Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Eco-innovatie in de praktijk Een doorkijkje naar 25 jaar groene groei met Milieu & Technologie >> Als het gaat om duurzaamheid, innovatie en internationaal
2 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Technologie Het programma Milieu & Technologie (M&T) stimuleerde tussen 1988 en 2012 de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologie met een milieuvoordeel in uiteenlopende sectoren. Het kon daarbij gaan om processen, producten en diensten. Bedrijven kregen ondersteuning voor projecten in of voor de industrie, van industriële haalbaarheid tot demonstratie. Niet alleen in de vorm van subsidie, maar ook met kennis en contacten. Sinds 2004 richtte M&T zich uitsluitend op het midden- en kleinbedrijf (mkb).
Milieu Daarbij was het essentieel dat deze processen, producten en diensten het milieu substantieel minder belastten dan gangbare alternatieven. Dit levert een bedrijf vaak niet alleen milieuwinst op, maar ook voorsprong en economisch voordeel. Het ging om milieugerichte innovaties zoals water- en grondstofbesparing, het voorkomen van schadelijke emissies, het gebruiken van hernieuwbare of afbreekbare materialen en het recyclen en hoogwaardig hergebruiken van materialen.
Markt Een innovatie kan technisch perfect zijn, maar toch niet doorbreken in de markt. Om gerichter naar een doorbraak toe te werken, ondersteunde M&T niet-technisch onderzoek voor het onderbouwen van een businessplan. Bijvoorbeeld het vaststellen van product-markt combinaties, analyseren van de behoeften, wensen en eisen van potentiële gebruikers of analyse van wet- en regelgeving. Dit gebeurde onder de naam TeMa-project (Technologie in de Markt).
|3
voorwoord
Wat levert 25 jaar Milieu & Technologie onder aan de streep op? Een enthousiaste ondernemer met een goed idee. Dat is vaak het startpunt van duurzame innovatie. De mkb-ondernemers in dit boek bewijzen dat er aan goede ideeën in Nederland geen gebrek is. Zij zitten dicht bij de markt en zien als eerste mogelijkheden voor nieuwe producten, diensten en businessmodellen. Maar om de stap naar die markt te overbruggen, is ook budget, research, demonstratie én een lange adem nodig. Als langstlopende en betrouwbare aanjager van duurzame innovaties gaf Milieu & Technologie mkb’ers de afgelopen 25 jaar het benodigde steuntje in de rug. Zoals u hierna kunt lezen leverde dit talrijke mooie, vernieuwende duurzame producten en milieuvriendelijke productiemethodes op. Soms zelfs prijswinnende. Zo kreeg Dyecoo de Herman Wijffelsprijs voor een ingenieuze waterloze textielverftechniek, waarin wereldspelers zoals Nike en Ikea nu investeren. De ondersteuning van Milieu & Technologie ging verder dan een zak met geld. Bij kansrijke ideeën hielpen we ondernemers hun plan aan te scherpen en brachten we partijen in de keten bij elkaar voor een grotere slaagkans. Ook startten we innoverende netwerken, met diverse spelers in de keten, zoals u leest op pagina 54. We streefden ernaar innoverende mkb’ers in goede én moeilijke tijden te ondersteunen. Tijdens de crisisperiode hielpen we hun duurzame innovatieve projecten verder te brengen met door het kabinet extra toegekende subsidiemiddelen. In 2009 ondersteunden we zo 65 extra ondernemers. Andersom voedden de mkb’ers ons als overheid: zij zien kansen maar ook belemmeringen vaak eerder dan wij. Zo konden we onze aanpak om hen terzijde te staan steeds bijstellen, kennis verspreiden en input geven aan beleid.
Na 25 jaar zetten we een streep onder het programma. En als je ergens jarenlang in investeert, wil je weten wat dit onder aan de streep oplevert. Uit berekeningen van het CBS vorig jaar blijkt dat milieu-innovatiesubsidies een positief effect hebben op de werkgelegenheid in milieutechnologie. We kunnen voorzichtig stellen dat subsidies bedrijven het noodzakelijke ‘duwtje in de rug geven’. Dit laat ook ons eigen kwalitatieve onderzoek onder ondersteunde ondernemers zien: ‘Milieuinnovatie door het MKB – knelpunten en kansen’. Duurzame innovaties leverden nieuwe bedrijvigheid op. Tweederde van de benaderde bedrijven bracht de innovatie inmiddels op de markt. Ruim de helft heeft nu meer omzet. Veertig procent heeft ook meer werknemers, 27 procent zelfs drie keer zoveel of meer personeel. Als de innovatie een commerciëel succes is, is die ook altijd op de buitenlandse markt gebracht. Bovendien leverde driekwart van de ondersteunde projecten bij toepassing het gewenste milieuvoordeel op. De vergroening van de economie staat inmiddels goed op de kaart. De overheid hoeft steeds minder te sturen, de samen leving komt vaker zelf met initiatieven. Al met al kunnen we concluderen dat het programma Milieu & Technologie impact heeft gehad. Op individuele ondernemers, op werkgelegenheid en op de aandacht voor duurzame innovatie. Daarop kan voortgebouwd worden. Wij zijn hier trots op en hebben er met veel plezier en enthousiasme aan gewerkt. Meer informatie en inspiratie vindt u op www.agentschapnl.nl/milieutechnologie, waar ook onze projectendatabase staat. Bart Tonnaer, Sectormanager Duurzaamheid en Samenleving Agentschap NL
4 |
Eco-innovatie in de praktijk
8
19
10
12
40
52
14
28
17
30
46
34
50
37
24
22
32
42
44
Eco-innovatie in de praktijk &
Inhoud 6| Milieu & Technologie 1988 - 2012: programma in vogelvlucht
8|
Hoogwaardig carbon black uit oude autobanden
10|
Mobiele trafo voor stille en schone stroomvoorziening
12|
Interview Kees van Haastrecht, voormalig programmamanager
14| Algen kweken in 3D: duurzaam, controleerbaar en grootschalig 17|
Energie en grondstoffen besparen bij kunststof producten: vier stuks tegelijk, mét een dunnere wand
19|
Biologisch afbreekbare bodembedekker tegen onkruid
22| Interview ir. Just van Lidth de Jeude, coördinator vanuit het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
24|
Dennenhout als duurzaam alternatief voor tropisch hardhout
27| MILIEU & TECHNOLOGIE - PROJECTEN IN DE PRIJZEN 28| Geuroverlast van styreen verleden tijd dankzij innovatief reinigingssysteem 30|
Waardevolle grondstoffen uit de as van afvalverbranding
32| Interview Prof. dr. ir. Wim Rulkens, voorzitter programmacollege 34|
Het gat dichten tussen innovatie en markt
37| Innovatieve luchtreinigers: schone lucht is gezonde lucht
40| Interview Herry Nijhuis, programmamanager 42|
Slim beton breken voor hoogwaardige recycling
44|
Superstil tapijt voor de weg: een deklaag van gerecycled rubber
46|
Kunststof met natuurvezels, sterk alternatief voor hout
48| Milieu & Technologie in cijfers 50|
Nieuwe druppeltechniek voor optimaal grondstofgebruik medicijnen
52|
Technologie voor gewasbescherming: geen overdosis, maar slim en gericht spuiten
54|
KENNISNETWERKEN
|5
6 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Milieu & Technologie 1988-2012 M &T
1972
1989
Eerste Wereldmilieuconferentie in Stockholm
Milieuproblemen aanpakken bij de bron
Spreker Barry Commoner (ecoloog en later politicus) geeft aan dat milieuvervuiling te voorkomen is door de ‘technosfeer’ te integreren in de ‘ecosfeer’. Opzienbarend: in die tijd lag de nadruk op het opruimen van de rommel.
Het programma Milieutechnologie verstrekte de eerste subsidies, aan projecten van grote en kleine bedrijven en kennisinstellingen. In de beginjaren was het ingedeeld naar milieucompartimenten, in overeenstemming met het toenmalige overheidsbeleid. Zoals ‘bodem’, voor nieuwe technieken voor bodemsaneringen. Of ‘water’, voor projecten die de emissies naar water door vervuilde lozingen tegengingen. Projecten in het compartiment ‘lucht’ pakten emissies aan van bijvoorbeeld zwavelhoudende gassen en stikstofoxiden naar de lucht.
1987 Armoede, consumptie en productie ‘Our common future’ verscheen, beter bekend als het Brundtland-rapport. Geschreven door de World Commission on Environment and Development (WCED). De populaire naam verwijst naar de voorzitster, de toenmalige Noorse premier Gro Harlem Brundtland. De belangrijkste conclusie was dat de grootste mondiale milieuproblemen gevolg waren van de armoede in het ene deel van de wereld, en de niet-duurzame consumptie en productie van het andere deel. Het rapport riep voor het eerst op tot duurzame ontwikkeling.
1988
M &T
1991 Van regels naleven naar geïntegreerde milieuaanpak De nota ‘Technologie en Milieu’, die dit jaar uitkwam, pakte een omslag in denken van de voorgaande jaren samen. Men was ervan overtuigd geraakt dat bij bedrijven de nadruk niet moest liggen op het naleven van regels, maar op de verinnerlijking ervan: zij moesten milieuvoorzieningen treffen op momenten die pasten in hun bedrijfsvoering. Met die gedachte sloot de overheid met verschillende sectoren convenanten af met emissiedoelstellingen.
Programma Milieutechnologie van start Pas eind jaren tachtig kwam er een brede omwenteling in het denken over milieu en het beleid hiervoor: van het opruimen van de rommel naar het aanpakken van de oorzaken. De integrale aanpak hiervoor kreeg gestalte in het eerste Nationaal Milieubeleidsplan ‘Kiezen of verliezen’. Daarbij hoorde ook het stimuleren van schonere productieprocessen. Een van de initiatieven die hieruit voortvloeiden was het programma Milieutechnologie, gestart door het Ministerie van VROM, uitgevoerd door Novem.
1992
M &T
Milieutechnologie kiest voor indeling in sectoren Ook het programma Milieutechnologie verdeelde de projecten naar industriële subsectoren. Aansluitend op de doelgroepenaanpak van de overheid: Doelgroepen Integrale Milieutaakstelling (IMT). Gericht op het oplossen van milieuproblemen waarvoor een aantal sectoren afspraken had gemaakt in convenanten. Zoals schadelijke componenten van verfstoffen voor textiel en van inkt voor drukkerijen. Of grondstoffen en emissies in de chemische industrie en rubber- en kunststofproductie.
|7
Eco-innovatie in de praktijk &
Programma in vogelvlucht
2000
M &T
2002
Werken aan doorbraak in de markt
Van wieg tot wieg
Een innovatie kan technisch perfect zijn, maar toch niet doorbreken in de markt. Daarom ondersteunde Milieutechnologie (vanaf nu Milieu & Technologie genaamd) vanaf nu ook niet-technische projecten. Dit gebeurde met een TeMa-subsidie: Technologie in de Markt. Dergelijke projecten onderzochten de marktkansen en -belemmeringen voor milieu-innovaties. Zo konden bedrijven gerichter toewerken naar een doorbraak in de markt en voorkomen dat innovaties op de plank blijven liggen.
William McDonough en Michael Braungart schreven ‘Cradle to Cradle: Remaking the Way We Make Things’, een boek over duurzaam ontwerpen. Cradle to Cradle (C2C, van wieg tot wieg) is een nieuw concept. De gedachte erachter is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product weer opgenomen worden in de natuurlijke kringloop (ecosfeer), of technische kringloop (technosfeer).
2001
M &T
Stap naar duurzaam produceren Vanaf 2001 verschoof de focus van M&T naar milieuinnovaties in de industrie in het algemeen. Naast het aanpakken van probleemgebieden richtte het programma zich toen ook op duurzaam produceren en sprongsgewijze milieuverbeteringen.
2011 De toekomst van milieugerichte innovatie Met een laatste ronde in 2011 stopt het programma M&T. De projecten zijn grotendeels klaar; enkele lopen nog tot 2014 door. De ontwikkelingen in milieu, technologie en innovatie gaan uiteraard verder, maar nu vooral ondersteund door fiscale instrumenten als WBSO en MIA\Vamil. De overheid kiest daarnaast voor nieuwe instrumenten zoals de Green Deals, waarin onder meer bedrijven en overheid afspreken hoe ze (niet-financiële) belemmeringen bij duurzame initiatieven kunnen wegnemen. Ook het topsectorenbeleid komt in de plaats van diverse subsidies: er worden
2004
M &T
Focus op mkb Vanaf 2004 was het programma specifiek gericht op het industriële midden- en kleinbedrijf. Voorkeur hadden projecten waarbij verschillende delen van de productieketen waren betrokken, zoals grondstoffenleveranciers, producenten en eindgebruikers, zodat de kans op daadwerkelijke toepassing van een milieu-innovatie zo groot mogelijk was.
M &T Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s ) opgericht en mede betaald door het bedrijfsleven. Gericht op innovatie in het algemeen, zonder direct milieuaccent. Bedrijven buiten de topsectoren zijn aangewezen op Europese subsidieregelingen, eigen middelen, een bankkrediet of private investeerders. Door de crisis zijn bedrijven misschien voorzichtiger met het uitgeven van geld, maar de noodzaak om vooruit te denken, groener te produceren en te innoveren is voor veel van hen gelukkig vanzelfsprekender dan dertig jaar geleden.
8 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Hoogwaardig carbon black uit oude autobanden Een belangrijk ingrediënt van rubberproducten en kunststoffen is carbon black: een soort koolstof. Het is niet nieuw om olie en koolstof te winnen uit oude autobanden. Toch lukte het bedrijven niet hierop een succesvolle businesscase te bouwen. Black Bear Carbon kreeg dit wel voor elkaar, dankzij een gedegen marktver kenning. “De techniek is vaak het probleem niet.”
“Een heel mooi voorbeeld van ondernemerschap en het verbinden van economische en ecologische belangen. Men heeft het gedegen aangepakt. Ik hoop dat het lukt om een substantieel marktaandeel van de huidige, zwaar vervuilende carbon black af te snoepen.” William Visser, M&T-adviseur Agentschap NL
Het leeuwendeel van oude autobanden wordt nu nog verbrand in cementovens, een ander deel wordt verwerkt tot granulaat voor gebruik in bijvoorbeeld sportvelden. Een welkome ‘groene’ toepassing in de recycling van autobanden is het terugwinnen van carbon black. Deze roetachtige stof is ingrediënt van rubber en kunststof en wordt traditioneel geproduceerd uit aardolie. Black Bear Carbon wint carbon black uit oude autobanden met pyrolyse: chemische ontleding door verhitting. Ronald Verberne, Christopher Twigg en Jan Jonkman (foto) zijn de mannen achter dit bedrijf. “Pyrolyse van autobanden is niet nieuw, maar we concludeerden dat veel ondernemers
Eco-innovatie in de praktijk & rubber- en kunststoffen
Milieuvoordeel Voor het ‘groene’ carbon black van Black Bear Carbon is geen primaire grondstof nodig – in tegenstelling tot virgin carbon black, dat wordt geproduceerd uit aardolie.
+ technisch voordeel + economisch voordeel Het product van Black Bear Carbon is technologisch hoogwaardig, waardoor bepaalde dure additieven bij eindgebruikers niet meer nodig zijn. Dat scheelt in de kosten.
met een verkeerd verdienmodel rekenden”, zegt Verberne. “Voor elke gebruikte autoband is een euro verwijderingsbijdrage betaald. Veel bedrijfjes rekenden dit als inkomsten en hielden geen rekening met wat de bestaande infrastructuur voor het inzamelen van autobanden hiervan opstreek.” Eerdere projecten struikelden ook over de vaak lage kwaliteit van het gerecyclede carbon black. Bij de pyrolyse van autobanden ontstaat zo’n 60 tot 65 procent olie, 35 tot 40 procent vast residu – een soort cokes – en gas. De meeste bedrijven gaat het om de teruggewonnen olie. De cokes, waaruit carbon black te winnen is, zijn voor hen een bijproduct: aan de kwaliteit daarvan besteden ze weinig aandacht. Dat ligt bij Black Bear Carbon anders. “In ons recyclingproces kunnen we invloed uitoefenen op de verschillende stappen en zo zuiverheden produceren die vergelijkbaar zijn met carbon black zoals die uit olie wordt geproduceerd”, vertelt een trotse Twigg.
