Beleidskader voor de transities binnen het sociaal domein 2014-2018 Beleidskader voor de transities binnen het sociaal domein 2014-2018
Woudenberg, December 2013 - maart 2014
Naar een nieuwe sociale infrastructuur in Woudenberg Beleidskader voor de transities binnen het sociaal domein 2014-2018
Woudenberg, december 2013 – maart 2014 Petra van der Horst Marianne Bomhof-Groenevelt Emmy van Brakel Marjan Völlmer Roelie Lammers-Zandberg
programmamanager projectleider projectleider projectleider projectleider
2
Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................................... 5 Samenvatting ....................................................................................................... 6 1. Toelichting op het beleidskader ........................................................................... 8 1.1
Waarom dit kader? ................................................................................. 8
1.2
Welke veranderingen komen op ons af? .................................................... 8
1.3
Regionale samenwerking in het sociaal domein ........................................ 12
1.4
Samenhang met andere ontwikkelingen in het sociaal domein ................... 12
1.5
Beleid in ontwikkeling ........................................................................... 12
1.6
Leeswijzer ........................................................................................... 13
2. Wat is de situatie in onze gemeente? ................................................................. 14 2.1
Hoe staat het met de inwoners van onze gemeente? ................................ 14
2.2
Zicht op specifieke ondersteuningsvragen van inwoners die over komen ..... 17
3. Wat willen we bereiken? ................................................................................... 24 3.1
Wat is de ambitie/visie van de gemeente? .............................................. 24
3.2
Kaders voor de beweging in het sociaal domein in Woudenberg ................. 24
3.3
Hoe zorgt de gemeente voor innovatie binnen het sociaal domein? ............ 25
3.4
Hoe zorgen de instellingen voor innovatie in de uitvoering? ....................... 26
4. Hoe willen we het gaan organiseren? ................................................................. 28 4.1
De inwoner (met een ondersteuningsvraag) heeft de regie ........................ 28
4.2
Rol van de gemeente ............................................................................ 29
4.3 Schaalkeuze (boven)regionale samenwerking en uitgangspunten aanbod zorgaanbieders ............................................................................................. 31 5. Inrichting van nieuwe sociale infrastructuur ........................................................ 33 5.1
Beweging binnen het sociaal domein ...................................................... 34
5.2
Burgerkracht ....................................................................................... 35
5.3
Basis(zorg) infrastructuur ..................................................................... 36
5.4
Informatie en adviespunt ...................................................................... 37
5.5
Sociaal team ....................................................................................... 38
5.6
Ondersteuningsschil en specialistische zorg ............................................. 41
5.7
Overgangssituatie voor de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet ........... 42
6. Aansluiting passend onderwijs en decentralisaties sociaal domein .......................... 44 6.1
Wet Passend Onderwijs ........................................................................ 44
6.2
Afstemming en aansluiting .................................................................... 45
6.3
Overlegvormen met het onderwijs ......................................................... 46
7. Hoe gaan we de kwaliteit van de zorg bewaken? ................................................. 47 7.1
Welke kwaliteitscriteria hanteren we? ..................................................... 47
7.2
Hoe bewaken we de kwaliteit? ............................................................... 47
8. Hoe gaan we financiële middelen inzetten? ......................................................... 49 8.1
Welk budget is er beschikbaar? .............................................................. 49 3
8.2
Hoe gaan we om met risico’s? ............................................................... 50
8.3
Contractering, bekostiging en sturing ..................................................... 50
8.4
Inkoop ................................................................................................ 52
9. Monitoring, verantwoording en sturing ............................................................... 53 9.1
Monitoring .......................................................................................... 53
9.2
Verantwoording ................................................................................... 53
9.3
Sturing en verantwoordelijkheid ten aanzien van het sociaal team ............. 54
10. Transitieplanning ........................................................................................... 55 11. Bijlagen ........................................................................................................ 61 Bijlage 1 Verklarende woordenlijst ....................................................................... 62 Bijlage 2
Specialistische jeugdzorg ...................................................................... 68
Bijlage 3
Kolommenschema Passend Onderwijs en zorg voor jeugd ......................... 73
Bijlage 4
Kwaliteitseisen Jeugdwet ...................................................................... 74
Bijlage 5
Regionaal Transitiearrangement Jeugdzorg Eemland ................................ 75
Bijlage 6
Communicatieplan
4
Voorwoord Voor u ligt het beleidskader voor de transities in het sociaal domein. Met dit beleidskader bouwen we verder op het programmaplan “Goed voor elkaar” (mei 2013) en de notitie “Kaders voor de beweging in het sociale domein” (gemeenteraad september 2013). Het kader geeft richting aan het beleid en uitvoering binnen het sociaal domein en beschrijft een gewenste eindsituatie. Het schetst op hoofdlijnen het beeld van de beweging die we de komende periode willen realiseren. Dit kader stuurt op een cultuurverandering bij inwoners, aanbieders, maatschappelijke organisaties en gemeente. Deze verandering is niet van vandaag op morgen gerealiseerd. De weg er naar toe is lang en vraagt de nodige investeringen en inspanningen. Het is niet een knop die kan worden omgezet maar een proces waarin we gezamenlijk moeten én willen groeien. Ook in ons eigen denken en handelen is een ingrijpende transformatie nodig. Dit is de reden dat er bij dit beleidskader een apart document is waarin de doelen t.a.v. de communicatie worden beschreven. Het beleidskader is tot stand gekomen in een periode die zich kenmerkt door wachten op wetsvoorstellen, tussentijdse wijzigingen op hoofdlijnen en een groot verschil in voortgang van de drie wettelijke trajecten. De Jeugdwet is voor eind januari 2014 geagendeerd bij de Eerste Kamer, de AWBZ/WMO is in concept bekend en ligt bij de Raad van State. De tekst van de Participatiewet is sinds december openbaar1. Naast alle onduidelijkheid is de materie buitengewoon complex. Dat weerhoudt ons er niet van om nu al te doen wat we kunnen doen. Het streven is om in april een concept beleidskader door de raad te laten vaststellen. Jaarlijks worden vervolgens uitvoeringsprogramma’s geschreven. Juist omdat we ons sterk bewust zijn van de grote verantwoordelijkheid naar onze inwoners toe om deze taken op een goede manier uit te voeren en de kwetsbaarheid van de doelgroepen, hebben we ons in de voorbereiding steeds laten leiden door de gedachte: “Hoe kan het wel?”. Wij staan voor een complexe opgave waar wij vol ambitie onze schouders onder hebben gezet en blijven zetten.
Wethouder Pieter de Kruif
1
Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 18 februari 2014 ingestemd met de Jeugdwet. Eind maart/begin april behandelt de Tweede Kamer naar verwachting de Wmo 2015. Op 20 februari 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Participatiewet. 5
Samenvatting De komende jaren verandert er veel in het sociaal domein. De huidige zorg is te complex, te duur en te versnipperd. De gemeente wordt verantwoordelijk voor bijna de hele maatschappelijke ondersteuning aan inwoners en krijgt daarmee de mogelijkheid om een samenhangend en toekomstbestendig beleid te voeren. De kern van de decentralisaties is de transformatie: het realiseren van een omslag in denken en handelen. Anders gezegd: van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. De gemeente wordt verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdzorg, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Vanuit de AWBZ komen de volgende taken over naar de Wmo: extramurale begeleiding, dagbesteding, beschermd wonen en kortdurend verblijf. De Participatiewet ten slotte bundelt drie verschillende werk- en inkomensregelingen tot 1 nieuwe regeling. Naast de drie decentralisaties krijgt de gemeente ook te maken met de ontwikkelingen in het nieuwe stelsel van Passend Onderwijs, waarmee schoolbesturen en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk worden voor alle zorg en ondersteuning aan kinderen en hun gezinnen. In Woudenberg wordt ongeveer evenveel gebruik gemaakt van verschillende regelingen en voorzieningen als gemiddeld in de regiogemeenten. Wel is het een divers beeld: voor sommige regelingen kent Woudenberg een relatief hoog gebruik, maar voor anderen juist een laag gebruik. In de gemeente maakt bijna 7% van de huishoudens gebruik van vier of meer regelingen. We willen de transformatie vanuit onze visie realiseren. Onze uitgangspunten daarbij zijn: Eigen kracht van de inwoner en zijn netwerk benutten; Verschuiving van zware naar lichte zorg (maar wel indien nodig snel specialistische zorg inzetten); Verschuiving van zorg naar welzijn (meer inzetten op preventie en het versterken van de basisvoorzieningen). We onderschrijven in dit alles het belang van de keuzevrijheid van de inwoner en geven daar ruimte aan door ondersteuning via een PGB aan te bieden. Samen met inwoners, maatschappelijke organisaties en professionals willen we de transformatie vormgeven, waarbij de regie bij de gemeente ligt. Toetsing en kwaliteitsbewaking zijn onderdeel van deze regierol. We zien het als onze verantwoordelijkheid om partijen bij elkaar te brengen en op die manier een innovatieproces te ondersteunen en een dialoog tot stand te brengen. We verwachten van inwoners dat zij maatschappelijk participeren en ook anderen in staat stellen deel te nemen aan het maatschappelijk leven. We gaan er daarbij van uit dat de inwoner eerst zelf aan zet is en onderzoekt of en zoja hoe hij zijn knelpunten zelf kan oplossen, met hulp van zijn sociaal netwerk. De toegang tot zorg en ondersteuning organiseren we lokaal: dicht bij de inwoner. We richten een sociaal team in wat lokaal ondersteuning biedt. Daarnaast werken we in de regio samen om specialistische ondersteuning op een verantwoorde manier te kunnen aanbieden en schaalvoordelen te realiseren. De (omgekeerde) piramide geeft goed weer hoe de beweging in het sociaal domein er uit ziet. De vraag naar ondersteuning staat centraal. We ondersteunen inwoners in het versterken van het eigen netwerk en het benutten van de eigen kracht. We zien een grotere rol voor de basisvoorzieningen in het ondersteunen van inwoners. Om de basisvoorzieningen in staat te stellen hun nieuwe rol op te pakken, onderzoeken we wat daarvoor nodig is en gaan we in gesprek met hen om samen te bespreken hoe zij op een 6
andere manier kunnen werken. Eenvoudige vragen van inwoners proberen we zoveel mogelijk via het Loket De Kleine Schans af te handelen, waar we een informatie- en adviespunt in willen integreren. Daarbij zal een digitaal informatie- en adviespunt een belangrijke rol gaan spelen. Het sociaal team vormt de spil van alle mogelijke vormen van ondersteuning door een integraal team van professionals. De professionals werken vanuit een integrale, generalistische en contextgebonden aanpak. Het sociaal team vormt een schakelfunctie tussen burgerkracht, basisvoorzieningen en specialistische zorg. De professionals van het sociaal team opereren niet meer vanuit hun eigen organisatie maar als lid van het team op basis van detachering of uitleen. Van de medewerkers wordt gevraagd het eigen specialisme te verbreden naar een generalistische taakuitvoering. Een deel van de huidige specialistische zorg zal ook in de toekomst specialistisch blijven, onafhankelijk van de werkwijze van het lokale sociaal team. Het is de uitdaging het sociaal team zo te organiseren het dat volume van de specialistische zorg afneemt. Het sociaal team is noodzakelijk om de ondersteuning ook op langere termijn betaalbaar te houden. Het werken met een sociaal team betekent een grote verandering voor de huidige aanbieders en de basisvoorzieningen. 2015 wordt een overgangsjaar waarbij continuïteit van zorg belangrijk is. Passend onderwijs betekent dat kinderen en jongeren zoveel mogelijk binnen het reguliere onderwijs naar school gaan, ook als zij een extra ondersteuningsvraag hebben. De school waar ouders hun kind aanmelden heeft een zorgplicht om het kind naar een school met een passend aanbod toe te leiden. Het kabinet stelt de middelen voor de Jeugd, Wmo en Particpatiewet (uitgezonderd het inkomensdeel) beschikbaar via een sociaal deelfonds. Deze wijze van financieren ondersteunt beleidsvrijheid van gemeenten. De voorlopige budgetten voor Jeugd zijn bekend, evenals de middelen voor begeleiding die overkomen. Overige middelen worden inde meicirculaire bekend gemaakt. Via de bekostiging van het sociaal team willen wij prikkels aanbrengen voor zorg en ondersteuning op maat. In de startfase blijven budgetten in beheer bij de gemeente. Op termijn is het onze ambitie de budgetten voor het team en de specialistische zorg bij het team onder te brengen en te baseren op populatiebekostiging. Om keuzevrijheid van zorg en ondersteuning mogelijk te maken, zullen er vormen van persoonsgebonden financiering zijn. In landelijke pilots worden momenteel een aantal output- en outcome indicatoren getest. Eenheid van taal en overeenstemming over meetinstrumenten stelt gemeenten in staat hun prestaties onderling te vergelijken en beperkt de administratieve lasten voor aanbieders. De gemeente is verantwoordelijk voor kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van de door haar bekostigde zorg, maar de zorgverlening zelf is geen gemeentelijke verantwoordelijkheid. Voor het sociaal team reikt de gemeentelijke verantwoordelijkheid verder. Na evaluatie en op termijn willen we toe groeien naar een vorm waarbij het sociaal team uitgegroeid is tot een zelfstandige identiteit of kan worden uitbesteed.
