DSB GESCHILLENCOMMISSIE BESLISSING van 17 maart 2015 inzake de klacht met referentie 'GC043 – van
woonachtig te hierna: “Klaagster” tegen Mr. R.J. Schimmelpenninck en mr. B.F.M. Knüppe qq, curatoren in het faillissement van DSB Bank N.V. gevestigd te Wognum hierna: “Curatoren” 1. Akkoord op Hoofdlijnen 1.1 Op 19 september 2011 is tussen Stichting Steunfonds Probleemhypotheken, Stichting Platform Aandelen Lease, Stichting Achmea Rechtsbijstand, Stichting Univé Rechtshulp, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij (hierna gezamenlijk: "Belangenorganisaties") en Curatoren het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen (hierna: “Akkoord”). Het Akkoord is ter inzage op www.aoh.dsbcompensatie.nl. Voor alle hierna niet nader in deze beslissing gedefinieerde begrippen wordt verwezen naar de definitie die daaraan is toegekend in het Akkoord. 1.2 Volgens de doelstelling van zowel Curatoren als de Belangenorganisaties is in het Akkoord een regeling vastgesteld ter beslechting en voorkoming van geschillen over alle Claims ter zake van Zorgplichtschendingen die verband houden met in dit Akkoord nader gedefinieerde Koopsompolissen, Beleggingsverzekeringen en alle (andere) aspecten van de dienstverlening door DSB Bank. Deze regeling is op alle Klanten van toepassing. 1.3 Een op grond van het Akkoord vastgestelde compensatie wordt uitsluitend aan Klanten aangeboden onder de voorwaarde van algehele en finale kwijting zoals geformuleerd in het Akkoord. 2. Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade 2.1 De in het Akkoord opgenomen regeling is, na te zijn voorzien van een aantal aanpassingen, bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 4 november 2014 op basis van de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade algemeen verbindend verklaard (hierna: "WCAM-beschikking"). Vanaf het moment van aankondiging van de WCAMbeschikking op 8 november 2014, door publicatie in de door het Gerechtshof bepaalde media, staat het een Klant gedurende een periode van zes maanden vrij om zich aan de verbindendverklaring te onttrekken (de opt-outtermijn).
'
2.2 Aanmeldingen in het kader van het Akkoord (ingediend vóór de verbindendverklaring) worden ingevolge het bepaalde in artikel 14.1 (overgangsregeling) van de Overeenkomst ter Collectieve Afwikkeling van Massaschade (hierna "WCAM-overeenkomst") die ten grondslag ligt aan de WCAM-beschikking, op basis van de in het Akkoord opgenomen regeling afgehandeld. 2.3 Indien als gevolg van toepassing van de WCAM-overeenkomst sprake is van een verbeterde rechtspositie van een Klant ten opzichte van diens rechtspositie ingevolge het Akkoord, zal die Klant van Curatoren een aangepast compensatievoorstel ontvangen zoals kan worden opgemaakt uit overweging 5.2 van de WCAM-beschikking. 3. Geschillencommissie, omvang bevoegdheid 3.1 In paragraaf 2.2.7 voorziet het Akkoord in de mogelijkheid voor een Klant om bepaalde geschillen aan de Geschillencommissie voor te leggen. De Geschillencommissie bestaat uit drie door Curatoren en de Belangenorganisaties gezamenlijk benoemde onafhankelijke personen. 3.2 De Geschillencommissie is slechts bevoegd om kennis te nemen van en te beslissen over geschillen die (de hoogte van) de aan die Klant volgens Curatoren op grond van het Akkoord toekomende compensatie betreffen. De Geschillencommissie beoordeelt derhalve uitsluitend of Curatoren het Akkoord correct hebben toegepast bij de vaststelling van de compensatie en/of het opstellen van het compensatievoorstel. 3.3 De Geschillencommissie neemt bij de uitoefening van haar werkzaamheden het Reglement Geschillencommissie in acht dat ter inzage is op www.aoh.dsbcompensatie.nl (hierna: “Reglement”) 4. Klacht, reactie Curatoren, mondelinge toelichtingen 4.1 Klaagster heeft bij brief van 10 december 2013, die is binnengekomen op 13 december 2013, een klacht met bijlagen ingediend bij de Geschillencommissie (hierna: “Klacht”). Op verzoek van de Geschillencommissie heeft Klaagster op 23 januari 2014 de verschuldigde eigen bijdrage voldaan. 4.2 Bij e-mail van 27 januari 2014 heeft de Geschillencommissie de Klacht aan Curatoren doorgestuurd met het verzoek zich hierover uit te laten. Bij brief van 21 februari 2014 hebben Curatoren hun standpunt aan de Geschillencommissie en Klaagster toegezonden (hierna: “Standpunt Curatoren”). 4.3 Bij e-mail van 25 april 2014 heeft de Geschillencommissie partijen uitgenodigd om hun standpunten op 3 juli 2015 mondeling toe te lichten. Na bericht van verhindering van de zijde van Klaagster is de zitting uitgesteld en heeft deze op 27 augustus 2014 plaatsgevonden. Naar aanleiding van de mondelinge toelichting is Klaagster in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie over te leggen. Bij e-mail van 19 oktober 2014 heeft Klaagster nadere informatie overgelegd waarop Curatoren bij e-mail van 4 november 2014 hebben gereageerd. Bij e-mail van 11 november 2014 heeft de Geschillencommissie partijen opnieuw uitgenodigd om een mondelinge toelichting te geven. Deze tweede zitting heeft op 13 februari 2015 plaatsgevonden. Klaagster en haar echtgenoot, de heer , zijn bij beide zittingen persoonlijk aanwezig geweest. Namens Curatoren waren bij de eerste zitting mevrouw mr. M.
