concept
Drieluik sociaal domein: “Het draaien aan de knoppen” Opmaat naar het beleidsplan Wmo 2015 Opmaat naar het beleidsplan Participatiewet Opmaat naar het beleidsplan Jeugd Versie 18 mei 2014
1
Inhoud 1. Inleiding ......................................................................................................................................... 3 2. Leeswijzer ...................................................................................................................................... 3 3. Doel Wmo 2015 ............................................................................................................................. 3 4. Omvang van de doelgroep ............................................................................................................ 4 5. Het regelmechanisme .................................................................................................................... 6 Knop 1: Toegang .............................................................................................................................. 6 Knop 2: Samenkracht ..................................................................................................................... 10 Knop 3: Gebiedsgerichte sociale teams (GST) .............................................................................. 13 Knop 4: Persoonsgebonden budget (Pgb) ..................................................................................... 16 Knop 5: Eigen bijdrage ................................................................................................................... 17 Knop 6: Inkoop ............................................................................................................................... 19 6. Overige financiële zaken ............................................................................................................. 21 7. Tijdspad ....................................................................................................................................... 23 Bijlage 1 Hoofdlijnen van de Wmo 2015 ............................................................................................ 24
2
1. Inleiding In deze Opmaat naar het beleidsplan Wmo worden de negen kaders van het algemeen beleidskader Sociaal Domein van Lochem en Zutphen nader uitgewerkt voor de Wmo 2015. Deze Opmaat is bedoeld om met de nieuwe gemeenteraad in gesprek te gaan over de voorliggende vraagstukken van de Wmo 2015. Aan de hand van deze Opmaat kunnen we met elkaar van gedachten wisselen en gezamenlijk bepalen welke keuzes we willen maken voor de inrichting van het sociale domein. Vervolgens wordt onder andere met de uitkomsten van de discussie het beleidsplan Wmo opgesteld. Dit stuk schetst vooral welke instrumenten de gemeenteraden hebben in de Wmo om invloed uit te oefenen op het sociale domein. Het beschrijft aan welke knoppen er gedraaid kan worden en welke dilemma’s daarbij spelen. Ieder onderwerp is gevat in een knop en per knop wordt beschreven in welke context dit geplaatst kan worden, welke vraagpunten er liggen en in hoeverre de knop regelbaar is door de gemeenteraad. Een Wmo onderwerp dat in deze Opmaat buiten beschouwing wordt gelaten is huishoudelijke hulp. De gemeente heeft de opdracht om op deze ondersteuning een besparing van 40% te realiseren. Dit onderwerp maakt geen onderdeel uit van de nieuwe wet en wordt in een los voorstel aan de gemeenteraad voorgelegd.
2. Leeswijzer De kadernotitie begint met een korte introductie van het doel en de omvang van de Wmo 2015 in hoofdstuk 3 en 4. Vervolgens volgen een zestal ‘knop’hoofdstukken, die dieper ingaan op de beleidskeuzes die gemeente Zutphen en Lochem kunnen maken voor de Wmo 2015. Ieder hoofdstuk sluit af met een toelichting op de regelbaarheid van de knop. In hoofdstuk 4 komen vervolgens een paar financiële zaken aan bod. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 nog heel kort aandacht besteed aan het tijdspad van de invoering van de Wmo 2015. In de bijlage is een samenvatting opgenomen van de belangrijkste onderwerpen van de Wmo 2015. Om de verbinding met het algemeen beleidskader zichtbaar te maken is in de kantlijn steeds bijbehorend kader uit het algemeen beleidskader opgenomen. Voor meer achtergrondinformatie over deze kaders verwijzen we naar het algemeen beleidskader. Om de samenhang tussen de verschillende decentralisaties te illustreren is een drietal casussen opgenomen, waarin een beeld wordt geschetst hoe de drie decentralisaties samen kunnen komen in het verhaal van een burger. Deze casussen komen in ieder deel van het drieluik terug.
3. Doel Wmo 2015 De Wmo moet ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en kunnen meedoen in de samenleving. Al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Als dat niet lukt, biedt de gemeente ondersteuning. Bij de uitwerking van de wet richten we er ons dan ook op om de praktische en maatschappelijke participatie van onze burgers mogelijk te maken en te
3
stimuleren. We bevorderen de zelf- en samenredzaamheid van mensen en hun zelfstandig functioneren. Dit doen we allereerst door algemene oplossingen in te (laten) richten voor alle burgers. Kenmerk van algemene oplossingen is dat iedereen er gebruik van kan maken. Hierbij kan gedacht worden aan een buurthuis, het Centrum voor Jeugd en Gezin, maar ook jongerenwerkers of algemeen maatschappelijk werkers, ouderenadviseurs, sociaal werkers of een boodschappenservice van een supermarkt. Daar waar deze algemene oplossingen geen antwoord geven op de vraag om ondersteuning van burgers kunnen deze worden aangevuld met maatwerkoplossingen. Maatwerkoplossingen zijn specifiek gericht op één persoon of één gezin, denk bijvoorbeeld aan een rolstoel, een intensief begeleidingstraject of huishoudelijke ondersteuning door een professional. Met de decentralisaties heeft de regering voor ogen dat besluiten over de mate en wijze van ondersteuning van mensen genomen dienen te worden op het bestuurlijk niveau dat het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Door een aantal wetten in handen te geven van de gemeente ontstaat de mogelijkheid om samenhangend sociaal beleid te maken, dat aansluit bij lokale behoeften. Uitgangspunt daarbij is dat meer dan voorheen gekeken wordt naar wat mensen in hun omgeving zelf kunnen oplossen.
4. Omvang van de doelgroep In het kader van de Wmo 2015 worden alle cliënten met een lichtere AWBZindicatie (ZZP 1 en ZZP 2) overgeheveld naar de Wmo. Onderstaande tabel geeft een inschatting om hoeveel mensen en hoeveel uur begeleiding dit gemiddeld gaat. Het is goed hierbij in het achterhoofd te houden dat dit de afgegeven indicaties door het CIZ betreft en dat dit niet gelijk hoeft te zijn aan het aantal uur daadwerkelijk verleende begeleiding. Volwassenen Begeleiding Groep Begeleiding Individueel Kortdurend Verblijf Vervoer bij begeleiding Groep
Lochem 145 personen, 160 personen, 5 personen, 125 personen
Gemiddeld 5,3 dagdelen per week Gemiddeld 3,2 uur per week gemiddeld 1,5 etmalen per week
Begeleiding Groep Begeleiding Individueel Kortdurend Verblijf Vervoer bij begeleiding Groep
Zutphen 295 personen, 575 personen, 20 personen, 205 personen
Gemiddeld 5,2 dagdelen per week Gemiddeld 3,5 uren per week Gemiddeld 1,3 etmalen per week
4
Kinderen Begeleiding Groep Begeleiding Individueel Kortdurend Verblijf Behandeling Groep Vervoer bij begeleiding Groep en behandeling
Lochem 35 kinderen, 35 kinderen 15 kinderen, 10 kinderen, 40 kinderen
Gemiddeld 3,7 dagdelen per week Gemiddeld 3,1 uur per week gemiddeld 1,3 etmalen per week Gemiddeld 8,4 etmalen per week
Begeleiding Groep Begeleiding Individueel Kortdurend Verblijf Behandeling Groep Vervoer bij begeleiding Groep en behandeling
Zutphen 95 kinderen, 85 kinderen 35 kinderen, 15 kinderen, 105 kinderen
Gemiddeld 3,3 dagdelen per week Gemiddeld 3,2 uur per week gemiddeld 1,1 etmalen per week Gemiddeld 3,6 etmalen per week
Bron: CIZ, 1 juli 2013
Schulddienstverlening als hoofdoplossing bij fysieke problemen Dit is het verhaal van de familie Terstal, bestaande uit vader (35 jaar), moeder (33 jaar) en 3 kinderen van 15, 13 en 10 jaar. Vader vertelt: “We wonen in een huurwoning. Een aantal jaar geleden is bij mij MS (Multiple Sclerose, een progressieve ziekte, waarbij langzaam spierfuncties uitvallen) geconstateerd. Eigenlijk ging dit tot een jaar geleden best goed. Ik kreeg medicijnen waardoor ik gewoon mijn werk kon blijven doen. Je merkt natuurlijk wel dat je minder fit bent en dat je minder met de kinderen kunt doen, maar het ging allemaal nog wel. Vooral onze oudste dochter was erg van streek toen dit nieuws bekend werd. Haar cijfers zakten enorm in. Gelukkig heeft school dit heel goed opgepakt en via schoolmaatschappelijk werk heeft ze toen gesprekken gekregen met een psycholoog. Dat heeft haar erg goed gedaan. Maar het afgelopen jaar ging ik opeens snel achteruit en het lukt me niet meer om mijn werk te doen. En er was ook niet echt vervangend werk binnen mijn bedrijf. Eigenlijk kost het me ook te veel energie om de hele dag te werken. Dus nu zit ik thuis en met mijn handen in het haar. Hoe moet het nou verder? Ik heb maar een gesprek aangevraagd bij het 1 DeltaPlein , misschien kunnen ze me daar verder op weg helpen.” Edith is professional bij Het DeltaPlein: “ mijnheer en mevrouw Terstal kwamen samen op gesprek. Ik dacht eigenlijk dat het vooral over de fysieke klachten en de nodige aanpassingen voor mijnheer zou gaan, maar er kwam een heel ander verhaal tevoorschijn. Mevrouw vertelde dat zij altijd voor de kinderen heeft gezorgd. Ze hebben leren leven met de beperkingen van mijnheer. Maar nu is de werksituatie van mijnheer veranderd en is hij hele dagen thuis. Hierdoor ontstaan spanningen tussen het echtpaar en de kinderen. Opeens bemoeit mijnheer zich veel meer dan eerder met de opvoeding. Mevrouw moet wennen aan het feit dat vader hele dagen thuis is. Daarnaast is hun inkomen achteruit gegaan door het verlies van het werk. Er lopen echter nog wel financiële verplichtingen, die zij zijn aangegaan toen mijnheer nog werkte. Zij hebben een doorlopend krediet dat ze nu niet meer kunnen aflossen. Ook zijn er problemen met het aanvragen van de huur- en de zorgtoeslag. In het tweede gesprek bekende mevrouw dat zij op afbetaling kleding aanschaft voor de kinderen, meestal via internet. Dit heeft zij altijd verzwegen voor haar man. Meestal liepen de betalingen wel goed en uit het zicht van mijnheer, omdat mevrouw de financiën beheerde. Nu mijnheer de hele dag thuis is, heeft hij meer inzicht in de financiën en hij wordt niet echt blij van wat hij daar aantreft”. Aanpak Samen met het gezin is een plan gemaakt. Er is afstemming geweest met het schoolmaatschappelijke werk. De professional van Het DeltaPlein helpt om het inkomen van de familie op orde te brengen en brengt hen in contact met een schuldhulpmaatje om hun financiën op orde te brengen. Hun ziektewet-uitkering blijkt onder het sociale minimum te liggen, dus ze worden geholpen om een aanvulling bij het UWV aan te vragen en voorgelicht over de minimaregelingen. Voor de kinderen vragen zij een meedoen-regeling aan, zodat ze het lidmaatschap van de sportclubs kunnen blijven betalen. Daarnaast wordt een traject schulddienstverlening opgestart en er worden voorzieningen verstrekt om meneer te 1
Het DeltaPlein is een tijdelijke projectstructuur van Delta en Het Plein, waarin deze organisaties zich gezamenlijk voorbereiden op de uitvoering van de Participatiewet per 1 januari 2015.