Gemengd of puur? “Maar met een goed product ben je er nog lang niet”, zegt Verberne. “De techniek is vaak het probleem niet, het zijn alle dingen eromheen. Om te kunnen starten heb je investeerders nodig. Die zijn kritisch in de huidige economie. Dat brengt allerlei overwegingen met zich mee. Ga je bijvoorbeeld zelf banden inzamelen? Koop je chips van versnipperde autobanden? Of toch liever rubbergranulaat, waarmee je hoogwaardiger carbon black bereikt? Wij kiezen, afhankelijk van de gevraagde kwaliteit, de ene keer voor een combinatie van chips en granulaat en de
andere keer voor puur. Daartoe kwamen we via een gedegen marktverkenning. Hoe ziet de keten eruit? Wat is je afzetmarkt? Wat voor kwaliteit eisen gebruikers?” Verberne en Jonkman voerden vele gesprekken met investeerders en eindgebruikers. “De kunst is om je steeds te verplaatsen in de ander”, meent Jonkman. “Je bent immers zo sterk als je zwakste schakel. De subsidie van Milieu & Technologie daagde ons bovendien uit goed naar ons businessplan te kijken.”
“Milieu & Technologie daagde ons uit goed naar het businessplan te kijken”
Investeerders over de streep Mede dankzij de subsidie kon Black Bear Carbon zijn technologie bewijzen in twee onafhankelijke laboratoria, wat investeerders verder over de streep trok. Het bedrijf produceert nu bescheiden volumes. Een aantal grote rubberproducenten probeerden het carbon black in hun productieproces. Hieruit blijkt dat er naast ‘groene’ ook economische en technische voordelen zijn. Jonkman: “Zij konden ons product zonder aanpassingen in hun proces toevoegen. En in de automobielindustrie blijkt ook dat ons carbon black producten oplevert met meer glans. Fantastisch. Ons specifieke productieproces zorgt bovendien voor bepaalde chemische substanties, waardoor een aantal dure toevoegingen niet meer nodig is. Dat scheelt in de portemonnee van de klant.”
Over Black Bear Carbon Black Bear Carbon is opgericht in 2010. Het bedrijf produceert hoogwaardig carbon black uit oude autobanden.
Meer weten? www.blackbearcarbon.com, 040 239 3030,
[email protected]
|9
10 |
Eco-innovatie in de praktijk Elektrotechniek
“Doordat gemeenten bezuinigen is deze markt moeilijk aan te boren. Maar een schoon alternatief voor de huidige lawaaiige en stinkende dieselaggregaten zal er toch komen. Homan gelooft daar stellig in en is daarop voorbereid met haar mobiele trafo.”
Mobiele trafo voor stille en schone stroomvoorziening
William Visser, M&T-adviseur Agentschap NL
Kermissen, braderieën, kerstmarkten en festivals. De economie draait er goed op. De net zo hard draaiende dieselaggregaten voor de benodigde stroom produceren echter veel fijnstof, NOx, CO2 en geluid. Met een ‘mobiele trafo’ vond Elektrotechnisch Bureau Homan BV uit Mijdrecht een stiller en schoner alternatief.
Eco-innovatie in de praktijk & luchtemissies
Homan BV verhuurt geluidgedempte dieselaggregaten en heeft een serviceteam dat 24/7 bereikbaar is. Als directeur Peter Homan het over zijn in 1937 opgerichte familiebedrijf en werk heeft, noemt hij zichzelf gekscherend een stroomboer die stopcontacten op wielen verhuurt. “Onze dieselaggregaten behoren tot de stilste aggregaten, maar het blijft vreemd dat oude vrachtwagens in binnensteden geweerd worden terwijl dieselaggregaten de hele dag verbrandingsgassen uitstoten.”
Gebruiken wat er ligt Homans eerste zoektocht, naar alternatieve brandstoffen, leverde steeds praktische, veiligheids- of capaciteitsbezwaren op. Met het idee voor een verrijdbaar trafohuisje vond Homan uiteindelijk dé oplossing voor schonere en stillere stroomvoorziening in bevolkte gebieden. “We zijn gaan kijken waar je in de bestaande stroomvoorzieningsketen kan aanhaken. Alle centra van steden en dorpen hebben een onderaards kabelnetwerk dat hoogspanning omzet naar midden- en uiteindelijk laagspanning. Die bekabeling ligt er nog, dus waarom niet gebruikmaken van bestaande infrastructuren?”
“Innoveren moet je gewoon doen, onverwachte dingen kom je sowieso tegen” Buiten de eigen keten Het idee van een mobiele trafo bleek niet alleen haalbaar, het is ook nog niet eerder gedaan. “We hebben er nog literatuuronderzoek naar gedaan, maar nergens ter wereld kwamen we dit concept tegen”, beaamt Homan. Hij houdt wel van een uitdaging en groen denken en doen zit bij de Homans in de genen. “Je moet niet in problemen denken, maar in oplossingen”, vindt hij. “Innoveren moet je gewoon doen, onverwachte dingen kom je hoe dan ook tegen. Die los je wel op.” Het bedrijf ontving subsidie vanuit Milieu & Technologie. “Een aangenaam steuntje in de rug. Zonder hadden we het ook gedaan, maar dan had je door minder financiële armslag misschien andere keuzes gemaakt of bepaalde paden niet onderzocht. We konden nu verder buiten de eigen keten kijken.”
Techniek en veiligheid Tijdens de ontwikkeling kwamen diverse kinderziektes en verbeterpunten boven tafel. Zo bleek het eerste ontwerp topzwaar en werden voor- en nadelen van een ‘droge’ en ‘natte’ trafo gaandeweg steeds duidelijker. “Bij een trafo zonder olie moet je geforceerd koelen. Anders raken de spoelen oververhit”, legt Homan uit. “Bij een met olie gevulde trafo zit je weer met een extra opvangbak.” Naast technische specificaties moest nagedacht worden over de beveiliging van het systeem. Met minder onderdelen is het risico op storingen kleiner. En hoe minder onderdelen, hoe minder fout kan gaan bij het bedienen van de trafo.
Geen uitstoot of onderhoud Vervolgens onderzocht Homan met een eerste prototype of het idee haalbare kaart was. Op een evenemententerrein in Den Haag werd een ruwe versie van de mobiele trafo ingezet om de werking te testen. Met succes: geen geluidsoverlast en uitstoot meer. Andere voordelen: gemeenten en andere terreinbeheerders hoeven niet meer permanent een transformatorhuisje te onderhouden of te huren. Ze betalen alleen voor die momenten dat ze gebruikmaken van de stroomvoorziening. Slechts een eenmalige investering is nodig om de aansluiting op de bekabeling in de grond te realiseren. Afhankelijk van het gebruik ligt de terugverdientijd tussen de vier en acht jaar.
Klaar voor de markt Homan gaat de doorontwikkelde prototypen nog verder testen om het concept in de markt te kunnen zetten. “Dat zal met de huidige crisis niet makkelijk worden, maar ik zie genoeg kansen”, meent Homan. “Onze mobiele trafo’s passen perfect in het ‘duurzaam inkopen’-beleid van de overheid. Ook helpt het mee om in dichtbevolkte steden te voldoen aan de uitstootnormen en de trafo’s veroorzaken navenant geen geluidsoverlast. Daar heeft iedereen baat bij.”
Over Homan Elektrotechniek Homan Elektrotechniek levert sinds 1937 professionele service voor tijdelijke stroomvoorziening en decoratieve sfeerverlichting. Meer weten? www.homan.nl, 0297 28 21 21,
[email protected]
| 11
12 |
INTERVIEW
Eco-innovatie in de praktijk &
Kees van Haastrecht, voormalig programmamanager
“Veel kleine stappen in het oplossen van grote milieuproblemen” “Als eerste uitvoerders van Milieu & Technologie waren we echte kwartiermakers”, zegt Kees van Haastrecht. Hij was als medewerker betrokken bij de start van het programma in 1988. Tussen 1992 en 2000 was hij hoofd van de afdeling. “Dit was een van de eerste uitvoeringsprogramma’s op milieuvlak van Novem. Veel van wat we toen leerden, konden we later toepassen bij andere programma’s.”
| 13
Eco-innovatie in de praktijk &
“Het mooie aan werken bij Milieu & Technologie? Dat was toch wel dat je praktische oplossingen voor milieuproblemen werkelijkheid ziet worden”, aldus Van Haastrecht. “Neem nutriënten in afvalwater”, legt hij uit. “In de begintijd van het programma was dat echt een probleem. Veel industrieën loosden voedselrijk water, waardoor de waterhuishouding ontregelde en er bijvoorbeeld veel algen kwamen. Met ondersteuning van M&T zijn daarvoor destijds verschillende technologieën ontwikkeld. Je ziet dat er zo concrete stappen worden gemaakt naar heel belangrijke oplossingen voor bedrijven. Om te voldoen aan regels, maar ook om economische kansen te benutten. Dat is de afgelopen jaren op allerlei vlakken gebeurd.”
“Initiatieven voor duurzame innovatie moeten van de bedrijven komen. Daar vind je de koplopers”
Pionieren Van Haastrecht was eind jaren tachtig een van de vier medewerkers die het programma opzetten dat toen nog Milieutechnologie heette. “Het Ministerie van VROM verstrekte in de periode daarvoor zelf subsidies in het kader van het programma Schone Technologie. Dat was voor hen erg tijdrovend. Passend in een ontwikkeling van scheiding van beleid en uitvoering werden die taken overgedragen aan Novem. Het was voor ons echt pionieren. Als kwartiermakers bedachten we een formeel subsidiekader, want dat was er nog niet. We hadden wel ervaring met het uitvoeren van energiebeleid, maar milieutechnologie was toch een heel nieuw onderwerp. Milieu & Technologie was voor Novem een van de eerste uitvoeringsprogramma’s op het gebied van milieu. Veel van wat we leerden en de contacten die we opdeden zijn later gebruikt bij het opzetten van allerlei andere milieuprogramma’s. Het was als het ware een groeikern voor Novem.” Hij vervolgt: “Ik begon zelf met werken aan het thema water. Daarin heb ik me moeten verdiepen, want mijn achtergrond is meer bouwkundig. Bij M&T moest je snappen waarover projecten gaan, je kunnen verplaatsen in partijen, discussies kunnen volgen en een inschatting van de slaagkans kunnen maken. Dat hebben mijn collega’s en ik ons in relatief korte tijd eigen weten te maken.”
Geleidelijke verzakelijking Na ongeveer vijf jaar werd Van Haastrecht hoofd van de afdeling. Door de jaren heen zag hij het programma veranderen en professionaliseren. Aanvankelijk was het gericht op milieuthema’s als water, bodem, lucht en geluid. Deze indeling verdween geleidelijk en het programma richtte zich vervolgens op doelgroepen of specifieke problemen. “Een andere wijze van uitvoeren, die beter paste bij het beleid van de overheid.” Ook verving één overkoepelend programmacollege de aparte commissies per thema. “Dit hoorde bij een geleidelijke verzakelijking. Het programmacollege had meer afstand tot de projecten en kon deze daardoor objectiever beoordelen. Belangrijk om die rollen zuiver te hebben.”
Staan voor wat je doet Het bijna vijfentwintigjarige bestaan van M&T is lang, benadrukt van Haastrecht. “Rigide was het programma zeker niet. We hebben constant ingespeeld op nieuwe behoeftes, waardoor bedrijven zich steeds door ons aangesproken voelden. Daarnaast hebben we in al die jaren bijzonder goed samengewerkt met VROM. Eerst als Novem, later als SenterNovem en Agentschap NL. We stonden samen voor wat we deden. Daardoor, én door de successen, was en bleef er draagvlak voor het programma bij de beleidsmakers. Het is een voorbeeld van consistent overheidsbeleid waarbij ingespeeld wordt op maatschappelijke veranderingen.”
Het veld in “Milieu & Technologie heeft waarde gehad: we hebben met een breed programma veel kleine stappen vooruit gezet om allerlei milieuproblemen op te lossen. Lessen uit M&T kunnen we meenemen bij programma’s en regelingen in de toekomst. Dat gebeurt al, bijvoorbeeld bij de Topsectoren en Green Deals. Het belangrijkste is dat initiatieven voor duurzame innovatie van de bedrijven moeten komen. Daar vind je de koplopers met goede ideeën. Vaak hebben ze daarbij allerlei aanloopproblemen en kunnen ze een steuntje in de rug goed gebruiken. Als overheid moet je dus het veld in, je oren en ogen de kost geven. Dat lukt niet vanachter je bureau in Den Haag.”
14 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Algen kweken in 3D: duurzaam, controleerbaar en grootschalig Algen telen voor bijvoorbeeld omega 3-vetzuren of biobrandstof: technisch is het mogelijk. Maar hierop een levensvatbare businesscase bouwen is nog niet zo eenvoudig. Algae-Tech koos voor een slimme strategie: dit innovatieve bedrijf werkte tegelijkertijd aan het identificeren van geschikte algen, het ontwikkelen van een duurzame teeltmethode én het vinden van potentiële klanten en partners.
| 15
Eco-innovatie in de praktijk & biobased economy
“Dit project vond een goede manier om algen op grote schaal te kweken door middel van ledlicht, waarbij de algen worden gevoed met CO2 in plaats van suiker. Hierdoor is er geen concurrentie met de voedselproductie. Dit project is mij bijgebleven omdat ze door de subsidie een heel gedegen inschatting konden maken van de mogelijkheden voor grootschalige algenteelt.” Maaike Beld, M&T-adviseur Agentschap NL
“Om gericht aan de slag te gaan, zochten we samenwerking met potentiële afnemers” honderdduizenden soorten algen. Je moet nauwkeurig weten welke ingrediënten uit welke soorten interessant zijn voor de industrie.”
“Wij zijn niet de eersten die het lukt hoogwaardige ingrediënten uit algen te onttrekken”, zegt David Krenbrink (foto), oprichter van Algae-Tech. “Toch krijgen weinig bedrijven het voor elkaar hierop een interessante businesscase te bouwen. Belangrijke reden: men focust doorgaans alleen op technologie, kweekt de algen die makkelijk groeien, maar vindt vervolgens geen afnemer voor de ingrediënten. Om gericht aan de slag te gaan, moet je uitgaan van eindproducten. Er zijn namelijk
Krenbrink vervolgt: “Bedrijven vertellen natuurlijk niet zomaar waar ze hun ingrediënten vandaan halen en tegen welke prijs. We zijn daarom zelf gaan zoeken naar producten met omega 3-vetzuren die uit algen gewonnen kunnen worden. Daarbij zochten we vervolgens algensoorten en technologie. Ik sprak bedrijven aan en gaf ze samples van onze vetzuren. Dit leverde uiteindelijk een aantal bedrijven op die met ons wilden samenwerken. Zo kregen we informatie over de gevraagde specificaties, volumes en prijzen. Belangrijk voor het vinden van investeerders, want die willen zo concreet mogelijk weten hoeveel je wanneer gaat produceren en verdienen.”
Groeimarkt voor omega 3-vetzuren Voor deze marktanalyse en het opstellen van een businesscase kreeg Algae-Tech in
2010 Technologie in de Markt-steun. Algae-Tech heeft de wind mee. Zo is er een groeimarkt voor de vetzuren, “Algen zijn
Feiten & cijfers • Algen zijn een duurzame bron van omega 3-vetzuren als DHA en EPA. Deze zijn op talloze manieren toepasbaar, in onder meer visvoer, babyvoeding, voedingssupplementen en geneesmiddelen. • Er zijn honderdduizenden soorten algen. Ontdekken welke ingrediënten uit welke soorten interessant zijn voor de industrie is een intensief proces. • Algae-Tech ontwikkelde de Algae-Sphere: een gesloten, driedimensionale vijver om gecontroleerd algen te kweken. Deze worden op innovatieve wijze gevoed met CO2, dat wordt afgevangen uit bijvoorbeeld de industrie.
