Van Rapport
Postbus 60055, 6800 JB Arnhem Velperplein 8, 6811 AG Arnhem Telefoon (026) 355 13 55 Fax (026) 355 13 99
[email protected] www.kplusv.nl
Samenwerking in het sociaal domein Opdrachtgever Stuurgroep sociaal domein
Referentie
Meierij
Arnhem, 9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Inhoud 1
Inleiding
1
1.1
Effectiviteit en schaal
2
1.2
Bestuurskracht, beleid en uitvoering
3
1.3
Regio, subregio en lokale entiteit
4
1.4 2
De transities in de Meierij De Jeugdzorg
5 6
2.1
Transitie en transformatie
6
2.2
Visienota
6
2.3
Functioneel ontwerp
2.4 3
Sturing, inkoop en financiën AWBZ/WMOmo
10 11
3.1
Uitgangspunten voor de Meierij
11
3.2
Functioneel ontwerp WMO
12
3.3
Basishulp
13
3.4
Specialistische hulp
14
3.5
Toegangsproces
14
3.6
Schaal
16
3.7 4
Sturing, inkoop, financiën De Participatiewet
17 19
4.1
Participatiewet in de Meierij
20
4.2
Schaal en samenwerkingsverbanden
20
4.3
Werkbedrijf, SW organisatie en sociale diensten
21
4.4
Werkgeversbenadering
23
4.5 5
Financiën Conclusies en aanbevelingen
24 25
5.1
Samenhang drie decentralisaties
25
5.2
Schaal: regio, subregio, lokaal
27
5.3
Wat betekent dit voor Meierij?
28
5.4
Randvoorwaarden regionale samenwerking
29
5.4.1
Uitgangspunten en randvoorwaarden
1
5.4.2
Bestuurlijke opdracht
3
Bijlagen 1
Verslag bestuurlijke conferentie
2
Uitwerking bestuursopdracht
8
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
1
Inleiding De gemeenten in de Meierij (Boxtel, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Schijndel, St. Michielsgestel, St. Oedenrode en Vught) zijn al geruime tijd hard aan het werk met de voorbereidingen op de voorgestelde grote veranderingen in het sociale domein. Op de gebieden jeugd en gezin, werk en inkomen en zorg zijn ingrijpende wetswijzigingen en bezuinigingen voorgesteld. De Jeugdzorg wordt gedecentraliseerd, er komt een nieuwe Participatiewet waarin de Wajong, Wsw en WWB opgaan, en een flink deel van de AWBZ vergoedingen voor de zorg gaan van de AWBZ naar de WMO. Het zijn voorstellen die veel verder gaan dan alleen nieuwe wetgeving en implementatie. De decentralisaties -ook transities genoemd- vragen een fundamenteel andere kijk op de rol van de (lokale) overheid, en die van de burger en zijn of haar omgeving. Uitgangspunt van het landelijk beleid is de visie dat veel mensen in Nederland zich prima kunnen redden. Een veel kleiner deel heeft af en toe wat hulp of zorg nodig, en een heel klein deel vraagt intensieve, professionele dienstverlening.
Figuur 1: Het kantelingsmodel, door gemeenten ontwikkeld bij de introductie van de Wmo.
Door de wijze waarop zorg en ondersteuning nu zijn georganiseerd worden eigen mogelijkheden en initiatief onvoldoende gestimuleerd, soms zelfs gefrustreerd. Terwijl de kosten uit de hand dreigen te lopen. In die visie speelt de ‘nabije overheid’, de gemeente, een beslissende rol in het stimuleren en zo nodig faciliteren van eigen kracht van burgers, het bewaken en zoveel mogelijk beperken van de toegang tot doelmatige en doeltreffende goede professionele zorg en hulpverlening, en het beperken van de inzet van gespecialiseerde dienstverlening tot die mensen en doelgroepen die niet zonder kunnen. Op postcodeniveau zien we vaak de problemen stapelen bij huishoudens, als gevolg van ziekte, werkloosheid, niet mee kunnen in onze gecompliceerde samenleving. En op datzelfde postcodeniveau, in buurten en scholen, ligt een belangrijke preventieve en signalerende taak voor wat we zijn gaan noemen “The civil society”.
Pagina 1
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
De omslag van een sterk geprofessionaliseerde hulp- en dienstverlening, in een verkokerde setting, naar die andere manier van denken en werken, wordt de transformatie genoemd.
1.1 Effectiviteit en schaal De oorspronkelijke opdracht van de stuurgroep Sociaal Domein van de Meierij gemeenten aan KplusV luidde: “Onderzoek de mogelijkheden om te komen tot de vorming van een intergemeentelijke dienst voor het sociale domein voor de zes Meierijgemeenten". Schenk daarbij aandacht aan: Twee uitvoeringsvarianten, waar onder een franchisemodel. Kijk zowel inhoudelijk als financieel. Betrek democratische controle en gouvernance. Uitgangspunt is een geleidelijk groeimodel. De uitvoering van de dienstverlening is flexibel. Stem af met samenwerkingslijn andere domeinen. Betrek de samenwerking met Den Bosch. Kijk naar de positie van "Optimisd”. Hoe integrale, doelmatige en doeltreffende dienstverlening georganiseerd kan worden, en op welke efficiënte schaal, is de afgelopen maanden intensief besproken met bestuurders en ambtenaren. Hiervoor zijn eerste analyses gemaakt van wat er precies lokaal kan en moet worden georganiseerd, en waar samenwerkingsvoordelen te behalen zijn. De manier waarop de uitvoering van het sociaal domein optimaal kan worden georganiseerd in de Meierij is een zoektocht naar zowel opvattingen over de lokale aspecten, de samenwerking op het niveau van de Meierij, maar ook naar het regionale niveau Noordoost Brabant. Nu is het moment om een aantal eerste conclusies te trekken over de schaal van samenwerken. Deze conclusies zijn tot stand gekomen in een proces dat met begeleiding van KplusV is gestart in maart 2013. Op dit moment wordt de begeleiding afgerond, maar het voorbereidingsproces voor de drie decentralisaties is nog volop in gang. In het kader van de afronding van het project rapporteren we nu over de belangrijkste conclusies tot nu toe, gebaseerd op: Een serie interviews met stakeholders bij de verschillende Meierij gemeenten. Een tweetal ambtelijke Meierij werkconferenties, in mei en juli. Een drietal momenten van terugkoppeling en bespreking stand van zaken in het portefeuillehouderoverleg Meierij. Een werkconferentie in september met de ambtenaren van de 19 Noordoost Brabant gemeenten (verslag in bijlage). Een bestuurlijke conferentie in oktober met de betrokken wethouders van het sociale domein in Noordoost Brabant (verslag in bijlage). Documentonderzoek, met als belangrijkste de nota's 'Visiedocument transitie jeugdzorg Brabant noordoost', het 'Functioneel ontwerp transitie jeugdzorg Brabant noordoost', de concept nota 'Functioneel ontwerp WMO Meierij', en diverse andere documenten uit de drie projectgroepen decentralisaties, inclusief de Participatiewet. Regelmatige afstemming met de projectleiders van de drie projectgroepen.
Pagina 2
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
De voortgang in de stuurgroep sociaal domein Meierij, die gedurende de looptijd van het project steeds tweewekelijks bij elkaar is gekomen, en waar de voortgang en samenhang van de drie decentralisatieprojecten is besproken en bewaakt. De stuurgroep adviseert het portefeuillehouderoverleg sociaal domein in de Meierij, stelt de agenda van dit overleg op en bereidt de bijeenkomsten voor. Hiermee heeft de stuurgroep de coördinatie op de decentralisaties en de afstemming in samenwerking. Regelmatige afstemming met een kleine voorbereidingsgroep voor de werkconferenties Brabant noordoost, met wie ook de bestuursopdracht is vertaald naar een voorstel voor de opdracht voor een in te stellen ambtelijke werkgroep (in bijlage).
1.2 Bestuurskracht, beleid en uitvoering Het tot nu toe voorliggende beleid voor Jeugdwet en Wmo is door de 19 gemeenten (Jeugd) en 7 Meierij gemeenten (Wmo) grotendeels gezamenlijk ontwikkeld en vertoont grote overeenstemming. Samen met de opgave om in de arbeidsmarktregio belangrijke onderdelen van de Participatiewet en het sociaal akkoord gezamenlijk vorm te geven ligt er een belangrijke basis en noodzaak voor samenwerking. Er is op de schaal van Noordoost Brabant de bestuurlijke wil om samen te werken. Om de decentralisaties in het sociale domein goed voor te bereiden en uit te kunnen voeren is voldoende bestuurskracht vereist. Intergemeentelijke samenwerking is daarom gewenst. Specifieke redenen hiervoor zijn: behoud van opgebouwde expertise bij uitvoerders, financiële risicospreiding bij de inkoop van specialistische hulp, borging van de keuzevrijheid van burgers, schaalvoordeel en de beperking van administratieve lasten. Daarnaast zijn er ook onderdelen binnen de transities die wettelijk samenwerking voorschrijven. In de Wmo wordt verplichte samenwerking tussen gemeenten op gebied van Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) verwacht. In de nieuwe Jeugdwet wordt bovendien een verplichtende regionale samenwerking voorgeschreven voor bepaalde jeugdzorgvormen: jeugdbescherming en jeugdreclassering. Voor de nieuwe Participatiewet wordt het regionale niveau ook van belang in verband met de nieuw te vormen regionale Werkbedrijven, zoals overeengekomen in het Sociaal Akkoord.
Pagina 3
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Naar het zich laat aanzien wordt het Werkbedrijf een netwerkorganisatie waarbinnen gemeenten met sociale partners de arrangementen organiseren die nodig zijn voor een goede werkgeversdienstverlening, toeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en het plaatsen van mensen met een beperking in het verlengde van (landelijke) afspraken over extra banen en baangaranties voor deze doelgroep. Naast decentralisatie zien we ook bij deze wet in voorbereiding elementen die juist op regionaal niveau zullen moeten worden opgepakt.
1.3 Regio, subregio en lokale entiteit Binnen en tussen de Meierij gemeenten spelen ambtelijke en bestuurlijke fusies. Het aantal van zeven gemeenten kan in de toekomst wijzigen naar een drietal 'samenwerkende entiteiten'. Zo zou er in Meierij verband (ongeveer 300.000 inwoners) in de nabije toekomst sprake kunnen zijn van drie clusters. Schijndel, Sint-Oedenrode en Veghel gaan een start maken met een proces gericht op bestuurlijke herindeling. Veghel kan daarmee een nieuwe speler worden in het bestuurlijke en ambtelijke overleg over samenwerking binnen de drie transities in de Meierij. Boxtel, Haaren, Sint-Michielsgestel en Vught verkennen intensieve ambtelijke samenwerkingfusie, en er is ’s-Hertogenbosch. Dan wordt de situatie in de Meierij vergelijkbaar met de drie subregio’s in Noordoost Brabant (samen met Oss ook ongeveer 300.000). Er is zoals gezegd op de schaal van Noordoost Brabant de bestuurlijke wil om samen te werken. Die werd door de betreffende portefeuillehouders op een conferentie 9 oktober 2013 uitgesproken. De bestuurders gaven voor die samenwerking de volgende randvoorwaarden mee: Maak onderscheid tussen de onderdelen van de transities die op verschillende schaalniveaus te realiseren zijn. Geef duidelijk aan welke producten en diensten op welk zorgniveau (0e, 1e, 2e lijn) plaats hebben. Geef duidelijk aan welke vormen het beste bij deze producten en diensten op verschillende zorgniveaus passen. Zorg ervoor dat preventieve activiteiten in alle gemeenten goed geborgd zijn, door goede voorzieningen in de sociale omgeving (ofwel: een deugdelijke preventieve sociale basisstructuur). Zorg ervoor dat er wordt aangesloten bij bestaande structuren. Stel per transitie een advies op. Waarborg de integraliteit tussen de transities. Bouw financiële prikkels in, in de vorm van bonussen en malussen. Houdt het niveau waarop taken worden uitgevoerd zo laag mogelijk; til taken alleen naar een hoger niveau wanneer dat moet. Bouw financiële solidariteit in, zodat we solidair zijn totdat het niet langer noodzakelijk is. Dit is vooral van belang bij de dure specialistische hulp. Houd het proces simpel, maak duidelijk waar de raad over gaat en waar ze de regio volgt en maak dit vooraf aan de raad duidelijk. Een voorbereidingsgroep heeft de opdracht om met de randvoorwaarden zoals geformuleerd een beredeneerd voorstel voor de organisatievorm te doen aan bestuurders uitgewerkt. Deze opdracht voor een regionale ambtelijke werkgroep moet in januari 2014 leiden tot een advies.
