DSB GESCHILLENCOMMISSIE BESLISSING van 3 juli 2014 inzake de klacht met referentie 'GC034 –
' van
woonachtig te hierna: “Klagers” tegen mr. R.J. Schimmelpenninck en mr. B.F.M. Knüppe qq, curatoren in het faillissement van DSB Bank N.V. gevestigd te Wognum hierna: “Curatoren” 1. Akkoord op Hoofdlijnen 1.1 Op 19 september 2011 is tussen Stichting Steunfonds Probleemhypotheken, Stichting Platform Aandelen Lease, Stichting Achmea Rechtsbijstand, Stichting Univé Rechtshulp, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij (hierna gezamenlijk: "Belangenorganisaties") en Curatoren het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen (hierna: “Akkoord”). Het Akkoord is ter inzage op www.dsbcompensatie.nl. Voor alle hierna niet nader in deze beslissing gedefinieerde begrippen wordt verwezen naar de definitie die daaraan is toegekend in het Akkoord. 1.2 Volgens de doelstelling van zowel Curatoren als de Belangenorganisaties is in het Akkoord een regeling vastgesteld ter beslechting en voorkoming van geschillen over alle Claims ter zake van Zorgplichtschendingen die verband houden met in dit Akkoord nader gedefinieerde Koopsompolissen, Beleggingsverzekeringen en alle (andere) aspecten van de dienstverlening door DSB Bank. Deze regeling is op alle Klanten van toepassing. 1.3 Een op grond van het Akkoord vastgestelde compensatie wordt uitsluitend aan Klanten aangeboden onder de voorwaarde van algehele en finale kwijting zoals geformuleerd in het Akkoord. Zo lang als de in het Akkoord opgenomen regeling echter niet op basis van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (“WCAM”) algemeen verbindend is verklaard (hetgeen op dit moment nog het geval is), staat het een Klant vrij om een aangeboden vergoeding niet te accepteren, zonder dat daardoor (eventueel nog openstaande) rechtsmiddelen worden prijsgegeven. 1.4 Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 13 mei 2014 een tussenbeslissing gegeven over de aan haar in het kader van de WCAM procedure voorgelegde compensatieregeling die (grotendeels) overkomt met de in het Akkoord opgenomen regeling. Het Hof heeft hierin aangegeven dat de regeling in de aan haar voorgelegde vorm redelijk is behoudens enkele nader gespecificeerde onderdelen. Aan de verzoekers in de procedure is de gelegenheid gegeven om nadere inlichtingen te verstrekken en om de regeling aan te vullen of te wijzigen. Een eindbeslissing wordt tegen het einde van 2014 verwacht.
2. Geschillencommissie; omvang bevoegdheid 2.1 In paragraaf 2.2.7 voorziet het Akkoord in de mogelijkheid voor een Klant om bepaalde geschillen aan de Geschillencommissie voor te leggen. De Geschillencommissie bestaat uit drie door Curatoren en de Belangenorganisaties gezamenlijk benoemde onafhankelijke personen. 2.2 De Geschillencommissie is slechts bevoegd om kennis te nemen van en te beslissen over geschillen die (de hoogte van) de aan die Klant volgens Curatoren op grond van het Akkoord toekomende compensatie betreffen. De Geschillencommissie beoordeelt derhalve uitsluitend of Curatoren het Akkoord correct hebben toegepast bij de vaststelling van de compensatie en/of het opstellen van het compensatievoorstel. 2.3 De Geschillencommissie neemt bij de uitoefening van haar werkzaamheden het Reglement Geschillencommissie in acht, dat ter inzage is op www.dsbcompensatie.nl (hierna: “Reglement”). 3. Klacht, reactie Curatoren, mondelinge toelichting 3.1 Klagers hebben bij e-mail van 30 augustus 2013 een klacht met bijlagen ingediend bij de Geschillencommissie (hierna: “Klacht”). Op verzoek van de Geschillencommissie hebben Klagers op 23 september 2013 de verschuldigde eigen bijdrage voldaan. 3.2 Bij e-mail van 24 september 2013 heeft de Geschillencommissie de Klacht aan Curatoren doorgestuurd met het verzoek zich hierover uit te laten. Bij brief van 18 november 2013 hebben Curatoren hun standpunt dienaangaande aan de Geschillencommissie en Klagers toegezonden (hierna: “Standpunt Curatoren”). 