5
ondersteunen bij zijn mobiliteit. Meneer herwint hiermee meer zeggenschap over zijn dagindeling. Dit, gecombineerd met het oplossen van de financiële problemen, zorgt voor rust in het gezin. Volgende stap is om te bekijken wat meneer nog aan werk zou kunnen doen.
5. Het regelmechanisme
Knop 1: Toegang
Kader 3: toegang Een burger kan op verschillende plekken terecht als hij een vraag of signaal heeft. Ondersteund door informatie via telefoon of internet kan iemand zelf komen tot een oplossing of rechtstreeks terecht bij een specifiek loket als Het Plein of iemand kan zelf aankloppen bij een netwerk dat past bij zijn bezigheden, bijvoorbeeld school of een andere partner van het Centrum voor Jeugd en Gezin, buurthuis, huisarts, gebiedsgericht sociaal team etc. Verschillende ingangen blijven dus naast elkaar bestaan.
Principe achter de knop: • Toegang is een knop die de burger helpt om gebruik te maken van de meest passende oplossing. • Individuele trajecten bieden niet in alle gevallen de beste oplossing voor een vraag; gebruik van algemene oplossingen brengt ook een sociaal aspect met zich mee, wat participatie in de samenleving kan bevorderen. • Vanuit algemene oplossingen kan ook maatwerk worden geleverd aan burgers. • Toegang is ook een knop die een bijdrage levert aan de beheersbaarheid van de kosten van het sociale domein. Het is vooral van belang om invloed uit te oefenen op de kosten van de maatwerkoplossingen, omdat deze het grootste beroep doen op het totale budget. Daarom moet er een toegangspoort worden ingericht voor het gebruik hiervan. Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • Burgers moeten een passende oplossing vinden of aangeboden krijgen voor hun vraag. • We moeten toekomen met minder financiële middelen. • We streven naar zoveel mogelijk gebruik van algemene oplossingen om de druk op maatwerkoplossingen te verminderen (algemeen beleidskader kader 1). • Om in aanmerking te komen voor een maatwerkoplossing moet een wettelijk vastgelegd traject worden doorlopen onder eindverantwoordelijkheid van het college van B&W.
6
•
We moeten een overgangssituatie creëren voor burgers met een AWBZindicatie die overkomen naar de Wmo.
Keuzemogelijkheden • Het aanbod aan algemene oplossingen moet worden uitgebreid. We brengen in kaart wat we momenteel aan algemene oplossingen en maatwerkoplossingen hebben en bepalen mede aan de hand van bestaande indicaties waar aanvulling nodig is. Hoe deze invulling precies wordt ligt nog open en ook • De criteria op basis waarvan e gemeente een financiële bijdrage levert aan algemene oplossingen liggen nog open. • De manier waarop we het proces van een aanvraag voor een maatwerkoplossing inrichten ligt nog gedeeltelijk open. • De manier waarop we de inhoud van zorg van bestaande cliënten vormgeven en hoe we de overgang van Awbz naar Wmo vormgeven ligt nog open.
Oplossing zoveel mogelijk nabij de burger
Kader 5. Zo nabij mogelijk We organiseren algemene en maatwerk oplossingen zo dicht mogelijk bij huis bij (kleinschalige) organisaties in wijk of kern.
Kader 1. De kanteling In eerste aanleg zorgen mensen voor zichzelf en voor elkaar op basis van een sterke sociale infrastructuur. Lukt het niet om deze zorg met elkaar vorm te geven of beschikt een burger over een tekort aan zelfoplossend vermogen om dit te doen, dan kan een beroep worden gedaan op algemene oplossingen. Blijkt dat sprake is van een situatie, waarbij meer specialistische voorzieningen nodig zijn, dan komt de inzet van maatwerkoplossingen.
Het is duidelijk dat we met de verminderde budgetten toe moeten groeien naar een andere inzet van oplossingen. Een belangrijk aspect waar we aandacht aan besteden bij de (her)inrichting van oplossingen is dat we deze in de nabijheid van de burger willen bieden. Nabijheid ondersteunt de zelfredzaamheid van burgers in meerdere opzichten, bijvoorbeeld omdat geen ingewikkelde vervoersconstructies nodig zijn om gebruik te kunnen maken van de oplossing of omdat iemand uit het eigen netwerk gemakkelijk op de achtergrond een oogje in het zeil kan houden. Ook in het geval van inkoop van oplossingen op regionale schaal proberen we de inzet van deze oplossingen zoveel mogelijk lokaal vorm te geven.
3 soorten algemene oplossingen Onder algemene oplossingen verstaan we alle oplossingen die gericht zijn op of toegankelijk zijn voor meer dan één 1 individu. Een burger kan zelfstandig gebruik maken van een algemene oplossing, er is geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk. Een formele beslissing (beschikking) van de gemeente is niet nodig. Voorbeelden zijn de toegankelijkheid van gebouwen en voorzieningen, lokaal vervoer, opvang voor dak- en thuislozen, gebiedsgerichte sociale teams of schulddienstverlening. In de wet is over algemene oplossingen o.a. opgenomen dat de gemeente: • Algemene maatregelen treft ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. • Algemene oplossingen biedt ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie, • Cliëntondersteuning beschikbaar stelt en dat op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is, • Een steunpunt huiselijk geweld heeft. Maar algemene oplossingen zijn niet alleen diensten die de gemeente faciliteert. Ook andere diensten die beschikbaar zijn in het normale dienstenverkeer merken we aan als algemene oplossing. In totaal onderscheiden we drie soorten: • Commerciële oplossingen: door bedrijven aangeboden, zoals bijvoorbeeld een boodschappenservice via de supermarkt of een klussendienst via de verzekering. Deze diensten worden kostendekkend aangeboden door de leverancier en burgers betalen hier zelf voor. We zijn heel blij met deze faciliteiten en stimuleren ondernemers om deze diensten aan te bieden. • Oplossingen door bewoners zelf op wijkniveau: bijvoorbeeld een
7
Voorbeelden algemene oplossingen: Gebiedsgericht sociaal team; telefonische hulpdienst, supermarktservice, vrijwillige boodschappenhulp; maaltijdservice; eetcafé; klusjesdiensten zoals de buurtconciërge, onderhoudsabonnement via een verzekeraar; was- en strijkservice; glazenwasser; rolstoelpools en scootmobielpools voor incidenteel gebruik van deze voorzieningen; kinderopvang; de dagrecreatie voor ouderen voor zover niet geïndiceerd; contactmiddag voor verstandelijk gehandicapten; regiotaxivervoer.
•
spelletjesmiddag in een buurthuis. De gemeente of professionals in de wijk stimuleren en faciliteren deze activiteiten, soms ook met beperkte financiële bijdragen bijvoorbeeld via de wijkbudgetten van wijkgericht werken of via de gebiedsgerichte sociale teams. Oplossingen door zorg/welzijnsprofessionals: deze oplossingen kunnen op wijkniveau of gemeentelijk niveau plaatsvinden en worden gerealiseerd door een mix van vrijwilligers en professionals. De gemeente wil dit stimuleren en faciliteren, ook door een financiële bijdrage te leveren. Deze oplossingen maken deel uit van de inkoopprocedure Wmo, maar ook het gebiedsgerichte sociale team is een voorbeeld van deze oplossing.
Voor alle drie de soorten oplossingen geldt dat deze niet alleen van toepassing zijn voor Wmo-ondersteuning, maar evengoed voor ondersteuning vanuit de andere twee decentralisaties. Het is dus van belang dat we goed sturen op de samenhang tussen de verschillende oplossingen over de drie decentralisaties heen. Dit kunnen we doen via de manier van inkopen. Daarnaast rijst nog het vraagstuk welke criteria we hanteren om antwoord te geven op de vraag aan welke oplossingen de gemeente een financiële bijdrage levert.