Pagina 4
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
1.4 De transities in de Meierij Tussen het lokale niveau en de samenwerking op het regionale niveau van Noordoost Brabant spelen op het subregionale niveau van de Meierij het portefeuillehouderoverleg en de stuurgroep sociaal domein een belangrijke rol. Niet alleen is gedurende 2013 de voortgang van de drie projectgroepen besproken. Ook is de samenhang en integraliteit tussen de decentralisatie van de jeugdzorg, de overheveling van AWBZ functies naar de WMO en de voorbereiding op de participatiewet geagendeerd. Op initiatief van de Meierij is gekomen tot een ambtelijke en bestuurlijke conferentie met alle betrokken gemeenten in de regio Noordoost Brabant. Dit initiatief ontstond op het moment dat duidelijk werd dat in de decentralisaties belangrijke taken vanuit de jeugdzorg en de participatiewet ook op dit niveau moeten worden opgepakt. Congruente samenwerking betekent dat ook in de overheveling van de AWBZ naar de verkend moest worden of en waar er regionale afstemming en mogelijk gezamenlijk optrekken wenselijk is. Vrijwel gelijktijdig trok Noordoost Brabant-oost dezelfde conclusie, waardoor er snel draagvlak ontstond voor het initiatief. De oorspronkelijke vraag en opdracht van de stuurgroep is intussen wel veranderd. Net voor de zomervakantie is besloten het accent in de opdracht te verleggen van een voorstel voor twee varianten voor een te vormen intergemeentelijke dienst voor het sociaal domein naar een twee sporen aanpak. Het eerste spoor betreft een analyse en uitwerking van de samenhang tussen de drie projecten participatie, jeugd en AWBZ/WMO. Doel is te identificeren wat de gezamenlijke thema’s zijn, en deze te beoordelen op de mogelijkheid voor integratie van werkprocessen, vanuit het vertrekpunt: de toegang. De opbrengst moet zijn: bouwstenen voor de nieuwe bestuurlijke situatie, waarvan eerder werd gedacht dat die eind juni duidelijker zou zijn. Een tweede spoor is het eerder genoemde initiatief vanuit de stuurgroep sociaal domein dat ontstond op het moment dat duidelijk werd dat in de decentralisaties belangrijke taken vanuit de jeugdzorg en de participatiewet op het regionale niveau moeten worden opgepakt. De inzet werd het voorbereiden van een gezamenlijk portefeuillehouderoverleg, op initiatief van de Meierij. Met een voorbereidende ambtelijke werkconferentie. Met als bijzondere aandachtspunten: uitwisseling van informatie, ideeën over gezamenlijke aanbesteding, en de organisatie van uitvoeringsspecialismen (die op lokaal of subregionaal niveau niet beschikbaar kunnen zijn). Voor we de conclusies en aanbevelingen noemen op basis van de bijgestelde opdracht gaan we nu eerst dieper in op de verschillende decentralisaties afzonderlijk.
Pagina 5
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
2
De Jeugdzorg De jeugdzorg heeft de afgelopen periode onder grote tijdsdruk gewerkt aan een door de rijksoverheid gevraagd 'transitieplan' voor de decentralisatie. Hiermee is de jeugdzorg versneller en aanjager geworden in het samenwerkingsproces. In januari 2012 is een eerste startnotitie opgesteld, met een projectstructuur, procesaanpak en tijdsplanning. In oktober 2012 is een 'visiedocument jeugdzorg Brabant noord oost' opgesteld, in nauwe samenwerking met de 19 gemeenten in de regio. De nota is langs alle afzonderlijke raden en colleges gegaan, en werd het fundament onder het recente transitiedocument, dat ook door de afzonderlijke raden is vastgesteld en vanuit de regio aan het rijk is gestuurd.
2.1 Transitie en transformatie De visie van de samenwerkende gemeenten in de regio Noordoost Brabant op de decentralisatie van de jeugdzorg omvat zowel de Transitie (bestuurlijke en organisatorische veranderingen) als de Transformatie (niet alleen anders organiseren, maar ook anders doen). Met de uitvoering van jeugdzorg en preventief jeugdbeleid streeft de regio naar: Het bieden van een positieve basis in de lokale samenleving, met veel informele a) Steun van sociale netwerken (civil society) en algemene voorzieningen en. b) Een samenhangende zorgstructuur voor het signaleren en aanpakken van problemen en die erop is gericht de opvoeding niet over te nemen maar zoveel mogelijk te versterken. De regio heeft in het visiedocument een aantal concrete uitgangspunten geformuleerd aan de hand van de volgende vragen: Hoe zorgen we ervoor dat de zorg beter aansluit bij de behoeften van ouders en jeugdigen? Wat gaan we beter en anders doen, zodat wat we doen ook “werkt”? Wat vinden we belangrijk bij de uitvoering van de hulp- en dienstverlening? Op welke manier werkt de jeugdzorginstelling mee aan een positief resultaat? Hoe ver gaat de verantwoordelijkheid van de gemeente?
2.2 Visienota Vier themagroepen hebben advies opgesteld over de Centra voor Jeugd en Gezin, de organisatie van de toegang tot gespecialiseerde zorg, passend onderwijs en samenwerking en financiering. 1. Transitiebestendige Centra voor Jeugd en Gezin Wat is nodig om de CJG’s zo in te richten dat zij de basis voor en de toegang tot de gespecialiseerde jeugdzorg kan zijn? Kern van advies Op alle vindplekken zijn (zorg- of welzijns-) generalistische professionals beschikbaar. Zij vormen het ‘CJG op locatie’.
Pagina 6
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Deze professionals hebben een mandaat om bepaalde (lichte) vormen van zorg zelf in te kunnen zetten (met afbakeningen in tijd, geld en veiligheid- problematiek). Ze weten waar hun grenzen liggen en wie ze kunnen inschakelen als een casus hun mandaat te boven gaat. Lokaal is er de mogelijkheid om op afroep te overleggen met relevante partijen uit de nuldeeerste- en tweede lijn. Als in geval van veiligheidsproblematiek gezinnen te motiveren zijn om hulp te accepteren, worden zij binnen het CJG geholpen. Als dat niet het geval is, zal de (huidige) jeugdbescherming de regie voeren over de zorgcoördinatie in het gezin. Lopende het onderzoek blijft het CJG wel medeverantwoordelijk voor het gezin. Zorg in ieder geval voor het volgende basisaanbod: consultatiebureaus/JGZ 0-4, kinder- en peuterspeelzalen. maatschappelijk Werk en Jeugdgezondheidszorg 4-19. zorgteam (voorschools, primair onderwijs, voortgezet onderwijs en ROC). Naast dit basisaanbod kan een breder basisaanbod beschikbaar zijn op basis van lokale kennis van behoeften. Zorg voor beschikbare experts/vakspecialisten die invliegen als vragen te complex worden. Deze experts opereren onafhankelijk van instellingen. Bij complexe of veiligheidsproblematiek, als ouders en/of jongeren niet te motiveren zijn en/of er sprake is van onveilige situaties worden de taken en verantwoordelijkheden van het lokale CJG overschreden en moet de (huidige) jeugdbescherming de regie voeren over de zorgcoördinatie in het gezin. Afstemming: Er is, in voorkomende gevallen, altijd nadrukkelijk afstemming tussen nuldeeerste- en tweedelijnszorg bijvoorbeeld via een casuïstiekoverleg CJG (eventueel een ‘plus’overleg gericht op veiligheidsproblematiek). De afstemming kan ook op een andere manier geregeld worden. Er is een beoordelaar/poortwachter aanwezig die (namens de gemeenten) de budgetten kan bewaken en beoordeelt of de juiste zorg in wordt gezet. 2. Toegang tot de gespecialiseerde zorg Voor welke vormen van zorg willen we vooraf een toets laten plaatsvinden, hoe passen we die zorg in een integraal plan van aanpak? Hoe gaan we dat toetsingsproces dan inrichten? Kern van advies Deskundige professionals (daar waar de vraag binnenkomt) die samenwerken in een team en met het gezin een integraal plan van aanpak maken. Een eenvoudige toets op de inzet van duurdere zorgvormen. Bewaking van kwaliteit van de plannen van aanpak en bewaking van het budget door een “poortwachter” onder gemeentelijke regie. 3. Passend Onderwijs Op welke manier kunnen we in onze regio de ontwikkelingen rond Passend Onderwijs verbinden met de Transitie Jeugdzorg? Hoe is de regio-indeling daarop van invloed? Hoe is de rolverdeling? Kern van advies Eén effectieve overlegstructuur voor Passend Onderwijs en Transitie Jeugdzorg.
Pagina 7
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Integrale benadering van didactische vragen en vragen over ontwikkeling en opvoeding: daarvoor sluiten de schoolinterne zorg structuur en de zorgstructuur van het CJG op elkaar aan. Een gezamenlijke ontwikkelagenda van gemeenten en onderwijs richting de totstandkoming van het ondersteuningsplan van de nieuwe samenwerkingsverbanden. 4. Samenwerking en financiering Welke financieringssystematiek geeft de gemeenten de meeste sturingsmogelijkheden en de minste risico’s? Welke scenario’s zijn er voor samenwerking tussen gemeenten en welk scenario is het meest passend voor welke vormen van zorg? Hoe solidair willen gemeenten zijn? Kern van advies Financiering via subsidiëring (geen aanbesteding). Prestatieafspraken met zorgaanbieders (beleidsgestuurde contractfinanciering). Beperkte mogelijkheden voor Persoonsgebonden Budget (PGB). De schaalgrootte van de regionale samenwerking afstemmen op de zorgvormen van de gespecialiseerde jeugdzorg: hoe duurder en exclusiever de zorg, hoe groter de schaal van de samenwerking vanwege risicospreiding, behoud van expertise en onderhandelingspositie van gemeenten.
2.3 Functioneel ontwerp In het uiteindelijke functionele ontwerp voor de Transitie jeugdzorg Noordoost Brabant van oktober 2013 wordt de visie uitgewerkt. En er worden keuzes voorgesteld. Het stelsel wordt opgebouwd met als pijlers: basisteams jeugd en gezin op lokaal niveau, een flexibel aanbod en gespecialiseerde voorzieningen.
In alle gemeenten van de regio Noordoost Brabant komt een basisteam jeugd en gezin, of komen er meerdere teams. De naam kan lokaal verschillen, zo zijn er gemeenten die er de voorkeur aan geven de naam CJG te blijven gebruiken. In de basisteams werken professionals die veel zelf kunnen doen: het sociale netwerk inschakelen, of direct zelf hulp bieden. Als er meer (gespecialiseerde) zorg nodig is zorgt het team er voor dat deze hulp er komt.
