (over 25 jaar) is de toegevoegde waarde (het Bruto Regionaal Product) per inwoner in Zuid-Holland steeds iets boven het nationaal gemiddelde gebleven (figuur
36
4.2). Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland scoren het hoogst van de Zuid-Hollandse regio’s, gevolgd door Groot-Rijnmond. In Zuidoost Zuid-Holland en met name Oost ZuidHolland ligt de toegevoegde waarde per inwoner onder het nationaal gemiddelde, maar is wel sprake van een gestage verbetering van de positie, met name in Oost Zuid-Holland. Die regio heeft onder andere geprofiteerd van de sterke groei langs de A12. In Zuidoost Zuid-Holland heeft groei langs de A15 plaatsgevonden. In Leiden en Bollenstreek nam de toegevoegde waarde per inwoner tot 1993 sterker toe dan het nationaal gemiddelde, om daarna weer wat terug te vallen. Alles bij elkaar kan worden geconstateerd dat sprake is van een vrij grote mate van stabiliteit in de economische functie van de regio’s, waarbij de onderlinge verschillen sinds het midden van de jaren tachtig gestaag wat kleiner worden. Terwijl het aandeel van Zuid-Holland in de nationale toegevoegde waarde, met enige fluctuaties, ongeveer gelijk bleef sinds 1977 en het aandeel in de nationale bevolking slechts zeer langzaam afnam, is wel sprake geweest van een afname van het aandeel in het nationale arbeidsvolume (figuur 4.3). Dat is overigens vooral gebeurd in de tweede helft van de jaren tachtig, een periode waarin vooral in de scheepsbouwindustrie zeer veel banen verloren zijn gegaan. Sindsdien is het aandeel van Zuid-Holland in het arbeidsvolume nauwelijks meer afgenomen. Er is sprake van grote regionale verschillen. Groot-Rijnmond heeft het aandeel van de toegevoegde waarde in de nationale economie weten te handhaven, zij het met wat schommelingen in de tijd. Dat hangt samen met sterk conjunctuurgevoelige ontwikkelingen in de petrochemie en olieraffinage. Maar het aandeel van het arbeidsvolume is in Groot-Rijnmond gestaag afgenomen, in veel sterkere mate dan het inwonersaandeel. Mogelijk heeft een soort ‘selectie’ van economische activiteiten plaatsgevonden, waarbij sectoren met een hoge toegevoegde waarde per arbeidsplaats zich hebben kunnen handhaven, maar minder sterke sectoren zijn verdwenen. Dat waren sectoren waar wel veel mensen werkten. Groot-Rijnmond heeft dan ook niet zo zeer een strikt economisch probleem, maar een arbeidsmarktprobleem. Het aandeel van het arbeidsvolume is de laatste tien jaar ongeveer gelijk aan het aandeel van het
economische ontwikkeling
inwoneraantal. Voor een grootstedelijke agglomeratie als Groot-Rijnmond zou een belangrijker werkgelegenheidsfunctie verwacht worden. Daar was eind van de jaren zeventig en in de jaren tachtig ook nog sprake van. Bij de Agglomeratie Den Haag valt het op dat het verlies aan aandeel in arbeidsvolume en toegevoegde waarde vrijwel volledig in een periode van bijna vijftien jaar valt (jaren tachtig en eerste helft jaren negentig). Ervoor en erna loopt de regio in de pas met de nationale ontwikkeling. In Leiden en Bollenstreek namen de aandelen van bevolking, arbeidsvolume en toegevoegde waarde toe tot begin jaren negentig. Daarna namen ze langzaam af. In Oost Zuid-Holland werd de groeispurt van het aantal inwoners in het midden van de jaren negentig onderbroken. Dat hangt waarschijnlijk samen met restrictief beleid. De aandelen van toegevoegde waarde en het arbeidsvolume in het nationaal totaal namen overigens ook de laatste jaren nog gestaag toe, maar in een minder hoog tempo dan daarvoor. De afnemende groei van deze regio’s hangt mogelijk ook samen met het herstel van de Agglomeratie Den Haag, die meer bedrijvigheid heeft weten vast te houden. In Delft en Westland spelen andere processen een rol. Het aandeel van het arbeidsvolume bleef daar over de hele periode vrijwel gelijk, maar met name in de jaren tachtig nam het aandeel van de toegevoegde waarde sterk toe. Dat is vooral te danken aan sterke groei van de toegevoegde waarde per arbeidsplaats in de tuinbouwsector. In Zuidoost Zuid-Holland is het aandeel van de toegevoegde waarde gestaag toegenomen, mede door de ligging langs achterlandverbindingen (A16, A15) waardoor werd geprofiteerd van de ruimtelijke uitdijing van mainportgerelateerde activiteiten. De afname van het aandeel van het arbeidsvolume in het tweede deel van de jaren tachtig komt vrijwel volledig op het conto van de scheepsbouwindustrie. Uit het feit dat het aandeel van de toegevoegde waarde in diezelfde periode nauwelijks afnam blijkt overigens dat het in die saneringsronde zeker niet om hoogproductieve bedrijven ging. Dit stukje geschiedschrijving leert ons dat er sterke fluctuaties kunnen bestaan in het economisch wel en wee van regio’s, dat ontwikkelingen in nabijgelegen regio’s onderling samenhangen en dat de redenen waarom regio’s het beter of slechter gaan doen zowel samen kunnen hangen met ontwikkelingen (positief of negatief) in prominente sectoren als met kwaliteiten van het vestigingsklimaat in de regio. Dat het aandeel van de toegevoegde waarde ongeveer is gelijk gebleven, terwijl het aandeel van het arbeidsvolume afnam betekent per definitie dat de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per arbeidsjaar) in Zuid-Holland gestaag is toegenomen (figuur 4.4). Het is opmerkelijk dat dit voor de meeste regio’s geldt. Met name Groot-Rijnmond heeft wat dit betreft uitstekend gepresteerd. Puur economisch gezien is dat prima, maar het complex aan onderliggende processen heeft er inmiddels wel voor gezorgd dat, zoals we elders in deze Economische Monitor nog zullen zien, het werkloosheidspercentage in Groot-Rijnmond hoog is en het inkomen per inwoner laag. Achteraf kan wellicht worden geconstateerd dat de focus op een aantal hoogproductieve sectoren niet voldoende hand in hand is gegaan met aandacht voor sectoren die voor werkgelegenheidsgroei zorgen. De grote sprong in arbeidsproductiviteit in Zuidoost Zuid-Holland in het tweede deel van de jaren tachtig hangt weer samen met de neergang van de scheepsbouwindustrie: wat overbleef aan bedrijvigheid was gemiddeld arbeidsproductiever. Overigens wijst de OECD erop dat de productiviteitsgroei in de Randstad als geheel is achtergebleven bij het gemiddelde voor de EU15 en bij het gemiddelde van de grote
37
economische monitor zuid-holland 2006
stedelijke agglomeraties in de EU15. Dat geldt voor de periode 1995-2000, maar vooral voor de periode 2000-200312. Uit de ‘OECD productivity database’ blijkt voor Nederland als geheel zelfs dat de gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei van 0.6% per jaar in de periode 1995-2004 resulteerde in de voorlaatste plaats op de ranglijst van 28 OECD-landen. Dat er vertrouwen bestaat in de Zuid-Hollandse economie blijkt uit het niveau van de investeringen (figuur 4.5). Dat lag in de periode 1995-2003 boven het nationaal gemiddelde, evenals in de andere twee Randstadregio’s. Zuid-Holland is dus een regio waar men in blijft investeren. Er bestaan enige regionale verschillen: In Haaglanden (Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland) schoot het investeringsniveau omhoog, met name in de periode 19952001 (om daarna twee jaar af te nemen), in Leiden en Bollenstreek en Groot-Rijnmond is de toename minder sterk, maar lijken de investeringen ook minder conjunctuurgevoelig te zijn dan in Haaglanden. Dat is opmerkelijk, want de fluctuaties in Groot-Rijnmond hangen onder andere samen met het al dan niet investeren in grote installaties in het chemie/ raffinage cluster.
Arbeidsplaatsen Toegevoegde waarde en investeringen zijn de centrale economische grootheden. Toename
38
ervan kan, maar behoeft niet tot groei van het aantal arbeidsplaatsen te leiden. (Overigens zal niet investeren op termijn in ieder geval tot een sterk verlies van arbeidsplaatsen leiden.) In Zuid-Holland is het aantal arbeidsplaatsen de laatste vijf jaar iets afgenomen. De ontwikkeling was vrijwel gelijk aan het nationaal gemiddelde. Van de twaalf provincies neemt de provincie slechts een negende plaats in (figuur 4.6), echter voor zowel NoordHolland als Utrecht, die relatief sterk op de neergaande conjunctuur hebben gereageerd en Limburg, dat een zeer matige ontwikkeling van het aantal inwoners kende. Een groei boven het nationaal gemiddelde resulteerde slechts voor Leiden en Bollenstreek en Groot-Rijnmond. In Delft en Westland nam het aantal arbeidsplaatsen vrij sterk af. De verschillen tussen de streekplangebieden waren klein. Rijnmond kende een wat gunstiger ontwikkeling dan streekplangebied West. Volgens prognoses van het CWI13 zal de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in Zuid-Holland tot 2010 licht achterblijven bij het nationaal gemiddelde (figuur 4.7). Dat was ook in de afgelopen tien jaar het geval. Het gaat overigens om een verschil van slechts enkele tienden van procenten per jaar. Zowel de realisatie in de afgelopen tien jaar als de 12 OECD (2006) OECD Territorial Review Randstad Holland, Background Report, Den Haag/ Utrecht, pp. 71. De bron waarop het OECDrapport zich baseert is: TNO
prognose voor de komende vijf jaar is het laagst voor Haaglanden. Vanaf 1996 nam in vrijwel alle sectoren het aantal arbeidsplaatsen in Zuid-Holland minder sterk toe dan in Nederland totaal. Slechts voor vrijetijdsactiviteiten en openbaar bestuur was de groei in Zuid-Holland hoger dan het nationaal gemiddelde. Voor de toekomst wordt een min of meer vergelijkbaar beeld verwacht (figuur 4.8). De verwachte toekomstige
Inro (2004) De top-20 van
ontwikkeling van het totaal aantal arbeidsplaatsen zal slechts voor vrijetijdsactiviteiten
Europese stedelijke regio’s
in Zuid-Holland iets hoger zijn dan het nationaal gemiddelde. In de non-profit sectoren
1995-2003. Delft. 13 De prognoses voor de regionale ontwikkeling van het aantal banen zijn, in het kader van de CWI Arbeidsmarktprognoses, in opdracht van CWI opgesteld door Bureau Louter.
openbaar bestuur, onderwijs en de zorgsector is het verwachte verschil tussen ZuidHolland en het nationaal gemiddelde overigens zeer klein. Dat geldt ook voor detailhandel. Daarentegen blijft de groei in de stuwende sectoren veel sterker achter bij het nationaal gemiddelde. Dat geldt zowel voor de veel ruimte per arbeidsplaats vragende sectoren (industrie, groothandel, vervoer en telecom) als voor de kennisintensieve diensten (financiële diensten; IT en overige zakelijke diensten).
economische ontwikkeling
Met uitzondering van de zorgsector zullen de non-profit sectoren overigens in Nederland slechts een matige groei kennen in de komende vijf jaar. Afgezien van land- en tuinbouw en industrie ligt het verwachte jaarlijkse groeicijfer in alle sectoren hoger dan anderhalf procent en voor bouwnijverheid, groothandel en IT en overige zakelijke diensten zelfs ruim boven de twee procent.
Starters Naast bestaande bedrijven kunnen ook nieuwe bedrijven voor groei van de werkgelegenheid zorgen. In 2005 waren er in Nederland maar liefst 75.000 starters. Sinds het midden van de jaren negentig had het aantal starters per jaar altijd tussen de 50.000 en 65.000 gelegen. Het aantal starters per duizend inwoners (15-65 jaar) is in Zuid-Holland gedurende de laatste tien jaar vrijwel gelijk geweest aan het nationaal gemiddelde. Aan het eind van de jaren negentig bestonden er tussen de diverse streekplangebieden nog grote onderlinge verschillen in de ‘startersintensiteit’. De laatste jaren zijn die verschillen vrijwel verdwenen (figuur 4.9). Met name de grootstedelijke agglomeraties (Groot-Rijnmond en Agglomeratie Den Haag) zijn gestegen in de lijst van regio’s. Leiden en Bollenstreek daarentegen is sterk gedaald in de lijst, hoewel recentelijk sprake was van enig herstel. Zuidoost Zuid-Holland bevond zich in alle jaren in de top-tien van de veertig regio’s in Nederland. Het aantal starters verschilt sterk tussen economische sectoren. Verschillen in vereist startkapitaal en groei(verwachtingen) zijn daar bepalend voor. In de industrie worden bijvoorbeeld veel minder bedrijven opgericht dan in zakelijke diensten (figuur 4.10). In de ranglijst van het aantal starters per inwoner tussen 15 en 65 jaar staat Zuid-Holland nummer 1 voor land- en tuinbouw. Voor distributie, zakelijke diensten en ICT neemt ZuidHolland posities in de subtop in. Sectoren met een relatief groot aantal starters in ZuidHolland blijken ook de sectoren te zijn die in het algemeen al sterk vertegenwoordigd zijn. Dat komt overeen met het ervaringsfeit dat de oprichters van bedrijven veelal in dezelfde of een soortgelijke branche starten als het bedrijf waar zij werkten.
Inkomen In hoeverre de economische ontwikkelingen uiteindelijk aan de bevolking ten goede komen, kan onder andere worden afgelezen aan de ontwikkeling van het inkomen per inwoner. Daarvoor realiseerde Zuid-Holland in de periode 1989-2002 in de lijst van provincies slechts de laatste plaats14. De verschillen in groei tussen de provincies zijn overigens zeer klein. De nummer 1, Utrecht, uitgezonderd, liggen de verschillen tussen de provincies binnen 0.15% per jaar. Dat Zuid-Holland op de laatste plaats staat, komt geheel voor rekening van de grootstedelijke agglomeraties, die in de staart van de ranglijst voor regio’s staan. Leiden en Bollenstreek nam daarentegen de vijfde plaats in van de veertig Corop-gebieden en Oost Zuid-Holland zelfs de tweede. Tussen regio’s in Zuid-Holland hebben dus zeer grote verschillen in inkomensontwikkeling bestaan. 14 Desondanks nam
Ook in de grote steden Rotterdam en Den Haag was de ontwikkeling van het inkomen
Zuid-Holland per 2002 nog
per inwoner laag vergeleken met de twee andere grote steden in de Noordvleugel. Dat
steeds de derde plaats van
vormt mede een aanleiding om die vier grote steden eens nader met elkaar te vergelijken.
de twaalf provincies in, achter Utrecht en Noord-Holland.
De laatste jaren is lijkt namelijk sprake te zijn van een ‘urban revival’, en de vraag is in hoeverre de Zuid-Hollandse grote steden daar van profiteren.
39
economische monitor zuid-holland 2006
Intermezzo: Urban revival? In de Economische Monitor 2004 werd ingegaan op de vraag in hoeverre in Nederland sprake is van een opleving van de stedelijke economie (‘urban revival’) en of Rotterdam en Den Haag daar van meeprofiteren. In deze Economische Monitor worden de bevindingen geactualiseerd.
Inwoners Het aantal inwoners van alle vier grote steden heeft zich gunstiger ontwikkeld na het dieptepunt in de jaren zeventig (figuur 4.12a). Sinds het einde van de jaren tachtig is van een afname van het aantal inwoners in de grote steden nauwelijks sprake meer. In die zin is dus sprake van een ‘urban revival’. De laatste jaren lag de bevolkingsgroei in Utrecht zelfs ruim boven het nationaal gemiddelde (mede door de ontwikkeling van Leidsche Rijn) en ook de bevolkingsgroei in Den Haag ligt inmiddels iets boven dat gemiddelde15. De verschillen tussen Rotterdam en Den Haag enerzijds en hun suburbs anderzijds zijn sterk afgenomen (figuur 4.12b). Daar waar ruim dertig jaar geleden soms nog sprake was van een verschil in bevolkingsgroei tussen centrumstad en suburbs van 4% per jaar zijn de verschillen nu veel kleiner. In Den Haag nam in de laatste vijfjaarsperiode het
40
aantal inwoners zelfs iets sterker toe dan in de suburbs, mede door de ontwikkeling van Ypenburg, dat sinds 2002 binnen de gemeentegrenzen van Den Haag ligt16. De ‘urban revival’ hangt er dus in ieder geval mee samen dat de grote steden veel minder bevolking aan hun suburbs verliezen.
Arbeidsplaatsen In de Economische Monitor 2004 werd de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in de laatste dertig jaar gevolgd. In deze Economische Monitor is de ontwikkeling sinds het midden van de jaren negentig in meer detail weergegeven (figuur 4.13a). In de perioden 1995-1999 en 1999-2002 nam het aantal arbeidsplaatsen in Nederland nog met gemiddeld circa 2.5% per jaar toe, tegen vrijwel een nulgroei in de periode 2002-2006. Voor de vier grote steden als groep was de werkgelegenheidsontwikkeling in de periode 1995-1999 vrijwel gelijk aan het nationaal gemiddelde. In de perioden 1999-2002 en 2002-2006 bleef de ontwikkeling iets achter bij het nationaal gemiddelde. Uit de Economische Monitor 2004 15 In de figuur is de jaarlijks gemiddelde ontwikke-
bleek overigens dat de achterstand in ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in de
ling weergegeven van het
periode 1983-1993 veel groter was. Dat geeft aan dat er in ieder geval sprake is geweest van
aantal inwoners in de vijf-
een duidelijke verbetering van de economische ontwikkeling in de grote steden. Duidelijk
jaarsperiode die eindigt in
is dat Utrecht en Amsterdam veel sterker conjunctuurgevoelig zijn dan Rotterdam en
het in de figuur aangegeven jaar. De laatste waarneming heeft dus bijvoorbeeld betrekking op de ontwikkeling van het aantal inwoners tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2006. 16 Er zij aan herinnerd dat alle ontwikkelingen die in deze Economische Monitor zijn weergegeven, zijn gecorrigeerd voor gemeentelijke herindelingen.
Utrecht. In de periode 1995-1999 nam het aantal arbeidsplaatsen in Utrecht en Amsterdam nog met ongeveer een procent per jaar meer toe dan het nationaal gemiddelde. In Den Haag en met name Rotterdam bleef de ontwikkeling in die periode achter bij het nationaal gemiddelde. De groei van het aantal arbeidsplaatsen bleef toen in Rotterdam zelfs ruim twee procent per jaar achter bij Utrecht en Amsterdam. In de periode 1999-2002 bleef de ontwikkeling in Rotterdam en Den Haag nog iets achter bij Amsterdam. Ten opzichte van Utrecht werd echter een hogere groei gerealiseerd. En in de meest recente periode 20022006 waren de rollen volledig omgedraaid. Toen nam het aantal arbeidsplaatsen in de twee grote steden in de Zuidvleugel zelfs nog iets toe, terwijl de twee grote steden in de Noordvleugel hun aantal arbeidsplaatsen zagen afnemen.
economische ontwikkeling
In de suburbane gebieden lag de procentuele werkgelegenheidsgroei in de eerste twee perioden ruim boven het nationaal gemiddelde en boven de groei in de vier grote steden (waarbij moet worden aangetekend dat het verschil tussen stad en suburbs in de perioden 1973-1983 en 1983-1993 nog aanzienlijk groter was). In de meest recente periode (2002-2006) nam het aantal arbeidsplaatsen in de suburbs echter iets af (in gelijke mate als in de grote steden). De economische opleving van de grote steden hangt dus mede samen met het meer vasthouden van bedrijvigheid in de grote stad. Vroeger was in sterkere mate dan de laatste tijd sprake van vertrek van bedrijvigheid naar omliggende gemeenten. De suburbane gebieden in de Noordvleugel kenden overigens een hogere werkgelegenheidsgroei dan de suburbane gebieden in de Zuidvleugel. De sterke afname van de werkgelegenheid in de Haagse suburbs in de periode 2002-2006 valt daarbij in het bijzonder op. De resultante van de ontwikkeling in de grote steden en hun suburbs was dat in de agglomeraties als geheel in de periode 1995-1999 een wat sterkere, in de periode 19992002 een gelijke en in de periode 2002-2006 een iets minder sterke ontwikkeling kenden dan het nationaal gemiddelde. De ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen loopt het laatste decennium dus ongeveer in de pas met de nationale ontwikkeling, terwijl in het daaraan voorafgaande decennium de groei in de agglomeraties nog duidelijk achterbleef bij het nationaal gemiddelde.agglomeraties. Recentelijk wisten de grote steden dus niet alleen verlies van arbeidsplaatsen aan hun suburbs te verminderen, maar ook de agglomeraties wisten hun werkgelegenheidsaandeel in het nationaal totaal te handhaven. In de agglomeraties Amsterdam en Utrecht is het groeitempo sinds het midden van de jaren negentig overigens sterker afgenomen dan in de agglomeraties Den Haag en Rotterdam. Evenals hun centrale steden zijn dus ook de agglomeraties in de Noordvleugel conjunctuurgevoeliger dan de agglomeraties in de Zuidvleugel. Wordt de ontwikkeling in de grootstedelijke agglomeraties in de Randstad vergeleken met de ontwikkeling in de overige (meer ‘landelijke’) delen van Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland, dan blijkt dat in alle deelperioden in de periode 1995-2006 de groei in de agglomeraties hoger was dan in de rest van de provincie. Dat is een zeer opmerkelijke trendbreuk met de ontwikkeling in de twee daaraan voorafgaande decennia. Uit de Economische Monitor 2004 blijkt dat de groei in de agglomeraties toen een procent per jaar lager was dan in de rest van de Randstedelijke provincies. Tussen de drie provincies bestaan overigens wel verschillen. In Noord-Holland is de groei in de agglomeratie Amsterdam ook in de jaren zeventig en tachtig al hoger geweest dan in de overige delen van de provincie. Wat opvalt is dat het verschil in het laatste decennium veel groter is geworden. In de periode 1995-1999 en 1999-2002 bedroeg het verschil zelfs twee tot drie procent per jaar. In de meest recente periode 2002-2006 is het verschil afgenomen tot een procent per jaar. In Utrecht ontlopen de werkgelegenheidsgroei in de agglomeratie en de overige delen van de provincie elkaar niet veel. Dat is de laatste dertig jaar ook steeds zo geweest. In ZuidHolland bleef, aldus de Economische Monitor 2004, de werkgelegenheidsontwikkeling in de twee grootstedelijke agglomeraties in de perioden 1973-1983 en 1983-1993 duidelijk achter bij de rest van de provincie, met maar liefst anderhalf tot twee procent per jaar. In de periode 1995-1999 viel het verschil terug naar één procent. Daarna was van groeiverschillen nauwelijks sprake. De werkgelegenheidsontwikkeling in de meest verstedelijkte delen van Zuid-Holland loopt de laatste jaren dus in de pas met de minder verstedelijkte gebieden, in schril contrast tot de jaren zeventig, tachtig en negentig.
41
economische monitor zuid-holland 2006
Het aandeel van de werkgelegenheid in het nationaal totaal (figuur 4.13b; bepaald als index ten opzichte van 1996), is in Amsterdam toegenomen, overigens met een terugval in de periode 2001-2004. De laatste jaren is het aandeel van Utrecht gestaag afgenomen17. Den Haag en Rotterdam konden het zeer hoge nationale groeitempo in de periode 1996-2001 niet volgen. In de periode van laagconjunctuur wisten de twee grote Zuid-Hollandse steden hun aandeel in de nationale werkgelegenheid echter vast te houden (Rotterdam) of iets uit te breiden (Den Haag). De suburbs in de Zuidvleugel hebben een minder gunstige ontwikkeling gekend dan in de Noordvleugel. Dat is overigens vooral het gevolg van ontwikkelingen in de periode 19961999. Sindsdien realiseren met name de Rotterdamse suburbs een zelfde groeitempo als de Utrechtse en Amsterdamse suburbs. Opvallend is de sterke afname van het aandeel in het nationaal totaal in de Haagse suburbs in de periode 2003-2006. Dat gaat overigens gepaard met een toename van het aandeel van de stad Den Haag en een ongeveer gelijkblijvend aandeel van de totale Haagse agglomeratie in die periode. Blijkbaar is sprake geweest van concentratietendensen in de Haagse agglomeratie18. Het totaalbeeld voor de agglomeraties maakt duidelijk dat de twee grootstedelijke agglomeraties in de Noordvleugel zich vooral in de tweede helft van de jaren negentig sterker hebben ontwikkeld dan Rotterdam en Den Haag. Daarna hielden de Utrechtse
42
en Amsterdamse agglomeratie hun aandeel in het nationaal totaal vast. De Rotterdamse agglomeratie wist sinds de eeuwwisseling een lichte toename in aandeel te realiseren. De Haagse agglomeratie viel wat verder terug, zij het slechts zeer langzaam. 17 Daarbij moet overigens wel worden opgemerkt dat Utrecht ook nu nog steeds een zeer belangrijke werkgelegenheidsfunctie vervult. 18 Een concreet voorbeeld is de verplaatsing van het Ministerie van OCW van Zoetermeer naar Den Haag. 19 Het gaat gedeeltelijk om
Desalniettemin vielen de laatste vijf jaar nauwelijks meer verschillen in groeitempo tussen de grootstedelijke agglomeraties in de Noordvleugel enerzijds en de grootstedelijke agglomeraties in de Zuidvleugel anderzijds te constateren. In de rest van de Randstadprovincies (de provincies exclusief de grootstedelijke agglomeraties) bleef het Zuid-Hollandse aandeel gelijk en nam het Utrechtse aandeel iets toe (met een lichte terugval gedurende de laatste jaren). Opvallend is de zeer matige ontwikkeling in de delen van Noord-Holland die buiten de agglomeratie Amsterdam vallen19.
gebieden met zeer beperkte mogelijkheden voor verdere verstedelijking (zoals Gooi en Vechtstreek), gedeeltelijk om regio’s met een
De ruimtelijk-economische ontwikkelingsprocessen in het laatste decennium in de Noordvleugel en de Zuidvleugel zijn samengevat in figuur 4.13c. Terwijl in de periode 19951999 de agglomeraties, en met name de grote steden daarbinnen, in de Noordvleugel nog
ongunstige bedrijvigheids-
veel sterker groeiden dan in de Zuidvleugel, waren die verschillen in de periode 1999-2002
samenstelling vanuit het
vrijwel nihil. In de periode 2002-2006 presteerden de agglomeraties in de Zuidvleugel juist
oogpunt van werkgelegenheidsgroei (zoals IJmond) en gedeeltelijk om regio’s met een ongunstige ligging
beter dan in de Noordvleugel (overigens bij een zeer matige werkgelegenheidsontwikkeling in het algemeen). Veelal was sprake van suburbanisatie (een sterkere groei in de suburbs dan in de grote steden). Daarop bestaan echter uitzonderingen. In de periode 1995-1999
(Kop van Noord-Holland).
was de groei in de kernsteden in de Noordvleugel bijna even hoog als in de suburbs
De Zuid-Hollandse regio’s
(maar liefst 3.5% per jaar) en in de periode 2002-2006 realiseerden de grote steden in de
die buiten de grootstedelijke agglomeraties vallen
Zuidvleugel nog een kleine toename van het aantal arbeidsplaatsen, terwijl de suburbs hun
hebben veel betere kansen
werkgelegenheid zagen afnemen. Opvallend is dat in de perioden 1999-2002 en 2002-2006
op werkgelegenheidsgroei
de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in de stedelijke agglomeraties in Zuid-
als gevolg van hun gunstige ligging en ruimtelijke mogelijkheden voor verdere verstedelijking.
Holland nauwelijks meer achterbleef bij de ontwikkeling in de rest van de provincie. In de periode 1995-1999 en ook in de twee daaraan voorafgaande decennia bleef de ontwikkeling in de twee grootstedelijke agglomeraties in Zuid-Holland nog duidelijk achter bij de rest
economische ontwikkeling
van de provincie. In Zuid-Holland was dus pas sinds de eeuwwisseling geen sprake meer van verlies van werkgelegenheid van de stedelijke agglomeraties aan de rest van de provincie. In de Noordvleugel van de Randstad geldt dat al sinds het begin van de jaren tachtig, met soms (bijvoorbeeld in de tweede helft van de jaren negentig) zelfs sterkere groei in de stedelijke agglomeraties dan er buiten. Geconcludeerd kan worden dat sinds de eeuwwisseling met name de stedelijke agglomeraties in Zuid-Holland vergeleken met Utrecht en Noord-Holland aanzienlijk beter presteren dan in het tweede deel van de jaren negentig. Dit gebeurde echter in een periode van economische laagconjunctuur. De werkgelegenheidsontwikkeling was in absolute zin dus matig (conform nationale trends). Het is nu de vraag of Zuid-Holland inmiddels ook structurele verbeteringen in het vestigingsklimaat en in de bedrijvigheidssamenstelling heeft weten door te voeren, zodat meegeprofiteerd kan worden van de aankomende economische hoogconjunctuur20. Recente ontwikkelingen van de werkgelegenheid laten zien dat sinds 1999 sprake is geweest van een afnemende nationale groei, maar dat die trend in 2005 is omgebogen (figuur 4.14). De vier grote steden hebben globaal de nationale trend gevolgd, zij het met steeds iets bij het nationaal gemiddelde achterblijvende groeicijfers in de jaren 1999 tot en met 2003. Het economisch herstel lijkt in de grote steden iets eerder ingezet te zijn, gezien de wat hogere groei dan het nationaal gemiddelde in 2004 en 2005. Voor Zuid-Holland is het van belang te constateren dat tot en met 1999 de groei in Rotterdam en Den Haag vrijwel stelselmatig achterbleef bij Amsterdam en Utrecht, maar dat daar recentelijk geen sprake meer van is. Zoals ook al eerder werd aangegeven, lijken de Rotterdamse en Haagse economie minder conjunctuurgevoelig te zijn dan de Amsterdamse en Utrechtse economie. In 2003 presteerden Rotterdam en Den Haag zelfs beide beter dan Amsterdam en Utrecht. In drie van de vier grote steden is het aandeel in de totale werkgelegenheid in hun agglomeratie de laatste tien jaar enigszins afgenomen. Den Haag is de enige uitzondering (figuur 4.15). In de jaren zeventig en tachtig nam het aandeel van de grote steden in het totaal van de agglomeraties overigens veel sterker af. In steeds mindere mate verlaten bedrijven de stad naar nabijgelegen suburbs, zoals voorheen sprake was voor die activiteiten die veel ruimte vragen, waarvoor de moeilijke bereikbaarheid van de 20 Structurele verbeteringen in het vestigingsklimaat en de bedrijvigheidssamenstelling zijn overigens een kwestie van lange adem. Het zou al winst zijn indien
centrumsteden een steeds groter probleem werd of die milieuhinderlijk zijn. Dat komt mede doordat dergelijke bedrijven inmiddels steeds minder gevestigd zijn in de grote steden en dus ook per definitie niet meer ‘op grote schaal’ kunnen vertrekken. Vooral sinds 2000 wisten Rotterdam en Den Haag hun aandeel binnen de totale stedelijke agglomeratie te handhaven of te verhogen, terwijl dat aandeel in Amsterdam en Utrecht verder afnam.
bij de komende economische hoogconjunctuur in ieder geval het verschil in economische ontwikkeling tussen Noordvleugel en Zuidvleugel aanzienlijk kleiner zal worden dan in de tweede helft van de jaren negentig.
In de Economische Monitor 2004 is de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de tienjaarsperiode 1993-2003 vergeleken tussen de vier grote steden, met een onderscheid naar economische sectoren. In die periode, waarin de werkgelegenheid nationaal sterk toenam, bleek dat de groei in Utrecht en Amsterdam hoger was dan in Rotterdam en Den Haag. Veruit de belangrijkste groeisector was IT en zakelijke diensten, op enige afstand gevolgd door consumentendiensten, de zorgsector en vrijetijdsactiviteiten.
43
economische monitor zuid-holland 2006
In deze Economische Monitor worden recente ontwikkelingen inzichtelijk gemaakt, namelijk voor de periode 2002 tot en met 2005, een tijd waarin het aantal arbeidsplaatsen niet toenam. Zoals al eerder werd geconstateerd, kenden Den Haag en Rotterdam in die periode juist een gunstiger ontwikkeling van de werkgelegenheid dan Amsterdam en Utrecht (figuur 4.16). De enige sector met een aanzienlijke groei in Nederland was de zorgsector, op ruime afstand gevolgd door IT en zakelijke diensten. Opvallend was de sterke afname van de werkgelegenheid in Utrecht, waar onder andere de softwarebranche het aantal banen zag afnemen, na een sterke groei in de jaren negentig. In Rotterdam waren de zakelijke diensten juist de drager van de werkgelegenheidsgroei. De met de andere grote steden vergeleken hoge groei in Den Haag was vooral te danken aan openbaar bestuur.
Demografische ontwikkeling Vergrijzing (het percentage 65-plussers in de totale bevolking) wordt als een grote uitdaging gezien. Als er niets gebeurt, dreigt een enorm probleem met de pensioenen en neemt het aantal mensen dat betaalde arbeid verricht als aandeel van de totale bevolking sterk af. Maatregelen op het gebied van pensioenen en de pensioensgerechtigde leeftijd worden dan ook op dit moment genomen of voorbereid. Opmerkelijk genoeg hebben de grote steden relatief weinig te maken met vergrijzing (figuur 4.17). Dat geldt voor Rotterdam en
44
Den Haag in nog sterkere mate dan voor Utrecht en Amsterdam. De groep die de komende jaren ouder dan 65 jaar wordt, is klein in de grote steden, omdat in de jaren zestig en zeventig jonge gezinnen massaal de stad hebben verlaten. Ook blijft het aantal geboorten in de stad op peil door de gemiddeld hogere geboortecijfers onder allochtonen. Het gevolg is dat de grote steden tot de minst vergrijsde gebieden van Nederland zullen gaan behoren. Hun suburbane gebieden zijn de afgelopen decennia volgestroomd met jonge gezinnen die in de komende jaren doorstromen naar de 65-plus leeftijd. Het tempo waarin vergrijzing optreedt verschilt tussen de agglomeraties. In de Rotterdamse en Amsterdamse suburbs volgt het tempo van vergrijzing de nationale trend, in de Haagse suburbs ligt het vergrijzingstempo lager en in de Utrechtse suburbs hoger. In lijn met het vergrijzingstempo neemt ook de demografische druk (het aantal inwoners van ouder dan 65 of jonger dan 15 jaar als percentage van het aantal inwoners tussen 15 en 65 jaar) in de grote steden veel minder toe dan gemiddeld in Nederland (figuur 4.18). In de grote steden zal dus, vergeleken met andere delen van Nederland, het arbeidspotentieel relatief hoog zijn. Dat kan zowel een kans vormen, omdat veel menskracht beschikbaar is (en dus niet snel knelpunten op de arbeidsmarkt op zullen treden), maar ook een bedreiging op het moment dat de stedelijke economie niet in staat is voor voldoende werk 21 Het betreft hier een
te zorgen. Dan dreigt een hoge mate van inactiviteit in de grote steden.
prognose die is opgesteld door de Provincie Zuid-
De vraag is, gegeven deze ontwikkelingen in de vergrijzing van de bevolking en van de
Holland. De bevolkings-
demografische druk, hoe de beroepsbevolking zich gaat ontwikkelen. Daartoe wordt hier
ontwikkeling die daaraan ten grondslag ligt, wijkt af van de bevolkingsprognoses waarop de figuren 4.17 en 4.18 zijn gebaseerd (ontleend aan het PEARLmodel van CBS/ Ruimtelijk Planbureau).
kort een vertaling van de vier Lange Termijn scenario’s van het Centraal Planbureau naar Zuid-Holland, de zes regio’s binnen de provincie en de twee grote steden gepresenteerd21. Door het Centraal Planbureau zijn vier scenario’s van de economische en demografische ontwikkeling van Nederland op lange termijn opgesteld. Kort gezegd komt het er op neer dat in Regional Communities (RC) de economische groei het laagst is en in Global Economy (GE) het hoogst. De twee middenscenario’s verschillen onderling in de zin dat in Strong
economische ontwikkeling
Europe (SE) de overheid een belangrijker rol speelt dan in Transatlantic Markets (TM), waarin de markt de drijvende kracht vormt. De beroepsbevolking neemt volgens deze prognoses in de periode 2002-2020 toe met 5% (RC) tot 18% (GE). Daarna, in de periode 2020-2040, neemt de beroepsbevolking in twee scenario’s (GE en SE) nog toe, maar vindt een afname plaats in de twee andere scenario’s (tabel 4.1). De vraag is vervolgens in hoeverre er regionale verschillen bestaan binnen Zuid-Holland. Dat is weergegeven voor de periode 2002-2020. Veelal is de verwachte groei van de beroepsbevolking het hoogst voor GE, gevolgd door TM, SE en RC. De ‘suburbane gebieden’ (Overige Haaglanden en Overig Groot-Rijnmond) vormen de uitzonderingen. Daar is de groei bij Strong Europe hoger dan bij Transatlantic Markets. Tabel 4.1 Ontwikkeling beroepsbevolking Zuid-Holland 2002-2040
Jaar
Regional
Strong
Transatlantic
Global
Communities (RC)
Europe (SE)
Markets (TM)
Economy (GE)
45 2002
100
100
100
100
2020
105
110
112
118
2040
101
113
110
127
Tabel 4.2 Ontwikkeling beroepsbevolking per regio in Zuid-Holland, 2002-2020 2020 (Index 2002 = 100) Regional
Strong
Transatlantic
Global
Communities (RC)
Europe (SE)
Markets (TM)
Economy (GE)
Zuid-Holland
105
110
112
118
Leiden en
104
108
110
115
105
114
114
124
Gebied
Bollenstreek Haaglanden Oost Zuid-Holland
104
107
110
113
Groot-Rijnmond
107
115
116
125
Zuidoost Z-Holland
104
108
110
114
Rotterdam
105
107
110
113
Den Haag
105
108
112
114
Overig Haaglanden
108
126
121
144
Overig Groot-
109
123
120
138
Rijnmond
economische monitor zuid-holland 2006
Daarnaast zijn de verschillen in verwachte groei voor het Regional Communities scenario aanzienlijk kleiner dan voor het Global Economy scenario. Met name de suburbane gebieden zijn zeer gevoelig voor het gehanteerde scenario. Dat hangt samen met het feit dat bij een sterke groei van de bevolking de snelheid van suburbanisatie van bevolking hoger zal zijn.