3.3 Op verzoek van de Geschillencommissie hebben Klagers, bij e-mail van 4 januari 2014, en Curatoren, bij e-mail van 20 februari 2014, schriftelijk hun standpunten nader toegelicht. Bij e-mail van 26 februari 2014 hebben Klagers vervolgens een korte reactie op genoemde email van Curatoren gegeven. 3.4 Bij e-mail van 31 maart 2014 heeft de Geschillencommissie partijen uitgenodigd om op 17 april 2014 hun standpunten mondeling toe te lichten. Klagers zijn daarbij persoonlijk aanwezig geweest, vergezeld door hun raadsvrouw mr. M. Ferwerda. Namens Curatoren waren daarbij aanwezig mevrouw mr. E. Van Rhijn en de heer H.K. de Groot. 4. Ontvankelijkheid 4.1 Een klagende partij kan ontvankelijk worden verklaard in haar klacht indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De klagende partij moet kunnen worden aangemerkt als Klant in de zin van het Akkoord, heeft ingevolge artikel 2.2.8 van het Akkoord de bezwaarfase doorlopen zoals nader uitgewerkt in paragraaf 3 van het Reglement en heeft het recht om te klagen over een of meerdere van de producten waar het Akkoord betrekking op heeft, niet prijsgegeven. Bovendien dient een klacht(onderdeel) te vallen binnen de bevoegdheid van de Geschillencommissie als hiervoor omschreven in 2.2 en tijdig te zijn ingediend. 4.2 Uit de Klacht is genoegzaam gebleken dat Klagers als consument producten hebben afgenomen van DSB Bank. Klagers kan derhalve worden aangemerkt als Klant.
2
4.3 Voorts concludeert de Geschillencommissie -op grond van de bijlagen die onderdeel uitmaken van de Klacht- dat Klagers de bezwaarfase hebben doorlopen met inachtneming van de termijnen en bepalingen als omschreven in artikel 3 van het Reglement. Bij brief van 10 april 2013 hebben Curatoren Klagers een voorstel restschuld toegezonden (hierna: “Voorstel 10 april”), waarna Klagers bij brief van 31 mei 2013 – derhalve binnen tien weken – bezwaar hebben gemaakt (hierna: “Bezwaar”). Bij brief van 1 augustus 2013 (hierna: “Reactie Bezwaar”) hebben Curatoren op het Bezwaar gereageerd. De Klacht is bij de Geschillencommissie binnengekomen op 30 augustus 2013, waarmee Klagers binnen de klachttermijn van zes weken zijn gebleven. 4.4 Tenslotte geldt dat de Geschillencommissie uitsluitend bevoegd is om te beoordelen of Curatoren de compensatie in overeenstemming met de bepalingen van het Akkoord hebben vastgesteld en aan de Klant hebben voorgesteld. Klachten (of onderdelen daarvan) die betrekking hebben op producten of aangelegenheden waar het Akkoord niet op van toepassing is of kan zijn, kunnen door de Geschillencommissie niet in behandeling worden genomen. 4.5 In de Klacht stellen Klagers dat Curatoren de restschuldregeling -die onderdeel uitmaakt van het in afdeling 2.7 van het Akkoord opgenomen flankerend beleid en nader is geregeld in artikelen 2.7.1 t/m 2.7.5 en Annex E bij het Akkoord- onjuist hebben uitgevoerd. 4.6 De Geschillencommissie acht de Klacht vatbaar voor behandeling. Een op grond van de restschuldregeling door Curatoren gedaan aanbod waarbij al dan niet een deel van de restschuld wordt kwijtgescholden, maakt volgens artikel 2.2.2 van het Akkoord onderdeel uit van de aangeboden compensatie in de zin van het Akkoord. Indien over de uitvoering van de restschuldregeling en het op grond daarvan gedane aanbod een geschil ontstaat, valt dit op grond van artikel 2.2.7 van het Akkoord onder de bevoegdheid van de Geschillencommissie. 5. Beoordeling Feiten en omstandigheden 5.1 Klagers hebben bij DSB Bank een tweede hypotheek afgesloten onder contractnummer _ (hierna: “Krediet”). Bij e-mail van 4 december 2012 hebben Klagers Curatoren geïnformeerd over een op hun woning gedaan bod en schrijven zij onder meer: ‘Wij hebben een 2e hypotheek lopen via de DSBbank op onze woning. Ons huis is te koop gezet net voor de crisis begon en na ruim 4 jaar hebben we eindelijk een bod ontvangen. Gezien de economische situatie willen wij graag akkoord gaan met dit bod. Hiermee blijft echter wel een restschuld achter. Telefonisch hebben wij hier al eens over gesproken met jullie hoe dit wordt afgehandeld, maar toch zou ik graag nog even een bevestiging willen per mail.’ Bij per e-mail verzonden brief van 5 december 2012 zijn Curatoren akkoord gegaan met de verkoop tegen het gedane bod en hebben zij kort de restschuldregeling toegelicht volgens de in artikel 2.7.2 van het Akkoord opgenomen regeling. Curatoren schrijven in die brief onder meer: ‘Binnen afzienbare termijn na overdracht zal DSB Bank uw dossier beoordelen op basis van een door curatoren speciaal voor hypothecaire restschulden vastgestelde regeling. Deze
3
regeling gaat voor de berekening van de maandlast uit van een gecorrigeerde NIBUD norm en heeft een maximum looptijd van 50 maanden. (..) Om de maandlast te kunnen berekenen en uw dossier te beoordelen hebben wij een aantal actuele gegevens van u nodig. U ontvangt daarvoor te zijner tijd een inkomsten- en lastenlijst’ Op 6 december 2012 hebben Klagers een exemplaar van de brief van Curatoren van 5 december 2012 voor akkoord getekend geretourneerd. Bij per e-mail verzonden brief van 14 februari 2013 hebben Curatoren aan Klagers bevestigd dat er bij DSB een restschuld van EUR 65.893 openstaat en zijn Curatoren met royement van de tweede hypotheek akkoord gegaan en hebben zij de korte toelichting over de restschuldregeling uit hun brief van 5 december 2012 herhaald. Op dezelfde dag hebben Klagers ook deze, door hen voor akkoord getekende, brief geretourneerd. Op 15 februari 2013 is de woning van Klagers verkocht. 5.2 Op basis van de door Klagers ingevulde en op 20 februari 2013 ingediende inkomsten- en lastenlijst (“IKL”) hebben Curatoren Klagers op 20 maart 2013 een eerste voorstel met betrekking tot de restschuld voorgelegd. Dit voorstel, waarin Klagers gedurende een looptijd van 50 maanden een maandtermijn van EUR 1.299,52 zouden voldoen, hebben Klagers niet geaccepteerd omdat het vastgestelde maandbedrag voor hen niet betaalbaar was. Vervolgens hebben Curatoren het Voorstel 10 april gedaan waarin zij met betrekking tot het op dat moment openstaande saldo van EUR 64.976,78 voorstellen dat Klagers gedurende een looptijd van 120 maanden een maandtermijn van EUR 541,48 voldoen. Klachtonderdelen met toelichting 5.3 De Klacht die zich richt tegen het Voorstel 10 april, bestaat uit drie onderdelen: a) Curatoren wijken zonder gegronde reden af van de regeling in artikel 2.7.2 van het Akkoord b) Curatoren gaan bij de bepaling van de betaalbare maandlast uit van de verkeerde normering c) Curatoren houden bij de bepaling van de betaalbare maandlast ten onrechte geen rekening met de verplichtingen jegens andere schuldeisers 5.4 Ter onderbouwing van de klachtonderdelen stellen Klagers onder meer het volgende. Ad 5.3 onder a) Het Voorstel 10 april (net als overigens het eerdere voorstel van 20 maart 2013 en een later bij de Reactie op bezwaar van 1 augustus 2013 gevoegd voorstel) is niet in lijn met de restschuldregeling, noch naar de letter van de bepalingen in het Akkoord noch naar de berichtgeving van Curatoren aan Klagers in de periode voorafgaand aan de overdracht van de woning. Klagers is in geen van de voorstellen een voor hen betaalbare maandtermijn aangeboden waarmee zij in 50 maanden hun restschuld zouden aflossen, terwijl zij daar op grond van de tekst van de restschuldregeling in het Akkoord en de uitlatingen van Curatoren dienaangaande voor verkoop van de woning wel vanuit mochten gaan. Ad 5.3 onder b) Vanwege het feit dat Klagers sinds 2009 in Noorwegen wonen waar de kosten van levensonderhoud hoger zijn, hebben Curatoren bij het bepalen van de voor Klagers betaalbare maandlast ten onrechte geen rekening gehouden met de SIFO normen, het Noorse equivalent van de NIBUD normering. Dientengevolge hebben Curatoren enerzijds wel rekening gehouden met de relatief hogere inkomsten in Noorwegen terwijl anderzijds geen rekening is gehouden met de hogere kosten voor levensonderhoud aldaar, waaronder begrepen de woonlasten. Ad 5.3 onder c) Curatoren hebben geen rekening gehouden met verplichtingen jegens andere schuldeisers, in het bijzonder eerste hypotheekverstrekker Van Lanschot, terwijl artikel 1.5