7
1. Toelichting op het beleidskader 1.1
Waarom dit kader?
Het sociaal domein gaat over het leven van mensen in Woudenberg. Mensen die wonen, werken en actief participeren. Het gaat over opgroeien, zelfstandig worden, relaties aangaan, ouder worden, soms ziek worden en sterven. Over mensen die in de kracht van hun leven staan en aan anderen praktische hulp kunnen bieden. En ook over mensen die een beperking hebben en die met steun van anderen een betekenisvol leven kunnen leiden. De komende jaren gaat er veel veranderen in dat sociaal domein. De gemeente Woudenberg krijgt er naar verwachting drie grote taken bij: De nieuwe Jeugdwet; De overgang van de functie Begeleiding uit de AWBZ naar de Wmo; De invoering van de Participatiewet. Met deze nieuwe taken krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor bijna de hele maatschappelijke ondersteuning aan inwoners – kinderen, volwassenen en ouderen. Hiermee krijgt de gemeente de mogelijkheid om een samenhangend beleid te voeren, gericht op het vergroten van de participatie van mensen in een kwetsbare positie in de samenleving. Voorafgaand aan voorliggend beleidskader is een visiedocument “Goed voor elkaar” en zijn de ”Kaders voor het sociaal domein’ vastgesteld. De visie en kaders van waaruit de gemeente wil werken zijn besproken met betrokkenen in het veld: aanbieders, cliëntenorganisaties en maatschappelijke partners. De twee documenten vormen het uitgangspunt voor de verdere uitwerking en concretisering van het beleidsplan. In de regio Amersfoort en lokaal in Woudenberg zijn consultatiegesprekken gevoerd met aanbieders, cliëntenorganisaties en maatschappelijke partners. In de bijeenkomsten is geïnformeerd wat de opgaven zijn, de visie waaruit gewerkt wordt en is belangrijke input opgehaald die verwerkt is in de concept kadernota. De concept kadernota wordt ter medezeggenschap voorgelegd aan de samenleving in Woudenberg. De adviesraad Wmo wordt formeel om advies gevraagd.
1.2
Welke veranderingen komen op ons af?
De drie verschillende decentralisaties worden hieronder besproken aan de hand van de wettelijke kaders of beschikbare conceptwetsvoorstellen. Vervolgens staan we stil bij de transformatie die daarvoor nodig is. Decentralisatie jeugdzorg Het huidige stelsel voor jeugdzorg is te complex, versnipperd en duur. Vaak is het voor ouders en jongeren onduidelijk waar en waarvoor zij begeleiding en ondersteuning kunnen krijgen. Ook voor professionals is het stelsel onoverzichtelijk en zijn er afstemmings- en aansluitingsproblemen waardoor de samenwerking rond kinderen en gezinnen tekortschiet. De vraag naar jeugdzorg is zodanig toegenomen dat de hoge kosten niet meer zijn op te brengen. Het huidige jeugdzorgstelsel wordt daarom de komende jaren vernieuwd waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de gemeente komt te liggen.
8
Gemeente • Opvoed- en opgroeiondersteuning • Jeugdgezondheidszorg • Licht Ambulant
Provinices • Ambulante zorg • Open residen ele zorg • Pleegzorg • Dagbehandeling • Spoedeisende zorg • Gesloten Jeugdzorg (vanaf 2013) • Jeugdbescherming- en reclassering
Rijk • Gesloten Jeugdzorg (tot 2013)
ZWV • Jeugd GGZ
AWBZ • Jeugd LVG • PGB obv jeugd GGZ/LVG
Huidige taken Gemeente • Opvoeden opgroeiondersteuning • Jeugdgezondheidszorg • Licht Ambulant
Nieuwe taken • Ambulante zorg • Open residen ele zorg • Pleegzorg • Dagbehandeling • Spoedeisende zorg • Gesloten Jeugdzorg (vanaf 2013) • Jeugdbescherming- en reclassering • Jeugd LVG • PGB obv jeugd GGZ/LVG • (Jeugd GGZ)
In het nieuwe stelsel krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-GGZ, jeugd-VB en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen) en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze verantwoordelijkheid wordt in de wet vormgegeven als een zorgplicht van gemeenten, de zogenaamde jeugdhulpplicht. De gemeente wordt verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en zorgt ervoor dat ieder kind, dat een vorm van jeugdhulp nodig heeft, deze daadwerkelijk krijgt. Deze nieuwe wet vervangt de wet op de Jeugdzorg. De nieuwe wet spreekt niet meer van jeugdzorg maar van jeugdhulp2. De gemeentelijke verantwoordelijkheid omvat: 1. het treffen van voorzieningen op het gebied van jeugdhulp bij problemen met het opgroeien en opvoeden, en de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie; 2. het op laagdrempelige en herkenbare wijze advies geven over en het bepalen en het inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp; 3. de toegang tot het gedwongen kader en het organiseren van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Het concept wetsvoorstel nieuwe WMO Extramurale begeleiding, dagbesteding, beschermd wonen, kortdurend verblijf van mensen met een matige tot zware beperking komen vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeente en worden ondergebracht in de Wmo. In de afgelopen decennia hebben wij in Nederland voor ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking een goed systeem van langdurige ondersteuning en zorg gerealiseerd. Deze ondersteuning en zorg die vele professionals, mantelzorgers en vrijwilligers dagelijks bieden, is van zeer grote waarde.
2
bijlage 2: Ministerie Volksgezondheid, Welzijn & Sport: Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet, september 2013
9
Hoe trots we ook kunnen zijn op de grote verworvenheden die zijn gerealiseerd, hervormingen voor de toekomst zijn nodig. In de eerste plaats omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van langdurige zorg aan het veranderen zijn. We worden steeds ouder. Bij het ouder worden stellen we ook andere eisen aan de kwaliteit van leven. Mensen willen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen en niet eenzaam zijn. Vaak zal ondersteuning van het eigen sociale netwerk of de (gemeentelijke) thuiszorgvoorzieningen nodig zijn. In de tweede plaats zijn er hervormingen nodig vanwege de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg. In de afgelopen decennia is de AWBZ overbelast geraakt. Teveel zaken die we ook zelf kunnen regelen, worden uit collectieve middelen betaald. Daarmee dreigt het gevaar van steeds hogere premies die het besteedbare inkomen uithollen en de solidariteit aantasten. Tenslotte kan de hervorming van de langdurige zorg niet los worden gezien van de wijze waarop wij in Nederland samen leven. Het omzien naar elkaar, de onderlinge solidariteit, burenhulp zijn belangrijke maatschappelijke waarden die de samenleving verbindt. De overtuiging die ten grondslag ligt aan de decentralisatie AWBZ is dat de gemeente, beter dan het Rijk, in staat is zorg te dragen voor ondersteuning op maat. De gemeente staat dichter bij de burger en kent de burger beter. Bovendien heeft de gemeente ook veel taken op aangrenzende beleidsterreinen (re-integratie, bijstand, woonbeleid, gezondheidszorg etc.) en kan zo beter een integraal beleid voeren. De compensatieplicht verdwijnt uit de Wmo. De resultaten die behaald moeten worden om problemen met zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op te lossen zijn het uitgangspunt. Met het vervangen van de compensatieplicht door een maatwerkvoorziening wil het kabinet benadrukken dat gemeenten en burgers ruimte hebben om te komen tot oplossingen die zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden. Inwoners met een ondersteuningsvraag kunnen een vraag neerleggen voor ondersteuning in zelfredzaamheid, participatie of opvang. In een (keukentafel) gesprek vindt de vraagverheldering plaats. Gekeken wordt wat de oplossingsrichtingen zijn, welke bijdrage de inwoner (met de ondersteuningsvraag) en het sociale netwerk kan leveren en welke (voorliggende) algemene voorzieningen mogelijk zijn. Is een maatwerkvoorziening nodig dan start de procedure van aanvraag maatwerkvoorziening. Indien de gemeente oordeelt dat een cliënt een voorziening nodig heeft, dan bestaat weliswaar recht op een bepaald resultaat, maar de gemeente bepaalt in de verordening welke voorzieningen geboden worden. Er zijn twee soorten voorzieningen: algemene voorzieningen, die voor iedereen toegankelijk zijn en maatwerkvoorzieningen, waarvoor een beschikking nodig is. Een algemene voorziening is “een aanbod van diensten en activiteiten dat zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoefte en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of opvang”. Een maatwerkvoorziening is een “op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen”. De gemeente heeft de beleidsvrijheid om voorzieningen die zij als maatwerkvoorziening kan aanbieden ook als algemene (voorliggende) voorziening aan te bieden. In de oude Wmo wetgeving was sprake van 9 prestatievelden, deze zijn samengevoegd in 3 resultaatsgebieden: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een 10
handicap, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld en preventie. 2. Het zoveel mogelijk in de eigen omgeving ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen. De algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. 3. Het bieden van beschermd wonen en opvang. De uitwerking van de drie resultaatsgebieden wordt opgenomen in het beleidsplan Wmo dat in 2014 verschijnt. De Participatiewet Op 1 januari 2015 treedt (naar verwachting) de Participatiewet in werking. Deze wet bundelt de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wajong (uitkering voor personen die al van jongs af aan geen of minder arbeidsmogelijkheden hebben). De gemeente wordt verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De essentie van de wet is dat iedereen die kan werken een plek vindt op de reguliere arbeidsmarkt. Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid dit te bewerkstelligen. Dat betekent dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de arbeidsparticipatie van iedereen met een beperkte arbeidscapaciteit. De Wajong blijft bestaan uitsluitend voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn. Naast ondersteuning bij arbeidsparticipatie, wordt de gemeente verantwoordelijk om een inkomensvoorziening te treffen voor de doelgroep. De transformatie Met de komst van nieuwe doelgroepen in de Participatiewet en de transities Jeugd en AWBZ ontstaat de kans om het sociaal domein anders, en toekomstbestendig in te richten. Daarvoor is een transformatie in denken en handelen nodig: van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. De decentralisaties beogen een andere manier van werken. Zowel het Rijk als wij, gemeente, zien dat de huidige stelsels (m.n. de jeugdzorg) te complex zijn georganiseerd. Het stelsel is vooral gericht op belemmeringen en werkt vanuit problemen in plaats van mogelijkheden. Het speelveld heeft te veel organisaties waardoor er veel onbedoelde afstemmings- en aansluitingsproblemen zijn ontstaan. In de huidige situatie is het accent steeds meer komen te liggen bij de specialistische hulpverlener en zijn productenaanbod in plaats van bij de burger met zijn vraag om zorg of ondersteuning. Dit leidt vaak tot het bieden van gespecialiseerde (dure) zorg in plaats van eerst de eigen kracht van de omgeving te benutten. De transformatie is gericht op het veranderen van gedrag, cultuur en werkwijzen. Het gaat om een andere omgang met elkaar bij inwoners, professionals, instellingen en gemeenten om de gewenste verandering te effectueren. Het vraagt om een andere manier van denken en handelen van alle betrokken partijen inclusief de gemeente zelf. Hierbij staan de volgende drie uitgangspunten centraal: 1. eigen kracht van de klant: van aanbod- en systeemgericht naar vraag- en mensgericht; 2. verschuiving van zware naar lichte zorg; 3. verschuiving van zorg naar welzijn. Het transformeren loopt gelijk op met het veranderen van het stelsel, maar loopt na de verandering van het stelsel door. Transformeren is niet iets wat van de een op de andere dag kan plaatsvinden. Het vraagt om een dialoog en goede communicatie met inwoners, maatschappelijke partners, aanbieders en communicatie intern in de gemeente. Het communicatieplan zal 11
een belangrijk middel zijn om invulling te geven aan hoe en met wie de transformatie opgepakt gaat worden en waar de opgaven liggen. Het communicatieplan is als bijlage aan dit beleidskader toegevoegd.