Pagina 8
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Gemeenten in de regio geven verschillend vorm aan de samenhang tussen de drie transities en een integrale aanpak "1 gezin, 1 plan". De mate waarin van professionals wordt gevraagd "generalist" te zijn, de invulling van deze term, en de afstemming en afspraken tussen de verschillende professionals kunnen verschillen. Wel worden voor de hele regio dezelfde uitgangspunten gehanteerd: Er zijn niet meer leden van een basisteam betrokken bij een gezin dan nodig is. Als regie of coördinatie nodig is vervult één lid van het basisteam die rol. Als er andere professionals bij een gezin betrokken zijn naast het basisteam dan stemt het basisteam met die professionals af. Als de aanpak opvoed- en opgroeiproblematiek geen prioriteit heeft of voldoende is geborgd bij andere hulpverleners trekt het team zich terug. De basisteams krijgen mandaat individuele voorzieningen toe te wijzen uit naam van het college. De professionals van het basisteam zijn kritisch op de inzet van specialistische zorg. De basisteams verenigen HBO en universitaire professionals. Dure specialisten kunnen aan meerdere basisteams worden verbonden. Mogelijk met verplaatsing van middelen voor specialistische hulp naar de basisteams. Veiligheid van kinderen wordt bewaakt, met de mogelijkheid gebruik te maken van melding bij Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, of bij de Raad voor de Kinderbescherming. Voor een goede samenwerking met huisartsen –die mogen verwijzen naar alle mogelijke vormen van jeugdhulp- heeft elk basisteam jeugd een professional met medische expertise. Er is digitale ondersteuning nodig door een digitaal platform. Hiervoor wordt een regionaal ontwikkelplan opgesteld. De basisteams leveren indien gewenst ondersteuning aan Multi-problem gezinnen. Gemeenten maken met de GGD afspraken over deelname van GGD functionarissen (artsen, psychologen) in de basisteams Jeugd en Gezin. Het is aan gemeenten hoe zij de basisteams willen organiseren, en hoeveel. De samenstelling, kwaliteit en deskundigheid, werkwijze, taken en omvang moeten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in het functioneel ontwerp. Naar verwachting zal in 3 tot 5% van de gevallen aanvulling nodig zijn op de deskundigheid van de basisprofessionals door experts. Hiervoor wordt op regionaal of subregionaal niveau een team van experts ingericht. Zij ondersteunen de basisteams met consultatie, advies en ze leveren expertise. Met gecertificeerde instellingen maken gemeenten afspraken over de manier waarop zij verwijzen. Dat gebeurt altijd in overleg met het basisteam. De gemeenten kiezen voor een gecertificeerde instelling die volledig aansluit bij het functioneel ontwerp van de regio en samenwerkt met de basisteams jeugd en koopt deze met de 19 regio gemeenten in. Ook een gezamenlijke crisisdienst buiten kantoortijden wordt gezamenlijk gerealiseerd. Een besluit over de vormgeving van een meldpunt huiselijk geweld en een Advies en Meldpunt Kindermishandeling is in voorbereiding. Beleid over de Veiligheidshuizen wordt op de grotere schaal van Brabant Oost vorm gegeven: het veiligheidsoverleg bestaat uit 41 burgemeesters in Brabant oost. De veiligheidsketen moet aansluiten op de nieuwe organisatie van de jeugdzorg. De Meierij is een regionale eenheid in de uitvoering van Passend Onderwijs.
Pagina 9
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Schaal De afspraken over de uitvoering en het schaalniveau zien er samengevat in schema als volgt uit: Lokaal / subregionaal
Regionaal
Bovenregionaal
Basisteams jeugd en gezin
Gespecialiseerde jeugdhulp:
Gesloten Jeugdhulp
Intensieve ambulante behandeling Gespecialiseerde begeleiding Behandeling met verblijf Pleegzorg Flexibele schil, vrij toegankelijke
Jeugdbescherming en reclassering Crisisdienst
hulp bij opvoeden en opgroeien:
(gecertificeerde instellingen)
Kortdurende enkelvoudig ambulante jeugdhulp (Preventieve) ondersteuning Gespecialiseerde jeugdhulp:
AMHK
Persoonlijke verzorging Begeleiding en kortdurend verblijf Expertteam
2.4 Sturing, inkoop en financiën Ten aanzien van gezamenlijke inkoop en de juridische vormgeving van de regionale samenwerking zijn er een aantal bestuurlijke uitspraken gevraagd, die nu worden opgepakt door een ambtelijke adviesgroep (bijlage 2). Er is een keuze gemaakt voor het bestuurlijk aanbesteden. Er wordt op twee niveaus gecontracteerd: In de basisovereenkomst maken gemeenten en instellingen afspraken met elkaar over communicatie, overleg en besluitvorming. De randvoorwaarden worden vastgelegd, over kwaliteit, en toe- en uittreding. In deelovereenkomsten spreken gemeenten af welke effecten ze willen bereiken, met welke partijen, voor welk budget en onder welke voorwaarden. Ook wordt gekozen voor subsidie of contractering. Gemeenten kiezen er voor de basisteams functiegericht te bekostigen. De overige jeugdhulp wordt prestatiegericht bekostigd, waarbij gemeenten met de organisaties in gesprek gaan over de bekostigingsvorm. Hiervoor zijn een aantal modellen in kaart gebracht. Voor de financiering is besloten om de budgetbewaking binnen de subregio te leggen en voor de regionale budgetten af te stemmen. Dit wordt uitgewerkt in het uitvoering- en implementatieplan. Voor het transitiearrangement 2015 wordt een kortingspercentage gehanteerd van 10%. Dat is opgebouwd uit 4% landelijke korting, 2% voor de uitvoeringskosten van gemeenten, en 4% om te kunnen innoveren: niet alleen anders organiseren, maar ook anders doen.
Pagina 10
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
3
AWBZ/WMOmo Onderstaand schema laat zien welke functies vanaf 2015 uit de AWBZ verdwijnen en onder de 1
nieuwe Wmo en Zvw vallen :
3.1 Uitgangspunten voor de Meierij In alle Meierij-gemeenten hebben de gemeenteraden in 2012 of 2013 de ambitie en doelstellingen voor de decentralisatie begeleiding AWBZ vastgesteld. De beleidsdoelstellingen zijn: Burgers met beperkingen zijn in staat gesteld dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, hun persoonlijke leven te structureren en daarover regie te voeren. Mantelzorgers van burgers met beperkingen zijn in staat gesteld de mantelzorg voort te zetten. Bij de voorbereiding van de nieuwe Wmo trekken de gemeenten in de Meierij nauw met elkaar op. Daarbij maken zij een onderscheid in drie vormen van hulp voor burgers die het zelf (even) niet redden: Informele hulp uit de sociale omgeving. Basishulp (kortdurend en langdurig). Specialistische hulp.
1
Toelichting bij persoonlijke verzorging: formeel is er nog steeds sprake van de decentralisatie van de persoonlijke verzorging naar de Wmo. De staatssecretaris overweegt echter om de persoonlijke verzorging over te hevelen van de AWBZ naar de Zvw (uitgevoerd door zorgverzekeraars) in plaats van naar de Wmo. Hierover komt naar alle waarschijnlijkheid in november 2013 meer duidelijkheid.
Pagina 11
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Ook voor de WMO is net als bij de jeugdzorg inmiddels een functioneel ontwerp gemaakt dat momenteel besproken wordt door de portefeuillehouders en dan naar de afzonderlijke raden en colleges van de Meierij gemeenten gaat. De belangrijkste onderdelen die betrekking hebben op lokale, subregionale of regionale afstemming noemen we hier.
3.2 Functioneel ontwerp WMO Het basismodel voor de (nieuwe) WMO in de Meierij is:
Figuur 1: De organisatie van de hulp
Bij het organiseren van deze hulp gaan de gemeenten uit van de principes van de Kanteling en Welzijn nieuwe stijl: We versterken de sociale omgeving en de basishulp, zodat minder specialistische hulp nodig is. We leggen goede verbindingen tussen de sociale omgeving, de basishulp en de specialistische hulp, zodat de afstemming wordt verbeterd en op- en afschalen van hulp eenvoudig mogelijk wordt. Onderdelen van de voormalige AWBZ, die laagdrempelig kunnen worden aangeboden, halen we naar voren naar de sociale omgeving en de basishulp, zoals onderdelen van de begeleiding en de dagbesteding. Hulp bieden we zoveel mogelijk collectief aan, zodat minder individuele hulp nodig is. In die gevallen waarin dat nodig is, zetten we meteen specialistische hulp in. Wanneer een burger meerdere vormen van hulp nodig heeft, dan worden deze in samenspraak met de burger zoveel mogelijk in de vorm van een individueel arrangement georganiseerd, zodat er sprake is van onderlinge samenhang en afstemming en de effectiviteit wordt vergroot. Wanneer de samenstelling van een buurt of wijk daar aanleiding toe geeft ontwikkelen we gebiedsgerichte arrangementen die zijn afgestemd op de hulpvraag. Ze bestaan uit combinaties van informele hulp, basishulp en specialistische hulp. Deze gebiedsgerichte arrangementen ontwikkelen we samen met burgers, vrijwilligers en professionele organisaties en met andere financiers zoals zorgverzekeraars, zorgkantoren, woningcorporaties.
Pagina 12
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
3.3 Basishulp Basisprofessionals werken op alle mogelijke vind- en actieplaatsen in een gebied: op kinderopvang, scholen, wijkpleinen, gezondheidscentra, verzorgingshuizen, buurthuizen et cetera. Basisprofessionals houden zich hoofdzakelijk bezig met enkelvoudige casuïstiek op hun domein. Zij kijken hierbij zowel naar kansen én problemen. De Basisteams Jeugd en Gezin maken deel uit van de bredere Sociaal Wijkteams en zijn verbonden met de Ondersteuningsteams. De gebiedsindeling is passend en congruent voor de decentralisaties Jeugdzorg en AWBZ en Passend Onderwijs. Alle basisprofessionals herkennen situaties waarin ‘er meer aan de hand is’: er zijn problemen op meerdere leefgebieden (domeinen) en/of het betreft meerdere leden van een huishouden (gezin). In die situaties schalen zij op. In situaties waarin het problematiek betreft rondom een kind of jongere (0 tot 23 jaar), wordt er een beroep gedaan op professionals uit het Basisteam Jeugd en Gezin.
Het Basisteam Jeugd en Gezin is een deelteam van het Sociaal Wijkteam. Professionals in het Basisteam Jeugd en Gezin en de generalisten uit het Sociaal Wijkteam volgen een werkwijze waarbij zijn maximaal sturen op de inzet van eigen kracht en sociale netwerken. Wanneer er professionele hulp nodig is, bieden zij zelf basishulp of zetten daarvoor andere basishulp in. Ook verlenen zij, indien noodzakelijk, toegang tot gespecialiseerde hulp. De exacte omvang en samenstelling van een Sociaal Wijkteam en een Basisteam Jeugd en Gezin is afhankelijk van de maatschappelijke opgave in een gebied. De Sociaal Wijkteams worden tijdens de transitiejaren 2014, 2015 en 2016 aangestuurd door een teammanager, die in sommige Meierijgemeenten uit de gemeentelijke organisatie komt (zoals in ’s-Hertogenbosch). De generalisten van het Sociaal Wijkteam worden geworven vanuit de gemeente en maatschappelijke organisaties.
Pagina 13
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Nummer
Gemeente
Gebieden
Basisteam
Sociaal
Jeugd en
Wijkteam
Gezin 1
Boxtel
Boxtel
1
1
2
Haaren
Haaren
1
1
3-1
’s-Hertogenbosch
Maaspoort en Empel
1
1
3-2
Noord
1
1
3-3
Rosmalen, Groote Wielen en Nuland/Vinkel
1
1
3-4
Muntel/Vliert/Orthenpoort
1
1
3-5
Oost en Zuid
1
1
3.6
Engelen en West
1
1
4.
Schijndel
Schijndel
1
1
5.
Sint-Michielsgestel
Sint-Michielsgestel
1
1
6.
Sint-Oedenrode
Sint-Oedenrode
1
1
7.
Vught
Vught
1 12
1 12
Totaal Figuur 4: Aantallen Sociaal Wijkteams en Basisteams Jeugd en Gezin
3.4 Specialistische hulp Specialistische hulp wordt geboden door professionele aanbieders aan burgers met complexe enkelvoudige vragen of met meervoudige vragen op meerdere leefgebieden. Voor deze vormen van hulp is een formele toegang noodzakelijk en moet een beschikking op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden afgegeven. Algemeen uitgangspunt van de gemeente is afbouw van de specialistische hulp (waar mogelijk) en toename van terugkeer richting de maatschappij o.a. door een goede ondersteuning en begeleiding van mantelzorgers, vrijwilligers, ervaringsdeskundigen en lotgenoten die informele hulp bieden en van professionals die basishulp bieden. Voor burgers die in 2015 toegang krijgen tot specialistische hulp ontwikkelen we nieuwe arrangementen in samenspraak met vrijwilligers en professionele aanbieders, de zorgverzekeraars en het zorgkantoor.
3.5 Toegangsproces Toegang is het proces vanaf het moment waarop een burger zich meldt (of door derden wordt gemeld) tot het bieden van passende vormen van hulp op grond van de Wmo. Het proces is zodanig ingericht dat medewerkers in de toegang op een zo klantvriendelijk en efficiënt mogelijke manier kunnen komen tot een passend arrangement. We baseren ons op het toegangsproces dat nu al gangbaar is bij de uitvoering van de Wmo (zie figuur 4).