4
Annex E bepaalt dat de rente en aflossingen aan andere kredieten worden meegenomen op werkelijke maandlast. Standpunten Curatoren 5.5 Curatoren stellen dat de Klacht ongegrond is en merken ter toelichting onder meer het volgende op. De restschuldregeling is (een uitwerking van) bancair beleid dat de in het Akkoord opgenomen compensatieregeling flankeert en dat, zo is met de Belangenorganisaties afgesproken, door Curatoren wordt vastgesteld. Curatoren hebben een grote beleidsvrijheid bij het uitvoeren van de restschuldregeling, hetgeen ook blijkt uit artikel 1.2 Annex E waarin is opgenomen dat de in die Annex gegeven beschrijving globaal is. Het Akkoord is ten aanzien van de restschuldregeling dan ook niet statisch en uitputtend. Ten aanzien van de specifieke klachtonderdelen stellen Curatoren: Ad 5.3 onder a) Het Voorstel 10 april en het eerdere voorstel van 20 maart 2013 zijn in lijn met de restschuldregeling. Volgens Curatoren houdt deze regeling samengevat in dat een genormeerde maandtermijn wordt bepaald die gedurende een maximale looptijd van 120 maanden moet worden betaald, met als uitgangspunt dat een restschuld in beginsel volledig wordt afgelost. Het past binnen het kader van de beleidsvrijheid van Curatoren dat deze door hen gehanteerde regeling deels afwijkt van de tekst zoals opgenomen in het Akkoord en Annex E. Voorts betwisten Curatoren bij Klagers het vertrouwen te hebben gewekt dat de restschuldregeling aldus zou worden toegepast dat Klagers gedurende 50 maanden een betaalbare maandlast zouden moeten betalen en dat de rest zou worden kwijtgescholden. Ad 5.3 onder b) Op grond van het Akkoord wordt als objectieve leefnorm een gemiddelde van de Nederlandse NIBUD-norm en de VFN-norm toegepast. Met de Noorse SIFO hoeft geen rekening te worden gehouden. Curatoren hebben Klagers overigens op 1 augustus 2013 een berekening overgelegd waarin rekening is gehouden met de Noorse kosten van levensonderhoud (Big Mac factor 1,84). Ad 5.3 onder c) Het is beleid van Curatoren om bij de bepaling van de genormeerde maandtermijn geen rekening te houden met verplichtingen jegens andere schuldeisers en bij het bepalen van de looptijd waarbinnen de restschuld wordt terugbetaald, wel. De restschulden bij Van Lanschot en bij DSB zijn overigens gelijktijdig ontstaan, waardoor de restschuld niet als een (reeds) lopende kredietlast kan worden beschouwd. Overwegingen van de Geschillencommissie - Restschuldregeling 5.6 Ten aanzien van de in het Akkoord opgenomen bepalingen over de restschuldregeling stelt de Geschillencommissie het volgende vast. Op grond van artikel 2.7.1 kan een klant die na verkoop van een hypothecair onderpand een restschuld overhoudt, aanspraak maken op toepassing van de door Curatoren vastgestelde restschuldregeling. De door Curatoren ten tijde van de totstandkoming van het Akkoord vastgestelde restschuldregeling omvat artikelen 2.7.1 t/m 2.7.5 en Annex E waarnaar artikel 2.7.2 verwijst. Artikel 2.7.2 waarin de structuur van de restschuldregeling is vastgelegd, bepaalt dat een klant zijn restschuld in 50 termijnen aflost. Blijkt na berekening van het voor de klant betaalbare maandbedrag dat na betaling daarvan gedurende 50 termijnen niet de gehele restschuld zal zijn afgelost, dan wordt het restant van de restschuld, al dan niet voorwaardelijk, kwijtgescholden. Het voor de klant betaalbare maandbedrag wordt berekend aan de hand van een door hem ingevuld IKL en gebeurt op basis van aangepaste NIBUD-normen, zoals nader uitgewerkt in Annex E. Annex E voorziet in een berekeningswijze om te bepalen of een klant in het kader van (onder meer) de