16 |
Eco-innovatie in de praktijk & biobased economy
“Wij kunnen restwarmte en uitstoot van industrie gebruiken en zo haar milieu-impact helpen verkleinen”
een duurzame bron van omega 3-vetzuren als DHA en EPA”, legt Krenbrink uit. “Nu is visolie daarvan de grootste leverancier, maar dat is steeds moeilijker verkrijgbaar. De vetzuren worden toegepast in baby voeding, levensmiddelen en voedings supplementen, maar ook in visvoer, vegetarische producten en in de vlees- en zuivelindustrie. We spraken met potentiële afnemers die honderden tonnen DHA en EPA per maand inkopen. Marktkansen genoeg dus.” De technologie van Algae-Tech heet Algae-Sphere: een gesloten systeem om algen te kweken, waarbij deze gevoed worden met afgevangen CO2. Bij de ontwikkeling van deze methode en het definiëren van interessante algensoorten werkt Algae-Tech nauw samen met TNO. De combinatie van een geoptimaliseerde algensoort, de Algae-Sphere-kweekreactor
en de integratie met de innovatieve CO2-voedingstechnologie van TNO leidt tot aanzienlijk hogere algengroei en productopbrengst. Inmiddels heeft het bedrijf voor een aantal onderdelen patenten. De belangrijkste voordelen van Algae-Sphere zijn duurzaamheid, controleerbaarheid en schaalgrootte. Gangbare methoden werken met een open systeem, met als nadelen lage opbrengst en afh ankelijkheid van het klimaat. Of met een gesloten systeem met fotobioreactoren, met als nadeel hoge kosten. AlgaeSphere is een gesloten, driedimensionale vijver, een factor zes dieper dan gebruikelijk. Kunstmatig licht zorgt dat de kweek 24 uur per dag doorgaat. Alle onderdelen zijn controleerbaar: belangrijk voor een stabiele oogst. “Onze grootste concurrent is een systeem op basis van fermentatie met suikers als voedingsbron”, zegt Kira Schipper, bioprocess engineer bij TNO.
“Nadeel: dit concurreert met de voedselproductie. Bovendien produceert deze methode CO2, terwijl wij die juist afvangen. Daarnaast cultiveren wij de algen in zout water of afvalwater, waardoor het niet concurreert met de drinkwatervoorziening.”
Uiteindelijk doel: biobrandstof Algae-Tech ontwerpt nu samen met TNO een commerciële pilot. Mogelijke locatie is de Canadese University of British Columbia, die een energiecentrale op basis van houtpellets bouwt. Krenbrink: “Door samenwerking op dit soort productielocaties kunnen wij restwarmte en uitstoot van industrie gebruiken, en deze zo helpen de milieu-impact te verkleinen.” Schipper vult aan: “Vervolgens kunnen we stap voor stap opschalen. Met de winst van producten voor nichemarkten als de farmaceutische industrie kunnen we doorgroeien naar grotere volumes. Uiteindelijk doel is het produceren van biobrandstof, waarvoor enorme oppervlakken nodig zijn. Maar die heb je ook nodig, want CO2 afvangen is alleen zinvol op grote schaal.”
Over AlgaeTech B.V. Algae-Tech Netherlands B.V. is opgericht in 2009 en een zuster van Algae-Tech UK Ltd., onder de moedermaatschappij Blue Innovations Global. Het bedrijf richt zich op duurzame, grootschalige algen productie met een hoogwaardige toepassing voor de farmaceutische, chemische, cosmetische en levensmiddelenindustrie.
Meer weten? www.blueinnovationsglobal.com, 06 47 27 77 54,
[email protected]
| 17
Eco-innovatie in de praktijk &
Spuitgieten Spuitgieten is een techniek waarmee talloze producten worden gemaakt. Van speelgoed tot hightech onderdelen, zowel in kunststof als metaal. Het materiaal wordt gesmolten, in een mal gespoten en weer afgekoeld. Spuitgieten is een proces dat je goed kunt automatiseren en dat daarom geschikt is voor massaproductie. Waar Nederland over het algemeen erg moderne spuitgietmachines heeft, vind je in Oost-Europa en het Verre Oosten oudere machines.
Marco de Bruin, director business development Momexx
Energie en grondstoffen besparen bij kunststof producten
Vier stuks tegelijk, mét een dunnere wand Met de techniek spuitgieten worden massa’s kunststof producten gemaakt: van tandpastadopjes tot bloempotten, van boterkuipjes tot bekers. De Brabantse matrijzenmaker Momexx ontwikkelde niet alleen een techniek waarbij deze een dunnere wand krijgen, maar ook een mal voor vier producten in één keer. “Zo kun je flink besparen op grondstoffen en energie.”
18 |
Eco-innovatie in de praktijk & kunststoffen
“Met de viervoudige matrijs en C-fit samen kun je wel dertig procent besparen op grondstoffen en energie”
Een bakje van de afhaalchinees, een bloempot of een margarinekuipje. Op zichzelf geen technische hoogstandjes. De productie hiervan is echter wel high tech, want vanwege de gigantische aantallen die spuitgieterijen produceren telt alles: een iets dunner bakje betekent minder grondstofverbruik. Een seconde snellere productie kan op jaarbasis duizenden euro’s opleveren. Ook moeten de producten aan allerlei eisen voldoen: ze moeten bijvoorbeeld sterk zijn, stapelbaar, in de vaatwasser kunnen enzovoort. Genoeg reden dus om het productieproces te verbeteren.
Lichter, maar net zo functioneel Momexx ontwikkelt en maakt al tientallen jaren matrijzen, waarmee fabrikanten dergelijke kunststof producten kunnen maken. De afgelopen jaren ontwikkelde het C-fit: Controlled Flowmoulding Injection Technology. Die maakt het mogelijk de producten een dunnere wand te geven, waardoor minder grondstoffen nodig zijn. C-fit is bovendien sneller en energie-
“In dit project, waarbij een nieuwe matrijs in eigen beheer is ontwikkeld, kan sneller, beter en met minder grondstoffen en energie kunststof verpakkings materiaal gespuitgiet worden. Hierdoor loopt het bedrijf internationaal voorop.” Mark Hoogbergen, M&T-adviseur Agentschap NL
zuiniger dan gangbare technieken. Bij spuitgieten wordt de vloeibare kunststof met een enorme druk geïnjecteerd, direct afgekoeld en vervolgens verwijderd uit de matrijs. Bij een conventioneel spuitgietproces is voor het produceren van een doorsnee kunststof bakje een machine met een sluitkracht van 800 ton nodig om de druk op te vangen. Met de C-fittechnologie is 350 ton genoeg. Dat scheelt veel energie en je kunt toe met een kleinere machine. Ook een betere temperatuurhuishouding draagt bij aan energiebesparing. Manager Operations Theo van der Putten toont als voorbeeld een ‘nasibakje’: “Gewoonlijk is de dikte 0,5 à 0,6 millimeter; wij gingen voor 0,4. Normaal weegt zo’n bakje 22 tot 23 gram; wij komen tot 16 gram. Daarbij behouden deze producten, ondanks dat er minder materiaal in zit, wel hun functionaliteit.”
Wel dertig procent besparen Daarnaast ontwikkelde Momexx een nieuwe technologie voor een viervoudige matrijs, waarmee in één keer vier producten kunnen worden gemaakt. Voor dit project en het geschikt maken van de C-fittechnologie kreeg Momexx ondersteuning van Milieu & Technologie. “Een uitdagend project”, aldus van der Putten. “Een enkelvoudige matrijs moet al perfect zijn om enorme aantallen producten van dezelfde kwaliteit te produceren, laat staan als het om vier stuks tegelijk gaat.” Maar het is gelukt. Volgens Van der Putten is de kwaliteit die Momexx kan leveren beter dan wat gewoonlijk op de markt komt. Tegelijkertijd is er een behoorlijke milieubesparing mogelijk. “Met de viervoudige matrijs en C-fit samen kun je wel dertig procent besparen op grondstoffen en energie”, zegt hij. Voor mogelijk nog meer milieuvoordeel onderzocht Momexx ook het gebruik van biopolymeren: kunststof
van natuurlijke grondstoffen in plaats van aardolie. Maar daaraan bleken nog wat haken en ogen te zitten. “Het basismateriaal is duurder en het soortelijk gewicht hoger. En dat telt door in de kostprijs. Ook blijken gassen die vrijkomen bij het spuitgieten de matrijs aan te tasten.”
Op bestaande machines aansluiten Momexx testte de viervoudige matrijs en C-fit bij diverse spuitgietbedrijven. Samen met een machinebouwer ontwikkelde het een losse besturingsunit waarmee bedrijven de nieuwe techniek vrij eenvoudig kunnen aansluiten op hun bestaande machines. “Deze besturingsunit werkt onafhankelijk van de machineleverancier, waardoor we de technologie breed kunnen verkopen.” En hoewel de voordelen in grondstoffen- en energiebesparing al evident zijn, gaat Momexx de technologie nog efficiënter maken. “Nu wordt gebruikgemaakt van hydrauliek om te persen, wij willen dat graag elektrificeren, omdat dat goedkoper is. Daarnaast willen we de snelheid nog meer opvoeren en aanvullende testen doen met andere materialen. Zo zorgen we voor nog meer energiebesparing en duurzaamheid.”
Over Momexx Momexx ontwikkelt en produceert matrijzen en spuitgiettechnieken voor kunststoffabrikanten. Met vestigingen in zowel Nederland als China speelt het een toonaangevende rol op de internationale markt.
Meer weten? www.momexx.nl, 0416 56 09 35,
[email protected]
Eco-innovatie in de praktijk & land- en tuinbouw
Groene bodembedekker tegen onkruid Telers gebruiken doorgaans herbiciden of plastic folies “Prachtig voorbeeld van hoe
tegen onkruid. Deze remmen echter niet alleen de groei
niet duurzame toepassingen die
van onkruid, maar ook die van de gewassen. Bovendien
al jaren worden gebruikt, kunnen worden vervangen door wel duurzame.
vervuilen ze het milieu. Schmits Chemical Solutions en
Waarbij ook nog eens minder handling
Goossens Flevoplant ontwikkelden een lichtdicht bodem-
door de gebruiker nodig is. De vele
bedekkend laagje tegen onkruid dat milieuafbreekbaar is.
energie die de ondernemer in deze innovatie heeft gestoken is beslist de moeite waard.” Teun Bolder, M&T-adviseur Agentschap NL
| 19
20 |
Eco-innovatie in de praktijk & land- en tuinbouw
Feiten & cijfers • Nederland gebruikt jaarlijks miljoenen kilo’s herbiciden. Als je die kunt vervangen is de milieuwinst groot. • Greenprotect, ontwikkeld door Schmits en Goossens, is een mengsel van natuurlijke vezels en volledig biologisch afbreekbaar.
“Tel uit je winst als je in drie in plaats van vier jaar kunt oogsten”
Aardbeiplantenproducent Goossens Flevoplant klopte in 2009 aan bij Schmits Chemical Solutions. “Goossens vroeg zich af of wij een milieuvriendelijk alternatief voor herbiciden konden maken”, vertelt Miechel Zweers (kleine foto), directeur R&D bij Schmits. “Telers en kwekers hebben hieraan grote behoefte. In Nederland alleen al worden jaarlijks miljoenen kilo’s herbiciden gebruikt. Als je die kunt vervangen is de milieuwinst groot.” Dergelijke producten zijn niet de core business van Schmits, dat vooral chemische mengsels voor reinigingsmiddelen en textielcoatings maakt. “Maar we ontwikkelen ook maatwerkproducten: innovatie is ons niet vreemd.” Met steun van Milieu & Technologie ontwikkelden Schmits Chemical Solutions en Goossens een milieuvriendelijk product tegen het ontkiemen van onkruid: Greenprotect. Een gewassenteler kan dit sproeiend aan brengen. Na het drogen vormt zich een veerkrachtig, bodembedekkend laagje dat wel vocht doorlaat, maar geen licht, waardoor onkruid niet kan ontkiemen. Na de oogst kan de teler het omploegen. “De voordelen zijn evident”, zegt Zweers. “Herbiciden zijn in meer of mindere mate giftig. Ze doden niet alleen onkruid, maar zijn ook slecht voor milieu en gewassen. Plastic folie laat naast licht ook geen vocht door en moet je na afloop weggooien. Greenprotect is niet alleen volledig biologisch afbreekbaar, maar zorgt ook nog eens dat gewassen zo’n 25 procent beter groeien dan met herbiciden.”
| 21
Eco-innovatie in de praktijk & land- en tuinbouw
Stevig, fijnmazig netwerk Schmits is gewend dunne, flexibele coatings te maken voor textiel. “Zoiets wilden we nu ook ontwikkelen: een dunne, elastische laag, die geen licht doorlaat maar wel vocht. Van natuurlijk materiaal, dat je vloeibaar kunt aanbrengen en dat vervolgens een stevig, fijnmazig netwerk vormt.” Met dit ruwe idee ging Schmits aan de slag. Eerst in het laboratorium, vervolgens in de buitenlucht. “Hier moesten we rekening houden met talloze variabelen. Wat zijn de juiste omstandigheden voor het aanbrengen? Hoe lang moet het drogen? Welk mengsel is makkelijk te sproeien, maar waait of regent eenmaal gedroogd niet weg?” Schmits deed testen bij telers van buxussen, laanbomen en rozenzaailingen, zowel in de volle grond als in plastic containers. Met een machinebouwer ontwikkelde het een rijdende spuitmachine met kappen, die het product precies tussen de gewassen krijgt. Zweers concludeert: “Greenprotect werkt. We hebben nu een product dat een halfjaar tot een jaar blijft liggen. Het gaat het ontkiemen van onkruid tegen, maar bevordert juist de groei van de gewassen zelf. Een buxusteler merkte ook dat hij geen last meer had van opspattend zand en schimmelvorming op de onderkant van zijn gewassen. Telers kijken uiteraard niet alleen naar de voordelen, maar ook naar de prijs. Maar als je bedenkt dat gewassen met Greenprotect zo’n 25 procent beter groeien dan met herbiciden, dan wegen eventuele hogere aanbreng kosten daartegen op. Tel uit je winst als je na drie jaar kunt oogsten in plaats van vier.”
“Snel ontwikkelen is belangrijk bij innovatie: de markt is er nú rijp voor” Eindeloze toepassingsmogelijkheden Zweers vervolgt: “Dankzij de steun van Milieu & Technologie konden we meer tijd stoppen in het project. Dat zorgde voor continuïteit, waardoor we relatief snel een product konden ontwikkelen. Belangrijk voor innovatie: de markt is er nu rijp voor. Als je te lang wacht, is er misschien al een andere oplossing en mis je de boot. Geweldig dat we nu een werkend eindproduct hebben. De gewassentelers waar we de proeven doen reageren zeer enthousiast en we zien allerlei andere toepassingsmogelijkheden, voor bijvoorbeeld containerteelt, plantsoenendiensten, begraafplaatsen of particulieren. In binnen- én buitenland.”
Over de bedrijven Schmits Chemical Solutions mengt chemicaliën tot producten voor met name de textiel- en reinigingsindustrie. Het mkb-bedrijf werd in 1974 opgericht als leverancier voor de Twentse Textielindustrie.
Meer weten? www.schmits.nl, 0546 57 40 60,
[email protected]
Goossens Flevoplant is een van de marktleiders in Nederland in het vermeerderen van aardbeiplanten. Het bedrijf is in 1958 opgericht, heeft ook vestigingen in Polen en Oekraïne en heeft milieubewust telen hoog in het vaandel staan.
Meer weten? www.flevoplant.nl
22 |
INTERVIEW
Eco-innovatie in de praktijk &
ir. Just van Lidth de Jeude
Coördinator vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
“Bedrijven moeten zich gesteund voelen in hun pogingen duurzaam te zijn” Uit ad-hoc-steun aan bedrijven door het ministerie van VROM ontstond in 1988 het programma Milieutechnologie. Tijdens het hele bestaan was Just van Lidth de Jeude coördinator vanuit het ministerie. “We beseften dat het bedrijfsleven met zaken komt die je als overheid niet voorziet. Met een strak programma kun je daarvoor geen ruimte bieden. Onze flexibiliteit was dan ook een belangrijke kracht.”
| 23
Eco-innovatie in de praktijk &
Waarom was een regeling voor milieutechnologie destijds nodig? “Waar bedrijven eerder vooral als vervuilers werden gezien, wilde de overheid hen in de jaren tachtig meer betrekken bij het zoeken naar oplossingen. We begonnen bedrijven te beschouwen als partners met wie het milieubeleid moest worden uitgevoerd. Dat begon heel rudimentair en ad hoc. Als we een leuk project tegenkwamen, maakten we geld over. Dit aantal groeide en tegelijkertijd kwam de EU met regels rond subsidies. Toen kwam de noodzaak om de samenwerking in een net jasje te gieten.”
En het antwoord was dit programma? “Ja, Milieutechnologie, zoals het aanvankelijk heette, is eigenlijk heel organisch tot stand gekomen en gegroeid. Novem nam de uitvoering over en we bedachten een formele regeling. In de beginperiode waren we daarbij als ministerie nauw betrokken, met drie of vier man. We zetten commissies op rond de verschillende milieuthema’s bodem, lucht, geluid enzovoort. Hierin zaten inhoudelijke experts die de betreffende aanvragen beoordeelden. Toen het programma jaar na jaar groeide, was de structuur met commissies niet meer te handhaven. Om het meer te stroomlijnen kwam er in de jaren negentig één overkoepelende commissie. De uitvoering is geleidelijk helemaal overgegaan naar Novem, later SenterNovem en vervolgens Agentschap NL.”