Pagina 14
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Figuur 5: Toegangsproces
Het eerste contact met een burger vindt plaats op basis van een melding van een burger zelf of een melding van derden (ouders, buurtbewoners, vrijwilligers en professionals op talloze vinden actieplaatsen). Indien van toepassing, wordt binnen twee dagen een afspraak gemaakt voor ‘het gesprek’. Het keukentafel- of kantelingsgesprek ofwel ‘het gesprek’ Voor ‘het gesprek’ (het onderzoek) geldt een wettelijke termijn van zes weken. In situaties waarin dit een toegevoegde waarde heeft, bepaalt de medewerker van de toegang samen met de burger hoe zelfredzaam hij is. De medewerker maakt hiervoor gebruik van de Zelfredzaamheidmatrix die is ontwikkeld door de GGD Amsterdam. Regionaal expertteam In aanvulling op de deskundigheid van de Sociaal Wijkteams, de Basisteams Jeugd en Gezin en het Centrum voor Complexe Casuïstiek is in een beperkt aantal gevallen deskundigheid nodig van experts voor consultatie, diagnostiek en/of deskundigheidsbevordering. Om deze ondersteuning te organiseren vormen we een regionaal expertteam voor de jeugdhulp en Wmo. Het expertteam ondersteunt en is adviserend. Het treedt niet in het mandaat van de Sociaal Wijkteams, Basisteams Jeugd en Gezin en het Centrum voor Complexe Casuïstiek voor het opstellen van een arrangement en daarbij in te zetten specialistische hulp. Aan het expertteam nemen in ieder geval een orthopedagoog, psycholoog, (kinder)arts, (kinder)psychiater, jeugdarts, verstandelijk gehandicapten arts, geriater, verslavingsarts en een revalidatiearts deel. Zij werken bij de aanbieders van specialistische hulp. Het expertteam brengt een onafhankelijk advies uit dat los staat van de hulp van aanbieders. De mogelijkheden voor het inrichten van een regionaal expertteam volgens bovengenoemde uitgangspunten worden onderzocht. Aanpak complexe casuïstiek Sommige casuïstiek is zo complex dat een integrale beoordeling en eenduidige regie door specialisten noodzakelijk is. Het gaat om situaties waarin de problematiek, de aanpak en/of de samenwerking tussen partijen zeer complex is. Voor hen bestaat de mogelijkheid om een casus op te schalen naar een van team van specialisten. De regie komt dan (tijdelijk) daar te liggen. In de Meierij zijn ideeën om het Centrum voor Trajecten en Bemoeizorg (CvTB), het Veiligheidshuis onder te brengen in een Centrum voor Complexe Casuïstiek. Bureau Nazorg wordt daar dicht tegenaan georganiseerd.
Pagina 15
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
De mogelijkheden voor het inrichten van een Centrum voor Complexe Casuïstiek volgens bovengenoemde uitgangspunten worden onderzocht. De gemeenten in Brabant Noordoost willen het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) organiseren op de schaal van Brabant-Noordoost in de vorm van één regionale organisatie voor het melden van kindermishandeling en huiselijk geweld en voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering (AMHK en gecertificeerde instelling). Crisisdienst De crisisdienst richt zich op het handelen in acute situaties van kindermishandeling en huiselijk geweld, maar ook op crises betreffende gedragsproblematiek van jeugdigen, volwassenen en ouderen en beoordeelt gedwongen opname in het kader van de BOPZ. Op dit moment zijn er verschillende crisisdiensten werkzaam: Een crisisdienst voor Bureau Jeugdzorg en Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Een crisisdienst bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Crisisdiensten voor de geestelijke gezondheidszorg, de (licht) verstandelijk gehandicaptenzorg en de verslavingszorg. We streven naar een volledig integrale crisisdienst voor de jeugdhulp en Wmo. Wellicht moeten we de crisisdienst combineren met de regio Zuidoost, zoals nu al het geval is voor de jeugdzorg. Voor een goed functioneren van een crisisdienst zijn goede afspraken met aanbieders, zorgkantoor en zorgverzekeraars van belang. De mogelijkheden voor het inrichten van een integrale crisisdienst worden onderzocht.
3.6 Schaal Als regiogemeenten willen we voor de uitvoering van de nieuwe Wmo taken zoveel mogelijk eenduidigheid en congruentie. De schaal Noordoost Brabant blijkt daarvoor, mede met het oog op de veiligheidsregio, als maximale schaal het meest geschikt om zaken samen te organiseren. Het gaat om ongeveer 600.000 inwoners en 19 gemeenten. Op een enkel onderwerp, bijvoorbeeld zeer gespecialiseerde hulp, moet er zelfs landelijk worden samengewerkt. Op andere onderwerpen kan het regionaal, subregionaal of lokaal. Schaalniveau inkoop Een van de uitgangspunten bij de nieuwe Wmo-diensten is: lokaal wat lokaal kan, regionaal wat regionaal moet. De hulp in de sociale omgeving en de basishulp is meestal lokaal georganiseerd. Die willen we dus lokaal inkopen of subsidiëren. De inkoop van de specialistische hulp willen wij zoveel mogelijk op subregionaal niveau (Meierij) organiseren. Op lokaal niveau hebben veel Meierijgemeenten namelijk onvoldoende positie en volume richting aanbieders. Op subregionaal niveau hebben we deze positie en dit volume wel. Bovendien werken veel aanbieders op 2 3 subregionale (of regionale) schaal . Voordeel van contracteren op subregionaal niveau is voor aanbieders dat er één systeem van prestatieafspraken, declaraties, monitoring en financiële verantwoording ontwikkelt kan worden, wat administratieve kosten kan besparen. 2
Grote subregionaal functionerende organisaties met veel cliënten binnen de Meierij zijn momenteel Vivent Thuiszorg en de Reinier van Arkelgroep. Belangrijke regionaal functionerende organisaties zijn o.a. Pantein, Cello, SWZ en BrabantZorg Thuiszorg.
3
In het uitvoeringsplan werken we uit of het gaat om contracten voor de hele subregio of contracten per gemeente (die op
elkaar afgestemd zijn en sterk op elkaar lijken).
Pagina 16
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Daar waar efficiënt kan de specialistische hulp ook op lokaal niveau ingekocht worden (bijvoorbeeld wanneer een aanbieder bijna volledig op één gemeente gericht is. In dergelijke situaties kunnen gemeenten ook op gemeentelijk, lokaal niveau inkopen. Daar waar de Meierijgemeenten te weinig volume of positie hebben, zal het nodig zijn op (boven)regionaal of zelfs landelijk niveau in te kopen. Dit geldt bijvoorbeeld voor specifieke doelgroepen: zintuiglijk gehandicapten, ernstig meervoudig gehandicapten en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het Rijk gaat voor deze groepen waarschijnlijk een aantal gemeenten aanwijzen die voor het hele land de inkoop moeten doen. Zo is Sint-Michielsgestel in beeld om de landelijke inkoop van gespecialiseerde begeleiding voor doof blinden (Kentalis) te doen. Samengevat willen we de inkoop vanaf 2015 op de volgende schaal regelen: Dienst
Schaalniveau
Toelichting
Inkoopprocedure 1 overgangsjaar 2014 Sociale omgeving en
Lokaal
basishulp Gespecialiseerde hulp
Gemeenten bezien en herijken individueel de afspraken met aanbieders
Meierij
Overgangsrecht: het gaat om de inkoop van specialistische hulp bij huidige aanbieders voor burgers die in 2014 al Wmo-hulp ontvangen (alleen voor het jaar 2015)
Inkoopprocedure 2vanaf 2015 Sociale omgeving en
Lokaal
basishulp Gespecialiseerde hulp
Meierij
Bij (sub)regionale aanbieders
Lokaal
Bij lokale aanbieders
Regionaal (Brabant
Wanneer volumes te klein zijn in de Meierij
NO) of landelijk Vervoer naar en van
Lokaal of Meierij
groepsbegeleiding Beschermd wonen
Is een klassieke aanbestedingsdienst, kan dus niet via vormvrije procedure
Meierij
Centrumgemeente wettelijk verantwoordelijk
3.7 Sturing, inkoop, financiën Organisatie van inkoop Voor beide inkoopprocedures geldt dat de gezamenlijke inkoop met de subregio Meierij (en waar nodig met de regio) vraagt om het inrichten van: Beleidsmatige overeenstemming: wat willen we precies inkopen, bij wie en welke kwaliteitseisen stellen we? Gezamenlijke registratie / ICT / managementinformatie. Gezamenlijk contractmanagement / facturering. Monitoring en kwaliteitsbewaking. Bij de Wmo is de Rijkskorting veel groter dan bij de Jeugdhulp: meteen per 1 januari 2015 gaat het hier om 25% (exclusief de Persoonlijke Verzorging, waar de korting 15% is). Begin 2014 willen we in overleg met de aanbieders komen tot een afspraak over de wijze waarop dit de komende jaren gaat gebeuren. Uitgangspunten zijn:
Pagina 17
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Het volledig doorbelasten van de Rijkskorting van gemeenten naar aanbieders. Het doorbelasten van een extra korting van 4%, voor het mogelijk maken van de kanteling, innovatie en flexibilisering, zoals bij de jeugdhulp. Over het al dan niet doorvoeren van deze extra korting zal in ieder geval begin 2014 worden besloten in relatie tot de inzet van een al dan niet aanwezige Wmo-reserve en mogelijk andere aanwezige gemeentelijke middelen. Vervolgens zou sprake kunnen zijn van een oplopende korting vanaf 2016. Tot een eventuele extra korting voor uitvoeringskosten kan alleen besloten worden als vanuit het Rijk duidelijk is of er gelden gaan komen om gemeenten tegemoet te komen in extra uitvoeringskosten in relatie tot de transitie AWBZ. Het is van belang dat zowel gemeenten als aanbieders investeren in innovatie en flexibilisering en dat aan twee kanten maximaal gestuurd wordt op het behalen van efficiency voordelen. Pgb Zowel in de Jeugdwet als de concepttekst Wmo is het persoonsgebonden budget (Pgb) opgenomen. In tegenstelling tot eerdere verwachtingen krijgen gemeenten geen vrijheid om het Pgb geheel op eigen wijze in te richten, maar zijn er voorwaarden in de wet geformuleerd: Uitgangspunt is het bieden van hulp in natura. Het Pgb is als sluitstuk opgenomen. Om fraude te voorkomen krijgt de burger met een Pgb geen geld meer op zijn rekening, maar betaalt de Sociale Verzekeringsbank zelf uit aan de aanbieder. De gemeenten moeten de burger voorlichten over de mogelijkheden van een Pgb, maar aan het krijgen van een Pgb zijn wel voorwaarden verbonden. Gemeenten mogen in de verordening vastleggen wanneer en onder welke voorwaarden ‘niet-professionals’ (bijvoorbeeld mantelzorgers) betaald mogen worden van het Pgb. We verwachten dat het Pgb nog tot stevige landelijke discussies zal leiden, waardoor de huidige wettekst nog kan veranderen. Pas wanneer dit definitief is kunnen wij de Pgb-regeling verder uitwerken en vastleggen in de nieuwe verordening Wmo
Pagina 18
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
4
De Participatiewet De Participatiewet gaat volgens plan ook in op 1 januari 2015. De Wwb, Wajong en Wsw worden samengevoegd. De huidige SW-ers blijven in dienst, maar er komt geen nieuwe instroom. Mensen op de wachtlijst stromen in onder de Participatiewet. Gedeeltelijk arbeidsgeschikte Wajongers vallen onder de Participatiewet. Nieuwe instroom per 1 januari 2015, daarna instroom vanuit herbeoordelingen huidige Wajongers. Gemeenten, werkgevers en bonden verzorgen binnen de arbeidsmarktregio vanaf 2015 samen de uitvoering voor de werkbedrijven voor loonvormend werk en beschut werk voor mensen met een beperking. Mensen met een beperkte verdiencapaciteit kunnen terecht bij 35 Werkbedrijven. Deze Werkbedrijven zijn niet per definitie een fusie of samenwerking van de bestaande SW-bedrijven. SZW ziet ze als schakelstation met werkgevers, die extra banen hebben toegezegd. Binnen die regio’s krijgen de Werkpleinen een spilfunctie in arbeidsmarktbemiddeling voor alle mensen die kunnen werken, ook gezamenlijk met sociale partners georganiseerd, en met het UWV als partner. Er komt voorlopig geen quotumregeling voor bedrijven en overheid. Volgens het sociaal akkoord creëren zij tot 2026 100.000 banen voor mensen met een beperking, de overheid 25.000 in 10 jaar. Als de doelrealisatie voor 2016 in dat jaar niet is bereikt, komt er alsnog een quotum. Gemeenten worden verondersteld the lead te nemen in de organisatie van de Werkbedrijven. Vanuit een samenwerkingsverband met sociale partners, en vanuit het niveau van de arbeidsmarktregio. Er komen vier groepen mensen met een arbeidsbeperking: 1.