5
restschuldregeling de contractuele maandtermijn kan betalen en zo nee, hoeveel hij per maand tekort komt. In artikel 1.3 Annex E zijn de toepasselijke basisnormen opgenomen die tot stand zijn gekomen door middeling van de NIBUD- en de VFN-norm. Artikel 1.5 Annex E regelt hoe de betaalbare maandlast berekend wordt waarbij woonlasten na berekening en verplichtingen uit andere kredieten op de werkelijke maandlast meegenomen worden. Aan de restschuldregeling zoals opgenomen in artikel 2.7.2, wordt door Curatoren nog gerefereerd in § 5.8 van het vijftiende openbare verslag van 31 oktober 2012. 5.7 Op enig moment zijn Curatoren een van de tekst van artikel 2.7.2 van het Akkoord afwijkende restschuldregeling gaan toepassen. Deze nieuwe regeling is in het zestiende openbare verslag van 31 januari 2013 (summierlijk) kenbaar gemaakt. Volgens § 5.9 van dit openbare verslag wordt ‘aan de hand van een objectieve leefnorm een [maandbedrag] vastgesteld dat volgens deze norm betaalbaar is’ en ‘wordt [in bepaalde gevallen] een langere looptijd toegestaan [dan 50 maanden] om de maandelijkse termijn te verlagen’. Uit het Standpunt Curatoren volgt voorts een wijziging in de regeling ten aanzien van verplichtingen uit andere kredieten. Deze worden, in afwijking van artikel 1.5 Annex E jo 2.7.2 van het Akkoord, niet meegenomen bij de berekening van de betaalbare maandlast aan de hand waarvan op basis van 50 termijnen het totaal terug te betalen bedrag aan restschuld wordt vastgesteld. Met de verplichtingen uit andere kredieten wordt in de nieuwe regeling pas rekening gehouden bij de verlenging van het aantal termijnen naar maximaal 120 maanden. In hoeverre de Belangenorganisaties gekend zijn in dan wel ingestemd hebben met deze gewijzigde behandeling van restschulden, is de Geschillencommissie niet gebleken. Evenmin is de Geschillencommissie bekend met een afspraak tussen de Belangenorganisaties en Curatoren die de restschuldregeling als beleid kwalificeert en aan Curatoren beleidsvrijheid geeft om de regeling zelfstandig nader vast te stellen. - Artikel 2.7.2 jo Annex E en opgewekt vertrouwen 5.8 Ten aanzien van het klachtonderdeel van 5.3 onder a) overweegt de Geschillencommissie als volgt. Op verzoek van Klagers van 4 december 2012 hebben Curatoren bij brief van 5 december 2012 ingestemd met de verkoop van Klagers woning en hebben zij de restschuldregeling in lijn met artikel 2.7.2 van het Akkoord bevestigd. Klagers die hun beslissing over verkoop van hun huis in Nederland, dat zij voor langere tijd hadden verhuurd, voor een belangrijk deel hebben laten afhangen van de door Curatoren toe te passen restschuldregeling, mochten vertrouwen op toepassing van de restschuldregeling zoals die op dat moment was (en nog steeds is) opgenomen in artikel 2.7.2 en Annex E van het Akkoord. Dit vertrouwen was temeer gerechtvaardigd door de daarmee in overeenstemming zijnde passage in het op dat moment meest recente, vijftiende openbare verslag en de daarmee overeenstemmende verklaringen van Curatoren in hun brieven bij de instemming met verkoop (5 december 2012) en bij de akkoordverklaring met royement (14 februari 2013). Dat Curatoren de restschuldregeling op enig moment, al dan niet in overeenstemming met het Akkoord, in gewijzigde vorm zijn gaan toepassen, doet aan het bij Klagers in dit geval gerechtvaardigd opgewekte vertrouwen niets af. De Geschillencommissie is dan ook met Klagers van mening dat hun restschuld na volledige en tijdige betaling gedurende 50 maanden van een voor hun betaalbare maandtermijn afgelost moet zijn. Toepassing van 120 maandtermijnen waarmee in het Voorstel 10 april is gerekend, is niet in overeenstemming met de op Klagers van toepassing zijnde restschuldregeling. In hoeverre dit ook geldt voor de wijze waarop Curatoren de voor klant betaalbare maandtermijn in het voorstel van 20 maart en het Voorstel 10 april hebben berekend, zal hierna aan de orde komen.