1.3
Regionale samenwerking in het sociaal domein
Binnen de kaders van het sociaal domein heeft de gemeente de beleidsvrijheid om te bepalen hoe zij invulling geeft aan haar nieuwe taken. De gemeenten in de regio Amersfoort, te weten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Leusden, (Nijkerk3), Soest en Woudenberg hebben afgesproken om samen op te trekken bij het vormgeven van de transitie en transformatie van het sociaal domein. Zij bereiden zich hier al vanaf 2011 gezamenlijk op voor. Zij benutten deze transitie om het stelsel van ondersteuning, hulp en zorg te vernieuwen en te verbinden tussen de transities in het sociaal domein. Waar nodig zal het aanbod voor jeugdhulp/AWBZ ook regionaal of bovenregionaal vormgegeven worden. Hiervoor zijn voor de jeugd (boven)regionaal afspraken gemaakt. Voor de AWBZ en de Participatiewet worden deze afspraken nog gemaakt.
1.4
Samenhang met andere ontwikkelingen in het sociaal domein
Naast de drie decentralisaties krijgt de gemeente ook te maken met de ontwikkelingen in het nieuwe stelsel van Passend Onderwijs, waarmee schoolbesturen en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk worden voor alle zorg en ondersteuning aan kinderen en hun gezinnen. Het vormgeven van het passend onderwijs en de nieuwe gemeentelijke Jeugdtaken kunnen elkaar aanvullen en versterken. We komen hier in hoofdstuk 6 verder op terug.
1.5
Beleid in ontwikkeling
Dit beleidskader bevat nog geen volledige uitwerking van het nieuwe gemeentelijk beleid. Het geeft wel de richting aan waar de gemeente Woudenberg naar toe wil. In uitvoeringsplannen voor de Wmo en jeugd (2014) wordt het beleid verder uitgewerkt. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de consequenties voor het beleid op de grensvlakken van de hiervoor beschreven veranderende wet- en regelgeving en wordt de verbinding gelegd met Passend Onderwijs (zie hoofdstuk 6 van dit document). Er zijn een aantal redenen waarom dit kader nog niet compleet kan zijn: Vanuit het besef dat we alle betrokkenen in de Woudenbergse samenleving nodig hebben om de vernieuwing vorm te geven, willen we het beleid ontwikkelen in samenspraak met hen: inwoners (met een ondersteuningsvraag), mantelzorgers en vrijwilligers. We willen zo optimaal mogelijk gebruik maken van de vernieuwingsmogelijkheden vanuit het veld. Een uitgebreide consultatie met alle betrokkenen (over voorliggend kader) moet nog plaatsvinden. Consultatie is ook nodig om handen en voeten te geven aan nieuwe termen als eigen kracht en samenredzaamheid, die een wezenlijk onderdeel zijn van de vernieuwing. Bij het schrijven van dit beleidskader is nog veel onduidelijk. Nog niet alle wetgeving is vastgesteld. Nog niet alle informatie is bekend, informatie ontbreekt (vnl. cijfers en financiële kaders) om een voldragen keuze te maken en om tot concretisering te komen.
3
Nijkerk werkt ten aanzien van de AWBZ samen met de regio Eemland en ten aanzien van de jeugdzorg en passend onderwijs samen met de regio Food Valley. 12
1.6
We trekken regionaal op, input wordt lokaal en (boven) regionaal opgehaald en is nog niet op alle onderdelen beschikbaar. Werkende weg leren aan het proces. Vanuit de regio zijn een aantal experimenten en pilots gestart waarvan de resultaten belangrijke input geven aan het gemeentelijke beleidskader. Het gaat om een cultuuromslag bij de gemeente, aanbieders en bij inwoners. Daar is tijd voor nodig. Samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs zijn nog volop bezig met het vormgeven van Passend Onderwijs.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 beschrijven we wat de huidige situatie is (cijfers/feiten) en in hoofdstuk 3 de reeds vastgestelde kaders. In hoofdstuk 4 staat wat we willen bereiken en wat dit betekent voor de uitvoering. Hoofdstuk 5 tot en met 7 gaan over het gewenste hulpaanbod met welke kwaliteit en hoe we dit aanbod willen organiseren. De financiering van het aanbod, de financiële sturingsinstrumenten, monitoring en evaluatie komen aan de orde in hoofdstukken 8 en 9. Hoofdstuk 10 beschrijft het tijdspad voor de transities. Hierin zijn de ontwikkelopdrachten uit de voorliggende hoofdstukken verzameld en in een tijdspad gezet. De agenda (en planning) gaat over de ontwikkelopgaven die nu in beeld zijn. Het is een dynamisch document, nieuwe vragen en opdrachten zullen werkende weg worden toegevoegd. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van begrippen en in dit plan gebruikte afkortingen.
13
2. Wat is de situatie in onze gemeente? 2.1
Hoe staat het met de inwoners van onze gemeente?
Bevolkingsprognose gemeente Woudenberg tot 2030
De gemeente Woudenberg is een groeigemeente. In 2013 zijn er 12.000 inwoners, in 2020 14.000 en in 2030 ruim 19.000. Er zijn in 2012 4.500 huishoudens in Woudenberg, waarvan 25% een eenpersoonshouden, en 75% een meerpersoonshuishouden. Daarnaast zien we dat de gemeente Woudenberg een jonge gemeente is. Van de huishoudens is 72% onder de 65 jaar en 28% boven de 65 jaar.
14
Jeugd en gezinnen Voor de Woudenbergse huishoudens is kenmerkend dat er relatief weinig eenoudergezinnen en eenpersoonshuishoudens zijn. Daarnaast zijn er veel grote huishoudens (met meer dan 3 kinderen), weinig bijstandsgezinnen en ook het risico om in armoede op te groeien is beduidend lager dan in de rest van de regio. Het percentage vroegtijdig schoolverlaters ligt in Woudenberg relatief laag ten opzichte van de regio. CJG In mei 2011 is het Centrum voor Jeugd en Gezin Woudenberg van start gegaan. Uit de jaarcijfers 2012 blijkt dat het informatie- en adviespunt binnen Loket de Kleine Schans vaak wordt gevonden. Er werden in 2012 62 informatie- en adviesvragen gesteld. 15 personen zijn vervolgens doorgeleid naar de opvoed- en opgroeipraktijk (jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk of de CJG-consulent). 33 personen zijn direct in de opvoed- en opgroeipraktijk gestart, waarvan 11 gezinnen onder de sluitende aanpak vallen. Dit betekent dat 80 mensen contact hadden gezocht met het inlooppunt. Ook de CJG website wordt bovengemiddeld bezocht. Uit het behoefteonderzoek van het CJG onder 20 moeders bleek dat ouders het liefst op plekken waar ze nu al komen worden bediend door het CJG en dat ze het CJG adviseren om op deze plekken het CJG beter zichtbaar te maken. Wajong Niet alle jongeren groeien probleemloos op. Een klein deel van de jeugd ondervindt al voor het 18e levensjaar zoveel belemmeringen in ontwikkeling, opleiding en het vinden van werk dat zij in aanmerking komen voor een uitkering voor jonggehandicapten: de Wajong. In 2012 telt Woudenberg 253 Wajongers. Circa 200 daarvan wonen in “De Heygraeff”, een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. De overige Wajongers gaan naar een dagbesteding, volgen een opleiding of werken. Huidige cijfers Wet Werk en Bijstand en Wet sociale werkvoorziening Momenteel ontvangen ca. 65 huishoudens een WWB uitkering. Waar het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering jarenlang rond de 45 schommelde, is er vanaf 2012 een sterke toename zichtbaar. De grootste oorzaak daarvan is de slechte arbeidsmarktsituatie als gevolg van de aanhoudende crisis. Ook landelijk is dat de algemene trend. 30 inwoners van Woudenberg hebben een Wsw-dienstverband. 25 daarvan werken in ons eigen Sw-bedrijf RWA/Amfors, en 5 werken bij Sw-bedrijven in de nabije omgeving. Deze personen houden hun huidige rechten. Wel is het de bedoeling dat het totale zittende Sw-bestand over een periode van ca. 20 jaar wordt afgebouwd tot 30% van het huidige bestand. Deze personen zullen zoveel mogelijk begeleid moeten worden naar regulier werk. Daarnaast vindt er uitstroom plaats door natuurlijk verloop als pensionering en verhuizing. Inwoners die op 31-12-2014 op de wachtlijst staan en personen die daarna een Wsw-indicatie krijgen, vallen onder de Participatiewet. Schuldhulpverlening Inwoners met financiële problemen die ze zelf niet meer kunnen hanteren, kunnen bij de gemeente terecht voor integrale schuldhulpverlening. Integraal betekent dat gekeken wordt naar de totale leefsituatie van de klant zodat ook een totaaloplossing gevonden kan worden. Naast financiële problemen spelen namelijk vaak problemen op andere leefgebieden een rol, die belemmerend kunnen werken om de schulden op te lossen. Vice versa werken schulden vaak belemmerend om andere problemen op te kunnen lossen. Momenteel ontvangen ongeveer 30 inwoners een vorm van schuldhulpverlening. In 2013 is het aantal aanvragen schuldhulpverlening gestegen. Ook het aantal 15
crisissituaties is toegenomen (aankondiging ontruiming of dreigende afsluiting gas, water, elektra). Ook hier is het aanhouden van de economische crisis de boosdoener. Uit de GGD monitor voor volwassenen en senioren zien we dat respectievelijk 17% en 6% moeite heeft om financieel rond te komen. In vergelijking met landelijke cijfers is dit voor volwassenen 25% en voor senioren 14%. Wet Maatschappelijke Ondersteuning In Woudenberg hebben in 2012 330 mensen gebruik gemaakt van huishoudelijke ondersteuning. Het zijn met name ouderen die hier gebruik van maken, 59% is ouder dan 80 jaar, 24% is tussen de 70-80 jaar, de overige 17% is jonger dan 70 jaar. Daarnaast weten we dat 80% leeft in een eenpersoonshouden. Landelijk onderzoek laat zien dat 75% van de mensen die huishoudelijke ondersteuning ontvangt een minimuminkomen heeft en de laagste eigen bijdrage betaalt. In 2012 hebben 90 mensen een individuele voorziening in de vorm van een hulpmiddel ontvangen. Het gaat dan om een rolstoel, scootmobiel of een woningaanpassing zoals een traplift. 12 mensen hebben in 2012 een gehandicaptenparkeerkaart ontvangen. Maatschappelijk werk Inwoners van Woudenberg die ondersteuning nodig hebben op psychosociaal gebied kunnen terecht bij het algemeen Buurt Maatschappelijk Werk Actium en bij het identiteitsgebonden Diaconaal Maatschappelijk Werk de Schuilplaats. In 2012 hebben 106 mensen gebruik gemaakt van maatschappelijke ondersteuning door het Buurt Maatschappelijk Werk Actium: 30 trajecten van korte duur 27 trajecten van lange duur 35 trajecten meervoudig en complex 14 trajecten huiselijk geweld Van deze trajecten waren 17 outreachend van aard. Verder hebben in 2012 37 mensen ondersteuning gekregen van De Schuilplaats. Er zijn twee tendensen te zien die toename naar vraag verklaren. Ten eerste: er is een betere bekendheid onder de inwoners van Woudenberg; het maatschappelijk wordt eerder en preventiever ingezet c.q. benut. En ten tweede: door economische crisis is meer vraag naar ondersteuning. MEE MEE verzorgt voor de gemeente (loket de Kleine Schans en CJG) de cliëntondersteuning. Inwoners die een ondersteuningsvraag hebben en hierbij ondersteuning nodig hebben, kunnen terecht bij MEE. In 2012 hebben 50 inwoners van Woudenberg ondersteuning ontvangen van MEE, het gaat voornamelijk over jongeren met een autisme of een verstandelijke beperking. Naast informatie en advies wordt ondersteuning geboden bij het versterken van het netwerk en de eigen kracht. Mantelzorg Goede cijfers over mantelzorg zijn moeilijk te krijgen. Dat komt voornamelijk omdat mensen zich niet als mantelzorger herkennen, omdat zij de steun aan naasten, familie en vrienden als vanzelfsprekend zien. De GGD monitor van 2013 geeft aan dat 16% van de bevolking mantelzorg verleent. De meeste mensen, 33%, doen dat voor hun partner of familielid en 31% doet dit voor buren en vrienden. In vergelijking met landelijke cijfers is het percentage mantelzorgers in Woudenberg hoog, landelijk ligt het cijfer op 11%. Daarnaast geef 11% van de mantelzorgers aan overbelast te zijn, dit cijfer is weliswaar (te) hoog, maar relatief laag vergeleken met landelijke cijfers 14%. 16
Eenzaamheid Eenzaamheid is een groot maatschappelijk probleem wat een risico vormt voor het psychosociaal welbevinden van mensen. Uit de GGD-monitor weten we dat ruim de helft van de ouderen zich eenzaam voelt, voornamelijk vanwege het wegvallen van partner en vrienden en een verminderde mobiliteit. In Woudenberg is 32% van de volwassenen en 45% van de senioren niet sociaal weerbaar. Ze hebben een sociaal netwerk wat onvoldoende voorziet in de behoeftes. Vooral mannen, ouderen en allochtonen voelen zich niet sociaal weerbaar. Bij volwassenen is 4% sociaal geïsoleerd en 10% van de senioren. De trend van (dubbele) vergrijzing en de toename van het aantal alleenstaande ouderen voorspelt dat het absolute aantal eenzame ouderen zal toenemen.