Duurzaam geen arbeidsvermogen, uitkering 75% van het wettelijk minimumloon, 5jaarlijks herkeuring. Arbeidsvermogen? Dan naar het werkbedrijf.
2.
Gedeeltelijk inzetbaren, veel ondersteuning noodzakelijk, (=beschut werk). Overheid vult loonwaarde aan tot minimumloon, 3 jaarlijks herkeuring van de loonwaarde, in dienst bij gemeenten.
3.
Gedeeltelijk inzetbaren bij een reguliere werkgever. Werkgever betaalt productieve loonwaarde, Werkbedrijf vult aan met loonkostensubsidie tot het minimumloon en de kosten van administratie en begeleiding.
4.
Gedeeltelijk inzetbaren bij reguliere werkgevers, maar zonder baan:groep komt in aanmerking voor compensatie van de gevolgen van de kostendelersnorm voor mensen met een zorgbehoefte.
Gemeenten ontvangen een totaalbudget voor de WWB, SW en Wajong, en dragen daaruit bij aan exploitatie van het Werkbedrijf. De Participatiewet heeft een bredere doelstelling dan alleen betaald werken. Met de nieuwe wetgeving wordt gestimuleerd dat gemeenten werklozen en mensen met een arbeidsbeperking ook maatschappelijk activeren en mee laten doen in de samenleving, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de tegenprestatie.
Pagina 19
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
4.1 Participatiewet in de Meierij Op het niveau van de Meierijgemeenten wordt gewerkt aan overeenstemming over beleid op de Participatiewet en de uitwerking van het sociaal akkoord. De ambitie van het transitieproject in de Meierij is de Participatiewet voor de regiogemeenten voor te bereiden, een gezamenlijke subregionale visie te ontwikkelen en te implementeren. Op dit moment worden de plannen uitgewerkt in een functioneel ontwerp, net zoals is opgesteld voor de Jeugd en WMO. Bij de invoering van de Participatiewet proberen wij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de transitie Jeugdzorg en de transitie AWBZ. Doelstellingen De doelstellingen van het project zijn: 1. Vanaf 1 januari 2015 bieden gemeenten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt participatievoorzieningen aan, waardoor zij zo actief mogelijk deelnemen aan de samenleving; 2. Vanaf 1 januari 2015 zijn de participatievoorziening beschikbaar op (sub)regionaal niveau en heeft de klant een eenduidige toegang voor deze voorzieningen; Resultaten De beoogde projectresultaten zijn: 1. regionaal plan van aanpak; 2. raadsbesluiten visie en kaderstelling; 3. implementatieplan gemeentelijke organisatie; 4. communicatieplan; 5. contractafspraken met aanbieders van participatievoorzieningen; 6. raadsbesluiten verordening Participatiewet; 7. collegebesluiten financieel besluit/beleidsregels Particpatiewet; 8. samenwerkingsafspraken met de indicatie steller voor de Sw en de Wajong; Op het niveau van de Meierij gemeenten en Tilburg wordt samengewerkt aan initiatieven op het terrein van gezamenlijke uitvoering van re-integratie en werkgelegenheid. Er is een gezamenlijke schoonmaak coöperatie opgericht en er wordt onderzocht of er een gezamenlijke detachering- en uitzendconstructie kan worden opgezet voor de doelgroep van de Participatiewet. Op dit moment ligt de aangepaste wetstekst (de vierde versie) bij de Tweede kamer. Nog onduidelijk is wat de uitkomst van de landelijke Werkkamer wordt, waarin gemeenten met sociale partners overleggen over de vormgeving van de Werkbedrijven.
4.2 Schaal en samenwerkingsverbanden De 19 gemeenten van Noordoost Brabant werken in de arbeidsmarktregio samen aan uitwisseling over beleid rond de Participatiewet, en uitwerking van de gezamenlijke 4
arbeidsmarkt .
4
Tegelijk is het arbeidsmarktbeleid niet 'opgesloten' in een arbeidsmarktregio. Zo wordt er op arbeidsmarktbenadering ook samengewerkt met bijvoorbeeld de gemeente Tilburg en is er overleg met Baanbrekers, een publieke, gezamenlijke onderneming voor werk en inkomen van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk.
Pagina 20
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Daarnaast wordt er op arbeidsmarktgebied ook samengewerkt met de gemeente Tilburg en is er overleg opgestart met Baanbrekers, een publieke, gezamenlijke onderneming voor werk en inkomen van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk. Op het niveau van de arbeidsmarktregio Noordoost Brabant, wordt intensief samengewerkt in het uitvoeringsprogramma “ 5* Noordoost Brabant Werkt!”. Alle gemeenten in de arbeidsmarktregio doen mee. Het is een samenwerking van ondernemers, onderwijsinstellingen, overheid en overige intermediairs (“4 O’s”). Het project geldt inmiddels als een landelijk voorbeeldproject voor intensieve samenwerking, met de vraag van werkgevers centraal. Het uitvoeringsprogramma heeft de volgende agenda: Via keuzes en gezamenlijke lobby in de regio maximale resultaten voor de regio bereiken. ‘Agenda Richting 2020’ ontwikkelen met daarin een top 10 van ambities als leidraad. De ontwikkeling van een topinstituut voor voeding en gezondheid in de regio. Een duurzame agrarische sector en optimaliseren van groene ruimtes door ecologische verbindingen. De regio zoekt actief naar vernieuwing in samenwerking met andere maatschappelijke partners. Op het niveau van de arbeidsmarktregio wordt samengewerkt met alle gemeenten en het UWV in één werkgeversservicepunt. Naast registratie in één relatiesysteem is er wekelijks een gezamenlijk informatie- en vacatureoverleg. Voor 1 januari 2015 wordt de samenwerking formeel bevestigd, waarschijnlijk in een convenant. Initiatieven voor een gezamenlijke uitvoering van o.a. re-integratie worden ondergebracht in gezamenlijke rechtsvormen. ‘s- Hertogenbosch voert de Participatiewet uit in de vorm van het Werk Ontwikkel Bedrijf, een samenvoeging van het Wsw-bedrijf en een deel van de Sociale Dienst. Regiogemeenten en centrumgemeente gaan vooralsnog niet samen in één uitvoering.
4.3 Werkbedrijf, SW organisatie en sociale diensten In het verlengde van de Participatiewet en het sociaal akkoord is het belangrijk regionaal te bezien welke arrangementen bijdragen aan de doelstellingen van de Participatiewet : het benutten van de talenten en mogelijkheden van mensen door de verdiencapaciteit te benutten. Meer banen voor meer mensen, en meer plaatsingen van mensen met een beperking. In de volgende figuur is aangegeven in welke samenhang er gekeken kan worden naar doelgroepen, arrangementen en plekken waar mensen daadwerkelijk aan het werk kunnen. Steeds is de vraag: welke verdienmodellen dragen positief bij? (verlagen uitkeringslasten, of bijdrage aan maatschappelijk nut). De bestaande activiteiten van de SW bedrijven, maar ook arrangementen van het UWV met Wajongers, private aanbieders, uitzendbureaus e.d. kunnen worden getoetst op verwachte bijdrage aan het resultaat. Het is van belang dat gemeenten vorm geven aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het creëren en benutten van arbeidsplaatsen.
Pagina 21
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Dat vraagt reflectie op de rol van sociale diensten, Optimisd en WSD, en anderen binnen de afspraken over het regionale Werkbedrijf. Dat betekent het verleggen van de aandacht naar de toekomst van de afzonderlijke organisaties naar de gezamenlijke doelstelling van een toekomstig Werkbedrijf. Zoeken naar de gewenste mix van vormen waarin mensen vanuit de Participatiewet (beschut of in dagbesteding) kunnen werken. Zeker nu ook gedacht wordt aan regionale of zelfs landelijke vormen van samenwerking in de uitbetaling van de uitkeringen. Het betreft mogelijk ingrijpende keuzes.
De stuurgroep Sociaal Domein dient de plannen voor de toekomst van de WSD, Optimisd en de eigen sociale diensten te bespreken in het licht van samenhang tussen de transities, en doelstellingen van de Participatiewet en sociaal akkoord. Op korte termijn moeten organisaties natuurlijk weten waar zij aan toe zijn voor 2014 en 2015. Dat vraagt van de projectgroep participatie in de meierij visievorming, en het verbinden van consequenties aan die visie voor 2015, eventueel 2016.Voor de periode hierna is herbezinning op plaats en rol van de sociale werkvoorziening en de sociale dienst noodzakelijk. Er zijn verschillende alternatieve organisatievormen mogelijk, zoals integratie van sociale diensten met het SW bedrijf, of juist een brede sociale dienst voor het hele sociale domein met bijvoorbeeld de functie "beschut werk" georganiseerd door een SW bedrijf in contractvorm, specifieke 'mensontwikkel-trajecten' en/of een rol in de werkgeversbenadering.. Het is belangrijk eerst de discussie te voeren over de gewenste ontwikkelrichting op het niveau van de Noordoost Brabant gemeenten. De stuurgroep zal net zoals bij de transities Jeugd en WMO willen adviseren over de samenwerkingsaspecten en schaal: op arbeidsmarktregio niveau over de organisatie van het
Pagina 22
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Werkbedrijf en het Werkgeversservicepunt, en de contacten met branches en sectoren en grotere bedrijven. En hoe subregionaal en lokaal de werkgeversdienstverlening verder kan worden uitgebouwd en verbeterd. En tegelijkertijd ook de samenhang met WMO en Jeugd kan worden bewaakt.
4.4 Werkgeversbenadering Doel van het projectonderdeel Werkgeversbenadering is om invulling te geven aan vier ambities: 1. Optimale klanttevredenheid bij werkgevers. 2. Verbeteren resultaten met meer uitstroom van werkzoekenden. 3. Schaalvoordelen en efficiency verbeteren (cliëntgericht). 4. Effectiviteit van het matching vergroten. De insteek die de projectpartners voorstaan is om op het niveau van de Meierij en Noordoost Brabant een gezamenlijk marktbewerkingplan uit te voeren met één aanspreekpunt voor de werkgever. Een stapsgewijze aanpak is gewenst om gaandeweg projectpartijen en projectleden mee te nemen en mee te laten ontwikkelen in de nieuwe werkwijze. Samenhang met de regionale arbeidsmarktorganisatie en de vorming van een regionaal Werkbedrijf is een voorwaarde. De vier ambities/doelstellingen leiden tot twee ontwikkeldoelen: A.
Extern georiënteerd: Creëren van één aanspreekpunt voor werkgevers (HRM en melden vacatures);
B.
Intern georiënteerd: Uitbouwen van het matchingsoverleg (aantal partners en reikwijdte).
Voor een regionale werkgeversbenadering zijn 12 uitgangspunten geformuleerd: 1. Eén vaste accountmanager voor iedere werkgever; 2. vraaggerichte insteek van bedrijfscontacten – en bezoeken op het gebied van de aangeboden HRM dienstverlening; 5. brede HRM dienstverlening (als groeimodel) omvat globaal: a. instroom van personeel (o.a. werving en selectie, mogelijkheden en cultuur voor doelgroepen, leeftijdsopbouw, stages en leerbanen, cultuur); b. Doorstroom van personeel (o.a. ontwikkeling personeel, bijscholing)* c. Uitstroom van personeel (o.a. ontslag, van werk naar werk, omscholing, personeelsbehoud); d. Subsidiemogelijkheden op het gebied van personeel; e. Arbeidsmarktontwikkelingen sector / regio 6. benadering vanuit één identiteit en met goede ingang en bereikbaarheid voor werkgevers; 7. professionele dienstverlening; 8. registratie door accountmanagers van bedrijfscontacten, gemaakte afspraken en geleverde diensten in een webbased toegankelijk registratiesysteem; 9. alle medewerkers raadplegen het systeem voorafgaande aan (te plannen) bedrijfsbezoek HRM dienstverlening; 10. HRM dienstverlening is een verantwoordelijkheid van de samenwerkende organisaties (als groeimodel); 11. sectorale aanpak met o.a. bedrijfsadviseur per sectorspecialiteit en integrale sectorale aanpak op middellange termijn met samenwerkingspartners voor tekortsectoren; 12. één werkgeversteam met accountmanager, bedrijfsadviseur en specialisten;
Pagina 23
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
13. mensontwikkeling en talentontwikkeling van de medewerker vindt plaats bij de werkgever 14. werkgever wordt ontzorgt en zijn risico’s worden beperkt voor zover nodig als de werkzoekende een grotere afstand heeft tot de arbeidsmarkt heeft.