Epiloog In de Economische Monitor 2004 werd al geconstateerd dat er op langere termijn beschouwd sprake is geweest van een ‘urban revival’, gedragen door de veranderde samenstelling van de bedrijvigheid in de grote steden en het beleid om woningen in en rond de grote steden te concentreren. In de Zuidvleugel is de urban revival wat trager op gang gekomen dan in de Noordvleugel. De laatste jaren presteren Rotterdam en Den Haag echter zelfs beter dan Amsterdam en Utrecht. Deze omslag heeft een aantal oorzaken. Genoemd kunnen worden: ■
de matige ontwikkeling van ICT en zakelijke diensten in de economische laagconjunctuur. Juist die sectoren groeiden tot de eeuwwisseling sterk in Amsterdam en Utrecht en daarna niet meer;
46
■
de recentelijk vergeleken met de jaren tachtig en negentig wat minder sterke groei van het cluster rond Schiphol, terwijl het cluster rond de Rotterdamse zeehaven de laatste jaren juist beter presteerde dan de decennia daarvoor;
■
de veel minder sterke suburbanisatie van bedrijvigheid vanuit Rotterdam en Den Haag naar hun suburbs of andere delen van de provincie. Utrecht en Amsterdam wisten ook in het verleden hun bedrijvigheid al beter aan zich te binden.
Ondanks de betere economische prestaties van de grote steden moet er voor gewaakt worden alleen positieve signalen te herkennen. De grote steden staan nog steeds voor grote uitdagingen in de zin van ruimte, bereikbaarheid, arbeidsmarkt en sociale cohesie. Zo baart bijvoorbeeld de lage scholingsgraad bij derde generatie allochtonen zorgen. Nu al zijn er vooral in de grote steden in de Zuidvleugel relatief weinig banen voor de er wonende laagopgeleiden (bij het thema ‘Onderwijs en arbeidsmarkt’ wordt daar nader op ingegaan). Deze mismatch op de stedelijke arbeidsmarkt verdient grote aandacht.
economische ontwikkeling
Figuur 4.1
Ontwikkeling Bruto Regionaal Product per inwoner binnen EU15, 1995-2003
Vier provincies 1
1
5
5
10
10
15
15
20
20
60
25
25
70
30
10
20
20
30
30
40
40
50
50
60
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Corop-gebieden
Monitor Positie (totaal 31 agglomeraties)
1
10
70
Stedelijke agglomeraties
Positie (totaal 204 regio's) 1
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Positie (totaal 1089 regio's)
1
1
50
50
100
100
150
150
200
200
250
250
300
300
350
350
400
400
450
450
500
500
550
Vier provincies Zuid-Holland Noord-Holland Noord-Brabant Utrecht COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Stedelijke agglomeraties Zuidvleugel Noordvleugel
47 Bepaald is de positie van de Nederlandse regio's binnen de regio's in de EU15
550
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Figuur 4.2
Ontwikkeling Toegevoegde Waarde per inwoner, Corop-gebieden 1977-2005
Monitor
Index: Ned. = 100 140
140
130
130
120
120
110
110
100
100
90
90
80
80
70
1977
30
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
70
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland Gemiddelde Zuid-Holland
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 4.3
Ontwikkeling toegevoegde waarde, arbeidsvolume en inwoners, regionaal 1977-2005
Monitor
Zuid Holland 27%
27%
26
26
25
25
24
24
23
23
22
22
21
21
20
20
19
19
18
Weergegeven is het aandeel in het nationaal totaal (in %)
Toegevoegde waarde Arbeidsvolume inwoners
18 1977
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
Groot-Rijnmond
Agglomeratie Den Haag
10.5%
10.5%
10.0
10.0
9.5
9.5
9.0
9.0
8.5
8.5
8.0
8.0
7.5
7.5
48 7.0
7.0 1977
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
4.9
4.9
4.4
1977
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
4.4
1.6
1.6
2.1
1.5
1.5
2.0
1.4
1.4
1.3
1.3
2.2
2.2
2.1 2.0 1.9
1.9
1.8
1.8
1.7
1.7 1997
5.4
1.7
2.3
1993
5.4
1.7
2.4
2.3
1989
5.9
1.8%
2.4
1985
5.9
Delft en Westland 2.5%
1981
6.4%
1.8% 2.5%
1977
6.4%
2001
1.2
2005
1.2 1977
Oost-Zuid-Holland
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
Zuidoost-Zuid-Holland 1.98%
1.98%
2.7%
2.7%
2.6
2.6
2.5
2.5
2.4
2.4
1.88
1.88
1.78
1.78
2.3
2.3
1.68
2.2
2.2
2.1
2.1
2.0
2.0 1.9
1.68 1.58
1.58
1.48
1.48
1.9
1.38
1.8
1.38 1977
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
1.8 1977
1981
1985
1989
1993
1997
2001
2005
economische ontwikkeling
Figuur 4.4
Ontwikkeling arbeidsproductiviteit, regionaal 1977-2005
Monitor
Index: Nederland = 100
1 15
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland Gemiddelde Zuid-Holland
1 10
1 05
1 00
95 90
85
1977
Figuur 4.5 14.000
1981
1 9 85
19 8 9
1993
1997
2 00 1
2 00 5
Ontwikkeling investeringen per inwoner 15-65 jaar, regionaal 1995-2003
Randstadprovincies
€
Monitor €
COROP-gebieden
14.000
12.000
12.000
10.000
10.000
8.000
8.000
6.000
6.000
4.000
4.000
49
1995
1997
Randstadprovincies Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Nederland
1999
2001
2003
1995
1997
1999
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek
2001
2003
Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 4.6
Ontwikkeling totale werkgelegenheid, regionaal 2002-2006
Provincies
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling [%]
Benchmark
COROP-/Streekplangebieden
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling [%]
9 17 19 22 -2.0%
-1.5%
-1.0%
-0.5%
0.0%
0.5%
1.0%
1.5%
2.0% 28 29
Provincies Zuid-Holland Overige NL-gemiddelde
50
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Streekplangebieden
33
Rijnmond Zuid West Oost
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland -2.0%
Figuur 4.7
-1.5%
-1.0%
Ontwikkeling werkgelegenheid, regionaal 1996-2006 en 2006-2011
-0.5%
0.0%
0.5%
Monitor
1.0%
1.5%
2.0%
Prognose
Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei Rijn-Gouwe Haaglanden Rijnmond
Zuid-Holland Nederland 0.0
0.5
1.0
1.5
2.0
1996-2006
2.5
2006-2011
economische ontwikkeling
Ontwikkeling werkgelegenheid per sector, Zuid-Holland 1996-2011
Figuur 4.8
1996-2006
gemiddelde jaarlijkse groei
Monitor
2006-2011
Prognose
gemiddelde jaarlijkse groei
Landbouw Industrie Bouw Detailhandel Groothandel Vrijetijdsactiviteiten Vervoer en telecom Financiële diensten IT/zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorgsector Totaal -1%
1%
2%
4%
-1%
0%
1%
2%
Ontwikkeling starters, regionaal 1996-2005
Streekplangebieden
Aantal starters per 1000 inwoners (15-65 jaar)
8
8
7
7
6
6
5
4
3%
5
1997
1999
2001
2003
2005
4
Gemiddelden
Streekplangebieden Rijnmond Zuid
3%
4%
Nederland
Zuid-Holland
Figuur 4.9
0%
West Oost
Zuid-Holland Nederland
Monitor Positie Corop-gebieden 1
1
5
5
10
10
15
15
20
20
25
25
30
30
35
35
40
40
1997
1999
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek
2001
2003
2005
Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
51
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 4.10
Starters in Zuid-Holland naar sectoren, 1996-2005
Benchmark Aantal per 1000 inwoners (15-65 jaar), gemiddeld per jaar
Positie *)
1
Landbouw
11
Industrie
Bouwnijverheid
5
Distributie
4
ICT
4
Zakelijke diensten
3
Vrijetijdsactiviteiten
8 11
Detailhandel
4
Overige diensten 0,0
0,2
0,4
0,6
0,8
1,0
1,2
1,4
1,6
1,8
52 Zuid-Hollands gemiddelde
Figuur 4.11
Nederlands gemiddelde
laagste aantal in alle Coropgebieden
hoogste aantal in alle Coropgebieden
*) Positie Zuid-Holland t.o.v. andere provincies
Ontwikkeling inkomen per inwoner, regionaal 1989-2002
Provincies / Vier grote steden
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling
Benchmark
Corop- / Streekplangebieden
Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling
2 5
12
3 4 3.7%
4.0%
4.5% 28
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland Vier grote steden Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Streekplangebieden Rijnmond Zuid West Oost
34 36 38
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland 3.7%
4.0%
4.5%
economische ontwikkeling
Figuur 4.12a
Ontwikkeling aantal inwoners grote steden, 1955-2006
Monitor
Grote steden en Nederland
Groei in laatste 5 jaar (% per jaar)
4%
4%
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3 1955
1962
1969
1976
1983
1990
-3 2006
1997
Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht Nederland
Figuur 4.12b
Ontwikkeling aantal inwoners steden en suburbs, 1955-2006
53
Monitor
Steden en suburbs Zuid-Holland
Groei in laatste 5 jaar (% per jaar) 4%
4% 3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3 1955
1962
1969
1976
1983
1990
1997
2006 -3
Stad Den Haag Stad Rotterdam Suburbs Den Haag Suburbs Rotterdam Overig Zuid-Holland
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 4.13
Ontwikkeling werkgelegenheid grote steden en suburbs, 1995-2006
Benchmark
4.13a De vier grote steden en hun agglomeraties Suburbaan Rotterdam
Groei (% per jaar) Stad Rotterdam
Nederland
Agglomeratie Rotterdam
1995-1999 1999-2002 2002-2006 -2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
3
4
5
Suburbaan Den Haag
Groei (% per jaar) Stad Den Haag
-2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
3
4
5
3
4
5
Rest Zuid-Holland
Agglomeratie Den Haag
1995-1999 1999-2002 2002-2006 -2 -1
0
1
2
3
4
5
Groei (% per jaar) Stad Amsterdam
-2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
Agglomeratie Amsterdam
Suburbaan Amsterdam
0
1
2
Rest Noord-Holland
1995-1999 1999-2002 2002-2006 -2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
3
4
5
0
1
2
3
4
5
-2 -1
Agglomeratie Utrecht
Suburbaan Utrecht
Groei (% per jaar) Stad Utrecht
-2 -1
0
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
2
3
4
5
Rest Utrecht
1995-1999 1999-2002 2002-2006 -2 -1
0
1
2
3
4
5
Groei (% per jaar) G4 Totaal
54
-2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
Agglomeratie G4 Totaal
Suburbaan G4 Totaal
0
Rest Randstad
1995-1999 1999-2002 2002-2006 -2 -1
0
1
2
3
4
5
-2 -1
0
1
2
Aandeel (1996=100)
4.13b Aandeel in nationaal totaal Grote steden
3
4
5
-2 -1
0
1
4
5
-2 -1
0
1
Groei (% per jaar)
1995-1999
110
110
105
105
100
100
95
95
90
90
85 1996 1998 2000 2002 2004 2006
85 1996 1998 2000 2002 2004 2006
Grote steden Suburbs Agglomeraties Rest provincie 1999-2002
Rest provincie
Grote steden Suburbs
110
110
Agglomeraties
105
105
Rest provincie
100
100
95
95
90
90
85 1996 1998 2000 2002 2004 2006
85 1996 1998 2000 2002 2004 2006
Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
3
4.13c Noordvleugel en Zuidvleugel
Suburbs
Agglomeraties
2
2002-2006 Grote steden Suburbs Agglomeraties
Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht
Rest provincie -1 Zuid-Holland
0
1
2
Noord-Holland / Utrecht
3
4%
economische ontwikkeling
Figuur 4.14
Ontwikkeling werkgelegenheid grote steden, 1996-2006 Groei [%]
Nederland en vier grote steden totaal
Groei [%] 6%
6%
6%
6%
Monitor
Vier grote steden
5
5
5
5
4
4
4
4
3
3
3
3
2
2
2
2
1
1
1
1
0
0
0
0
-1
-1
-1
-1
-2
-2
-2
-2
-3
-3
-3
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Grote steden totaal Nederland
Figuur 4.15
Rotterdam Den Haag
Amsterdam Utrecht
Aandeel werkgelegenheid grote stad in totale agglomeratie, 1995-2006 Nederland en vier grote steden
-3
Monitor
Aandeel [%] 60
60
55 55
55
50
50
45
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
45
Rotterdam ‘s-Gravenhage Amsterdam Utrecht
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 4.16
Ontwikkeling werkgelegenheid vier grote steden naar economische sector 2002-2006
Benchmark
Ontwikkeling arbeidsplaatsen per duizend inwoners 15-65 jaar (2002-2006)
Economische sector -40
-30
-20
-10
0
10
20
Industrie
Groothandel
Transport
Bank- en verzekeringswezen
Zakelijke diensten
56 Consumentendiensten
Openbaar bestuur
Onderwijs
Bouwnijverheid
Zorgsector
Vrijetijdsbesteding
Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht Totaal
Nederland -40
-30
-20
-10
0
10
20
economische ontwikkeling
Figuur 4.17
Ontwikkeling aandeel 65-plussers, grote steden en suburbs 2005-2025
Vier grote steden
22%
22%
Prognose
Suburbane gebieden
Aandeel 65-plussers (%)
Aandeel 65-plussers (%) 22%
22%
20
20
20
20
18
18
18
18
16
16
16
16
14
14
14
14
12
12
12
12
10
10
10
2005
2010
2015
2020
2025
2005
2010
2015
2020
2025
10
Rotterdam (stad en suburbs) Den Haag (stad en suburbs) Amsterdam (stad en suburbs) Utrecht (stad en suburbs) Nederland
Figuur 4.18
Ontwikkeling demografische druk, grote steden en suburbs 2005-2025
Vier grote steden
Prognose
Suburbane gebieden
65%
65%
65%
65%
60
60
60
60
55
55
55
55
50
50
50
50
45
45
45
45
40
40
40
40
35
35
35
2005
2010
2015
Rotterdam (stad en suburbs) Den Haag (stad en suburbs) Amsterdam (stad en suburbs) Utrecht (stad en suburbs) Nederland
2020
2025
2005
2010
2015
2020
2025
35
*Demografische druk = Inwoners jonger dan 15 of 65 jaar of ouder dan 65 jaar als percentage van het aantal 15- tot 65-jarigen
57
economische monitor zuid-holland 2006
5 Kenniseconomie ‘Kenniseconomie’ kan op een groot aantal manieren worden afgebakend. In dit hoofdstuk wordt vooralsnog vooral ingegaan op technologische kennis en de economische activiteiten die daarmee samenhangen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan kennisintensieve diensten en aan de bedrijfsruimten waar die diensten veelal gevestigd zijn, namelijk kantoren. Bij het thema ‘Onderwijs en arbeidsmarkt’ passeren kenniswerkers, de hoogopgeleiden die de belangrijkste productiefactor vormen in de kenniseconomie, de revue. En bij het laatste thema, ‘speerpunten en clusters’ wordt nagegaan wat de gedetailleerde ruimtelijke spreiding is van kennisinstellingen en researchintensieve activiteiten in de Zuid-Hollandse brainport. De basisgedachte achter het begrip ‘kenniseconomie’ is innovatiekracht en het verbeteren van de concurrentiekracht: hoe kunnen we dingen beter en sneller maken of diensten beter of sneller leveren dan onze concurrenten. Kennis is niet alleen aanwezig bij universiteiten of bij researchcentra, maar ook relevant bij productieprocessen en het leveren van diensten. Het hoeft niet altijd om fundamentele, wetenschappelijke kennis te gaan. Vaak is praktische ‘know how’ voldoende om met succes te concurreren. Door middel van
58
kennisintensivering van producten en diensten kan de arbeidsproductiviteit en daarmee de concurrentiekracht, worden opgevoerd. Bij het vorige thema werd al aangegeven dat die 22 De reserachintensieve diensten bestaan volgens Eurostat uit post en
productiviteitsontwikkeling in de Randstad achterblijft bij andere stedelijke regio’s in de EU15 en in Nederland als geheel bij vrijwel alle andere OECD-landen.
telecommunicatie, softwarebedrijven en onder-
Patenten en research
zoeksinstellingen. In de
Een eerste manier waarop innovatie kan worden gemeten is via het aantal patenten.
EU15 vormt dit 3.5% van de totale werkgelegenheid, in Nederland 4.2%. De veel ruimere kennisdiensten worden door Eurostat afgebakend als vervoer over water, vervoer door de lucht, post en telecommunicatie, bank- en verzekeringswezen, zakelijke diensten in zeer ruime zin (dus inclusief uitzendkrach-
Dat vormt een ‘output-indicator’. Op de ranglijst van Europese regio’s scoren de drie Randstadprovincies hoog in de middenmoot, of zo men wil: de subtop (figuur 5.1). ZuidHolland zakt de laatste jaren iets op de ranglijst. De absolute nummer één in Nederland is echter Noord-Brabant. Ook binnen de groep van ruim 200 regio’s in de EU15 neemt Noord-Brabant de eerste positie in. Met name Philips en ASML genereren veel patenten. De Europese top-tien wordt verder overheerst door Duitse regio’s. De belangrijkste ‘input-indicator’ van innovatie is de omvang van Research & Development. Uitgedrukt in termen van arbeidsplaatsen per inwoner tussen 15 en 65 jaar scoort ZuidHolland iets onder het nationaal gemiddelde (figuur 5.2). Dat wordt vooral veroorzaakt
ten, bewakingsdiensten,
door de wat achterblijvende researchinspanningen bij bedrijven. Voor universiteiten en
verhuurbedrijven, schoon-
researchinstellingen scoort Zuid-Holland hoger op de ranglijst, zeker als bedacht wordt
maakbedrijven), onderwijs (ook lager en voortgezet
dat hier in absolute zin van grote aantallen arbeidsplaatsen sprake is. In absolute zin
onderwijs), de volledige
heeft Zuid-Holland van alle provincies de meeste R&D-arbeidsplaatsen bij universiteiten
zorgsector en sport, cultuur
en researchinstellingen en met Noord-Holland samen na Noord-Brabant de meeste R&D-
en recreatie. Bureau Louter acht dit een merkwaardige
arbeidsplaatsen bij bedrijven.
lijst, met veel zeker niet als ‘kennisintensief’ te beoordelen activiteiten. In de EU15 neemt deze sector 34.6% van de totale werkgelegenheid in en in Nederland zelfs 41.0%.
Kennisintensieve bedrijvigheid De mate waarin bepaalde kennisintensieve typen bedrijvigheid zijn gevestigd zegt ook iets over de innovatiekracht van regio’s. Een Europese vergelijking van researchintensieve diensten (volgens de definitie van Eurostat22) leert dat diverse Nederlandse provincies wat dat betreft boven het gemiddelde van de EU15-landen scoren (figuur 5.3). Binnen die groep
kenniseconomie
23 De indeling van Eurostat is opgebouwd vanuit zogenaamde ‘ 2-digit NACE-codes’, een vrij grofmazige indeling
van Nederlandse regio’s neemt Zuid-Holland de tweede plaats in, nog voor Noord-Holland. Stockholm, Parijs en de Londense regio (enkele suburbane locaties in de M4-corridor, ten westen van Londen) vormen hier de Europese top, maar een regio als Utrecht blijft daar niet zo ver bij achter.
van bedrijfssectoren. Waarschijnlijk is besloten om alle 2-digit sectoren waarbinnen in ieder geval een deel als kennisintensief kon worden aangemerkt volledig mee te tellen. Dus met de academische ziekenhuizen wordt ook de kraamzorg meegeteld, met de univer-
Ten behoeve van een nationale vergelijking is door Bureau Louter een lijst met kennisintensieve diensten opgesteld, onderverdeeld naar drie segmenten, namelijk ICT-activiteiten, creatieve diensten en adviesdiensten. Deze lijst is ruimer dan de researchintensieve diensten uit de Eurostat-statistieken, maar minder ruim dan het begrip ‘kennisintensieve diensten’ uit de Eurostat-statistieken23. Zuid-Holland neemt de vierde plaats in binnen Nederland (figuur 5.4), ruim na de nummers 1 (Utrecht) en 2 (NoordHolland) en ook nog na Flevoland. Met name Haaglanden (Agglomeratie Den Haag en Delft
siteiten worden ook de basis-
en Westland) kent een sterke vertegenwoordiging van dit type activiteiten. Die regio’s
scholen meegeteld en met de
nemen de plaatsen vier en vijf in, na Gooi en Vechstreek, Groot-Amsterdam en Utrecht.
adviesbureaus worden ook de schoonmaakbedrijven meegeteld. Postbodes vallen zelfs onder de categorie researchintensieve (of ‘hightech’ diensten). Bureau
Groot-Rijnmond scoort nog onder het nationaal gemiddelde. Dat is voor een grootstedelijke agglomeratie een matige prestatie. Een onderscheid naar typen kennisintensieve diensten24 leert dat ICT vooral zeer sterk is vertegenwoordigd in Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland, dat creatieve diensten (onder andere research) vooral is te vinden in
Louter heeft de kennisinten-
Leiden en Bollenstreek en Delft en Westland en dat adviesdiensten vooral zijn gevestigd
sieve diensten vanaf een veel
in Agglomeratie Den Haag (onder andere ingenieursbureaus en juridische adviesbureaus).
fijnmaziger indeling van bedrijfssectoren opgebouwd. 24 ICT bestaat uit softwarebedrijven en telecombedrijven; creatieve kennisdiensten uit uitgeverijen, research, reclamebureaus,
In elk type kennisdiensten nam Zuid-Holland in 2005 een lagere positie op de ranglijst in dan in 1996. Ook de afzonderlijke regio’s zagen hun positie op de ranglijst veelal afnemen, met uitzondering van creatieve kennisdiensten in Groot-Rijnmond en adviesdiensten en creatieve kennisdiensten in Leiden en Bollenstreek. Het aandeel van Zuid-Holland in het nationaal totaal is voor alle drie typen kennisdiensten afgenomen in het laatste decennium (figuur 5.5b). In Noord-Holland en Utrecht nam het
interieur- en modeontwer-
aandeel soms juist nog toe. Het teruglopende aandeel van Zuid-Holland hangt voor ICT
pers, omroepen en jour-
vooral samen met ontwikkelingen in Groot-Rijnmond en voor creatieve kennisdiensten
nalisten; adviesdiensten
en adviesdiensten vooral met ontwikkelingen in Agglomeratie Den Haag (figuur 5.5c). Voor
uit economische/ juridische adviesbureaus en architecten.
zowel ICT als adviesdiensten nemen de twee grootstedelijke regio’s duidelijk het grootste
25 Technologisch hoog-
aandeel in binnen Zuid-Holland. Gezien de omvang van de totale bedrijvigheid mocht
waardige industrie is in de
dat ook verwacht worden. Voor creatieve kennisdiensten zijn de verschillen tussen de
Eurostat-statistieken afgebakend als chemie, machineindustrie, electrotechnische industrie en transport-
twee grootstedelijke regio’s en de overige regio’s echter veel kleiner. Met name Leiden en Bollenstreek en Delft en Westland doen niet veel onder voor Agglomeratie Den Haag en Groot-Rijnmond.
middelen-industrie. 26 Als ‘high-tech’ zijn aangemerkt farmaceutische industrie/ biotechnologie,
Nederland speelt op Europese schaal geen belangrijke rol wat betreft technologisch hoogwaardige industrie (figuur 5.6)25. Zuid-Holland presteert daarbij wel wat beter
kantoormachines/ com-
dan de beide andere Randstadregio’s, maar blijft ver achter bij het EU15-gemiddelde.
puters, telecommunica-
Technologisch hoogwaardige industrie is vooral te vinden in Zuid-Duitsland. Zelfs Noord-
tie-apparatuur, medische apparaten/ instrumenten en vliegtuigindustrie. ‘Medium-tech’ zijn chemie (exclusief farmaceutische industrie), machine-industrie, electrische apparaten en auto-industrie.
Brabant scoort nog onder het EU15-gemiddelde. Ten behoeve van een nationale vergelijking is door Bureau Louter, evenals bij de kennisintensieve diensten, een lijst met technologisch hoogwaardige industrie opgesteld26. Bij het toepassen van een ruime definitie, waarin naast high-tech ook naar medium-tech wordt gekeken, blijkt Zuid-Holland op de negende plaats te staan binnen de ranglijst van de twaalf provincies (figuur 5.7), overigens nog voor Utrecht en Noord-Holland. Van de
59
economische monitor zuid-holland 2006
regio’s in Zuid-Holland kent slechts Zuidoost Zuid-Holland een hogere vertegenwoordiging dan het nationaal gemiddelde. Agglomeratie Den Haag is hier zelfs hekkensluiter. Bij een onderscheid tussen high-tech en medium-tech is het overigens wel zo dat Delft en Westland, Leiden en Bollenstreek en Zuidoost Zuid-Holland voor high-tech in de nationale sub-top scoren. In Groot-Rijnmond is zeer weinig high-tech industrie gevestigd. Die regio kent samen met Zuidoost Zuid-Holland wel de sterkste vertegenwoordiging van mediumtech industrie van de Zuid-Hollandse regio’s. Evenals bij de kennisdiensten is Zuid-Holland tussen 1996 en 2005 gezakt op de ranglijst van beide typen technologisch hoogwaardige industrie. Veelal was dat ook het geval voor de diverse regio’s, bijvoorbeeld voor Delft en Westland wat betreft high-tech industrie27. Maar er zijn ook regio’s die hun positie hebben verbeterd. Dat geldt in de high-tech industrie voor Leiden en Bollenstreek (sterke groei van biotechnologie) en Agglomeratie Den Haag (groei bij Siemens in Zoetermeer). In tegenstelling tot de kennisdiensten is het aantal arbeidsplaatsen in technologisch hoogwaardige industrie afgenomen in de periode 1996-2005, overigens als gevolg van ontwikkelingen vanaf 2001 (figuur 5.8a). In totaal gaat het ook om minder dan 300.000 arbeidsplaatsen in Nederland (ongeveer 4% van de totale werkgelegenheid). In high-tech is het aandeel van Zuid-Holland in het nationale totaal niet afgenomen. Daarvan was
60
slechts sprake bij medium-tech bedrijvigheid. Noord-Brabant is in Nederland duidelijk de belangrijkste industrieregio. Overigens is het Brabantse aandeel in de high-tech industrie wel wat afgenomen. De verdeling over de regio’s laat voor de high-tech industrie weinig verschillen tussen regio’s zien (met uitzondering van het ver achterblijvende Oost ZuidHolland). Groot-Rijnmond neemt slechts een vijfde positie in, terwijl die regio toch veel groter is dan de andere regio’s in de provincie. Agglomeratie Den Haag en Leiden en Bollenstreek (waar het sciencepark een aantal sterk groeiende biotechnologiebedrijven herbergt) nemen het grootste aandeel in het nationaal totaal in. In 1996 waren dat nog Zuidoost Zuid-Holland (waar het ontslag van een groot aantal werknemers bij Fokker in Papendrecht het aandeel sterk deed afnemen) en Delft en Westland. Bij de medium-tech industrie steekt Groot-Rijnmond met kop en schouders boven de andere regio’s uit. Het aandeel in het nationaal is in de periode 1996-2002 overigens wel sterk afgenomen.
Kantoren Een groot deel van de kenniseconomie ontplooit zich in kantoren. Ook werkt naar schatting een derde deel van de totale beroepsbevolking tegenwoordig in een kantoor (en in stedelijke gebieden een nog groter deel). Bovendien heeft juist in kantoren de laatste jaren een aanzienlijk deel van de werkgelegenheidsgroei plaatsgevonden, naast sectoren als zorg, consumentendiensten en vrijetijdsactiviteiten. Voor de toekomst van de ZuidHollandse (kennis-)economie is het dan ook van groot belang hoe de kantorenmarkt zich zal ontwikkelen. De nieuwbouw van kantoorruimte per inwoner tussen 15 en 65 jaar lag in Zuid-Holland in de periode 1989-1991 nog boven het nationaal gemiddelde, maar volgde daarna vrijwel exact de nationale trend (figuur 5.9). Gedurende de jaren negentig en het begin van deze eeuw kende 27 Dat wordt onder andere veroorzaakt door een afname van het aantal werknemers bij DSM.
Zuid-Holland minder nieuwbouw per inwoner tussen 15 en 65 jaar dan Utrecht en NoordHolland. Dat geldt vooral voor de periode 1997-2002. De laatste jaren is de nieuwbouw in de Noordvleugel sterk afgenomen, hoewel Utrecht zich weer lijkt te herstellen.
kenniseconomie
In het bijzonder de Rotterdamse regio bleef vrijwel de gehele beschouwde periode achter bij de Amsterdamse en Utrechtse regio. Voor de regio Den Haag geldt dat in veel mindere mate. De overige (kleinere) regio’s in Zuid-Holland kennen minder nieuwbouw van kantoorruimte dan de twee grootstedelijke gebieden. Met name midden jaren negentig was nauwelijks sprake van nieuwbouw in die kleine regio’s. Een vergelijking tussen de vier grote steden leert dat met name in de jaren rond de eeuwwisseling de Zuidvleugelsteden ver achterbleven bij de Noordvleugelsteden. In Utrecht en vooral Amsterdam en omgeving schoten de nieuwe kantoorpanden toen als paddestoelen uit de grond. Inmiddels heeft de crisis op de kantorenmarkt er voor gezorgd dat daar recentelijk veel minder nieuwbouw plaatsvond. De verschillen tussen de steden zijn dan ook kleiner geworden. Overigens is er sprake van een groot verschil in nieuwbouwvolume tussen Den Haag en Rotterdam. Die laatste stad is in veel jaren hekkensluiter van de vier grote steden, terwijl Den Haag gedurende een aantal jaren zelfs de hoogste nieuwbouwintensiteit van alle vier realiseerde. Een samenvatting met de ontwikkeling van de nieuwbouw van kantoorruimte in de periode 1990-2005, onderscheiden naar deelperioden van vier jaar geeft aan dat met name in de periode 1998-2001 zeer veel nieuwbouw heeft plaatsgevonden (figuur 5.10). Terwijl het aandeel van Groot-Rijnmond in het nationaal totaal in de loop der tijden ongeveer gelijk bleef, nam het aandeel van Agglomeratie Den Haag wat af. Desalniettemin lag het aandeel van Agglomeratie Den Haag in alle perioden boven het aandeel van GrootRijnmond, ondanks het feit dat Groot-Rijnmond een grotere regio in termen van bevolking en bedrijvigheid is. De totale hoeveelheid kantoorruimte per inwoner tussen 15 en 65 jaar hield voor NoordHolland en Zuid-Holland tot voor vrij kort gelijke tred (figuur 5.11). Pas vanaf 1997 was sprake van een sterk uiteenlopende ontwikkeling (met een veel sterkere groei in NoordHolland), hoewel dat voor de laatste drie jaar niet geldt. In de minder verstedelijkte regio’s in Zuid-Holland is de kantorenvoorraad per inwoner lager dan in Groot-Rijnmond en aanzienlijk lager dan in Agglomeratie Den Haag. Het verschil tussen de twee grootstedelijke regio’s in Zuid-Holland is overigens opvallend groot. De hoeveelheid 28 Aanbod is een wat ruimer begrip dan leegstand. Als ‘aanbod’ wordt
kantoorruimte per inwoner tussen 15 en 65 jaar in Agglomeratie Den Haag is het hoogst van alle vier grootstedelijke agglomeraties (hoewel de Amsterdamse regio met rasse
ook beschouwd de kantoor-
schreden nadert). Binnen de groep van vier grote steden zelf neemt Den Haag niet meer de
ruimte in gebouwen die in
eerste plaats in. Utrecht is in 2005 Den Haag gepasseerd. Duidelijk is de enorme groeispurt
aanbouw zijn genomen, maar die nog niet verhuurd is. Het zal duidelijk zijn dat daardoor het aanbod sterk
van Amsterdam sinds 1997. In dat jaar was het verschil tussen Rotterdam en Amsterdam niet eens zo groot. Daarna hebben de twee grootste Nederlandse steden een duidelijk tempoverschil in kantoorontwikkeling gekend.
kan toenemen in tijden van een plotseling sterk teruglopende economische
Ondertussen wordt overigens ook de keerzijde van de medaille voor Utrecht en Amsterdam
kantoorgebouwen waar-
duidelijk. De nieuwbouw van kantoren is inmiddels zeer sterk teruggelopen en het aanbod28 sterk opgelopen. Het aanbod is in Utrecht van vrijwel nul opgelopen naar bijna
voor al beslissingen zijn
10% (tabel 5.1). Vooral in 2002 is het aanbodpercentage in Utrecht sterk opgelopen. Op dit
conjunctuur, waarin
genomen voordat die economische crisis zich aandiende nog in aanbouw worden genomen.
moment is het aanbod van kantoren in Amsterdam duidelijk hoger dan in Den Haag (van oudsher een stad met een zeer stabiele kantorenmarkt doordat de overheidssector vrij ongevoelig is voor schommelingen in de conjunctuur), Utrecht en Rotterdam.
61
economische monitor zuid-holland 2006
In Rotterdam zijn de aanbodcijfers de laatste jaren sterker opgelopen dan in Den Haag. De situatie is volstrekt anders dan enige jaren geleden, toen de aanbodpercentages nog zeer laag waren. Tabel 5.1 Aanbod kantoorruimte als percentage van de voorraad
62
Jaar
Utrecht
Amsterdam
Den Haag
Rotterdam
1997
2.5%
1998
1.4%
5.2%
7.5%
7.8%
4.2%
4.8%
4.9%
1999
0.8%
5.9%
5.2%
7.1%
2000
1.3%
6.5%
2.7%
4.0%
2001
2.6%
10.0%
3.5%
3.6%
2002
8.4%
16.9%
6.4%
6.8%
2003
9.2%
16.9%
7.2%
8.5%
2004
10.1%
17.1%
6.2%
9.7%
2005
8.7%
20.3%
7.4%
11.4%
kenniseconomie
Figuur 5.1
Patenten per miljoen inwoners binnen EU15, regionaal 1989-2003
Vier provincies 1 10
10
20
20
30
30
40
40
50
50
60
60
70
70
80
80 1989
Figuur 5.2
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2001 2 3 1 8 11 10 6 12 7 16
Vier provincies Zuid-Holland Noord-Holland
2
4
6
8
Overige
1993 6 5 2 4 10 11 7 23 3 22
1989 3 5 1 7 4 6 135 21 9 93
381 373 344 292 270 266 250 221 209 205
2003
10
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar) naar type (Ned. =100) Bedrijven 1 Noord-Brabant 2 Limburg 3 Overijssel 7 Zuid-Holland Universiteiten 1 Groningen 2 Utrecht 3 Noord-Holland 5 Zuid-Holland Researchinstellingen 1 Flevoland 2 Utrecht 3 Gelderland 4 Zuid-Holland
12
Nederland
Researchintensieve diensten EU15, regionaal 2004
Enkele provincies en Europees gemiddelde
1997 4 3 1 10 6 12 8 11 5 16
Noord-Brabant Utrecht
Arbeidsplaatsen R&D naar provincie en type, 2003
Provincies Zuid-Holland
Figuur 5.3
Patenten 2003 (per mln. inw.)