Uitbreiding algemene oplossingen De gemeente is erop uit om voor zoveel mogelijk huidige maatwerkoplossingen een alternatief te bieden binnen algemene oplossingen. Indien ondersteuning nodig is, voorzien algemene oplossingen hier zoveel mogelijk in. Hiertoe moet het palet aan algemene oplossingen worden uitgebreid. De snelheid waarmee de verschuiving naar algemene oplossingen plaatsvindt en waarin duidelijk is waar de grens tussen algemene en maatwerkoplossingen ligt, is mede afhankelijk van de mogelijkheid om nieuwe, passende algemene oplossingen in te richten. Voor deze beweging is creativiteit nodig; we moeten met elkaar buiten de bekende kaders zien te stappen. De gemeente ziet innovatie van het zorgaanbod primair als een verantwoordelijkheid van de organisaties in het veld. Daarvoor is het nodig dat organisaties ruimte ervaren om invulling te geven aan nieuwe vormen van inhoud van zorg. Waarborging van kwaliteit is daarbij de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dit wordt (voor zover van toepassing) geborgd via het inkoopbeleid.
Maatwerkoplossingen via een beschikking Als een algemene oplossing niet de juiste oplossing biedt, dan kan een maatwerkoplossing mogelijk uitkomst bieden. Een maatwerkoplossing is niet vrij toegankelijk voor burgers, maar moet worden aangevraagd. Als de aanvraag wordt toegekend wordt een beschikking afgegeven voor een maatwerkoplossing. Er moet, zoals de term ook weergeeft, sprake zijn van maatwerk: de beslissing moet zijn afgestemd op individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager, ook op andere terreinen dan maatschappelijke ondersteuning. Indien blijkt dat een burger niet zelf, noch met hulp van anderen of met behulp van algemene oplossingen in staat is tot zelfredzaamheid of participatie kan een maatwerkoplossing worden geboden. Een maatwerkoplossing kan in twee vormen worden verstrekt, nl. door zorg in natura of door een persoonsgebonden budget. Meer hierover is opgenomen bij knop 4 Persoonsgebonden budget. In de toekomst ontstaat steeds vaker een integrale inzet van eigen netwerk, algemene oplossingen en maatwerkoplossingen.
Toeleiding naar een maatwerkoplossing Over de toeleiding naar een maatwerkoplossing is al veel geschreven in de introductie bij het drieluik sociaal domein. Een maatwerkoplossing kent altijd een aanvraagtraject. Het proces van een aanvraag voor een Wmomaatwerkoplossing is zeer strikt omschreven in de wet, zie ook het kader op de volgende pagina. Als een burger een maatwerkoplossing nodig heeft, kan deze
8
Wettelijk proces aanvraag maatwerkoplossing Een formele melding en aanvraag voor een Wmomaatwerk-oplossing kent twee stappen: 1. De melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (onderzoek, max. 6 weken) 2. Aanvraag voor een maatwerkoplossing wmo (beschikking max. 2 weken). De formele melding gebeurt bij het college van B&W. Hierna volgt een onderzoek, wat resulteert in een weergave van de resultaten van het onderzoek. Pas na afronding van dit onderzoek, kan men een aanvraag voor een maatwerkoplossing doen (met uitzondering voor spoedeisende situaties). Na afronding van het onderzoek, kan de burger een aanvraag voor een maatwerkoplossing doen bij het college. Het college beslist binnen 2 weken en het resultaat wordt vastgelegd in een beschikking.
vraag via verschillende ingangen worden gesteld, bijvoorbeeld rechtstreeks bij Het Plein of team Zorg, maar ook via een professional uit een gebiedsgericht sociaal team of via de huisarts. Meer zelfredzame burgers kunnen zelfstandig het aanvraagproces doorlopen; bij minder zelfredzame burgers kan een professional hierbij ondersteunen. Alle informatie die wordt verzameld tijdens het helder krijgen van de vraag van de burger vormt input voor het al dan niet toekennen van de aanvraag. Eventueel kan deze input nog worden aangevuld met advies van een expert die specifieke kennis in huis heeft aangaande een bepaald vraagstuk. Bij het toekennen van de aanvraag houden we een strikte taakscheiding aan: degene die de beslissing neemt over toekenning van de aanvraag kan nooit een uitvoerder van een maatwerkoplossing zijn. Zou dit wel het geval zijn, dan bestaat het risico op belangenverstrengeling. De toeleider naar een maatwerkoplossing, dus degene die de vraagverheldering met de burger doet, kan wél uitvoerder van een maatwerkoplossing zijn. Deze beslist immers niet over de aanvraag. Ook een expert kan - naast het uitbrengen van advies – uitvoerder van een maatwerkoplossing zijn. Wederom geldt hiervoor dat de expert geen beslissingsbevoegdheid over het toekennen van de aanvraag heeft.
Overgang van cliënten uit de AWBZ naar de Wmo Voor de huidige cliënten met een AWBZ-indicatie geldt 2015 als een overgangsjaar. ABWZ-gerechtigden behouden rechten zolang hun indicatie duurt, maar ten hoogste 1 jaar na inwerkingtreding van de Wmo 2015. Op basis van deze indicatie is het mogelijk om hun ondersteuning in 2015 op dezelfde wijze voort te zetten. Hier staat echter tegenover dat de gemeente in 2015 al 25% minder budget krijgt om deze ondersteuning uit te voeren. Ongewijzigd voortzetten van de ondersteuning aan bestaande AWBZ-cliënten levert dus een grote druk op het totale budget en heeft consequenties voor de ondersteuning aan andere burgers. We moeten dan ook een keuze maken op welke manier we deze ondersteuning in 2015 willen vormgeven. Mogelijke scenario’s: 1. Onveranderde voortzetting van de huidige situatie gedurende 2015. Voordeel van deze keuze is dat dit rust brengt voor cliënten en aanbieders. Client en professional weten waar zij in 2015 aan toe zijn. Verwachting is dat in 2015 meer duidelijk wordt over de inrichting van het sociale domein, zodat zij kunnen toegroeien naar een nieuwe vorm van ondersteuning in 2016. Veranderingen vinden pas plaats vanaf 2016. Nadeel van deze variant is dat het een grote claim legt op het budget van het sociaal domein. Dit gaat ten koste van andere keuzes. 2. Per 2015 zo veel mogelijk doorvoeren van aanpassingen in aard en omvang van de ondersteuning. Deze optie houdt in dat we al bij de afgifte van indicaties voor 2015 het gesprek voeren met cliënten en aanbieders over de mogelijkheid van aanpassing van de ondersteuning. Waar mogelijk voeren we de aanpassing met ingang van 2015 door. Voordeel van deze keuze is dat cliënten en professionals meteen weten waar zij aan toe zijn en de periode van onrust over wijzigingen relatief kort is. Voor de gemeente levert dit het voordeel op dat meteen besparingen ten opzichte van het oude AWBZ-budget kunnen worden doorgevoerd. Nadeel is dat cliënten, professionals en de gemeente heel snel moeten schakelen om dit alles mogelijk te maken voor 2015. Bovenstaande scenario’s zijn twee uitersten van een spectrum. Uiteraard bevinden zich tussen deze twee uitersten nog meer keuze-opties, zoals bijvoorbeeld onveranderd starten in 2015, maar in de loop van 2015 het gesprek voeren met cliënten en aanbieders en in de loop van 2015 wijzigingen
9
doorvoeren. Of de toepassing van een van beide varianten, gedifferentieerd naar doelgroep.
Via een Wmo-gesprek weer aan het werk Dit is Hans, 41 jaar: “ik heb een bipolaire aandoening, dat wil zeggen dat ik manisch depressief ben. De laatste 6 jaar heb ik regelmatig psychoses gehad. Ik ben daarvoor een paar keer opgenomen op een psychiatrische afdeling. De laatste twee jaar gaat het best goed, maar ik heb wel blijvend medicijnen nodig. Vroeger had ik een eigen loodgietersbedrijf, met 10 man personeel in dienst. Toen ik ziek werd, kon ik dit niet meer draaiende houden en toen ben ik gestopt met het bedrijf. Mijn vrouw kon alle veranderingen van mij en van ons leven niet aan en het kostte haar moeite grenzen aan te geven voor de kinderen. Via het CJG hebben we toen een poosje hulp gehad bij de opvoeding van de kinderen. Dat bracht weer wat lijn terug in ons gezin, maar we merkten dat wij elkaar niet meer goed konden vinden. Vorig jaar zijn we daarom gescheiden. De kinderen wonen bij haar en komen een keer in de twee weken in het weekend bij mij op bezoek. Sinds ik niet meer werk, leef ik van een afgekochte verzekering. Ook heb ik nog veel geld zitten in mijn koopwoning, maar die moet ik eerst verkopen voordat ik daar wat mee kan. Daarom kom ik niet in aanmerking voor een uitkering. Ik ben redelijk van mijn pad geraakt door al die psychoses. Vroeger was ik altijd druk, maar nu kom ik niet vaak meer mijn huis uit. Gelukkig is mijn moeder ingesprongen met het huishouden, toen mijn vrouw ergens anders ging wonen. Ik zou niet weten waar ik had moeten beginnen zonder haar. Ik heb mazzel dat mijn broers en zus in de buurt wonen, want ik eet nu iedere avond bij een van hen mee. Ook helpen ze me een beetje met mijn financiële zaken. Ik heb ook iemand van GGNet die me een keer in de week helpt met dingen, maar het klikt niet erg met die mevrouw. Nu is mijn vader plotseling erg ziek geworden, dus mijn moeder moet hem helpen in plaats van mij. Mijn familie heeft ervoor gezorgd dat ik een CIZ-indicatie heb gekregen, zodat ik wat meer geholpen kan worden om mijn leven weer op de rit te krijgen. Ik baal ervan dat ik zo weinig zelf kan en dat ik de hele dag thuis zit, maar ik weet zelf ook niet goed waar ik moet beginnen. Voor ik het weet is de dag alweer voorbij… Nu ben ik uitgenodigd bij de gemeente om te kijken of ik hulp in de huishouding kan krijgen.” Aanpak Met bovenstaand verhaal komt Hans bij Het DeltaPlein. Uit de inventarisatie ontstaat het beeld dat Hans de afgelopen periode vrij passief is geweest. Hans heeft geen zinvolle dagbesteding en krijgt 5 uur per week hulp bij het uitvoeren en organiseren van zijn huishouden. Hans geeft aan dat hij vroeger juist een actieve man was en wil zelf ook weer meer invloed op en activiteit in zijn leven uitoefenen. Inmiddels is er een gesprek met Delta geweest en kan Hans gaan werken. Hans geeft zelf aan dat hij 40 uur kan werken. Ook is er een aanbieder gevonden die ondersteunende begeleiding kan geven. Nu komt alles tegelijk op gang. In het verleden heeft Hans een aantal keer een psychose gekregen toen hij het erg druk had. Om Hans niet te overvragen en zorg te dragen voor een succesvolle herintreding, wordt in een bijeenkomst met alle betrokkenen, inclusief Hans, afgestemd op welke manier Hans een goede balans tussen thuis en werk kan hanteren. Hans gaat voorlopig voor halve dagen aan het werk. In de tijd die hij op deze manier vrijhoudt, gaat hij samen met zijn huishoudelijke hulp aan de slag om het huishouden zelf op te pakken.