4.5 Financiën Gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Participatiewet de beschikking over drie financieringsbronnen: 1. Inkomensdeel oude stijl, plus toevoegingen t.b.v. inkomensondersteuning en loonkostensubsidies voor nieuwe doelgroepen. 2. Gebundeld re-integratiebudget, bestaande uit het Participatiebudget oude stijl, het WSWbudget oude stijl, plus toevoegingen t.b.v. begeleiding van nieuwe doelgroepen. 3. Cluster Werk & Inkomen Gemeentefonds, plus een toevoeging t.b.v. uitvoeringskosten nieuwe doelgroepen. Er is een reëel risico dat op termijn de vraagontwikkeling uit de pas gaat lopen met de beschikbare financiële middelen. Dit wordt versterkt door de huidige populatie Sw'ers die hun rechten behouden en de middelen die verlaagd worden. Ook zullen de kortingen op de reintegratiemiddelen in de nieuwe Participatiewet ertoe leiden dat burgers een groter beroep gaan doen op voorzieningen uit de Wmo. Binnen de gemeentelijke algemene middelen is dit een belangrijk financieel risico.
Pagina 24
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
5
Conclusies en aanbevelingen Hieronder volgen de belangrijkste conclusie die we trekken uit het samenwerkingsproces tot nu toe. Een proces dat hiermee niet wordt afgesloten, maar steeds meer richting krijgt en in 2014 zal worden voortgezet.
5.1 Samenhang drie decentralisaties Doel van de nieuwe Wmo, jeugdwet en participatiewet is meer preventie, uitgaan van de eigen kracht, minder snel problematiseren en medicaliseren, betere samenwerking rond gezinnen en integrale hulp op maat. Een ander doel is de continuïteit van hulp als kinderen volwassen worden. De participatiewet is erop gericht om meer mensen (met een beperking) aan een zinvolle dagbesteding of een gewone baan te helpen. Het bieden van een zinvolle dagbesteding is ook een doel van de Wmo. Omdat gemeenten uitgaan van het principe één huishouden met één plan en één regisseur is het belangrijk de decentralisaties in nauwe samenhang uit te voeren. Zo ontstaat integraliteit op onderwerpen als aanpak jeugdwerkloosheid, dagbesteding voor mensen met beperkingen, social return bij inkoop, bijzondere bijstand, schuldhulpverlening, tegemoetkoming zorgkosten en armoedebeleid. Uiteindelijk moet hulp daardoor effectiever en goedkoper worden. Dat blijft voorop staan. Professionals voor jeugd én voor volwassenen zullen goed moeten samenwerken om één huishouden met één plan en één regisseur ook echt in praktijk te brengen en het aantal professionals dat zich tegelijkertijd bezighoudt met het huishouden te beperken. Cruciaal voor het slagen van de transities is een goede uitvoering in de praktijk. Om de hulp goed af te stemmen op de behoefte van de burger is het van belang dat deze goed wordt afgestemd op de ‘sociale context’: wat is de situatie, wat zijn de kansen en problemen, welke hulp wordt er al geboden? Hiervoor is een goede registratie en gegevensuitwisseling tussen college, aanbieders en zorgverzekeraar noodzakelijk, uiteraard binnen de geldende privacyregels. Het is voor burgers belangrijk dat deze verschillende partijen beschikken over elkaars gegevens (daar waar relevant), omdat dit zal leiden tot effectiviteit en efficiency in de hulpverlening. Streven is dit cliëntvolgsysteem de komende jaren verder te ontwikkelen en uit te bouwen naar een vorm waarbij het hele sociale 'domein' in kaart gebracht wordt en waartoe diverse partners toegang hebben. We volgen hierbij de landelijke ontwikkelingen/discussies (KING, VISD) en regels rondom privacy en veiligheid. Samenhang tussen de drie decentralisaties is benoemd op vijf specifieke doelgroepen jeugd en jongeren: 1. Jeugdigen met een beperkte arbeidscapaciteit die begeleiding en/of zorg vragen. 2. Jeugdigen die zodanig zijn beperkt dat zij zijn aangewezen op dagbesteding of beschut werk. 3. Multi-problem huishoudens. 4. Jongeren en school(verzuim) en werk. 5. Jeugd in zowel AWBZ voorzieningen als binnen de jeugdzorg.
Pagina 25
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Daarnaast is in het functioneel ontwerp aangegeven hoe de relatie met Passend onderwijs wordt vorm gegeven. (De Meierij is een Passend Onderwijs regio). De groep mensen die op dit moment beschut werken hebben een sterke overlap met de doelgroep die aan 'dagbesteding' deelneemt binnen de Wmo. Hierin gaat het om eenzelfde doelgroep waarin voorzieningen gedeeld kunnen worden. Voor de Jeugdzorg: Wajong en speciaal onderwijs, VSV'ers zijn klanten die soms geholpen worden binnen de jeugdzorg en tegelijkertijd een voorziening uit de participatie aangeboden kunnen krijgen. Doelgroep verdeling De doelgroep binnen de Participatiewet is onderverdeeld in drie groepen. We verwachten dat het bestand er als volgt uit kom te zien: 10% behoort tot de subgroep “regulier werk” 60% behoort tot de subgroep “georganiseerd werk” en “lerend werken” 30% valt in de subgroep “meedoen”. Het betreft burgers die aanmerking komen voor: 1.
80 % tot 100 % verdiencapaciteit: Regulier werk Doel: werk zonder uitkering Toelichting: mensen met een verdiencapaciteit van 80% 100% hebben geen ondersteuning in de vorm van een re-integratievoorziening en/of loondispensatie nodig. Volstaan kan worden met het actief houden van deze groep om hen te stimuleren en waar dat nodig is te begeleiden om zo snel mogelijk werk te aanvaarden. (voorbeeld van regulier werk is directe bemiddeling)
2.
30 % tot 80 % verdiencapaciteit: Georganiseerd werk en lerend werken Doel: capaciteiten benutten met (deel-)uitkering en/of capaciteiten vergroten om een stap te maken (met behoud van uitkering). Toelichting: mensen met een substantiële verdiencapaciteit met potentie van groei worden ondersteund bij hun ontwikkeling, om zo te kunnen doorgroeien naar regulier werk; Deze doelgroep zal voornamelijk in aanmerking komen voor detachering met of zonder gebruik van het instrument van loonkostensubsidie. Mensen met een beperkte verdiencapaciteit worden begeleid tot het vergroten van hun arbeidsmogelijkheden met als eerste doel het vergroten van de bemiddeling naar (regulier) werk. Daarmee kunnen zij toetreden tot een van de beide bovenstaande groepen. Actieve inzet op het vergroten van werknemersvaardigheden en via begeleid werk en/of groepsdetachering. Daarnaast kan er sprake zijn van de inzet van functiegerichte of vakspecifieke training/scholing en werkbegeleiding. Soms wordt nog een onderscheid gemaakt binnen deze doelgroep tussen mensen met een verdiencapaciteit van 30% tot 50%, en 50% tot 80%. Dat komt voort uit praktijkervaring waaruit blijkt dat in de buurt van de 50% een financieel omslagpunt ligt. De kosten voor begeleiding en aanpassing van mensen met een verdiencapaciteit boven de 50% vallen in veel gevallen weg tegen oplopende besparingen op de uitkeringslasten.
3.
Tot 30 % verdiencapaciteit: Meedoen Doel: deelnemen aan de samenleving
Pagina 26
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Toelichting: voor de mensen met een zeer geringe verdiencapaciteit, een grote afstand tot de arbeidsmarkt en weinig groeimogelijkheden richting werk. Ondersteuning dient ter bevordering van de maatschappelijke participatie door middel van de inzet van zorg- en welzijnsinstellingen. Hierbij zal de inzet van de gemeentelijke middelen uit het participatiebudget beperkt blijven. Ondersteuning van gemeente kan plaatsvinden via samenwerking binnen beschut werk of de transitie Awbz.
5.2 Schaal: regio, subregio, lokaal 1. De huidige samenwerking binnen het sociaaldomein in de Meierij is zeer nuttig geweest. De afstemming op Meierij niveau is aanzienlijk verbeterd, maar ook is de stap gezet naar samenwerking op het niveau van Noordoost Brabant, sociaal domein-breed. 2. Voor de drie decentralisaties geldt een regionaal samenwerkingsgebied van de 19 gemeenten in Noordoost Brabant. Hiermee is de samenwerking binnen Noordoost Brabant 5
voor de transities congruent.
3. Er ligt een agenda voor de doorontwikkeling van de samenwerking op het niveau van Noordoost Brabant, en de onderwerpen voor samenwerking op Meierij niveau zijn benoemd. 4. De decentralisaties -of transities- zijn in de uitvoering verankerd op het lokale niveau. 5. Samenwerking is in ontwikkeling en continuering wordt gewenst op het niveau van Brabant Noordoost voor de decentralisaties op hoofdlijnen van beleid. Het gaat dan om regionaal afstemmen en doorontwikkelen. Deze samenwerking op beleidskader niveau vraagt op zich geen nieuwe structuur. De huidige structuur kan worden voortgezet en waar nodig uitgebreid om de integraliteit van het sociale domein in het oog te houden. Over de uitgangspunten van beleid besluit elke gemeente afzonderlijk, zoals recent over de Kadernota Jeugdzorg en het functioneel ontwerp Jeugdzorg. 6. Wettelijk verplichte regionale taken en specialistische taken worden vanuit een nieuwe regionale inkoopfunctie gedaan. De organisatie en aansturing van contractpartijen, inkoop, contractmanagement, evenals de organisatie van back-office administratieve taken en ICT vindt vooral plaats op het regionale niveau van Brabant noordoost. Mogelijk gewenste eenduidigheid in werkmethoden en de organisatie van werkprocessen kan ook vanuit het regionale niveau worden bevorderd. Over de samenwerkingsvorm wordt in januari advies uitgebracht, in een aantal mogelijke varianten met voor- en nadelen. 7. Uitgangspunt van de regionale samenwerking voor de jeugdzorg is de bestuurlijke aanbestedingsvorm. Het inkoopmodel voor de WMO is gebaseerd op inkoop op verschillende schaal met een beperkt aantal partijen. De voorgestelde werkgroep beschrijft de verschillende besluitvormings- en werkprocessen voor de verschillende organisatievarianten. De werkgroep geeft hierbij aan hoe in de verschillende varianten de inzet van de afzonderlijke gemeenten geregeld wordt. 8. "Al het andere" blijft lokaal of indien gemeenten dat wensen subregionaal, afhankelijk van de uitgangspunten die in de verschillende transities zijn geformuleerd. Gemeenten kunnen dus zelf samenwerkingsverbanden organiseren indien zij dit wensen.(subregionale inkoop, samenwerking in uitvoeringstaken). Het subregionale niveau moet goed aansluiten bij de regionaal te kiezen structuur (bijvoorbeeld: afstemming tussen regionale overlegtafel in het kader van bestuurlijk aanbesteden en subregionaal overleg). 9. Samenwerking is gewenst op ICT ondersteuning binnen het sociaal domein.
5
Dat geldt niet automatisch voor de werkgebieden van de huidige uitvoeringsinstellingen. Zi is bijvoorbeeld de WSD ook werkzaam voor gemeenten buiten de regio Noordoost Brabant.
Pagina 27
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
KING en het VSD applicatielandschap zijn belangrijke ontwikkelingen in de informatievoorziening voor inwoners, professionele dienst- en hulpverleners, maar ook voor de administratieve afhandeling en managementinformatie. Hier is samenwerking op het niveau van Noordoost Brabant of zelfs daarboven voor de hand liggend.