Regio 2003 2002 Noord-Brabant 1 1 Stuttgart 2 2 Oberbayern 3 3 Karlsruhe 4 4 Freiburg 5 7 Tübingen 6 6 Mittelfranken 7 5 Vorarlberg 8 17 Rheinhessen-Pfalz 9 8 Oberpfalz 10 12
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65jaar)
0
Monitor
Top-10 Europa
Positie (totaal 201 regio's) 1
207 133 101 67 239 186 124 118 280 215 141 139
Benchmark
Arbeidsplaatsen per 1000 inw. (15-65)
Utrecht Zuid-Holland Noord-Holland Noord-Brabant Gelderland EU-15
Top-5 Europa Arbeidsplaatsen per 1000 inw. (15-65 jaar) 1 Berkshire, Bucks and Oxfordshire 67,8 2 Stockholm 60,6 3 Bedfordshire, Hertfordshire 50,4 4 Île de France 48,2 5 Utrecht 47,7
0
10
20
30
40
50
63
economische monitor zuid-holland 2006
Vertegenwoordiging kennisintensieve diensten, regionaal 2005
Figuur 5.4 Provincies
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
4
0
Benchmark
COROP-gebieden
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
4 5
20
40
60
80
100
120
140
14 15
160
Positie (40 Corop-gebieden) naar type kennisintensieve diensten ICT Creatief Advies 1996 2005 1996 2005 1996 2005 Groot-Rijnmond 12 16 22 18 10 11 2 2 7 11 1 3 Aggl. Den Haag 19 24 12 8 22 21 Leiden en Bollenstreek Delft en Westland 4 5 3 3 12 12 Oost-Zuid-Holland 9 10 13 19 11 14 Zuidoost-Zuid-Holland 16 21 23 34 16 24 Positie binnen 12 provincies Provincie Zuid-Holland 3 4 4 5 3 4 Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Delft en Westland
18
27
Leiden en Bollenstreek Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
64
0
40
60
80
100
120
Ontwikkeling kennisintensieve diensten, regionaal 1996-2005
Figuur 5.5 Nederland
140
160
Monitor
Arbeidsplaatsen ICT Creatief Advies
450000 400000 350000 300000 250000 200000 150000 100000 50000 1996
20
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Aandeel provincies in nationaal totaal [%] ICT
2004
2005
0
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Creatief
35%
35%
30
30
30
25
25
20
Provincies Zuid-Holland Noord-Holland Flevoland Gelderland Noord-Brabant Utrecht
Advies 35%
35%
35%
30
30
30
25
25
25
25
20
20
20
20
20
15
15
15
15
15
15
10
10
10
10
10
10
5
5
5
5
5
5
0
0
0
0
0
1996
1999
2002
2005
Aandeel COROP-gebieden in nationaal totaal [%] ICT 12%
12%
35%
1996
1999
2002
2005
Creatief
1996
1999
2002
2005
0
Advies
12%
12%
12%
12%
10
10
10
10
10
10
8
8
8
8
8
8
6
6
6
6
6
6
4
4
4
4
4
4
2
2
2
2
2
2
0
0
0
0
0
1996
1999
2002
2005
1996
1999
2002
2005
1996
1999
2002
2005
0
kenniseconomie
Technologisch hoogwaardige industrie EU15, regionaal 2004
Figuur 5.6
Enkele provincies en Europees gemiddelde
Benchmark Top-5 Europa
Noord-Brabant Gelderland Zuid-Holland Utrecht Noord-Holland EU-15
Arbeidsplaatsen per 1000 inw. (15-65 jaar) 1 Stuttgart 155 2 Tübingen 129 3 Karlsruhe 117 4 Niederbayern 110 5 Braunschweig 107 0
10
20
30
40
50
Figuur 5.7
Vertegenwoordiging hoogwaardige industrie, regionaal 2005
Provincies
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
COROP-gebieden
9
0
10
20
30
Positie binnen 40 Corops Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Positie binnen 12 provincies Provincie Zuid-Holland Provincies Zuid-Holland Overige NL-gemiddelde
40
High-tech 1996 2005 35 34 23 19 20 11 4 10 37 39 10 12 7
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Delft en Westland
Gemiddelden
50
8
60
16
70
Medium-tech 1996 2005 14 18 40 40 29 31 34 39 25 27 15 13 7
25 28
9 35
Leiden en Bollenstreek Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
40 0
Zuid-Holland Nederland
65
22
10
20
30
40
50
60
70
economische monitor zuid-holland 2006
Ontwikkeling hoogwaardige industrie, regionaal 1996-2005
Figuur 5.8 Nederland
250000
High-Tech Medium-Tech
200000 150000 100000 50000
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
0
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Aandeel provincies in nationaal totaal [%] High-tech
Provincies Zuid-Holland Noord-Holland Flevoland Gelderland Noord-Brabant Utrecht
Medium-tech
35%
35%
35%
35%
30
30
30
30
25
25
25
25
20
20
20
20
15
15
15
15
10
10
10
10
5
5
5
5
0
0
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Aandeel COROP-gebieden in nationaal totaal [%] High-tech
66
Monitor
Arbeidsplaatsen
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
0
2005
Medium-tech
12%
12%
12%
12%
10
10
10
10
8
8
8
8
6
6
6
6
4
4
4
4
2
2
2
2
0
0
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
0
kenniseconomie
Figuur 5.9
Nieuwbouw kantoren, regionaal 1989-2005
Monitor
bruto vloeroppervlak [m2] 1000
Randstadprovincies 1000 800
800
600
600
400
400
200
200
0
Weergegeven is het bruto vloeroppervlak per duizend inwoners 15-65 jaar
0 1989
1993
1997
Nederland Zuid-Holland
2001
2005
Noord-Holland Utrecht
Corop-gebieden (excl. grootstedelijk) 1000
bruto vloeroppervlak [m2] 1000
bruto vloeroppervlak [m2] 1000
Streekplangebieden 1000
800
800
800
800
600
600
600
600
400
400
400
400
200
200
200
200
0
0
0 1989
1993
1997
Zuidoost Zuid-Holland Oost Zuid-Holland
2001
2005
0 1989
bruto vloeroppervlak [m2] 1000
1997
2001
Rijnmond Zuid
Delft en Westland Leiden en Bollenstreek
Grootstedelijke Corop-gebieden 1000
1993
2005
West Oost
bruto vloeroppervlak [m2] 1000
Vier grote steden 1000
800
800
800
800
600
600
600
600
400
400
400
400
200
200
200
200
0
0 1989
Figuur 5.10
1993 Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
1997
0
2001 2005 Groot-Amsterdam Utrecht
0 1989
1993 Rotterdam Den Haag
1997
2001 Amsterdam Utrecht
Nieuwbouw kantoorruimte naar vierjaarsperioden, regionaal 1990-2005 1990-1993
2005
Monitor
Bruto vloeroppervlak (gemiddeld per jaar) * 1000 m2 1994-1997 1998-2001 2002-2005
Nederland Zuid-Holland
1323 359
943 218
2053 416
875 201
Groot-Rijnmond Agglomeratie Den Haag
111 165
62 126
147 160
73 86
Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland
24 18 19 23
5 6 9 10
24 27 37 21
11 8 4 19
Oost Rijnmond West Zuid
29 110 206 13
14 58 137 9
42 143 212 20
7 71 105 18
67
economische monitor zuid-holland 2006
Voorraad kantoorruimte, regionaal 1989-2005
Figuur 5.11
10.000
10.000
8.000
8.000
6.000
6.000
4.000
4.000
2.000
2.000
0
1989
1991
Monitor
bruto vloeroppervlak [m2]
Randstadprovincies
1993
1995
1997
1999
Nederland Zuid-Holland
2001
2003
2005
Weergegeven is het bruto vloeroppervlak per duizend inwoners 15-65 jaar
0
Noord-Holland Utrecht
bruto vloeroppervlak [m2]
Corop-gebieden (excl. grote steden)
bruto vloeroppervlak [m2]
Streekplangebieden
10.000
10.000
10.000
10.000
8.000
8.000
8.000
8.000
6.000
6.000
6.000
6.000
4.000
4.000
4.000
4.000
2.000
2.000
2.000
2.000
68 0
1989
1991
1993
1995
1997
1999
Zuidoost Zuid-Holland Oost Zuid-Holland
2001
2003
2005
0
0
bruto vloeroppervlak [m2]
Grootstedelijke Corop-gebieden
1989
1991
1993
1995
1997
1999
Rijnmond Zuid
Delft en Westland Leiden en Bollenstreek
2001
2003
2005
0
West Oost
bruto vloeroppervlak [m2]
Vier grote steden
14.000
14.000
14.000
14.000
12.000
12.000
12.000
12.000
10.000
10.000
10.000
10.000
8.000
8.000
8.000
8.000
6.000
6.000
6.000
6.000
4.000
4.000
4.000
4.000
2.000
2.000
2.000
2.000
0
1989
1991
1993
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
1995
1997
1999
2001
2003
2005
Groot-Amsterdam Utrecht
0
0
1989
1991
1993
Rotterdam Den Haag
1995
1997
1999
2001
2003
Amsterdam Utrecht
2005
0
kenniseconomie
69
economische monitor zuid-holland 2006
6 Onderwijs en arbeidsmarkt Na een periode van hoge groei heeft Nederland de laatste jaren te kampen gehad met een economische laagconjunctuur en oplopende werkloosheid. Op dit moment trekt de economie weer aan. De werkloosheid loopt weer terug, hoewel met name onder laagopgeleiden de aantallen nog niet op een aanvaardbaar niveau liggen. Maar de arbeidsmarkt speelt nog op een andere manier een rol. Mensen met een hoog opleidingsniveau zijn bij uitstek degenen die de kenniseconomie een impuls kunnen geven. De vraag is dan ook in welke regio’s die hoogopgeleiden zijn te vinden. Een thema dat specifiek voor Zuid-Holland van belang is, vormt daarnaast het aanzienlijke verschil in arbeidsmarktkenmerken tussen het zuidelijk en het noordelijk deel van de provincie. Het is een punt dat aandacht vraagt.
Werkloosheid en beroepsbevolking Sinds het midden van de jaren negentig hebben de Nederlandse regio’s een grote sprong voorwaarts gemaakt in de ranglijst met werkloosheidspercentages (figuur 6.1). Terwijl in 1995 nog posities in de subtop of in de middenmoot werden ingenomen binnen de groep
70
van ruim 200 Europese regio’s, stonden in 2002 maar liefst vier Nederlandse provincies in de Europese top-tien. Anno 2004, het meest recente jaar waarvoor werkloosheidsgegevens voor de EU15 beschikbaar zijn, zijn die weer een aantal plaatsen gezakt op de ranglijst, maar niet naar het niveau van midden jaren negentig. Wel zijn de Nederlandse regio’s uit de top-tien gezakt. Ook Zuid-Holland is weer gezakt op de ranglijst, maar neemt nog steeds een gunstiger positie in dan in 1995. Binnen een groep van dertig stedelijke agglomeraties in de Benelux, Duitsland en Frankrijk29 wisten de Noordvleugel en de Zuidvleugel van de Randstad de in 2002 veroverde eerste plaatsen op de ranglijst van werkloosheidspercentages te behouden, 29 Deze groep agglomeraties is afgebakend in onderzoek van Bureau Louter (2003) De economische hitte-
hoewel zij in 2004 op de hielen werden gezeten door agglomeratie München. Het werkloosheidspercentage in de twee Nederlandse agglomeraties is weliswaar sinds 2001 toegenomen, maar dat geldt ook voor alle andere weergegeven stedelijke agglomeraties.
kaart van Noordwest-Europa, in opdracht van het Ministerie van
De beroepsbevolking heeft zich in Zuid-Holland ongeveer volgens het nationaal gemiddelde
Economische Zaken.
ontwikkeld in de periode 2000-2005 (figuur 6.2). De enige provincie met een afname was
30 De gegevens zijn ont-
Limburg, de sterkste groei vond plaats in Flevoland. In Agglomeratie Den Haag nam de
leend aan de Enquête
beroepsbevolking het sterkst toe van de Zuid-Hollandse regio’s. In de vier kleine regio’s bleef de ontwikkeling achter bij het nationaal gemiddelde30.
BeroepsBevolking (EBB) van het CBS. Het betreft een enquête onder één procent
Er bestaan grote verschillen in de ontwikkeling van de beroepsbevolking in de periode
van de Nederlandse inwo-
2000-2005 tussen opleidingsniveaus (figuur 6.3). Daar waar in Nederland het aantal
ners tussen 15 en 75 jaar.
hoogopgeleiden in de beroepsbevolking met bijna 4% per jaar toenam, nam het aantal
Vooral bij het weergeven van ontwikkelingen in de tijd moet er rekening mee worden gehouden dat de betrouwbaarheid van de uitkomsten afneemt naarmate de perioden korter en de gebieden kleiner zijn.
laagopgeleiden met twee procent af. De ‘kennisintensivering’ van de beroepsbevolking ging dus in de eerste helft van dit decennium in volle vaart door. Dat geldt ook voor ZuidHolland, hoewel het verschil in ontwikkeling tussen het aantal laagopgeleiden en het aantal hoogopgeleiden daar minder groot was dan het nationaal gemiddelde. In alle regio’s in Zuid-Holland is het aantal hoogopgeleiden in de beroepsbevolking sterk toegenomen. Met uitzondering van Delft en Westland nam het aantal laagopgeleiden af.
onderwijs en arbeidsmarkt
Naast ontwikkelingen is ook het niveau van belang. De verdeling over de opleidingsniveaus laag, midden en hoog vormt voor Zuid-Holland een vrijwel exacte kopie van het Nederlandse beeld, met overigens iets meer laagopgeleiden (figuur 6.4). Tussen de regio’s in Zuid-Holland bestaan echter grote onderlinge verschillen. In Groot-Rijnmond en vooral Zuidoost Zuid-Holland is het gemiddeld opleidingsniveau aanzienlijk lager dan in de kustregio’s (Leiden en Bollenstreek, Delft en Westland en Agglomeratie Den Haag). Al in de Economische Monitor 2004 werd geconstateerd dat er sprake is van een ‘tweedeling’ in Zuid-Holland met ongunstige prestaties op de arbeidsmarkt in het zuidelijk deel van de provincie (ook bij diverse andere indicatoren). Daarbij moet wel worden aangetekend dat uit figuur 6.3 blijkt dat Groot-Rijnmond en met name Zuidoost Zuid-Holland aan een inhaalslag bezig zijn. Het verschil tussen de groei onder hoogopgeleiden en laagopgeleiden is daar hoger dan in de andere regio’s in Zuid-Holland. De participatiegraad (de beroepsbevolking als percentage van het aantal inwoners tussen 15 en 65 jaar) ligt in Zuid-Holland boven het nationaal gemiddelde (figuur 6.5), achter Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. Opnieuw is er echter sprake van grote onderlinge verschillen tussen de regio’s. Terwijl Delft en Westland, Oost Zuid-Holland en Agglomeratie Den Haag in de nationale top-vijf staan, scoort Groot-Rijnmond ruim onder het nationaal gemiddelde. Dit betreft de beroepsbevolking inclusief werklozen. Voor alleen de werkzame beroepsbevolking zou Groot-Rijnmond nog lager op de ranglijst staan. Het opvijzelen van de participatiegraad in deze regio is één van de grootste uitdagingen in Zuid-Holland. Een lichtpuntje is dat Groot-Rijnmond tussen 2002 (zie de Economische Monitor 2004) en 2005 zes posities is gestegen op de ranglijst (van 33 naar 27). De ontwikkeling van de beroepsbevolking is opgebouwd uit twee ‘componenten’: de groei van het aantal inwoners tussen 15 en 65 jaar en de groei van de participatiegraad. De 31 Op basis van werkloosheidsgegevens van het CWI, de zogenaamde NietWerkzame Werkzoekenden (NWW), kan een ranglijst
participatiegraad heeft zich in Zuid-Holland ongeveer volgens het nationaal gemiddelde ontwikkeld in de periode 1996-2005 (figuur 6.6). Het niveau ligt iets, maar niet veel, onder de participatiegraad in Utrecht en Noord-Holland en die achterstand is sinds het midden van de jaren negentig eerder iets afgenomen dan toegenomen.
van het werkloosheidspercentage in gemeenten worden bepaald. Rottterdam is dan de gemeente met
De werkloosheid in Zuid-Holland ligt ongeveer op het nationaal gemiddelde (figuur 6.7). De provincie neemt een vijfde plaats in op de ranglijst, na Utrecht, Noord-Brabant, Gelderland
het hoogste werkloosheid-
en Zeeland, maar nog net voor Noord-Holland. Binnen Zuid-Holland is overigens sprake
spercentage in Nederland,
van aanzienlijke regionale verschillen met aan de ene kant van het spectrum Oost Zuid-
maar anderzijds kennen Hardinxveld-Giessendam en Midden-Delfland het laagste werkloosheidspercentage (gegevens per juli 2006). De definitie van werkloosheid volgens het CWI is wat ruimer dan volgens het CBS. Zo moeten mensen volgens de CBSdefinitie direct beschikbaar zijn voor betaald werk, een eis die niet geldt voor de NWW-definitie.
Holland (nummer 1) en aan de andere kant Groot-Rijnmond (nummer 32). Naast Oost ZuidHolland staan ook de andere kleine Zuid-Hollandse regio’s alle in de top-tien. Er bestaat dus een groot verschil in werkloosheidsproblematiek tussen de meest verstedelijkte gebieden in Zuid-Holland (ook Agglomeratie Den Haag herbergt vrij veel werklozen) en de minder verstedelijkte gebieden31. Hierbij moet worden opgemerkt dat stedelijke agglomeraties in het algemeen vrij hoge werkloosheidscijfers kennen. Steden zijn van oudsher gebieden met een mix van welgestelden, armen en gelukzoekers. Ondanks deze nuancering is de werkloosheid in Groot-Rijnmond hoog te noemen. Het opleidingsniveau is daarbij uiterst bepalend voor de kans op werk. Noord-Holland en vooral Zuid-Holland volgen de laatste tien jaar vrij nauwkeurig de nationale ontwikkeling van de werkloosheid, Utrecht scoort wat gunstiger.
71
economische monitor zuid-holland 2006
Conform verwachting is de werkloosheid, gemeten volgens het NWW-percentage, in Nederland onder laagopgeleiden aanzienlijk hoger dan onder hoogopgeleiden. Opvallend is wel dat in Zuid-Holland het NWW-percentage onder laagopgeleiden nog hoger is dan het nationaal gemiddelde, maar het NWW-percentage onder hoogopgeleiden juist lager. In de grootstedelijke regio’s Agglomeratie Den Haag en vooral Groot-Rijnmond is het verschil in NWW-percentage tussen laag- en hoogopgeleiden zeer hoog. Het NWW-percentage onder laagopgeleiden is in die twee regio’s ruim het dubbele van het percentage in de andere regio’s.
Etniciteit Tussen regio’s bestaan grote verschillen in de samenstelling van de bevolking naar etniciteit (figuur 6.9a). Dat geldt vooral voor het aandeel Niet-westerse allochtonen. Dat aandeel is in de twee grootstedelijke agglomeraties veel hoger dan in de vier andere regio’s. Dat geldt voor het totaal aantal inwoners tussen 15 en 65 jaar (de zogenaamde ‘potentiële beroepsbevolking’), de beroepsbevolking en voor het aantal werklozen. Voor Westerse allochtonen zijn de regionale verschillen minder groot. Wel valt hun hoge aandeel in de beroepsbevolking in Agglomeratie Den Haag op, een regio overigens waar veel internationale organisaties zijn gevestigd.
72
Een onderscheid van de niet-westerse allochtonen naar land van herkomst leert dat vooral Marokkanen in Zuid-Holland een grotere kans op werkloosheid hebben dan gemiddeld in Nederland (figuur 6.9b). Dat blijkt niet alleen veroorzaakt te worden door verschillen in opleidingsniveau (volgens de redenering: ‘omdat er meer niet-westerse allochtonen zijn met een lage opleiding en het werkloosheidspercentage voor laagopgeleiden hoger is, zal ook de werkloosheid onder de groep niet-westerse allochtonen als geheel hoger zijn’). Daarover staan interessante gegevens in ‘Bedrijvigheid Beleid’ van juni 200632. Het blijkt dat het werkloosheidspercentage onder autochtonen voor laag-, middelbaar en hoogopgeleiden respectievelijk bijna 6, 4 en 3% bedraagt. Voor niet-westerse allochtonen 32 Provincie Zuid-Holland (juni, 2006), het artikel ‘Stimuleren van talent in de grote steden’, p. 13-16. Zie figuur 4 in dat artikel. 33 Op www.bureaulouter.nl/
ligt dat percentage voor alle opleidingsniveaus veel hoger, namelijk op 17, 15 en ruim 13%. Opleidingsniveau levert dus voor een deel een verklaring voor de hoge werkloosheid onder niet-westerse allochtonen (ook onder niet-westerse allochtonen is de werkloosheid hoger naarmate het opleidingsniveau lager is), maar andere factoren spelen blijkbaar ook een belangrijkere rol33. Desalniettemin is het verhogen van het opleidingsniveau een
Artikelen staat het artikel
belangrijk instrument om de kansen op de arbeidsmarkt voor niet-westerse allochtonen te
‘Stedelijke arbeidsmarkten
verbeteren. In het artikel in Bedrijvig Beleid is aangegeven dat in Zuid-Holland onder jonge
in Nederland’. In hoofdstuk 4 van dat artikel is uitgebreid ingegaan op verschillen tussen niet-westerse allochtonen en overigen, met een onderscheid naar opleidingsniveau en typen
Surinamers (25-35 jaar) het aandeel hoogopgeleiden hoger is dan onder de autochtone ‘babyboomers’ (50-60 jaar), namelijk 28 versus 27%. Dat is nog ruim onder het aandeel hoogopgeleiden onder de autochtone bevolking tussen 25 en 35 jaar (40%). Onder Turken en Marokkanen ligt het opleidingsniveau onder 25-35 op 16 respectievelijk 17%. Daar blijft nog veel werk aan de winkel.
gebieden (steden, suburbs, overige gebieden). Dit artikel is door Bureau Louter, in samenwerking met CWI, opgesteld ten behoeve van het CWI Jaarcongres ‘Werkt de Stad’, op 15 juni 2006.
Het aandeel hoogopgeleiden is het hoogst onder niet-westerse allochtonen, gevolgd door autochtonen (tabel 6.1). Het aandeel hoogopgeleiden onder niet-westerse allochtonen is duidelijk lager. Dat geldt voor zowel de totale bevolking als voor de beroepsbevolking en zowel voor de 45-64 jarigen als de 25-44 jarigen. Het gemiddeld opleidingsniveau van de beroepsbevolking is hoger dan voor de totale bevolking. Onder degenen die niet
onderwijs en arbeidsmarkt
participeren op de arbeidsmarkt is het aandeel hoogopgeleiden dus lager dan onder degenen die wel participeren. Dat is conform de verwachting. Verwacht mocht ook worden dat het aandeel hoogopgeleiden onder 25-44 jarigen hoger is dan onder 45-64 jarigen. Veelal is dat inderdaad zo. Verrassend is echter dat onder de niet-westerse allochtonen die behoren tot de beroepsbevolking het aandeel hoogopgeleiden tussen de groep 25-44 jarigen en de groep 45-64 jarigen juist vrijwel gelijk is. Een onderscheid naar groepen niet-westerse allochtonen maakt duidelijk dat vooral onder Turken en Marokkanen het aandeel hoogopgeleiden onder de bevolking laag is, onder 4564 jarigen zelfs uitzonderlijk laag. Het aandeel hoogopgeleiden neemt wel toe naarmate de leeftijd lager is. Voor Surinamers en Antillianen/Arubanen is daar overigens geen sprake van. Tabel 6.1 Aandeel hoogopgeleiden naar leeftijd en etniciteit, gemiddelde 2002/2004 Totaal bevolking 25-44 jaar
45-64 jaar
Beroepsbevolking 25-44 jaar
45-64 jaar
Autochtonen
33.4
26.6
36.0
32.9
Westerse allochtonen
36.8
29.5
39.4
36.0
Niet-westerse allochtonen
18.1
15.9
21.0
23.1
Turken
9.4
4.6
12.2
9.3
Marokkanen
12.5
5.3
15.0
15.1
Surinamers
21.0
23.4
22.3
29.0
Antillianen/Arubanen
20.4
20.2
23.6
24.6
Overige niet-westerse
24.9
20.1
28.8
23.9
allochtonen Bron: CBS-EBB; Bewerking Bureau Louter De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is hoog. Een mogelijk nog groter punt van zorg echter is de lage participatiegraad, met name onder laag- en middelbaar opgeleide Turken en Marokkanen in de leeftijdscategorie 45-64 jaar (tabel 6.2). De participatiegraad onder laag- en middelbaar opgeleide Turken en Marokkanen in de leeftijdscategorie 2544 jaar is al aanmerkelijk hoger. En onder hoogopgeleide Turken en Marokkanen in de leeftijdscategorie 45-64 jaar is de participatiegraad zelfs vergelijkbaar met autochtonen en niet-westerse allochtonen. Daarbij moet echter worden bedacht dat slechts 5% van de Turken en Marokkanen in de leeftijdscategorie 45-64 jaar een hoog opleidingsniveau heeft en het dus in absolute zin om kleinen aantallen gaat..
73
economische monitor zuid-holland 2006
Tabel 6.2 Participatiegraad naar leeftijd, opleidingsniveau en etniciteit, gem. 2002/2004 Totaal bevolking
Beroepsbevolking
25-44 jaar
45-64 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Autochtonen
93.5
77.0
83.3
57.0
Westerse allochtonen
87.0
73.5
78.1
54.7
Niet-westerse allochtonen
77.8
72.7
65.0
45.7
Turken
83.2
73.3
62.3
34.7
Marokkanen
74.3
75.8
60.4
23.9
Surinamers
88.3
78.4
82.2
58.5
Antillianen/ Arubanen
70.5
66.1
57.8
52.8
Overige niet-westerse
77.8
72.7
65.0
45.7
allochtonen Bron: CBS-EBB: Bewerking Bureau Louter
74 In het algemeen kan gesteld worden dat er nog weinig Turken en Marokkanen met een hoge opleiding zijn, ook onder de groep 25-44 jarigen. Dat probleem speelt relatief minder bij andere groepen niet-westerse allochtonen. Ook is duidelijk dat de participatiegraad onder Turken en Marokkanen sterk toeneemt naarmate het opleidingsniveau hoger is. De regionale verschillen in werkloosheidspercentage onder autochtonen zijn in ZuidHolland klein (figuur 6.9c). Slechts Groot-Rijnmond kent een werkloosheidspercentage dat iets boven het nationaal gemiddelde ligt. Voor niet-westerse allochtonen zijn de verschillen in werkloosheidspercentage al iets groter, maar nog steeds vrij klein (tussen 5.2 en 7.8%). De grootste regionale verschillen in werkloosheid bestaan voor de niet-westerse allochtonen. In het zuidelijk deel van de provincie (Groot-Rijnmond en Zuidoost Zuid-Holland) en in Oost Zuid-Holland (vooral Gouda) is de werkloosheid onder allochtonen aanzienlijk hoger dan in de kustregio’s.
Vacatures Tegenover werkloosheid staan vacatures. Ten opzichte van de Economische Monitor 2004 is van een andere definitie van vacatures uitgegaan. Destijds werd het aantal vacatures op een bepaald moment gemeten. Dit jaar wordt het totaal aantal vacatures gedurende een jaar bepaald (figuur 6.10). Daarbij gaat het om veel grotere aantallen34. Haaglanden neemt positie 3 in op de ranglijst van 24 regio’s, na Utrecht Midden (met de stad Utrecht) 34 De gegevens zijn ontleend aan de CWI Arbeidsmarktprognoses. Daarin wordt onderscheid gemaakt naar 24 regio’s, de zogenaamde RPA-clusters. 35 In sectoren met veel seizoensarbeid zal het aantal vacatures bijvoorbeeld relatief hoog zijn.
en Zuidelijk Noord-Holland (met Amsterdam). Rijnmond blijft ver achter bij deze drie grootstedelijke regio’s, maar stijgt nog wel boven het nationaal gemiddelde uit. Rijn-Gouwe behoort tot de regio’s met de minste vacatures per jaar. Deze ‘vacaturegraad’ vormt een globale afspiegeling van de werkgelegenheidsfunctie van een regio. Daar waar relatief veel bedrijvigheid is gevestigd zullen, alle andere factoren gelijk veronderstellend, gemiddeld ook veel vacatures zijn. Die behoeven overigens niet noodzakelijk door mensen uit de eigen regio te worden vervuld. Ook is het zo dat het aantal vacatures per arbeidsplaats tussen sectoren sterk kan verschillen35. De sector IT en overige zakelijke diensten neemt
onderwijs en arbeidsmarkt
het grootste aandeel in van de vacatures (figuur 6.11). Dat geldt voor Nederland, voor ZuidHolland en voor de drie regio’s36. Ook de zorgsector en detailhandel nemen een groot deel van de vacatures voor hun rekening. Volgens prognoses van het CWI zal het jaarlijks aantal vacatures in Nederland in 2007 met bijna 8.5% per jaar toenemen (figuur 6.12). Voor Zuid-Holland is de verwachte groei overigens iets lager. Haaglanden blijft naar verwachting wat achter bij Rijn-Gouwe en Rijnmond wat betreft de groei van het aantal vacatures. (Overigens is de vacaturegraad in Haaglanden hoog, zoals bleek uit figuur 6.10).
Pendel Regio’s vormen geen afgesloten geheel. Met name tussen in elkaars nabijheid gelegen regio’s kan sprake zijn van omvangrijke woon-werk stromen (figuur 6.13). Zuid-Holland kende in 2004 een negatief pendelsaldo (de inkomende pendel minus de uitgaande pendel). Er verlaten dus dagelijks meer mensen de provincie Zuid-Holland om buiten de provincie te werken dan er van buiten komen om in Zuid-Holland te werken. Het zou een uitdaging kunnen zijn om minstens voor een evenwichtig pendelsaldo te zorgen. In 1996 was er nog sprake van een licht positief saldo. Het negatieve saldo is geheel te ‘wijten’ aan Leiden en Bollenstreek en Oost Zuid-Holland. Velen uit die regio’s werken in het zuidelijk deel van Noord-Holland of in Utrecht. Voor de andere drie regio’s resulteert een licht positief pendelsaldo ten opzichte van gebieden buiten Zuid-Holland. Het is opvallend dat GrootRijnmond ook binnen Zuid-Holland nauwelijks een positief pendelsaldo realiseert. Slechts Haaglanden kent een hoog overschot in de woon-werk balans. Het totale pendelsaldo in Groot-Rijnmond is in de periode 1996-2004 ook aanzienlijk afgenomen en is in 2004 nog maar net positief. Een onderscheid naar opleidingsniveau maakt duidelijk dat het negatieve pendelsaldo van Zuid-Holland te wijten is aan laag- en vooral middelbaar opgeleiden. Voor hoogopgeleiden resulteert een positief pendelsaldo van bijna 10.000 (figuur 6.14). Haaglanden kent een positief pendelsaldo van bijna 30.000 voor hoogopgeleiden zelfs 28.000. Ook voor GrootRijnmond is het saldo voor hoogopgeleiden positief, maar in veel mindere mate. De grootste verschillen tussen regio’s in de omvang van de pendelsaldi bestaan voor hoogopgeleiden en de kleinste verschillen voor laagopgeleiden. Laagopgeleiden werken veelal dicht bij hun woonplaats. Pendelstromen tussen regio’s komen daardoor slechts in zeer beperkte mate voor. Dat betekent ook dat bij arbeidsmarktbeleid voor laagopgeleiden de banen vooral dicht bij huis gezocht moeten worden. In de Economische Monitor 2004 is een figuur opgenomen met de verdeling van banen en beroepsbevolking naar opleidingsniveau in de vier grote steden en hun suburbs. Die figuur is hier opnieuw opgenomen, echter met recentere gegevens. Laagopgeleiden werken veelal dicht bij huis. Aangenomen wordt vaak dat in de grote steden vooral banen voor hoogopgeleiden zijn te vinden, die echter vooral werk bieden 36 Dit is ten eerste een omvangrijke sector en ten tweede omvat deze ook activiteiten als schoonmaakbedrijven (met veel vacatures).
aan hoogopgeleide inwoners van omliggende gemeenten. Ook wordt aangenomen dat er in de steden juist veel laagopgeleiden wonen, waarvoor ter plaatse weer weinig banen beschikbaar zijn. Dat zou een reden kunnen zijn voor de hoge werkloosheid in de steden, met name onder laagopgeleiden. De combinatie van veel werkgelegenheid èn een hoge werkloosheid als gevolg van een ‘mismatch’ in opleidingsniveaus wordt wel aangeduid als
75
economische monitor zuid-holland 2006
de ‘arbeidsmarktparadox’. In Rotterdam en Den Haag blijkt het aandeel van laagopgeleiden in de beroepsbevolking inderdaad wat hoger te zijn dan het aandeel van de banen voor laagopgeleiden. In Amsterdam en Utrecht is daar echter geen sprake van (figuur 6.15). Het is opvallend dat, met uitzondering van de werkzame beroepsbevolking in Den Haag in de grote steden zowel voor de banen als voor de beroepsbevolking het aandeel van hoogopgeleiden in de beroepsbevolking hoger is dan in hun suburbs. Daarentegen is juist in de suburbs het aandeel middelbaar opgeleiden weer hoger dan in de grote steden. In Utrecht en Amsterdam is het aandeel van hoogopgeleiden hoger dan in Den Haag en (vooral) Rotterdam. Dat geldt zowel voor de beroepsbevolking als voor de banen bij bedrijven en instellingen in de steden. Als het aandeel hoogopgeleiden een goede maatstaf is voor de mate van aansluiting bij de zich ontwikkelende kenniseconomie, dan hebben de twee Zuid-Hollandse steden een aanzienlijke achterstand opgelopen37. De provincie Zuid-Holland als geheel neemt de derde plaats in op de ranglijst van het aandeel hoogopgeleiden in de beroepsbevolking (overigens ruim na Utrecht en NoordHolland). De drie Zuid-Hollandse kustregio’s staan alle in de top-tien, maar wel op 37 Het speelt ook een rol
76
hoe belangrijk universiteiten zijn binnen een stad. Utrecht en Amsterdam zijn, uitgedrukt in termen van aantallen studenten per inwoner, belangrijkere studentensteden dan Rotterdam en Den Haag (zelfs in het geheel geen universiteit; wel hogescho-
gepaste afstand van de top-drie (de Noordvleugelregio’s Groot-Amsterdam, Agglomeratie Haarlem en Utrecht). Groot-Rijnmond blijft ver achter bij de andere drie grootstedelijke agglomeraties (figuur 6.16). Ook hier valt weer het verschil op tussen het zuidelijk deel van de provincie (Groot-Rijnmond en Zuidoost Zuid-Holland) en de kustregio’s. Het zuidelijk deel zal een grotere inspanning moeten plegen om aan te sluiten bij de kenniseconomie. Dat geldt ook in het algemeen voor de Zuidvleugel ten opzichte van de Noordvleugel. De onderlinge verschillen nemen overigens niet toe in de tijd (figuur 6.17). Over de hele periode 1996-2005 blijft het aandeel hoogopgeleiden in Zuid-Holland ongeveer tien procentpunten achter bij Utrecht en ongeveer vijf procentpunten bij Noord-Holland.
len). Aangezien afgestudeerden vaak in de stad blijven wonen waar ze zijn afgestudeerd (in ieder geval tijdelijk), kunnen Amsterdam en Utrecht mede daarom in de loop der tijden een ‘voorsprong’ opgebouwd hebben wat betreft het aantal hoogopgeleiden.
Zeer recente gegevens over de ontwikkeling van het aantal Niet-Werkende Werkzoekenden geven aan dat het sinds begin 2005 weer de goede kant opgaat met de werkloosheid, vooral sinds het begin van dit jaar (figuur 6.18). De ontwikkeling van het aantal NWW in de drie Randstadprovincies volgt vrij nauwkeurig de nationale trend. Al eerder werd geconstateerd dat nationale ontwikkelingen in sterke mate hun invloed doen gelden in de regio. In Noord-Holland is de afname van het aantal NWW het eerst ingezet, maar ook in ZuidHolland neemt het aantal NWW sinds het begin van 2006 snel af.
onderwijs en arbeidsmarkt
Werkloosheidspercentage EU15, regionaal 1995-2004
Figuur 6.1 Vijf provincies 1
Positie (204 regio's) 1
20
20
40
40
60
60
80
80
100
100
Benchmark
Positie (204 regio's) 2004 19 31 35 38 46
Utrecht Noord-Brabant Gelderland Noord-Holland Zuid-Holland
2002 2 4 5 9 13
Vijf provincies Zuid-Holland Noord-Holland
1995 44 68 74 108 79
Gelderland Noord-Brabant Utrecht
120
120 1996
1998
2000
2002
Agglomeraties 0%
2004
Werkloosheidspercentage 0%
2
2
4
4
6
6
Agglomeraties EU-5 Duisburg/Dortmund München Stuttgart
Parijs Zuidvleugel Noordvleugel
77
Positie (30 agglomeraties) 8
8
10
10
Noordvleugel Zuidvleugel
2004 1 2
2002 1 2
1996 5 7
1990 18 20
12
12 1990
1992
Figuur 6.2
1994
1996
1998
2000
2002
2004
Ontwikkeling beroepsbevolking, regionaal 2000-2005
Provincies
Groei per jaar [%]
Benchmark
Coropgebieden
Groei per jaar [%]
5
8
20
26 -0.5%
0.0%
0.5%
1.0%
1.5%
2.0%
2.5%
3.0%
3.5% 30
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
33 37
-1.0% -0.5%
0.0%
0.5%
1.0%
1.5%
2.0%
2.5%
3.0%
3.5%
economische monitor zuid-holland 2006
Ontwikkeling beroepsbevolking naar opleidingsniveau, regionaal 2000-2005
Figuur 6.3
Ontwikkeling in % per jaar en in vergelijking tot de Nederlandse ontwikkeling ( Aggl. Den Haag
Groot Rijnmond
Benchmark
)
Zuid-Holland
Nederland
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal -4% -2% 0% 2% 4%
-4% -2% 0% 2% 4%
Leiden en Bollenstreek
-4% -2% 0% 2% 4%
Delft en Westland
-4% -2% 0% 2% 4%
Oost Zuid-Holland
Zuidoost-Zuid-Holland
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal -4% -2% 0% 2% 4%
-4% -2% 0% 2% 4%
-4% -2% 0% 2% 4%
-4% -2% 0% 2% 4%
Beroepsbevolking naar opleidingsniveau, regionaal 2005
Figuur 6.4
Aandeel [%]
Aggl. Den Haag
Benchmark
Groot Rijnmond
23,0
27,6
38,1
Zuid-Holland
27,9
25,9
31,1
31,5 43,3
38,4
Nederland
41,7
24,3
44,0
78 Leiden en Bollenstreek Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid
Delft en Westland
24,4
Oost-Zuid-Holland
25,5
36,7
26,3
37,3 38,3
Zuidoost-Zuid-Holland
24,3
29,6 36,3
48,0
43,4
Participatiegraad (beroepsbevolking per inwoner 15-65 jaar), regionaal 2005
Figuur 6.5
%
Provincies
26,6
Benchmark %
Coropgebieden 2 4 5
16 20
61
62
63
64
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
65
66
67
68
69
70
71
27
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland 60
62
64
66
68
70
72
onderwijs en arbeidsmarkt
Ontwikkeling participatiegraad, regionaal 1996-2005
Figuur 6.6
Monitor
Aandeel beroepsbevolking in inwonertal (15-65 jaar) 72%
72%
70
70
68
68
66
66
64
64
62
62
60
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Randstadprovincies Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Nederland
60
2005
Werkloosheid 2005 en ontwikkeling werkloosheid 1996-2005, regionaal
Figuur 6.7 Provincies
Werkloosheid [%]
Benchmark
Coropgebieden
Werkloosheid [%]
1
7 8
5
79
10
21 0
1
2
3
Randstadprovincies
4
5
6
7
8
9
10%
Ontwikkeling werkloosheid 2%
2% 3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
32
8
8 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Randstadprovincies Zuid-Holland Noord-Holland
Utrecht Nederland
0
2
4
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek
6
8
10
12
Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
14
16%
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 6.8
NWW-percentage naar opleidingsniveau, regionaal, juli 2006 Nederland
Zuid-Holland
Monitor
Groot-Rijnmond
Aggl. Den Haag
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal 0
5
10
15
20 25%
0
5
10
15
Aggl. Leiden en Bollenstreek
Delft en Westland
0
0
20 25%
0
5
10
15
20 25%
Oost-Zuid-Holland
0
5
10
15
20 25%
Zuidoost-Zuid-Holland
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal
80
5
10
15
20 25%
5
10
15
20 25%
0
5
10
15
20 25%
0
5
10
15
20 25%
onderwijs en arbeidsmarkt
Beroepsbevolking en werkloosheid (CBS-definitie) naar etniciteit, gemiddelde 2002-2004
Figuur 6.9
a. Aandeel allochtonen in totale beroepsbevolking
Westerse allochtonen
Aandeel [%]
Benchmark
Niet-Westerse allochtonen
Aandeel [%]
Nederland
Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
Aggl. Den Haag
Aggl. Leiden en Bollenstreek
Delft en Westland
Oost-Zuid-Holland
Zuidoost-Zuid-Holland 0
10
20
30
40
50
0
10
20
30
40
50
81
Inwoners 15-65 jaar Beroepsbevolking Werklozen [%]
b. Werkloosheidspercentage Nederland en Zuid-Holland
c. Werkloosheidspercentage COROP-gebieden
[%]
Autochtonen Groot-Rijnmond Agglomeratie 's-Gravenhage Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Nederland
Autochtonen Westerse all. Niet-westerse all.