Het programma is door de jaren heen dus vaak veranderd? “Afhankelijk van het politieke tij kregen we steeds een iets andere smaak. Maar dat had vooral betrekking op de organisatie, niet zozeer op de projecten. Eerst lag de focus op milieucompartimenten, zoals water, lucht en bodem. Die hadden in de begintijd veel maatschappelijke aandacht. Daarna ging de overheid zich richten op doelgroepen en het programma veranderde mee. Nu zie je weer een focus op Topsectoren.”
Was het lastig om steeds te veranderen? “Uiteraard, maar het hield ons ook scherp en jong doordat we steeds goed moesten nadenken hoe we het programma weer lijn konden geven. Het is succesvol geweest, want welk programma heeft nu zo lang bestaan? Een unicum!”
“Dat een dergelijk programma zoveel activiteiten ontplooit is bijzonder”
Wat was de kracht van Milieu & Technologie? “Doordat we zo lang bestonden waren we een continue factor richting bedrijven. Bovendien was het een breed programma dat zich niet beperkte tot één thema of milieuprobleem. We beseften terdege dat het bedrijfsleven met zaken komt die je als overheid niet voorziet. Daar moet je dan de ruimte voor bieden en dat lukt niet met een strak programma. Daarnaast was het belangrijk dat we ons op het mkb richtten en persoonlijk contact hadden met de bedrijven. Niet iedere onderneming is in staat om haar plan goed te formuleren of de juiste partners te vinden. Milieu & Technologie ondersteunde daarbij.”
“De kennis van bedrijven droegen we breed uit én gebruikten we als input voor beleid” En het programma deed meer dan subsidieverstrekken? “Inderdaad. Ons doel was het bevorderen van schone technologie. De subsidies waren een instrument om toegang te krijgen tot informatie van het bedrijfsleven. De kennis die we hiermee opdeden droegen we breed uit én gebruikten we als input voor beleid. Bijvoorbeeld door het verzamelen en verspreiden van informatie per bedrijfstak. Maar ook met het opzetten van kennisnetwerken. Daarnaast hebben we getracht aansluiting te vinden bij programma’s in omringende landen. Dat bleek lastig, omdat ieder land nog erg voor zichzelf bezig was. Maar we hebben er wel veel van geleerd. Dat een dergelijk programma zoveel activiteiten ontplooit is bijzonder, want de meeste subsidietrajecten doen niet veel meer dan geld verstrekken.”
Wat voor gevolgen heeft het dat M&T nu stopt? “Dat is nog moeilijk te overzien, want het gaat vrij geruisloos. De bedrijven gaan door en er zijn andere overheidsprogramma’s zoals de Topsectoren en de Green Deals. Pas over een aantal jaren kun je zien hoe het dan staat met milieuvriendelijke innovaties. Belangrijk is in elk geval dat de bedrijven zich gesteund voelen in hun pogingen om duurzaam bezig te zijn. Die lijn moeten we behouden.”
24 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Dennenhout als duurzaam alternatief voor tropisch hardhout Bij Foreco, midden in de bossen bij Dalfsen, worden ladingen hout verwerkt en bewerkt tot meubels, gevels, bergingen en speeltoestellen. Daarnaast timmert het bedrijf behoorlijk aan de weg met innovatie en duurzaamheid. De nieuwste telg is NobelWood – volledig biologisch behandeld dennenhout met de eigenschappen en uitstraling van teak.
Eco-innovatie in de praktijk & houtproductie
Bestaande materialen koppelen aan nieuwe technieken is al jaren dagelijkse praktijk bij Foreco. Op deze manier ontwikkelden ze al vele product(concept)en, die de duurzaamheid, hoogwaardigheid en veelzijdigheid van hout ten goede komen. Zoals bijvoorbeeld TwinWood voor damwanden – met boven water hardhout, onder water vurenhout – en het brandvertragende SafeWood.
Wetenschappelijke basis Het idee dat aan de basis ligt van NobelWood, werd enkele jaren geleden geboren bij het Belgische bedrijf Trans Furans Chemicals (TFC). De Stichting HoutResearch legde het contact met Foreco. Peter Swager (foto), directeur Foreco: “Op dat moment, midden in de crisis, stonden we eerlijk gezegd niet te springen om een nieuw experiment. Maar de techniek en de mogelijkheden klonken veel belovend. Het had een wetenschappelijke basis, was goed onderbouwd en er waren ook al testen mee gedaan. Maar het allerbelangrijkste was de goede ‘klik’ qua ondernemerszin, in het oriënterende gesprek met Wim van Rhijn en Hans Hoydonckx van TFC.”
“Mooi om te zien hoe op zeer praktische wijze heel taaie, technische problemen werden opgelost. Daaruit is een duurzaam product ontstaan, een soort hout+. Je ziet dat het hout is, met toch een heel eigen uiterlijk.” Teun Bolder, M&T-adviseur Agentschap NL
met in water oplosbare biopolymeren, afkomstig van de afvalbiomassa van rietsuikerstengels. Na droging versterken en verduurzamen de polymeren de houtcelwanden. In het hout vindt een reactie plaats waardoor de kwaliteit en de eigenschappen van het hout sterk verbeteren. Kortom, van duurzaam verbouwd laagwaardig dennenhout wordt met biobased materiaal een hoogwaardige variant gecreëerd zonder dat daar verf, lak of chemicaliën zoals cresoot of wolmanzouten aan te pas komen. Andere milieuvoordelen zijn: geen verdere bedreiging van het tropisch regenwoud en duurzaam hout voor duurzaam bouwen.
Levensduur van 50 jaar Biomodificatie De bedachte techniek bestaat uit biomodificatie van dennenhout. Het hout wordt door en door geïmpregneerd
Swager: “Dankzij subsidie van Agentschap NL konden we via een proefinstallatie experimenteren met impregneren en drogen. De techniek staat nu en het eindproduct is ‘af’. Met een complete impregneerinstallatie en droogkamer zijn we nu klaar om te gaan produceren.” NobelWood voldoet aan duurzaamheidklasse 1 en ziet eruit en gedraagt zich als teak. Dat betekent een levensduur van 50 jaar in weer en wind en 25 jaar in contact met grond en water. Met het product won Foreco in 2009 de Nederlandse EEP-award. Voor het innovatieve project Brede School Fiep Westendorp in Amsterdam won het bedrijf in 2012 de FSC Keten Award.
Tot 2 miljoen euro voor vervolgproject Voor de verdere marktverbreding van de NodelWoodtechniek ontvangt Foreco de komende drie jaar subsidie van het Eco-innovation-programma van de Europese Unie. Het nog definitief vast te stellen bedrag varieert van 0,5 tot 2 miljoen euro.
| 25
26 |
Eco-innovatie in de praktijk & houtproductie
Over Foreco Foreco in Dalfsen maakt een compleet assortiment duurzame, doordachte houtproducten volgens de hoogste normen. Foreco Houtconstructies in Noordeloos voert kleine en grote houtprojecten uit. Met speeltoestellenbedrijf IJreka bouwt Foreco unieke maatwerkprojecten.
Binnen en buiten populair De eerste stappen op de markt zijn bemoedigend. Voor mensen die duurzaam willen bouwen is het product een aantrekkelijk alternatief en zeker de uitstraling wekt veel interesse. Gerenommeerde interieurbouwers, binnen huisarchitecten en meubelmakers willen er zelfs mee werken. Zo gebruikte ontwerper Piet Boon het voor zijn nieuwe kantoor en ook de ‘Chef’s table’ van sterren restaurant De Librije in Zwolle is van NobelWood. Swager: “De luxe, vergrijsde uitstraling spreekt enorm aan. In het bewerkingsmateriaal zit geen zuur, dus de houttekening blijft mooi intact. Bovendien is het enorm makkelijk te behandelen en bewerken.”
Ontwerper Piet Boon gebruikt het hout voor zijn nieuwe kantoor. En ook de ‘Chef’s table’ van sterrenrestaurant De Librije is van NobelWood. Verschillende gevels zijn al bekleed met NobelWood, de plaatselijke Rabobank schonk zeventig scholen in de buurt een speeltoestel van NobelWood en ook Foreco zelf gebruikt het voor zijn producten en speeltoestellen. Binnenkort gaat het bedrijf kijken naar het vergroten van schaal en volume. Een woningbouwvereniging is geïnteresseerd in nieuwe toepassingen en een Zweedse partij heeft interesse in import van het hout. Swager: “Kun je je voorstellen, Nederlands hout naar Zweden brengen!”
“We gaan zeker verder met verduurzamen in de breedste zin van het woord. Dat is straks geen verdienste meer, maar een nieuwe realiteit. Oók in de houtbranche”, aldus Swager. Terugkijkend zegt hij: “Dit project heeft een geslaagd product opgeleverd dat betekenisvol is voor ons bedrijf. Het heeft veel geld, bloed, zweet en tranen gekost, maar ook veel opgeleverd. Dit soort ontwikkelingen trekt nieuwe ontwikkelingen aan en genereert werk. Als morgen weer iemand met een gouden idee langskomt, dan doen we het weer.”
Verder ontwikkelen en verduurzamen Swager en zijn collega’s zien nog veel kansen voor verdere doorontwikkeling van de toepassings- en bewerkings mogelijkheden: “Werkt de techniek ook bij andere typen houtsoorten, kunnen we het certificeren zodat het ook voor kozijnen gebruikt mag worden? En ook, kan het productieproces nog duurzamer, bijvoorbeeld door de warmte in het productieproces terug te brengen of door een nuttige toepassing voor het restafval te vinden?”
Meer weten? www.foreco.nl, 0529 43 15 48,
[email protected]
| 27
IN DE PRIJZEN Meer dan duizend duurzame projecten kregen tussen 1988 en 2011 subsidie van Milieu & Technologie. En dat niet alleen: verschillende daarvan vielen afgelopen jaren in de prijzen. Een aantal winnaars op een rij. Winnaar: Titan Wood Prijs: Ei van Columbus, tweejaarlijkse duurzaamheidsprijs van
Winnaar: Elemetal (zie ook pag. 30) Prijs: Wereldprijs, uitgereikt door de ASN bank om ondernemende en
de overheid voor een uitblinker in innovatie en duurzaamheid Jaar: 2008 Innovatie: Houtbewerkingsbedrijf Titan Wood ontwikkelde milieuvriendelijk Accoyahout. Hout uit speciaal voor de hout industrie geteelde bossen krijgt een behandeling met azijn zuurhydride (AZA). Hierdoor kan het bij wisselende temperaturen niet krimpen, uitzetten of rotten. Bovendien ontstaan hierbij nauwelijks chemische restproducten. Door Accoya hoeft er minder tropisch regenwoud gekapt te worden.
kansrijke projecten op gebied van duurzaamheid te helpen groeien Jaar: 2010 Innovatie: Elemetal werd beloond voor het ontwikkelen van een techniek om koper uit afvalstromen terug te winnen. Het restant dat overblijft na verbranding van afval – bodemas – verdwijnt gewoonlijk grotendeels onder het wegdek. Elemetal ontwikkelde een scheidingsmethode waarmee waardevolle grondstoffen zoals koper uit de as kunnen worden teruggewonnen. Alle stoffen die voor de scheiding nodig zijn kunnen opnieuw gebruikt worden in het proces. De as die aan het einde overblijft is weer geschikt voor de wegenbouw.
Winnaar: DyeCoo Textile Systems Prijs: Herman Wijffels Innovatieprijs, door de Rabobank uitgereikt aan innovaties die bijdragen aan een duurzame toekomst Jaar: 2009 Innovatie: DyeCoo Textile Systems ontwikkelde een machine die textiel onder hoge druk verft met CO2 en pure kleurstoffen. Normaal gesproken is er 100 tot 150 liter schoon water nodig voor het verven van een kilo textiel – jaarlijks wordt wereldwijd zo’n 28 miljard kilo textiel geverfd. Met het systeem van DyeCoo kan textiel watervrij en zonder chemicaliën worden geverfd. De benodigde CO2 is afkomstig van andere industriële processen. Het proces is ook nog eens sneller en energiezuiniger.
Winnaar: Foreco (zie ook pag. 24) Prijs: Nederlandse voorronde European Environmental Press (EEP) Award, prijs voor innovatieve milieutechnologie in het leven geroepen door Europese milieutijdschriften Jaar: 2009 Innovatie: Foreco impregneert met de nieuwe techniek NobelWood vuren- en grenenhout met een speciale wateroplosbare polymeerhars, gemaakt uit afval van rietsuiker. De kwaliteit en de kleur van het behandelde hout zijn vergelijkbaar met tropische hardhoutsoorten.
Winnaar: Plastinum Prijs: EEP-award Jaar: 2010 Innovatie: Plastinum ontwikkelde de Blendymer-technologie, waarmee van gemengd plastic afval uit huishoudens een nieuwe kunststofsoort gemaakt kan worden: Infymer. Voor producten als kleerhangers, transportpallets en buizen. Het is goedkoper en niet afhankelijk van olieprijzen. Bovendien is afval altijd voorradig en uit de nabije omgeving verkrijgbaar. Daardoor is ook het transport minder milieubelastend.
Winnaar: Waterboxx Prijs: het Amerikaanse blad Popular Science riep de Waterboxx in juni 2010 uit tot een van de tien uitvindingen van het jaar Jaar: 2010 Innovatie: de Waterboxx vangt regenwater en condens op zodat jonge aanplant in de boxx goed kan groeien. Pieter Hoff ontwikkelde de Waterboxx onder meer met steun van M&T en past deze inter nationaal toe in woestijnen.
Winnaar: Pharmafilter Prijs: 3e plaats van de Herman Wijffels innovatieprijs van de Rabobank Jaar: 2010
Innovatie: Pharmafilter ontwikkelde een afvalconcept voor ziekenhuizen met disposables en waterzuivering, waardoor er geen medicijnresten in het oppervlaktewater terechtkomen. Het kreeg in 2008 subsidie van M&T.
En verder… • …was Michael Hendriks bij de Postcode Loterij Green Challenge finalist met het project CityCargo, dat ook subsidie kreeg van M&T. CityCargo is een stadsdistributiesysteem zonder uitstoot, dat gebruikmaakt van de bestaande tramlijnen. • …behoorde Teun Wagenaar van Peer+ in 2010 tot de finalisten van de Postcode Loterij Green Challenge. Zijn Smart Energy Glass ontwikkelde hij onder meer met subsidie van M&T.
28 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Plasticon
Feiten & cijfers • In Nederland verwerken ongeveer 110 bedrijven styreen: een stof met een sterke, onaangename geur. • De emissie hiervan mag volgens Europese richtlijnen niet meer dan 50 milligram per kubieke meter zijn. Per uur mag hij niet meer zijn dan een halve kilo. Toch zitten veel bedrijven hier nog boven. • De Styrex-installatie zorgt niet alleen voor minder geuroverlast, maar ook dat het afgevangen styreen weer kan worden ingezet als grondstof. Ook helpt hij besparen op verwarmingskosten.
Innovatief reinigingssysteem tegen geuroverlast styreen Geuremissie in de chemische industrie: een heikel onderwerp. Kleine hoeveelheden stoffen zorgen vaak al voor een penetrante geur. Met strenge normen is dit lastig als je als bedrijf wilt groeien. Plasticon Europe, Procede en Euro Plastics ontwikkelden een systeem voor minder geuroverlast én besparing op styreen.
Styreen, oftewel ethenylbenzeen, is een ingrediënt voor kunststoffen: een kleurloze vloeistof met een sterke, onaangename geur. In Nederland verwerken ongeveer 110 bedrijven het. Een daarvan is Plasticon Europe. Dit maakt producten van glasvezelversterkte kunststoffen. “Naast onze fabrieken hebben we een mobiele installatie”, vertelt algemeen directeur Leendert Stutvoet. “Hiermee vervaardigen we niet-vervoerbare producten. Logistiek handig, maar vergunningtechnisch een uitdaging. Bij een van onze klanten konden we binnen diens bestaande vergunning met onze uitstoot niet produceren. Dan moet je op zoek naar alternatieven.”