2.2 Zicht op specifieke ondersteuningsvragen van inwoners die over komen Algemeen Er is behoefte aan inzicht in het gebruik van voorzieningen die nu nog niet onder de gemeenten vallen. Gemeente Amersfoort heeft daartoe in opdracht van de regiogemeenten een onderzoek4 uitgevoerd naar het huidige gebruik per huishouden per gemeente. In Woudenberg wordt ongeveer evenveel gebruik gemaakt van verschillende regelingen en voorzieningen als gemiddeld in de regiogemeenten. Wel is het een divers beeld: voor sommige regelingen kent Woudenberg een relatief hoog gebruik, maar voor anderen juist een laag gebruik. In Woudenberg wonen relatief weinig arbeidsongeschikten en weinig huishoudens zitten in de bijstand. Daarentegen is het gebruik van Wajong relatief hoog. In de gemeente ontvangt 4,7% van de huishoudens ondersteuning vanuit de Wajong. In de regiogemeenten is dit gemiddeld 3,1%. Dit wordt verklaard door de aanwezigheid van de instelling ‘De Heygraef’. Het AWBZ-gebruik in Woudenberg is vrijwel gelijk aan het gebruik in de regiogemeenten. Relatief iets meer huishoudens ontvangen echter WMO huishoudelijke verzorging. Dit valt niet te verklaren met de leeftijdsopbouw. Het aandeel ouderen in Woudenberg is namelijk vergelijkbaar met de regiogemeenten. Het aandeel jongeren in het speciaal onderwijs of met een leerling gebonden budget is ook wat hoger. Hoewel het aandeel jongeren in Woudenberg ook iets hoger is dan in de regiogemeenten, biedt dit slechts (deels) een verklaring. Daarentegen ontvangen juist relatief weinig jongeren ondersteuning vanuit de Jeugd GGZ 1e lijn. In de gemeente maakt bijna 7% van de huishoudens gebruik van vier of meer regelingen. Deze ‘stapeling van voorzieningen’ is ongeveer even hoog als in de regiogemeenten. De stapeling van welzijn en zorg en overige inkomensondersteuning is wel iets hoger. Dit komt doordat ook wat meer huishoudens in Woudenberg WMO-zorg ontvangen. Zij komen hierdoor ook in aanmerking voor een regeling ter tegemoetkoming aan ziektekosten. De stapeling van welzijn en zorg, uitkeringen, en overige inkomensondersteuning is juist relatief laag.
4
Gemeentecijfers decentralisatie gemeente Woudenberg; gemeente Amersfoort, afdeling Onderzoek en Statistiek, Dorien de Bruijn en Zwaantina van der Veen 17
Wat is bekend over de jeugdigen en ouders die jeugdzorg ontvangen? De cijfers over het aantal jeugdigen5 en ouders dat gebruik maakt van de huidige jeugdzorg zijn onder te verdelen in de provinciale jeugd en opvoedhulp, het AMKmeldpunt, Jeugdbescherming en jeugdreclassering, jeugd GGZ, Jeugd-AWBZ en jeugdzorgplus.
2.2.1 Provinciale Jeugd en opvoedhulp De provinciale Jeugd- en opvoedhulp bestaat uit 4 soorten zorg: Ambulante hulpverlening (incl. crisis) Zorg die bij de cliënt thuis of bij de zorgaanbieder wordt geboden. Deze hulp bestaat uit één of meerdere keren per week een aantal uren begeleiding en ondersteuning door de hulpverlener gedurende een bepaalde periode. Dagbehandeling Zorg en begeleiding die één of meerdere dagen per week gegeven wordt op locatie van de zorgaanbieder. Te denken valt aan Medisch Kinderdagverblijf, Boddaertcentra of Arbeidstrainingscentra. Residentiële zorg (incl. crisis) Zorg waarbij het kind op een locatie van de zorgaanbieder woont en daar 24-uurs zorg ontvangt. Te denken valt aan kinderhuizen, gezinshuizen, observatiegroepen, behandelgroepen, kamertrainingscentra (KTC), of begeleide huisvesting. Pleegzorg Plaatsing van kinderen in een (netwerk)pleeggezin. Binnen pleegzorg is ook crisisopvang, observatie- en weekendpleegzorg mogelijk. 2011 t/m 17 jaar Woudenberg
Alleen ambulante zorg
Totaal Eemland
Verblijf accommodatie deel/voltijd
Verblijf pleegzorg
10
10
10
290
325
245
Totaal Jeugd en opvoedhulp*
Aandeel tot 18 jaar 1,1% 35
860
1,3%
2.2.2 AMK-meldpunt Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) registreert meldingen van vermoedens van kindermishandeling, geeft daar advies over en start zo nodig een onderzoek. De meldpunten zijn ondergebracht bij de Bureaus Jeugdzorg.
2010 Woudenberg Totaal Eemland
5
Aantal meldingen 14 342
aandeel 0,5% 0,5%
Bron: CBS Statline (bevolking en jeugdmonitor)
*in verband met privacy rondt het CBS het aantal gebruikers af op 5-tallen. Hierdoor kan het totaal afwijken van het aantal als je zorg zonder en met verblijf bij elkaar optelt.
18
2.2.3 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Jeugdbescherming Na een melding onderzoekt de Raad voor de Kinderbescherming of een maatregel noodzakelijk is. De kinderrechter beslist welke maatregel opgelegd wordt. BJZ voert het casemanagement uit bij deze gedwongen maatregel. De kinderrechter kan de volgende maatregelen opleggen:
Ondertoezichtstelling (OTS): ouders behouden ouderlijk gezag, beperkt door de OTS. Voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS): wordt uitgesproken in crisissituaties als het raadsonderzoek niet kan worden afgewacht. Voogdij: ouders worden uit het ouderlijk gezag ontheven, het volledig gezag ligt bij BJZ. Voorlopige voogdij: wanneer direct in gezag moet worden voorzien en er niemand is die gezag uitoefent bijvoorbeeld door overlijden of detentie in het buitenland. Uithuisplaatsing: een minderjarige kan alleen uit huis worden geplaatst als de rechter daarvoor een machtiging heeft afgegeven.
Jeugdreclassering Als een minderjarige in aanraking komt met de politie kan de rechter een boete, taakstraf of gevangenisstraf opleggen met eventueel gedwongen begeleiding van de jeugdreclassering. Daarnaast kan de rechter nog een OTS uitspreken. 2011
Jeugdbescherming aantal jongeren
Aandeel
30 785
Woudenberg Totaal Eemland
Jeugdreclassering aantal jongeren
aandeel
1,0%*
5
0,2%
1,2%
200
0,3%
2.2.4 Jeugd-ggz De afkorting ggz staat voor geestelijke gezondheidszorg. De jeugd-ggz biedt hulp aan kinderen en jongeren met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij hierdoor in hun ontwikkeling worden belemmerd en/of bedreigd. De jeugd-ggz valt momenteel onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als een opname in een ggz-instelling langer dan een jaar duurt, valt deze zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). 2010 Woudenberg
Jeugd-ggz 1e- lijn
Jeugd-ggz 2e-lijn Jeugd-ggz zonder verblijf 2e-lijn met verblijf
50
180
0
1575
3610
65
Totaal Zvwjeugdzorg
Aandeel tot 18 jaar 7,3% 220
Totaal Eemland 4985
7,4%
2.2.5 AWBZ jeugdzorg Vanuit de AWBZ-zorg wordt hulp geboden aan kinderen en jongeren <23 jaar met een licht verstandelijke beperking (IQ 50 tot 70) en blijvende beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid, en aan zwakbegaafde kinderen en jongeren <23 jaar (IQ 70 tot 85) met ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leerproblemen en/of gedragsproblemen. Dit is inclusief de jongeren die langer dan een jaar opgenomen zijn in een ggz-instelling. Deze jongeren vallen onder de AWBZ en het CBS maakt in de cijfers geen onderscheid naar vg- en ggz-jeugd.
19
2011
Zorg aan jeugd zonder verblijf (gebruik)
Woudenberg Totaal Eemland
Zorg aan jeugd met verblijf (indicatie)
Totaal AWBZjeugdzorg*
Aandeel tot 18 jaar
55
5
60 2,0%
1115
110
1220 1,8%
2.2.6 Jeugdzorgplus Jeugdzorgplus is een intensieve vorm van jeugd- en opvoedhulp, bedoeld voor jeugd <18 jaar met ernstige gedragsproblemen, die zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. Jeugdzorgplus betekent hulp met dwang en drang voor jeugd <18 jaar. De kinderrechter heeft voor hen een machtiging gesloten jeugdzorg afgegeven. Het Rijk financiert de veertien jeugdzorgplus instellingen in het land. Voor de regio Amersfoort betreft het ca. 10 jongeren die in 2011 deze intensieve vorm van jeugd- en opvoedhulp krijgen. Wat is bekend over de inwoners (met een ondersteuningsvraag) die overkomen vanuit de AWBZ? De volgende functies AWBZ gaan over naar de WMO: begeleiding, dagbesteding (inclusief vervoer), begeleid beschermd wonen, kortdurend verblijf. Vooralsnog wordt de persoonlijke verzorging onder de Zwv gebracht. Momenteel wordt (de meeste) AWBZ ondersteuning op basis van een indicatie verleend. Deze indicatiestelling gebeurt door het CIZ. Cliënten kunnen meerdere grondslagen hebben, bijvoorbeeld iemand heeft zowel somatische als psychische beperkingen. De meest dominante grondslag, op grond van de zwaarst wegende beperkingen, wordt dan geregistreerd. Soort begeleiding en ondersteuning
Aantal cliënten
Begeleiding algemeen Begeleiding Individueel Begeleiding Groep Kortdurend verblijf Vervoer naar dagbesteding
100 70 55 10 45
2.2.7 Begeleiding De functie begeleiding is gericht op het bevorderen en het behoud van de zelfredzaamheid en regie van de cliënt. Begeleiding is bedoeld voor cliënten die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zich zouden verwaarlozen. Begeleiding kan zowel individueel als in groepsverband plaatsvinden. Om in aanmerking te komen voor de functie begeleiding moet vaststaan dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op het gebied van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen- en oriëntatiestoornissen of probleemgedrag vertonen. Het kan dus gaan om cliënten met verschillende soorten beperkingen: Somatische aandoening of beperking (SOM), zoals niet aangeboren hersenletsel Psychogeriatrische aandoening of beperking (PG), dementie Psychiatrische aandoening of beperking (PSY) Lichamelijke handicap (LG) Verstandelijke handicap (VG) Zintuiglijke handicap (ZG)
20
2.2.8 Dagbesteding en dagopvang (inclusief vervoer) Er is een onderscheid te maken tussen dagbesteding en dagopvang. Dagbesteding heeft voornamelijk als doel ontmoeten en sociale activiteiten voor ouderen en mensen met een beperking, zodat zij een zinvolle dagbesteding hebben en structuur in de dag krijgen. Voor ouderen wordt het gekoppeld veelal aan een maaltijdvoorziening. Het doel van arbeidsmatige dagbesteding is voornamelijk gericht op mensen met een verstandelijke beperking en/of psychische/lichamelijke problematiek. Het doel is structuur aanbrengen en arbeidsmatige vaardigheden opdoen en waar mogelijk toeleiden naar arbeid. Dagopvang is voor mensen met complexe en vaak meervoudige problematiek, zoals niet aangeboren hersenletsel of dementie. De dagopvang is gecombineerd met -en staat in dienst van- behandeling. Voor dagopvang en dagbesteding geldt dat het een ontlasting is voor de mantelzorger. De meeste vormen van dagbesteding en dagopvang worden (nu nog) verspreid in de regio aangeboden. Het vervoer van en naar de dagbesteding en dagbehandeling maakt onderdeel uit van het pakket dagbesteding en dagbehandeling.