Marokkaans
Westerse allochtonen Groot-Rijnmond Agglomeratie 's-Gravenhage Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Nederland
Turks Surinaams Antilliaans Ov. niet-westerse all.
0
Zuid-Holland Nederland
5
10
15
20
25%
Niet-Westerse allochtonen Groot-Rijnmond Agglomeratie 's-Gravenhage Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Nederland 0
5
10
15
20
25%
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 6.10
Vacatures per jaar per duizend leden beroepsbevolking, regionaal 2005
Benchmark
Vacatures per 1000 leden beroepsbevolking Utrecht Midden Zuidelijk Noord Holland Haaglanden Eemland Midden Brabant Zuidoost Brabant Gooi en Vechtstreek IJssel Vecht Rijnmond Noord en Midden Limburg Nederland IJssel Veluwe Noordoost Brabant Twenthe Arnhem + Achterhoek West Brabant Zeeland Nijmegen + Rivierenland Zuid Limburg Groningen + Noord Drenthe Noord-Holland Noord Rijn-Gouwe Fryslan
82
Zuid Drenthe Flevoland 0
Figuur 6.11
20
40
60
80
100
120
140
160
Aandeel sectoren in vacatures, regionaal, 2005 Nederland
Aandeel [%]
Benchmark
Zuid-Holland
Aandeel [%]
Landbouw en visserij Industrie Bouw en bouwinstallatie Detailhandel Groothandel Horeca en catering Vervoer en telecom Financiële diensten IT en overige zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheidszorg en welzijnszorg Toerisme en overige diensten
Aandelen tellen per gebied op tot 100%
0
5
10
15
Haaglanden
20
25
30
Aandeel [%]
0
5
10
15
Rijnmond
20
25
30
Aandeel [%]
Rijn-Gouwe
Aandeel [%]
Landbouw en visserij Industrie Bouw en bouwinstallatie Detailhandel Groothandel Horeca en catering Vervoer en telecom Financiële diensten IT en overige zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheidszorg en welzijnszorg Toerisme en overige diensten 0
5
10
15
20
25
30
0
5
10
15
20
25
30
0
5
10
15
20
25
30
onderwijs en arbeidsmarkt
Figuur 6.12
Ontwikkeling vacatures RPA-gebieden, 2005-2007
Prognose
gemiddeld per jaar [%] Rijn-Gouwe Rijnmond Zuid-Holland Haaglanden Nederland 0
Figuur 6.13
1
2
3
4
5
6
7
8
9%
Pendelsaldi Zuid-Holland regionaal, 1996 en 2004
Monitor
Woon-werk stromen: arbeidsplaatsen 1996 Corop
Saldo in min uit (x1000) Binnen ZH Buiten ZH Totaal -21 -13 Leiden en Bollenstreek -8 40 7 Haaglanden 33 -23 -7 Oost Zuid-Holland -16 22 11 Groot-Rijnmond 11 -15 5 Zuidoost Z-Holland -20 12
Zuid-Holland
0
3
3 5
12
83
5
Pijl: saldo meer dan 5000 arbeidsplaatsen (omvang pijl x1000) 5
10 5 10 16
6 10
Woon-werk stromen: arbeidsplaatsen 2004 Corop
Saldo in min uit (x1000) Binnen ZH Buiten ZH Totaal Leiden en Bollenstreek -6 -15 -21 Haaglanden 22 7 29 Oost Zuid-Holland -14 -8 -23 Groot-Rijnmond 2 2 4 Zuidoost Z-Holland -13 4 -10 14
Zuid-Holland
0
-13
-13
6
8
Pijl: saldo meer dan 5000 arbeidsplaatsen (omvang pijl x1000) 5
8
6
11
7
6
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 6.14
Pendelsaldi naar opleidingsniveau, regionaal 1996 en 2004
Benchmark
Inkomende min uitgaande pendel in 2004 en in vergelijking tot 1996 ( Zuid-Holland
)
[Werkzamen *1000]
Haaglanden
Groot-Rijnmond
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal -30
-10
10
30
50
-30
Leiden en Bollenstreek
-10
10
30
50
-30
Oost Zuid-Holland
-10
10
30
50
30
50
Zuidoost Zuid-Holland
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal -30
Figuur 6.15
-10
10
30
50
-30
-10
10
30
50
-30
-10
Opleidingsniveau banen en werkzame beroepsbevolking, gemiddelde 2002-2004
10
Benchmark
Aandelen (%) Rotterdam
Den Haag
Beroepsbevolking*
28
37
35
24
Banen**
24
42
34
20
Utrecht 38
38 36
16
57
26
17
45
Amsterdam
35
48
18
31
51
18
36
47
84 0
20
40
60
80 100%
suburbaan Rotterdam Beroepsbevolking
27
Banen
29 0
20
60
80 100%
Beroepsbevolking
25
44
31
Banen
25
44
31
0
20
40
21
25
46
60
80 100%
20
40
60
80 100%
suburbaan Den Haag
25
48
40
0
39
21 0
40
21
38 60
80 100%
20
40
60
80 100%
suburbaan Utrecht
40
40 20
0
41
21 0
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid
40
24
37 60
20
40
60
80 100%
suburbaan Amsterdam 37
43 20
0
80 100%
25 0
20
44
32
44 40
31 60
80 100%
*) Beroepsbevolking: Werkzamen die in de stad wonen **) Banen: In het gebied gevestigde bedrijven en instellingen
onderwijs en arbeidsmarkt
Aandeel hoog-opgeleiden in beroepsbevolking, regionaal, gemiddelde 2002-2004
Figuur 6.16
Provincies / Vier grote steden
%
Benchmark %
COROP-gebieden / Streekplangebieden
3 5 7 9
13
0
10
20
30
40
50
60 16
0
10
20
30
40
50
60
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Provincies Zuid-Holland Overige NL-gemiddelde Vier grote steden Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht
31
Gemiddelden
85
Zuid-Holland Nederland 0
Figuur 6.17
10
20
30
Ontwikkeling aandeel hoogopgeleiden in beroepsbevolking, regionaal 1996-2005 Aandeel hoogopgeleiden [%]
45%
40
35
35
30
30
25
25
1996
Figuur 6.18
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
50
Monitor
45%
40
20
40
Randstadprovincies Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Nederland
20
Ontwikkeling niet-werkzame werkzoekenden, regionaal 2003-2006
Monitor
Index (januari 2003 = 100) 130
130
125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100 Jan 2003
Mei
Sep
Jan 2004
Mei
Sep
Jan 2005
Mei
Sep
Jan 2006
Mei
Jul 100
Randstadprovincies Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Nederland
60
economische monitor zuid-holland 2006
7 Woon- en leefmilieu Een prettig woon- en leefmilieu vormt van oudsher al een belangrijke factor om arbeidskrachten aan te trekken en te behouden. Dat geldt vooral voor hoogopgeleiden. Juist kenniswerkers (hoog-opgeleiden) hebben namelijk in het algemeen hoge inkomens en kunnen dus daar gaan wonen waar ze het liefst willen. Weliswaar pendelen hoogopgeleiden gemiddeld ook over grotere afstanden. Desalniettemin geldt zelfs voor de hoogopgeleiden dat het overgrote deel binnen een straal van ongeveer dertig kilometer van het werk woont. Wil Zuid-Holland dus aantrekkelijk zijn voor de belangrijkste productiefactor in de kenniseconomie (hoogopgeleide, creatieve mensen), dan zullen er binnen de provincie voldoende aantrekkelijke woon- en leefmilieus moeten zijn. Wat mensen als een ‘aantrekkelijk woonmilieu’ ervaren is in sterke mate individueel bepaald. Waar de één midden in de stad wil wonen, zal de ander juist een landelijke omgeving met veel natuur prefereren. Voorzieningen (zowel alledaagse voorzieningen, zoals winkels, als meer hoogwaardige voorzieningen, zoals cultuur), landschappelijk schoon en natuur en veiligheid zijn voorbeelden van elementen die bouwstenen vormen voor een prettig woonen leefmilieu.
86
De meest directe wijze om de aantrekkelijkheid van gebieden als woonplaats te bepalen is het meten van de bevolkingsontwikkeling, althans op het niveau van wat grotere regio’s. Verschillen in bevolkingsontwikkeling tussen gebieden binnen regio’s kunnen samenhangen met het feit dat er al dan niet woningbouwprogramma’s zijn gepland door de overheid. De laatste jaren groeit de bevolking in de drie Randstadprovincies en in Noord-Brabant ongeveer even sterk (met Utrecht wel als sterkste groeier). In de jaren zestig en zeventig lag de bevolkingsgroei in Utrecht en Noord-Brabant nog duidelijk hoger dan in de beide Hollanden (figuur 7.1). In de laatste twee decennia liep de bevolkingsontwikkeling in Noorden Zuid-Holland ook gelijk op met het nationaal gemiddelde. Ook tussen de deelgebieden in Zuid-Holland (Corop-gebieden en streekplangebieden) zijn de verschillen in bevolkingsontwikkeling tegenwoordig klein. De laatste jaren was de procentuele bevolkingsgroei zelfs het hoogst in de twee meest verstedelijkte gebieden, Agglomeratie Den Haag en Groot-Rijnmond (en het laagst in Oost Zuid-Holland, min of meer ‘het Groene Hart’, waar dertig jaar geleden nog groeicijfers van 3% per jaar werden gerealiseerd). Dat past in het beeld van de ‘urban revival’ waar elders in deze monitor zicht op is gegeven. De Rijksoverheid heeft hier ook een actieve rol in gespeeld via het plannen van Vinex-wijken aan de randen van de grote steden (en restrictief beleid in het Groene Hart). Voor een drietal typen voorzieningen (zorg, recreatieve mogelijkheden en winkelmogelijkheden) scoort Zuid-Holland iets onder het nationaal gemiddelde (figuur 7.2)38. De verschillen tussen de provincies zijn niet groot, met uitzondering van Flevoland, 38 Aangenomen is hier een
dat drie maal als rode lantaarndrager fungeert. De ontwikkeling van voorzieningen ijlt in
verband tussen het voorzie-
die provincie na op de zeer snelle bevolkingsontwikkeling.
ningenniveau en het aantal arbeidsplaatsen bij activiteiten die met die voorzieningen samenhangen.
Uit het onderscheid naar Corop-gebieden valt in de eerste plaats af te leiden dat de regionale verschillen niet groot zijn, enkele uitschieters in positieve of negatieve zin daargelaten (figuur 7.3). Zeer grote regionale verschillen in voorzieningenniveau lijken er
woon- en leefmilieu
dan ook niet te bestaan binnen Nederland. Desalniettemin moet worden geconstateerd dat de Zuid-Hollandse regio’s in ieder geval niet duidelijk in positieve zin opvallen. Leiden en Bollenstreek (met het academisch ziekenhuis in Leiden) realiseert een derde plaats voor zorg, maar verder staan de Zuid-Hollandse regio’s in de onderste helft van de ranglijst. Ook Agglomeratie Den Haag bereikt een derde plaats, voor toerisme en recreatie. Leiden en Bollenstreek, met wat kusttoerisme, valt net buiten de top-tien. Voor winkelvoorzieningen worden geen topposities ingenomen door de Zuid-Hollandse regio’s. De regionale verschillen zijn overigens klein. Groot-Rijnmond scoort, voor een grootstedelijke regio, matig. Voor alle drie typen voorzieningen moet de regio Utrecht en Groot-Amsterdam voor laten gaan. Het gaat hier ook om een kip-of-ei kwestie. Doordat de inkomens gemiddeld laag zijn in GrootRijnmond, kan er weinig besteed worden in winkels en aan recreatie (zorg is grotendeels inkomensonafhankelijk – althans op dit moment nog). En doordat de omvang en kwaliteit daarvan wellicht niet van topniveau zijn, blijft de aantrekkelijkheid als woonplaats voor kenniswerkers wat achter bij andere grootstedelijke agglomeraties39. Evenals in de Economische Monitor 2004 is een figuur opgenomen met de vertegenwoordiging van natuur en recreatie. Recentere gegevens dan toen beschikbaar (voor het jaar 2000) zijn er niet. Het oppervlak aan natuur en recreatiemogelijkheden is zowel per inwoner als per vierkante kilometer landoppervlak uitgedrukt (figuur 7.4). In een dichtbevolkte provincie als Zuid-Holland zou het aandeel in het totale landoppervlak wel erg hoog moeten zijn om tot een zelfde aantal hectares per inwoner voor recreatie en bos/natuur te komen als in een dunbevolkte provincie als Drenthe. Hoewel ZuidHolland, gemeten naar het aandeel van het totale landoppervlak qua oppervlak voor recreatiedoeleinden de eerste plaats inneemt, resulteert desalniettemin per inwoner slechts een elfde plaats van de twaalf provincies. Voor bos/natuur zijn de posities respectievelijk slechts 10 en 12. Het niveau aan recreatiemogelijkheden is dus zeer redelijk te noemen. Het oppervlak aan bos/natuur is echter laag. Dat laatste is iets waar overigens weinig aan te doen valt, zeker op korte termijn. Slechts in Agglomeratie Den Haag leveren de duinen zoveel oppervlak voor natuur dat het aandeel van het totaal landoppervlak nog in 39 Er is hier overigens niet
de bovenste helft van de veertig Corop-gebieden terecht komt (op plaats 15). Wat betreft
gekeken naar cultuur. Juist
recreatiemogelijkheden per vierkante kilometer staan overigens vier van de zes Zuid-
dat is een aspect waar de gemeente Rotterdam de laatste jaren sterk op ingezet heeft.
Hollandse regio’s in de top-tien, met Agglomeratie Den Haag als trotse nummer één en Leiden en Bollenstreek op een keurige vierde plaats. Dat komt niet alleen aan de lokale bevolking ten goede, maar ook aan bezoekers van buiten de regio.
87
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 7.1
Ontwikkeling inwoners, regionaal 1955-2006
Monitor
Provincies
Groei in laatste 5 jaar (% per jaar) 3.5%
3.5% 3.0
3.0
2.5
2.5
2.0
2.0
1.5
1.5
1.0
1.0
0.5
0.5
0.0
0.0
-0.5
-0.5
-1.0
-1.0
-1.5
1955
1962
1969
1976
1983
1990
Corop-gebieden
1997
-1.5 2006
Groei in laatste 5 jaar (% per jaar) 3.5%
3.5% 3.0
3.0
2.5
2.5
2.0
2.0
1.5
1.5
1.0
1.0
0.5
0.5
0.0
0.0
-0.5
-0.5
-1.0
-1.0
88
-1.5
1955
1962
1969
1976
1983
1990
Streekplangebieden
1997
-1.5 2006
Groei in laatste 5 jaar (% per jaar) 3.5%
3.5% 3.0
3.0
2.5
2.5
2.0
2.0
1.5
1.5
1.0
1.0
0.5
0.5
0.0
0.0
-0.5
-0.5
-1.0
-1.0
-1.5
1955
Provincies Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht Noord-Brabant Nederland
1962
1969
1976
Corop-gebieden Zuidoost Zuid-Holland Groot-Rijnmond Oost Zuid-Holland Delft en Westland Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek
1983 Streekplangebieden Zuid West Rijnmond Oost
1990
1997
-1.5 2006
woon- en leefmilieu
Voorzieningenniveau per provincie, 2006
Figuur 7.2 Zorg
Benchmark
Toerisme en recreatie
Winkels
4 7 10
0
20
40
60
Provincies
80
100 120 140
0
Zuid-Holland Overige Nederland
20
40
60
80
100 120 140
0
20
60
80
100 120 140
Streekplangebieden Rijnmond Zuid
West Oost
Voorzieningenniveau per Corop-gebied, 2006
Figuur 7.3
40
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar)
Zorg
Toerisme en recreatie
3
Winkels
89
3
12 16 17 20 22
22 24
24 26
27
32
32
34 35
35 37
0
20 40 60 80 100 120 140 160 180
COROP-gebieden
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek
0
20 40 60 80 100 120 140 160 180 Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
0
20 40 60 80 100 120 140 160 180
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 7.4
Vertegenwoordiging natuur en recreatie, regionaal 2000 Ten opzichte van inwoners 15-65 jaar
Benchmark
Ten opzichte van oppervlak
Hectares per inwoner 15-65 jaar (Ned. = 1)
Positie
Aandeel in oppervlak (Ned. =1)
Positie
Zuid-Holland
11
12
1
10
Leiden en Bollenstreek
35
33
4
21
Aggl. Den Haag
38
36
1
15
Delft en Westland
40
39
10
36
Oost Zuid-Holland
37
38
19
39
Groot-Rijnmond
28
34
8
27
Zuidoost Zuid-Holland
34
35
14
31
Oost Rijnmond West Zuid 0.0
90
0.2
0.4
0.6
0.8
1.0
Recreatie t.o.v. inwoners (15-65 jaar) Bos en natuur t.o.v. inwoners (15-65 jaar)
0
1
2
3
Recreatie t.o.v. oppervlak Bos en natuur t.o.v. oppervlak
4
5
woon- en leefmilieu
91
economische monitor zuid-holland 2006
8 Ruimte en bereikbaarheid Bedrijventerreinen De ontwikkeling van de uitgifte van bedrijventerreinen geeft een indicatie hoe de economie van een gebied draait. In de periode 1999-2002 maakte de uitgifte van bedrijventerreinen (exclusief zeehaventerreinen) in Zuid-Holland een vrije val (figuur 8.1). Dat geldt overigens ook elders in Nederland. Ter illustratie kan worden gewezen op gegevens uit het IBISbestand40 (tabel 8.1). Daar duurde de afname in de jaarlijkse uitgifte zelfs nog een jaar langer. De uitgifte van bedrijventerreinen (exclusief zeehaventerreinen) is in Nederland tussen 1999 en 2003 teruggelopen van 1420 hectare naar 549 hectare per jaar. Het Zuid-Hollandse aandeel daarin, waarbij de uitgifte volgens de gegevens uit IBIS hier wordt aangehouden, lag voorheen steeds tussen 9 en 13%, maar lag daar in 2003 en 2004 iets boven41. Tabel 8.1 Netto uitgifte bedrijventerreinen (exclusief zeehaventerreinen), 1993-2004 Jaar
Uitgifte Nederland
Aandeel Zuid-Holland
(netto ha.)
in uitgifte
850
12.5%
1994
846
11.3%
1995
1093
9.1%
92 1993
40 Gegevens hierover wor-
1996
1204
10.8%
den jaarlijks gepubliceerd
1997
1403
13.3%
door DG Ruimte van het
1998
1356
13.3%
1999
1420
11.1%
nog geen gegevens beschik-
2000
1221
9.4%
baar. Tussen IBIS (de bron
2001
893
11.3%
voor tabel 8.1) en gegevens
2002
723
9.1%
voor figuur 8.1) bestaan
2003
549
16.5%
overigens verschillen. In
2004
567
13.5%
Ministerie van VROM. 41 Over 2005 zijn uit IBIS
van de Provincie (de bron
2003 was de uitgifte van bedrijventerreinen in Zuid-Holland volgens
Bron: Ministerie van VROM (IBIS)
IBIS 91 hectare en volgens de gegevens van de Provincie 77 hectare. 42 Het gaat in 1999/2000 om bedrijventerreinen in
Uitgedrukt per inwoner tussen 15 en 65 jaar blijft de uitgifte van bedrijventerreinen in Agglomeratie Den Haag al vele jaren achter bij het Zuid-Hollands gemiddelde. De laatste jaren is daar ook in Groot-Rijnmond sprake van (in 2003 niet, overigens). In de andere,
Wateringen, vrijwel op de
kleinere regio’s komen soms aanzienlijk hogere uitgiftes voor, indien berekend per 100.000
grens van de gemeente Den
inwoners tussen 15 en 65 jaar. De schaal van de figuur is daar ook op aangepast. Er kunnen
Haag. In feite gaat het dus om Haagse bedrijven, maar ze zijn in de statistieken toegewezen aan het Coropgebied Delft en Westland. Ook de hoge uitgifte in 2005 vond vrijwel volledig in de gemeente Westland plaats.
hoge pieken worden gesignaleerd voor Zuidoost Zuid-Holland (1990), Oost Zuid-Holland (1997) en Delft en Westland (1999/2000 en 200542). Over de gehele periode 1988-2005 beschouwd heeft in streekplangebied Zuid de hoogste uitgifte van bedrijventerreinen per inwoner tussen 15 en 65 jaar plaatsgevonden. Er bestaat een verband tussen de uitgifte van bedrijventerreinen en de dichtheid van activiteiten in een gebied. In regio’s als Agglomeratie Den Haag en Leiden en Bollenstreek, met een hoge bevolkingsdichtheid is de uitgifte lager dan in minder dichtbevolkte regio’s als Oost Zuid-Holland en Zuidoost
ruimte en bereikbaarheid
Zuid-Holland. Dat kan samenhangen met het feit dat het type bedrijvigheid in die regio’s minder op bedrijventerreinen is te vinden of met het feit dat er sprake is van intensiever ruimtegebruik (meer arbeidsplaatsen per hectare), mede omdat de prijzen van bedrijventerreinen in dichtbevolkte gebieden veelal hoger zijn. Gemeten naar de totale voorraad uitgegeven bedrijventerrein per inwoner is er in ZuidHolland sprake van grote regionale verschillen (figuur 8.2). In het streekplangebied Zuid ligt die verhouding bijvoorbeeld ongeveer vijf maal hoger dan in Den Haag en Rotterdam (alle cijfers exclusief zeehaventerreinen). Ook geldt dat op korte termijn (de terstond uitgeefbare terreinen – situatie per 1 januari 2006) in het zuiden en oosten van ZuidHolland veel meer bedrijventerreinen uitgeefbaar zijn dan in het westelijk deel van de Provincie (met Delft en Westland als positieve uitzondering). In de steden Rotterdam en Den Haag is de voorraad terstond uitgeefbare terreinen laag. Ten opzichte van 2004 is de hoeveelheid uitgeefbare terreinen in Zuid-Holland toege-nomen. Dat is met name te danken aan Groot-Rijnmond en Delft en Westland (onder andere Technopolis in Delft). Of er sprake is van een ernstige dreiging van tekorten wordt overigens bepaald door een combinatie van vraag en aanbod. Daarom heeft de provincie Zuid-Holland een berekening gemaakt waarin de verwachte jaarlijkse uitgifte (het gemiddelde over de laatste tien jaar) van droge bedrijventerreinen is geconfronteerd met het aanbod. Er kan dan berekend worden hoe lang de voorraad aan bedrijventerreinen nog voldoende is. Voor een soepel lopende markt voor bedrijventerreinen wordt een periode van vier jaar daarbij veelal als een minimum ervaren (de aanbodcijfers in de figuur zijn overigens exclusief plannen). In 1989 was er nog een ruime voorraad aan bedrijventerreinen (figuur 8.3), maar in 1996 was het aantal jaren voorraad sterk afgenomen. Sindsdien nam het aantal jaren voorraad toe, in eerste instantie (tot 2003) overigens nog niet in de twee meest verstedelijkte streekplangebieden (West en Rijnmond). Tussen 2003 en 2006 nam niet alleen het aantal jaren aan totaal uitgeefbare voorraad toe, maar ook aan terstond uitgeefbare terreinen. Daar was in alle streekplangebieden sprake van. Overal wordt momenteel aan het criterium van minstens vier jaar (terstond) uitgeefbare terreinen voldaan. Dat er behoefte aan bedrijventerreinen blijft bestaan is duidelijk. De historische ontwikkeling laat zien dat het aandeel van de totale werkgelegenheid dat op een bedrijventerrein gevestigd is, op langere termijn beschouwd gestaag toeneemt (figuur 8.4). Dat komt voor een deel doordat de bedrijven op de bedrijventerreinen zelf groeien. Zeker zo belangrijk is echter dat er een voortdurende verplaatsing van bedrijven in industrie en distributie, maar ook een sector als detailhandel uit de woonbebouwing of uit het buitengebied naar formele bedrijventerreinen plaatsvindt43. In Agglomeratie Den Haag is het aandeel van de werkgelegenheid dat op een bedrijventerrein is gevestigd het laagst. Het is echter sinds het eind van de jaren tachtig wel sterk toegenomen, hoewel van een verdere toename de laatste jaren geen sprake meer is. Een andere regio met een zeer sterk toenemend aandeel van werkgelegenheid op bedrijventerreinen is Oost Zuid-Holland. De bedrijventerreinen in de regio Den Haag worden veel intensiever gebruikt dan elders in 43 Bij thema 11 zal daar nader op worden ingegaan.
Zuid-Holland. Zo geldt dat het aantal arbeidsplaatsen per hectare op bedrijventerreinen in Agglomeratie Den Haag bijna 110 bedraagt. Dat is bijna drie maal hoger dan in Zuidoost
93
economische monitor zuid-holland 2006
Zuid-Holland en ook ruim boven het gemiddelde van Groot-Rijnmond44. Sinds 1991 is het aantal arbeidsplaatsen per hectare afgenomen. Dat geldt voor alle regio’s, met uitzondering van Groot-Rijnmond. Hieraan liggen verschillende ‘componenten’ ten grondslag: ■
In veel sectoren neemt het ruimtebeslag per werknemer toe (en dus het aantal arbeidsplaatsen per hectare af). Dat geldt vooral voor sectoren die arbeidsbesparende investeringen doorvoeren. Industrie en transport zijn daar voorbeelden van. Het geldt echter zeker niet voor alle sectoren.
■
De samenstelling van de bedrijvigheid op bedrijventerreinen kan wijzigen. Een verschuiving naar sectoren met een hoog ruimtebeslag per arbeidsplaats zal leiden tot minder arbeidsplaatsen per hectare. Overigens lijkt eerder een beweging in de andere richting in het geding. Perifere detailhandel, voorzieningen en kantoorachtige activiteiten lijken een steeds groter aandeel van de ruimte op bedrijventerreinen in te gaan nemen. Op basis van deze ‘tertiairisering van bedrijventerreinen’ zou eerder een toename van het aantal arbeidsplaatsen per hectare verwacht mogen worden.
■
De samenstelling van de bedrijventerreinen kan veranderen. Indien nieuwe bedrijventerreinen wat minder op industrie en distributie zijn gericht en wat meer op detailhandel, kantoorachtige activiteiten en voorzieningen, zal het gemiddeld aantal arbeidsplaatsen per hectare voor de totale verzameling van
94
bedrijventerreinen toenemen. 44 Het hangt er ook van af of een werklocatie als een bedrijventerrein wordt gedefinieerd of niet. Zo staat Plaspoelpolder, met naast bedrijfsruimten
Per saldo lijkt de trend van toenemend ruimtebeslag (de eerste van de hierboven genoemde componenten) te overheersen, met uitzondering van Groot-Rijnmond45. In de periode 2002-2005 lag het nieuwe aanbod van droge bedrijventerreinen drie van de vier jaar boven de target uit het Collegewerkprogramma 2003-2007 (figuur 8.5). In de jaren negentig lag het beschikbaar komen van nieuwe bedrijventerreinen nog op een lager niveau.
ook veel kantooractiviteiten, als ‘bedrijven-terrein’ genoteerd. Het gemiddelde voor Agglomeratie Den Haag wordt daardoor aanzienlijk hoger. 45 Mogelijk wordt dat veroorzaakt door het op de markt komen van Brainpark en Rivium. Ook elders zijn echter dergelijke typen op kantoorachtige bedrijvigheid gerichte bedrijventerreinen verschenen. In principe is het mogelijk om de ontwikke-
Bereikbaarheid In de Economische Monitor 2004 is uitvoerig ingegaan op het thema bereikbaarheid. De inzichten zijn de laatste twee jaar niet ingrijpend gewijzigd. Aan dit thema zal in deze Economische Monitor dan ook minder aandacht worden besteed. Er wordt verwezen naar de monitor van twee jaar geleden. Daardoor ontstaat ruimte om nieuwe thema’s op te nemen. Dat neemt uiteraard niet weg dat bereikbaarheid een belangrijke factor is voor de concurrentiekracht van een regio. In de Economische Monitor 2004 werd geconcludeerd dat ‘de’ bereikbaarheid niet bestaat. Bereikbaarheid vormt de combinatie van ligging (mede bepaald door beschikbare infrastructuur), congestie en (soms) parkeermogelijkheden. Verschillende ruimtelijke schaalniveaus zijn in het geding en per type economische activiteiten krijgt de term bereikbaarheid een geheel eigen invulling.
ling van het aantal arbeidsplaatsen per hectare uit te splitsen naar componenten. 46 De wijze van meten van files is recentelijk ingrijpend gewijzigd. De resultaten zijn daarom niet vergelijkbaar met de file top-50 die in de Economische Monitor 2004 is opgenomen.
Op de congestie wordt hier nader ingegaan, aangezien daarin ook op korte termijn soms grote veranderingen op kunnen treden, bijvoorbeeld door een ingrijpende verbetering van de infrastructuur. In de file top-50 komt Zuid-Holland helaas 14 maal voor, waarvan vier maal bij de eerste acht46 (figuur 8.6). Vooral de dagelijkse files op de A13 vormen een steeds groter probleem terwijl dat de belangrijkste verbinding is tussen de twee grote Zuid-Hollandse steden. Een betere verbinding is een zeer belangrijke voorwaarde om de doorstroming in de Zuidvleugel te waarborgen. Dat geldt zeker gezien de ambitieuze plannen die bij Delft (Technopolis) en Rotterdam (Schieveen) op stapel staan.
ruimte en bereikbaarheid
Figuur 8.1
Uitgifte bedrijventerreinen regionaal, 1988-2005
Grootstedelijke agglomeraties
Monitor
Netto hectares per 100.000 inwoners (15-65 jaar)
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
1988
1990
1992
1994
Overige Corop-gebieden
1996
1998
2000
2002
2004
0
25
20
15
15
10
10
5
5
1988
Figuur 8.2
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2
4
6
8
12
Overige Corop-gebieden Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland Streekplangebieden Oost Rijnmond West Zuid
95
0
Uitgeefbare bedrijventerreinen, regionaal 2006 Uitgegeven hectares
10
Grootstedelijke agglomeraties Zuid-Holland Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
0
20
0
Netto hectares per 100.000 inw. (15-65 jaar)
Netto hectares per 100.000 inwoners (15-65 jaar)
25
Benchmark
Gemiddelde 1988-2005
Monitor
ha/100.000 inw. 15-65 jaar
Uitgeefbare hectares
ha/100.000 inw. 15-65 jaar
Zuid-Holland Rijnmond West Oost Zuid Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland Rotterdam Den Haag 0
100
200
300
400
500
600
700
0
10
20
30
40
50
Terstond uitgeefbaar Overig uitgeefbaar
60
70
80
90 100
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 8.3
Aantal jaren voorraad droge bedrijventerreinen, streekplangebieden, 1989-2006
Figuur 8.4
Aandeel en dichtheid van werkgelegenheid op bedrijventerreinen, 1988-2005
Grootstedelijke agglomeraties
96
Aandeel van totale werkgelegenheid 45%
45%
Zuid-Holland
40
40
Groot-Rijnmond
35
35
Aggl. Den Haag
30
30
25
25
20
20
15 1988 1990
1992
Overige Corop-gebieden
1994 1996 1998
2000 2002 2004
15
Aandeel van totale werkgelegenheid 45%
45%
Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Oost Rijnmond
40
40
West
35
35
Zuid
30
30
25
25
20
20
15 1988 1990
1992
Streekplangebieden
1994 1996 1998
2000 2002 2004
40
35
35
30
30
25
25
20
20 1992
1994 1996 1998
2000 2002 2004
20
40
60
80
100
2005
Grootstedelijke agglomeraties
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Zuid-Holland
Overige Corop-gebieden
Zuidoost Zuid-Holland Oost Zuid-Holland Delft en Westland Leiden en Bollenstreek
Streekplangebieden
Rijnmond Zuid West Oost
45%
40
15 1988 1990
0 1991
15
Aandeel van totale werkgelegenheid
45%
Monitor
Arbeidsplaatsen per hectare op bedrijventerreinen, 1991 en 2005
15
120
ruimte en bereikbaarheid
Nieuw aanbod direct beschikbare droge bedrijventerreinen, Zuid-Holland 1994-2005
Figuur 8.5 Zuid-Holland 200
Monitor
hectares 200
180
180
160
160 140
140 125 ha. 120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
1994
Tabel 8.6
1996
1998
2000
2002
2004
Nieuw aanbod Zuid-Holland Target 2003-2007 (125 ha. per jaar)
0
Zuid-Hollandse files in de nationale File Top-50 (2004, 2005)
Positie 2005 1 4 6 8 13 14 19 22 23 24 30 33 40 41
Positie 2004 2 7 5 4 15 24 142 17 22 20 118 97 28 167
Weg A13 A20 A27 A4 A12 A12 A16 A12 A15 A20 A4 A20 A12 A20
Omschrijving Delft-Zuid/ Rotterdam Rotterdam-Centrum/ Crooswijk Gorinchem/ Merwedebrug Roelofsarendsveen/ Hoogmade Woerden/ Nieuwerbrug Bodegraven/ Woerden Knp Klaverpolder/ 's-Gravendeel Zevenhuizen/ Bleiswijk Rotterdam-Charlois/ Knp Vaanplein Crooswijk/ Rotterdam-Centrum Zoeterwoude/ Hoogmade Nieuwerk. ad IJssel/ Moordrecht Bodegraven/ Nieuwerbrug Moordrecht/ Nieuwerk. ad IJssel
Richting Filezwaarte*2005 Rotterdam 291 Gouda 124 Breda 121 Den Haag 118 Den Haag 99 Utrecht 93 Rotterdam 83 Den Haag 78 Ridderkerk 76 Hoek van Holland 73 Amsterdam 66 Gouda 62 Utrecht 54 Hoek van Holland 52
Benchmark Filezwaarte 2004 260 111 128 164 89 73 31 87 74 77 23 28 63 16
groei 12% 12% 6% -28% 11% 28% 170% -9% 2% -5% 186% 118% -15% 225%
*) Filezwaarte: Aantal files x Totale lengte x Duur In tegenstelling tot voorgaande jaren zijn direct aansluitende files in dit overzicht samengevoegd (bijvoorbeeld de filelocaties tussen Delft Zuid en Rotterdam Centrum).
97
economische monitor zuid-holland 2006
9 Internationale positie Internationale ontwikkelingen worden voor veel economische sectoren steeds belangrijker. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het al jaren sneller groeiende handelsvolume dan het Bruto Binnenlands Product (zie figuur 1.1). Het blijkt ook uit het feit dat ondernemingen steeds meer internationaal gaan opereren. En Nederland in het bijzonder heeft met twee mainports een belangrijke distributiefunctie, waarvan de ontwikkeling mede afhangt van internationale stromen van goederen en zakelijk verkeer. Hoewel het niet de enige manier is waarop economische groei kan worden gerealiseerd47, moet een sterke internationale positie van de bedrijvigheid in een regio dan ook positief worden gewaardeerd. ‘De internationale positie’ kan overigens op verschillende wijzen worden bepaald. Hier is aandacht besteed aan export, internationaal vrachtverkeer, buitenlandse bedrijven en internationale organisaties. De mainportfunctie speelt een rol bij het internationaal vrachtverkeer, maar zal voornamelijk worden besproken bij thema 10 (speerpunten en clusters).