5.3 Wat betekent dit voor Meierij? 1. Het portefeuillehouderoverleg Sociaal Domein Meierij wordt bijzonder gewaardeerd als platform voor onderlinge beleidsafstemming, onderling afstemmen en delen van informatie in verband met de drie decentralisaties. Aanbevolen wordt te bezien of op termijn de gemeente Veghel deel gaat nemen aan zowel stuurgroep sociaal domein als aan het portefeuillehouderoverleg sociaal domein, gezien de ontwikkelingen rond een mogelijke herindeling. 2. Handhaaf vooralsnog vanuit de stuurgroep de directe relatie met de drie projectgroepen die zich bezig houden met de voorbereiding op de decentralisaties. Leg het accent op integraliteit, en onderlinge afstemming van de gezamenlijke koers. Betrek de uitvoering in de fase van beleid, naar tactiek, naar voorbereiden op de operatie. Dat is belangrijk voor het inregelen van -deels nieuwe- werkprocessen, maar ook voor de ontwikkeling van het 'anders doen'. 3. Het platform "Meierij' draagt actief bij aan actief leren van elkaar en met elkaar, bundelen van denkrichting, de transities leren vertalen naar een zich ontwikkelende nieuwe uitvoeringspraktijk. Vooral op het niveau van "anders doen", en dan vooral in de werkwijze van sociale teams en jeugd en gezinteams, valt enorme winst te halen door van elkaar te leren, en gedragen werkprocessen te ontwikkelen. 4. Er liggen op Meierijniveau de volgende taakgebieden: 4.1.
Jeugdzorg: afstemming van de basisteams jeugd en gezin. Ambulante jeugdhulp., en mogelijk persoonlijke verzorging. Passend onderwijs.
4.2.
WMO: inkoop gespecialiseerde hulp, vanaf 2015 die op subregionaal niveau. Vervoer van en naar groepsbegeleiding. Begeleiding kortdurend verblijf. Beschermd wonen. Centrum voor complexe casuïstiek?
4.3.
Participatiewet: rol WSD, Optimisd, sociale diensten. Instroom Wajong en Wsw/wachtlijst Wsw, en speciaal onderwijs. De subregionale werkgeversbenadering.
Overlappend is de samenhang tussen de decentralisaties in de manier waarop ondersteuning bij meervoudige en complexe problematiek binnen huishoudens doelmatig en doeltreffend kan worden georganiseerd. Hierin spelen zorg- en welzijnsaspecten een rol, zoals bijvoorbeeld GGZ, verslavingszorg of ambulante jeugdzorg. Maar natuurlijk ook werk en inkomen, schuldhulpverlening en sociale activering. de uitdaging wordt om hier aan slagvaardigheid, kwaliteit en efficiëntie te winnen door te werken vanuit "één huishouden, één plan". 5. Vanuit de Meierij wordt vertaald naar het niveau van Noordoost Brabant, en wordt bezien in welk tempo taken en functies overgedragen kunnen worden naar dat niveau. Los van de onderwerpen kan steeds gekeken worden naar ICT, administratie, (inwoners-) communicatie en voorlichting, HRM, en kwaliteitszorg en methodiekontwikkeling: waar loont het op te schalen? Antwoord op die vragen kunnen nu nog onvoldoende scherp gegeven worden, maar in de loop van 2014 met de uitwerking van de transities naar verwachting steeds beter. 6. Er ligt een belangrijke subregionale taak om onderling af te stemmen in de sturing op de ontwikkeling van het SW bedrijf, in relatie tot de sociale dienst. Den Bosch heeft hierin een
Pagina 28
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
uitzonderingspositie, maar speelt een belangrijke rol in de afstemming op arbeidsmarktniveau. Vertegenwoordig de stuurgroep in overleggen over de toekomst van WSD en Optimisd, 7. Een speciale rol is het bewaken van de samenhang tussen de decentralisaties, en het bevorderen van integraliteit. 8. De Meierij vormt hiermee vooralsnog een belangrijke aanvullende hulpstructuur binnen de regio Brabant noordoost. 9. De stip op de horizon is uitvoering op het lokale niveau van drie gemeentelijke entiteiten, en samenwerking op het niveau van Noordoost Brabant. Er blijven echter de komende jaren subregionale samenwerkingsverbanden gewenst, vooral in de WMO en de werkgeversbenadering, en de subregionale organisatie van de onderdelen van het Werkbedrijf. 10. Op de lange termijn kan de subregio Meierij als het kan als samenwerkingsschaal overbodig worden, maar dat hangt sterk af van de vormgeving van de samenwerking in Noordoost Brabant voor de drie transities.
5.4 Randvoorwaarden regionale samenwerking De ambtelijke werkgroep die nu in januari 2014 gaat adviseren over een gewenste regionale organisatievorm Noordoost Brabant krijgt de volgende voorwaarden mee: Inhoudelijk: De samenwerking ondersteunt en bevordert de integraliteit tussen de transities. Elke gemeente zorgt voor een goede basis (lokale preventieve sociale infrastructuur); binnen de samenwerking stemmen we af wat dat inhoudt. Het is duidelijk welke zorgvormen op welk niveau worden geregeld. Schaal: Lokaal wat lokaal kan, regionaal waar we de regionale schaal nodig hebben. Verschillende schaalniveaus zijn mogelijk, afhankelijk van wat de zorgvorm of de transitie vraagt. Vorm: We kiezen de lichtst mogelijke vorm. Waar mogelijk sluiten we aan bij bestaande structuren. De positie van afzonderlijke colleges en raden is duidelijk; lokale kleur moet zichtbaar blijven. Onderscheid in beleid, organisatie en uitvoering: ook bij regionale samenwerking kan uitvoering lokaal plaatsvinden. Ook bij regionale organisatie *(bijvoorbeeld gezamenlijke inkoop) kan uitvoering lokaal zijn. We kiezen voor de uitvoering de kleinst mogelijke schaal. Financiën: Ten aanzien van zware gespecialiseerde zorg kiezen we voor een vorm van verrekening. Van de werkgroep wordt advies gevraagd over de wijze van het bewaken van de geldstromen, niet over de wijze van verrekenen zelf.
Pagina 29
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Er komen financiële prikkels om te stimuleren dat zo weinig mogelijk naar zware zorg wordt doorverwezen. De vorm van deze prikkels is of wordt per decentralisatie inhoudelijk uitgewerkt. Democratische legitimiteit: De positie van de gemeenteraad in de regionale samenwerking moet helder zijn. Raden komen meer op afstand en zijn mede afhankelijk van keuzes van andere gemeenten binnen de samenwerking. Dat maakt het des te belangrijker om bij regionale samenwerking transparant te zijn en de democratische legitimiteit een plek te geven. Dat kan bijvoorbeeld door een organisatievoorstel vergezeld te laten gaan met een procesvoorstel waarin duidelijk wordt wie op welk moment betrokken is en op welke manier. Daarin wordt duidelijk hoe individuele gemeenten hun inbreng leveren en wanneer gemeenteraden aan zet zijn en waarover zij besluiten.
Pagina 30
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Bijlage 1 Verslag bestuurlijke conferentie In dit verslag vatten we belangrijkste uitkomsten van de bestuurlijke conferentie kort samen. Eerst gaan we in op de uitgangspunten en randvoorwaarden, daarna geven we de bestuurlijke opdracht weer zoals die tijdens de conferentie is geformuleerd.
5.4.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden
CONCEPT
Tijdens de eerste ronde zijn de bestuurders in vijf verschillende groepen aan de hand van een aantal vragen ingegaan op de uitgangspunten en randvoorwaarden waaraan samenwerking op het vlak van de decentralisaties moet voldoen. Over een aantal uitgangspunten bestond tussen de groepen een algemene consensus. Een aantal uitgangspunten werd echter ter discussie gesteld. Zeggenschap Er was onder de groepen een algemene consensus over de bereidheid zeggenschap te delen. Hierbij werden de volgende voorwaarden genoemd voor het delen van zeggenschap: Specifiek op het vlak van dure specialistische zorg. Specifiek op het vlak van gezamenlijke inkoop en het aangaan van gezamenlijke verplichtingen. Bij samenwerking uitgaan van oriëntatie van mensen. Er moet solidariteit zijn van platteland naar stad en vice versa. Een aandachtspunt dat door verschillende groepen werd genoemd is de rol van de gemeenteraad bij het afstaan van zeggenschap. Er werd naar voren gebracht dat het voor bestuurders makkelijker is zeggenschap af te staan dan voor de gemeenteraad. De gemeenteraad staat op een veel grotere afstand en kan hierdoor de voordelen en noodzaak van samenwerking minder gemakkelijk zien. Twee groepen benadrukten dat mandatering zeker moet kunnen, maar dat gemeenteraden invloed willen blijven houden op het beleid. De raden hebben er beleidsterreinen bij gekregen en willen die zeggenschap waarschijnlijk niet direct opgeven. Het is dus de vraag hoeveel ruimte er voor lokaal beleid kan blijven bestaan. Er werd op dit punt aangegeven dat het van belang is dat bestuurders de gemeenteraden laten zien waarom samenwerking van belang is. Uit de discussie op dit punt kwam ook naar voren dat deze lokale positie van de raad deels ook geldt voor de portefeuillehouder. Er werd door één groep aangegeven dat er bij mandatering een onderscheid moet worden gemaakt tussen beleid en uitvoering. Mandatering van de uitvoerders in het veld moet in ieder geval gebeuren, maar als wethouder blijf je wel verantwoordelijk voor de eigen gemeente. Op het punt of er ook op het vlak van beleid zeggenschap moet worden afgestaan was daarom uiteindelijk geen consensus. Financiële solidariteit Ook over de noodzaak van financiële solidariteit bestond brede consensus. De volgende uitgangspunten die hierbij werden genoemd, zijn:
Pagina 1
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Gemeenten dragen bij op basis van een voortschrijdend gemiddelde. Er moet een buffer worden opgebouwd om tegenvallers op te vangen Financiën moeten worden gedeeld op basis van draagkracht. Wat voorkomen moet worden is dat kosten per burger worden gefactureerd. Eén groep gaf wel aan dat deze financiële solidariteit van tijdelijke duur zou moeten zijn, vooral om eventuele schommelingen in de beginfase op te vangen. Deze groep gaf ook de gedachte mee de mogelijkheid te bekijken om voor gemeenten een financiële prikkel in te bouwen om efficiënt te werken. In de discussie werd de kanttekening gemaakt dat samenwerking op inkopen goed mogelijk is,
CONCEPT
maar dat inkoop niet moet worden gezien als beleidarm. Het niveau waarop de samenwerking plaatsvindt Over het niveau waarop samenwerking plaatsvindt, bestond enige discussie. Eén groep gaf aan dat er gezamenlijk moet worden verkend wat er nodig is. Hierbij werd aangegeven dat wanneer van "lokaal" wordt gesproken, er vaak al sprake is van subregionaal. Een algemeen uitgangspunt dat werd aangegeven bij het schaalniveau van samenwerking is dat de zorgprofessional centraal moet staan. Een andere groep gaf aan dat de noodzaak tot regionale samenwerking afhankelijk is van de omvang van de doelgroep. Hoe groter de doelgroep, of hoe zwaarder de zorg, hoe meer samenwerking noodzakelijk is. In lijn met de noodzaak van samenwerking werd door een groep voorgesteld de samenwerking in drie segmenten te delen. Aan de top kan er dan sprake zijn van vergaande samenwerking en solidariteit op de zwaarste zorgtaken. In het middensegment kan er sprake zijn van samenwerking bij inkoop. Op het laagste niveau kunnen gemeenten zelf de uitvoering ter hand nemen. In de discussie kwam verder naar vormen dat er twee aanvliegroutes zijn. Samenwerking kan worden ingestoken op basis van het principe 'lokaal wat kan en regionaal wat moet', of op basis van het principe 'alles regionaal en wat daar niet kan voeren we lokaal uit.' Deze groep gaf aan hier op voorhand nog geen keuze in te kunnen maken. Wel werd in de discussie benadrukt dat preventie veelal lokaal kan en moet plaatsvinden. Verder werd aangegeven dat de vraag op welke schaal samenwerking plaatsvindt per transitie moet worden beantwoord. De vorm waarin samenwerking plaatsvindt Over de vorm waarin samenwerking moet plaatsvinden waren de meeste aanwezigen het eens dat dit pas in een later stadium aan bod zou moeten komen. Er werd aangegeven dat de vorm volgt op besluiten op hoofdlijnen over de samenwerking. De uitgangspunten voor de samenwerking moeten daarom eerst helder worden gemaakt. Op de vraag welke vorm passend is, kan daarom op het moment nog geen antwoord worden gegeven. Mogelijke opties die werden genoemd, zijn: Een centrumgemeente Gemeenschappelijke regeling. Beleidsrijk overleg. In de discussie werd wel aangegeven dat de vorm langzaamaan belangrijker wordt. Bij de jeugdzorg is de inhoud inmiddels ruime tijd in beeld. Op het terrein van de jeugdzorg is het zodoende al wel tijd wordt om het over de vorm te gaan hebben.