2.2.9 Begeleid beschermd wonen Beschermd wonen is gericht op mensen die vanwege een psychiatrische problematiek niet zelfstandig kunnen wonen en 24 uur per dag toezicht nodig hebben, zoals binnen de RIBW. Cliënten vanuit een psychiatrische kliniek of vanuit de maatschappelijke opvang, stromen in, wanneer een stap naar zelfstandig wonen te groot is. Naast de begeleiding en wonen wordt een dagbesteding aangeboden, die kan intern of extern georiënteerd zijn. De RIBW is georganiseerd binnen de regiogemeenten. Voor Woudenberg is dit de RIBW in Amersfoort.
2.2.10 Kortdurend verblijf en respijtzorg Kortdurend verblijf is voornamelijk gericht op langdurige (max. 3 dagdelen per week) dagbegeleiding voor mensen met een complexe en meervoudige beperking zoals logeerhuizen. Kortdurend verblijf is vaak in combinatie met behandeling of ter ontlasting van de mantelzorger. Respijtzorg is het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger door taken tijdelijk over te nemen of ruimte te geven om “op adem” te komen.
2.2.11 Steunpunt huislijk geweld en advies- en meldpunt kindermishandeling Het huidige steunpunt huislijk geweld en het advies- en meldpunt kindermishandeling (bureau jeugdzorg) worden samengevoegd en onder de Wmo gebracht. Hiermee ontstaat de mogelijkheid een integrale aanpak voor (probleem)gezinnen te effectueren, van preventie en vroegsignalering, via opvang en herstel naar nazorg en participatie. Kinderen, volwassenen en partners die te maken hebben met een relationele geweldsituatie ontvangen de opvang en ondersteuning die nodig is. In spoedgevallen is een tijdelijke maatregel te treffen door het college. Voorkomen en vroegsignaleren zijn cruciaal, daarvoor is een samenhang met lokaal beleid en toegang sociaal domein van belang. Het steunpunt huislijk geweld en kindermishandeling is een regiovoorziening en gevestigd in Amersfoort.
2.2.12 Van Persoonsgebonden budget naar trekkingsrecht Inwoners (met een ondersteuningsvraag) die gebruik maken van een Wmo maatwerkvoorziening hebben de keuzevrijheid deze te ontvangen in natura of in een PGB (persoonsgebonden budget). Voor de taken die overkomen vanuit de AWBZ naar de Wmo blijft eenzelfde keuze voor een PGB.
21
Om fraude en een aanzuigende werking te voorkomen wordt de PGB voor de nieuwe en bestaande Wmo maatwerkvoorzieningen omgebouwd naar een trekkingsrecht, uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dat betekent dat voor nieuwe aanvragen voor een PGB als voor bestaande PGB houders vanaf 2015 de nieuwe systematiek in werking gaat. Inwoners (met een ondersteuningsvraag) kunnen voor de maatwerkvoorziening onder voorwaarden een PGB krijgen. De SVB verzorgt de betalingen aan zorgverleners. Zowel de gemeente als de budgethouders ontvangen betalingsoverzichten.
2.2.13 Extramuralisering ZZP, scheiden wonen en zorg Naast de taken uit de AWBZ die overkomen naar de gemeente is ook het scheiden van wonen en zorg een actuele opdracht aan de gemeente. Mensen moeten langer thuis blijven wonen met verpleging en ondersteuning in de thuissituatie. Intramurale verzorging en begeleiding worden alleen toegankelijk voor mensen met een zware problematiek of beperking. Het aantal “bedden” in de GGZ sector, VG instellingen en verpleeghuizen wordt verminderd. Het extramuraliseren van de zorgzwaartepakket (ZZP) 1 t/m 4 heeft consequenties voor de organisatie van zorg en ondersteuning en zal een druk geven op de Wmo voorzieningen. Vanaf 2013 ontvangen nieuwe inwoners met een ondersteuningsvraag een extramurale indicatie, waar zij voorheen een intramurale indicatie zouden hebben ontvangen (geformuleerd in een ZZP, onderverdeeld in functies en klassen). Vanaf 2013 worden de volgende zwaartepakketten geëxtramuraliseerd: sector verpleging en verzorging, pakket VV1, VV2 en VV3; sector verstandelijke gehandicapten, pakket VG1 en VG2; sector geestelijke gezondheidszorg, pakket GGZ1 en GGZ2. Vanaf 2014 gaat het om de zorgzwaartepakketten: sector verstandelijke gehandicapten, pakket VG3 (deels). Er ligt een voorgenomen besluit in de Wet Langdurige Intensieve Zorg (wet LIZ) om vanaf 2016 zorgzwaartepakket VV4 te extramuraliseren.
2.2.14 Samenhang met de Wmo In de huidige AWBZ indicaties is sprake van een integraal pakket aan zorg, ondersteuning en diensten zoals welzijnsactiviteiten, schoonmaak en voeding. Bij langer thuis blijven wonen van ouderen VV1 – VV3 in de thuissituatie heeft de inwoner (met een ondersteuningsvraag) de mogelijkheid om de zorg en ondersteuning bij verschillende aanbieders af te nemen en is er vanuit de AWBZ geen verantwoordelijkheid meer om diensten als huishoudelijke ondersteuning, maaltijdvoorziening en welzijnsactiviteiten te leveren. Inwoners (met een ondersteuningsvraag) kunnen voor deze voorzieningen een beroep doen op de Wmo. Voor de mensen met een ZZP VG en ZZP GZ die langer thuis blijven wonen, geldt dat zij vergelijkbare voorzieningen uit de Wmo nodig hebben. De nadruk bij deze personen ligt op ondersteuning in huishoudelijke hulp en welzijnsactiviteiten, meedoen en een zinvolle dag- en avond besteding. Onderstaande tabel laat zien welke voorzieningen nodig zijn in de thuissituatie voor de doelgroep ouderen VV1-VV4. De functie VV staat voor verpleging en verzorging.
22
voorziening VV1 Huishoudelijke hulp 63% Maaltijdvoorziening 49% Welzijnsactiviteiten 70% Woningaanpassingen 44% Hulpmiddelen 49% Vervoer 52% Bron: HHM rapport “ZZP VV1-VV4 in
VV2 VV3 85% 97% 81% 96% 93% 100% 74% 97% 78% 95% 81% 95% de thuissituatie, 2013.
VV4 99% 99% 100% 96% 95% 99%
Wat is bekend over de doelgroep die onder de Participatiewet gaat vallen? Vanaf 2015 breidt de doelgroep van de huidige bijstandswet zich uit met jonggehandicapten (Wajong) en personen die anders via de Sociale werkvoorziening zouden werken.
2.2.15 Wajong6 Het is niet exact duidelijk hoeveel Wajongers onder de Participatiewet zullen vallen. Landelijk heeft staatssecretaris Jetta Klijnsma7 de volgende indicatie gegeven: Naar verwachting zijn er in 2015 240.000 Wajongers, waarvan 100.000 geen arbeidsvermogen hebben en dus bij het UWV blijven. Van de 140.000 werken er ca. 60.000. De overige kunnen dus bij de gemeente terecht komen. Naar verwachting komen 65.000 van deze 80.000 in aanmerking voor een uitkering. 15.000 personen komen dan niet, omdat zij naar schatting niet aan de polisvoorwaarden voldoen (partner- en vermogenstoets). Zij komen wel voor ondersteuning van de gemeente richting werk in aanmerking. Woudenberg heeft 253 Wajongers8. Uitgaande van 25% betekent dat vanaf 2015 ongeveer 60 Wajongers naar de gemeente komen. Echter uit de Atlas UWV blijkt dat momenteel van de 253 Wajongers er 250 geen arbeidsvermogen hebben wat zou betekenen dat er slechts 3 Wajongers naar de gemeente komen. Het grote verschil wordt mogelijk verklaard door de aanwezigheid van “De Heygraeff”. Het blijft afwachten hoeveel Wajongers uiteindelijk definitief naar de gemeente komen en hier ligt dan ook een risico. Omdat alle Wajongers herkeurd moeten worden om te bepalen of ze arbeidsvermogen hebben is bepaald dat dit gefaseerd zal gaan over de periode 2015-2018. 2.2.16 Wsw Inwoners die op 31-12-2014 een Wsw-indicatie hebben en op de wachtlijst staan, vallen onder de Participatiewet. Voor wat betreft inkomen, moet beoordeeld worden of zij aan de polisvoorwaarden van de wet voldoen. Als dat niet zo is, komen ze desondanks wel voor ondersteuning richting de arbeidsmarkt in aanmerking. Ontwikkelopdrachten - Inzicht in het aantal inwoners dat vanuit de Wajong overgaat naar de Participatiewet - Inzicht in de samenloop tussen voorzieningen in de Wmo/AWBZ - Inzicht in de samenloop tussen jeugdzorg, Wmo/AWBZ, Participatiewet en schuldhulpverlening
6
Inmiddels is het concept wetsvoorstel aangepast en gaan de huidige Wajongers met arbeidsvermogen niet over naar de gemeenten. Alleen nieuwe arbeidsgehandicapten vallen vanaf januari 2015 onder de participatiewet. 7 8
Bron: kamerbrief staatssecretaris SZW Jetta Kleinsma d.d.16-9-2013. Bron: Atlas UWV 2012 (http://www.uwv.nl/overuwv/Images/atlas%20SV%20versie3.pdf)
23
3. Wat willen we bereiken? 3.1
Wat is de ambitie/visie van de gemeente?
Aan deze notitie liggen een aantal documenten ten grondslag die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en die het fundament vormen en uitgangspunt zijn voor deze notitie. Deze kaders geven de gewenste toekomstsituatie weer. In dit hoofdstuk benoemen wij in het kort deze reeds vastgestelde kaders. Vervolgens gaan we in op de kansen die er binnen het systeem zijn om te verbeteren en beschrijven we onze rol als gemeente en de veranderstrategie.