Export
98
Wat betreft de exportprestaties, gemeten als het aandeel van de export in de totale omzet 47 Een sterk groeiende regio als Utrecht dankt die groei vooral aan de nationaal centrale ligging. 48 Zij maken ook deel uit van de negen economische clusters die zijn geselecteerd door de Provincie Zuid-Holland (zie het thema ‘speerpunten en clusters’). 49 Uit het binnenkort te verschijnen onderzoeksrapport waar deze gegevens aan ontleend zijn, blijkt dat het hoge exportpercentage van het MKB zowel samenhangt met het type sectoren (relatief veel sectoren die ook nationaal gezien veel exporteren) als met beter dan verwachte
respectievelijk het exportbedrag per inwoner tussen 15 en 65 jaar, realiseert Zuid-Holland een plaats in de middenmoot van de ranglijst van provincies (figuur 9.1). Dat hangt samen met de samenstelling van de bedrijvigheid in de Randstad, waar industrie, de exportsector bij uitstek, een minder groot deel van de bedrijvigheid inneemt dan gemiddeld in Nederland. Het exportpercentage ligt overigens ruim boven Noord-Holland, Flevoland en Utrecht, die de laatste drie posities innemen in de ranglijst. De regionale verschillen binnen Zuid-Holland zijn groot. De regio’s Groot-Rijnmond en Delft en Westland zijn typische exportregio’s, die gemeten naar het exportbedrag per inwoner zelfs de derde en vierde plaats innemen, na Zeeuwsch-Vlaanderen en Delfzijl en omgeving: kleine regio’s met een omvangrijk complex van sterk op export gerichte basisindustrieën. Het haven-industrieel complex in Rotterdam en het tuinbouwcluster in het Westland dragen de export48. Aan de andere kant van het spectrum staan Leiden en Bollenstreek, Oost Zuid-Holland en Agglomeratie Den Haag. Hun producten en diensten worden vooral op de binnenlandse markt afgezet. Dat blijkt ook duidelijk uit het linkerdeel van figuur 9.2. Het grootste deel van de Zuid-Hollandse export wordt op een beperkt deel van het oppervlak gerealiseerd (het havengebied en het Westland). Daarnaast kent de
exportprestaties dan op
Bollenstreek een hoge export. Dat gebied sluit aan bij het tweede concentratiegebied van
basis van de sectorsamen-
exportactiviteiten in de Randstad, namelijk het gebied Noordzeekanaalgebied/ Schiphol/
stelling verwacht zou mogen worden. Zie Bureau Louter (2006) Kamers in profiel; Een economisch
Aalsmeer. Kapitaalsintensieve industrie, het luchthavencomplex en het tuinbouwcomplex (Aalsmeer/ Bollenstreek) vormen daar de pijlers onder de hoge exportprestaties. Het midden- en kleinbedrijf exporteert in Nederland gemiddeld een kleiner deel van de
profiel van de Nederlandse
omzet dan grote bedrijven (11% versus 33%). Het MKB in Zuid-Holland presteert echter,
Kamers van Koophandel.
vergeleken met veel gebieden elders in Nederland, relatief goed. Met uitzondering van
Onderzoek in opdracht van Kamer van Koophandel Nederland.
een deel van Haaglanden en landelijke gebieden in het oosten van de provincie ligt het exportpercentage boven het nationaal gemiddelde49.
internationale positie
Internationaal verkeer In gebieden met een belangrijke distributiefunctie en/of een groot aantal exporterende bedrijven zal sprake zijn van veel internationaal vrachtverkeer (figuur 9.3)50. Bij een vergelijking tussen Kamer van Koophandel gebieden blijkt Rotterdam, gemeten naar het aantal vrachtautoritten naar het buitenland tweede te staan (na Limburg-Noord). Haaglanden en vooral Rijnland scoren onder het nationaal gemiddelde. Een verdere uitsplitsing naar regio’s maakt duidelijk dat de gebieden rond Rotterdam en Naaldwijk (het Westland) tot de top-vijf behoren (na Venlo, Haarlemmermeer en Boxmeer). Ook 50 Ook deze gegevens zijn
hieruit blijkt weer het internationale karakter van mainport Rotterdam en greenport
ontleend aan het onderzo-
Westland. Anderzijds bevinden de regio’s Leiden, Den Haag, Alphen a/d Rijn en Delft zich
ek van Bureau Louter voor
in de staart van de ranglijst. Nog verdere ruimtelijke detaillering, naar het niveau van
Kamer van Koophandel Nederland. Naast de 21 KvK-gebieden (per begin 2006), zijn daarin tevens ‘Regiokantoorgebieden’ afgebakend. Dat zijn gebie-
individuele gemeenten, leert dat een aantal Zuid-Hollandse gemeenten tot de absolute top in Nederland behoort wat betreft het internationaal vrachtverkeer51, namelijk Rotterdam, Midden-Delfland52 (en in iets mindere mate Westland), Bleiswijk (tuinbouwgelieerd), Waddinxveen (bedrijventerrein Distripark A12 met veel transportbedrijven) en Zoeterwoude (Heineken)
den die zijn afgebakend op basis van de reistijd per auto tot het dichtstbijzijnde regiokantoor van de Kamer van Koophandel. 51 Hierbij is de som van vrachtautoritten van
Buitenlandse bedrijven De aantrekkelijkheid van een regio voor buitenlandse bedrijven blijkt uit het aantal arbeidsplaatsen bij buitenlandse bedrijven per duizend inwoners tussen 15 en 65 jaar53. Evenals bij de exportprestaties scoort Zuid-Holland hier in de middenmoot. Daar waar
en naar het buitenland
Utrecht en Noord-Holland bij de exportprestaties nog onder in de lijst te vinden waren,
bepaald. In de staafdia-
bevinden die provincies zich wat betreft de vestiging van buitenlandse bedrijven juist op
grammen staan alleen de ritten naar het buitenland.
de eerste twee plaatsen. Dat lijkt in tegenspraak met elkaar, maar is dat niet. Veel van de
52 Langs de A20, grenzend
buitenlandse bedrijvigheid bestaat uit groothandel, zakelijke diensten en hoofdkantoren.
aan de gemeente Westland,
Zij zijn juist in Nederland gevestigd in verband met de binnenlandse markt en zoeken dus
maar binnen de gemeentegrenzen van MiddenDelfland bevindt een groot distributieterrein dat een
locaties van waaruit regie wordt gevoerd en/of die een mainportfunctie vervullen. Van de regio’s in Zuid-Holland scoren de twee grootstedelijke agglomeraties dan ook het hoogst op de lijst, Groot-Rijnmond in verband met de mainportfunctie en Den Haag vanwege de
belangrijke functie vervuld
regiefunctie. De vier minder verstedelijkte regio’s bevinden zich in het onderste deel van de
voor het tuinbouwcomplex
ranglijst. Groot-Rijnmond en Agglomeratie Den Haag vallen overigens in het niet bij Groot-
in het Westland. 53 Dat kan naast nieuwe vestigingen van buitenlandse bedrijven, ook gaan om overnames door buitenlandse bedrijven van bedrijven van Nederlandse origine, zoals Corus en DAF.
Amsterdam (eerste) en Utrecht (derde, na IJmond, dat de positie vrijwel uitsluitend aan Corus dankt). Uit de OECD International Direct Investment Database blijkt dat Nederland zesde staat op de ranglijst van 28 OECD-landen wat betreft de omvang van directe buitenlandse investeringen door OECD-landen (313 miljard dollar in de periode 1996-2005). Daarvan kwam 75% terecht in de Randstad.
99
economische monitor zuid-holland 2006
Internationale organisaties Wat bij indicatoren als export, internatonaal vrachtverkeer en het aandeel van buitenlandse bedrijven onderbelicht blijft is het belang van internationale organisaties in de regio. Het heeft weinig nut om daar ranglijsten van te maken om de eenvoudige reden dat die organisaties in grote delen van Nederland in het geheel niet voorkomen. De regio Den Haag steekt met kop en schouders boven de andere regio’s uit (ook boven de drie andere grootstedelijke gebieden) en ontleent daaraan dus wel degelijk een status als internationaal georiënteerde stad. In een recent verschenen onderzoek is het economisch belang van internationale organisaties voor de regio Den Haag berekend54. Daaruit konden de volgende conclusies worden getrokken: ■
In 2004 waren er 12.500 banen bij internationale organisaties in de regio Den Haag (Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland), waarvan 8700 werknemers uit het buitenland afkomstig zijn (expats), en 61% een opleiding op HBO- of academisch niveau heeft.
■
Uitbesteding door internationale organisaties zorgt nog eens voor 6.000 banen bij toeleveranciers, waarvan 65% bij bedrijven in de regio Den Haag.
54 Decisio/ Bureau Louter
100
■
(2005) Internationale organisaties in Den Haag; economische betekenis. In opdracht van de gemeente Den Haag.
Bestedingseffecten van werknemers zorgen voor nog eens 6.000 arbeidsplaatsen, waarvan 70% in de regio Den Haag terecht komt.
■
In totaal leveren internationale organisaties dus 24.000 banen via directe effecten (de internationale organisaties zelf) en indirecte effecten (uitbesteding en bestedingseffecten).
internationale positie
Figuur 9.1
Exportprestaties, volgens CBS, regionaal 2001
Provincies
Percentage van de omzet
Benchmark Provincies
€ per inwoner (15-65 jaar)
5 6
0
10
20
30
40
50%
0
10.000
20.000
Zuid-Holland
COROP-/Streekplangebieden
Percentage van de omzet
30.000
40.000
Overige
COROP-/Streekplangebieden
50.000
60.000
NL-gemiddelde
€ per inwoner (15-65 jaar)
3 4
4
101 11
18
25
31 33
33
35
39
40
0
10
20
30
40
50%
0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000 60.000
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
Leiden en Bollenstreek Delft en Westland
Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 9.2
Kaarten exportpercentage, totaal en MKB, 2004
a. Totale bedrijvigheid % van omzet 42.7 of meer 34.3 tot 42.7 27.5 tot 34.3 22.4 tot 27.5 14.8 tot 22.4 10.1 tot 14.8 6.7 tot 10.1 minder dan 6.7
102
b. MKB (<50 w.p.) % van omzet 20.8 of meer 17.7 tot 20.8 13.7 tot 17.7 11.2 tot 13.7 7.6 tot 11.2 5.2 tot 7.6 2.9 tot 5.2 minder dan 2.9
internationale positie
Figuur 9.3
Internationaal vrachtverkeer, 2004
Benchmark
KvK-gebieden
Regiokantoorgebieden Gorinchem Gouda Dordrecht Rotterdam Lisse Alphen aan den Rijn Leiden Zoetermeer Naaldwijk Delft 's Gravenhage
Rijnland Haaglanden Rotterdam
a. Aantal vrachtautoritten naar het buitenland, per 1000 inwoners 15-64 jaar
b. Aantal vrachtautoritten naar het buitenland, per 1000 inwoners 15-64 jaar
103
0
10
20
30
40
50
60
c. Aantal vrachtautoritten van en naar het buitenland, per 1000 inwoners 15-64 jaar Aantal ritten 108 of meer 51 tot 108 32 tot 51 18 tot 32 9 tot 18 4 tot 9 2 tot 4 minder dan 2
0
10
20
Weergegeven is het aantal buitenlandse vrachtautoritten per jaar per 1000 inwoners tuusem 15 en 65 jaar. In figuur a en b alleen de ritten naar het buitenland, in figuur c zowel de ritten naar als de ritten vanuit het buitenland.
30
40
50
60
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 9.4
Arbeidsplaatsen bij buitenlandse bedrijven, 2003
Provincies
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-64 jaar
Benchmark COROP-gebieden
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-64 jaar
8
6
14
0
20
40
60
80
100
120
27 30 31
104
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
37 Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
0
20
40
60
80
100
120
internationale positie
105
economische monitor zuid-holland 2006
10 Speerpunten en clusters Door Michael Porter is het belang van clusters van economische activiteiten voor de regionale concurrentiekracht benadrukt55. Evenals in de Economische Monitor 2004 zal een aantal clusters worden uitgediept. Daarbij hebben enige vernieuwingen plaatsgevonden. De economisch clusters uit het Collegewerkplan 2003-2007 van de Provincie zijn gehandhaafd, evenals de mainports en de brainports. Voor de greenports en toerisme en recreatie is dat niet gebeurd. De situatie is daarvoor weinig veranderd in de laatste twee jaar. Toegevoegd zijn echter de strategische clusters uit de Economisch Strategie randstad (ESR) en de creatieve sector, bij beleidsvoerders de laatste tijd populair onder invloed van het werk van de Amerikaan Richard Florida.
Strategische clusters (ESR) In de Economische Strategie Randstad wordt het belang aangegeven van een drietal strategische clusters voor de internationale concurrentiepositie van de Randstad, namelijk regie-activiteiten, creatieve diensten en distributie-activiteiten56. De afbakening hiervan
106 55 M.E. Porter (1990) The competitive advantage of nations. Free Press, New York. 56 Regio Randstad (2004) Economische Strategie Randstad. 57 Kleyn, W.H. en P.J. Louter (2003) Economische nabijheid en bereikbaarheid in de Randstad. Amsterdam/ Delft. 58 De lijsten met strategische clusters zijn begin 2001 in onderling overleg opgesteld door Tordoir,
is beschreven in Kleyn en Louter (2003)57. De concentratie van strategische clusters is bepalend voor de vraag of grootstedelijke regio’s zich kunnen ontwikkelen tot metropolen. Tot de regie-activiteiten behoren het bank- en verzekeringswezen en hoofdkantoren. Tot de creatieve diensten zijn gerekend computersoftwarediensten, uitgeverijen van dagbladen en boeken, productie van films, radio en TV, reclamebureaus en markt-, opinie- en economische adviesbureaus58. Distributie-activiteiten bestaan uit handelsbemiddeling, zeevaart en diensten t.b.v. zeevaart, vervoer door de lucht, expediteurs e.d., koeriersdiensten, vervoer over de weg en diensten t.b.v. vervoer over de weg. Door Kleyn en Louter wordt gesteld dat in een netwerkeconomie het functioneren van de drie strategische clusters neerslaat in de knooppuntfuncties die steden vervullen voor de circulatie van respectievelijk informatie, van ideeën en innovaties en van goederen. In (groot)stedelijke regio’s met voldoende economische allure zouden deze strategische clusters dus sterk vertegenwoordigd moeten zijn.
Kleyn en Louter. Het boek van Richard Florida was toen nog niet verschenen en de term ‘creatieve
Zuid-Holland neemt een derde plaats in wat betreft de vertegenwoordiging van de strategische clusters (figuur 10.1). De achterstand op Noord-Holland en Utrecht is echter
diensten’ is dus niet op de
groot. Bovendien is Zuid-Holland tussen 1996 en 2005 voor elk van de drie strategische
inzichten van Florida geba-
clusters gezakt op de ranglijst (voor regie-activiteiten zelfs van 3 naar 6).Op de lijst van
seerd. Zo ontbreken bijvoorbeeld ‘cultural industries’, zoals kunstenaars, in de lijst.
regio’s staan Groot-Rijnmond en Agglomeratie Den Haag slechts op de posities 8 en 9, ver na de top-drie (Groot-Amsterdam, Gooi en Vechtstreek en Utrecht). Ook Delft en Westland staat in de top-10, vooral dankzij de sterke vertegenwoordiging van creatieve diensten. Die
59 Indien alleen een rang-
sector bereikt plaats 3 in Delft en Westland. Verder worden in 2005 nauwelijks posities in
lijst op basis van regie-
de top-tien gerealiseerd. De positieve uitzonderingen zijn distributie-activiteiten in GrootRijnmond en regio-activiteiten en creatieve diensten in Agglomeratie Den Haag59.
activiteiten en creatieve diensten zou worden opgesteld zou Agglomeratie Den Haag op de vierde plaats staan (overigens ver na der eerste drie) en Groot-Rijnmond op de tiende plaats.
Het aantal arbeidsplaatsen in de strategische clusters ontwikkelt zich in Nederland voorspoedig (figuur 10.2a). Een sterke vertegenwoordiging van dit type activiteiten in een regio is dus gunstig voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Overigens is de groei in alle drie strategische clusters er vanaf 2001 uit.
speerpunten en clusters
Het aandeel van Zuid-Holland in de totale nationale werkgelegenheid nam in de periode in elke van de drie strategische clusters gestaag af (figuur 10.2b). In Utrecht en GrootAmsterdam nam slechts het aandeel van distributie-activiteiten in Utrecht af. (In de figuur is Noord-Holland gesplitst in COROP-gebied Groot-Amsterdam en Overig Noord-Holland). Voor geen van de strategische clusters was verder sprake van een afname van het aandeel van Utrecht of Groot-Amsterdam. Groot-Rijnmond kende een afname van het aandeel van distributie-activiteiten, overigens vooral in het tweede deel van de jaren negentig (figuur 10.2c). Verder nam het aandeel van regie-activiteiten enigszins af in de twee grootstedelijke regio’s en verloren de creatieve diensten terrein in Agglomeratie Den Haag.
Creatieve sector Onder invloed van de bestseller ‘The rise of the creative class’60 hebben diverse gemeenten 60 R. Florida (2002) The rise of the creative class. Basic Books, New York. 61 Vaak wordt de term creatieve industrie gebruikt. Dan volgt een afbakening die vrijwel uitsluitend uit dienstensectoren bestaat. De reden hiervan is dat de Engelse/ Amerikaanse aanduiding ‘creative industries’ is vertaald als creatieve industrie. ‘Industries’ betekent echter bedrijfsklassen of sectoren. 62 R. Florida (2005) The flight of the creative class, Harper Business. Nederland voert daarmee de lijst van Westerse landen aan. Naast de (al zeer ruime) afbakening van de creatieve klasse zoals beschreven in zijn boek uit 2002, voegt
in Nederland zichzelf voorzien van het predikaat ‘Creatieve stad’. De creatieve sector bestaat uit economische activiteiten waarbij de toegevoegde waarde van de producten of diensten voornamelijk wordt geleverd door de inbreng van creativiteit door werknemers. Er zijn diverse wijzen om de creatieve sector61 af te bakenen. De meest selectieve methode leidt tot een aandeel van iets meer dan 2% van de Nederlandse werkgelegenheid, de meest ruime tot een aandeel van 47%. Globaal kunnen drie typen afbakeningen worden onderscheiden, die hier zullen worden aangeduid als de creatieve sector in eng zin, de creatieve sector in ruime zin en de creatieve klasse. Bij de eerste twee vormen economische sectoren de basis, bij de derde beroepen. Om met de derde te beginnen. Die invalshoek wordt door Florida gekozen. Hij bakent beroepen af waarbij creativiteit wordt gevraagd van de werknemers bij het maken van producten of het leveren van diensten. Dan resulteren (met verschillen tussen regio’s en tussen landen) percentages van ongeveer dertig procent van de beroepsbevolking (zie bijlage III voor de afbakening). Bij toepassen van een nog ruimere selectie komt Florida zelfs tot een aandeel van de creatieve klasse van 47% van de totale beroepsbevolking in Nederland62. Een poging om de creatieve klasse op een dergelijke wijze af te bakenen in Nederland door Marlet en Van Woerkens leidt tot een aandeel van 19%63. In hun onderzoek doen zij geen uitspraken over regio’s, maar over de 50 grootste gemeenten in Nederland. Bij thema 11 zal hier op worden ingegaan.
Florida bij deze indeling ook nog eens alle mensen met een technisch beroep toe. 63 Marlet, G. en C. van Woerkens (2004) Atlas voor gemeenten 2004. Zie deel I De creatieve klasse in Nederland, pp. 10-22. 64 TNO (2004) De creatieve industrie in Amsterdam, Delft. Atlas voor Gemeenten/ SEO (2005) Cultuur en creativiteit naar waarde geschat. Utrecht/
De indeling op basis van beroepen loopt dwars door economische sectoren en bedrijven heen. Gegevens over beroepen zijn niet van voldoende kwaliteit om een goed beeld te krijgen van de vertegenwoordiging van de creatieve klasse op lage ruimtelijke schaalniveaus. De creatieve klasse moet namelijk worden opgebouwd vanuit zeer nauwkeurige beroepsaanduidingen. Daarvoor moet gebruik worden gemaakt van de EBB van het CBS. Dat is echter een steekproef onder slechts één procent van de beroepsbevolking per jaar. Gegevens voor kleine gebieden zijn daardoor onbetrouwbaar, voor binnensteden (die onder thema 11 aan de orde komen) bestaan in het geheel geen gegevens en ontwikkelingen in de tijd zijn nauwelijks mogelijk door wijzigingen in
Amsterdam. De indeling van
de codering van beroepen. Daarom wordt veelal gebruik gemaakt van op economische
AvG/ SEO is opgesteld in het
sectoren gebaseerde indelingen. Daarbinnen bestaat een spectrum van enge tot ruime
kader van een groot onderzoek in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken en OCW.
afbakeningen. Voorbeelden van een enge afbakening zijn er van TNO en van Atlas voor Gemeenten/ SEO64. De indelingen overlappen voor meer dan 90%. Hier wordt voor de indeling van Atlas voor Gemeenten/ SEO gekozen. Deze wordt verder aangeduid als
107
economische monitor zuid-holland 2006
‘creatieve sector, enge definitie' (zie bijlage III voor de afbakening). De enge definitie leidt tot een aandeel van de creatieve sector in de totale werkgelegenheid van ongeveer 2%. De indeling heeft een min of meer ‘artistieke invalshoek’. Daarnaast zijn er definities in omloop die wat ruimer zijn en die als invalshoek ‘ideevorming’ hebben. Dat hoeft dan niet noodzakelijk artistiek te zijn. Deze indelingen leiden tot aandelen van de creatieve sector van ongeveer 10% van de totale werkgelegenheid (aanzienlijk minder dan de bijdrage van de creatieve klasse dus). AvG/ SEO gebruikt een ‘ruime definitie’, maar die moet vooral worden opgevat als een opgerekte indeling volgens de artistieke invalshoek. Hier zal gebruik worden gemaakt van een indeling die is opgesteld door Jan Brouwer van ABF65 (zie bijlage III voor de afbakening). De indeling van de creatieve sector langs deze lijnen vertoont een grote overlap met indelingen van kennisintensieve sectoren en komt daarmee ook in het verlengde te liggen van het thema ‘kenniseconomie’66. In de discussies rond het belang van de creatieve sector lopen twee betooglijnen door elkaar, die echter niet altijd expliciet worden onderscheiden. De eerste is dat een florerende creatieve klasse levendigheid schept aan regio’s en in het bijzonder steden. De 65 ABF (2006) Lopend onder-
108
zoek in opdracht van de gemeente Delft.
stad wordt daarmee aantrekkelijker voor hoogopgeleiden en daarmee ook aantrekkelijker voor economische sectoren die een locatie zoeken waar die ‘kenniswerkers’ (hun
66 Hoewel de afbakeningen
belangrijkste productiefactor) ruim voorhanden zijn. De creatieve klasse dient dan in feite
zoals in dit rapport gehan-
als vliegwiel voor een ontwikkeling naar een meer kennisintensieve stad/ regio doordat het
teerd voor kennisintensieve diensten en kennisintensieve industrie enerzijds en de creatieve sector volgens ABF anderzijds onafhankelijk van elkaar zijn opgesteld, vertoont de som over kennisintensieve industrie en diensten een zeer grote overlap met de creatieve sector
woon- en leefmilieu aantrekkelijker wordt. Met deze zienswijze komt vooral de creatieve sector in enge zin in het vizier. Hoewel de werkgelegenheidseffecten daarvan klein zijn, kan die sector (met de er werkzame ‘artistiekelingen’) een belangrijke rol spelen bij het aantrekkelijk maken van een stad67. In de tweede benadering wordt de creatieve sector of creatieve klasse vooral interessant geacht om het banenscheppend vermogen. Florida stelt dat in de Verenigde Staten de omvang van de creatieve sector een hoge mate van samenhang vertoont met de werkgelegenheidsgroei.
volgens de ruime indeling van ABF. 67 De spectaculaire pro-
Dispuut Florida versus Glaeser
centuele groeicijfers die soms worden geconstateerd voor de creatieve sector in enge zin, zijn in absolute zin gering. Ze zijn ook in
De empirische onderbouwing van en de methodologie achter de samenhang tussen de omvang van de creatieve klasse en werkgelegenheidsgroei is helaas niet het sterkste element in het boek van Florida. Hij heeft wat moeite met het blootleggen van de juiste
empirische studies vooral
causaliteiten. Florida stelt bijvoorbeeld dat creativiteit en niet de kennisintensiteit de
vastgesteld voor het tweede
voornaamste drijvende kracht is achter achter het economisch succes van steden. Een
deel van de jaren negentig. Sinds 2001 blijft de werk-
analyse door de Amerikaanse hoogleraar Ed Glaeser met de originele dataset van Florida
gelegenheidsgroei in de
leverde echter als resultaat op dat het opleidingsniveau van werknemers een twee maal zo
creatieve sector in enge zin
hoge verklaringsgraad opleverde voor stedelijke verschillen in werkgelegenheidsgroei dan
zelfs achter bij het nationaal
het aandeel van de creatieve klasse. (Zie Glaeser, E.L. (2004) Review of Richard Florida’s The
gemiddelde (dat in die periode bovendien vrijwel gelijk was aan nul). De creatieve sector in enge zin is dus zeer conjunctuurgevoelig en moet mogelijk vooral als een ‘luxesector’ worden beschouwd.
rise of the creative class. Website Harvard University.) Daarmee valt in feite de bodem uit het betoog van Florida. De invloed van creatieve sectoren kan wellicht het beste worden beschouwd als een bijzondere vorm van de invloed van kennisintensiteit. Het aantal steden dat zich op de kaart kan zetten als ‘creatieve stad’ is daarmee ook kleiner dan het aantal steden dat zich op een of andere manier kan profileren als ‘kennisstad’.
speerpunten en clusters
Op het belang van de creatieve sector in de Zuid-Hollandse steden wordt in het volgende thema ingegaan. Hier richt de aandacht zich op het regionale niveau. Zuid-Holland staat vijfde op de ranglijst van de vertegenwoordiging van de creatieve sector in enge zin, overigens net achter Noord-Brabant en Flevoland (en net voor Gelderland), maar ver achter Noord-Holland en Utrecht (figuur 10.3). Er bestaan duidelijke regionale verschillen binnen Zuid-Holland. Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland staan in de sub-top (met een grote achterstand op de nummers één en twee: Gooi en Vechtstreek en Groot-Amsterdam), maar Groot-Rijnmond slechts in de middenmoot, veruit de laagste positie van de vier grootstedelijke agglomeraties. Opmerkelijk is dat Leiden en Bollenstreek in de staart van de ranglijst staat. De ontwikkeling in de tijd is niet bemoedigend. Het aandeel van ZuidHolland in de nationale totale werkgelegenheid neemt af (figuur 10.4). In de twee andere Randstadregio’s nam het aandeel juist toe. De afname vindt vooral plaats in Agglomeratie De Haag. Groot-Rijnmond wist het aandeel te handhaven en voor Delft en Westland viel zelfs een toename van het aandeel te bespeuren. Hoewel er dus lichtpuntjes zijn, staat ZuidHolland voor een grote uitdaging indien het de ambitie is om de creatieve sector (in enge zin) naar een zelfde niveau als in de andere delen van de Randstad te tillen. De creatieve sector in ruime zin is in Zuid-Holland ook ondervertegenwoordigd ten opzichte van het nationaal gemiddelde (figuur 10.5). Hiervan maakt ook kennisintensieve industrie deel uit en dat trekt de score van Zuid-Holland omlaag (omdat de vertegenwoordiging daarvan lager is dan in de meeste andere provincies). Dat geldt echter ook voor Noord-Holland en Utrecht, maar het weerhoudt die provincies er niet van om ‘gewoon’ de eerste twee posities in te nemen (met Utrecht aan kop). Bij de onderverdeling naar regio’s staan Agglomeratie Den Haag en Delft en Westland weer in de sub-top68. Groot-Rijnmond staat nu nog lager op de lijst. Evenals bij de enge definitie neemt het aandeel in de nationale werkgelegenheid van de creatieve sector volgens de ruime definitie af voor Zuid-Holland. Het aandeel neemt overigens minder sterk af dan voor de creatieve sector in enge zin. (Daar staat tegenover dat, evenals voor de enge definitie, ook de aandelen van Utrecht en Noord-Holland voor de creatieve sector in ruime zin zijn toegenomen.) Agglomeratie Den Haag weet het aandeel vast te houden en het aandeel van Groot-Rijnmond liep slechts heel langzaam terug. Het teruglopende aandeel hangt vooral samen met ontwikkelingen in Zuidoost Zuid-Holland, waar Fokker (dat, gezien het researchintensieve karakter, bij deze afbakening deel uitmaakt van de creatieve sector) sterk inkromp in 1996. Dat kennisintensieve industrie in Zuid-Holland niet sterk is vertegenwoordigd, is niet 68 De eerste vier posities worden ingenomen door Gooi en Vechtstreek, Utrecht, Groot-Amsterdam en Zuidoost Noord-Brabant. 69 Die indelingen vertonen overigens overlap. 70 P.J. Louter (1990)
zo zeer het probleem. In veel Westerse landen is die sector niet meer te vinden in de meest verstedelijkte delen van het land, maar juist in gemiddeld verstedelijkte gebieden. Waar Zuid-Holland wel in achterblijft is in hoogwaardige diensten in de profit sector, of het nu gaat om ‘kennisintensieve’, ‘strategische’, ‘nieuwe’ of ‘creatieve’ diensten’69. Dat is niet nieuw. In een in 1990 opgesteld kaartbeeld met de belangrijkste economische kerngebieden in Nederland70, het zogenaamde ‘Boomerang model’, worden vier
Kansrijke activiteiten in steden
economische kerngebieden onderscheiden. De afbakening was gebaseerd op de massa
en stadsgewesten. Erasmus
aan economische activiteiten en op de aanwezigheid van vernieuwende economische
Universiteit Rotterdam. Onderzoek in opdracht van de Rijksplanologische Dienst.
sectoren. In de Randstad werden onderscheiden de CASH-regio (de ‘banaan’ van Haarlem, via Amsterdam/ Haarlemmermeer en het Gooi naar Utrecht en Amersfoort) en de PORTregio (het gebied van Haaglanden, via Rijnmond tot de Drechtsteden). De afkortingen
109
economische monitor zuid-holland 2006
staan voor de belangrijkste economische dragers (of deze nu ‘vernieuwend’ zijn of niet). In de CASH-regio zijn dat Computers, Advies, Schiphol en Handel. In de PORT-regio zijn dat Petrochemie, Overslag, Regering en Tuinbouw. De specialisaties in de CASH-regio (overeenkomend met de Noordvleugel van de Randstad) liggen veel meer in het verlengde van de diverse afbakeningen van hoogwaardige diensten en kennen ook meer potentie om werkgelegenheidsgroei te realiseren. De ontwikkelingen in de jaren negentig (veel sterkere groei in de Noordvleugel dan in de Zuidvleugel) vielen dan ook te voorzien. In feite is aan de economische specialisaties sinds 1990 niet veel veranderd. De Provincie heeft een aantal economische clusters geselecteerd waar zij beleid op wil voeren. Die worden hierna besproken. Het vormt een combinatie van de traditioneel sterke sectoren (Petrochemie, Overslag, Tuinbouw uit de PORT-sectoren) en nieuwe economische dragers. De terecht 71 Technisch speur- en ontwikkelingswerk komt in elke van de clusters binnen het brede cluster ‘researchintensief’ voor. Omdat de
gekozen filosofie is: zo sterk mogelijk houden en waar mogelijk nog versterken van de huidige economisch dragers (met name door het kennisintensiever en daarmee meer concurrentiekrachtig maken dan concurrenten in die sectoren elders), maar gelijktijdig zeer intensief werken aan het ontwikkelen van nieuwe economische dragers.
afbakening plaatsvindt op basis van sbi-codes en
110
niet op basis van individuele bedrijven is technisch speur- en ontwikkelingswerk daarom als afzonder-
Economische clusters Geheel in lijn met het accentueren van sterke punten dat ook in het Europees beleid en het nationaal beleid doorklinkt, zet Zuid-Holland in het Collegewerkplan 2003-2007 in op een aantal sterke clusters.
lijke sector toegevoegd. 72 Hier zijn niet, zoals in de later bij dit thema te
In de negen clusters71 van economische bedrijvigheid werken in Zuid-Holland in totaal 296
bespreken figuur 10.10 de
duizend mensen. Dat is een groei met 3.3% ten opzichte van 1996 toen in de economische
totale directe en indirecte
clusters 286 duizend mensen wekten (figuur 10.7). Sterke groeiers zijn life sciences
effecten van de economische clusters berekend. Denkbaar is dat in som-
(waaronder een aantal florerende biotechnologiebedrijven in Leiden, zoals Centocor), ICT en telecom en internationaal recht. De afname in aerospace en composieten komt geheel
mige van de economische
voor rekening van de krimp bij Fokker in 1996. In haven en logistiek en glastuinbouw nam
clusters een steeds groter
het aantal arbeidsplaatsen af. Daar worden overigens wel grote productiviteitsstijgingen gerealiseerd72.
deel van de activiteiten wordt uitbesteed, zodat de werkgelegenheidseffecten niet binnen de sectoren zelf, maar bij toeleverende bedrijven neerslaan. 73 Indien internationale organisaties ook als economisch cluster zouden worden aangemerkt, zou Agglomeratie Den Haag wat hoger op de ranglijst ein-
Gemeten naar de relatieve vertegenwoordiging behaalt Zuid-Holland een derde plaats op de ranglijst van provincies, na Utrecht en Noord-Holland (figuur 10.8). Voor glastuinbouw wordt overigens de eerste plaats behaald en voor de andere drie brede clusters de posities 3 of 4. Vijf van de zes Zuid-Hollandse regio’s staan in de nationale top-tien. Dat geeft aan dat bij de keuze van de economische clusters goed is aangesloten bij de bestaande economische specialisaties73. Naar brede clusters onderscheiden neemt Delft en Westland, conform de verwachting, positie 1 in wat betreft glastuinbouw. In dat cluster worden vier van de eerste vijf posities ingenomen door Zuid-Hollandse regio’s. Minder voor de hand ligt de
digen. (Overigens staat een
eerste plaats van Leiden en Bollenstreek in de ranglijst voor researchintensieve activiteiten.
deel van die internationale
Naast de biotechnologiebedrijven op het Bioscience Park weegt ESTEC in Noordwijk daarin
organisaties al in andere clusters, zoals internationaal recht). 74 In Rotterdam neemt Dijkzigt 85% van de werkgelegenheid in het totale cluster ‘life sciences’ voor haar rekening.
mee. Tevens zijn de academische ziekenhuizen In Leiden en Rotterdam bij het cluster life sciences gerekend74. Overigens scoort ook Delft en Westland, met een derde plaats, hier prima. Dat is gebaseerd op TNO, aan de TU gelieerde bedrijven en spin-offs van die grote kennisinstellingen. Agglomeratie Den Haag scoort, met een derde plaats, prima op de nieuwe diensten. Haven en logistiek is vooral sterk vertegenwoordigd in het zuidelijk deel van de Provincie, zoals verwacht mocht worden op basis van de aanwezige zeehavens.
speerpunten en clusters
Gedurende de laatste tien jaar nam het aantal arbeidsplaatsen in glastuinbouw gestaag af (figuur 10.9). De laatste vijf jaar geldt dat ook voor het brede cluster haven en logistiek. Van groei was sprake bij nieuwe researchintensieve bedrijven, nieuwe diensten (overigens met een lichte afname sinds 2001). Nieuwe diensten zijn vooral in de twee grootstedelijke regio’s te vinden, haven en logistiek vooral in Groot-Rijnmond (op respectabele afstand gevolgd door Zuidoost Zuid-Holland) en glastuinbouw in Delft en Westland, in GrootRijnmond (de B-driehoek) en Leiden en Bollenstreek. Met uitzondering van een lichte afname van het aandeel van Groot-Rijnmond in het brede cluster haven en logistiek en van Agglomeratie Den Haag in het cluster glastuinbouw wijzigt er in de loop der tijden niet veel in de aandelen van de regio’s. Dat ligt anders voor de researchintensieve activiteiten. Groot-Rijnmond en Leiden en Bollenstreek voeren daar de boventoon. Voor Groot-Rijnmond is dat vooral te danken aan het academisch ziekenhuis waar, evenals in het Leidse academisch ziekenhuis, het aantal arbeidsplaatsen tussen 1996 en 2005 met 1400 toenam. Daarnaast kwamen er in Leiden bij Centocor 900 arbeidsplaatsen bij in die periode. De afname in Delft wordt vooral veroorzaakt door DSM (life sciences) en bij een aantal instrumentenfabrieken (Enraf, Oldelft, Festo).