Eco-innovatie in de praktijk & geuremissies
Een hele puzzel Samen met Procede en Euro Plastics ontwikkelde Plasticon Europe de Styrex-installatie. Deze verzamelt uit de binnenlucht styreen, dat vervolgens weer als grondstof ingezet kan worden. Een uitkomst voor bedrijven die een nieuwe vergunning moeten aanvragen of omgevingsproblemen hebben. “We maakten steeds de afweging tussen technisch haalbaar en economisch rendabel”, zegt Glenn Rexwinkel, senior process engineer bij Procede. “Met alleen de technologie ben je er niet. Je moet die in een apparaat gieten. Ga je met dure materialen voor het best haalbare resultaat, dan loop je het risico dat niemand je systeem aanschaft. Dus ga je op zoek naar betaalbare alternatieven.” Een systeem moet aan zoveel verschillende, soms tegenstrijdige eisen voldoen dat het een hele puzzel is om de beste balans te bereiken.
Het consortium zocht contact met diverse bedrijven. “Een nieuw reinigingssysteem ontwikkelen is een, weten hoe je markt in elkaar zit is minstens zo belangrijk. Niet alle fabrieken gebruiken dezelfde technieken, elk heeft een ander emissiepercentage”, zegt Jelle Warnar (foto), manager business development bij Euro Plastics. “Het mooie van de Styrex-installatie is dat deze modulair is. Daarmee kopen fabrieken dus nooit een te groot of te klein apparaat. En doordat je er gericht mee kunt afzuigen, dalen bijvoorbeeld de verwarmingskosten van de fabriek. Daarmee bespaart de installatie ook geld.”
Richtlijnen versus werkelijkheid Styreenemissie mag volgens Europese richtlijnen niet meer dan vijftig milligram per kubieke meter zijn, en per uur niet meer dan een halve kilo. Toch bepalen lokaal afgegeven vergunningen de daadwerkelijke uitstoot, waardoor die op dit moment voor veel bedrijven nog hoger ligt. Stutvoet:
“Mooie samenwerking tussen enthousisaste marktpartijen en een spin-out van een universiteit die leidt tot een echte afname van geuremissies en bovendien grondstoffen bespaart.” John Heynen, M&T-adviseur Agentschap NL
“De regelgeving is weliswaar aangescherpt, maar bedrijven die al een vergunning hadden, gebruiken nog de minder strenge richtlijnen. Want beschikbare technieken voor het verminderen van de styreenemissie zijn veel te duur.” Met subsidies stimuleert het Rijk alternatieve methodes en technieken. Plasticon Europe, Procede en Euro Plastics kregen voor de ontwikkeling van hun systeem steun van M&T, en later ook voor het toepassen van de techniek in de praktijk en voor een haalbaarheidsstudie voor marktintroductie. “Ontzettend belangrijk”, benadrukt Rexwinkel. “Zeker in het huidige economische klimaat, waarbij de hand snel op de knip gaat. Overheidssteun kan partijen dan over de streep trekken.” Warnar: “Onze techniek is op dit moment de goedkoopste, maar nog steeds niet goedkoop genoeg om economisch rendabel te zijn – met name vanwege de crisis. Dat is best zuur.” Rexwinkel: “Ook al is de urgentie vanuit regelgeving nog niet hoog, voor locaties met geurhinder is ons reinigingssysteem een uitkomst. We zoeken dan ook naar partners die hiermee te maken hebben. Samen met hen willen we het systeem verder verbeteren en in de markt zetten.”
Over Styrex Plasticon Europe, Euro Plastics en Procede hebben gezamenlijk het bedrijf Styrex opgericht. Styrex gaat zich bezighouden met de verdere ontwikkeling van de Styrex-installatie. Plasticon Europe maakt producten van glasvezelversterkte kunststoffen. Euro Plastics heeft uitgebreide kennis van de markt van glasvezelversterkte kunststoffen en adviseert over geurhinder. Procede Twente BV is gespecialiseerd in procesontwerp, -simulaties, -optimalisaties, reactorontwerp, milieuprojecten en productverbeteringen.
Meer weten? www.styrex.nl, 0541 85 86 60,
[email protected]
| 29
30 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Waardevolle grondstoffen uit de as van afvalverbranding “Deze jonge honden zijn de goudzoekers van morgen. Dit eenvoudige maar briljante principe kun je ook toepassen om andere elementen uit afval te halen. Zeer toekomstgericht gezien de grondstofschaarste. Om als starter de valley of death te overleven, werken ze nu al met een potentiële launching customer.” Martijn van Groen, destijds M&T-adviseur Agentschap NL
Bodemas is het restant dat overblijft na afvalverbranding. Het verdwijnt nu grotendeels onder het wegdek. Als innovatief bedrijf voor metaalwinning ontwikkelde Elemetal een techniek om koper uit bodemas te halen. “Koper is enorm waardevol én steeds schaarser. Bovendien dragen we met deze techniek bij aan het sluiten van de grondstofkringloop.”
Eco-innovatie in de praktijk & recycling
Anderhalf miljoen ton per jaar Bodemas vormt een groot mondiaal probleem. Afvalenergiecentrales produceren per jaar anderhalf miljoen ton van deze asrestanten; het grootste deel verdwijnt onder de Europese wegen. Het moet dan worden afgedekt met klei of folie om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Nieuwe scheidingstechnieken zoals die van Elemetal maken hoogwaardig hergebruik mogelijk.
“De terreinen van afvalenergiecentrales liggen vol met bodemas”, zegt Silvan Thus (foto), algemeen directeur van Elemetal. “Het gebrek aan ruimte voor de as zorgt in het uiterste geval zelfs dat centrales de energieopwekking moeten stopzetten. Hun focus lag de afgelopen jaren dan ook op het snel en gemakkelijk wegzetten van de as. Onze insteek is anders: wij zien veel waardevolle stoffen in bodemas. Die zouden niet verloren moeten gaan.”
Container in Zeeland Thus begon tijdens zijn studie aan de TU Delft al met Elemetal, samen met Bert-Jan Kuipers, technisch directeur. “Wij konden metalen uit vloeistoffen halen en vroegen of afvalverwerker AVR daaraan wat zou hebben. Maar die was juist op zoek naar een methode om metalen uit vaste stoffen te halen. Dat leek me niet zo moeilijk. Omdat AVR de opwerking van de as had uitbesteed aan Heros in Sluiskil, kwamen we in Zeeland terecht.” Na labstudies in Delft kwam bij Heros uiteindelijk een container te staan voor tien ton bodemas. Die komt per schip vanaf de afvalenergiecentrales over de Maas naar Sluiskil. Vooral de inhoud van de schepen was van belang. “Iedere lading as is anders van samenstelling. Om ons systeem zo stabiel mogelijk te maken moesten we verschillende stromen testen.” De scheidingstechniek werkt als volgt. Eerst wordt een soort afwasmiddel bij de as gevoegd waarin het koper oplost. Vervolgens gaat de vloeistof naar een buffervat, waar het wordt gezuiverd met een organische vloeistof. Daarna wordt het koper weer uit deze vloeistof verwijderd. In de laatste stap zorgt elektrolyse ervoor dat het koper zich hecht aan roestvrijstalen platen. Na een aantal dagen kun je het uitgeharde koper eraf halen. Kuipers: “Het mooie: ons proces is gesloten. Dit betekent dat we alle stoffen die voor de scheiding nodig zijn, zoals de vloeistoffen, opnieuw gebruiken in het proces.” De as die aan het einde overblijft, is weer geschikt voor de wegenbouw. Groot voordeel is dat een milieuonvriendelijke component eruit is.
Eigenlijk koperproducenten Ook van groot belang is de terugwinning van koper: een enorm waardevolle grondstof. Kuipers: “Door de toenemende schaarste en de constante vraag steeg de koperprijs in 2011 tot records boven de tienduizend dollar per ton. De verwachting is dat de huidige voorraad over 25 jaar is uitgeput.” Kuipers lacht: “Eigenlijk zijn wij dus koperproducenten. En in de toekomst denken we ook andere grondstoffen zoals zink te kunnen afscheiden.” Ook de bodemas zelf heeft de aandacht van de ondernemers. “Het zou mooi zijn als je die zo schoon kunt maken dat hij bijvoorbeeld als vervanger voor zand kan dienen.”
50 x zo grote pilot Het project in Zeeland bij Heros is inmiddels afgerond. Binnenkort komt er een nieuwe pilot in Moerdijk. “Dankzij de ondersteuning van Milieu & Technologie konden we het proces versnellen. We gaan in Moerdijk opschalen naar een vijftig keer zo groot pilotproces; dat had zonder die subsidie langer geduurd. Ook de samenwerking met Heros is daarin van groot belang. Een plek waar je de vrijheid krijgt voor tests is onmisbaar.” De ondernemers hopen ook breder te kunnen bijdragen aan duurzaamheid. Thus: “Duurzaamheid en het Nederlandse beleid zijn weinig gericht op grondstoffenschaarste, terwijl het een heel actueel thema is. Hopelijk komt hiervoor de komende jaren meer aandacht. De economie zal daar wel bij varen.”
Over Elemetal Elemetal is opgericht in 2009. Het richt zich met name op het terugwinnen van koper uit afvalstromen, zoals bodemas.
Meer weten? www.elemetal.eu , 015 240 01 16,
[email protected]
| 31
32 |
INTERVIEW
Eco-innovatie in de praktijk &
Prof. dr. ir. Wim Rulkens, voorzitter programmacollege
“Met onze kennis konden we het mkb op weg helpen” Hoe selecteer je uit talloze aanvragen de kansrijke projecten? Milieu & Technologie kreeg hierbij ondersteuning van een deskundig programmacollege. Prof. dr. ir. Wim Rulkens was sinds 2008 voorzitter hiervan: “Om innovatieve mkb’ers op weg te helpen is behoefte aan een laagdrempelig programma, dat de bedrijven scherp houdt, projecten met slaagkans selecteert en zo zorgt voor efficiënte besteding van overheidsgeld. Milieu & Technologie voorzag hierin.”
| 33
Eco-innovatie in de praktijk &
Programmacollege Milieu & Technologie Het programmacollege van Milieu & Technologie beoordeelde de ingediende projectvoorstellen en bracht daarover een advies uit. Agentschap NL nam vervolgens de uiteindelijke beslissing. Het college bestond uit zeven à acht leden die ieder hun eigen deskundigheid inbrachten, bijvoorbeeld rond bouw, water of bodem. Zij hadden hun sporen verdiend aan bijvoorbeeld universiteiten, bij kennisinstellingen of in het bedrijfsleven.
Waarom bent u bij het programmacollege gegaan? “Het sloot voor een belangrijk deel aan bij mijn kennis en interesses. Op de universiteit is het onderzoek vooral fundamenteel van aard en hoeft er niet op korte termijn een toepassing te zijn. Bij Milieu & Technologie ging het in eerste instantie niet om diepgaande theoretische onderbouwing van een projectvoorstel, maar veeleer om de vraag hoe je nieuwe producten of technologie realiseert en op korte termijn succesvol in de markt zet. Die combinatie vind ik boeiend. Lidmaatschap van het college heeft daarbij een enigszins idealistisch karakter: je kunt je eigen kennis op een positieve manier aanwenden, namelijk om mkb’ers op weg te helpen.”
Hoe verliep de samenwerking met Agentschap NL? “Agentschap NL zat dicht op de bedrijven, wij op meer objectieve afstand. De aanvragen kwamen binnen bij Agentschap NL, waarna de betreffende programma-adviseurs met het bedrijf in gesprek gingen. Bijvoorbeeld om te kijken waar de aanvraag beter kon. Zij deden dit efficiënt en enthousiast. Vervolgens ontvingen wij de aanvragen: meestal tien à twaalf per keer. Hele boekwerken vaak, daarmee was je wel één of twee dagen zoet. Ongeveer zeven keer per jaar kwamen we bijeen om ze met de programma-adviseurs te bespreken. Die konden vaak meteen onze vragen beantwoorden en kritische punten terugleggen bij bedrijven. Als programmacollege keken we zakelijk en objectief naar de milieuverdienste, nieuwheid, technische haalbaarheid, concurrentiepositie en redelijkheid van het gevraagde budget. Zo kon een goede selectie gemaakt worden van projecten die voor financiering werden voorgedragen.”
Leidde dat tot stevige discussies? “Sommige projecten vielen meteen af, andere hadden overduidelijk slaagkans. De meeste discussie ging over de projecten in een grijs tussengebied. Soms ging dat er stevig aan toe, maar altijd inhoudelijk en in harmonie. We hoefden nooit te stemmen. Vaak konden we door het stellen van de juiste vragen de bedrijven helpen hun voorstel aan te scherpen.”
Waarom is zo’n programmacollege nodig? “Er worden veel aanvragen ingediend; het is nodig om die te screenen. Zo komen de kansrijke projecten naar boven en vallen degene af die onvoldoende aan de criteria voldoen. Dat zorgt voor een efficiënte besteding van overheidsgelden. Een kritische blik van inhoudelijk deskundigen is ook belangrijk om te kijken of projecten met enige aanscherping wel slaagkans krijgen. De overheid heeft die kennis niet allemaal in huis, maar die is er wel in Nederland. Zo’n college is een manier om deze kennis te benutten.”
M&T is gestopt. Een gemis? “Het mkb, waarop dit programma de laatste jaren gericht was, is zeer belangrijk voor het Nederlandse bedrijfsleven. Grote bedrijven hebben grote onderzoeksbudgetten en aparte researchafdelingen. Die weten wel hoe je ondersteuning aanvraagt. Mkb’ers missen vaak kennis en tijd. Terwijl ze wél goede ideeën hebben. M&T was voor hen een nuttige, laagdrempelige tool om ondersteuning te krijgen. Het gaf hen vaak het duwtje in de goede richting dat ze nodig hadden. Dat ging veel verder dan een zak met geld: het programma selecteerde op efficiënte wijze de goede projecten én behoedde bedrijven soms voor negatieve ontwikkelingen. M&T bood de structuur om projecten door deskundigen te laten evalueren in een vertrouwelijk kader. Overigens komt er na het stopzetten van het programma M&T gelukkig toch weer specifieke ondersteuning voor mkb-bedrijven: de mkb-innovatiestimulering Topsectoren. Hier zit alleen geen duurzame focus in.”
Hoorde u naderhand hoe het de projecten verging? “Ja, wij ontvingen eens in de zoveel tijd de stand van zaken. Daar spraken we ook over: nuttig om te weten waarom iets wel of niet slaagt. Omdat de bedrijven en onderzoeks trajecten zo divers waren, is het moeilijk daarover iets algemeens te zeggen. Dat een project niet de gehoopte uitkomst heeft, wil bovendien niet zeggen dat het bedrijf er niets aan heeft gehad. Elk onderzoek levert altijd weer nieuwe kennis op. Het effect daarvan is moeilijk meetbaar, maar we moeten dat niet onderschatten.”
Prof. dr. ir. Wim Rulkens 1989-2007: 2000-2007: 2008-2010: 2008-2011:
hoogleraar Milieutechnologie Wageningen Universiteit lid programmacollege M&T voorzitter adviescommissie InnoWator voorzitter programmacollege M&Ts
Het gat dichten tussen innovatie en markt Tussen de ontwikkeling van een nieuwe technologie en Award voor life sciences TDI won in 2011 het ‘Mibiton Quality Certificate 2011’. Deze tweejaarlijkse prijs wordt uitgereikt aan de meest innovatieve Mibiton-investering bij jonge bedrijven voor life sciences. Mibiton is een publiekprivate samenwerking die onderzoek, ontwikkeling en ondernemerschap in de life sciences-sector stimuleert.
een geslaagde marktintroductie gaapt vaak een groot gat. Innovatie-incubator TDI helpt startende bedrijven dit te overbruggen. Een van de projecten was gericht op succesvolle lancering van een vernieuwende conserveringstechniek voor voedingsmiddelen. TDI deed verkennend onderzoek naar cruciale, niet-technische aspecten. Resultaat: drie nieuwe bedrijven.
| 35
Eco-innovatie in de praktijk & voedingsmiddelen
“Het aloude ‘wat de boer niet kent, dat eet hij niet’ geldt ook hier. Letterlijk”
“Gemiddeld duurt het zestien jaar voor een nieuwe technologie is uitontwikkeld”, licht Bert Tournois toe, directeur van Tournois Dynamic Innovations (TDI). “Na jaren onderzoek is duidelijk hoe het werkt en wat je ermee kunt, maar je hebt nog geen industrieel apparaat of producten. Dat vraagt veel ontwikkeling en investering. Voor die technology push kunnen startende bedrijven terecht bij TDI.”
Nieuwe onderzoeksmethodes Voor dit onderzoek kreeg het bedrijf ondersteuning van Milieu & Technologie. Koster: “Dankzij deze subsidie konden we het onderzoek grondig aanpakken en derden inschakelen.” Uit verkennend onderzoek bij de spelers in de keten bleken geen onoverkomelijke bezwaren om over te stappen op pascalisatie. “Het was een
heel moeilijk onderzoek”, vervolgt Koster. “We hebben op financieel, logistiek, juridisch en technisch niveau gekeken, maar vonden geen concrete belemmeringen, al gaven mensen wel aan een gevoel van angst te hebben. Het aloude ‘wat de boer niet kent, dat eet hij niet’ geldt ook hier. Letterlijk.”