Knop 2: Samenkracht Principe achter de knop: • We beogen een andere manier van samenleven te bewerkstelligen, waarin men meer omziet naar elkaar. • Hiertoe willen we zelf- en samenredzaamheid ondersteunen en stimuleren en burgers betrekken bij het te ontwikkelen beleid.
10
Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • Vanuit de wet moet cliëntondersteuning worden vormgegeven, dat wil zeggen dat burgers onafhankelijke ondersteuning kunnen vragen om hen te helpen bij het formuleren van hun hulpvraag en het gesprek aan te gaan over mogelijke oplossingen. • Clientondersteuning wordt op dit moment door MEE uitgevoerd; MEE draait in Zutphen met o.a. cliëntondersteuning mee in de gebiedsgerichte sociale teams en binnenkort gebeurt dit ook in Lochem. Voor 2015 zijn over cliëntondersteuning reeds afspraken gemaakt met MEE. Hiermee ligt de invulling van cliëntondersteuning voor 2015 vast. • Er wordt al gewerkt met cliëntenparticipatie; de huidige vertegenwoordiging moet in ieder geval betrokken blijven bij de inrichting van cliëntenparticipatie. Keuzemogelijkheden • De manier waarop zelf- en samenredzaamheid bevorderd wordt ligt nog open • De manier waarop cliëntenparticipatie wordt vormgegeven ligt nog grotendeels open, wens is om een bredere groep belanghebbenden te betrekken.
Stimuleren van zelf- en samenredzaamheid De gemeente stimuleert sociale verbanden binnen buurten, kernen en wijken. Dit draagt bij aan een grotere sociale cohesie en bevordert de mate van tevredenheid over de woonomgeving. Een gevoel van gemeenschappelijkheid bevordert de bereidheid om iets voor een ander in de eigen omgeving te betekenen. Iedere burger is erbij gebaat om een goed netwerk om zich heen te hebben, zowel voor de alledaagse zaken als voor problemen die dieper ingrijpen. De beschikbaarheid van een netwerk en de kwaliteit van contacten bepalen mede de mate waarin iemand in staat is om zijn problemen het hoofd te bieden, die hij niet zelfstandig op kan lossen. Niet iedereen heeft betekenisvolle sociale contacten of een sociaal netwerk, en dit geldt in groter mate als het minder goed gaat met iemand. Hier kunnen uiteenlopende redenen aan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld het gemis aan vaardigheid, vervreemdend gedrag of omdat een ziekte of handicap dat verhindert. In deze gevallen kan het noodzakelijk zijn om een helpende hand te bieden bij het tot stand brengen van een sociaal netwerk. Het op stelselmatige wijze bevorderen van sociale netwerken is een taak die de gemeente belegt bij de professionals in het veld. De gemeente doet dit door dit onderwerp expliciet op te nemen in de af te sluiten subsidies en contracten. Van organisaties verwachten wij dat zij instrumenten en methodieken ontwikkelen en gebruiken gericht op het in beeld brengen en verbeteren van de omvang en kwaliteit van het sociale netwerk van burgers. De initiatieven op buurt, kern of wijkniveau en die op huishoudniveau kunnen prima bij elkaar aansluiten. Sterker nog, de verbinding tussen individu en buurt, kern of wijk draagt bij aan het perspectief van een samenredzame samenleving. In die zin is het ook van belang om de buurtbewoner te ondersteunen om zijn blik op zijn eigen omgeving te richten en te bekijken of er situaties zijn waarin hij kan bijdragen. Dat vergroot de kans op een succesvolle match tussen de vragende en de biedende burger. Daarbij is het van belang dat de buurtbewoner gemakkelijk zijn vragen en zorgen over zijn omgeving kenbaar kan maken. Ook dat draagt bij aan de bereidheid om de eigen omgeving te helpen. Daartoe dragen wij zorg voor een herkenbare en toegankelijke contactpunten. Daar waar nu al wordt gewerkt met gebiedsgerichte sociaal teams in Lochem en Zutphen wordt deze werkwijze al toegepast.
11
De mate van sociale binding verschilt per gebied. Soms zijn sociale netwerken gebaat bij professionele ondersteuning, zeker als deze niet als vanzelfsprekend tot stand komen. In andere gevallen zijn burgers prima zelf in staat om sociale cohesie en invulling van werkzaamheden door vrijwilligers te bewerkstelligen. Zo ontstaat een mix waarbij professionals en burgers naast elkaar werken aan vergroting van de sociale cohesie, met als doen om zoveel mogelijk mensen in staat te stellen zelf- en samenredzaam te zijn. De rol van de professional verschuift hierdoor in veel gevallen van “zorgen voor” naar “zorgen dat”. Daarbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat het niet haalbaar is om in alle situaties betekenisvolle sociale netwerken tot stand te brengen.
Cliëntondersteuning Een specifiek thema binnen de Wmo vormt het thema cliëntondersteuning. Dit onderwerp werd al eerder aangekaart in het kader van de Jeugdwet. In de Wmo 2015 is de verplichting vastgelegd dat de gemeente in het kader van algemene oplossingen cliëntondersteuning inricht. Met cliëntondersteuning biedt een gemeente de garantie dat ook kwetsbare burgers, die niet zelfstandig in staat zijn om hun probleem te definiëren en een overzicht te krijgen van mogelijkheden die er zijn binnen de Wmo (en breder), ondersteund worden door een onafhankelijke belangenbehartiger om hun maatschappelijke participatie te bevorderen. Op dit moment wordt dit uitgevoerd door MEE, die met de cliëntenondersteuning al vast onderdeel uitmaakt van de gebiedsgerichte sociale teams in Zutphen en binnenkort ook in Lochem. Landelijk zijn er afspraken gemaakt tussen VWS, VNG en MEE-Nederland over de overgang van de cliëntondersteuning die nu door MEE wordt gedaan, naar de gemeenten. Hierin is onder andere vastgelegd dat gemeenten voor 1 mei 2014 afspraken maken met de MEE-organisatie en dat er uiterlijk in oktober 2014 inkoopcontracten of subsidiebeschikkingen zijn. Inmiddels is duidelijk dat MEE ook in 2015 de cliëntondersteuning uitvoert voor Lochem en Zutphen.
Cliëntenparticipatie We vinden het belangrijk om cliënten een stem te geven in beleidsontwikkeling van de Wmo. Daartoe onderhouden we momenteel al nauw contact met het Platform Maatschappelijke Ondersteuning en de Wmo-raad en betrekken wij hen bij het te ontwikkelen beleid. We streven ernaar deze vertegenwoordiging verder uit te breiden naar een bredere groep van belanghebbenden, door bijvoorbeeld ook andere belangenorganisaties te betrekken. Daarnaast zijn we voornemens om voor de evaluatie van het beleid gebruik te maken van cliëntervaringen. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan papieren of digitale onderzoeken, maar ook aan de inzet van flexibele cliëntenpanels die bestaan uit gebruikers van algemene en maatwerkoplossingen. De instrumenten hiervoor dienen nog nader te worden uitgewerkt.
12
Eigen krachtconferentie voor terugplaatsing kinderen Dit is het verhaal van Laura (35 jaar), alleenstaande moeder van 3 kinderen van 0, 3 en 5 jaar. “Een half jaar geleden ging het echt heel slecht met me. Ik weet het zelf niet meer precies, maar ik was echt ontoerekeningsvatbaar. Professional Elène van het gebiedsgerichte sociale team vult aan: “we hadden signalen gekregen van de familie van Laura, ze maakten zich heel erg zorgen over hun zus en de kinderen, omdat Laura steeds meer het contact met de werkelijkheid leek te verliezen. Toen we met spoed een huisbezoek brachten, stond Laura letterlijk rond te zwaaien met haar baby.” Aanpak: Er is sprake van een crisissituatie en Elène neemt de touwtjes in handen. De baby (die gelukkig geen letsel blijkt te hebben) en de andere kinderen van Laura worden met spoed uithuisgeplaatst en liefdevol opgevangen door familie. Laura wordt opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. De diagnose is posttraumatische stress getriggerd door een zware bevalling. Laura komt tot rust in het ziekenhuis en volgt trouw de aangeboden therapie. Na 3 maanden mag zij naar huis. Voordat het zover is organiseert Elène een eigen krachtconferentie met Laura, haar familie, buren en de betrokken psychiatrisch verpleegkundige. Er wordt een plan opgesteld waarin de kinderen gefaseerd weer naar huis kunnen. De familie neemt het op zich om samen met Laura de huishoudelijke zaken op te pakken en de kinderen blijven in eerste instantie nog bij de familie. Laura krijgt intensieve thuisbegeleiding van Elène en is daarnaast nog in behandeling bij het ziekenhuis. In eerste instantie komen de kinderen alleen overdag bij moeder thuis en de buren houden daarbij een oogje in het zeil. Als dit goed gaat, wordt dit uitgebouwd naar steeds meer verantwoordelijkheid bij moeder. Laura geeft aan dat zij het fijn vindt om ook wat voor haarzelf op te bouwen, maar zij is nog niet in staat om te werken. Elène helpt haar om samen met Het DeltaPlein een passende meedoen-plek op loopafstand te vinden. De familie blijft Laura ontlasten, door op vaste dagen op te passen.