Mainports De mainport is van belang voor de nationale economie, maar vervult daarnaast een belangrijke rol als bron van werk en inkomen in de regio. De vraag is in hoeverre de mainportfunctie direct wordt vertaald in economische effecten en welvaart voor de bevolking in de meest betrokken regio’s: Groot-Rijnmond en in iets mindere mate Zuidoost Zuid-Holland. Nog steeds is de doorvoer in Rotterdam het hoogst van de Europese havens. In 2004 en 2005 is de doorvoer flink gestegen. Hoewel de groeipercentages wel lager zijn dan van concurrenten als Hamburg en Antwerpen (figuur 10.10), realiseerde Rotterdam hogere groeicijfers dan Le Havre en de verzameling van kleinere ‘overige havens’. Rotterdam neemt in Europa dus een dominante rol in als zeehaven. Het overslagvolume van de mainport Rotterdam is ongeveer even groot als dat van de grootste drie Europese concurrenten (Antwerpen, Hamburg en Marseille) samen. Dat neemt niet weg dat de concurrentie zeer zwaar is en er een continue druk bestaat om sneller en innovatiever te werken. Daarbij geldt dat de directe concurrenten in de regio harder groeien dan Rotterdam, zowel qua bulk- als containertransport (tabel 10.1 en 10.2)75. Naar tonnen overslag gemeten stond Rotterdam in 2003 nog op de mondiale eerste plaats, echter op de voet gevolgd door Singapore en het snel groeiende Shanghai. Inmiddels is Rotterdam door deze twee havens gepasseerd. Niet ver meer achter deze top-3 bestormen diverse Chinese havens, met hoge groeicijfers de top-10. In containervolume is Rotterdam inmiddels nummer 8. In wereldwijd verband geldt dat sinds het begin van de jaren negentig op diverse plaatsen in Zuidoost-Azië zwaar geïnvesteerd wordt om de aantrekkelijkheid van de daar aanwezige havens te vergroten. Het niveau van de investeringen in ICT en het tempo waarin daar 75 bron: Havenbedrijf Rotterdam (2006).
nieuwe infrastructuur wordt gerealiseerd zijn ongekend. Dergelijke voorzieningen maken de vestiging van nieuwe bedrijvigheid in die regio extra aantrekkelijk.
111
economische monitor zuid-holland 2006
De enorme economische groei in China zorgt er overigens niet alleen voor dat de havens in China sterk groeien. Dat geldt ook voor Rotterdam. Vooral het vervoer van containers groeit zeer sterk. Er komen steeds meer in China gemaakte producten en halffabrikaten naar Europa, in steeds grotere containerschepen. Rotterdam, Antwerpen en Hamburg profiteren daarvan. Tabel 10.1 Omvang en groei van goederenoverslag in wereldhavens
Haven
Volume in 2005
% groei sinds 2001
(x mln metrisch ton)
112
Shanghai (China)
443
101%
Singapore
423
46%
Rotterdam (Nederland)
370
18%
Ningbo (China)
269
110%
Guangzhou (China)
251
96%
Tianjin (China)
241
112%
Hongkong (China)
230
29%
Nagoya (Japan)
187
35%
Qingdao (China)
187
79%
Dalian (China)
170
69%
Antwerpen (België)
160
23%
Tabel 10.2 Omvang en groei van containervolume in wereldhavens
Haven
Volume in 2005
% groei sinds 2001
(x1000 TEU’s) Singapore
23200
49
Hongkong China)
22602
27
Shanghai (China)
18080
186
Shenzhen (China)
16200
219
Pusan (Zuid-Korea)
11840
47
Kaoshing (Taiwan)
9471
26
Rotterdam (Nederland)
9287
52
Hamburg (Duitsland)
8088
72
Dubai Ports (Dubai)
7620
118
Los Angeles (Verenigde Staten)
7485
44
Antwerpen (België)
6488
54
De betekenis van de Zuid-Hollandse zeehavenactiviteiten is aanzienlijk. Het direct en indirecte effect (via uitbesteding bij andere bedrijven) van de op Zuid-Hollandse zeehaventerreinen gevestigde bedrijvigheid (inclusief Moerdijk) voor de totale Nederlandse economie bedraagt ruim €11 miljard en van alle activiteiten die op functionele gronden
speerpunten en clusters
als zeehavengerelateerd kunnen worden aangemerkt bedraagt de economische betekenis ruim €10 miljard (figuur 10.11).In arbeidsplaatsen gerekend gaat het om 135 duizend respectievelijk 114 duizend arbeidsplaatsen76. Veel zeehavengerelateerde activiteiten genereren een hoge toegevoegde waarde per arbeidsplaats en een sterke toename daarvan (sterke productiviteitsstijging). Ondanks een toename van de toegevoegde waarde neemt het aantal arbeidsplaatsen op zeehaventerreinen als gevolg van arbeidsbesparende investeringen over langere termijn bezien af (figuur 10.12). In 1988 waren er op zeehaventerreinen in Zuid-Holland nog 75.9 duizend mensen werkzaam. In 1996 was dat afgenomen tot 63.0 duizend, om daarna weer toe te nemen naar 67.4. Vervolgens zette de daling weer in, tot 63.3 duizend in 2005. Daarbij bestaan echter grote verschillen tussen zeehaventerreinen. In de ‘nieuwe’ Rotterdamse havengebieden (Europoort, Botlek, Maasvlakte) nam het aantal arbeidsplaatsen op zeehaventerreinen nog toe, mede omdat daar nog terreinen uitgegeven konden worden. Tevens is sprake van grote verschillen in ruimte-intensiteit. Op Vondelingenplaat (Shell-raffinaderij) en de nieuwe havengebieden is het aantal arbeidsplaatsen per hectare veel lager dan op de andere Rotterdamse zeehaventerreinen (ten oosten van Vondelingenplaat).
Brainports Bij het thema ‘kenniseconomie’ is aangegeven dat in de provincie Zuid-Holland veel R&Dactiviteiten zijn gevestigd, overigens vooral bij universiteiten en researchinstellingen en wat minder bij bedrijven. Ook werd duidelijk dat kennisintensieve bedrijven vooral in de dienstverlening zijn te vinden en minder bij technologisch hoogwaardige industrie. Het economische cluster ‘researchintensieve activiteiten’ is van alle regio’s in Nederland relatief het sterkst vertegenwoordigd in Leiden en Bollenstreek, terwijl Delft en Westland in die ranglijst op de derde plaats staat. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en van de banen bij bedrijven en instellingen is vrij hoog, maar dat geldt voor het westelijk deel van de provincie in veel sterkere mate dan voor het zuidelijk deel. De provincie zet in op het verder verhogen van de kennisintensiteit van de bedrijvigheid. Er is sprake van een kennisoffensief waarbij de ruimtelijke neerslag vooral in de zone Leiden/ Den Haag/Delft/Rotterdam ligt (de ‘kenniscorridor’). Daar wordt het Bioscience Park in Leiden verder uitgebreid en bestaan ambitieuze plannen om een Kennisboulevard A13’ te ontwikkelen, met als belangrijke te ontwikkelen locaties Technopolis in Delft en Schieveen in Rotterdam-Noordwest. Kennisinstellingen in Zuid-Holland blijken inderdaad voor een groot deel in de kenniscorridor te liggen (figuur 10.13). Voor bedrijven met R&D-activiteiten geldt dat veel minder (figuur 10.14). Zij lijken min of meer willekeurig over de provincie verspreid te zijn, met een licht accent op de gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid. Daarbij telt echter 76 De gegevens in figuur 12.3 zijn ontleend aan het onderzoek ‘Havens
elk bedrijf even zwaar mee, of er nu wel of niet veel aan R&D wordt gedaan, in aantal mensen of in geld gerekend. Aan de hand van de zogenaamde WBSO-regeling, waarbij
met uitstraling’ (Bureau
bedrijven die R&D verrichten subsidie kunnen aanvragen (de uitvoering van de regeling
Louter, 2003), uitgevoerd in
wordt verzorgd door SenterNovem) is de omvang van de R&D-loonkosten per bedrijf dat
opdracht van het Ministerie
research verricht bepaald (figuur 10.15). Indien aan de hand daarvan de R&D-loonkosten per
van Verkeer en Waterstaat in het kader van de Havenvisie.
vierkante kilometer worden berekend, verschijnt de Zuid-Hollandse ‘kenniscorridor’ op de kaart.
113
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 10.1
Vertegenwoordiging strategische clusters, regionaal 1996 en 2005
Groot-Rijnmond Agglomeratie Den Haag Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland
Provincies
Distributie 1996 2005 4 5 40 40 36 37 13 17 32 27 8 11 3 4
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
Regie 1996 10 5 24 34 21 25 3
2005 11 4 31 35 20 37 6
Benchmark
Creatief 1996 2005 15 16 5 5 9 11 2 3 8 10 20 26 3 4
COROP-gebieden
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
3 7 8 9
18
114
26
0
20
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
40
60
80
100
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
120
140
35
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
0
50
100
150
200
250
speerpunten en clusters
Figuur 10.2
Ontwikkeling strategische clusters, 1996-2005
Monitor
a. Nationale ontwikkeling arbeidsplaatsen, 1995-2005 450000
Aantal arbeidsplaatsen
400000 350000 300000 250000 200000 150000 100000 50000 0
1996
1997
1998
1999
2000
Distributie
2001
2002
2003
Regie-activiteiten
2004
2005
Creatieve diensten
b. Ontwikkeling aandeel provincies in nationaal totaal, 1996-2005 Distributie
Aandeel in Ned. [%]
Regie-activiteiten
Aandeel in Ned. [%]
Creatieve diensten
Aandeel in Ned. [%]
115
1997
1999
2001
2003
Zuid-Holland Utrecht
2005
1997
1999
2001
Groot-Amsterdam Overig Noord-Holland
2003
2005
1997
Noord-Brabant Gelderland
1999
2001
2003
2005
Flevoland
c. Ontwikkeling aandeel corops in nationaal totaal, 1996-2005 Aandeel in Ned. [%]
Distributie
Regie-activiteiten
Aandeel in Ned. [%]
18
18
16
16
16
14
14
14
12
12
12
10
10
10
8
8
8
6
6
6
4
4
4
2
2
2
0
0
1997
1999
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
2001
2003
2005
18
Creatieve diensten
Aandeel in Ned. [%]
0
1997
1999
Leiden en Bollenstreek Delft en Westland
2001
2003
2005
Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
1997
1999
2001
2003
2005
economische monitor zuid-holland 2006
Vertegenwoordiging creatieve sector, enge definitie, regionaal 2005
Figuur 10.3 Provincies
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
COROP-gebieden
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
5 6 5
18 0
5
10
15
20
25
30
35
21
40
32
116
Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
Figuur 10.4
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
35
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
0
5
10
15
20
25
30
Ontwikkeling creatieve sector, enge definitie, regionaal 1996-2005
Provincies
35
Monitor
Aandeel in Ned. [%]
30
25
20
Provincies Zuid-Holland Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Noord-Brabant
15
10
5
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
COROP-gebieden
2004
2005
Aandeel in Ned. [%]
9 8 7 6
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
5 4 3 2 1 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
40
speerpunten en clusters
Vertegenwoordiging creatieve sector, ruime definitie, regionaal 2005
Figuur 10.5 Provincies
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
COROP-gebieden
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
5 7
7
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
22
25 28
32 Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
Figuur 10.6
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
117 Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
0
20
40
60
80
100
120
140
Ontwikkeling creatieve sector, ruime definitie, regionaal 1996-2005
Provincies
160
Monitor
Aandeel in Ned. [%]
25
20
Provincies
15
Zuid-Holland Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Noord-Brabant
10
5
0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
COROP-gebieden
2004
2005
Aandeel in Ned. [%]
7 6 5 COROP-gebieden 4
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
3 2 1 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
180
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 10.7
Omvang economische clusters in Zuid-Holland, 1996-2005
Streekplangebieden
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar)
Monitor
Corop-gebieden
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar)
Oost
Leiden en Bollenstreek
Rijnmond
Aggl. Den Haag
West
Delft en Westland
Zuid
Oost Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
Zuidoost Zuid-Holland
Zuid-Holland 0
118
20
40
60
80
0
100
Clusters uit Collegewerkprogramma 2003-2007 Brede cluster Cluster Researchintensief: Water- en deltatechnologie Aerospace en composieten Life sciences Sensor- en nanotechnologie Techn. speur en ontwikkelingsw. Nieuwe diensten: ICT en Telecom Internationaal Recht Haven en logistiek: Scheepvaart, transport en logistiek Proces- en petrochemie Glastuinbouw: Glastuinbouw Totaal
Figuur 10.8
Banen 1996 6710 2723 12672 2278 5347 50814 4788 139709 19657 41747 286445
20
Banen 2005 7555 1359 16756 1952 5709 61547 7051 141794 15824 36437 295984
40
60
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
100
120
Groei (% per jaar) 1996-2005 1.3 -7.4 3.2 -1.7 0.7 2.2 4.4 0.2 -2.4 -1.5 3.3
Relatieve vertegenwoordiging economische clusters, regionaal 2005
Provincies
80
Benchmark Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar
COROP-gebieden 1
3 5 7 8 10
0
20
40
60
Posities binnen 40 COROPs Corop-gebieden Groot-Rijnmond Agglomeratie 's-Gravenhage Agglom. Leiden en Bollenstreek Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Zuidoost-Zuid-Holland Posities binnen 12 provincies Provincie Zuid-Holland Provincies Zuid-Holland Overige Nederland
80
100
120
Research- Nieuwe intensief diensten
140
160
180
Haven en logistiek
Glastuinbouw
13 31 1 3 22 10
16 3 23 7 13 24
5 40 36 30 12 4
5 10 2 1 3 13
3
3
4
1
COROP-gebieden Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag Delft en Westland
27
Leiden en Bollenstreek Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
Gemiddelden Zuid-Holland Nederland
0
25
50
75
100
125
150
175
200
225
250
speerpunten en clusters
Figuur 10.9
Ontwikkeling economische clusters, regionaal 1996-2005
Monitor
a. Arbeidsplaatsen Zuid-Holland 180000
Aantal arbeidsplaatsen
160000 140000 120000 100000 80000 60000 40000 20000 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Nieuwe diensten
Researchintensief
2002
2003
2004
Haven en logistiek
2005
Glastuinbouw
b. Aandeel Corop-gebieden in provincie Researchintensief
Aandeel [%]
Nieuwe diensten
60%
60%
55
55
50
50
45
45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
1997
1999
2001
2003
Haven en logistiek
2005
0
Aandeel [%]
1997
1999
2001
2003
Glastuinbouw
60%
60%
55
55
50
50
45
45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
2005 Aandeel [%]
5
5 0
119
5
5 0
Aandeel [%]
1997
1999
Groot-Rijnmond Aggl. Den Haag
2001
2003
2005
Leiden en Bollenstreek Delft en Westland
0
1997
1999
Oost Zuid-Holland Zuidoost Zuid-Holland
2001
2003
2005
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 10.10
Doorvoer zeehavens Le Havre-Hamburg range, 1999-2005
Monitor
Miljoen ton 400
400
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
Groeipercentage 1999-2005 21.9 38.4 16.9 55.2 33.3 15.3
Rotterdam Antwerpen Le Havre Hamburg Amsterdam Overige havens
Le Havre-Hamburg range (totaal)
0
1999
Figuur 10.11
120
2000
2001
2002
2003
2004
2005
26.7
0
Betekenis van havengebieden voor Nederlandse economie, 2001 Rijnmond
Drechtsteden
Moerdijk
Scheveningen
Buiten ZH
Nederland
Zeehaventerreinen Arbeidsplaatsen (1000) Toegevoegde waarde ( mln.)
109.4 9344
12.9 1037
9.6 763
3.6 310
128.1 9975
263.6 21429
Havenmonitor Arbeidsplaatsen (1000) Toegevoegde waarde ( mln.)
86.4 8637
18.6 906
7 600
1.8 210
78.1 6705
191.9 17058
'Betekenis': Directe werkgelegenheid plus indirecte effecten via inkoop van goederen en diensten bij andere bedrijven Zeehaventerrein: Alle bedrijvigheid op zeehaventerreinen (ook niet zeehavengerelateerd) Havenmonitor: Alle zeehavengerelateerde bedrijvigheid (ook buiten zeehaventerreinen)
Figuur 10.12
Werkgelegenheid op zeehaventerreinen, 1988-2005
Ontwikkeling werkgelegenheid 1988-2005
Arbeidsplaatsen 40.000
Monitor
Index arbeidsplaatsen 2005 (1988=100)
Arbeidsplaatsen per hectare 2005
0
0
35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 1989
1991
1993
1995
1997
Rotterdam Nieuwe havengebieden Vondelingenplaat Oude havengebieden
1999
2001
2003
2005
20
Overig Dordrecht Schiedam/ Vlaardingen Scheveningen
Totaal
40
60
80 100 120
20
40
60
80
100
speerpunten en clusters
Figuur 10.13
Kennisinstellingen in Zuid-Holland
Figuur 10.14
Bedrijven met R&D activiteiten in Zuid-Holland
121
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 10.15
R&D - loonkosten per vierkante kilometer, Nederland 1999 (x1000) Minder dan 5.5 5.5 tot 10.3 10.3 tot 20.5 20.5 tot 43.0 43.0 tot 87.8 87.8 tot 170.8 170.8 tot 290.6 Meer dan 290.6
122
uit: Senter (2001) 'Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland'
speerpunten en clusters
123
economische monitor zuid-holland 2006
11 Onder de microscoop Met uitzondering van enige analyses voor de grote steden en de kaarten met de economische prestaties van gemeenten uit het Elsevier onderzoek ging de aandacht vooralsnog uit naar ontwikkelingen op het niveau van provincies, Corop-gebieden en 77 Als bron voor het kaartbeeld diende het VR+-bestand met werkgele-
diverse analyses op een meer gedetailleerd ruimtelijk schaalniveau verricht. Eerst wordt
genheidsgegevens over de
aan de hand van kaartbeelden ingegaan op de ruimtelijke spreiding van bedrijvigheid
bedrijven en instellingen
over Zuid-Holland, zowel voor Zuid-Holland als geheel als voor Rotterdam en Den Haag
in Zuid-Holland. In dat bestand wordt de landbouw niet volledig meegenomen (de tuinbouw overigens wel voor een anzienlijk). Daardoor wordt het aantal arbeidsplaatsen in gebie-
124
Streekplangebieden. Als extra thema ten opzichte van de Economische Monitor 2004 zijn
en hun directe omgeving. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de creatieve sector. Nagegaan wordt in hoeverre een zestal kernsteden in Zuid-Holland (Rotterdam, Den Haag, Leiden, Delft, Dordrecht, Gouda) een goede voedingsbodem leveren voor dergelijke typen activiteiten. Tevens wordt de rol van hun binnenstad daarin onderzocht. Tenslotte zijn ontwikkelingen in Zuid-Holland uitgesplitst naar verschillende typen gebiedsindelingen
den met veel landbouw
(positie in stadsgewesten, snelweglocaties, stationslocaties, afstand tot stedelijke
enigszins onderschat. In
kern, dichtheid aan activiteiten, typering naar woon-/werkmilieus). Daarvoor zijn
totaal gaat het om ongeveer 20.000 arbeidsplaatsen in de provincie.
economische specialisaties, het locatiegedrag van winkels en kantoren en bedrijvigheid op bedrijventerreinen onderzocht. Steeds is daarbij zowel de huidige situatie als de
78 Gebieden met een zeer
ontwikkeling in de tijd (1996-2005) in beschouwing genomen. In bijlage II staat een
lage dichtheid (voorname-
toelichting bij de afbakening van deze gebiedsindelingen.
lijk agrarisch grondgebied of natuur) zijn daarbij niet meegenomen. Het betreft
Werkgelegenheidspatronen Zuid-Holland en de twee grote steden
de gebieden met een werk-
Zuid-Holland is een sterk verstedelijkte provincie. De hoogste aantallen arbeidsplaatsen
gelegenheidsdichtheid van
per vierkante kilometer zijn te vinden in de centra van Den Haag en Rotterdam (figuur
minder dan 250 arbeidsplaatsen per vierkante kilometer. 79 Bij het maken van de kaarten is gebruik gemaakt van zogenaamde potentiaalscores. De kaarten zijn opgebouwd vanaf het niveau van vijfcijferige postcodegebieden. De score voor een postcodegebied
11.1). Daarna volgen middelgrote steden als Leiden, Delft, Zoetermeer, Gouda en Dordrecht. Ook ‘suburbane’, aan de twee grote steden grenzende gemeenten kennen soms zeer hoge dichtheden. Voorbeelden zijn Rijswijk, Schiedam en Capelle a/d IJssel. Dichtheden van meer dan 2000 arbeidsplaatsen per vierkante kilometer zijn geen uitzondering. Er zijn overigens ook grote delen van de provincie waar sprake is van minder dan 250 arbeidsplaatsen per vierkante kilometer77. De verhouding van het aantal arbeidsplaatsen ten opzichte van het aantal inwoners geeft aan wat typische werkmilieus zijn en waar vooral gewoond wordt (figuur 11.2)78.
is bepaald op basis van
Zo blijkt in Den Haag het centrum vooral een werklocatie te zijn, maar behoort Den
alle postcodes binnen een
Haag Zuid tot de gebieden in Zuid-Holland met de laagste aantallen arbeidsplaatsen
bepaalde straal. In figuur
per inwoner. Ook de beperkte werkgelegenheidsfunctie van grote delen van Rotterdam-
11.1 en 11.2 bedraagt die straal drie kilometer. In de figuren 11.3 tot en met 11.6
Zuid valt op. In het Groene Hart hebben diverse gebieden vooral een woonfunctie. In een strook langs de A12 zijn echter veel werklocaties te vinden. Gebieden met een belangrijke
is een straal van 564 meter
werkgelegenheidsfunctie bevinden zich meestal in de steden of langs snelwegen. Daarnaast
gehanteerd. Dat resulteert
valt het Westland op.
in scores voor locaties met een oppervlakte van een vierkante kilometer, een veel fijnmaziger beeld dus dan in figuur 11.1 en 11.2. Gebieden worden bij wijze van spreken onder de microscoop gelegd.
In Rotterdam en omgeving zijn de hoogste dichtheden79 in het centrum te vinden (inclusief de Kop van Zuid), met een uitloper naar Dijkzigt (figuur 11.3). Buiten het centrum weet slechts de omgeving van station Alexander tot de hoogste dichtheidscategorie door te dringen. Tot de subtop behoren de locatie Brainpark/Erasmus Universiteit en Rivium (gemeente Capelle), Zuidplein, Waalhaven en Spaanse Polder/ Bedrijvenpark Noordwest.
onder de microscoop
Buiten Rotterdam verschijnen locaties in Ridderkerk, Barendrecht en Spijkenisse op de kaart. Vooral in de periode 1996-2001 waren er veel locaties waar een zeer hoge toename van de werkgelegenheidsdichtheid werd gerealiseerd (figuur 11.4). Dat geldt bijvoorbeeld voor een groot deel van het centrum, voor Brainpark/ Rivium, voor Bedrijvenpark Noordwest en voor de omgeving station Alexander/ Hoofdweg. Ook in de periode 20012005 was er in diverse delen van Rotterdam en omgeving nog sprake van een aanzienlijke toename van de werkgelegenheid. Maar op andere locaties nam het aantal arbeidsplaatsen sterk af. Dat waren soms locaties die in 1996-2001 nog een sterke groei hadden gekend. Met name de ongunstige ontwikkeling in het centrum van Rotterdam valt op (hoewel een aantal locaties aan de randen van het centrum nog sterk groeide). Ook in Brainpark/Rivium en Hoofdweg was de groei eruit. Kortom, in grote delen van Rotterdam nam het aantal arbeidsplaatsen af. Ook in Den Haag kent het centrum de hoogste dichtheden (figuur 11.5). De belangrijkste kantoorgebieden verschijnen op de kaart: het centrum, Bezuidenhout/ Schenkkade, Benoordenhout en omgeving station HS. Buiten Den Haag worden de hoogste dichtheden gerealiseerd in het centrum van Zoetermeer, in Rijswijk en (in iets mindere mate) Delft: de binnenstad en de TU-wijk. Ook in Den Haag was op diverse locaties in de Haagse regio sprake van een sterke groei in de periode 1996-2001. Het meest opvallend is het centrum van Den Haag. Daarnaast was de groei hoog op het Forepark, in diverse delen van Zoetermeer en in de zuidelijke delen van Delft (figuur 11.6). In de periode 2001-2005 waren er nog steeds locaties met hoge groei. Op snelweglocaties als Ruyven, Delftechpark, Ypenburg en Wateringse Veld en in iets mindere mate Forepark nam de werkgelegenheid nog steeds sterk toe. En ook de stationslocaties in Den Haag (Holland Spoor, Centraal Station, Laan van NO-Indië) kenden nog aanzienlijke groei. Daarentegen nam de werkgelegenheid in grote delen van het centrum van Den Haag, in Zoetermeer en in Delft sterk af. De kaartbeelden zijn vooral illustratief voor ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Op dit ruimtelijk detailniveau kunnen incidentele gebeurtenissen, zoals vestiging of vertrek van een groot bedrijf echter een belangrijke rol spelen. Het trekken van algemene conclusies over locatiegedrag van bedrijven is daardoor moeilijk. Daar wordt later bij dit thema op ingegaan als bepaalde typen locaties worden afgebakend en hun economische ontwikkeling onderzocht.
Creatieve sector in steden en binnensteden Bij het vorige thema is de ruimtelijke spreiding van de creatieve sector over provincies en regio’s onderzocht. Van de creatieve sector wordt aangenomen dat steden en meer in het bijzonder binnensteden een aantrekkelijk vestigingsklimaat vormen. In een lijst van 32 steden80 neemt Delft, voor de enge definitie van de creatieve sector, de achtste plaats in 80 Het gaat hier om kernsteden van stadsgewesten, waarvan er zes in ZuidHolland liggen. In bijlage II is aangegeven hoe de kernsteden zijn afgebakend.
(figuur 11.7). Wat betreft de binnenstad scoort Delft zelfs op de derde plaats, na Amsterdam en Utrecht en ver voor een groepje van steden dat op de vierde plaats staat (waaronder Rotterdam en Leiden). Delft dankt de hoge positie vooral aan vormgevers en architecten. Delft scoort dus goed, maar in het algemeen kan niet gesteld worden dat de Zuid-Hollandse steden opvallen door hun sterke vertegenwoordiging van de creatieve sector.
125
economische monitor zuid-holland 2006
De werkgelegenheid in de creatieve sector is sterk toegenomen in Delft en Rotterdam (figuur 11.8), maar in Dordrecht, Leiden en Gouda was nauwelijks sprake van groei en Den Haag zag zelfs arbeidsplaatsen verloren gaan. De creatieve sector is dus zeker niet overal een succesverhaal. Delft en Rotterdam zijn ook de gemeenten waar de creatieve sector sterk is gegroeid in de binnenstad. De creatieve sector volgens de ruime definitie, die (zoals bij het thema ‘speerpunten en clusters’ al werd aangegeven) wat meer aansluit bij Richard Florida’s definitie van de creatieve klasse, is zeer sterk vertegenwoordigd in Hilversum en Eindhoven (figuur 11.9). Delft behaalt hier een prima vijfde plaats, onder andere dankzij de researchinstituten en de ICT-bedrijven in de gemeente. Anderzijds nemen de Zuid-Hollandse steden vier van de laatste acht plaatsen in op de ranglijst van 32 steden. Evenals bij de enge definitie kennen de Zuid-Hollandse steden dus zeker geen sterke vertegenwoordiging van de creatieve sector in ruime zin. De werkgelegenheid in de creatieve sector in ruime zin neemt toe in Delft (figuur 11.10). Dat geldt ook voor Den Haag, hoewel daar het aantal arbeidsplaatsen in de binnenstad afnam. Tenslotte kan ook de omvang van de creatieve klasse worden bepaald. Daartoe is in 2004
126
een poging ondernomen door Marlet en Van Woerkens. Zij namen als basis de lijst met creatieve beroepen zoals gehanteerd door Florida81, maar gingen selectiever te werk. Zo namen zij bijvoorbeeld terecht niet al het onderwijspersoneel mee, maar slechts medewerkers aan universiteiten. En ook bij het selecteren van administratief personeel waren zij selectiever. Marlet en Van Woerkens komen tot een aandeel van de creatieve klasse van 19% in Nederland. Florida komt tot 29.5% in zijn boek ‘The flight of the creative class’. Marlet en Van Woerkens hebben de grootste vijftig gemeenten in Nederland (waarvan 12 in Zuid-Holland) geordend naar het aandeel van de creatieve klasse in de beroepsbevolking. De resultaten zijn samengevat in tabel 11.1. Daarin is tevens aangegeven hoe de betreffende gemeenten zouden scoren volgens de in de deze Economische Monitor gehanteerde methodiek. Er is daarbij sprake van vier verschillen: ■
In de Monitor wordt uitgegaan van economische sectoren, door Marlet en Van Woerkens van beroepen.
81 Zie het thema ‘speerpunten en clusters’ voor de
■
diverse bronvermeldingen
de woonplaats de basis. Gezien de zeer grote omvang van pendelverkeer kunnen die
en afbakeningen. 82 Exclusief de ‘uitbijter’ Leiden geldt voor het verband tussen creatieve
benaderingen sterk verschillende resultaten opleveren. ■
klasse en creatieve sector
en voor het verband tussen creatieve klasse en creatieve
In de Monitor wordt de omvang van de creatieve sector gerelateerd aan het aantal inwoners tussen 15 en 65 jaar (de ‘potentiële beroepsbevolking), door Marlet en Woerkens aan de beroepsbevolking.
volgens de ruime definitie een R-kwadraat van 0.57
In de Monitor vormt de werkplek de basis. Daarmee wordt de kracht van gemeenten als vestigingsplaats van gemeenten gemeten. Door Marlet en Van Woerkens vormt
■
In de Monitor hebben de gegevens betrekking op het jaar 2005, bij Marlet en Van Woerkens op 2002.
sector volgens de enge definitie zelfs een R-kwadraat van 0.73. Dat zijn statistisch
Ondanks alle verschillen in manier van meten, blijkt er toch een verband te bestaan tussen de scores op de creatieve klasse enerzijds en de creatieve sector anderzijds82. Een
duidelijk significante
opmerkelijk verschil is de lage score van Leiden wat betreft de creatieve sector volgens
verbanden.
de ruime indeling, vergeleken met de score op de creatieve klasse. De verklaring is dat
onder de microscoop
wetenschappelijk personeel en een deel van het (para-)medisch personeel bij de creatieve klasse worden meegenomen. De aanwezigheid van de universiteit en het academisch ziekenhuis zorgen er voor dat Leiden hoog scoort. Ook Leidschendam-Voorburg scoort wat betreft de creatieve klasse hoger dan wat betreft de creatieve sector. Hier is de verklaring dat dit een typische forensenplaats is, waar veel van de ‘creatievelingen’ buiten hun eigen gemeenten werken. Daarbii wreekt zich het verschil tussen meten naar woongemeente (Marlet en Van Woerkens) versus meten naar werkgemeente (deze Monitor). De grootste gemene deler wat betreft hoge scores op creativiteit is Delft83. Rotterdam en Den Haag scoren niet opvallend hoog. Tabel 11.1 Omvang creatieve klasse en creatieve sector in 12 grote gemeenten Positie AvG
2
Gemeente
Leiden
Creatieve
Creatieve
Creatieve
klasse
sector ruim
sector eng
(2002)
(2005)
(2005)
31.8%
73.8
11.9
5
Delft
28.8%
151.4
22.8
7
Leidschendam-Voorburg
27.6%
79.1
13.9
14
Gouda
24.8%
80.6
12.3
15
Den Haag
23.7%
100.5
17.6
19
Zoetermeer
21.5%
121.9
14.7
21
Rotterdam
20.8%
79.1
17.7
23
Alphen a/d Rijn
20.2%
72.5
8.9
31
Dordrecht
18.4%
68.2
8.9
34
Schiedam
17.5%
67.2
9.4
40
Vlaardingen
15.2%
69.2
4.6
47
Spijkenisse
10.8%
32.6
2.0
Toelichting: Positie AvG: De plaats die wordt ingenomen in de lijst van 50 grootste gemeenten in Nederland, die zijn onderzocht door Marlet en Van Woerkens van Atlas voor Gemeenten. 83 De top-vijf van alle ZuidHollandse gemeenten met minstens 10.000 inwoners tussen 15 en 65 jaar luidt voor de creatieve sector in ruime zin: (1) Rijswijk;
Creatieve klasse: Aandeel van creatieve klasse binnen woonachtige beroepsbevolking Creatieve sector ruim: Arbeidsplaatsen per inwoner tussen 15 en 65 jaar, volgens de ruime definitie van de creatieve sector Creatieve sector eng: Arbeidsplaatsen per inwoner tussen 15 en 65 jaar, volgens de enge definitie van de creatieve sector.
(2) Delft; (3) Noordwijk; (4) Capelle; (5) Zoetermeer en voor de creatieve sector
Ontwikkelingen per gebiedstype
in enge zin: (1) Rijswijk;
Trekt bedrijvigheid de stad uit naar de suburbs? En geldt dat voor de ene sector wel en voor
(2) Delft; (3) Bodegraven;
de andere niet? Zijn snelweglocaties inderdaad zo populair als wel gedacht wordt? Zorgen
(4) Waddinxveen; (5) Rotterdam. Den Haag
alle bouwactiviteiten in de stationsomgeving ervoor dat de werkgelegenheid daar groeit?
staat zesde. Naast Delft
Hoe presteren de binnensteden? En is het zo dat zakelijke diensten, perifere detailhandel
scoort dus ook Rijswijk, dat niet tot de door Marlet en Van Woerkens onderzochte gemeenten behoort, hoog op creativiteit.
en voorzieningen op grote schaal naar bedrijventerreinen trekken? Zo kunnen er nog veel meer vragen worden gesteld die niet kunnen worden beantwoord aan de hand van analyses op het niveau van provincies of COROP-gebieden. Ook kaartbeelden geven daar maar in beperkte zin een duidelijk antwoord op. Toch levert het blootleggen van ruimtelijk-
127
economische monitor zuid-holland 2006
economische ontwikkelingen in specifieke gebiedstypen informatie op die ondersteunend kan zijn bij beleidsvraagstukken. Voor een zestal typen gebiedsindelingen (zie bijlage II) zijn daarom in deze Economische Monitor analyses uitgevoerd. Thema’s zijn de omvang en ontwikkeling van de totale bedrijvigheid per locatietype, economische specialisaties, detailhandel, kantoren en bedrijvigheid op bedrijventerreinen. Eén van de gebiedsindelingen is een onderscheid naar vijf typen woon-/werkmilieus. In de kernsteden als geheel blijken bedrijventerreinen, binnensteden, overige werklocaties en woongebieden alle ongeveer een kwart van de werkgelegenheid te accommoderen (tabel 11.2). Aangezien buiten de zes kernsteden per definitie geen binnensteden zijn aangewezen, is het aandeel van de binnensteden in geheel Zuid-Holland lager dan in de zes steden. De meeste bedrijvigheid is op bedrijventerreinen gevestigd, gevolgd door woongebieden. In het buitengebied, goed voor 48% van het landoppervlak, is slechts 2% van de bedrijvigheid gevestigd. Tussen kernsteden en suburbane gebieden bestaan verschillen. In de suburbs zijn relatief veel banen op bedrijventerreinen gevestigd. Dat geldt vooral voor de suburbs van Gouda en Rotterdam. In de kernsteden is veel bedrijvigheid gevestigd op bedrijventerreinen in Delft, Dordrecht en Gouda. Rotterdam is de stad waar
128
de binnenstad het grootste aandeel inneemt. Wat betreft de ‘overige werklocaties’ is sprake van een groepje steden met een hoog aandeel en een groepje met een laag aandeel. In Den Haag gaat het vooral om kantooractiviteiten, die op veel plaatsen in de stad, buiten de binnenstad en niet op een formeel bedrijventerrein, gevestigd zijn. Bij Delft en Leiden gaat het met name om locaties waar universiteiten en grote zorginstellingen (academisch ziekenhuis in Leiden, Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft) zijn gevestigd. Tabel 11.2 Aandeel werkgelegenheid per woon-/werkmilieu, 2005 Aandeel arbeidsplaatsen in totaal per woon-/werkmilieu (in %) Bedrijven-
Binnen-
Overige
Woon-
Buiten-
terreinen
stad
werklocaties
gebieden
gebied
Den Haag
19.3
20.1
34.7
26.0
0.0
Delft
36.3
16.0
32.7
14.5
0.5
Gebied
Rotterdam
29.6
26.8
19.4
23.9
0.3
Dordrecht
36.0
24.1
14.5
24.6
0.8
Leiden
22.9
22.9
36.6
17.6
0.0
Gouda
38.1
18.6
14.3
28.9
0.2
Suburbs Den Haag
39.0
0.0
25.9
32.7
2.3
Suburbs Rotterdam
44.1
0.0
19.1
33.7
3.0
Suburbs Leiden
23.3
0.0
44.8
30.9
1.0
Suburbs Gouda
50.8
0.0
12.7
27.7
8.8
Kernsteden
27.1
23.1
25.8
23.7
0.2
Suburbs
41.9
0.0
22.1
33.0
3.0
Buiten stadsgewest
35.2
0.0
22.9
37.1
4.8
Zuid-Holland
33.3
11.6
24.1
29.1
1.9
onder de microscoop
De woongebieden nemen in de kernsteden een aandeel in van bijna 90% van het aantal inwoners (tabel II.3). Dat is veel meer dan het aandeel van de arbeidsplaatsen (24%). Het percentage inwoners in woongebieden is duidelijk het laagst in de universiteitssteden Leiden en Delft. In Delft, maar vooral Leiden, wonen veel mensen in de binnenstad. In de woongebieden is de verhouding arbeidsplaatsen versus inwoners duidelijk lager dan in de overige werklocaties. In de twee grote steden, Rotterdam en Den Haag, is de binnenstad het meest duidelijk te kenmerken als een werkgebied. Met name in Delft en Leiden is ook de woonfunctie van de binnenstad van veel belang. Tabel 11.3 Inwoners en werk-woon verhouding per woon-/werkmilieu, 2005
Aandeel inwoners in totaal per woon-/werkmilieu (in %) 84 Niet alle arbeidsplaatsen
Gebied
Binnenstad
Overige
Woongebieden
werklocaties
in Zuid-Holland zijn mee-
Buitengebied
genomen in de analyses
Den Haag
2.0
6.4
91.5
0.0
Delft
12.6
9.8
77.4
0.3
Rotterdam
5.1
4.2
90.5
0.2
Dordrecht
8.2
4.0
87.1
0.7
onderschatting van het
Leiden
19.5
5.3
75.1
0.2
aantal banen in landbouw
Gouda
8.3
3.9
87.7
0.2
(tuinbouw is wel voor een
Kernsteden totaal
6.2
5.3
88.3
0.2
van ontwikkelingen per gebiedstype. Het VR+bestand vormde de basis van de berekeningen. Daarin is sprake van een
groot deel geregistreerd). Inclusief landbouw zou met
Verhouding arbeidsplaatsen versus inwoners
name de werkgelegenheid in de buitengebieden wat hoger zijn. Daarnaast is een aantal ‘ambulante’ activi-
Den Haag
4.92
2.69
0.14
0.22
Delft
0.64
1.70
0.09
0.79
teiten buiten de analyse
Rotterdam
2.76
2.42
0.14
0.95
gelaten, namelijk uitzend-
Dordrecht
1.30
1.62
0.12
0.50
krachten, bewakingsdien-
Leiden
0.55
3.21
0.11
0.07
Gouda
1.02
1.66
0.15
0.42
Kernsteden totaal
1.88
2.43
0.14
0.63
sten, schoonmaakbedrijven en thuiszorg. Het overgrote deel van de werknemers in die sectoren heeft geen vast werkadres. Soms zijn duizenden mensen toege-
Het totaal aantal arbeidsplaatsen84 en de verdeling over een vijftal brede economische
wezen aan een locatie waar
sectoren staan in figuur 11.11. Daaruit blijkt bijvoorbeeld hoeveel bedrijvigheid is gevestigd
een kantoor staat, waar
op snelweglocaties (op minder dan een kilometer of zelfs minder dan een halve kilometer
slechts enkele tientallen mensen werkzaam zijn. Die kantoren verplaatsen ook nog regelmatig, zodat bij ontwikkelingen in de tijd opeens (ten onrechte) sprake lijkt te zijn van een zeer grote ruimtelijke dynamiek. In de ambulante sectoren werken 173.000 mensen (gegevens per 2005). Dat is 12% van de totale werkgelegenheid van 1.444.000 in Zuid-Holland.