3.2 Kaders voor de beweging in het sociaal domein in Woudenberg Op 21 mei 2013 heeft het college het Programmaplan “Goed voor elkaar” voor het sociaal domein vastgesteld, waarin de verbinding tussen de drie verschillende decentralisaties centraal staat. Hierin is de volgende missie verwoord: Goed voor Elkaar in Woudenberg betekent een vitale gemeente waarin alle inwoners naar vermogen meedoen en omzien naar elkaar. De dienstverlening, het beleid en de sturing van de gemeente is gericht op mogelijkheden van mensen, het bieden van perspectief en het voeren van regie binnen een verantwoorde en transparante bedrijfsvoering. Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad de kaders voor de beweging in het sociaal domein in Woudenberg vastgesteld. Inhoudelijke principes: - Hulp dichtbij huis - Eén huishouden, één plan - Zelfredzaamheid voorop (Eigen kracht) - De omgeving doet mee - Voorkomen is beter dan genezen - Oplossingen per persoon, soms samen - We laten niemand vallen Organisatorische principes - We gaan dorpsgericht werken - De toegang voor onze inwoners beleggen we primair bij het sociaal team en het advies en informatiepunt. - Waar mogelijk de toegang tot overige ondersteuning concentreren op één plek - Regionale samenwerking vanuit het principe: lokaal doen wat kan en (boven) regionaal doen wat niet lokaal kan én wanneer er duidelijke en evidente voordelen te behalen zijn. Sturingsprincipes - Gemeente voert regie, ontwikkelt een integraal samenhangend beleid en stuurt op resultaat. - We geven uitvoering met de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen in de transitie en middelen binnen gemeentebegroting voor bijv. GGD, CJG, WMO
3.2.1
Regionale visie
Samen met een lokale visie op de drie decentralisaties, heeft de gemeenteraad ook de regionale visie op de jeugdzorg vastgesteld. In de regio Amersfoort hebben de gemeenteraden voor de zomer 2013 het visiedocument “Vertrekpunt en leidende principes ter voorbereiding op de decentralisatie van de jeugdzorg, Zorg voor de Jeugd” vastgesteld. Hierin is het gezamenlijk vertrekpunt van de 7 gemeenten verwoord, de visie en leidende principes en daarmee een doorkijk naar de stip op de horizon. 24
Het visiedocument bevat de volgende belangrijke inhoudelijke uitgangspunten: 1. eigen kracht van de klant: van aanbod- en systeemgericht naar vraag- en mensgericht; 2. verschuiving van zware naar lichte zorg; 3. goedkoper en flexibeler; 4. zo weinig mogelijk schakels in de zorg. De vernieuwingsopdracht Regio Amersfoort ziet haar opdracht tot vernieuwing in de vertaling van de volgende leidende principes en uitgangspunten Sociaal Domein: versterking van de basis(zorg)voorzieningen; meer inzet op preventie, vroegsignaleren en outreachend werken; balans tussen ambulante zorg (zoveel mogelijk aan de basis) en indien nodig specialistische zorg snel inzetbaar; balans tussen inzet specialistische hulp en dichtbij oplossen met generalistische hulp; balans en samenwerking tussen professionele zorg en informele zorg; Gericht op de ondersteuningsvraag en denken in resultaten en oplossingen (maatwerk). Specifieke aandacht vraagt: Keuzevrijheid voor de klant waarbij onnodige overlap in zorg wordt voorkomen. Een compleet aanbod in de regio waar ouders en kinderen toegang toe hebben. Een kostenbewustzijn bij professionals en een beloningssystematiek met de juiste prikkels voor het inzetten van interventies: zoeken naar goedkopere alternatieven voor dure zorg en verschuiving van ver weg naar dichtbij.
Veiligheidsrisico’s worden in een vroegtijdig stadium gesignaleerd; de (al dan niet gedwongen) ondersteuning, zorg en hulpverlening wordt vervolgens op maat aangeboden en integraal georganiseerd.
3.3 Hoe zorgt de gemeente voor innovatie binnen het sociaal domein? Door ‘doen en ervaren’ willen wij de beweging in gang zetten die leidt tot een transformatie van het sociaal domein waarbij wij op de langere termijn de gewenste toekomstsituatie willen realiseren. Samen met de partners wordt binnen de regio Amersfoort geëxperimenteerd met andere werkwijzen, zorgconcepten, (nieuwe) instrumenten en gewerkt aan een cultuurverandering gebaseerd op de vastgestelde visie. Innovatie hoeft niet alleen te komen vanuit de gemeente of de instellingen. We zien de innovatie zich ook ontwikkelen bij burgers. Zoals inwoners die hun krachten bundelen en bijvoorbeeld samen een opvangvoorziening opzetten voor hun kinderen met een verstandelijke beperking. Binnen kaders wordt ruimte gecreëerd voor innovatieve initiatieven van burgers. Vanwege de ambitieuze doelstellingen moeten we ook in de jaren ná 2015 nog forse stappen zetten. We maken onderscheid tussen een veranderstrategie tot 2015 en een veranderstrategie op langere termijn. De kenmerken van de veranderstrategie tot 2015: 1. werkende weg leren; 2. stapsgewijs vernieuwen;
25
3. parallel aan de beoogde systeemverandering zetten we in op een cultuurverandering bij gemeente, maatschappelijke partners, uitvoerende professionals en inwoners. Deze vernieuwing vraagt om een open en lerende houding gecombineerd met een doelen resultaatgerichte aanpak. Dit heeft ook zijn weerslag op de rol van de gemeente. De gemeente voert de regie over het vernieuwingsproces. Dat betekent nadrukkelijk niet, dat we alles naar ons toetrekken. Sterker nog, de werkwijze zal niet uitgaan van centrale sturing, blauwdrukken of beheersingsmethodes. Het parool is: een ontwikkeling samen met inwoners, professionals en maatschappelijke partners, met respect voor de verschillende rollen die een ieder heeft en acceptatie van de bijbehorende uitdagingen. Het gaat om een nieuw evenwicht tussen regie voeren en loslaten. Dat betekent beleid maken op basis van praktijkkennis, evaluatie en een meer resultaatgerichte financiering. Herontwerp, ’hoe gaan we het organiseren?’ en herwaardering, ‘wat beogen we met de ondersteuning en hulp?’, gaan daarbij hand in hand. Voor de gemeente ligt er een grote uitdaging om processen van onderop de ruimte te geven en als er voetangels en klemmen t.a.v. wetgeving en dergelijke blijken te zijn te onderzoeken hoe deze opgeheven kunnen worden. Het proces vraagt van inwoners van onze gemeente dat ze zich bewust worden dat zij waar mogelijk een rol spelen in het verlenen van hulp en steun aan hun familie, hun vrienden, buren. En dat ze open staan om (op een andere manier) vrijwilligerswerk te verrichten. En bereidheid om actief mee te denken en te doen bij allerlei (nieuwe) maatschappelijke motieven. Ook maatschappelijke organisaties komen voor uitdagingen te staan. De gemeente gaat men hen in gesprek om te onderzoeken welke rol zij voor zichzelf in dit proces zien weggelegd en welke (nieuwe) maatschappelijke taken zij op zich kunnen/willen nemen. Van aanbieders wordt de bereidheid verwacht om bestaande visies en werkwijzen te veranderen en samen te gaan werken met collega-instellingen, organisaties van vrijwilligers en met naasten/mantelzorgers. Ook na 2015 blijft de inzet gericht op leren en (door)ontwikkelen. De gewenste cultuurverandering bij gemeente, maatschappelijke partners, uitvoerende professionals en inwoners vraagt daarbij om blijvende aandacht. Verder zal de transformatie na 2015 forse consequenties hebben voor de bestaande gemeentelijke opdrachten en subsidierelaties. Die komen te vervallen of zullen worden aangepast. Het gaat kortom om 'nieuw voor oud'. De uitvoering trekken we hierin niet naar ons toe. De gemeente kiest de rol van opdrachtgever en laat professionele uitvoering bij de zorgaanbieders. In hoofdstuk 5 schetsen wij het Woudenbergse model op hoofdlijnen. Het betreft geen eindbeeld, maar geeft de kaders weer van een stelsel in wording dat nog veel denkwerk en bijstelling, ook in de uitvoering, zal vergen. De komende jaren kleuren we deze kaders verder in, aan de hand van de eerder genoemde veranderstrategie. De leidende principes dienen daarbij als toetssteen.
3.4
Hoe zorgen de instellingen voor innovatie in de uitvoering?
Wij zien dat zorginstellingen ook de noodzaak zien van het maken van de gewenste beweging. In allerlei vormen zien we dit terug: fusies, samenwerkingsverbanden die ontstaan, experimenten die starten vanuit de instelling, etc. Wij hopen dit met elkaar het komende jaar voort te zetten en ook hier van elkaar te leren en in gezamenlijk overleg te bekijken of initiatieven gepositioneerd kunnen worden en passen binnen de regionaal en lokaal gestelde kaders. Door partijen bij elkaar te brengen stimuleren we een kantelingsbeweging bij de partijen. 26
Ontwikkelopdrachten - Inzicht in nieuwe kansen en belemmeringen die de transformatie met zich meebrengt voor de gemeente, inwoners (met een beperking), aanbieders, maatschappelijke organisaties etc. - Inzicht in hoe de inhoudelijke en organisatorische principes in de praktijk handen en voeten kunnen krijgen
27
4. Hoe willen we het gaan organiseren? 4.1 De inwoner (met een ondersteuningsvraag) heeft de regie ‘Om in andermans schoenen te kunnen staan, moet je wel je eigen schoenen uittrekken’. De nieuwe opgaven gaan er allereerst vanuit dat dat de inwoner (met een ondersteuningsvraag) eerst zelf aan zet is. Hij voert zoveel als mogelijk zelf de regie over zijn eigen leven. Het is tevens bekend dat hulp effectiever is als de cliënt zelf kiest en beslist. Het moet voor inwoners en professionals vanzelfsprekend zijn dat inwoners met een ondersteuningsvraag zelf de regie nemen en houden, tenzij dit een onverantwoord risico oplevert. Wanneer bij een huishouden de zelfregie is verminderd of verdwenen, kan ondersteuning worden ingezet. Regie gaat ervan uit dat hoe (on)zelfstandig of (on)afhankelijk een huishouden ook is, men zelf aan het stuur zit. Dit houdt in dat de inwoner (met een ondersteuningsvraag) zelf meedenkt over en meewerkt aan oplossingen, zoveel mogelijk inzage heeft in de voortgang bij de inzet van hulp en zo veel mogelijk inspraak heeft bij de keuze voor in te zetten hulp. Er zijn echter wel uitzonderingen: bijvoorbeeld bij jeugdhulp in het jeugdstrafrechtelijk kader. De mate waarin inwoners (met een ondersteuningsvraag) zelf de regie kunnen (blijven) voeren is mede afhankelijk van de wijze waarop wij als gemeenten de toeleiding en inrichting van het nieuwe stelsel vormgeven. Daarnaast hangt de mate van regie ook af van de bereidheid van zorgaanbieders en inwoners om zelfregie een van de leidende principes te laten zijn. Als gemeente willen wij hier een stimulerende rol innemen. Hoe willen wij de regierol van de inwoner met een ondersteuningsvraag verbeteren? Door een verschuiving van aanbod naar vraaggerichte benadering is er ruimte voor een bredere en praktijkgerichte interpretatie van ondersteuningsvragen. Inwoners met een ondersteuningsvraag krijgen een belangrijke rol in de keuze voor hulp en ondersteuning en de inzet hiervan; er wordt gestreefd naar een keuze uit meerdere aanbieders. Inwoners met een ondersteuningsvraag krijgen de mogelijkheid om naast zorg en ondersteuning in natura een PGB in te zetten. Inwoners met een ondersteuningsvraag hebben maximale zeggenschap in het proces van ondersteuning. Makkelijk toegankelijk maken van informatie, gestructureerd en begrijpelijk aanreiken. Dit is van belang voor het op te stellen hulpverleningstraject door de inwoner zelf met ondersteuning (waar nodig) door de professional. De ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht en die van de omgeving (naasten, wijk, school) en daarmee de professional als coach. Dit betekent scholing van professional in ‘eigen kracht’, netwerkcoaching en signalering. In het hulpverleningstraject uit te gaan van 1 cliënt- 1 huishouden– 1 plan en 1 coördinator met de inwoner aan ‘het stuur’. Digitalisering en implementatie digitale dossiers. Investeren in communicatie van de professional in de omgang en bejegening met een diversiteit aan cliënten. Het instellen van een sociaal team waarin teamleden alle handelingen kunnen verrichten waartoe zij bevoegd zijn. De professional krijgt weer ruimte om zijn / 28
4.2
haar werk te doen en de inwoner met een ondersteuningsvraag kan weer bouwen op 1 of enkele contactpersonen. De inwoner (met een ondersteuningsvraag) bepaalt mede het hulpverleningstraject. Beheer eigen dossier door inzet van ICT cliëntvolgsysteem.