Producenten en afnemers TDI zette zich onder meer in voor een sterke marktintroductie van pascalisatie. Dit is een innovatieve technologie die de houdbaarheid van voedingsmiddelen verlengt via hoge druk, zonder de smaak of structuur te veranderen en zonder conserveermiddelen. In eerste instantie richtte TDI zich op het verkennen en analyseren van niet-technische aspecten van de technologie die cruciaal zijn om deze daadwerkelijk op de markt te krijgen. “Hierbij onderzochten we de hele voedingsmiddelenketen. Van producenten tot afnemers, zoals consumenten en horecabedrijven”, zegt René Koster, manager business development van investeerder Holland Food Ventures, dochteronderneming van TDI.
Jasper van Altena, factory manager Chez Pascal
36 |
Eco-innovatie in de praktijk & voedingsmiddelen
“Dit is een heel mooi project, waarbij de houdbaarheid van voedsel verlengd wordt door het voedsel onder grote druk te brengen in plaats van te verhitten. Interessant dat juist via niet-technische aspecten werd gekeken hoe je deze innovatie het beste in de markt kan zetten.” Maaike Beld, M&T-adviseur Agentschap NL
SenseMaking Om verder tot de kern te komen schakelde Holland Food Ventures een ander dochterbedrijf in: TOP innosense. Dit gebruikte een nieuwe methode voor marktonderzoek genaamd ‘SenseMaking’. Geïnterviewden krijgen geen vragenlijst voorgeschoteld, maar worden gevraagd iets over een onderwerp te vertellen. Hierdoor geven respondenten eerder nuttige informatie. En alle verhalen naast elkaar maken bepaalde patronen zichtbaar. “De uit komsten gaven ons veel meer inzicht in de beweegredenen van de ondervraagden”, licht Tournois toe. “We hebben daarom besloten niet een, maar drie bedrijven op te richten, met ieder een eigen specialisatie om pascalisatie goed in de markt te zetten.”
Drie nieuwe bedrijven Chez Pascal maakt gepascaliseerde producten. “Op dit moment zijn dat dips, soepen en sauzen, maar we willen het assortiment snel uitbreiden met onder andere kant-en-klaarmaaltijden voor zorginstellingen en supermarkten.” Pascal Processing houdt zich bezig met het verhuursysteem ‘tolling’. Tournois: “Deze onderneming heeft de machines om te pascaliseren. Producenten kunnen capaciteit bij ons huren en zo met een laag eigen risico de techniek gebruiken en uitproberen. Ze hoeven niet hun hele proces om te gooien of hoge investeringen te doen.” Het derde bedrijf, Pascal, schaft de machines aan en stelt ze ter beschikking aan de twee andere bedrijven.
Europees marktleider Met JuicyLine uit Ochten is TDI enkele jaren geleden met pascalisatie gestart. JuicyLine is nu Europees marktleider in gepascaliseerde vruchtensappen. Meer succes lonkt, want eveneens recentelijk heeft Chez Pascal een nieuwe pascalisatiefabriek geopend in Helmond. De komende jaren heeft Tournois ook de nodige nieuwe ambities: “We zijn van plan om particuliere consumenten actief te benaderen en ze enthousiast te maken voor onze producten. Verder gaat TDI in de nabije toekomst de mogelijkheden onderzoeken om pascalisatie in te zetten ter vervanging van sterilisatie. Zo blijven we ons continu richten op innovatie én succesvolle toepassingen daarvan.”
Over TDI TDI investeert en participeert in ondernemingen of zet zelf nieuwe bedrijven op om nieuwe technologieën en producten succesvol in de markt te zetten. Het richt zich op agrobusiness en agrotechnologie, food en biotechnologie. De afgelopen jaren heeft TDI twintig food-start-ups succesvol begeleid.
Meer weten? www.hfv-bv.nl, www.chez-pascal.nl, www.pascalprocessing.nl, 0317 42 78 80 of
[email protected]
| 37
Eco-innovatie in de praktijk & binnenmilieu
Innovatieve luchtreinigers: schone lucht is gezonde lucht Virus Free Air. De naam van dit Delftse bedrijf spreekt voor zich. Met een nieuwe techniek wil het fijnstof in de binnenlucht aanpakken om virussen en bacteriën geen kans te geven zich te verspreiden. “Er zweven zoveel schadelijke deeltjes in de lucht: luchtzuivering is nodig. Voor het milieu én onze gezondheid.” Innovatieve onderneemster achter Virus Free Air (VFA) is Eliane Khoury (foto). Ze werd geboren in Israël, studeerde aan de technische universiteit van Delft en specialiseerde zich in de Corona Wind
Cycloontechniek, waarbij lucht geleidend wordt onder invloed van een hoge elektrische veldsterkte. Na haar studie zocht ze een praktische toepassing hiervoor. Ze ontwikkelde een luchtreiniger
met buizen. Het bouwen daarvan was echt pionierswerk. “Een doosje spelden van de HEMA, een lege colafles of kartonnen koker en we konden aan de slag. O ja, en natuurlijk heel veel duct tape.” De techniek
38 |
Eco-innovatie in de praktijk & binnenmilieu
Feiten & cijfers • Mensen zijn gemiddeld 85 procent van hun tijd binnen, waarvan 70 procent in hun eigen woning. • Het binnenmilieu is vaak veel meer vervuild dan het buiten milieu. In Nederland zijn er verschillende wetten, richtlijnen en besluiten die de kwaliteit van het binnenmilieu moeten bevorderen. • De binnenlucht kan vervuild zijn door bijvoorbeeld schimmels, bacteriën, virussen, fijnstof en koolmonoxide. Deze kunnen gezondheidsproblemen veroor zaken, als vermoeidheid, luchtwegklachten of zelfs kanker.
werkt als volgt. Om wind te creëren zitten in de buis naalden waarop hoogspanning staat. Deze maken fijnstof en luchtmoleculen geleidend. Elektromagnetische kracht stoot dit fijnstof af van de naalden, waardoor een luchtstroom ontstaat. Die stuurt het fijnstof naar elektrostatisch geladen platen, waar de deeltjes aan ‘vastplakken’. De platen kunnen worden gestofzuigd of gewassen. Het systeem werkt dus niet met filters die je regelmatig moet vervangen en die de prestatie van de luchtreiniger negatief beïnvloeden.
Maatschappelijke relevantie Dat deze techniek maatschappelijk toegevoegde waarde kon hebben, stond voor Khoury als een paal boven water. “Er zweven tegenwoordig zoveel schadelijke deeltjes in de lucht: luchtzuivering is nodig.
Voor het milieu, maar juist ook voor onze gezondheid.” Aerosolen, zwevende vaste en vloeibare deeltjes in de lucht, zijn er in vele soorten en maten. Van waterdruppeltjes tot roet, rook, virussen en bacteriën. Onder fijnstof worden zeer kleine aerosolen verstaan. Ze komen in onze longen terecht en met name ouderen en mensen met hart-, vaat- of longaandoeningen ondervinden problemen hiervan. Khoury noemt als grootste drijfveer: “Mensen overlijden als gevolg van virussen en bacteriën in de binnenlucht van ziekenhuizen. Maar daar moet je beter worden, niet zieker.”
Bewustwording Omdat fijnstof een grensoverschrijdend milieuprobleem is, heeft de Europese Unie normen opgesteld. Die zijn echter voor de buitenlucht. Terwijl sick building syndrome (SBS) steeds vaker voorkomt bij mensen die in gebouwen wonen en werken waar de lucht gereguleerd wordt via airconditioning en mechanische ventilatie. “Die worden vaak niet of slecht schoongemaakt”, weet Khoury. “Daardoor blaas je stof rond. Of
nog erger: schimmels. In de meeste gebouwen is de concentratie fijnstof hoger dan in de buitenlucht!” Toch valt het niet mee om mensen bewust te maken van de gezondheidsrisico’s van verkeerde airconditioning of ventilatie. “Veel mensen redeneren: je ziet het niet, dus is het er niet. Daarnaast beweren sommige luchtreinigers de lucht te reinigen, maar doen dit helemaal niet.”
Doorzettingsvermogen Khoury kwam veel obstakels tegen: wet- en regelgeving, het vinden van financiering maar ook cultuurverschillen. “In Israël gaat zakendoen vlotter. Ik werd daardoor vaak als pushy ervaren.” Khoury blijft gedreven, maar leerde hoe ze Nederlanders aan haar zijde krijgt. En ze ontving subsidie van Milieu & Technologie. “Als startend ondernemer moet je nog naam opbouwen en is het ontzettend moeilijk om investeerders te vinden. Met de subsidie heb ik de stap van project naar organisatie kunnen maken. Zonder dat financiële steuntje in de rug had ik hier nu niet gestaan.”
“Een doosje spelden van de HEMA, een lege colafles en we konden aan de slag”
| 39
Eco-innovatie in de praktijk & binnenmilieu
“Dit project voor het afvangen van fijnstof is begonnen op de keukentafel en uitgegroeid tot een bedrijf dat commerciële kansen volop benut. Niet in de laatste plaats door het enthousiasme van Eliane.” Martijn van Groen, voormalig M&T-adviseur Agentschap NL
Trots In eerste instantie richt VFA zich op lichte industrie, bejaardentehuizen, kinderdagverblijven en scholen. “Ziekenhuizen bleken een tikkeltje te ambitieus voor een startend bedrijf met nieuwe technologie.” Met deze tussenstap hoopt Khoury dat de
markt beetje bij beetje meer aandacht krijgt voor fijnstof in gebouwen en de gezondheidsrisico’s. Om te zorgen dat de techniek makkelijker op te schalen en te produceren is, is het oorspronkelijke ontwerp aangepast. De technologie heeft nu de naam CoronaAir. “We hebben bovendien een tweede productlijn gemaakt, genaamd ASPRA, zeer geschikt voor in ventilatiekanalen. In die lijn zit ook een model dat ingezet kan worden bij calamiteiten als brand, om de verspreiding van gevaarlijke stoffen te verminderen. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld snel weer terug naar hun huis na een brand.” Inmiddels bereidt VFA zich voor op export naar de rest van Europa en het verre Oosten. “Ondertussen gaan we natuurlijk door met het opschalen van de techniek en de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor andere toepassingen en markten.”
Over Virus Free Air Virus Free Air (VFA) is in 2007 opgericht als spin-off van de TU Delft. Het streeft naar het verbeteren van levenskwaliteit voor mens, dier en plant door schonere, veiligere en gezondere lucht. Hiervoor ontwikkelt en produceert het innovatieve luchtreinigingstechnologie.
Meer weten? www.virusfreeair.com, 015 744 01 32,
[email protected]
40 |
INTERVIEW
Eco-innovatie in de praktijk &
Herry Nijhuis, programmamanager “Bedrijven vertrouwden ons als facilitator, want we beoogden geen commercieel effect” Een bewuste keuze voor focus op het mkb en op het eind van de innovatieketen. Dat waren de nieuwe speerpunten toen Herry Nijhuis in 2000 programmamanager werd bij Milieu & Technologie. “Qua milieubeleid zijn we heel ver gekomen in Nederland, mede dankzij onze unieke en persoonlijke aanpak.”
| 41 “Je kunt fantastische technologieën ontwikkelen, maar je moet ze wel op de markt kunnen brengen”, zegt Herry Nijhuis. Hij studeerde af en promoveerde als chemisch technoloog. Na tien jaar in onderzoek en wetenschap wilde hij in 2000 weleens wat anders. Hij ging aan de slag als manager van Milieu & Technologie, net toen het programma een aantal belangrijke veranderingen doorvoerde. Uiteindelijk vervulde hij deze functie tussen 2000 en 2003 en vanaf 2009 tot nu. “Het programma werd steeds volwassener. We verstrekten niet alleen subsidies, maar ondersteunden ook kennisnetwerken en organiseerden doelgroeptrajecten. Hiervoor brachten we partijen bij elkaar voor het oplossen van knelpunten in milieuvriendelijke innovaties. Bijvoorbeeld om te kijken hoe een nieuwe techniek geaccepteerd kon worden door de markt. Of wat je kunt doen aan belemmerende wet- en regelgeving.”
Onafhankelijke kracht De rol van Milieu & Technologie als onafhankelijke kracht was daarbij erg belangrijk, aldus Nijhuis. “Wij dienden geen ander belang dan dat van de BV Nederland. Het effect wat wij beoogden was maatschappelijk, niet commercieel. Dat gaf bedrijven vertrouwen in ons als facilitator van dit soort netwerken, en daardoor wilden ze hun kennis met ons delen. Bovendien kenden onze adviseurs de sector waarvoor ze verantwoordelijk waren goed. Ze waren op de hoogte van de ontwikkelingen. Ook hadden ze goede relaties met brancheverenigingen en gebruikten die als klankbord.” Bijzonder is dat M&T altijd een open regeling was. “Tegen de stroom in”, zegt Nijhuis. “Veel andere regelingen werkten met tenders, waarbij projecten worden beoordeeld op prijs en met een puntensysteem. Maar dan moet bijvoorbeeld een textielproject het opnemen tegen een ICT-project. Dat is appels met peren vergelijken. Wij beoordeelden elk voorstel op zijn eigen merites en bekeken in welke mate het zinvol was voor de eigen sector. Interessant is dat de EU vanwege dergelijke voordelen nu voor haar eigen mkb-programma ook met een open regeling gaat werken.” Hij vervolgt: “Waar mogelijk verwezen onze adviseurs bedrijven ook door naar
“Milieu & Technologie was tegen de stroom in altijd een open regeling”
andere regelingen. Makelen en schakelen noemden we dat in ons jargon. Onze adviseurs wisten meer dan gemiddeld van andere regelingen en voelden zich erg verbonden met het mkb. Het programmacollege zorgde daarnaast voor de benodigde objectiviteit bij de beoordeling van de aanvragen.”
Eind van de innovatieketen Milieu & Technologie stond al eerder op de rol om opgeheven te worden, herinnert Nijhuis zich. “Een jaar of tien geleden was er een tendens om alle regelingen en instrumenten op een grote hoop te vegen. Ook M&T zou wellicht opgaan in een groot innovatieprogramma, voor zowel milieugerelateerde als andere soorten innovaties.” M&T ging zich toen meer richten op het eind van de innovatieketen en op het mkb. “Dat deden we in de praktijk al veel, dus het was geen onlogische stap. Daarnaast maakte VROM zich hard voor het voortbestaan van het programma. Met succes. Als relatief klein programma hebben we ons al die jaren toch heel goed weten te profileren.”
“Als relatief klein programma hebben we ons al die jaren heel goed weten te profileren”
Unieke aanpak Dat het programma stopt ziet Nijhuis als jammer maar onvermijdelijk. “In het huidige tijdsgewricht kon het niet anders. We pasten steeds minder goed bij wat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu doet, dat zich meer ging focussen op het klimaatprobleem. Al geloof ik zelfs dat we in staat waren geweest hierin ook mee te veranderen. Maar het is goed zo: het mkb mag VROM, en later IenM, dankbaar zijn voor een regeling die bijna 25 jaar heeft bestaan. Qua milieubeleid zijn we in die periode heel ver gekomen in Nederland, mede dankzij de unieke en persoonlijke aanpak van het programma Milieu & Technologie. Nu is het de beurt aan nieuwe instrumenten zoals de Green Deals. Daarbij is het van belang dat die voldoende toegankelijk zijn voor het mkb. Het mkb is toch de motor van de economie en als geen ander in staat om innovaties snel naar de markt te brengen.”
Slim beton breken voor hoogwaardige recycling Beton wordt als een van de weinige bouwstoffen nog niet hoogwaardig gerecycled. Belangrijke voorwaarde voor hergebruik is dat het grind uit betonpuin kan concurreren met duur ‘nieuw’ grind. Het consortium ADR van TU Delft, ConAg BV en Theo Pouw Groep ontwikkelde een techniek en machine om beton droog te scheiden en slim te breken.
Op dit moment verdwijnt het merendeel van gerecycled puin als fundering onder wegen. Nieuw beton wordt daardoor iedere keer weer uit primaire grondstoffen vervaardigd. “Zonde”, meent Vincent Jansen, operationeel manager van Theo Pouw Groep. “Betonpuin kun je prima scheiden in grind, zand en cementsteen. Het grind kun je als secundair grind inzetten bij de productie van beton. Cementsteen kun je gebruiken als vulstof in beton of als basismateriaal voor de productie nieuw cement.”