van een afslag) of nabij een IC-station of een NS-station (binnen 500 meter). Uit de figuur kan tevens worden afgelezen dat de bedrijvigheid die gevestigd is nabij een IC-station voor het grootste deel bestaat uit de non-profit sector (onder andere een aantal ministeries in Den Haag) en kennisdiensten. Volgens verwachting zijn dus vooral kantoren dichtbij de IC-stations gevestigd. Op typische snelweglocaties (binnen 500 meter van een afslag) zijn, vergeleken met het Zuid-Hollands gemiddelde, distributie-activiteiten en kennisdiensten oververtegenwoordigd. Daarvoor speelt autobereikbaarheid een belangrijke rol. De samenstelling van de bedrijvigheid in binnensteden is uiteraard volstrekt anders dan op bedrijventerreinen (veel meer industrie en distributie op bedrijventerreinen; veel meer consumentendiensten en non-profit activiteiten in de binnensteden). Ook de verdeling naar dichtheid van de locaties laat een duidelijk beeld zien. Naarmate de dichtheid hoger
129
economische monitor zuid-holland 2006
is neemt het aandeel van ‘ruimtevreters’ als industrie en distributie-activiteiten sterk af en neemt het aandeel van hoogwaardige voorzieningen en kantoren (in de brede sectoren kennisdiensten en non-profit sector) sterk toe. Bij de interpretatie van de hierna te bespreken figuren zal altijd in ogenschouw moeten worden genomen wat het absoluut belang is van een bepaald gebiedstype in termen van het aantal arbeidsplaatsen. Gegeven dat besef kan vervolgens worden nagegaan van welke economische specialisaties sprake is en welke trends in vestigingsgedrag waargenomen kunnen worden. De verdeling van werkgelegenheid over de diverse gebiedstypen kan verder worden uitgesplitst naar economische sectoren (figuur 11.12). De economische sector met veruit de sterkste oriëntatie op snelweglocaties is ICT. Voor een derde deel van de werkgelegenheid in die sector in Zuid-Holland geldt dat de dichtstbijzijnde afslag van een autosnelweg binnen 500 meter ligt (hemelsbreed). Voor de totale werkgelegenheid is dat slechts iets meer dan tien procent. Ook groothandel en zakelijke diensten scoren hoog op ‘snelweggevoeligheid’, conform de verwachting. Verrassend is wellicht de hoge score voor openbaar bestuur. Het gaat daarbij onder andere om ministeries in den Haag, die vrij dicht bij de Utrechtse Baan liggen. Bank- en verzekeringswezen en, in iets mindere mate, openbaar bestuur en zakelijke
130
diensten zijn de sectoren die zich meer dan andere sectoren richten op stationslocaties . In de eerste ring rond de zes kernsteden zijn vooral ruimte-intensieve sectoren (industrie, groothandel, bouwnijverheid) gevestigd. In de loop der tijden zijn daar bedrijventerreinen aangelegd, dichtbij, maar net niet binnen de stad. Binnen de stadsgrenzen is veel moeilijker te vinden voor grote bedrijventerreinen. De arbeidsplaatsen in de eerste en tweede ring liggen nog ‘binnen het bereik’ van laagopgeleide inwoners uit de steden. De verdeling naar positie in het stadsgewest duidt op een helder specialisatiepatroon. De non-profit sector (openbaar bestuur, onderwijs, zorg) en in iets mindere mate kennisdiensten (bank- en verzekeringswezen, ICT, zakelijk diensten) zijn sterk vertegenwoordigd in de kernsteden en industrie, bouwnijverheid en groothandel er buiten (voor een aanzienlijk deel ook buiten de stadsgewesten). Het hoge aandeel van transport is eenvoudig te verklaren: het zeehavengebied van Rotterdam ligt weliswaar ver buiten de woonbebouwing, maar wel binnen de gemeentegrenzen. De verdeling van de bedrijvigheid over de verschillende ‘dichtheidsklassen’ hangt, zoals al eerder aangegeven, vooral samen met de benodigde ruimte per arbeidsplaats. Industrie en transport zijn voor ongeveer veertig procent in de gebieden met de laagste dichtheid te vinden, terwijl dat voor de totale bedrijvigheid ruim minder dan twintig procent is. 85 De groep bedrijventerreinen omvat ook hoogwaardi-
De verdeling over de onderscheiden woon-/werkmilieus verschilt sterk tussen economische
beelden zijn Delftechpark,
sectoren. Een ruime meerderheid van industrie, groothandel, transport en bouwnijverheid is gevestigd op bedrijventerreinen. Dat geldt overigens ook voor ICT85. Het bank- en
Brainpark/ Rivium en vele
verzekeringswezen, openbaar bestuur en vrijetijdsactiviteiten zijn relatief sterk op
ge bedrijventerreinen (voor-
andere). ICT en in iets mindere mate zakelijke dienstverlening is vooral op dergelijke terreinen gevestigd. Het betreft dus een ander type bedrijventerreinen dan waar industrie, bouw en transport hoofdzakelijk zijn gevestigd.
binnensteden georiënteerd. Voor consumentendiensten (waaronder detailhandel) is dat minder het geval dan wellicht gedacht. Later bij dit thema zal daar nog specifiek aandacht aan worden besteed. De ‘specifieke werkgebieden’ vormen een bonte verzameling van locaties waar meer arbeidsplaatsen dan inwoners zijn, maar die niet tot de binnenstad of tot bedrijventerreinen zijn gerekend. Het kan gaan om kantoorlocaties, om grootschalige voorzieningen (bijvoorbeeld ministeries of ziekenhuizen of universiteiten/ HBOinstellingen) of om grote winkelcentra buiten de binnenstad.
onder de microscoop
De vraag is nu welke ontwikkelingen in locatiegedrag er zijn te herkennen. Daarvoor is het laatste decennium, dat zowel een periode van hoogconjunctuur als een periode van laagconjunctuur omvat, onderzocht (figuur 11.13). Weergegeven is de groei in procenten86. De figuur bevat veel informatie en kan op twee manieren worden gebruikt. Ten eerste door per gebiedstype na te gaan welke sectoren er groeien en welke er krimpen. Ten tweede door per sector te bepalen in welke gebiedstypen de hoogste groei wordt gerealiseerd. Hier wordt voor de tweede optie gekozen. 86 Dat kan soms leiden tot spectaculaire groei in relatieve
De totale werkgelegenheid neemt in de kernsteden iets minder sterk toe dan in de suburbs en buiten de stadsgewesten. (In figuur 11.14 is de ontwikkeling van jaar op
zin, maar geringe groei in abso-
jaar weergegeven.) De verschillen zijn echter niet groot. Het is duidelijk dat typische
lute zin omdat het basisniveau
snelweglocaties (minder dan 500 meter van een afslag) zeer sterk zijn gegroeid, maar dat het effect al na 500 meter lijkt te zijn uitgewerkt87. Bij IC-stations groeide de
zeer laag is. Bij de interpretatie van de figuren moeten dan ook de absolute aantallen volgens figuur 11.11 worden meegewogen. Voor de buitengebieden staan in de figuur geen groeicijfer gezien het zeer geringe aantal arbeidsplaatsen in absolute zin. 87 Dit wil niet noodzakelijk zeggen dat bedrijven op snelweglocaties sterker groeien, maar waarschijnlijk vooral dat nieuwe bedrijfslocaties vooral op snelweglocaties worden ontwikkeld.
werkgelegenheid niet sterker dan gemiddeld (maar wel wat sterker dan bij NS-stations zonder IC-status)88. In de eerste ring rond de kernsteden was de groei hoger dan het ZuidHollands gemiddelde en iets hoger dan in de tweede ring. Op meer dan vijf kilometer hemelsbreed van de kernsteden (in de derde ring) zijn deze ‘uitstralingseffecten’ opgedroogd. In typische werkmilieus (bedrijventerreinen en specifieke werkmilieus) nam de werkgelegenheid sterker toe dan in de woongebieden. De scheiding van wonen en werken, die al vele decennia optreedt, heeft zich de laatste tien jaar dus voortgezet. De binnensteden hebben niet aan kunnen haken bij het gemiddelde Zuid-Hollandse groeitempo89. Er bestaat geen eenduidig verband tussen werkgelegenheidsgroei en dichtheid van een locatie (in termen van inwoners en arbeidsplaatsen). Zowel een te lage als een te hoge dichtheid is niet optimaal. In grote lijnen gaat dit voor vier van de vijf brede
88 De groeimogelijkheden
economische sectoren op. (Industrie vormt de uitzondering.) Dat groei in gebieden met
worden ook in dit geval vooral
een hoge dichtheid mogelijk is, wordt bewezen door de non-profit sector. Daar groeide
bepaald door de mate waarin stationslocaties worden ontwikkeld. Blijkbaar is daar niet
het aantal arbeidsplaatsen in de hoogste dichtheidsklasse met 25%. De concentratie van ministeries rond Den Haag CS vormt de belangrijkste verklaring.
zodanig sprake van geweest dat een sterke groei kon worden gerealiseerd. 89 De laatste restjes industrie en distributie verdwijnen in ras tempo uit de binnenstad. Dat is ook niet tegen te houden. Opmerkelijker is dat de werk-
Elke brede economische sector kent karakteristieke trends in locatiegedrag. Industrie en bouw blijft wegtrekken uit woongebieden en de binnenstad, groeit alleen nog maar buiten stadsgewesten (ook niet meer in suburbs en in de eerste ring rond de kernsteden), vertrekt naar snelweglocaties90 en houdt nog het beste stand in gebieden met lage dichtheden. De kernsteden verliezen arbeidsplaatsen in distributie-activiteiten (groothandel
gelegenheid in kennisdiensten,
en transport), maar groei wordt gerealiseerd in de suburbs. Per saldo is de groei buiten de
die sterk zijn vertegenwoordigd
stadsgewesten overigens hoger dan binnen de stadsgewesten. Snelweglocaties, locaties
in de binnenstad, gelijk bleef. En dat terwijl die sector op bijvoorbeeld snelweglocaties en
net buiten de kernsteden (de ‘eerste ring’), bedrijventerreinen en gebieden met een lage dichtheid zijn de gebiedstypen met de sterkste toename van het aantal arbeidsplaatsen
op bedrijventerreinen wel zeer
in distributie-activiteiten. Kennisdiensten groeien wat meer in de suburbs. Toch kenden
sterk groeide. Dat hangt waar-
ook de kernsteden een groei van bijna 20% van het aantal arbeidsplaatsen in de periode
schijnlijk samen met verschil-
1996-2005. Spectaculair was de groei op snelweglocaties en op bedrijventerreinen. De groei
len in autobereikbaarheid. De non-profit sector en, in
was daar veel hoger dan in de binnensteden en op stationslocaties (hoewel de IC-stations
mindere mate, consumenten-
nog wel een groei volgens het Zuid-Hollands gemiddelde realiseerden). Ook was de groei
diensten, groeiden nog wel
duidelijk lager met toenemende afstand tot de kernstad. Suburbanisatie trad dus vooral
in de binnenstad. 90 De sterke procentuele groei bij IC-stations is in absolute zin zeer beperkt.
over korte afstand op. Consumentendiensten zijn in sterke mate bevolkingsvolgend. De sterkere groei in de suburbs dan in de kernsteden wordt dan ook voor een belangrijk deel verklaard door de hogere bevolkingsgroei in de suburbs (zie figuur 4.12). Interessanter zijn
131
economische monitor zuid-holland 2006
de trends voor de meer gedetailleerde gebiedsindelingen. Snelweglocaties kenden een sterke groei91, evenals bedrijventerreinen. In binnensteden, woongebieden, de omgeving van IC-stations en gebieden met een hoge dichtheid realiseerden consumentendiensten achterblijvende groeicijfers. Door de oogharen heen kijkend lijkt het er op dat de traditionele winkelgebieden, met name in de centra van steden, terrein verliezen op beter per auto bereikbare locaties (bedrijventerreinen, snelweglocaties), hoewel het in absolute 91 Overigens zijn consumentendiensten op dit moment nog niet sterk
zin nog om bescheiden verschuivingen gaat. Later bij dit thema zal nog worden nagegaan in hoeverre het hier bepaalde typen winkels betreft. De groei van de non-profit sector is
vertegenwoordigd op de
vrij gelijkmatig verdeeld over de verschillende gebiedstypen. Slechts de omgeving van
snelweglocaties (zie figuur
de overige NS-stations realiseerde geen groeicijfers van meer dan 20%. Ook deze sector
11.11). Het betreft dus groei
groeide overigens sterk op snelweglocaties en op bedrijventerreinen (en ook nu vanaf
vanaf een lage basis. Dat geldt ook voor bedrijventerreinen. 92 Gezien hun maatschappelijke functie is het veelal een vereiste dat dit type
een lage basis). Opmerkelijk zijn de hoge groeicijfers die ook de gebieden met de hoogste dichtheden wisten te realiseren. Dit type activiteiten heeft niet veel ruimte nodig en is minder afhankelijk van autobereikbaarheid92. Het zijn ook de sectoren bij uitstek waaraan de binnensteden en de woongebieden hun werkgelegenheidsgroei hebben te danken.
activiteiten goed per openbaar vervoer bereikbaar is
132
(zie in figuur 11.11 ook hun hoge aandeel in de werkgelegenheid bij stations). 93 De indeling naar drie segmenten is opgebouwd vanuit een zeer nauwkeurige indeling in typen detailhandel (5-digit sbi-
Uitwerking detailhandel De toename van de werkgelegenheid bij consumentendiensten op snelweglocaties en bedrijventerreinen is opmerkelijk hoog, zij het vanaf een lage basis. Detailhandel vormt een groot deel van de consumentendiensten. Het is de vraag of bepaalde segmenten vooral verantwoordelijk zijn voor de groei op ‘perifere locaties’ (buiten de traditionele winkelcentra). Daartoe is, om een eerste globaal inzicht te krijgen, de detailhandel onderverdeeld in drie segmenten93:
codes). Perifere detailhan-
■
Perifere detailhandel (35.1 duizend arbeidsplaatsen in Zuid-Holland)
del bestaat uit sbi-codes
■
Warenhuizen en supermarkten (44.2 duizend arbeidsplaatsen)
■
Specifieke detailhandel (71.3 duizend arbeidsplaatsen)
waarvoor meer dan 20% van de werkgelegenheid op een bedrijventerrein is gevestigd. Voor een aantal typen detailhandel is zelfs meer dan de helft van de werkgelegenheid op een bedrijventerrein te
Van de totale werkgelegenheid die in beschouwing is genomen94 bestaat 12% uit detailhandel (figuur 11.15). In woongebieden is dat aandeel aanmerkelijk hoger. Op typische snelweglocaties (minder dan 500 meter hemelsbreed van een afslag) en bedrijventerreinen is het aandeel aanmerkelijk lager. Dat plaatst de hoge groeicijfers
vinden, namelijk detail-
uit figuur 11.13 in perspectief. De groei is weliswaar hoog, maar de massa nog niet groot.
handel in auto’s, meubels,
In absolute zin gaat het in 2005 om bijna 25.000 arbeidsplaatsen op bedrijventerreinen,
woninginrichting, tegels, keukens, bouwmaterialen,
voornamelijk perifere detailhandel.
bouwmarkten, caravans en postorderbedrijven. 94 Er zij aan herinnerd dat ambulante activiteiten, 12%
Perifere detailhandel en supermarkten en warenhuizen zijn in Zuid-Holland duidelijk sterker gegroeid dan specifieke detailhandel (figuur 11.16). De groei op snelweglocaties
van de totale werkgelegen-
is zeer hoog voor perifere detailhandel en warenhuizen/ supermarkten, maar niet voor
heid, niet is meegenomen.
overige detailhandel. Alle drie segmenten zijn zeer sterk gegroeid (in procenten) op
95 Bij perifere detailhandel betreft dit waarschijnlijk vertrek naar bedrijventerreinen, bij specifieke detailhandel wijst het waarschijnlijk op de problemen bij allerlei soorten buurtwinkels om het hoofd boven water te houden.
bedrijventerreinen en (in iets mindere mate) in specifieke werkgebieden (die gedeeltelijk ook uit winkelcentra buiten de binnenstad bestaan). In de binnenstad nam het aantal arbeidsplaatsen af, vooral in perifere detailhandel. Opmerkelijk is het beeld voor woongebieden. Daar neemt de werkgelegenheid in warenhuizen en supermarkten sterk toe, maar van perifere detailhandel en specifieke detailhandel af95. Is het nu inderdaad zo dat de zeer hoge procentuele groeicijfers op snelweglocaties en bedrijventerreinen in absolute zin weinig betekenis hebben, omdat groei plaatsvindt vanaf een lage basis? Inzicht
onder de microscoop
in het absolute niveau van de werkgelegenheid in detailhandel en de absolute ontwikkeling in de periode 1996-2005 voor een selectie van gebiedstypen geeft daar zicht op (tabel 11.4). Van de totale toename van 12.2 duizend arbeidsplaatsen in de detailhandel in Zuid-Holland blijkt 2.7 duizend gerealiseerd te zijn door perifere detailhandel op snelweglocaties96. Dat is een substantieel aandeel van de totale werkgelegenheidsgroei. Op bedrijventerreinen groeide de perifere detailhandel zelfs met 6.2 duizend arbeidsplaatsen, meer dan de helft van de totale groei van detailhandel in Zuid-Holland. Warenhuizen en supermarkten groeiden zeer sterk in woongebieden. Die groei was overigens vrijwel gelijk aan het verlies aan arbeidsplaatsen bij specifieke detailhandel in de woongebieden. Mogelijk hangen deze ontwikkelingen samen (concurrentie voor buurtwinkels van supermarkten in de wijk). Tabel 11.4 Omvang en ontwikkeling detailhandel naar segment en gebiedstype, 2005 Werkgelegenheid 2005 (* 1000)
Groei 1996-2005 (* 1000)
PDV
W&S
SD
Tot.
PDV
W&S
SD
Tot.
Zuid-Holland
35.1
44.3
71.3
150.6
5.7
6.4
0.1
12.2
500 m. tot snelweg
5.4
0.8
1.3
7.4
2.7
0.4
-0.1
3.0
500 m. tot station
1.7
4.3
6.8
12.9
0.2
0.8
1.2
2.2
Binnenstad
1.3
4.5
13.3
19.1
-0.2
-0.1
1.0
0.6
Bedrijventerrein
19.0
1.6
3.0
23.6
6.2
0.4
0.7
7.4
Spec. werkgebied
4.6
12.9
22.8
40.3
0.6
1.4
3.0
5.0
Woongebied
9.0
25.2
31.8
66.0
-1.3
4.7
-4.5
-1.1
Toelichting: PDV
Perifere detailhandel
W&S
Warenhuizen en supermarkten
SD
Specifieke detailhandel
Uitwerking kantoren Na een periode van spectaculaire ontwikkelingen op de kantorenmarkt in de tweede helft van de jaren negentig (waar de Noordvleugel overigens meer van heeft geprofiteerd dan de Zuidvleugel) is de bouw van kantoren de laatste jaren sterk teruggelopen en de leegstand opgelopen. Een aanname is dat de problemen zich vooral op snelweglocaties en in de suburbs concentreren, de gebiedstypen die in de voorafgaande jaren juist een sterke groei kenden. Door het gedetailleerde onderscheid naar gebiedstypen is het mogelijk om na te gaan of dat voor Zuid-Holland inderdaad het geval is. 96 Een concreet bedrijf waar daarbij aan gedacht kan worden is IKEA (op snelweglocaties in Delft, Barendrecht en Sliedrecht).
Het grootste deel van de Zuid-Hollandse kantoorvoorraad is in de kernsteden gevestigd (figuur 11.17; rechterdeel). Dat was in 1990 zo en dat is nog steeds het geval. De meeste kantoren staan in de binnenstad of op specifieke werklocaties (waaronder ook kantoorlocaties vallen). Bedrijventerreinen spelen een ondergeschikte rol, maar de
133
economische monitor zuid-holland 2006
voorraad neemt daar wel snel toe (vergelijk 2005 met 1990). Dat laatste geldt ook voor snelweglocaties. Opvallend is de geringe kantorenvoorraad op stationslocaties (zowel ICals overige NS-stations). En een sterke groei valt daar ook niet te constateren. Voor zover kantoren buiten de kernsteden zijn gevestigd, is dat voor het grootste deel op korte afstand van de stad, zoals blijkt uit het veel grotere aandeel van de eerste ring dan van de tweede en derde ring. In de periode 2001-2005 is de nieuwbouw van kantoren in Zuid-Holland bijna gehalveerd ten opzichte van de periode 1996-2000 (zie het linkerdeel van figuur 11.17)97. In alle gebiedstypen nam de nieuwbouw af. De nieuwbouwprestaties waren de laatste vijf jaar het hoogst op bedrijventerreinen98. In de binnensteden viel de nieuwbouw zeer sterk terug. Ook bij IC-stations en in gebieden met zeer hoge dichtheden kwam er weinig bij ten opzichte van de bestaande voorraad. Blijkbaar zijn er in de centra van steden de laatste vijf jaar zeer weinig kantoren gebouwd. Op basis van de aantallen vierkante meters nieuwbouw in absolute zin (tabel 11.5) kan worden berekend dat 57% (in 1996-2000) respectievelijk 54% (in 2001-2005) van de nieuwe kantoren op minder dan een kilometer hemelsbreed van een afslag van een autosnelweg is gebouwd. Dat is aanmerkelijk meer dan het huidige aandeel in de voorraad. Het aandeel van stationslocaties was veel kleiner. Op bedrijventerreinen vond in de twee deelperioden respectievelijk 24% en 39% van de totale Zuid-Hollandse nieuwbouw van kantoren plaats. Dat is veel meer dan het aandeel van de
134
binnensteden, dat in 2001-2005 maar iets meer dan 10% bedroeg. Tabel 11.5 Nieuwbouw van kantoorruimte naar gebiedstypen, 1996-2005 Nieuwbouw (m2 bruto vloeroppervlak * 1000) per jaar
97 Het gaat hier om een relatieve maatstaf. Indien de kantoorvoorraad laag is, zal een betrekkelijk geringe omvang van de nieuwbouw al kunnen leiden tot een hoge score op de nieuwbouwprestaties. Daar moet bij de interpretatie van de resultaten rekening mee worden gehouden. 98 Zoals al eerder aangege-
Gebiedstype
1996-2000
2001-2005
Zuid-Holland
361
237
500m. tot snelweg 500 tot 1000 m.
91 115
62 67
500 m. tot IC 500 m. tot overig NS
35 14
9 14
Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring
84 23 34
73 10 27
Bedrijventerreinen Binnenstad Specifiek werkgebied Woongebied Buitengebied
87 67 160 33 14
92 24 83 25 12
DH onder 2.000 2.000 tot 4.000 4.000 tot 8.000 8.000 tot 16.000 Boven 16.000
22 19 113 107 99
24 28 73 56 56
Kernsteden Suburbs Buiten stadsgewest
227 109 25
134 87 16
ven, vallen daar ook terreinen als Brainpark/ Rivium en Delftechpark onder.
onder de microscoop
De ontwikkeling van de kantoorvoorraad kan worden gesplitst in de ontwikkeling van de hoeveelheid verhuurd vloeroppervlak (waarbij een toename gunstig is) en de ontwikkeling van de (niet-verhuurde) leegstand (waarbij een toename ongunstig is). Het verhuurde kantooroppervlak is sterk toegenomen op typische snelweglocaties (tot 500 meter van een afslag; vooral sinds 1996), in de tweede en derde ring rond de kernsteden (overigens vanaf een lage basis), op bedrijventerreinen, in gebieden met de laagste dichtheden en buiten stadsgewesten (figuur 11.18). Hoewel de massa aan verhuurd kantooroppervlak nog steeds is geconcentreerd in kernsteden, in de binnenstad en specifieke werkmilieus en in gebieden met hoge dichtheden, is dus sprake van wat hogere relatieve groeicijfers buiten stadsgewesten, op bedrijventerreinen en in gebieden met lage dichtheden, echter vanaf een lage basis. Het aanbodpercentage99 is de laatste jaren zeer sterk toegenomen op bedrijventerreinen (figuur 11.19). Er zijn de laatste jaren blijkbaar zoveel kantoren gebouwd op bedrijventerreinen, dat de toename van de hoeveelheid verhuurd kantooroppervlak niet voldoende was om een hoog aanbodpercentage te vermijden. Ook in andere gebiedstypen nam het aanbodpercentage toe, maar niet in hetzelfde tempo als op bedrijventerreinen. Genoemd kunnen worden de snelweglocaties (op minder dan 500 meter in wat mindere mate dan tussen 500 en 1000 meter), de eerste ring rond de kernsteden en de suburbs. In andere gebiedstypen is het aanbodpercentage relatief laag gebleven. Dat geldt bijvoorbeeld voor binnensteden en voor gebieden met zeer hoge dichtheden (meer dan 16.000 arbeidsplaatsen en inwoners per vierkante kilometer).Wordt echter naar de ontwikkeling van de hoeveelheid verhuurd vloeroppervlak gekeken, dan was in die twee gebiedstypen de laatste jaren sprake van een afname. De oplossing voor deze ‘paradox’ is eenvoudig: er werden nauwelijks nieuwe kantoren gebouwd. Gebiedstypen waar veel kantoren zijn gebouwd zagen in de sterkste mate het 99 Het aanbod bestaat uit leegstaande kantoren en uit kantoren die in aanbouw zijn, maar nog niet verhuurd. 100 De groei kan worden gerealiseerd door bedrijven
aanbodpercentage oplopen, ondanks het feit dat de hoeveelheid verhuurd vloeroppervlak nog toenam. Dat gebeurde echter in een lager tempo dan de toename van de totale kantoorvoorraad. Er is dus, met name rond de eeuwwisseling te lang doorgegaan met nieuwbouw van kantoren. De schaal waarop dat is gebeurd, is overigens niet vergelijkbaar met de regio Amsterdam. Aanbodpercentages van 20% of meer zijn daar geen uitzondering.
die gedurende de gehele periode al op de bedrijventerreinen waren gevestigd en door het saldo van oprichtingen, opheffingen en verplaatsingen gedurende de periode. Voor het gebiedstype bedrijventerreinen is vrijwel altijd sprake van een positief saldo van
Bedrijventerreinen Ruim 30% van de werkgelegenheid in Zuid-Holland is gevestigd op bedrijventerreinen en dat aandeel is de laatste tien jaar nog toegenomen (figuur 11.20). De vraag is nu in hoeverre dat aandeel verschilt tussen sectoren en gebiedstypen en in hoeverre groeiverschillen optreden100. Het aandeel van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen per sector voldoet aan de verwachtingen: hoge aandelen van industrie en bouw en van distributie-activiteiten en
vestiging en vertrek van
lage aandelen van consumentendiensten en vooral de non-profit sector. Het aandeel
bedrijven. Aan de ontwik-
is voor distributie-activiteiten sterk toegenomen. Dat geldt ook voor kennisdiensten
keling van de aandelen en de groeicijfers kunnen dus geen uitspraken worden ontleend dat bedrijven een hogere werkgelegenheidsgroei realiseren omdat zij op een bedrijventerrein zijn gevestigd.
en consumentendiensten. Voor de non-profit sector valt een beweging richting bedrijventerreinen veel minder waar te nemen. De werkgelegenheid op de typische snelweglocaties (minder dan 500 meter van een afslag) is voor het grootste deel op bedrijventerreinen gevestigd. Het aandeel neemt af met grotere afstand tot de snelweg, met toenemende afstand tot de kernsteden, met toenemende dichtheid en buiten de kernsteden. Ook in de omgeving van IC-stations is nog een deel
135
economische monitor zuid-holland 2006
van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen gevestigd. Het gaat daarbij veelal om hoogwaardige terreinen, met een aanzienlijk deel kantoorwerkgelegenheid. In alle onderscheiden vijf brede economische sectoren heeft de werkgelegenheid op bedrijventerreinen zich sterker ontwikkeld dan er buiten (figuur 11.21). Het verschil is vooral zeer groot voor distributie-activiteiten en kennisdiensten. Veel bedrijven in die sectoren zijn het laatste decennium verplaatst naar bedrijventerreinen. Ook in de meeste gebiedstypen nam het aantal arbeidsplaatsen op bedrijventerreinen sterker toe dan er buiten. Dat geldt voor alle ringen rond de steden, voor de meeste dichtheidsklassen en voor de gebieden buiten de kernsteden (suburbs en gebieden buiten de stadsgewesten). Voor snelweglocaties geldt het overigens niet. Wel geldt dat de groei daar in het algemeen zeer hoog is in de gebieden die op minder dan 500 meter van een afslag liggen. Juist in die gebieden is het overgrote deel van de werkgelegenheid op een bedrijventerrein te vinden. Zowel op bedrijventerreinen als buiten bedrijventerreinen groeit daar de werkgelegenheid sterk. Geconcludeerd kan worden dat er naar gebiedstypen onderscheiden geen heel duidelijke verschillen in werkgelegenheidsgroei tussen bedrijventerreinen en gebieden buiten
136
101 Deze hypothese zou
bedrijventerreinen bestaan. Dat duidt er mogelijk op dat nieuwe bedrijventerreinen niet
eventueel getoetst kunnen
bovenproportioneel in bepaalde gebiedstypen zijn aangelegd. Een uitzondering vormt
worden door koppeling
de positie in het stadsgewest. Daar was het verschil in groei tussen bedrijventerreinen
van de gegevens uit het bedrijventerreinenbestand aan de hier aangehouden gebiedstypering.
en gebieden buiten bedrijventerreinen groter dan binnen stadsgewesten (suburbs en kernsteden), mogelijk omdat er buiten stadsgewesten relatief veel bedrijventerreinen zijn aangelegd101.
onder de microscoop
Figuur 11.1
Kaart werkgelegenheidsdichtheid, Zuid-Holland 2005
Globaal nationaal beeld
Arbeidsplaatsen per vierkante kilometer
Gedetailleerd beeld
Arbeidsplaatsen per km² 4000 of meer 2000 tot 4000 1000 tot 2000 500 tot 1000 250 tot 500 Minder dan 250
137
Figuur 11.2
Kaart werkgelegenheidsfunctie, Zuid-Holland 2005
Globaal nationaal beeld
Arbeidsplaatsen per 1000 inw. (15-65 jr.) 1313 of meer 948 tot 1313 735 tot 948 579 tot 735 430 tot 579 138 tot 430 Lage werkgelegenheidsdichtheid
Gedetailleerd beeld
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (15-65 jaar)
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 11.3
Werkgelegenheidsdichtheid Rotterdam en omgeving, 2005
Arbeidsplaatsen per km² 8000 of meer 4000 tot 8000 2000 tot 4000 1000 tot 2000 500 tot 1000 Minder dan 500
138
Arbeidsplaatsen per vierkante kilometer
onder de microscoop
Figuur 11.4
Ontwikkeling Werkgelegenheidsdichtheid Rotterdam en omgeving, 1996-2005
Arbeidsplaatsen per km²
1996-2001
150 of meer 50 tot 150 15 tot 50 0 tot 15 -15 tot 0 -50 tot -15 -150 tot -50 Minder dan -150
139
Arbeidsplaatsen per km² 150 of meer 50 tot 150 15 tot 50 0 tot 15 -15 tot 0 -50 tot -15 -150 tot -50 Minder dan -150
2001-2005
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 11.5
Werkgelegenheidsdichtheid Den Haag en omgeving, 2005
Arbeidsplaatsen per km² 8000 of meer 4000 tot 8000 2000 tot 4000 1000 tot 2000 500 tot 1000 Minder dan 500
140
Arbeidsplaatsen per vierkante kilometer
onder de microscoop
Figuur 11.6
Ontwikkeling Werkgelegenheidsdichtheid Den Haag en omgeving, 1996-2005
Arbeidsplaatsen per km²
1996-2001
150 of meer 50 tot 150 15 tot 50 0 tot 15 -15 tot 0 -50 tot -15 -150 tot -50 Minder dan -150
141
Arbeidsplaatsen per km² 150 of meer 50 tot 150 15 tot 50 0 tot 15 -15 tot 0 -50 tot -15 -150 tot -50 Minder dan -150
2001-2005
economische monitor zuid-holland 2006
Vertegenwoordiging creatieve sector, enge definitie, steden 2005
Figuur 11.7
Benchmark
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar HILVERSUM AMERSFOORT
Overig in stad
AMSTERDAM
Binnenstad
UTRECHT ARNHEM ‘S HERTOGENBOSCH ASSEN DELFT EINDHOVEN MAASTRICHT HAARLEM NIJMEGEN ROTTERDAM ‘S GRAVENHAGE GRONINGEN LEEUWARDEN DEVENTER ALKMAAR APELDOORN HENGELO OV
142
BREDA ZEIST GOUDA LEIDEN ZWOLLE HEERLEN ROERMOND ENSCHEDE VENLO DORDRECHT TILBURG ALMELO 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Ontwikkeling creatieve sector, enge definitie, steden 1996-2005
Figuur 11.8 Steden
Arbeidsplaatsen per 1000 inw. 15-65 jaar
Binnensteden
55
60
Monitor Arbeidsplaatsen per 1000 inw. 15-65 jaar
30
30
14
14
25
25
12
12
20
20
10
10
8
8
15
15 6
6
10
10
4
4
5
5
2
2
0
0
0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Delft Den Haag
Dordrecht Leiden
Gouda Rotterdam
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
0
onder de microscoop
Vertegenwoordiging creatieve sector, ruime definitie, steden 2005
Figuur 11.9
Benchmark
Arbeidsplaatsen per 1000 inwoners 15-65 jaar HILVERSUM EINDHOVEN
Overig in stad
UTRECHT
Binnenstad
AMERSFOORT AMSTERDAM HENGELO OV DELFT ZEIST ‘S HERTOGENBOSCH DEVENTER NIJMEGEN ALMELO VENLO HAARLEM ZWOLLE ARNHEM GRONINGEN ‘S GRAVENHAGE MAASTRICHT APELDOORN
143
LEEUWARDEN BREDA HEERLEN ALKMAAR GOUDA ROTTERDAM ASSEN ENSCHEDE LEIDEN ROERMOND DORDRECHT TILBURG 0
Figuur 11.10
50
100
150
200
Ontwikkeling creatieve sector, ruime definitie, steden 1996-2005
Steden
Arbeidsplaatsen per 1000 inw. 15-65 jaar
Binnensteden
180
180
160
160
140
140
120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20
0
250
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Delft Den Haag
Dordrecht Leiden
Gouda Rotterdam
0
300
Monitor Arbeidsplaatsen per 1000 inw. 15-65 jaar
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
0
economische monitor zuid-holland 2006
Werkgelegenheid per gebiedstype, 2005
Figuur 11.11
Benchmark
Aandeel [%]
Arbeidsplaatsen (x 1000)
Totaal Kernsteden Suburbs Overig 500 m. tot snelweg 500 tot 1000m. 500 m. tot IC-station 500 m. tot overig NS Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden Buitengebieden DH onder 2000 2000 tot 4000 4000 tot 8000
144
8000 tot 16000 Boven 16000 0%
20%
40%
60%
Industrie en bouw
Distributie
Consumentendiensten
Non-profit sector
80%
100%
Kennisdiensten
0
200
400
600
800
1000
1200 1400
onder de microscoop
Figuur 11.12
Aandeel sectoren in totale werkgelegenheid Zuid-Holland per gebiedstype, 2005 a. Snelweglocaties
b. Stationslocaties
Benchmark
c. Afstand Kernsteden
Industrie Bouwnijverheid Groothandel Transport Bank- en verzekeringswezen ICT Zakelijke diensten Consumentendiensten Vrijetijdsactiviteiten Openbaar bestuur Onderwijs Zorgsector Totaal 0
10
20
30
40
50 60%
0
10
20
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m.
d. Positie in stadsgewest
30
40
50 60%
0
10
20
500 m. tot IC-station 500 m. tot overig NS
e. Dichtheid
30
40
50 60%
Eerste ring rond stad Tweede ring
f. Woon-/werkmilieus
Industrie Bouwnijverheid Groothandel
145
Transport Bank- en verzekeringswezen ICT Zakelijke diensten Consumentendiensten Vrijetijdsactiviteiten Openbaar bestuur Onderwijs Zorgsector Totaal 0
20
40
Kernsteden Suburbs Overig
60
80 100%
0
20
40
60
DH onder 2000 2000-4000 4000-8000 8000-16000 Boven 16000
80 100%
0
20
40
60
80 100%
Binnenstad Bedrijventerrein Specifiek werkgebied Woongebied Buitengebied
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 11.13
Ontwikkeling werkgelegenheid naar gebiedstypen per brede sector, 1996-2005 Industrie en bouw
%
Distributie
%
Benchmark
Kennisdiensten
%
Totaal
Kernsteden Suburbs Overig
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m.