2
Drijvers en de heer H.K. de Groot aanwezig en bij de tweede zitting mevrouw mr. E. van Rhijn en de heer H.K. de Groot. 5. Ontvankelijkheid 5.1 Een klagende partij kan ontvankelijk worden verklaard in haar klacht indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De klagende partij moet kunnen worden aangemerkt als Klant in de zin van het Akkoord, heeft ingevolge artikel 2.2.8 van het Akkoord de bezwaarfase doorlopen zoals nader uitgewerkt in paragraaf 3 van het Reglement en heeft zijn recht om te klagen over een of meerdere van de producten waar het Akkoord betrekking op heeft, niet prijsgegeven. Bovendien dient een klacht(onderdeel) te vallen binnen de bevoegdheid van de Geschillencommissie als hiervoor omschreven in 3.2 en tijdig te zijn ingesteld. 5.2 Uit de Klacht is genoegzaam gebleken dat Klaagster als consument producten heeft afgenomen van DSB Bank. Klaagster kan derhalve worden aangemerkt als Klant. 5.3 Voorts concludeert de Geschillencommissie op grond van de bijlagen die onderdeel uitmaken van de Klacht dat Klaagster de bezwaarfase heeft doorlopen met inachtneming van de termijnen en bepalingen als omschreven in artikel 3 van het Reglement. Bij brief van 30 juli 2013 hebben Curatoren Klaagster een ‘aanbod compensatie’ toegezonden (hierna: “Aanbod”), waarna Klaagster op 26 september 2013 – derhalve binnen tien weken – bezwaar heeft gemaakt (hierna: “Bezwaar”). Bij brief van 6 november 2013 (hierna: “Reactie Bezwaar”) hebben Curatoren op het Bezwaar gereageerd. Met de Reactie Bezwaar is een einde gekomen aan de bezwaarfase. De Klacht is bij de Geschillencommissie binnengekomen op 13 december 2013, waarmee Klaagster binnen de termijn van zes weken is gebleven. 5.4 Tenslotte geldt dat de Geschillencommissie uitsluitend bevoegd is om te beoordelen of Curatoren de compensatie in overeenstemming met de bepalingen van het Akkoord hebben vastgesteld en aan Klant hebben voorgesteld. Klachten (of onderdelen daarvan) die betrekking hebben op producten of aangelegenheden waar het Akkoord niet op van toepassing is of kan zijn, kunnen door de Geschillencommissie niet in behandeling worden genomen. 5.5 In de Klacht stelt Klaagster dat Curatoren ten onrechte een gedeelte van haar inkomsten hebben meegeteld als inkomen bij de berekening van overkreditering. De betreffende inkomsten zijn afkomstig uit het Persoonsgebonden Budget (PGB) van de zoon van Klaagster (hierna: “PGB-inkomsten”). Voorts betreft de Klacht de omstandigheden in verband met de oversluiting van een tweede hypotheek in 2006 (hoge kosten, bijkomende voorwaarden en gebrekkige informatievoorziening). 5.6 De Geschillencommissie is met betrekking tot de Klacht bevoegd, voor zover betrekking hebbend op de PGB-inkomsten. Dit betreft immers bestanddelen die voor de berekening van eventuele overkreditering en de vaststelling van (eventueel) daaraan gekoppelde compensatie van belang kunnen zijn. Voor zover de Klacht ziet op de omstandigheden waaronder de tweede hypotheek in 2006 is overgesloten, acht de Geschillencommissie zich niet bevoegd. Met betrekking tot de wijze van kredietverlening biedt het Akkoord uitsluitend compensatie indien sprake is van overkreditering. De Geschillencommissie kan zich met betrekking tot klachten over kredietverlening daarom alleen uitspreken over voor berekening van overkreditering relevante gegevens en de vraag of deze in overeenstemming met het Akkoord in de berekening zijn betrokken. Beoordeling van andere gegevens of omstandigheden
3