Knop 3: Gebiedsgerichte sociale teams (GST)
Kader 2. Preventie en vroegsignalering We investeren in vroegsignalering en preventie zo dicht mogelijk bij de burger.
Principe achter de knop: • We willen burgers ondersteunen bij het vinden van oplossingen, door een professionele functie in te richten die de schakel vormt tussen oplossingen van de burger zelf en oplossingen geleverd door professionals. • We willen laagdrempelig en zichtbaar aanwezig zijn in de leefomgeving van burgers, zodat we vroegtijdig oplossingen kunnen aanbieden als het dreigt mis te gaan bij burgers. • We willen tijdig, gericht en zo licht mogelijke oplossingen kunnen inzetten. Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • In het algemeen beleidskader Sociaal Domein is vastgesteld dat er gewerkt wordt met gebiedsgerichte sociale teams. • Er wordt reeds gewerkt met een aantal gebiedsgerichte sociale teams, hierdoor is gedeeltelijk al een koers bepaald. • Wat ligt vast: een gebiedsgericht sociaal team is een variant van een algemene oplossing, bedoeld voor burgers van alle leeftijden. Organisaties uit het veld dragen zorg voor de inrichting van de teams; de gemeente voert regie op het proces van totstandkoming. Keuzemogelijkheden • Er ligt nog niet vast welke resultaten de gebiedsgerichte sociale team moeten gaan opleveren. • Er is nog keuzevrijheid in de kwaliteitseisen die aan het gebiedsgerichte sociale team worden gesteld. • Het ligt nog niet vast hoe het gebiedsgerichte team wordt gefinancierd en of zij bijvoorbeeld een eigen werkbudget krijgen.
13
Gebiedsgericht sociaal team als verbindende schakel In de introductie bij het drieluik sociaal domein is al een voorzet gegeven voor verbindende rol die het gebiedsgerichte sociale team inneemt in de drie decentralisaties. Lochem en Zutphen zien de gebiedsgerichte sociale teams (GST’s) als een belangrijk middel voor de gewenste cultuuromslag. Met de inrichting van GST’s vindt een verschuiving plaats in de inrichting van de sociale infrastructuur. Deze verschuiving leidt tot een integrale werkwijze en een vermindering van overleg en bureaucratie. Lochem en Zutphen doen reeds ervaring op met GST’s. Hierdoor is er reeds enig inzicht verkregen in de werkzame factoren die het succes van deze teams bepalen. Op basis van deze ervaringen worden de teams verder doorontwikkeld. Daarnaast wordt natuurlijk ook gebruik gemaakt van inzichten die andere gemeenten hebben opgedaan. Gemeentelijke regie op het proces van totstandkoming van de GST’s en vervolgens sturing op kwaliteit zijn hierbij van groot belang. Lochem en Zutphen ondersteunen daarom in 2014 het proces van de ontwikkeling van de GST’s. Maar daarnaast zijn we ervan overtuigd dat de organisaties die werkzaam zijn in het sociale domein over de meest passende kennis en ervaring beschikken om in detail vorm te geven aan de GST’s. In deze kadernotitie worden daarom beleidsmatige uitgangspunten gegeven; de precieze invulling en organisatie wil de gemeente in grote mate overlaten aan de partners in het veld.
Doel gebiedsgerichte sociale teams Uitgangspunt is dat iedere burger met zijn vragen rechtstreeks bij het GST terecht kan; het GST is in die zin een algemene oplossing. Het doel van het GST is om zoveel mogelijk burgers snel te helpen bij het vinden van een passende oplossing voor hun probleem. Hieronder kunnen ook vragen vallen die nu worden opgelost met een maatwerkoplossing. Uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag is steeds dat we van een normale situatie uitgaan en dat we niet verbijzonderen wat gewoon kan. Bij het vinden van een oplossing vormt het GST een belangrijke schakel om het professionele netwerk en het informele netwerk rond burgers aan elkaar te verbinden. Hierbij horen zaken als burgers activeren, helpen participeren en ondersteunen in hun sociaal en maatschappelijk functioneren. De oplossing moet adequaat, snel en beheersbaar zijn en tot stand komen met zo min mogelijk doorverwijzingen. Het GST kan hierbij ook zelf bijdragen aan de oplossing en kan maatwerk leveren, bijvoorbeeld door iemand praktische ondersteuning te bieden in de thuissituatie. Deze vorm van maatwerk valt dan nog steeds onder de algemene oplossingen, omdat het wordt geboden door een professional die behoort tot een algemene oplossing. Naast het ontvangen van vragen en signalen van burgers speelt het GST zelf ook een belangrijke rol in vroegtijdige signalering. De aanwezigheid in de wijk, tussen burgers, stelt professionals in staat om contacten op te bouwen in buurt en kern en om inzicht te krijgen in verhoudingen tussen mensen. Hiermee scherpt de professional zijn waarnemingsvermogen, waardoor kleine aanwijzingen van verstoord functioneren van burgers snel opgepakt kunnen worden.
Functionaliteit gebiedsgerichte sociale teams Eén team voor alle vragen Een burger kan met alle soorten vragen bij een GST terecht. Dit houdt in dat we één GST inrichten voor burgers van alle leeftijden met alle soorten vragen, dus Jeugd, Participatiewet en Wmo bij elkaar. Dit betekent niet per definitie dat alle functionaliteiten zelf in het GST moeten zitten; om het GST heen staat een netwerk met specifieke deskundigheid dat kan worden ingeschakeld.
14
Samenstelling op basis van gebiedsanalyse De gekozen functionaliteiten hebben in ieder geval een relatie tot de specifieke vraagstukken in de wijk. Dit houdt in dat grootte en inrichting kan variëren per gebied. Met hulp van gebiedsanalyses - waarbij samengewerkt wordt met bewoners, bedrijven en (maatschappelijke) organisaties - ontstaat een gezamenlijk gedeelde blik op de problematiek, kansen en mogelijkheden van burgers in het gebied. Op basis hiervan kiezen we per gebied speerpunten en wordt een bijpassende teamsamenstelling gemaakt. Elkaar aanvullende teamleden De ervaring leert dat GST’s aanlooptijd nodig hebben om echt bij te kunnen dragen aan ‘community development’. Het is in ieder geval van belang dat het team laagdrempelig is voor burgers, goed weet te signaleren wat er speelt bij een burger en zichtbaar present is in het gebied. Om goed antwoord te kunnen geven op alle vragen en om de verschuiving van maatwerkoplossingen naar algemene oplossingen mede te ondersteunen is het van belang dat een GST bestaat uit gemixte competenties en gedifferentieerde kennis en kunde. Het team moet zo’n omvang en samenstelling hebben dat de lijnen kort blijven en er snel en flexibel gewerkt wordt. Voor iedere medewerker is duidelijk wat diens taak en toegevoegde waarde is. De kaders zijn zo ruim gesteld, dat teamleden handelings- en experimenteerruimte hebben. Zij zijn in staat buiten de gebruikelijke paden en het eigen taakgebied te denken en te handelen. Daarnaast moet het GST tijdig benodigde specifieke deskundigheid weten te betrekken.
Kader 4. 1 Gezin- 1 plan- 1 regisseur De burger en de professional(s) maken samen een plan. De burger is zelf eigenaar. Een van de professionals regisseert de naadloze samenwerking tussen professionals. Opschaling via een indicatie gebeurt alleen als er geen adequaat antwoord in de directe kring van professionals beschikbaar is of als dit buiten het mandaat valt van die professionals.
Regisseur passend bij vraag Alhoewel we streven naar zo min mogelijk doorverwijzingen voor een burger, staat de passendheid van een professional bij de vraag en de oplossing voorop. Hierdoor kan het voorkomen dat degene die vraaginventarisatie doet een andere is dan degene die regisseur in de casus wordt. Zelf ondersteuning bieden én toeleiden Het GST is erop gericht om de burger te ondersteunen om zoveel mogelijk zelf tot oplossingen te komen, waar mogelijk met behulp van zijn netwerk en gecombineerd met gebruikmaking van algemene oplossingen. Ook de professional zelf kan hiertoe soms tot oplossing zijn voor de burger. Als het iemand niet lukt om een passende oplossing te vinden in het netwerk of binnen de algemene oplossingen of als de vraag de competentie van de professionals van het GST te boven gaat, leidt het GST toe naar een passende oplossing. Hiertoe wordt een korte lijn ingericht tussen het GST en benodigde oplossingen. De informatie die is verzameld in het reeds afgelegde begeleidingstraject van het GST dient hierbij als input voor de vervolgstap.
Werkbudget gebiedsgerichte sociaal teams Al eerder is benoemd dat de professionals in een gebiedsgericht sociaal team een bepaalde mate van handelingsvrijheid en –snelheid dienen te hebben. Om snel schakelen te waarborgen, bestaat de mogelijkheid een GST over een eigen budget te laten beschikken, dat het GST zelf bewaakt en verantwoord. Hoe dit er in de praktijk precies komt uit te zien en welk budget dit precies moet zijn, dient nader uitgewerkt te worden.
Gewenste resultaten gebiedsgerichte sociale teams De inzet van gebiedsgerichte sociale teams moet leiden tot meer inzet van lichte oplossingen aan de voorkant en minder ‘zware’ inzet van maatwerkoplossingen. De vraag is hoe ‘de winst’ die teams boeken kwalitatief en financieel inzichtelijk gemaakt kan worden. Ook is het goed te realiseren dat variabelen in de context van een gebiedsgericht sociaal team een grote rol kunnen spelen bij de keuze voor interventies en het behalen van resultaten.