6
- Normering bij bepaling van de betaalbare maandtermijn en lopende kredietlasten 5.9 Ten aanzien van de klachtonderdelen van 5.3 onder b) en c) overweegt de Geschillencommissie als volgt. Uit artikel 2.7.2 van het Akkoord volgt dat de te berekenen maandtermijn voor klant betaalbaar zal zijn en op aangepaste NIBUD-normen is gebaseerd. Zoals al is vastgesteld in 5.6 is in Annex E de berekeningsmethodiek met de daarin te betrekken posten nader uiteengezet. Met betrekking tot klachtonderdeel (b) dat Curatoren de SIFO-norm (het Noorse equivalent van de NIBUD-norm) hadden moeten toepassen, overweegt de Geschillencommissie als volgt. De in het Akkoord opgenomen restschuldregeling heeft vergaande gevolgen voor de rechten en verplichtingen van klanten die aanspraak op toepassing van de regeling kunnen maken. Volgens die regeling wordt de door de klant maximaal te betalen maandtermijn op basis van Annex E berekend, wordt de resterende schuld aangepast, lees: verminderd tot een bedrag van 50 maal de betaalbare maandtermijn en wordt het restant van de schuld kwijtgescholden. Annex E verschaft geen basis om met andere dan NIBUD-normen rekening te houden. Gelet op de verstrekkende gevolgen van het vaststellen van een betaalbare maandtermijn kan ook niet van Curatoren gevergd worden dat zij het kosten- en inkomstenpeil waarmee klanten die zich elders vestigen worden geconfronteerd, voor die NIBUD-normen in de plaats stellen. Omdat niet zelden sprake zal zijn van een samenloop van hogere inkomsten met hogere kosten van levensonderhoud doet zich hier daarbij wel een probleem voor. Het is aan Curatoren om te beslissen hoe zij in elk bijzonder geval met dit probleem willen omgaan. De Geschillencommissie heeft geconstateerd dat Curatoren in dit geval op 1 augustus 2013 aan Klagers een berekening hebben voorgelegd waarin rekening is gehouden met de hogere Noorse kosten van levensonderhoud (Big Mac factor 1,84). De Geschillencommissie is van oordeel dat dit een redelijke en billijke benadering van Curatoren in deze zaak is. Het klachtonderdeel (c) dat Curatoren ten onrechte de verplichtingen jegens Van Lanschot niet hebben meegenomen bij de berekening van de betaalbare maandlast en het totaal terug te betalen bedrag, acht de Geschillencommissie gegrond. Artikel 1.5 Annex E bepaalt onmiskenbaar dat lopende kredietlasten in dat geval tegen de werkelijke waarde worden meegenomen. Anders dan Curatoren stellen, betroffen de kredietlasten uit hoofde van de restschuldregeling bij Van Lanschot ten tijde van het eerste voorstel van Curatoren (20 maart 2013) bovendien lopende lasten, die bij Curatoren bekend waren, althans hadden kunnen zijn omdat de restschuld bij Van Lanschot uit dezelfde woningverkoop is ontstaan als de restschuld bij DSB Bank. Aanspraak op toepassing restschuldregeling 5.10 Een Klant die na verkoop van zijn hypothecaire onderpand een restschuld overhoudt en die op de juiste wijze een ingevulde IKL bij Curatoren heeft ingediend, kan aanspraak maken op toepassing van de restschuldregeling. Anders dan bij het saneringsbeleid is in de restschuldregeling niet bepaald dat Curatoren niet verplicht zijn om een voorstel te doen. In het licht van het voorgaande dienen Curatoren aan Klagers een niet van artikel 2.7.2 afwijkende restschuldregeling voor te stellen. Daarbij dient de wijze van berekening voor Klagers inzichtelijk gemaakt te worden.
7
6. Beslissing De Geschillencommissie concludeert dat: - Klachtonderdelen 5.3 onder a) en c) gegrond zijn. - Klachtonderdeel 5.3 onder b) ongegrond is voor zover Curatoren daarmee in hun aanbod van 1 augustus 2013 geen rekening hebben gehouden. - Curatoren aan Klagers, een restschuldregeling dienen voor te stellen die overeenstemt met artikel 2.7.2 jo Annex E en voldoet aan hetgeen in deze beslissing is overwogen. Tegen deze beslissing kan geen beroep worden ingesteld.
Deze beslissing is gegeven door mr. Tonkens, mr. Swaab en mr. Verschuur te Amsterdam op 3 juli 2013 en ondertekend door mr. Tonkens als voorzitter.
8