Rol van de gemeente
Als gemeente verwachten we veel van de inwoners en het maatschappelijk middenveld. Hierover staat het e.e.a. in hoofdstuk 3 en in het communicatieplan. Dat kan alleen wanneer wij zelf ook een andere rol nemen. De gemeentelijke rol ligt op diverse terreinen. De gemeente bepaalt de koers binnen het sociaal domein door beleidvorming en stuurt daarop. Maar de gemeente is ook aanbieder, bijvoorbeeld vanuit het Loket De Kleine Schans. Daarom heeft de gemeente niet alleen een regierol, maar ook een dienstverlenende rol. Regierol door dialoog, verbinden en ruimte geven * De gemeente streeft naar een langdurige , duurzame en open relatie met de partijen in het maatschappelijk middenveld. Alleen binnen samenwerkingsrelaties met de inwoners, het maatschappelijk middenveld en bedrijven is het mogelijk om te realiseren dat iedereen meedoet. De kracht van de gemeente ligt in haar regievoering. Dit doet ze door een open en gelijkwaardige dialoog te voeren, partijen met elkaar in contact te brengen en met elkaar te verbinden. En door te zorgen dat er ruimte is om initiatieven te nemen. Door bijvoorbeeld kritisch te kijken of bepaalde regels nieuwe ontwikkelingen in te weg zitten De gemeente wil in de dialoog op een inspirerende en betrokken manier vorm geven aan het transformatieproces. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om het vliegwiel van de transformatie aan te zwengelen. Toetsing en kwaliteitsbewaking zijn ook een onderdeel van de gemeentelijke regierol. De regierol brengt een veranderende houding van de gemeente met zich mee. Het verbinden, ruimte bieden aan initiatieven, sturen op samenwerking betekent dat de gemeente meer dan voorheen wordt gestimuleerd om zaken los te laten. Loslaten betekent niet dat de gemeente zich geheel uit het maatschappelijk veld terugtrekt maar dat haar rol veel meer stimulerend en motiverend van aard is en dat de gemeente signaleert waar witte vlekken zijn en waar problemen liggen. De gemeente nodigt maatschappelijke partijen nadrukkelijk uit om vraagstukken op te pakken en waar mogelijk samen te werken. Binnen die samenwerking wordt gestreefd naar co-creatie tussen inwoners, maatschappelijk middenveld, bedrijven en gemeente. Dit vraagt van de gemeente vertrouwen in de kracht van inwoners, bedrijven en maatschappelijk middenveld. Ruimte bieden aan initiatieven Om met elkaar het sociaal domein anders vorm te geven is ruimte nodig voor initiatieven en wordt innovatie gestimuleerd. De gemeente schept randvoorwaarden en faciliteert deze initiatieven zo mogelijk om de kans op succes te vergroten. Rekenschap vragen De gemeente gaat van controleren naar het geven van vertrouwen. De gemeente zorgt voor kaders en vertrouwt het in de praktijk brengen daarvan toe aan organisaties, bedrijven en inwoners. Dit laat onverlet dat de gemeente op gezette tijden hiervan rekenschap vraagt aan deze partijen
29
Dienstverlenende rol Naast de regierol die de gemeente voert, heeft de gemeente ook een taak in het zorgen dat er een sociaal vangnet is. Daar waar de gemeente eerder primair een verzorgende rol op zich nam, doet de overheid nu een flinke stap terug. De gemeentelijke dienstverlening zorgt niet voor de inwoner, maar zorgt dát de inwoner in staat is om zo veel mogelijk mee te doen. De gemeente vertrouwt erop dat de inwoner in eerste instantie zelf zijn knelpunten op eigen kracht of met behulp van zijn sociaal netwerk weet op te lossen. Ze informeert inwoners over hun eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het vroegtijdig anticiperen en toekomstbestendig maken van de woonleefomgeving: ga sparen voor knelpunten die te voorzien zijn, pas tijdig je huis aan, versterk je sociale netwerk. Pas wanneer inwoners hun knelpunten niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociaal netwerk weten op te lossen en ook collectieve voorzieningen ontoereikend blijken te zijn, komt het gemeentelijk vangnet van individuele voorzieningen in beeld. Binnen de dienstverlenende rol is het streven om inwoners mee te laten doen en hen in hun eigen kracht te zetten. De dialoog tussen gemeente en inwoner speelt daarbij de hoofdrol. Het gesprek gaat over de ruimte die (groepen) inwoners nodig hebben om hun knelpunten zelf aan te kunnen pakken en de randvoorwaarden die de gemeente kan bieden, zonder dat de gemeente de verantwoordelijkheid overneemt. Zo wordt de inwoner in staat gesteld weer of meer maatschappelijk te participeren. Dit versterkt het gevoel van eigenwaarde. Om de inwoner zo goed mogelijk van dienst te zijn, is samenhang en samenwerking tussen de verschillende beleidsvelden nodig. De gemeente realiseert dit door één gemeentelijk loket voor alle mogelijke participatievraagstukken. Binnen dit loket wordt gewerkt vanuit één intakegesprek en in de backoffice een snelle schakeling tussen verschillende disciplines. De lijn van wederkerigheid Binnen zowel de regierol als de dienstverlenende rol hanteert de gemeente het principe van wederkerigheid. Van inwoners wordt verwacht dat zij waar mogelijk maatschappelijk participeren en ook anderen in staat stellen deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Ook hier is sprake van een cultuuromslag die alleen in dialoog tot stand kan komen. Als een inwoner ondersteuning nodig heeft zal wederkerigheid onderdeel van het gesprek zijn. Zelf iets voor de maatschappij betekenen wordt niet benaderd als voorwaarde, maar wordt gestimuleerd als kans om naar vermogen de participatie te versterken. Er wordt een appèl gedaan op de intrinsieke motivatie om iets voor anderen te betekenen en maatschappelijk een steentje bij te dragen, de eigen competenties te ontwikkelen, of sociale contacten te hebben. Maatschappelijk actief zijn versterkt de eigenwaarde en het gevoel van welbevinden. Hulp geven en hulp vragen aan elkaar moet weer meer als vanzelfsprekend beleefd worden. Vanuit haar regierol stimuleert de gemeente ook bedrijven en organisaties om (nog meer) maatschappelijk betrokken te zijn. De gemeente verwacht van alle door de gemeente gefinancierde instellingen en organisaties dat zij op hun eigen manier een bijdrage leveren aan de lokale samenleving. Binnen de gemeentelijke organisatie worden kansen geboden aan mensen om weer of meer maatschappelijk te participeren. Bijvoorbeeld in de vorm van social return: het bieden van stage– en leerwerkplekken voor jongeren en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Van bedrijven en organisaties wordt ook deze social return verwacht. Bij het verstrekken van opdrachten en verlenen van subsidies zal social return onderwerp 30
van gesprek zijn. Naast social return zijn er tal van andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid van bedrijven en organisaties mogelijk, waardoor Woudenberg een gezonde, bruisende en zorgzame samenleving kan zijn, waar het fijn is om te wonen, werken en recreëren.
4.3 Schaalkeuze (boven)regionale samenwerking en uitgangspunten aanbod zorgaanbieders De samenwerking tussen gemeenten in onze regio kan variëren van het uitsluitend gezamenlijk vaststellen van beleidsmatige uitgangspunten en organiseren, inkopen en uitvoeren op lokaal niveau. Op onderdelen kan het ook leiden tot een gezamenlijke inkoop waarbij al dan niet risicospreiding wordt gehanteerd. Op provinciaal niveau hebben we als 28 gemeenten voor de jeugdzorg de onderstaande clustering en daarmee schaalkeuze afgesproken. Dit betekent dat we gezamenlijk afstemming hebben over welke functies lokaal, regionaal bovenregionaal uitgevoerd en / of gecontracteerd moeten worden.
In de regio Amersfoort hebben de gemeenten voor de Wmo/AWBZ een regionale verkenning opgesteld welke taken en voorzieningen regionaal dan wel lokaal georganiseerd worden. Ook voor de Participatiewet is een dergelijke verkenning in voorbereiding. De toegang tot zorg en ondersteuning wordt lokaal georganiseerd: dicht bij de inwoner. De huidige Wmo taken blijven bij het Loket De Kleine Schans, dat geldt ook voor de informatie en adviesfunctie, ondersteuning mantelzorg en vrijwilligers, melding van discriminatie en huiselijk geweld. Taken als preventie, vroegsignalering, psychosociale ondersteuning en ambulante zorg en ondersteuning wordt lokaal door het sociaal team opgepakt. Inwoners die een melding doen voor ondersteuning op zelfredzaamheid, participatie en opvang worden door het sociaal team uitgenodigd voor een keukentafelgesprek. Daarin wordt bezien of een algemene of een maatwerkvoorziening nodig is. De algemene voorzieningen worden lokaal aangeboden. Maatwerkvoorzieningen voor eenvoudige ondersteuning, zoals persoonlijke verzorging en individuele begeleiding worden lokaal georganiseerd. Algemene voorzieningen zijn de inloopfuncties en ontmoetingsfuncties, dagopvang voor ouderen en sociaal culturele activiteiten voor de verschillende doelgroepen. De toegang voor inwoners met complexe of meervoudige 31
problematiek wordt lokaal georganiseerd, het aanbod van de voorzieningen wordt regionaal of bovenregionaal gedaan. Een aantal functies zijn in de centrumgemeente neergelegd. Het gaat om de maatschappelijke opvang, aanpak huiselijk geweld en beschermd wonen. In de regio Amersfoort wordt een inventarisatie gemaakt van de dagopvang en dagbesteding: welke voorzieningen zijn in welke gemeente aanwezig, welke doelgroepen worden hiermee bediend en hoe kunnen we komen tot een regionaal aanbod.
Ontwikkelopdracht: - Regionale schaalkeuzes t.a.v. Participatiewet - Inventarisatie van dagopvangvoorzieningen in de regio, wat is waar aanwezig en welke vernieuwing willen we - Op welke manier kan de communicatie met de verschillende actoren in het vervolgproces inhoud en vorm krijgen
32
5. Inrichting van nieuwe sociale infrastructuur Inrichting sociaal domein gemeente Woudenberg Toegang tot ondersteuning
Burgerkracht incl. (digitaal) info en advies-punt
Sociaal team
Specialistische zorg
Intake door sociaal team
Lokale basis infrastructuur
Licht probleem Ondersteuning eenvoudig
door eigen/ sociaal netwerk
Ondersteuning Plan van Aanpak
Ondersteuning
professionals
door of namens
nodig
(incl. eigenkracht + netwerk)
Evaluatie
sociaal team
C omplex
Onderzoek door
Plan van Aanpak
Ondersteuning
onduidelijk
specialisten
(incl. eigenkracht
door of namens
probleem
+ netwerk)
sociaal team en specialisten
Signaleerders/lokale basis infrastructuur (bv. scholen, kerken, huisartsen, JGZ, KO en PSZ) motiveren burgers (bij zorgen/indien nodig) contact op te nemen met Sociaal team of vragen (met toestemming van betrokkenen) om teamlid te laten aanschuiven Burger met een vraag (bv. opvoedvraag , leerplicht, AWBZ, Wmo, leerlingvervoer, SOZA) . Deze vraag kan worden gesteld bij de lokale voorzieningen, info & advies punt of direct bij het sociaal team
Burger die andere burger(s) kan ondersteunen
33
Evaluatie
Toelichting De visie en uitgangspunten voor de beweging binnen het sociaal domein zijn in september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze uitgangspunten hebben we vertaald naar een wijze waarop we het sociaal domein op hoofdlijnen willen organiseren en de benodigde beweging kunnen maken. Een ontwerp met oog voor de hulpvrager en financiën, zonder daarbij te vervallen in een bureaucratisch gedrocht. Het organisatieontwerp moet meer inzicht bieden in hoe wij vanuit het principe 1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur de zorg en ondersteuning organiseren. We willen de huidige onnodige bureaucratie doorbreken, een effectieve en efficiënte ondersteuning bieden aan inwoners die professionele zorg nodig hebben. Samenwerken is daarbij het trefwoord: tussen hulpvrager en professional, tussen professionals onderling en met aanpalende voorzieningen. Het gaat om zorg en ondersteuning op de juiste maat: niet teveel, niet te weinig en met garanties waar veiligheid in het geding is. Het organisatieontwerp moet hier de juiste randvoorwaarden voor scheppen.