15
Knop 4: Persoonsgebonden budget (Pgb) Principe achter de knop: • Maatwerkoplossingen kunnen verstrekt worden in natura of via een persoonsgeboden budget. • We willen we zelf- en samenredzaamheid stimuleren. Daar hoort keuzevrijheid om tot een oplossing te komen bij. • Een vorm van keuzevrijheid wordt geboden door een persoonsgebonden budget, hiermee kan de burger zelf inkopen wat hij nodig heeft. • We willen de kosten zo beheersbaar mogelijk houden, dus het liefste vooraf overeenkomsten sluiten met aanbieders van oplossingen. • Een PGB geeft de gemeente meer budgetrisico. Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • Een persoonsgebonden budget kan alleen worden verstrekt als er een toekenning voor een maatwerkoplossing is. • De wet geeft een aantal kaders aan voor de uitvoering van een persoonsgebonden budget. Keuzemogelijkheden • De mate waarin de gemeente stuurt op de inzet van persoonsgebonden budgetten ligt nog open. • De hoogte van Pgb’ moet nog worden vastgesteld.
Wettelijke kaders persoonsgebonden budget Een persoonsgebonden budget komt pas in beeld als een Wmomaatwerkoplossing is toegekend. De wet geeft daarbij nog een aantal kaders aan: 1. De aanvrager moet in staat zijn op het Pgb op een goede wijze uit te voeren; 2. De aanvrager moet motiveren waarom het bestaande aanbod niet toereikend is; 3. De oplossing die met het Pgb gerealiseerd wordt moet van voldoende kwaliteit zijn; 4. De diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen moeten van een derde betrokken worden; 5. Het Pgb moet toereikend zijn, maar is niet hoger dan de kostprijs van een naturavoorziening; 6. In de verordening moet worden vastgelegd hoe misbruik van een Pgb wordt tegengegaan; Voor veel kleine organisaties die nu afhankelijk zijn van Pgb’s bestaat de 2 mogelijkheid om een COB-overeenkomst met de gemeente af te sluiten, waardoor het leveren van zorg in natura mogelijk wordt.
Zorg in natura of persoonsgebonden budget Zoals al werd gesteld kan een maatwerkoplossing in twee varianten worden verstrekt: 1. Via zorg in natura, waarbij alle zorg door of namens de gemeente wordt geregeld. Zorg in natura vindt plaats binnen de raamcontracten die de gemeente heeft afgesloten. 2. Via een persoonsgebonden budget, waarbij de aanvrager zelf het regelwerk voor zijn rekening neemt.
2
Voor meer informatie over de COB-overeenkomst zie knop 6: Inkoop
16
In de afweging van toekenning van een maatwerkoplossing komt de zorg in natura in principe het eerste. De gemeente heeft immers al overeenkomsten afgesloten met aanbieders. Als de burger echter (gemotiveerd) vindt dat een bestaande, reeds ingekochte maatwerkoplossing niet voldoet, dan kan hij een Pgb aanvragen. De gemeente kan ervoor kiezen om te sturen op de inzet van zorg in natura of juist stimuleren dat burgers gebruik maken van een persoonsgebonden budget. Uitgaande van de inkoopovereenkomsten met aanbieders lijkt het aannemelijk om vooral te sturen op zorg in natura. Alhoewel de burger hierbij nog steeds keuze heeft uit verschillende aanbieders, biedt dit nooit zoveel keuzevrijheid als een Pgb.
Knop 5: Eigen bijdrage
Kader 8. Eigen bijdrage Mensen dragen (financieel) bij naar vermogen via een eigen bijdrage voor het gebruik van voorzieningen binnen het sociale domein, waarbij uitzonderingen nader bepaald moeten worden.
Principe achter de knop: • In het maatschappelijk verkeer is het heel gebruikelijk om te betalen voor diensten die je afneemt; dit geldt ook voor oplossingen die via de gemeente worden afgenomen. • We streven naar zelfredzaamheid en de inzet van eigen kracht van mensen. (Financieel) bijdragen aan een oplossing is ook een vorm van eigen kracht en dit draagt bovendien bij aan de bewustwording van de kosten van een oplossing en daarmee wellicht aan het bewust omgaan met de vraag of de oplossing daadwerkelijk moet worden ingezet. • Met de afname van de budgetten in het sociaal domein ontstaat bij voorbaat druk op deze budgetten. Een deel van deze druk kan worden gereguleerd door een eigen bijdrage te vragen van burgers die gebruik maken van oplossingen. Hierdoor kan invloed worden uitgeoefend op het beheersen van het budget van het sociale domein. Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • Op dit moment wordt voor veel Wmo-voorzieningen een wettelijke eigen bijdrage geheven. • De gemeente mag zowel voor algemene als voor alle maatwerkoplossingen een eigen bijdrage heffen; de systematiek voor het heffen van een eigen bijdrage wordt voorgeschreven door de wet en kent een maximum. • De inning van de eigen bijdrage wordt in beginsel door het CAK gedaan. Het CAK houdt ook in de gaten of het maximum van de te innen bijdrage is bereikt. • De gemeente kan in een verordening ontheffingen/uitzonderingen vaststellen voor specifieke doelgroepen. • In het algemeen beleidskader Sociaal Domein is gesteld dat een eigen bijdrage wordt geheven voor oplossingen. Keuzemogelijkheden • Het is nog open voor welke oplossingen een eigen bijdrage wordt geheven en hoe hoog deze bijdrage is. • Het is nog open welke vormen van eigen bijdrage de gemeente wil heffen, financieel of in de vorm van een tegenprestatie.
Eigen bijdrage = eigen kracht De eigen bijdrage is een middel waarmee onze burgers naar vermogen bijdragen aan de kosten van een oplossing. Ook dat is “eigen kracht”. De eigen bijdrage dient verschillende doelen waaronder de verantwoorde inzet van publieke middelen en het bevorderen van het bewustzijn van de kosten van de oplossing. Bij een eigen bijdrage gaan de gedachten al gauw uit naar een financiële bijdrage, maar ook een bijdrage in de vorm van een tegenprestatie is denkbaar, bijvoorbeeld door het verrichten van werkzaamheden in een buurtsteunpunt.
17
Voor tal van huidige Wmo-oplossingen wordt een eigen bijdrage gevraagd, bijvoorbeeld voor een rolstoel, een vervoersoplossing huishoudelijke hulp of voor een woonoplossing. De eigen bijdrage wordt op basis van het landelijk AMvB Maatschappelijke Ondersteuning geheven: de norminkomens worden gebruikt bij de vaststelling van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt geheven door het CAK en is inkomensafhankelijk. De heffing door het CAK voorkomt een ongewenste cumulatie van eigen bijdragen.
Zorgmijdend effect Naast het beroep op de eigen kracht van de burger wordt door het maatschappelijke veld herhaaldelijk aangedragen dat de invoering van een eigen bijdrage ook een keerzijde heeft, namelijk een zorgmijdend effect. Hiervan kan sprake zijn bij burgers die onvoldoende overtuigd zijn van de noodzaak van ondersteuning of burgers die over onvoldoende middelen beschikken om dit te betalen. De heffing van een eigen bijdrage werpt voor deze groep een extra drempel op om begeleiding te accepteren. Deze constatering kan meewegen bij het vaststellen van uitzonderingen op de regel of bij het vaststellen van de wijze waarop een eigen bijdrage wordt geleverd. Een versimpeld voorbeeld: misschien draagt het verrichten van werkzaamheden in een buurtsteunpunt wel meer bij voor een burger uit deze groep dan het betalen van een eigen bijdrage, omdat deze burger bij het verrichten van de werkzaamheden ook sociale contacten opdoet.
Eigen bijdrage voor algemene oplossingen Naast een eigen bijdrage voor maatwerkoplossingen kan ook voor algemene 3 oplossingen een vergoeding worden gevraagd . Voor een aantal algemene oplossingen geldt in principe geen eigen bijdrage, maar wel kan sprake zijn van bijdrage in de kosten van gebruik zoals dit normaal ook zou gelden. Voorbeeld: de huidige gebruiker van de regiotaxi betaalt voor de kosten van het gebruik. Dat betreft alleen het aandeel openbaar vervoer zoals iedere reiziger voor het openbaar vervoer betaald. Die kosten zijn gerelateerd aan het openbaar vervoer tarief en zijn geen eigen bijdrage. De meerkosten van de oplossing komen voor een eigen bijdrage heffing in aanmerking. Er moet nog nader worden bepaald of en voor welke algemene oplossingen een vergoeding wordt gevraagd en op welke manier deze vergoeding wordt geheven. Soms zal dit rechtstreeks aan de organisatie kunnen plaatsvinden, die een oplossing biedt, zoals bijvoorbeeld een stempelkaart om deel te nemen aan een maaltijd. Daar waar zo’n constructie niet mogelijk is, streven we ernaar de bijdrage door het CAK te laten heffen. Op die manier kan de cumulatie van eigen bijdragen en vergoedingen in de gaten worden gehouden.
