Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
104524 SAMENVATTING De leerling is lid van een geloofsgenootschap dat (negatief) in landelijke publiciteit is geweest en wilde daar op school over spreken. Een leerling heeft geen recht op een centrale presentatie op school. Er is niet in strijd met het leerlingenstatuut gehandeld door het verzoek niet in te willigen. Er waren voldoende alternatieven die klaagster kon gebruiken om alle leerlingen te bereiken. Maar de schoolleiding heeft niet duidelijk genoeg gemaakt dat klaagster wel zelf in overleg met haar docenten een presentatie in haar klas kon houden of andere alternatieven kon gebruiken. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Het uitspreken van een individueel dankwoord tijdens de diploma-uitreiking past niet in de setting zoals door verweerster geschetst. De coördinator heeft het verzoek om iets te mogen zeggen in redelijkheid kunnen afwijzen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Personen die door de politie als getuige worden gehoord zijn wettelijk niet verplicht daar aan mee te werken. In het verlengde hiervan geldt dat de school in beginsel er niet toe gehouden is om op verzoek/eis van de politie een leerling tijdens de les uit de klas te halen. De school heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. De schoolleiding heeft zich veel te passief opgesteld door klaagster zonder enige vorm van bijstand te laten verhoren. Deze passieve houding, die er mede toe heeft geleid dat de belangen van klaagster geschaad zijn, maakt dit onderdeel van de klacht gegrond. ADVIES inzake de klacht van: mevrouw A te C, oud leerlinge van B, hierna te noemen klaagster gemachtigde: de heer mr. T. van Kooten tegen de schoolleiding van B, verweerster gemachtigde: mevrouw mr.drs. A.M. Bakker
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij klaagschrift met bijlagen van 19 april 2010, ingekomen op 21 april 2010 heeft klaagster op grond van de klachtenregeling van de betrokken school bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (LKC) een klacht jegens verweerster ingediend met de volgende inhoud: Klaagster klaagt erover dat de schoolleiding haar ondanks herhaalde verzoeken en in strijd met het leerlingenstatuut geen gelegenheid heeft gegeven in een presentatie/ spreekbeurt in de klas aandacht te besteden aan haar situatie. Daarnaast klaagt zij erover dat zij in tegenstelling tot een andere leerling geen dankwoord mocht uitspreken tijdens de diploma-uitreiking, waardoor zij zich gediscrimineerd voelde. Ten slotte klaagt klaagster erover dat de schoolleiding heeft toegelaten dat zij op school door de recherche is verhoord, zonder dat daarbij een docent aanwezig was en haar ouders toestemming hadden gegeven. Verweerster heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 31 mei 2010. De Commissie heeft in eerste instantie het klachtonderdeel over het horen door de recherche niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de verjaringstermijn. Daar heeft 104524/ advies d.d. 8 september 2010 1
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
klaagster op 4 mei 2010 bezwaar tegen gemaakt. Dit bezwaar is bij beslissing van 19 mei 2010 door de Voorzitter van de LKC gegrond verklaard. Alle stukken zijn over en weer in afschrift ter kennisname aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 9 juni 2010 te Utrecht. Klaagster was ter zitting aanwezig, vergezeld door mevrouw D als vertrouwd persoon, en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door mevrouw E, rector, en de heer F, coördinator bovenbouw, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Hetgeen op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven.
2.
DE FEITEN
Klaagster zat in het schooljaar 2008-2009 in haar eindexamenjaar. Zij is lid van een geloofsgemeenschap die in 2008 enige tijd in de (landelijke) publiciteit is geweest naar aanleiding van verhalen van familieleden van leden van de geloofsgemeenschap en mogelijke betrokkenheid van enkele leden bij een moordaanslag. In het kader van dit laatste is klaagster op 21 oktober 2008 op school verhoord door de recherche. Klaagster heeft de schoolleiding zowel mondeling als schriftelijk verzocht haar in de gelegenheid te stellen binnen de school aandacht te besteden aan de gevolgen die zij van dit alles ondervond. De schoolleiding wilde daar niet aan meewerken. Een jongere broer van klaagster, die op dezelfde school zit, heeft in zijn klas wel een presentatie over zijn persoonlijke situatie gehouden. Tijdens de diploma-uitreiking in 2009 heeft klaagster gevraagd of zij het woord mocht hebben. Dat is haar door de coördinator bovenbouw geweigerd. Een andere leerling heeft wel het woord gevoerd. Klaagster heeft op 10 oktober 2009 over bovenstaande een klacht ingediend bij het bevoegd gezag. Dat heeft bij brief van 12 november 2009 de klacht ongegrond verklaard. Vervolgens heeft klaagster op 21 april 2010 een klacht bij de Commissie ingediend.