Pagina 2
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Er werd aangegeven dat een uitvoeringsorganisatie het werk moet gaan doen. De vraag is: hoe ga je daar afspraken over maken? Wat is daar voor nodig? In antwoord op deze vraag werd aangegeven dat het van belang is om te komen tot een uniforme set afspraken met zorgaanbieders
5.4.2 Bestuurlijke opdracht Voor het sociale domein vragen wij ambtelijk advies over de wijze waarop bestuurlijk en in de uitvoering vorm gegeven kan worden aan samenwerking op subregionaal- en regionaal niveau in Noordoost Brabant. Wij geven de volgende voorwaarden mee:
CONCEPT
1. Maak onderscheid tussen de onderdelen van de transities die op verschillende niveaus te realiseren zijn. e
e
2. Geef duidelijk aan welke producten en diensten op welk zorgniveau (0e, 1 , 2 lijn) plaats hebben. 3. Geef duidelijk aan welke vormen het beste bij deze producten en diensten op verschillende zorgniveaus passen. 4. Zorg ervoor dat preventieve activiteiten in alle gemeenten goed geborgd zijn, middels een deugdelijke preventieve sociale basisstructuur. 5. Zorg ervoor dat er wordt aangesloten bij bestaande structuren. 6. Stel per transitie een advies op. 7. Waarborg de integraliteit tussen de transities. 8. Bouw financiële prikkels in. 9. Houdt het niveau waarop taken worden uitgevoerd zo laag mogelijk; til taken alleen naar een hoger niveau wanneer dat moet. 10. Bouw solidariteit in, zodat we solidair zijn totdat het niet langer noodzakelijk is. Dit is met name van belang bij de specialistische zorg. 11. Houd het proces simpel, maak duidelijk waar de raad over gaat en waar ze de regio volgt en maak dit vooraf aan de raad duidelijk.
Pagina 3
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Bijlage 2 Uitwerking bestuursopdracht Inleiding Op 9 oktober jl. vond een bestuurlijke conferentie plaats met wethouders van 19 gemeenten in de regio Noordoost Brabant over samenhang tussen de drie grote decentralisaties in het sociaal domein en de organisatieschaal van samenwerking tussen gemeenten. Het verslag van deze bijeenkomst is in bijlage bijgevoegd. We herhalen hier de uiteindelijk door de aanwezige bestuurders geformuleerde opdracht. Bestuurlijke opdracht Voor het sociale domein vragen wij ambtelijk advies over de wijze waarop bestuurlijk en in de uitvoering vorm gegeven kan worden aan samenwerking op subregionaal- en regionaal niveau in Noordoost Brabant. Wij geven de volgende voorwaarden mee: 1. Maak onderscheid tussen de onderdelen van de transities die op verschillende niveaus te realiseren zijn. e
e
2. Geef duidelijk aan welke producten en diensten op welk zorgniveau (0e, 1 , 2 lijn) plaats hebben. 3. Geef duidelijk aan welke vormen het beste bij deze producten en diensten op verschillende zorgniveaus passen. 4. Zorg ervoor dat preventieve activiteiten in alle gemeenten goed geborgd zijn, door middel van een deugdelijke preventieve sociale basisstructuur. 5. Zorg ervoor dat er wordt aangesloten bij bestaande structuren. 6. Stel per transitie een advies op. 7. Waarborg de integraliteit tussen de transities. 8. Bouw financiële prikkels in. 9. Bouw solidariteit in, zodat we solidair zijn totdat het niet langer noodzakelijk is. Dit is vooral van belang bij de specialistische zorg. 10. Houdt het niveau waarop taken worden uitgevoerd zo laag mogelijk; til taken alleen naar een hoger niveau wanneer dat moet. 11. Houd het proces simpel, maak duidelijk waar de raad over gaat en waar ze de regio volgt en maak dit vooraf aan de raad duidelijk. Voorstel bestuursbesluit De voorbereidingsgroep voor de conferentie heeft in de evaluatie van zowel de eerder georganiseerde ambtelijke conferentie als de bestuurlijke conferentie een aantal eerste conclusies getrokken, en stelt u het volgende besluit voor: Portefeuillehouders besluiten een werkgroep in het leven te roepen met de opdracht voorstellen uit te werken voor eind januari 2014 over de vormgeving van samenwerking op regionaal niveau voor de inkoop en organisatie van wettelijk verplichte regionale taken en inkoop van specialistische dienstverlening. Verschillende varianten worden naast elkaar gezet, met de belangrijkste voor- en nadelen, om tot een goede afweging te komen.
Pagina 1
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Onder 'inkoop en organisatie' verstaan we: de technische inkoop, administratie, het contractmanagement, maar ook (breder) de budgetbewaking en aansturing van opdrachtnemers. Toelichting: De werkgroep inventariseert per decentralisatie wat er op regionaal niveau moet worden geregeld (wettelijk, of bestuurlijk gewenst). De werkgroep verbindt juridische expertise met inhoudelijke kennis over de transities en doet voorstellen voor inkoop op die onderdelen waarvoor een regionale inkooporganisatie doelmatig en doeltreffend is. Er wordt snel begonnen met de regionaal in te kopen onderdelen binnen de jeugdzorg: jeugdbescherming, jeugdreclassering, crisisdienst en specialistische jeugdzorg. en met specialistische begeleiding AWBZ. Tevens brengt de werkgroep advies uit over de wijze waarop beleidsmatige samenwerking regionaal vorm kan krijgen, vooral waar het onderlinge afstemming en verbinding betreft van de drie decentralisaties. Gedacht kan worden aan een bestuurlijk overleg sociaal domein, of het combineren van overleggen op één locatie en dag, om onderlinge afstemming te faciliteren, of varianten hier op. De werkgroep wordt gevraagd in haar advies in elk geval de volgende vragen te betrekken: In hoeverre is regionaal beleid bindend, en is er ruimte voor lokale amendementen? Wat gebeurt er als een gemeente uitstapt? Hoe wordt de governance structuur van de nieuwe regionale organisatie, en een passende overlegstructuur? Hoe wordt de verantwoording aan de afzonderlijke raden vorm gegeven? Hoe wordt het feitelijk beheer van geldstromen georganiseerd? Zet verschillende mogelijke varianten naast elkaar, met de belangrijkste voor- en nadelen, om zo tot een goede afweging te komen. Argumentatie De voorbereidingsgroep heeft de conferenties geëvalueerd, en op basis van de uitkomsten de volgende redenering uit de conclusies opgebouwd: 1. Samenwerking is in ontwikkeling en continuering wordt gewenst voor de decentralisaties op hoofdlijnen van beleid: regionaal afstemmen, samenwerken, doorontwikkelen. Deze samenwerking vraagt geen nieuwe structuur. De huidige structuur kan worden voortgezet en waarnodig uitgebreid om de integraliteit van het sociale domein in het oog te houden.Over de uitgangspunten van beleid besluit elke gemeente afzonderlijk, zoals recent over de Kadernota Jeugdzorg en het functioneel ontwerp Jeugdzorg. 2. Wettelijk verplichte regionale taken en specialistische taken worden vanuit een nieuwe regionale inkoopfunctie gedaan. De voorgestelde werkgroep werkt een aantal mogelijke varianten van een regionale inkoopfunctie uit, met voor- en nadelen per variant. Uitgangspunt is de bestuurlijke aanbesteding, waar intussen voor gekozen is. De werkgroep beschrijft de voorgestelde besluitvormings- en werkprocessen van de verschillende varianten. De werkgroep geeft hierbij aan hoe in de verschillende varianten de inzet van de afzonderlijke gemeenten geregeld wordt. 3. "Al het andere" blijft lokaal of indien gemeenten dat wensen subregionaal, afhankelijk van de uitgangspunten die in de verschillende transities zijn geformuleerd. Gemeenten kunnen dus zelf samenwerkingsverbanden organiseren indien zij dit wensen.(subregionale inkoop, samenwerking in uitvoeringstaken).
Pagina 2
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Het subregionale niveau moet goed aansluiten bij de regionaal te kiezen structuur (bijvoorbeeld: afstemming tussen regionale overlegtafel in het kader van bestuurlijk aanbesteden en subregionaal overleg). Achtergrond Samenwerking bekeken vanuit de inhoudelijke opdracht Inhoudelijke argumenten om samen te werken: Sommige voorzieningen hebben een regionale schaal nodig (klein volume, hoge kosten) om enerzijds het voortbestaan van de voorziening te garanderen en anderzijds financiële risico’s te beperken Regionale instellingen zijn beter aan te sturen wanneer we dat als gemeenten gezamenlijk doen (en dit leidt tot minder kosten omdat instellingen niet volgens verschillende systemen hoeven te werken) Problemen beperken zich niet tot gemeentegrenzen De vraag is waar welke samenwerking nodig is. In de visie op de jeugdzorg is al bepaald dat zware gespecialiseerde zorg regionaal ingekocht gaat worden. Lichtere zorg wordt lokaal of subregionaal ingekocht. Daarnaast wordt de 1e lijn (toegang, lichte pedagogische hulp e.d.) lokaal geregeld, met regionale afspraken over de kwaliteit. Dit laatste om te zorgen dat doorstroom naar gespecialiseerde voorzieningen vanuit de verschillende gemeenten niet teveel uit elkaar gaat lopen. In de AWBZ wordt de discussie momenteel gevoerd, het voorstel is om dezelfde redenering te hanteren als bij de jeugdzorg: zoveel mogelijk specialistische inkoop op regionaal niveau. Zware zorg (klein volume, hoge kosten) op regionaal niveau overige functies op lokaal of subregionaal niveau. Zowel rond jeugdzorg als AWBZ merken we dat beleidsmatige samenwerking een goede zaak is, waarbij gemeenten regionaal met elkaar afstemmen en zoveel mogelijk tot gelijkluidend beleid komen. In de praktijk betekent dat nu dat op een paar verschillende schaalniveaus wordt samengewerkt (jeugdzorg 19 gemeenten, AWBZ 12 en 7 gemeenten). Rond de Participatiewet is nog niet helemaal duidelijk wat gemeenten moeten gaan organiseren en wat daarbij de voorwaarden zijn. De verwachting is dat rond enkele taken een verplichting tot organisatie op arbeidsmarktregio niveau wordt opgelegd (werkgeversbenadering, werkbedrijven, harmonisering instrumenten, loonwaardebepaling). Zodra er meer concrete informatie bekend wordt zal ook de regionale samenwerking op dit werkveld bezien moeten worden. Mogelijk kan de werkgroep de aanbevelingen van de landelijke Werkkamer betrekken in de advisering over de samenwerkingsvorm(en). Schaalniveau In de bijeenkomsten zijn met name het regionale (19 gemeenten) en het lokale niveau onderkend. Daartussenin werken gemeenten meer of minder intensief met elkaar samen in (verschillende) subregio’s. Dat zijn er vier in Noordoost: Meierij, Land van Cuijk, Uden/Veghel en Maasland. Maar de laatste drie werken steeds vaker samen.
Pagina 3
9 januari 2014 Ons kenmerk 1013004-014/gdi/dme
Uitgangspunt is regionaal organiseren wat nodig is (wat een bovengemeentelijk schaalniveau vraagt) en de rest lokaal te houden, waarbij gemeenten zelf kunnen kiezen voor samenwerkingsverbanden op kleinere schaal. Bijvoorbeeld in de bestaande subregio’s, of combinaties daarvan. Dat biedt grote gemeenten de mogelijkheid om meer zelf te doen, en kleine gemeenten om versterking te zoeken waar nodig. Ook de uitvoering van regionaal georganiseerde zorgfuncties kan waar mogelijk lokaal plaatsvinden (bijvoorbeeld zorg aan huis op basis van een regionaal contract). Dat wordt geregeld in contracten en de daarvoor te organiseren regionale structuur. Namens de voorbereidingsgroep Noordoost Brabant-conferenties, Geert van Dijk, KplusV, 11 november 2013
Pagina 4