Mogelijke scenario’s Een eigen bijdrage voor ‘nieuwe’ Wmo-oplossingen zoals bijvoorbeeld begeleiding of kortdurend verblijf vraagt om nadere discussie. Daarbij zijn er grofweg drie scenario’s denkbaar: 1. Er wordt geen eigen bijdrage geheven; 2. Er wordt een eigen bijdrage geheven voor sommige oplossingen en voor sommige gebruikers ervan; 3. Er wordt een eigen bijdrage geheven, met nader te bepalen uitzonderingen. 3
De gemeente kan, naast de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, voor het gebruik van een algemene voorziening een vergoeding (bijdrage) van de ingezetene vragen, welke veelal moet worden betaald aan de aanbieder van die voorziening. De hoogte van deze vergoeding kan de gemeente zelf bepalen. Bron: memorie van toelichting Wmo 2015, pag 27
18
Knop 6: Inkoop Principe achter de knop: • Via inkoop realiseren we aanbod dat nodig is om burgers te ondersteunen. • Via inkoop kunnen sturing uitoefenen op de mate van samenwerking tussen partijen in het sociale domein. • Via inkoop kunnen we de kwaliteit van geboden oplossingen vaststellen en bewaken. • Via inkoop kunnen we de kosten van oplossingen beheersbaar houden. Kader 9. Inkoop We stellen bij inkoop specifiekere eisen voor kwaliteit en effectiviteit naarmate het zelf (kunnen) doen door burgers afneemt en het (financiele) risico van de gemeente groter wordt.
Welke beleidsvrijheid biedt deze knop: Vastliggende feiten: • De inkoop van maatwerkoplossingen verloopt via bestuurlijke aanbesteding. Hoofddoel hierbij is om gezamenlijke verantwoordelijkheid te creëren voor de transformatie naar minder maatwerk en meer algemene oplossingen. • Met aanbieders wordt een “Communicatie-, Overleg- en Besluitvormingsovereenkomst” (COB) afgesloten. • Met aanbieders worden Voorzieningenovereenkomsten afgesloten. • Bij de inkoop is Social Return on Investment een aandachtspunt, volgens reeds vastgesteld gemeentelijk beleid. • In het algemeen beleidskader Sociaal Domein is vastgelegd dat toegewerkt wordt naar administratieve lastenverlichting en dit geldt ook voor de in te richten verantwoording en monitoring. Keuzemogelijkheden • De manier waarop verantwoording en monitoring plaatsvindt ligt nog open. • De te stellen kwaliteitseisen liggen nog open. • De manier hoe een verschuiving te bewerkstelligen van maatwerkvoorzieningen naar algemene oplossingen ligt nog open en kan via inkoopgesprekken/overeenkomsten worden ingevuld.
Inkoop van maatwerkoplossingen Ook bij inkoop maken we een onderscheid tussen algemene en maatwerkoplossingen. De informatie over inkoop in dit hoofdstuk betreft maatwerkoplossingen. Bij een toekenning van een aanvraag voor een maatwerkoplossing wordt beschreven welke resultaten behaald moeten worden.
Manier van aanbesteden
Kader 6. Lokaal én regionaal We regelen lokaal van lokaal geregeld kan worden en gaan over op het regionaal regelen van zaken daar waar opschaling naar regionaal niveau slim is .of de lokale kracht
Bij de inkoop kiezen we voor de methode van bestuurlijk aanbesteden. De kerngedachte achter bestuurlijk aanbesteden is dat klanten, aanbieders en gemeente samen verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop voorzieningen worden aangeboden. Vanuit het besef dat alle partijen wederzijds afhankelijk zijn van elkaar, wordt in het onderhandelingsproces geprobeerd recht te doen aan elkaars belangen. Bovendien worden afspraken gemaakt over de inhoud en prijs van aan te bieden diensten. Met elke aanbieder wordt individueel onderhandeld op basis van de gezamenlijk gemaakte afspraken. We vinden het belangrijk dat kleinere aanbieders en nieuwe organisaties kansen krijgen om zich binnen Lochem en Zutphen te profileren. Tijdens de (lange) looptijd van de overeenkomsten blijven gemeente en aanbieders voortdurend vanuit partnerschap met elkaar in gesprek over hoe de transformatieopgave gerealiseerd kan worden. Kennis- en ervaringsuitwisseling zijn hiervoor cruciaal.
Communicatie-, Overleg- en Besluitvormingsovereenkomst met Voorzieningenovereenkomsten De Communicatie-, Overleg- en Besluitvormingsovereenkomst (COB) die wij sluiten met aanbieders regelt op welke manier er zaken gedaan worden en op
19
welke manier partijen, als het nodig is, tot aangepaste afspraken komen. Onder de COB-overeenkomst worden meerdere voorzieningenovereenkomsten uitgewerkt. Hierin worden de afspraken over inhoud en levering van maatwerkoplossingen vastgelegd. Ook worden er bekostigingsafspraken gemaakt. Volumeafspraken worden hierin niet gemaakt, vanuit het oogpunt dat de individuele vraag van burgers leidend is. In bilaterale contacten kunnen individuele afspraken gemaakt met organisaties, aanvullend op de COB- en Voorzieningenovereenkomst(en). Bijvoorbeeld om een organisatie de tijd te geven zich aan te passen aan de nieuwe inkoopvoorwaarden.
Social Return on Investment De gemeenten Lochem en Zutphen hebben in hun beleid vastgesteld dat ze mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt weer aan het werk willen helpen. Daarnaast is het creëren van werkplekken voor mensen met een beperking ook vastgelegd in de wet. Met de ondertekenaars van de COB wordt contact opgenomen om samen de mogelijkheden ten aanzien van de gezamenlijke uitvoering van dit beleid te verkennen. Van aanbieders wordt de bereidheid gevraagd om hierover een gesprek aan te gaan en serieus te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om leer- en/of werkplekken voor de genoemde doelgroep te creëren. In dit gesprek wordt de Prestatieladder Sociaal Ondernemen (PSO) ook meegenomen. Naast het creëren van leer- en of werkplekken wordt gesproken over gerichte interventies die veranderingen bij de doelgroep van SROI teweeg brengen. Zo worden organisaties aangespoord om meer maatschappelijke waarde te creëren. Vacatures die ontstaan bij aanbieders moeten eerst bij Het DeltaPlein gemeld worden. Kandidaten uit eigen organisaties van de aanbieders hebben voorrang (conform eigen interne sollicitatieprocedure) en aanbieders hebben de vrijheid om tegelijkertijd elders (extern) kandidaten te werven.
Verantwoording als basis voor reflectie De voorzieningenovereenkomst regelt de wijze waarop verantwoording door de aanbieders (aan elkaar) afgelegd moet worden. Gezamenlijk worden afspraken gemaakt hoe voldaan kan worden aan de verantwoordingsverplichting en – verwachting van gemeenteraad, cliënten(organisaties) en Rijk. Insteek is om de administratieve eisen zo licht als mogelijk te houden. Alhoewel feitelijke verantwoordingsinformatie natuurlijk van belang is, zijn we er vooral op uit om aan hand hiervan in het voorzieningenoverleg met elkaar in gesprek te raken ten behoeve van verbetering en innovatie van de dienstverlening. Op deze manier geven we met elkaar vorm aan reflectie.
Overwegingen voor de inkoopgesprekken De decentralisaties zijn erop gericht om meer oplossingen te vinden bij burgers zelf, in het netwerk rond burgers en in algemene oplossingen om zo het beroep op de maatwerkoplossingen te verminderen. Aan deze beweging ligt een aantal principes en aannames ten grondslag: • We hebben de afgelopen jaren onvoldoende aandacht besteed aan de sociale samenhang in de samenleving. Hier liggen kansen om meer burgers actief te laten deelnemen aan zorg door en voor elkaar. Hierdoor kan een aantal oplossingen, die nu door professionals wordt geboden, gefaciliteerd worden door vrijwilligers • We kunnen meer aandacht besteden aan de inzet van mensen uit het netwerk van burgers. De tendens van de afgelopen jaren is dat professionals de verantwoordelijkheid voor de problemen van burgers hebben overgenomen en oplossingen bedachten voor de burger in plaats van naast de burger te staan, de burger zelf verantwoordelijk te laten voor het probleem en samen op zoek te gaan naar een oplossing. • Er valt kostenvoordeel te behalen door een deel van de maatwerkoplossingen op te nemen in een algemene oplossing. Door
20
•
•
•
bijvoorbeeld individuele begeleiding te verplaatsen naar begeleiding in een groep kan soms hetzelfde doel worden bereikt, met inzet van minder mankracht. Ook is niet voor ieder probleem perse een professionele oplossing nodig, maar kan een informeel netwerk ook een goede oplossing bieden. Sommige maatwerkoplossingen zijn heel duur; door vroegtijdige problemen te signaleren kan soms inzet van dure maatwerkoplossingen in de toekomst worden voorkomen. Om vroegtijdig te kunnen signaleren wordt deze functie vormgegeven in een laagdrempelige, nabije oplossing als een gebiedsgericht sociaal wijkteam of een goed zorgnetwerk in scholen. Uit ervaringen met het programma ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ blijkt dat het in veel gevallen voor de cliënten beter en prettiger is om gebruik te maken van algemene oplossingen dan van een maatwerkoplossing. Samen eten, bijvoorbeeld, levert sociale contacten op en wordt door mensen daarmee veelal als prettiger ervaren dan een thuis afgeleverde magnetronmaaltijd die je alleen eet. Voor gemeenten geldt dat de inzet van algemene oplossingen zich veelal doelmatiger laat organiseren dan het verstrekken van een maatwerkoplossing.
6. Overige financiële zaken Persoonsvolgende financiering Maatwerkoplossingen worden persoonsvolgend gefinancierd. Dat betekent dat wanneer de aanvrager zijn oplossing door een andere aanbieder wil laten uitvoeren, het budget meegenomen wordt naar die andere aanbieder.
Facturatie De kosten van de diensten en leveringen worden op facturatie basis vergoed. Dat betekent dat na afloop van een periode door de dienstverlener een factuur naar de gemeente wordt gestuurd en dat op basis van die factuur betaling plaats vindt. Een gebruikelijke periode is vierwekelijks of per maand. Voorschotten worden niet verleend.
Risico’s De omvang van de totale stelselverandering vormt een financieel risico op zich. Dit risico kan worden onderverdeeld in een aantal deelaspecten:
Kader 7. Eén ontschot budget We werken toe naar een ontschot budget voor het totale sociale domein waarbij we uitgaan van het principe dat lasten gelijk staan aan de baten.