Droog scheiden Klompen gebroken betonpuin van grind, zand en cementsteen noemen we betongranulaat. Wil dit kunnen concurreren met primair grind, dan moet het zo schoon mogelijk grind bevatten. Als eerste droge scheidingsmethode maakt Advanced Dry Recovery (ADR) dat mogelijk. Mark van Kempen (foto rechts), eigenaar van ConAg BV: “Bij natte scheiding heb je een duurdere installatie nodig, verbruik je water, zijn de proceskosten hoger en ontstaat een afvalstroom van slib die je moet afvoeren.”
| 43
Eco-innovatie in de praktijk & beton
“Door cementsteen te hergebruiken kun je nagenoeg CO2-neutraal cement produceren”
De slimme breker De subsidie van Milieu & Technologie kwam bij de ontwikkeling van ADR goed van pas. Van Kempen: “Zeker in deze lastige economische tijden zorgt ondersteuning voor risicoverlaging. En dat is zeer welkom. We hebben hierdoor ook makkelijker de extra stap kunnen zetten om met een nieuwe machine betongranulaat slimmer te breken. De fijne fractie uit de ADR had eerst namelijk nog niet de juiste verhouding zand en kalk om als grondstof voor cement te dienen.” De slimme breker zorgt dat brokken betonpuin langs elkaar heen wrijven. De machine breekt vochtig betongranulaat in vrijwel schoon, droog grind, zand en cementsteen. Door deze fractie te hergebruiken kun je nagenoeg CO2-neutraal cement produceren. Niet alleen het groene karakter, ook het goedkopere proces biedt voordelen. “Wil je een secundaire grondstof aan de man krijgen, dan moet je in prijs kunnen concurreren met de primaire grondstof”, licht Jansen toe.
“Mooi project dat dankzij
Cement van cementsteen Drogen, voorverwarmen en verhitten tot 1.450 °C zijn de meest energie-intensieve stappen in het cementproductieproces. Kalksteen of mergel (CaCO3), het voornaamste ingrediënt, wordt door verhitting omgezet in calciumoxide (CaO) en koolstofdioxide (CO2). Een ton cement zorgt ongeveer voor een ton CO2 uitstoot. Door cementsteen te gebruiken beschik je direct over CaO. Dat bespaart dus fors op CO2.
Interessant en rendabel Op labschaal is aangetoond dat het breken van betonpuin drie hoogwaardige producten oplevert: nagenoeg schoon grind, zand en cementsteen. Op ware grootte staat de slimme breker vanaf april 2013 te draaien bij recyclebedrijf VAR in de Achterhoek, vlakbij de Duitse grens. “In Nederland is het aanbod in grind nu groter dan de vraag, mede vanwege de winning van grind in het Grensmaasproject. Grind is hier op dit moment niets waard, maar we verwachten dat de prijzen uiteindelijk aantrekken. Ook verwachten we dat de slimme breker in het buitenland op korte termijn al op interesse kan rekenen. Bovendien maakt het cementsteen als goedkopere vulstof en cementgrondstof de slimme breker echt interessant en rendabel.”
het doorzettingsvermogen van enthousiaste mensen laat zien dat 100 procent Cradle to Cradlerecycling van beton echt mogelijk is.” John Heynen, M&T-adviseur Agentschap NL
Over het consortium ADR Het consortium Advanced Dry Recovery (ADR) bestaat uit TU Delft, ConAg BV en Theo Pouw Groep. ConAg BV ontwikkelt systemen voor recyclen, waarbij de focus ligt op hoogwaardige secundaire grondstoffen en ‘Cradle to Cradle’ het uitgangspunt is. Theo Pouw Groep is toeleverancier voor de grond-, weg-, water- en betonbouw.
Meer weten? www.conag.nl, 073 534 14 25 of 06 832 093 92,
[email protected]
44 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Feiten & cijfers Een deklaag van gerecycled rubber zorgt voor een geluidsreductie van meer dan 8 dB ten opzichte van dicht asfaltbeton. Zeer open asfalt, ZOAB, zorgt voor een geluidsreductie van maximaal 7 dB. Maar bij ZOAB geldt: hoe ouder het oppervlak, hoe lager de reductie.
Superstil tapijt voor de weg: een deklaag van gerecycled rubber Een stille én duurzame deklaag van gerecycled rubber voor wegen. SGS INTRON werkte hieraan, samen met DuraVermeer en Rijkswaterstaat. Resultaat is een geluidsreductie van meer dan 8 dB. De eerste proeven hadden niet meteen de gehoopte uitkomst. “Zolang hier vraag naar is en nog geen adequaat antwoord gaan wij door.” Aan doorzettingsvermogen ontbreekt het Jo van Montfort (foto) zeker niet. Toch had deze senior consultant bij SGS INTRON af en toe slapeloze nachten. Niet zozeer vanwege de technische slaagkans van het project, als wel om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. “Het idee voor deklagen van
gerecycled rubber komt uit Japan”, vertelt hij enthousiast. “Ze gebruiken daar een prefab laag op basis van rubber. Hiermee krijgt rubber uit oude autobanden een nieuw leven. Ook produceert de nieuwe deklaag veel minder geluid dan het bestaande zeer open asfalt ZOAB.”
Eco-innovatie in de praktijk & wegenbouw
“In dit project zijn opmerkelijke resultaten in de praktijk bereikt door een nieuwe asfaltsamenstelling waarbij rubber is gerecycled. Grootschalige toepassing van dit nieuwe type asfalt kan het verkeerslawaai beperken, waarbij dan geen kostbare geluidswerende schermen meer nodig zijn.”
Mark Hoogbergen, M&T-adviseur Agentschap NL
Veel variabelen, veel variëren Wat de rubber deklaag zo stil maakt, zijn de textuur, de elasticiteit en de holtes in het materiaal. Van Montfort: “Maar om deze eigenschappen maximaal te benutten moet je wel onder de juiste omstandigheden produceren en aanleggen. We ontwikkelden materiaal en dachten na over de beste wijze van produceren en aanleggen. Welke lijm gebruik je? Welke wals heb je nodig? Een heel gepuzzel.” Uiteindelijk leidde dit traject tot een preproefvak in Zeeuws-Vlaanderen en daarna een proefvak aan de A50. “Dat was een uitrijstrook bij een tankstation. De regen kwam die dag met bakken uit de hemel. Toen bleek dat het proefvak spiegelglad was. Eerst dachten we dat dit kwam doordat water in het wegdek opgesloten zat. De gladheid verdween, maar bleek na verloop van tijd weer op te treden. Het lijkt er sterk op dat boven een bepaalde temperatuur de eigenschappen van het materiaal veranderen. We onderzoeken nu of deze aanname klopt en wat de oorzaak hiervan is. Een enorme tegenslag, maar ik ben ervan overtuigd dat we dit kunnen oplossen.”
“Dat het de overheid is die geld beschikbaar stelt, wekt vertrouwen bij mogelijke partners” Ook het economische tij hielp niet. Innoveren is nieuwsgierig zijn, risico’s nemen, grenzen verleggen. Maar in onzekere tijden maakt je dat ook kwetsbaar. “Bedrijven zijn voorzichtiger”, meent Van Montfort. “En dat merk je. Elk bedrijf heeft net andere verwachtingen en belangen dan jij. Dat spanningsveld kost veel energie. Je moet toch iedereen mee zien te krijgen. Of op z’n minst zorgen dat je ze niet tegen krijgt. Dat managen van verwachtingen is cruciaal om succes te boeken.” SGS INTRON is niet het enige bedrijf dat bezig is met duurzame, geluidsabsor
berende wegdekken. Een wereldwijde gang langs andere bedrijven laat echter zien dat er op dit moment nog nergens goede oplossingen voorhanden zijn. “Dit sterkt ons alleen maar om door te gaan met het onderzoek. Zolang hier vraag naar is – en die is er – en nog geen adequaat antwoord gaan wij door.”
Subsidie prikkelt de ondernemingslust SGS INTRON ontving voor dit project subsidie van Milieu & Technologie. “Een belangrijke opsteker”, meent Van Montfort. “Het maakt zoeken naar partners makkelijker. Dat je een deel van het financieel risico hebt afgedekt en dat het de overheid is die dat geld beschikbaar stelt, geeft vertrouwen.” In dit project werkt SGS INTRON samen met verschillende bedrijven uit de keten. Zo levert RecyBem het rubber, is wegenbouwer DuraVermeer betrokken voor het aanbrengen van de deklaag, denkt TU Twente mee over het devulcaniseren van rubber en brengen bedrijven als Bolidt, BASF en Edilon hun expertise over bindmiddelen in. Ook opdrachtgever Rijkswaterstaat is een belangrijke partner en maakte het mogelijk om de proefvakken aan te leggen. “Al met al hebben we een hoop geleerd, nieuwe inspiratie opgedaan, contacten gelegd en initiatieven ontplooid”, meent Van Montfort. “En de subsidie geeft focus en prikkelt de ondernemingslust.” Naar aanleiding van dit project is SGS INTRON van plan verder onderzoek te doen naar geschikte bindmiddelen. “Uiteraard gaan we verder met de superstille deklagen”, vertelt Van Montfort. “En we gaan de technologie wellicht toepassen in geluidsschermen.”
Over SGS INTRON SGS INTRON is een onafhankelijke, dienstverlenende en internationaal opererende onderneming voor kwaliteits vaststelling, -verbetering en -voorspelling van producten en processen voor de bouw.
Meer weten? www.intron.nl, 046 420 42 04,
[email protected]
| 45
46 |
Eco-innovatie in de praktijk &
Vlas/fenolhars in de test • Kostprijs bij gelijke elasticiteitsmodulus: veertig procent lager. • Kostprijs bij gelijke buigsterkte: hoger dan glasvezel/epoxyhars, maar beduidend lager dan houtcomposieten. • Milieubelasting elasticiteitsmodulus: ruim vijf keer minder belastend dan hardhout en vier keer minder dan houtcomposieten. • Milieubelasting buigsterkte: vijf keer lager dan hardhout, elf keer lager dan houtcomposieten.
Kunststof met natuurvezels: sterk alternatief voor hout Een product dat sterker, elastischer, lichter en minder milieubelastend is dan hout. Ingenieurs- en ontwerp bureau KIEM ontwikkelde dit met verschillende partners via het door een matrijs trekken van met natuurvezels versterkte kunststof. “Deze nieuwe technologie zorgt voor behoud van tropisch bos, nieuwe afzetmarkten voor agrariërs en duurzaam, betaalbaar bouwmateriaal.”
Eco-innovatie in de praktijk & biobased economy
“Deze tweede generatie biocomposieten kan concurreren met hardhout, glasvezelversterkte polymeren, aluminium en zinkprofielen van plaatstaal” De techniek van pultrusie klinkt eenvoudig; een bundel vezels wordt gedrenkt in hars en vervolgens door een matrijs getrokken. De gaten in de matrijs geven het uiteindelijke product zijn vorm. Pultrusie, of profieltrekken, is een continu proces en daardoor vooral geschikt voor grote series.
Het idee, de hars KIEM-directeur Daan van Rooijen (foto) liep al met het idee om kunststof via pultrusie met natuurvezels te versterken. In 2006 raakte hij in gesprek met iemand van Dynea, een bedrijf dat producten voor egalisering en hechting maakt. Van Rooijen: “Dynea opereert wereldwijd en is hét adres voor kunstharsen. Ik vertelde hen van mijn idee over profieltrekken met natuurvezels. Zo is het balletje gaan rollen. KIEM had het idee, Dynea de hars.”
Met Europese partners Dankzij subsidie van het Europese SURPRISE-programma kreeg KIEM een aantal Europese bedrijven en onderzoeksinstituten aan tafel, om de eerste stappen te zetten in de ontwikkeling van dit innovatieve idee. SURPRISE staat voor Sustainable Enterprise, waarin verschillende landen samenwerken en hun nationale subsidies ter beschikking stellen aan gedeelde projecten, in Nederland uitgevoerd door M&T. “Zonder deze subsidie hadden we al deze partners niet aan tafel gekregen. Een bank had dit nooit gefinancierd.” Bij het Nederlandse PFT Profiles werd profiel getrokken met verschillende harsen en vezels. Het Duitse SachsenLeinen gaf advies en leverde natuurvezels en het DLR-instituut uit hetzelfde land voerde testen uit op de eindproducten. Ook het Nederlandse bureau De Weerd Innovatie Advies werd aan het projectteam toegevoegd als adviseur en belangrijk inhoudelijk procesondersteuner.
Fenolhars en vlasvezels “We hebben het hele project stapsgewijs aangepakt”, legt Van Rooijen uit. “Pas toen we tevreden waren over de hars, kwam de natuurvezel erbij. Doe je alles tegelijk, dan heb je geen overzicht meer en is het lang zoeken naar welke factor nu bepalend is voor je slaagkans.” Al vanaf het begin werd bewust gekozen voor een fenolhars. “Fenolhars is goedkoper dan epoxyhars en fenolen worden in de houtindustrie als lijm gebruikt. Technische uitdaging was om dit in water opgeloste
systeem te gebruiken voor pultrusie. Denk je aan natuurvezels, dan kom snel uit bij textielvezels. Maar deze bleken te duur en ze hebben te veel twist. Het garen is opgedraaid zodat je aan de draad kunt trekken zonder dat hij breekt. De vezels liggen dus onder een hoek, terwijl je voor pultrusie vezels nodig hebt die recht liggen.” Gezocht werd naar een andere kwaliteit natuurvezel. Een mooie meevaller was dat ‘grovere’ vlasvezel met minder twist niet alleen aan de eisen voldoet, maar ook stukken goedkoper is.
Sterk uit de test In de test- en ontwikkelingsfase is het product op alle vlakken sterk uit de bus gekomen. Belangrijk onderdeel was een vergelijking van de profielen van natuurvezel en fenolhars met andere materialen zoals profielen van glasvezel en epoxyhars, aluminium, staal, hout en houtkunststofcomposieten (WPC). De materialen werden onder meer vergeleken op sterkte, kostprijs, gewicht en milieubelasting. Wat bleek is dat het profiel op al deze punten sterk kan concurreren met hardhout, glasvezelversterkte polymeren, aluminium en zinkprofielen van plaatstaal. Van Rooijen is er dan ook van overtuigd: “Dit is de tweede generatie biocomposieten.”
Eindeloze mogelijkheden “Hoge kwaliteit, lagere kosten en minder milieubelasting. Mooier kan het niet”, zegt van Rooijen. “Bossen kunnen bossen blijven, agrariërs hebben een nieuwe, rendabele afzetmarkt en we kunnen goedkoop en goed bouwen met minimale milieugevolgen.” De toepassingsmogelijkheden lijken eindeloos. Van kozijn en gevelbedekking tot binnenbekleding voor voertuigen en frames voor caravans. “Onze volgende stap is het bepalen van de introductiemarkt. We willen het product niet de markt op duwen, maar gaan op zoek naar een klant die het wil en naar partners die het willen produceren. Dan heb je commitment en krijgt het product de kans die het verdient.”
Over KIEM KIEM is een ingenieurs- en ontwerpbureau voor duurzame en innovatieve producten.
Meer weten? www.kiem.nl, 0599 64 87 98,
[email protected]
| 47
48 |
Milieu & Technologie in cijfers 1988-1992 Op welke milieuproblemen richtten de projecten zich? In de beginjaren was M&T gericht op het aanpakken van milieuproblemen, in overeenstemming met het toenmalige overheidsbeleid. De projecten waren onderverdeeld in zogenoemde milieucompartimenten, zoals bodem, water en lucht. chemie, Kunststof & Rubber 50 projecten Membraantechnologie 14 projecten
Geluid 11 projecten
Milieubiotechnologie 37 projecten
Lucht 95 projecten
milieu problemen
STOFFEN 5 projecten
Water 103 projecten
SUBsIDIE TOTAAL gegeven tussen 1987 - 2012 € 108,28 miljoen
Afvalstoffen 79 projecten
haalbaarheid 221 projecten
BODEM 56 projecten
type projecten
| 49
Textiel & Tapijt 43 projecten
Voeding & Genot 94 projecten
1997-2001
Basismetaal 21 projecten
In welke sectoren ondersteunde M&T projecten?
Metalectro 46 projecten sectoren
Begin jaren negentig verdeelde M&T de projecten naar industriële subsectoren. Dit viel samen met de doelgroepenaanpak van de overheid: Doelgroepen Integrale Milieutaakstelling (IMT). Gericht op het oplossen van milieuproblemen waarvoor een aantal sectoren taakstellingen had afgesproken in een convenant.