3.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
Ontvankelijkheid Op grond van artikel 4 lid 2 onder b van haar reglement is de Commissie niet verplicht klachten in behandeling te nemen die betrekking hebben op gedragingen of beslissingen die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan. De Commissie heeft als beleid gebeurtenissen die zich langer dan een jaar voor het indienen van de klacht hebben afgespeeld wel bij een klacht te behandelen indien zij onderdeel zijn van een doorlopend proces waarbij de laatste gebeurtenis zich wel binnen een jaar voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan. In dit geval heeft de Commissie de klacht opgevat als een bejegeningsklacht over het niet willen toestaan dat klaagster haar mening kan uiten op de manier die zij wil. Dat is een doorlopend proces dat zowel de verzoeken omvat om een presentatie te mogen houden als het verzoek wat te mogen zeggen tijdens de diploma-uitreiking. Dat laatste voorval heeft zich binnen een jaar voor het indienen van de klacht afgespeeld. Daarmee kan ook het verzoek tot het houden van een presentatie in de klachtbehandeling worden betrokken. De Voorzitter heeft in het bezwaar van klaagster op de eerdere beslissing over de ontvankelijkheid van de klacht over het politieverhoor reeds een definitieve beslissing genomen over de ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel. De Voorzitter heeft overwogen: bezwaarde heeft in haar klaagschrift aannemelijk gemaakt dat beide zaken wel met elkaar verbonden zijn. 104524/ advies d.d. 8 september 2010 2
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
Het rechercheverhoor heeft geleid tot geruchten binnen de school. Deze geruchten waren voor bezwaarde aanleiding extra dringend te verzoeken haar visie op de situatie te delen met haar medeleerlingen. Bezwaarde heeft haar klacht over de gehele situatie binnen een jaar, dus tijdig, bij het bevoegd gezag ingediend, waarbij de Commissie vaststelt dat het bevoegd gezag in zijn oordeel niet is ingegaan op de kwestie van het politieverhoor. Nu er een relatie bestaat tussen beide klachtonderdelen en deze klachten tijdig bij het bevoegd gezag zijn ingediend moet geoordeeld worden dat het bezwaarde niet is tegen te werpen dat zij haar klacht over het politieverhoor gelijktijdig en als één geheel heeft ingediend met haar andere, niet verjaarde klacht. Verweerster heeft gesteld dat klaagster de in het leerlingenstatuut genoemde procedure had moeten volgen inzake de toepassing van het leerlingenstatuut. De Commissie overweegt dat deze procedure een interne administratieve beroepsgang is tegen besluiten van de school. De Commissie heeft de klacht opgevat als een bejegeningsklacht, waarop de interne procedure niet van toepassing is. Het bestaan van een interne beroepsprocedure laat onverlet dat op grond van de eigen klachtenregeling leerlingen een klacht bij de Commissie kunnen indienen over gedragingen en beslissingen van de school. De klacht Klaagster klaagt erover dat de schoolleiding haar recht op vrijheid van meningsuiting heeft beknot en haar ongelijk heeft behandeld door haar verzoeken tot het houden van een presentatie en het verzoek het woord te mogen hebben tijdens de diploma-uitreiking niet in te willigen. Partijen spreken elkaar tegen over de vraag wat de verzoeken van klaagster precies behelsden. Waar klaagster stelt een presentatie in de klas te willen houden, heeft verweerster verklaard dat klaagster de schoolleiding verzocht een centraal podium voor haar te organiseren. Voor het geval klaagster de school inderdaad heeft verzocht haar een centraal podium te bieden om een presentatie te geven, overweegt de Commissie het volgende. De schoolleiding komt beleidsvrijheid toe bij het beoordelen van een dergelijk verzoek. De Commissie zal dienen te toetsen of daarbij regels zijn geschonden en of de school in redelijkheid het verzoek kon afwijzen. Vastgesteld moet worden dat een leerling geen recht heeft om een centrale presentatie op de school te geven. De Commissie stelt vast dat artikel 7a van het Leerlingenstatuut met het kopje "Vrijheid van meningsuiting" betrekking heeft op het uitgeven van een schoolkrant en het bestaan van een mededelingenbord en brievenbus. Het artikel ziet niet op het mogen houden van een presentatie. De schoolleiding heeft niet in strijd met dit artikel van het leerlingenstatuut gehandeld door het verzoek niet in te willigen. Daarnaast waren er voldoende alternatieven die klaagster kon gebruiken om alle leerlingen te bereiken, zoals de schoolkrant en het mededelingenbord. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de schoolleiding een verzoek van klaagster niet hoefde in te willigen. Klaagster stelt dat zij van de schoolleiding geen presentatie in de klas mocht houden. De schoolleiding heeft naar voren gebracht dat klaagster in overleg met haar docenten binnen het reguliere lesprogramma wel een presentatie kon houden. Dit standpunt wordt ondersteund door het feit dat andere leden van de Orde in hun klassen wel een presentatie hebben gehouden. Aldus komt de Commissie tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de schoolleiding klaagster heeft verboden in de klas een presentatie te houden en over haar situatie te spreken. In zoverre is de klacht hierover ongegrond. Uit klaagsters brieven van 25 september 2008 en 23 oktober 2008, waarin zij vraagt een presentatie in haar klas te mogen geven is de Commissie echter gebleken dat klaagster de stellige indruk had dat zij van de schoolleiding geen presentatie in de klas mocht houden. De Commissie kan op grond hiervan tot geen andere conclusie komen dan dat de schoolleiding, ook in reactie op deze brieven, niet duidelijk genoeg heeft gemaakt dat de schoolleiding 104524/ advies d.d. 8 september 2010 3
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
klaagster niet zal faciliteren om (centraal) haar verhaal te doen, maar dat klaagster wel zelf in overleg met haar docenten een presentatie in haar klas kon houden of andere alternatieven kon gebruiken. Als dat wel duidelijk was geweest, dan had klaagster die presentatie wel gegeven (haar mentor was immers al akkoord) of wellicht een stuk geschreven voor de schoolkrant. In zoverre acht de Commissie dit klachtonderdeel gegrond. Met betrekking tot de diploma-uitreiking overweegt de Commissie dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde gebleken is dat het uitspreken van een individueel dankwoord niet past in de setting zoals door verweerster geschetst. De coördinator bovenbouw heeft het verzoek van klaagster om iets te mogen zeggen daarom in redelijkheid kunnen afwijzen. Het feit dat vlak voor klaagster een andere leerling de microfoon heeft gepakt zonder de instemming van de schoolleiding, betekent niet dat er sprake is van een ongelijke behandeling of discriminatie van klaagster. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel wijst de Commissie erop dat personen die door de politie in een strafzaak als getuige worden gehoord, wettelijk niet verplicht zijn daar aan mee te werken. Een dergelijk verhoor geschiedt op basis van vrijwilligheid. In het verlengde hiervan geldt dat de school in beginsel er niet toe gehouden is om op verzoek/eis van de politie een leerling tijdens de les uit de klas te halen. De school heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. De Commissie heeft zich de vraag gesteld of het verschoonbaar is dat de school toch aan het verzoek heeft meegewerkt. De Commissie kan begrijpen dat een school niet tot in detail op de hoogte is van de rechten en plichten van getuigen die de politie wenst te horen en zich in eerste instantie laat leiden door de autoriteit van de politiefunctionarissen. De Commissie is echter van oordeel dat de schoolleiding zich in deze situatie veel te passief heeft opgesteld door klaagster zonder enige vorm van bijstand te laten verhoren. Ook toen de politie klaagster verhoorde, heeft de schoolleiding geen actie ondernomen om bijvoorbeeld het bevoegd gezag te bellen om zich te laten adviseren, of om de ouders van de minderjarige leerling te informeren over het verhoor. Deze passieve houding, die er mede toe heeft geleid dat de belangen van klaagster geschaad zijn, maakt dat de Commissie dit onderdeel van de klacht gegrond acht. Ter zitting heeft de schoolleiding, verwijzend naar onlangs vastgesteld beleid, gesteld in een toekomstige gelijke situatie op dezelfde wijze te zullen handelen. De Commissie zal daarover een aanbeveling doen.
4.
OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht over het afwijzen van het verzoek tot het houden van een presentatie gegrond is voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op de communicatie daaromtrent. Voor het overige is dat klachtonderdeel ongegrond. Het klachtonderdeel met betrekking tot het uitspreken van een dankwoord is ongegrond. De klacht over het politieverhoor op school is gegrond.
5.
AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE
De Commissie beveelt het bevoegd gezag van het Stedelijk Gymnasium te Breda aan het bestaande beleid over de rol van de school bij verhoren van de politie op juistheid te (laten) toetsen en waar nodig aan te passen.
104524/ advies d.d. 8 september 2010 4
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
Aldus gedaan te Utrecht op 8 september 2010 door mr. dr. H.G. Warmelink, voorzitter, drs. M. Polderman en drs. M.H.W.C. Voeten, leden, in aanwezigheid van drs. J. van Velzen, secretaris.
w.g.
w.g.
mr. dr. H.G. Warmelink voorzitter
drs. J. van Velzen secretaris
104524/ advies d.d. 8 september 2010 5