Open eind financiering De Wmo kent een open eind financiering. Dit houdt in dat er in beginsel geen maximum zit aan het beroep dat burgers kunnen doen op oplossingen via de Wmo. Dit risico is dan ook niet geheel te beheersen door de gemeente. Om hier toch zoveel mogelijk sturing op uit te oefenen zetten we in op verschuiving van maatwerkoplossingen naar algemene oplossingen, die grotendeels vooraf gefinancierd worden. Anderzijds richten we het proces rond toewijzing van maatwerkoplossingen gedeeltelijk in met ondersteuning van deskundigen, die in staat zijn om de noodzakelijkheid van de oplossing te beoordelen. Geen onderscheid in budgetten Het geld voor het sociaal domein wordt per 2015 als één bedrag naar de gemeenten overgemaakt, zonder onderscheid naar de verschillende beleidsgebieden of doelgroepen. Het is niet eenvoudig om vooraf te bepalen hoe die verdeling over de verschillende beleidsgebieden moet zijn en welk deel van het budget dus naar de Wmo moet vloeien. Dit, gecombineerd met de open eind
21
financiering van de Wmo, leidt wellicht tot tussentijdse verschuivingen van middelen over de beleidsterreinen en dit kan weer van invloed zijn op het te formuleren beleid van de Wmo. Daarnaast maakt de grootte van het budget dat kleine afwijkingen in de verwachting leiden tot grote gevolgen op het totale budget. In mei/juni 2014 worden de budgetten bekend, waarna een verdeling opgemaakt kan worden. Op basis van de realisatiebudgetten van 2013 gaat het voor Lochem om ca. € 5 mln aan nieuwe taken en € 2,6 mln aan bestaande Wmo-taken. Voor Zutphen is dit ca. € 11 mln voor nieuwe taken en € 4 mln bestaande Wmo-taken. Bij deze cijfers dient nog wel een voorbehoud gemaakt te worden: de feitelijke budgetten worden vastgesteld op basis van de realisatie 2014. Waarschijnlijk ligt deze realisatie lager dan in 2013. Korting op het budget De overgang van wetgeving gaat gepaard met een forse korting, die in praktische zin zo’n 35% is ten opzichte van het huidige budget. Alhoewel recente berichten aangeven dat er voor 2015 meer compensatiemiddelen komen dan oorspronkelijk aangenomen, verdient het aanbeveling om bij de uitwerking van beleid toch uit te gaan van een korting van 35%. We hebben op dit moment onvoldoende zicht op het huidige budget van de AWBZ op het niveau van individuele gemeenten. Het is dan ook heel moeilijk om een maatstaf te bepalen op basis waarvan de inkoop van aanbieders plaats gaat vinden. De korting van de budgetten is bij voorbaat zo groot, dat het beleid en de uitwerking hierdoor in belangrijke mate wordt beïnvloed. Dit is een groot risico voor de ambities die de gemeente heeft voor de ondersteuning van haar burgers. Veel meer actoren in het sociaal domein Naast financiële aspecten ligt ook een risico in de inrichting van het sociale domein. We krijgen te maken met veel meer taken en actoren dan voorheen en zij nog niet ingericht op de nieuwe, vooral opdrachtgevende rol die we als gemeente voor ogen hebben. Te verwachte jurisprudentie De wijze waarop de nieuwe Wmo feitelijk uitwerkt, kan pas na verloop van tijd vast gesteld worden. Voor zover de kaderwet Wmo al duidelijkheid biedt over de verplichtingen vult jurisprudentie dit kader gedeeltelijk verder in. Het valt te verwachten dat dit leidt tot een verruiming van de inzet van oplossingen ten opzichte van hetgeen we op dit moment vaststellen via beleid. Bij het gedachtengoed voor de inrichting van de transities speelt als belangrijke factor financiën mee; het beleid wordt momenteel dus in grote mate gestuurd door geld. Het is, mede gezien te verwachten jurisprudentie, nog gedeeltelijk de vraag of de praktijk deze werkwijze toelaat. Risicobeheersing De enige manier om enige invloed op bovenstaande risico’s uit te oefenen, is door tussentijds goed te volgen wat het financiële effect van inkoop, subsidiering en uitvoering is. Daarbij moet bovendien verbinding tussen de verschillende beleidsterreinen gemaakt worden. We besteden dan ook aandacht aan de ontwikkeling van een goed ‘volg-systeem’. Om de conclusies van dit volgen ook te kunnen toepassen worden contracten en subsidies zodanig vastgesteld, dat bijstelling van beleid gedurende de overeenkomst mogelijk is. In dit licht is het noodzakelijk dat de gemeente aan contractbeheer gaat doen.
22
7. Tijdspad Op 1 oktober 2014 moet de inkoop voor 2015 afgerond zijn. In de voorbereiding hiertoe wordt samen met de regio gewerkt aan het opstellen van raamcontracten. De gemeenteraad neemt voor het zomerreces een beslissing over deze raamcontracten. Daarna volgt de feitelijke inkoopprocedure. Dit houdt in dat de inkoop plaats moet vinden in 2-3 maanden tijd. Voor de voorzetting van zorg voor reeds bestaande cliënten wordt met de organisaties die et betreft een separaat traject gevolgd. Een detailplanning volgt zo spoedig mogelijk.
23
Bijlage 1 Hoofdlijnen van de Wmo 2015 Het wetsvoorstel voor de Wmo 2015 is in januari 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. In het kort 4 gaat de Wmo 2015 over de volgende onderwerpen :
Breder verantwoordelijk voor participatie en zelfredzaamheid Gemeenten krijgen een bredere verantwoordelijkheid voor de participatie en zelfredzaamheid van burgers. Participatie houdt in dat mensen met een beperking of psychische problematiek zoveel mogelijk deel kunnen nemen aan het maatschappelijke verkeer. Zelfredzaamheid is erop gericht om mensen in staat te stellen de noodzakelijk algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en hen een gestructureerd huishouden te laten voeren. Mensen die tot aan de nieuwe Wmo voor hun begeleiding (gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid) een beroep kunnen doen op de AWBZ, kunnen zich na de inwerkingtreding van deze wet wenden tot de gemeente. Het gedeelte van deze doelgroep dat verzorging nodig heeft die in het verlengde van de begeleiding wordt geleverd en daarmee samenhangt, valt straks ook onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De AWBZ-termen ‘begeleiding’ en ‘verzorging’ vervallen in het nieuwe wetsvoorstel.
Van compensatieplicht naar maatwerkoplossing In de huidige Wmo staat de compensatieplicht centraal. Gemeenten zijn verplicht om mensen met een beperking of psychische problematiek te compenseren voor de beperkingen die zij ondervinden bij hun zelfredzaamheid en participatie. In de Wmo 2015 wordt de term ‘maatwerkvoorziening’ geïntroduceerd, in het algemeen beleidskader steeds ‘maatwerkoplossing’ genoemd. De verplichting voor gemeenten om maatwerk te leveren is in het nieuwe wetsvoorstel ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht. De maatwerkoplossing is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of bijvoorbeeld mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene oplossing kan tot het vereiste maatwerk leiden.
Resultaatverplichting blijft Gemeenten hebben in het nieuwe wetsvoorstel nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.
Bredere omschrijving prestaties In de huidige Wmo staan de welbekende negen prestatievelden centraal. Zij vormen in veel gemeenten de leidraad voor de Wmo-beleidsplannen. In het nieuwe wetsvoorstel komen geen prestatievelden meer voor. Wel wordt in de wettekst bij de begripsomschrijving van ‘maatschappelijke ondersteuning’ aangegeven waar gemeenten zich mee bezig dienen te houden. Hier zijn de prestatievelden (gedeeltelijk) in te herkennen. Het begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ omvat: • bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, • ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, • bieden van beschermd wonen en opvang.
PGB en voorzieningen in natura Ook in het nieuwe wetsvoorstel kunnen cliënten kiezen tussen voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget (Pgb). Dit staat als volgt omschreven: ‘Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te 4
Bron: http://www.movisie.nl/artikel/wmo-2015-wat-verandert-er
24
betrekken’. De voorwaarden waaronder burgers in aanmerking komen voor een Pgb worden wel uitgebreider geformuleerd.
Cliënten- en burgerparticipatie Net als in de huidige Wmo wordt cliënten- en burgerparticipatie in de Wmo 2015 geregeld, maar dit richt zich minder op de specifieke belangen en behoeften van kleine, kwetsbare doelgroepen. In het nieuwe voorstel staat wel expliciet dat ingezetenen dienen te worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Inkoop en kwaliteit In het nieuwe wetsvoorstel staat dat de gemeente de nieuwe wet kan laten uitvoeren door derden. Er zijn ook bepalingen opgenomen over de criteria die de gemeente bij een eventuele aanbesteding moet hanteren. De Memorie van Toelichting van het nieuwe wetsvoorstel stelt bovendien dat gemeenten cliënten actief bij het inkoopbeleid dienen te betrekken. Ook moet de gemeente streven naar diversiteit in het gecontracteerde aanbod en creatieve mogelijkheden bieden voor individueel maatwerk, als de door aanbieders aangeboden pakketten niet toereikend zijn.
Aanbieders moeten zich richten naar de cliënt De Memorie van Toelichting stelt daarnaast dat keuzevrijheid en zeggenschap belangrijk zijn bij ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als de cliënt ondersteuning in natura ontvangt, wil de regering aanbieders aansporen om meer maatwerk te bieden en innovatieve arrangementen te ontwikkelen. Hierbij hoort ook dat aanbieders zich moeten richten naar de cliënt en niet (of minder) naar de regels en gebruiken binnen hun organisatie. In het nieuwe wetsvoorstel is een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over kwaliteit. In dit hoofdstuk worden bepalingen geformuleerd voor de kwaliteit van het aanbod van de aanbieders van maatschappelijke ondersteuning.
25