500 m. tot IC 500 m. tot overig NS
Eerste ring rond stad Tweede ring
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
DH onder 2000
146
2000 tot 4000 4000 tot 8000 8000 tot 16000 Boven 16000 -60
-40
-20
0
20
40
Consumentendiensten
60
%
-60
-40
-20
0
20
40
Non-profit sector
60
%
-60
-40
-20
0
20
40
Totaal
60
%
Totaal
Kernsteden Suburbs Overig
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m.
500 m. tot IC 500 m. tot overig NS
Eerste ring rond stad Tweede ring
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
DH onder 2000 2000 tot 4000 4000 tot 8000 8000 tot 16000 Boven 16000 -60
-40
-20
0
20
40
60
-60
-40
-20
0
20
40
60
-60
-40
-20
0
20
40
60
onder de microscoop
Figuur 11.14
Ontwikkeling totale werkgelegenheid, 1996-2005
a. Snelweglocaties
Index 1996=100
Monitor
b. Stationslocaties
Index 1996=100
c. Afstand tot kernsteden
155
155
155
150
150
150
145
145
145
140
140
140
135
135
135
130
130
130
125
125
125
120
120
120
115
115
115
110
110
110
105
105
105
100
100
100
95
95
1997
1999
2001
2003
2005
1997
<500 meter 500-1000 meter rest d. Positie in stadsgewest
1999
2001
2003
2005
95
Index 1996=100
Index 1996=100
e. Dichtheid
155
150
150
150
145
145
145
140
140
140
135
135
135
130
130
130
125
125
125
120
120
120
115
115
115
110
110
110
105
105
105
100
100 1999
2001
2003
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
2005
95
2001
2003
2005
Index 1996=100
f. Woon-/werkmilieus
155
1997
1999
Eerste ring Tweede ring Derde ring Kernstad
IC-stations Overige NS-stations rest
155
95
1997
Index 1996=100
147
100 1997
1999
2001
<2000 2000-4000 4000-8000 8000-16000 >16000
2003
2005
95
1997
1999
2001
Kernsteden Suburbs Overig
2003
2005
economische monitor zuid-holland 2006
Aandeel detailhandel per gebiedstype, 2005
Figuur 11.15
Benchmark
Aandeel
Arbeidsplaatsen (x 1000)
Totaal Kernsteden Suburbs Overig 500 m. tot snelweg 500 tot 1000m. 500 m. tot IC-station 500 m. tot overig NS Eerste ring rond stad Tweede ring Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden Buitengebieden DH onder 2000 2000 tot 4000 4000 tot 8000
148
8000 tot 16000 Boven 16000 0
2
4
6
8
Perifere detailhandel
Figuur 11.16
10
12
14
16
18
Warenhuizen en supermarkten
20%
0
10
20
30
40
% per jaar
60
70
Specifieke detailhandel
Ontwikkeling werkgelegenheid detailhandel per gebiedstype, 1996-2005 Perifere detailhandel
50
Warenhuizen, supermarkten % p. jr.
Benchmark Specifieke detailhandel
% per jaar
Totaal
Kernsteden Suburbs Overig
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m.
500 m. tot IC 500 m. tot overig NS
Eerste ring rond stad Tweede ring
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
DH onder 2000 2000 tot 4000 4000 tot 8000 8000 tot 16000 Boven 16000 -2
0
2
4
6
8%
-2
0
2
4
6
8%
-2
0
2
4
6
8%
onder de microscoop
Voorraad en nieuwbouw kantoren per gebiedstype, 1996-2005
Figuur 11.17
Nieuwbouwprestaties*
Benchmark Absdolute omvang kantoorvooraad (mln m² bvo)
Zuid-Holland Kernsteden Suburbs Overig 500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m. 500 m. tot IC 500 m. tot overig NS Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Bedrijventerreinen Binnensteden Specifieke werkgebieden Woongebieden Buitengebieden DH onder 2000 2000 tot 4000 4000 tot 8000
149
8000 tot 16000 Boven 16000 0%
1%
2%
3%
4%
5%
6%
7%
0
2
4
1996-2000
1990
2001-2005
2005
*) Nieuwbouwprestaties: nieuwbouw per jaar als percentage van de gemiddelde voorraad in beschouwde periode
6
8
10
12
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 11.18 240
Ontwikkeling verhuurd kantooroppervlak per gebiedstype, 1989-2005
a. Snelweglocaties
Index 1989=100
240
Index 1989=100
Monitor 240
c. Afstand tot kernsteden
Index 1989=100
220
220
220
200
200
200
180
180
180
160
160
160
140
140
140
120
120
120
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 ‘05
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m. rest
240
150
b. Stationslocaties
d. Positie in stadsgewest
Index 1989=100
Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Kernstad
500 m. tot IC 500 m. tot o overige NS rest
240
e. Dichtheid
Index 1989=100
240
f. Woon-/werkmilieu
Index 1989=100
220
220
220
200
200
200
180
180
180
160
160
160
140
140
140
120
120
120
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
100 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 ‘05
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
DH onder 2000 2000-4000 4000-8000 8000-16000 Boven 16000
Zuid-Holland Kernsteden Suburbs Overig
onder de microscoop
Figuur 11.19
Aanbodpercentage kantoren per gebiedstype, 1991-2005
a. Snelweglocaties
[%]
b. Stationslocaties
Monitor [%]
c. Afstand tot kernsteden
[%]
20%
20%
20%
18
18
18
16
16
16
14
14
14
12
12
12
10
10
10
8
8
8
6
6
6
4
4
4
2
2
2
0 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
0 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
0 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
500 m. tot IC 500 m. tot overige NS rest
Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Kernstad
500 m. tot snelweg 500 tot 1000 m. rest d. Positie in stadsgewest
[%]
e. Dichtheid
[%]
f. Woon-/werkmilieu
20%
20%
20%
18
18
18
16
16
16
14
14
14
12
12
12
10
10
10
8
8
8
6
6
6
4
4
4
2
2
2
0 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
0
Binnensteden Bedrijventerreinen Specifieke werkgebieden Woongebieden
1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 DH onder 2000 2000-4000 4000-8000 8000-16000 Boven 16000
0
[%]
151
1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005
Zuid-Holland Kernsteden Suburbs Overig
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur 11.20
Aandeel werkgelegenheid op bedrijventerreinen per gebiedstype, 1996-2005 Omvang kantoorvooraad (mln m² bvo)
Naar gebiedstype Totaal
Industrie en bouw
Kernsteden
Distributie
Suburbs
Benchmark
Omvang kantoorvooraad (mln m² bvo)
Naar sector
Kennisdiensten
Buiten stadsgewest Consumentendiensten Snelweg tot 500 m
Non-profit sector
500 tot 1000 m
Totaal
Meer dan 1000 m
0
500 m. tot IC-station
20
40
60
80
500 m. tot overig NS Meer dan 500 m Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Rest Dichtheid onder 2.000 2.000 tot 4.000 4.000 tot 8.000 8.000 tot 16.000
1996
Boven 16.000 0
10
20
30
40
50
60
70
2005
80
152
Figuur 11.21
Ontwikkeling werkgelegenheid op bedrijventerreinen per gebiedstype, 1996-2005 [%]
Naar gebiedstype
[%]
Totaal
Industrie en bouw
Kernsteden
Distributie
Suburbs
Benchmark
Naar sector
Kennisdiensten
Overig Consumentendiensten Snelweg tot 500 m
Non-profit sector
500 tot 1000 m
Totaal
Meer dan 1000 m
-20 -10
0
10 20 30 40 50
500 m. tot IC-station 500 m. tot overig NS
Ontwikkeling arbeidsplaatsen (%)
Meer dan 500 m
op bedrijventerreinen niet op bedrijventerreinen
Eerste ring rond stad Tweede ring Derde ring Rest Dichtheid onder 2.000 2.000 tot 4.000 4.000 tot 8.000 8.000 tot 16.000 Boven 16.000 -20
-10
0
10
20
30
40
50
onder de microscoop
153
economische monitor zuid-holland 2006
12 Aandachtspunten voor beleid De provincie Zuid-Holland voert op vele fronten actief beleid om de economie zo goed mogelijk te laten functioneren. Dat vindt plaats binnen een breder Europees en nationaal kader102. Belangrijke elementen daarin zijn de zogenaamde ‘Lissabon-agenda’, waarin de ambitie is uitgesproken de concurrentiekracht van ‘Europa’ te verbeteren door het stimuleren van de kenniseconomie. Nationaal zijn de Nota Ruimte (Ministerie van VROM) en Pieken in de Delta (Ministerie van EZ) van belang. In de Nota Ruimte worden onder andere zes stedelijke netwerken onderscheiden, waarvan de Randstad het grootste is. Het belang van de twee mainports (Schiphol en de haven van Rotterdam) wordt benadrukt. Daarnaast worden greenports geïntroduceerd (in Zuid-Holland: Westland, Oostland, Bollenstreek, Boskoop). In Pieken in de Delta zijn dertien economische kerngebieden aangewezen. Eén daarvan omvat de gehele Zuidvleugel van de Randstad., met als ruggengraat de ‘Kenniscorridor’ (die onder andere de A13 Kennisboulevard omvat). Daarnaast heeft het Ministerie van EZ een lijst van vijftig ‘topprojecten’ opgesteld (grote bedrijventerreinen met een complexe ontwikkelings- of herstructureringsopgave). Daarvan liggen zes te herstructureren
154
bedrijventerreinen in Zuid-Holland en drie nieuw aan te leggen terreinen. Ook heeft EZ warme belangstelling voor het ontwikkelen van bedrijventerreinen voor kennisintensieve bedrijvigheid. Daarvan liggen er twee in Zuid-Holland, namelijk Bio Sciencepark Leeuwenhoek/ Rijnfront en Technopolis/ Schieveen. De Provincie Zuid-Holland heeft het voornaamste beleid neergelegd in het Collegewerkprogramma 2003-2007. Aan een drietal beleidsinspanningen wordt hier nader aandacht geschonken, namelijk kenniseconomie, toerisme en bedrijventerreinen. In het Collegewerkplan 2003-2007 zijn daarvoor targets gesteld. De vraag is in hoeverre daar aan voldaan wordt.
Kenniseconomie Kenniseconomie vormt een zeer belangrijk aandachtspunt in het provinciaal beleid. De Provincie wil zwaar inzetten op het spoor van kenniseconomie, ook vanuit een lange termijn visie: een kenniseconomie tot stand brengen of op een hoger plan brengen is een kwestie van de lange adem, waarbij de eerste noodzakelijke stap het breed gedragen herkennen van een gevoel van urgentie is. Daarbij behoort het ook tot de ambities om de aanwezige kennis bij universiteiten en kennisinstellingen in Zuid-Holland te vermarkten. De nadruk die door de EU wordt gelegd bij het stimuleren van de kenniseconomie als instrument om de EU-economie meer concurrentiekrachtig te maken wordt door de provincie Zuid-Holland onderschreven. Zodanig zelfs dat de volgende doelstellingen zijn geformuleerd:
102 In het eerste hoofdstuk van de Economische Monitor 2004 is daar uitvoeriger op ingegaan.
■
Een stijging op het Europese innovatiescoreboard naar de top-20;
■
Een stijging op de ranglijst van kennisintensieve dienstverlening naar de top-10.
De toets of deze doelstellingen worden gehaald wordt helaas ernstig bemoeilijkt doordat grote veranderingen zijn opgetreden bij het bepalen van de positie op de European Innovation Scoreboard. De meting is door de EU gestopt na 2003. Inmiddels heeft MERIT de
aandachtspunten voor beleid
draad weer opgepakt103. De toegepaste methodiek wijkt echter op verschillende punten af van de methodiek zoals die voorheen werd gehanteerd. Aangezien het bij monitoring vooral van belang is dat de scores per jaar vergelijkbaar zijn, zodat kan worden bepaald of het de goede kant opgaat of niet, is de Europese innovatiescoreboard voor een accurate meting van ontwikkelingen in de tijd in feite onbruikbaar. Mogelijk zal de nieuwe opzet er in de toekomst toe leiden dat de prestaties van de EU-regio’s wel weer gevolgd kunnen gaan worden. Volgens de nieuwe opzet van de Regional Innovation Scoreboard (van MERIT) neemt Zuid-Holland positie 35 in op de lijst van 148 regio’s in de EU15-landen. Hierbij past de vaststelling dat Zuid-Holland niet bij de best scorende regio›s hoort maar bij een groep die bovengemiddeld scoort. Over ontwikkelingen na 2003 kunnen helaas nog geen uitspraken worden gedaan. Zuid-Holland daalde van plaats 12 naar plaats 32 op de ranglijst van het aandeel kennisintensieve diensten (tabel 12.1). Daarna verbeterde Zuid-Holland de positie op de ranglijst weer. De Provincie Zuid-Holland concludeert hieruit:
155
‘Het aandeel van kennisintensieve diensten laat zien dat de positie van Zuid-Holland is verslechterd tussen 1995-2002, maar dat tijdens de collegeperiode deze verslechtering is gestopt en er zelfs van een lichte verbetering gesproken kan worden. De oorspronkelijke ambitie om tot de top-tien te behoren wordt niet gehaald. Zuid-Holland is een goede sub-topper. Zuid-Holland onderscheidt zich wel doordat het met beide criteria (innovatiescoreboard en aandeel kennisintensieve diensten) tot de sub top behoort.’ Tabel 12.1 Aandeel kennisintensieve diensten, Zuid-Holland op ranglijst van EU15-regio’s Jaar
Positie van Zuid-Holland: Kennisintensieve diensten in % van totale werkgelegenheid
1995
12
2000
13
2001
16
2002
32
2003
22
2004
25
2005
19
Bronnen: Statistics in focus, Science and Technology, 1/2006 Employment in High Technology. 103 Hollanders, H. (2006) 2006 European regional innovation scoreboard. MERIT, Maastricht.
Figure 3. Eurostat, 2006. Eurostat. Science and Technology. High-tech industries and knowledge-intensive services: employment statistics at national and regional level.
economische monitor zuid-holland 2006
Toerisme Hoewel toerisme en recreatie niet tot de economische clusters wordt gerekend is het om verschillende redenen toch een belangrijke activiteit. Ten eerste is het een sector waarbinnen nationaal gezien hoge werkgelegenheidsgroei wordt gerealiseerd. Ten tweede is het een sector met voor deelsegmenten een omvangrijk ruimtebeslag. Keuzes hebben dus belangrijke ruimtelijke consequenties. Ten derde is toerisme en recreatie niet alleen van belang voor bezoekers van buiten de provincie, maar ook voor de eigen bewoners. Indien namelijk ook de kwalitatief hoogwaardiger segmenten worden bediend (ook cultuur speelt een rol in dit kader) kan de woonplaatskeuze van kenniswerkers worden beïnvloed. En ten vierde levert de sector veel werk voor laag- en middelbaar opgeleiden. Door de diverse thema’s van de Monitor heen, is zijdelings al aandacht besteed aan aspecten die samenhangen met toerisme en recreatie. Hier worden ze nog eens op een rijtje gezet: ■
■
In 2005 werd er in Zuid-Holland door toeristen €1.66 miljard besteed. Dat hield 19.9 duizend mensen full-time aan het werk in Zuid-Holland104. Wat betreft het aantal arbeidsplaatsen in toerisme en recreatie per inwoner scoort Zuid-Holland op de vierde plaats van de twaalf provincies. Vooral in streekplangebied West (langs de kust) is toerisme en recreatie zeer sterk
156
vertegenwoordigd. Naar Corop-gebieden beschouwd scoort Agglomeratie Den Haag zelfs op de derde plaats van veertig regio’s wat betreft het aantal banen in toerisme en recreatie per inwoner. En Leiden en Bollenstreek staat op nummer 12. ■
Het aantal arbeidsplaatsen in vrijetijdsactiviteiten nam in de periode 1996-2005 in Zuid-Holland met 2.9% per jaar toe (iets meer dan het nationaal gemiddelde). Voor 2006-2010 wordt een groei met bijna 2% per jaar voorzien, ook iets hoger dan het nationaal gemiddelde.
■
Gemeten naar het aantal starters per inwoner in vrijetijdsactiviteiten scoorde ZuidHolland in de periode 1996-2003 onder het nationaal gemiddelde, op plaats 8 van de twaalf provincies.
■
Met het inkomen per inwoner scoort Zuid-Holland op de derde plaats van de twaalf provincies. Dat inkomen vormt een belangrijke bron van bestedingen in de toeristische/recreatieve sector (naast bestedingen door inwoners van andere provincies of uit het buitenland).
■
Uit de Toer Teller 2006 blijkt dat de toeristische bestedingen en werkgelegenheid sinds 2003 sterk zijn gestegen. Indien 2001 op 100 wordt gesteld, bedroeg de indexwaarde voor de toeristische bestedingen in 2003 en 2005 respectievelijk 102 en 111 en voor de werkgelegenheid respectievelijk 98 en 104.
104 Deze gegevens zijn ontleend aan ZKA
■
Consultants & Planners (2006) TOER Teller 2006 Zuid-
is gebleven. In het eerste half jaar van 2006 is het aantal overnachtingen echter
Holland. Daarin staat al een
scherp gestegen ten opzichte van het eerste half jaar van 2005, namelijk met 8.4%
zeer uitvoerig beeld van de ontwikkeling van het toerisme in Zuid-Holland. In deze Economische Monitor wordt er daarom niet diep op ingegaan.
In 2005 is het aantal overnachtingen (in hotels, campings, bungalowparken e.d.) met 1.9% gedaald ten opzichte van 2003, terwijl in Nederland de daling tot 1.3% beperkt
(in Nederland totaal met 8.5%). ■
Het aantal bezoekers aan attracties, rondvaarten en musea in Zuid-Holland lag in 2003 bijna 3% hoger dan in 2001. Naar evenementen kwamen in die periode ruim 5% meer mensen kijken.
aandachtspunten voor beleid
Target toerisme105 De Provincie heeft zich tot doel gesteld een toename van de toeristische bestedingen te realiseren van tien procent in de vier jaarsperiode periode 2003/2007. De bestedingen in Zuid-Holland zijn in 2005 met 9% gestegen ten opzichte van 2003 zonder correctie voor de inflatie. In 2006 wordt door de ondernemers in de toeristische sector een groei verwacht van de toeristische bestedingen van 4,3%. In tabel 5.10 is op grond hiervan de groei van de toeristische bestedingen voor de drie jaarsperiode 20032006 geschat op 14,3% (zonder inflatiecorrectie). Aangezien de inflatie in de periode 2004, 2005 en 2006 naar verwachting voor de hele periode op ca 4,3% zal uitkomen is dit reëel ca. 10%. Voor het jaar 2003 is de groei van de toeristische bestedingen niet bekend. Wel is bekend dat in 2003 de bestedingen 2% hoger zijn dan in 2001 (zonder inflatiecorrectie). Rekening houdend met een inflatie van 5,5% in deze periode betekent dit dat de bestedingen met 3,5% gedaald zijn. Op basis van de veronderstelling dat deze daling geleidelijk over deze twee jaren heeft plaatsgevonden betekent dit, dat in 2003 de reële bestedingen met ca 2% zijn gedaald. Op grond hiervan mogen we verwachten dat voor de collegeperiode de reële bestedingen met zo’n 8 % zijn gestegen.
157 Het toerisme maakt dit jaar duidelijk een gunstige ontwikkeling door. Het aantal overnachtingen in Zuid-Holland was 8,4% hoger in de eerste helft van 2006 in vergelijking met de eerste helft van 2005. Conclusie: ·De doelstelling dat de toeristische bestedingen in de collegeperiode 2003/2007 105 Deze tekstpassage is aangeleverd door de provincie Zuid-Holland
met 10% stijgen wordt waarschijnlijk grotendeels gerealiseerd. Deze stijging wordt echter voor een deel door het conjuncturele herstel veroorzaakt.
Bedrijventerreinen Bedrijven hebben ruimte nodig om zich te vestigen. Ruimte scheppen om te ondernemen betekent niet alleen herstructurering van verouderde terreinen maar ook aanleg van nieuwe terreinen. In een dichtbevolkte provincie als Zuid-Holland zijn er vele kapers op de kust om de schaarse ruimte te benutten. Met name in stedelijke agglomeraties stelt dat de overheid voor het maken van keuzes. De provincie Zuid-Holland heeft in het Collegewerkplan 2003-2007 aangegeven veel werk te willen maken van het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Dit om de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse economie te versterken. De Provincie heeft zich ingezet voor de ontwikkeling van 500 hectare nieuwe bedrijventerreinen en voor herstructurering van 500 hectare bestaande terreinen.
economische monitor zuid-holland 2006
Target bedrijventerreinen106 De doelstelling van het Meerjarenprogramma Bedrijventerreinen is om in deze collegeperiode 500 hectare verouderd bedrijventerrein te herstructureren en 500 hectare nieuw bedrijventerrein te ontwikkelen. De graadmeter voor het meten van de behaalde resultaten is de omvang van de financiële bijdrage uit het Zuid-Hollandse Ontwikkelingsfonds Bedrijventerreinen (OFB). Voor nieuwe terreinen kan dit worden aangevuld met de planologische reserveringen voor nieuwe bedrijventerreinen. Op basis van de verstrekte OFB subsidies kunnen wij constateren dat onze doelstelling voor de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen ruimschoots is bereikt. Eind 2006 is voor 676 hectare bestaand bedrijventerrein financiële ondersteuning geboden en de herstructurering ingezet. Voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen is eind 2006 financiële ondersteuning geboden aan 301 hectare nieuw bedrijventerrein. Ook met het reserveren van plancapaciteit voor nieuwe bedrijventerreinen zijn belangrijke ‘stappen vooruit’ gezet. Op streekplanniveau is met de herziening van streekplan Oost in 2003 de plancapaciteit met 90 hectare toegenomen. Verder is in het ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020) binnen de stadsregio Rotterdam 120 hectare nieuw
158
bedrijventerrein gereserveerd t.o.v. het streekplan van 1996. Daarnaast zijn een tweetal partiele streekplanherzieningen opgesteld. In de partiele streekplanherziening voor de Zuidplaspolder is tot 2020 125 hectare gereserveerd voor nieuwe bedrijventerreinen. In de partiele streekplanherziening voor de Hoeksche Waard wordt voor het bovenregionale bedrijventerrein Hoeksche Waard 180 hectare gereserveerd, inclusief 60 hectare voor het regionaal bedrijventerrein, plus 30 ha netto voor lokale terreinen tot 2020. In 2003, 2004 en 2005 is in het totaal 420 hectare nieuw aanbod direct beschikbare bedrijventerreinen op de markt gekomen (zie figuur 8.5 in deze Monitor. Voor 2006 wordt 106 Deze tekstpassage is aangeleverd door de provincie Zuid-Holland
een betrekkelijk kleine omvang nieuwe bedrijventerreinen verwacht, maar voldoende om doelstelling van 500 hectare naar verwachting te halen .
bronnen met gegevens
Bijlage I Bronnen met gegevens Aangegeven is steeds de oorspronkelijke bron. Bij vrijwel elke figuur is sprake geweest van omvangrijke bewerkingen door Bureau Louter van die basisgegevens.
Figuur
Statistische bron
Figuur 1.1
CPB (CEP/MEV)
Figuur 1.2
CPB (CEP/MEV)
Figuur 1.3
CPB (CEP/MEV)
Figuur 2.1
Eurostat REGIO Database
Figuur 2.2
Eurostat REGIO Database
Figuur 2.3
Diverse statistische bronnen
Figuur 2.4
Bureau Louter (2006) Onderzoek i.o.v. Elsevier 2006
Figuur 2.5
Bureau Louter (2006) Onderzoek i.o.v. Elsevier 2006
Figuur 3.1
CBS-EWL; CBS-Landbouwtelling; LISA
Figuur 3.2
CBS-EWL; CBS-Landbouwtelling; LISA
Figuur 3.3
CBS Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 3.4
CBS Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 3.5
CBS Personele Inkomensverdeling
Figuur 4.1
Eurostat REGIO Database
Figuur 4.2
CBS Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 4.3
CBS Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 4.4
CBS Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 4.5
CBS Statline
Figuur 4.6
CBS EWL; LISA
Figuur 4.7
CBS EWL; CWI Arbeidsmarktprgnoses (door CWI, ECORYS-NEI, SEOR en
Figuur 4.8
CBS EWL; CWI Arbeidsmarktprgnoses (door CWI, ECORYS-NEI, SEOR en
Figuur 4.9
Kamers van Koophandel
Figuur 4.10
Kamers van Koophandel
Figuur 4.11
CBS Personele Inkomensverdeling
Figuur 4.12
CBS Bevolking der gemeenten van Nederland
Figuur 4.13
CBS-SWP; CBS-EWL
Figuur 4.14
CBS-EWL
Figuur 4.15
CBS-EWL
Bureau Louter) Bureau Louter)
Figuur 4.16
CBS EWL; LISA
Figuur 4.17
CBS/ Ruimtelijk Planbureau (PEARL model)
Figuur 4.18
CBS/ Ruimtelijk Planbureau (PEARL model)
Figuur 4.19
Provincie Zuid-Holland
159
economische monitor zuid-holland 2006
160
Figuur 5.1
Eurostat REGIO Database
Figuur 5.2
CBS
Figuur 5.3
Eurostat REGIO Database
Figuur 5.4
LISA
Figuur 5.5
LISA
Figuur 5.6
Eurostat REGIO Database
Figuur 5.7
LISA
Figuur 5.8
LISA
Figuur 5.9
Kantorenbestand Bak
Figuur 5.10
Kantorenbestand Bak
Figuur 5.11
Kantorenbestand Bak
Figuur 6.1
Eurostat REGIO Database
Figuur 6.2
CBS-EBB
Figuur 6.3
CBS-EBB
Figuur 6.4
CBS-EBB
Figuur 6.5
CBS-EBB
Figuur 6.6
CBS-EBB
Figuur 6.7
CBS-EBB
Figuur 6.8
CWI NWW-bestand
Figuur 6.9
CBS EBB
Figuur 6.10
CWI Arbeidsmarktprgnoses (door CWI, ECORYS-NEI, SEOR en Bureau
Figuur 6.11
CWI Arbeidsmarktprgnoses (door CWI, ECORYS-NEI, SEOR en Bureau
Figuur 6.12
CWI Arbeidsmarktprgnoses (door CWI, ECORYS-NEI, SEOR en Bureau
Figuur 6.13
CBS-EBB
Figuur 6.14
CBS-EBB
Figuur 6.15
CBS-EBB
Figuur 6.16
CBS-EBB
Figuur 6.17
CBS-EBB
Figuur 6.18
CWI NWW-bestand
Figuur 7.1
CBS Bevolking der gemeenten van Nederland
Figuur 7.2
CBS-EWL
Figuur 7.3
CBS-EWL
Figuur 7.4
CBS Bodemstatistiek
Figuur 8.1
Provincie Zuid-Holland
Louter) Louter) Louter)
Figuur 8.2
Provincie Zuid-Holland
Figuur 8.3
Provincie Zuid-Holland (2006) Zuid-Holland in vogelvlucht
Figuur 8.4
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 8.5
Provincie Zuid-Holland
Figuur 8.6
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
bronnen met gegevens
Figuur 9.1
CBS, Regionaal Economische Jaarcijfers
Figuur 9.2
Bureau Louter (2006)
Figuur 9.3
Bureau Louter (2006)
Figuur 9.4
Bureau Louter (2004)
Figuur 10.1
LISA
Figuur 10.2
LISA
Figuur 10.3
LISA
Figuur 10.4
LISA
Figuur 10.5
LISA
Figuur 10.6
LISA
Figuur 10.7
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 10.8
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 10.9
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 10.10
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
Figuur 10.11
Bureau Louter (2003) Havens met uitstraling, Delft.
Figuur 10.12
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 10.13
Provincie Zuid-Holland
Figuur 10.14
Provincie Zuid-Holland
Figuur 10.15
Senter (1999) Hot spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland.
Figuur 11.1
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.2
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.3
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.4
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.5
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.6
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.7
LISA
Figuur 11.8
LISA
Figuur 11.9
LISA
Figuur 11.10
LISA
Figuur 11.11
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.12
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.13
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.14
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.15
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.16
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.17
Kantorenbestand Bak
Figuur 11.18
Kantorenbestand Bak
Figuur 11.19
Kantorenbestand Bak
Figuur 11.20
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
Figuur 11.21
Bedrijvenregister Zuid-Holland (VR+-bestand)
161
economische monitor zuid-holland 2006
Bijlage II Gebiedsindelingen Ten behoeve van de Economische Monitor 2006 heeft Bureau Louter een zestal typen gebiedsindelingen opgesteld (zie figuur II.1). De indelingen zijn als volgt tot stand gekomen.
Positie in stadsgewesten Eerst zijn kernsteden afgebakend. Deze steden kennen minstens 20.000 inkomende pendelaars per dag. Voor de gemeenten die daaraan voldoen moet gelden dat zij niet zelf als suburbane gemeente van een stad aangemerkt kunnen worden. Daarvan is sprake indien meer dan 20% van de werkzame beroepsbevolking met een vast werkadres naar een nabijgelegen grote stad pendelt. Dat geldt met name voor Rijswijk en Zoetermeer (naar Den Haag) en Schiedam (naar Rotterdam). Aldus zijn zes kernsteden aangewezen, namelijk Rotterdam, Den Haag, Leiden, Dordrecht, Den Haag en Gouda. Voor Dordrecht en Delft geldt dat ruim meer dan 10% van hun werkzame beroepsbevolking werkt in respectievelijk Rotterdam en Den Haag. Bovendien kennen zij een aantal ‘gedeelde’ suburbs: gemeenten
162
waarvoor geldt dat zowel naar Rotterdam als Dordrecht respectievelijk Den Haag en Delft een groot deel van de werkzame beroepsbevolking pendelt (voorbeelden zijn Papendrecht, Zwijndrecht en Pijnacker-Nootdorp). Terwijl sprake is van zes kernsteden, zijn er daarom slechts vier stadsgewesten: Twee grote (Rotterdam/Dordrecht, verder aangeduid als ‘Rijnmond’ en Den Haag/ Delft, verder aangeduid als ‘Haaglanden’) en twee kleine (Leiden en Gouda). Tot een stadsgewest zijn alle gemeenten gerekend waarvan minstens 20% van de werkzame beroepsbevolking naar de kernstad/ kernsteden pendelt. Aldus zijn er drie typen gemeenten: ■
Kernsteden
■
Suburbs
■
Buiten stadsgewesten
Afstand tot kernsteden Om de bebouwde omgeving van de kernsteden zijn ‘ringen’ gelegd. De eerst ring bestaat uit gebieden die minder dan 2500 meter (hemelsbreed) van de bebouwde omgeving van een kernstad liggen, de tweede ring uit gebieden op een afstand van 2500 tot 5000 meter. Overig Zuid-Holland vormt de derde ring. Niet altijd is de kortste afstand tot de gemeentegrens van de kernsteden gehanteerd: ■
Ypenburg en Hoogvliet liggen ver van de overige (woon-)bebouwing in Den Haag respectievelijk Den Haag. Zij zijn daarom tot de eerste ring gerekend en niet tot de kernstad zelf.
■
Het zeehavengebied in Rotterdam is niet meegerekend bij het bepalen van de dichtste afstand tot de bebouwde omgeving van een kernstad. Het zeehavengebied is wel meegerekend bij het bepalen van de scores voor kernstad Rotterdam.
■
Voor Dordrecht is slechts de hemelsbrede afstand tot het bebouwde deel van de gemeente bepaald. Het ‘buitengebied’ van Dordrecht is wel meegerekend bij het bepalen van de scores voor kernstad Dordrecht.
gebiedsindelingen
Snelweglocaties Zuid-Holland is ingedeeld naar de (hemelsbrede) afstand tot de dichtstbijzijnde afslag van een autosnelweg. Daarbij is onderscheid gemaakt in gebieden binnen 500 meter van een afslag en gebieden met een hemelsbrede afstand tussen 500 en 100 meter tot de afslag. Merk op dat Den Haag een aantal ‘snelweglocaties’ langs de Utrechtse Baan kent.
Stationslocaties Als stationslocaties zijn afgebakend de gebieden met een hemelsbrede afstand van hoogstens 500 meter tot een NS-station. Dat komt overeen met ongeveer vijf minuten wandelen. Onderscheid is gemaakt tussen IC-stations en overige NS-stations.
Dichtheid Er zijn vijf dichtheidsklassen onderscheiden, op basis van het aantal inwoners plus arbeidsplaatsen per. Daarbij is uitgegaan van de vijfcijferige postcodegebieden.
Woon-/werkmilieus Er zijn vijf typen woon-/werkmilieus onderscheiden. Daarbij is stapsgewijs de volgende procedure gevolgd. ■
Eerst is op basis van het VR+-bestand bepaald welke bedrijven op een
■
Vervolgens zijn voor de zes kernsteden de binnensteden afgebakend op basis van
bedrijventerrein liggen. informatie van de gemeenten. Om de onderlinge vergelijkbaarheid tussen de kernsteden te waarborgen zijn daaraan door Bureau Louter te allen tijde het CSstation met directe omgeving toegevoegd ■
De overgebleven gebieden zijn, vanaf het niveau van vijfcijferige postcodegebieden verdeeld over drie typen. Ten eerste ‘buitengebieden’. Dat zijn de vijfcijferige postcodegebieden waar zowel het aantal inwoners als het aantal arbeidsplaatsen lager is dan 150 per vierkante kilometer. Dat betreft 48% van het landoppervlak, maar slechts 2% van het aantal inwoners en 2% van het aantal arbeidsplaatsen. Ten tweede ‘woongebieden’: gebieden met meer inwoners dan arbeidsplaatsen. Ten derde ‘specifieke werkmilieus’: gebieden met meer arbeidsplaatsen dan inwoners.
163
economische monitor zuid-holland 2006
Figuur II.1
164
Gebiedsindelingen
Positie in stadsgewest
Afstand tot kernsteden
Snelweglocaties
Stationslocaties
gebiedsindelingen
Figuur II.1
Gebiedsindelingen (vervolg)
Dichtheid Inwoners plus arbeidsplaatsen per km² 16000 of meer 8000 tot 16000 4000 tot 8000 2000 tot 4000 minder dan 2000
165
Woon-/werkmilieus
Bedrijventerreinen Binnensteden Woongebieden Overige werklocaties Buitengebied
economische monitor zuid-holland 2006
Bijlage III Afbakening creatieve sector Afbakening creatieve klasse volgens Florida De creatieve klasse wordt door Florida afgebakend op basis van beroepen. Typen beroepen die door Florida geselecteerd worden, bestaan uit een ‘super-creative core’ (computer and mathematical occupations, architecture and engineering occupations, life, physical, and social science occupations, education, training, and library occupations, arts, design, entertainment, sports and media occupations) en ‘creative professionals’ (management occupations, business and financial operations occupations, legal occupations, healthcare practitioners and technical occupations, high-end sales and sales management). Zie Florida (2002), pp. 328-329. Van de werkzame beroepsbevolking behoort 10.6% tot de super-creative core en 18.2% tot de creative professionals. In totaal 28.8% dus (in 1999).
Afbakening creatieve sector, enge definitie Hierbij wordt de afbakening van Atlas voor Gemeenten/ SEO gevolgd. Deze lijkt overigens zeer veel op de afbakening van TNO Inro. De creatieve sector volgens de enge definitie bestaat uit drie deelsegmenten, namelijk kunsten (beeldende kunst, podiumkunsten,
166
festivals en evenementen), media en entertainment (literatuur en boeken, journalistieke media/ dagbladen/ tijdschriften; TV en radio; film) en creatieve zakelijke dienstverlening en vormgeving (design, architectuur, reclame en grafisch ontwerp).
Afbakening creatieve sector, ruime definitie Hierbij wordt de afbakening van ABF gehanteerd. De creatieve sector volgens de ruime definitie bestaat uit diverse sectoren die hoofdzakelijk vallen binnen high- en mediumtech en kennisintensieve diensten. Onderdelen zijn kunst, media, ontwerp en architectuur (de ‘kern’ van de creatieve sector), organisatie van creatieve industrie, vervaardiging t.b.v. creatieve industrie, ambachtelijke toepassingen en technische toepassingen. Overigens zijn er naast de indelingen van TNO, AvG/ SEO en ABF ook nog onderzoeken (en veelal ook weer daaraan gekoppelde specifieke indelingen) van onder andere Rijksuniversiteit Utrecht, ETIN en EIM. Ook de Provincie Zuid-Holland heeft een indeling in creatieve sectoren opgesteld. Daarvan is in de Economische Monitor 2004 gebruik gemaakt. Zie Provincie ZuidHolland (2004) Zuid-Holland in vogelvlucht, Den Haag, p. 39.
afbakening creatieve sector
167
Economische Monitor Zuid-Holland 2006
Economische Monitor Zuid-Holland 2006
Opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland, afdeling Economische Zaken