Bouw 3 projecten
Beton 26 projecten
bodem 5 projecten Kennisoverdracht 4 projecten
grafisch 23 projecten
papier & karton 12 projecten
TeMa (Vanaf 2000) 80 projecten
demonstratie 177 projecten
overige 38 projecten
1987-2012 Wat voor soort projecten kregen ondersteuning van M&T? Onderzoek & Ontwikkeling 628 projecten
M&T steunde verschillende typen projecten. Het grootste deel was gericht op onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technologieën. Een ander deel op studies naar de technische en economische haalbaarheid van technologieën. Ook waren er projecten rond het opzetten van demonstraties. Een kleiner deel van de projecten legde zich toe op kennisoverdracht. Vanaf 2000 waren ook niet-technische projecten gericht op marktonderzoek mogelijk: Technologie in de Markt (TeMa). En M&T investeerde in een ketenbenadering door het opzetten van (kennis) netwerken rondom ketens en aandacht voor verdienmodellen.
50 |
Eco-innovatie in de praktijk
Nieuwe druppeltechniek voor optimaal grondstofgebruik medicijnen Het Eindhovense EmulTech introduceerde een techniek die het mogelijk maakt een grote hoeveelheid zeer kleine druppeltjes met eenzelfde diameter te produceren. Met deze innovatie kan de farmaceutische industrie dragerdeeltjes voor medicijn afgifte nauwkeuriger produceren. Dat zorgt voor lager grondstofverbruik en minder (chemisch) afval. En dus economische en milieutechnische winst.
Robin de Bruijn, scheikundig technoloog, en Fränk de Jong, technische bedrijfskundige, ontmoetten elkaar op de TU Eindhoven. In 2009 richtten zij samen EmulTech op. Met een microfluïdisch systeem heeft het bedrijf een innovatieve techniek voor de farmaceutische industrie ontwikkeld en geïntroduceerd.
Nauwkeurige druppelvorming De technologie, waarop De Bruijn ook is afgestudeerd, omvat het samenbrengen van twee niet mengbare vloeistoffen in een microkanaal, waardoor druppelvorming optreedt. Elke vloeistof wordt via een eigen microkanaal aangevoerd. Door de procesparameters te veranderen oefen je invloed uit op de eigenschappen van de druppels, zoals de grootte, en op de verhouding van stoffen. Groot voordeel van de technologie is dat je druppels produceert binnen een kleine bandbreedte. Hierdoor ontstaat een grote reproduceerbaarheid, minder afval en uniformiteit in het eindproduct.
Dragerdeeltjes Geneesmiddelen moeten meestal op specifieke plaatsen in het lichaam werken. Om te voorkomen dat ze zich over verschillende organen verdelen, zijn ‘dragerdeeltjes’ nodig, waarin het geneesmiddel zit opgesloten. Dit dragerdeeltje zoekt de gewenste cellen op en laat de werkbare stof daar achter. Met als gevolg effectievere ziektebestrijding en minder bijwerkingen.
| 51
Eco-innovatie in de praktijk & procesintensificatie
“Twee enthousiaste afgestudeerden Microfluïdische voordelen “Vergelijk je de producten van een microfluïdisch systeem met de conventionele methode, dan zie je dat je veel nauwkeuriger kunt produceren”, licht De Bruijn toe. “Het conventionele proces gaat uit van mechanisch mengen met een rotorblad. Daarmee heb je weinig controle over de grootte en precieze samenstelling van de deeltjes. Na filtering blijft maar een percentage bruikbare deeltjes over. Met een microfluïdisch systeem heb je die extra filterstap niet nodig en gebruik je de grond stoffen optimaal. De technologie bespaart dus kosten en spaart het milieu.”
richtten deze geweldige spin-off van de TU/e op. Mooi om te zien dat er met hun productietechnologie in de farmaceutische industrie een geweldige besparing aan grondstoffen en vooral ook aan energie (90 procent minder!) mogelijk is, en er bovendien nauwelijks nog afval wordt
“Als start-up kies je bewust een markt én de technologische kant die je gaat benadrukken”
geproduceerd. De technologie is ook voor andere sectoren bruikbaar, zoals de voedingsmiddelenindustrie.” John Heynen, M&T-adviseur Agentschap NL
Bedrijfsmatige kant Naast de technische kant van een nieuwe technologie heb je als start-up ook te maken met de bedrijfsmatige kant van ondernemen. De Jong: “Ondernemen is iets wat je in de praktijk leert en gewoon moet doen. Problemen kom je hoe dan ook tegen. De keuze voor de technologie berustte mede op de vele mogelijkheden van microfluïdische systemen, maar dat betekent ook dat je moet bepalen waar je de focus op legt. Zo kozen we bewust voor de farmaceutische industrie als markt. Ook moet je kiezen welke kant van de technologie je benadrukt en verder ontwikkelt.”
Aantoonbare meerwaarde EmulTech heeft zich gericht op de ontwikkeling van het gesloten microfluïdisch systeem voor farmaceutische toepassingen. “Voor de acceptatie van de nieuwe technologie is dat ook enorm belangrijk”, zegt De Jong. “In tegenstelling tot bij een conventionele technologie weet je bij een nieuwe technologie als gebruiker niet meteen waar je aan begint. Dan is het heel erg van belang dat je overduidelijk die toegevoegde waarde laat zien.” De Bruijn: “Dat betekent soms letterlijk iets visueel aanschouwelijk maken. Druppelvorming in een microkanaal kun je niet met het blote oog waarnemen, maar mensen willen wel weten hoe het werkt en het liefst willen ze het gewoon zien. Dus hebben we niet alleen een informatieve animatie op onze website staan, maar kunnen we de druppels ook in het proces visualiseren met een led-stroboscoop.”
Versneld ontwikkelen Mede dankzij de subsidie van M&T heeft EmulTech haar technologie versneld op kunnen schalen van lab naar industrie. De technologie is klaar om gebruikt te worden in klinische fase 1. EmulTech gaat de technologie nu opschalen naar marktrelevante volumes. “Bedenk dat in de farmaceutische industrie de tijd van eerste contact tot contract vaak tot negen maanden duurt”, aldus De Jong. “Je hebt dus een lange adem nodig: voor start-ups in het huidige economische klimaat geen eenvoudige opgave. Gelukkig hebben we partijen zoals Agentschap NL die ons financieel steunen. Want crisis of niet, wij gaan voor de volle honderd procent voor het ondernemerschap.”
Over Emultech EmulTech is een technologisch ontwikkelingscentrum voor Drug Delivery Systems (DDS). Het microfluïdisch systeem is een gepatenteerde technologie.
Meer weten? www.emultech.nl, 040 751 61 60,
[email protected]
52 |
Eco-innovatie in de praktijk Landbouw
Technologie voor gewasbescherming
Slim en gericht spuiten Boeren beschermen gewassen tegen onkruid en ziektes met veelal chemische beschermingsmiddelen, vaak in grote hoeveelheden. Homburg Holland en Wageningen Universiteit ontwikkelden de SensiSpray: een slimme technologie die de bladmassa meet en zo een exacte dosis bepaalt. Dat zorgt voor lagere kosten én is beter voor het milieu. Gewassen worden doorgaans bespoten met een uniforme dosering bestrijdingsmiddelen, ongeacht de hoeveelheid gewas. Johannes de Boer (foto), directeur van machinehandel Homburg Holland, ontdekte in de VS een apparaat met sensoren dat de bladmassa meet en zo berekent hoeveel gewasbeschermingsmiddel nodig is: de GreenSeeker. “In de VS bewerken boeren enorme
stukken land”, legt hij uit. “Een juiste dosering geeft dus al snel een enorme reductie. In Nederland ben je bij honderd hectare al een redelijk groot bedrijf. Hier moet je voor een optimaal resultaat nog veel preciezer je doel afbakenen.” Homburg ontwikkelde samen met Plant Research International, het Nederlandse onderzoeksinstituut van de Wageningen (WUR) de SensiSpray:
| 53
Eco-innovatie in de praktijk & Landbouw
“Homburg is een degelijke onderneming met klanten die behoefte hebben aan uitermate betrouwbare machines. Ik vind het knap dat Homburg er in die markt in is geslaagd op degelijke wijze en met succes een nieuwe technologie te introduceren, die milieuschade beperkt en kosten bespaart.” Teun Bolder, M&T-adviseur Agentschap NL
een methode om zeer gericht gewasbeschermingsmiddelen te kunnen doseren. Probotiq, een bedrijf gespecialiseerd in sensortechniek en controlesystemen voor mobiele applicaties, leverde de elektronica en software.
Halvering van beschermingsmiddelen “Het innovatieve aan SensiSpray is het samenbrengen van verschillende componenten: detectie door middel van
de papieren. Zo is bij loofdoding in de aardappelteelt een besparing van twintig tot dertig euro per hectare mogelijk. Wordt het systeem ook gebruikt voor ziektebestrijding, dan komt er honderd euro besparing bij. Voeg hierbij het variabel doseren van bladmeststoffen en er is een substantiële besparing mogelijk, die opweegt tegen de investering, uitgaande van een bedrijfsgrootte van honderd hectare of meer.”
“De helft minder beschermingsmiddelen. Zónder dat dit ten koste ging van de effectiviteit” sensoren, een speciale regeltechniek en een bijzondere spuittechniek”, aldus De Boer. De akkerbouwer kan deze ingewikkelde techniek bedienen via een touchscreen. Hoeveel oppervlak je met de sensoren wilt bestrijken is regelbaar. Maar voor de Nederlandse situatie levert tien vierkante meter de meeste besparing op, zo berekende Corné Kempenaar van de WUR. Uit de eerste tests bleek al dat de hoeveelheid beschermingsmiddelen kon worden gehalveerd ten opzichte van de gangbare praktijk. Zónder dat dit ten koste ging van de effectiviteit. Daarnaast is minder water nodig om de middelen te verdunnen. “De techniek past goed bij de precisielandbouw die de Nederlandse overheid voorstaat”, aldus Kempenaar. Met dertigduizend euro is het totale systeem niet goedkoop. Toch kan het veel opleveren. De Boer: “Een akkerbouwer spendeert per jaar algauw vijftig- tot honderdduizend euro aan beschermingsmiddelen. Besparing hierop loopt snel in
de grove satellietbeelden. Bovendien is de SensiSpray behalve voor beschermingsmiddelen ook inzetbaar voor bemesting. Nog een stap verder in de ontwikkeling van de sensortechniek is het detecteren van ziekten. Nu kinderziekten in de elektronica onder de knie zijn, zal het onderzoek het komende jaar herhaald worden om ervaring op te doen met de productie van de machine en het koppelen van de elektronica. “Sensortechniek staat in Nederland nog in de kinderschoenen”, zegt De Boer. “Dat komt omdat de bedrijven hier relatief klein zijn. In bijvoorbeeld Duitsland en Scandinavië zijn de bedrijven groter. Daarvandaan is dan ook al belangstelling voor onze technologie.”
Concurreren met satellietbeelden Hoewel de techniek marktrijp is, twijfelt Kempenaar over de kansen. “Er zijn boeren die gebruikmaken van satellietbeelden die ze via een abonnement wekelijks ontvangen. Op grond daarvan kunnen ze hun spuitprogramma aanpassen. Zoiets kost gemiddeld twee tientjes per hectare: heel wat anders dan de dertigduizend euro van de SensiSpray. Nadeel is wel dat de satelliet alleen goede beelden maakt bij zonnig weer. In een slechte zomer kunnen boeren zo tweeënhalve maand verstoken zijn van gegevens.” Volgens Kempenaar heb je in Nederland bovendien een kleine schaal nodig. En daarbij winnen sensoren dichtbij, zoals van de SensiSpray, het van
Over Homburg Homburg bouwt en levert zelfontwikkelde landbouwmechanisatieapparatuur en is daarnaast dealer en importeur van verschillende landbouwwerktuigen.
Meer weten? www.homburg-holland.com, 058 257 15 55,
[email protected]
M M&T M& &T &T 54 |
Kennisnetwerken
Verbindende schakel in het innovatielandschap Uitwisselen van kennis, ervaringen en nieuwe inzichten. Daaraan werken de kennisnetwerken die Milieu & Technologie ondersteunde, en die vaak ook na afronding
van het programma blijven bestaan. Vanuit een sterke marktgedrevenheid brengen zij via een ketenbenadering kennisinstellingen en bedrijven bij elkaar. Voor het versnellen van duurzame innovatie en milieuverantwoord ondernemen.
Innoveren is steeds meer een zaak van samenwerken. Want om verder te komen, hebben bedrijven elkaars kennis, expertise en contacten nodig. Om hen samen te brengen rond het algemene belang van duurzaamheid en uitwisseling te faciliteren, is de overheid de aangewezen partij. Deze is immers neutraal en zonder kleuring of commerciële doelstellingen.
M&T ondersteunde de laatste drie jaar de volgende kennisnetwerken: Duurzaam Verpakken
Natuurvezelcomposiet
Duurzaam Lijmen
In dit netwerk geven het Nederlands Verpakkingscentrum (NVC), Partners for Innovation en Agentschap NL duurzaam verpakken in de hele keten een impuls: van verpakkingsmachineproducent tot afvalinzamelaar. De netwerk bijeenkomsten zijn thematisch per productgroep, bijvoorbeeld voor drankenverpakkingen, personal care, last minute-verpakkingen, aardappelen, groenten en fruit, diepvriesproducten en chemische producten.
Natuurvezelcomposiet is een combinatie van natuurvezel zoals jute, vlas of hennep met (bio)hars. Deze vormt een duurzaam alternatief voor bijvoorbeeld glasvezelcomposiet. Agentschap NL, de faculteit Industrieel Ontwerp van de TU Delft en Zylyon brengen in dit netwerk de mogelijkheden van en ervaringen met natuur vezelcomposieten onder de aandacht van bedrijven en ontwerpers, zodat dit materiaal vaker toegepast wordt.
In dit netwerk bracht Agentschap NL samen met het Hechtings instituut van de TU Delft en materiaalkennisinstituut M2I de kansen van lijmen voor duurzamere producten en productie processen onder de aandacht van het mkb. Dit netwerk is in 2012 gestopt vanwege de te lage bereidheid van bedrijven om zelf actief te zijn in het netwerk en verder te kijken dan hun eigen, zeer uiteenlopende lijmproblemen.
Tot 2009 ondersteunde M&T ook de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW). Tot 2011 steunde het C2C Polymeren, dat in 2011 zelfstandig verderging onder begeleiding van DPI Value Centre. Daarnaast ondersteunde M&T het kennisnetwerk Duurzame Product ketens, dat in 2012 verderging onder de hoede van MVO Nederland. Eerdere netwerken die M&T ondersteunde waren Hernieuwbare grondstoffen (2005 tot en met 2007), NL GUTS (voor scheidingstechnologie, 2004 tot en met 2007), PIN (voor procesintensificatie, 2003 tot en met 2006) en CAPE (voor computer aided process engineering, 2004 en 2005). De laatste drie financierde M&T eerst samen met het programma MJA (meerjarenafspraken energiebesparing) van Agentschap NL en droeg deze later helemaal aan MJA over.
Meer informatie Elk kennisnetwerk heeft een website, met contactgegevens van relevante technologie- en kennisaanbieders, aankondigingen, samenvattingen en andere nuttige informatie.
Ga naar www.agentschapnl.nl/ programmas-regelingen/ kennisnetwerken.
M&T T &TM& M&T | 55
Van marktkansen voor algenkweek tot innovatieve luchtreinigers. Van kunststof met natuurvezels tot betonrecycling. Het programma Milieu & Technologie (M&T) steunde via een integrale aanpak tussen 1988 en 2012 uiteenlopende projecten van koplopende ondernemers in diverse sectoren. Om zo de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologie met een milieuvoordeel te stimuleren. In deze brochure komen 15 recente projecten aan bod. In de projectendatabase op agentschapnl.nl/milieutechnologie vindt u meer dan 1.000 projecten uit de hele M&T-historie.
Dit is een publicatie van: Agentschap NL Postbus 8242 | 3503 RE Utrecht 088 602 26 84 (secretariaat M&T) www.agentschapnl.nl Agentschap NL is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken. Agentschap NL voert beleid uit voor diverse ministeries als het gaat om duurzaamheid, innovatie en internationaal. Agentschap NL is hét aanspreekpunt voor bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Voor informatie en advies, financiering, netwerken en wet- en regelgeving. © Augustus 2013 | Bestelnummer 2MENT1301 | gratis uitgave