omtrent kredietverlening waaronder begrepen de door Klaagster naar voren gebrachte omstandigheden, valt buiten de bevoegdheid van de Geschillencommissie. 6. Beoordeling 6.1 Klaagster en haar echtgenoot hebben per 16 oktober 2006 en 14 december 2006 onder contractnummers , en een combihypotheek afgesloten met een totale kredietlimiet van EUR 256.750,-- (hierna: “Krediet”). 6.2 Zoals volgt uit het Aanbod hebben Curatoren de PGB-inkomsten bij de berekening voor overkreditering aangemerkt als inkomsten hetgeen aanvankelijk resulteerde in een compensatieaanbod voor overkreditering van EUR 2.138,--. Blijkens het Aanbod is bij de berekening geen rekening gehouden met wel uit de ABS-formulieren blijkende bijzondere zorgkosten. Aangezien de rechtspositie van Klaagster als gevolg van de toepassing van de WCAM-Overeenkomst is verbeterd, is het compensatieaanbod voor overkreditering overigens aangepast naar EUR 5.497,02. 6.3 Klaagster stelt in de Klacht dat de PGB-inkomsten die zij vanaf 2007 ontving, ten onrechte als inkomsten in het kader van de berekening voor overkreditering zijn aangemerkt omdat deze inkomsten tijdelijk en heel onzeker zijn en op termijn ook niet meer zullen worden ontvangen. 6.4 Curatoren stellen dat overkreditering op grond van Akkoord wordt beoordeeld op basis van het totale inkomen van een klant volgens de van de belastingdienst afkomstige ABSformulieren. Op het ABS-formulier van Klaagster waren de PGB-inkomsten opgenomen als ‘(…) andere uitkeringen’ en voor de belastingdienst betreffen deze inkomsten belastbaar loon. Volgens Curatoren zijn de PGB-inkomsten genoten uit hoofde van een zorgovereenkomst tussen Klaagster en haar zoon en brengt de aard van de overeenkomst mee dat er sprake is van vast en bestendig inkomen. Bovendien geldt dat het betreffende inkomen gedurende een aantal jaren wordt genoten en ook om die reden als bestendig moet worden aangemerkt. 6.5 De Geschillencommissie stelt vast dat het Akkoord geen bepaling bevat waaronder de PGB-inkomsten bij de berekening van overkreditering van de mee te wegen inkomsten kunnen worden uitgezonderd. De Geschillencommissie is gebonden aan het Akkoord en is niet bevoegd om daarop (zelfstandig) een uitzondering te maken. De Geschillencommissie maakt voorts uit de stukken op dat het PGB-budget dat sinds 2007 aan Klaagsters zoon is toegekend, tot op heden ieder jaar is toegekend en tot PGB-inkomsten bij Klaagster heeft geleid. Daaruit moet worden opgemaakt dat deze inkomsten vast en bestendig in de zin van het Akkoord zijn. Daaraan doet niet af dat – zoals Klaagster in het kader van de mondelinge toelichting op 27 augustus 2014 heeft opgemerkt – de onzekerheid rond het PGB-budget vanwege de (politieke) ontwikkelingen vanaf 2013 zijn toegenomen. 6.6 De zaak is na de eerste zitting van 27 augustus 2014 aangehouden om na te gaan in hoeverre de uit de ABS formulieren van Klaagster blijkende bijzondere zorgkosten in de jaren 2006 tot en met 2010 daadwerkelijk zijn besteed voor de verzorging van Klaagsters zoon en in mindering op de PGB-inkomsten van Klaagster dienen te worden gebracht. Over de jaren 2006 en 2007 heeft Klaagster geen gegevens verstrekt waaruit dat zou kunnen blijken. Ten aanzien van de bijzondere zorgkosten in de jaren 2008 tot en met 2010 is gebleken dat deze kosten slechts zeer gedeeltelijk zijn gemaakt voor de verzorging van de zoon van Klaagster en wel in zo geringe mate dat dit geen invloed heeft op de berekening van overkreditering. De
4
vraag of het directe verband tussen de PGB-inkomsten en de zorgkosten ten behoeve van de zoon een uitzondering op de toepassing van het Akkoord rechtvaardigt, kan dan ook in het midden blijven, aangezien ook indien rekening zou worden gehouden met de zorgkosten ten behoeve van de zoon, geen sprake zou zijn van een hogere (compensatie voor) overkreditering. 6.7 De Geschillencommissie komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat de toepassing van het Akkoord door Curatoren bij de berekening en vaststelling van overkreditering in de situatie van Klaagster onjuist is geweest. 7. Beslissing De Geschillencommissie concludeert dat de Klacht ongegrond is. Tegen deze beslissing kan geen beroep worden ingesteld. Deze beslissing is gegeven door mr. Tonkens, mr. Swaab en mr. Verschuur te Amsterdam op 17 maart 2015 en ondertekend door mr. Tonkens als voorzitter.
5