5.1
Beweging binnen het sociaal domein
Onderstaand figuur geeft naar ons idee goed weer hoe de beweging in het sociaal domein eruitziet. We zitten in een beweging waarin de vraag naar ondersteuning centraal staat en niet het aanbod. Waarin niet meer automatisch (dure) zorg en ondersteuning wordt ingezet, maar eerst zorgvuldig gekeken wordt of deze inzet past bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Met andere woorden: moet deze vorm van ondersteuning worden ingezet of kan er ook een oplossing worden geboden door inzet van de sociale omgeving, het netwerk, algemene voorzieningen (zoals het welzijnswerk) etc. Het is een verschuiving van de nadruk op de 1ste en 2de lijn (huisartsen, specialisten, zorgstructuren) naar burgerkracht d.w.z. het benutten van de mogelijkheden in mensen zelf, het benutten van het eigen netwerk, het stimuleren van buren hulp en vrijwillige inzet en het optimaal benutten van de basis(zorg)infrastructuur. Onder basisinfrastructuur verstaan wij het functioneren van vrijwilligers(organisaties), scholen, kerken, peuterspeelzalen etc. Het sociaal team is hierbij de spil in het systeem. Het geeft toegang tot specialistische (gemeentelijke gefinancierde) zorg en verwijst en leidt toe (wijst de weg) naar vormen van burgerkracht en de basis(zorg)infrastructuur. Professionals in het sociaal team hebben regelmatig interactie met diverse maatschappelijke/vrijwilligersorganisaties. Het sociaal team heeft een nauwe samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld huisartsen en dergelijke. De informatie en adviesfunctie blijft belegd bij het Loket de Kleine Schans. Ook het Loket heeft een belangrijke rol in het stimuleren van burgerkracht en het verwijzen naar/toeleiden tot algemene basisvoorzieningen. Het sociaal team zal nadrukkelijk een verbinding hebben met het Loket De Kleine Schans. Het sociaal team wordt ondersteund door gemeentelijke (en regionale en bovenregionale) voorzieningen, bijvoorbeeld als het gaat om specifieke specialistische expertise.
34
Alle elementen van de traditionele 0e-, 1e-, en 2e-lijnszorg ondergaan door de beweging in het sociaal domein een verandering: de 2e-lijnszorg wordt ten dele in meer generalistische vorm (ambulante ondersteuning) door het sociaal team geboden en het volume wordt waar mogelijk verkleind. Ook onderdelen van de 1e-lijn (zoals bv. het maatschappelijk werk, opvoedondersteuning) worden niet meer door aparte organisaties uitgevoerd, maar deze functies krijgen een plek binnen het sociaal team. Om die reden vervangen wij het klassieke begrippenkader door de nieuwe begrippen: basis (zorg) infrastructuur, het sociaal team, de ondersteuningsschil, en tot slot het specialistische aanbod (inclusief specifieke Wmo-voorzieningen).
5.2
Burgerkracht
Versterken van de civil society De meeste mensen zijn zelfredzaam en leveren een bijdrage aan de samenleving. Ze zijn lid van een vereniging, voeden hun kinderen op, doen vrijwilligerswerk en kijken om naar elkaar. Wij geloven in de kracht van een vitale, leefbare en zorgzame samenleving. Woudenbergers zetten zich in voor hun eigen welbevinden, maar ook voor dat van anderen. Inwoners zijn gemotiveerd om in hun woon- en leefomgeving bij kansen en knelpunten de handschoen op te pakken. Zo ontstaan er tal van burgerinitiatieven en ontwikkelingen waarin de inwoner als (co-)producent participeert. Daarbij past een terughoudende stijl van de overheid en het maatschappelijk veld. Deze initiatieven moeten dan ook zo veel als mogelijk bij de inwoners zelf worden gelaten. De vitale samenleving is ook van belang om inwoners met functionele beperkingen zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving te laten blijven wonen. Dit vraagt namelijk maatschappelijke zorgzaamheid en verdraagzaamheid van iedereen. Gemeente en maatschappelijk partners delen daarin de verantwoordelijkheid de sociale omgeving voor te bereiden waardoor ook deze mensen onderdeel kunnen uitmaken van de civil society. Het is van belang dat de omgeving, fysiek en sociaal, zo is ingericht dat iedereen kan meedoen en gebruik kan maken van de beschikbare voorzieningen. Het spreekt voor zich dat we de komende periode met maatschappelijke partners het gesprek zullen aangaan hoe zij nog meer een bijdrage kunnen leveren aan laagdrempelige collectieve voorzieningen. En hoe hun samenspel met het sociaal er uit kan zien. Als inwoners elkaar onderling willen steunen moeten vraag en aanbod bij elkaar komen. Dit wordt de laatste jaren steeds vaker zichtbaar in digitale initiatieven zoals “we helpen” websites waar vraag en aanbod van ondersteuning bij elkaar wordt gebracht. Deze initiatieven bundelen en uitbreiden versterkt de onderlinge burgerkracht, al naar gelang de Woudenbergse behoefte. Ervaringsdeskundigen kunnen een toegevoegde waarde 35
hebben en zijn in staat om snel en laagdrempelig de mede inwoner te steunen en eenvoudige adviezen te geven. De rol van de gemeente is gericht op ondersteunen van het zelforganiserend vermogen.
Ontwikkelopdrachten - Welke initiatieven zijn er in Woudenberg? Hoe kunnen deze versterkt worden? Of gestimuleerd worden? - Inventariseren hoe aanbod en vraag door en voor burgers nog beter bij elkaar gebracht kan worden.
5.3
Basis(zorg) infrastructuur
Om de eigen kracht van burgers te versterken en aan te spreken is het nodig de basis zorg infrastructuur te versterken. We geloven erin dat het versterken van de basisvoorzieningen er toe kan leiden dat er eerdere en betere signalering mogelijk is en daarmee zwaardere zorg soms voorkomen kan worden. Bij de basisvoorzieningen (basiszorgstructuur) denken we aan de scholen, kerken, huisartsen, het consultatiebureau, maar ook de vrijwillige organisaties. Naast een belangrijke signaleringsrol kunnen de basisvoorzieningen ook bijdragen in het versterken van de civil society. Door een faciliterende en stimulerende rol op zich te nemen kunnen zij ontmoeting, de dialoog en netwerkvorming (sociale netwerken en steunstructuren) stimuleren om zo de burgerkracht te versterken. In feite zorgen deze partijen er voor dat er balans blijft en dat behoeftes die feitelijk op het terrein van welzijn liggen niet onterecht het label zorg opgeplakt krijgen. De basiszorg structuur is actief op het terrein van preventie en stimuleert/coacht inwoners om zelf met oplossingen te komen. Vaste gezichten van het sociaal team (zie paragraaf 5.5) worden gekoppeld aan de vind- en werkplaatsen binnen de basiszorgstructuur. Op deze manier kan direct worden geschakeld met het sociaal team en kan het aanbod van de basisvoorzieningen zo optimaal mogelijk benut worden. Aan de mensen die even wat ondersteuning nodig hebben, om daarna zelf weer de draad op te kunnen pakken en weer die krachtige burger te worden, kunnen projecten en voorzieningen als Homestart, Maatjesproject, en Eigen Kracht Centrale deze bijdrage leveren. Uitgangspunt van deze vrijwillige initiatieven is: mensen en hun sociale netwerk zo vroeg en zo duurzaam mogelijk weer in hun eigen kracht te zetten en te voorkomen dat professionele ondersteuning en zorg nodig is.
Ontwikkelopdrachten - Hoe kunnen basisvoorzieningen meer met elkaar samenwerken? - Is het basisvoorzieningen aanbod op orde? Zijn er leemtes of dubbelingen? - Welke rol kunnen de basisvoorzieningen spelen in het versterken/optimaliseren van laagdrempelige, collectieve voorzieningen? - Hoe kan het samenspel/de samenwerking tussen de basisvoorzieningen en het sociaal team vorm en inhoud worden gegeven? - Evaluatie en indien nodig doorontwikkeling van bestaande vrijwilligersprojecten zoals Home-Start, Maatjesproject
36
5.4
Informatie en adviespunt
Informatie en adviesfunctie Mensen die een eenvoudige vraag hebben voor zorg en ondersteuning kunnen terecht bij het Informatie en Adviespunt Loket De Kleine Schans. Het informatie en adviespunt werkt volgens de principes van de Kanteling. Eerst wordt gekeken hoe het zelfoplossend vermogen aangesproken kan worden, in samenhang met het sociale netwerk, en hoe informele voorzieningen en algemene voorzieningen ingezet kunnen worden. Wanneer er sprake is van een complexe ondersteuningsvraag of meteen duidelijk is dat het gaat om een maatwerkvoorziening, wordt het sociaal team erbij geroepen. Het informatie en adviespunt heeft de beschikking over een (digitale) sociale kaart en kan meteen doorverwijzen naar de basis(zorg)voorzieningen. Het Loket De Kleine Schans is ook de plek waar melding wordt gedaan van discriminatie en huiselijk geweld en waar de uitleen van hulpmiddelen is georganiseerd. In het Loket De Kleine Schans wordt een makelaarsfunctie voor mantelzorgers ontwikkeld. Taken informatie en adviespunt De doelstelling van het informatie en adviespunt is om lichte informatie en ondersteuningsvragen snel en adequaat op te lossen, zodat zwaardere ondersteuning voorkomen kan worden en minder professionele inzet nodig is. Verder ontwikkeld moet worden hoe we de ervaringsdeskundigheid en vrijwillige ondersteuning benutten in het informatie en adviespunt. Ervaringen elders in het land benutten we hiervoor. Digitaal informatie en adviespunt verbonden aan het fysieke loket Dit onderdeel is een belangrijk element in de organisatie van het sociaal domein, omdat veel inwoners van de gemeente bij het zoeken naar hulp en ondersteuning eerst via internet en de social media hun weg proberen te vinden. Het is de ambitie om antwoorden op hulp en ondersteuning via het digitale loket/platform aan te bieden. Ook bij het vinden van de juiste zorg- of hulpverlener in de specialistische zorg en specifieke ondersteuning kan het digitaal loket een rol spelen. Deze kan weer benut worden om hulpzoekenden toe te leiden naar de juiste instelling. In 2014 is een sociale kaart ontwikkeld die zowel de formele als de informele zorg en ondersteuning in beeld brengt. De sociale kaart is digitaal toegankelijk voor professionals en voor burgers. Er wordt gekeken of andere vormen van digitale ondersteuning ontwikkeld kunnen worden, zoals een lokale digitale marktplaats voor vraag en aanbod. Wat de toegang tot voorzieningen betreft heeft het digitaal loket alleen een ondersteunende rol. Een burger die zijn of haar weg zoekt via het digitaal loket wordt zodra een persoonlijk advies door een professional nodig is, rechtstreeks in contact gebracht met de juiste professional, die werkzaam is bij het fysieke loket of bij het sociaal team. Ontwikkelopdrachten - Het (regionaal) ontwikkelen van een digitaal portaal waar inwoners met een vraag om ondersteuning verder geholpen worden. - Het ontwikkelen van een sociale kaart en een digitale ontmoetingsplek waar vraag en aanbod samen komen. - Hoe gaan we de cliëntenondersteuning vormgeven en welke rol en taak is hiervoor weggelegd voor ervaringsdeskundigen?
37
5.5
Sociaal team
We zien het sociaal team (ST) als een integraal team van professionals dat de spil vormt van alle mogelijke vormen van ondersteuning binnen het sociaal domein. Het sociaal team is een team met professionals die afkomstig zijn uit verschillende werksoorten/disciplines en organisaties en die samen verantwoordelijk zijn voor het bieden van diverse vormen van ondersteuning (begeleiding/hulpverlening) binnen het sociaal domein. Binnen het sociaal team wordt gewerkt vanuit een aantal basisprincipes. De professionals werken vanuit een integrale (kijkend naar het geheel van hulpvragen op diverse levensdomeinen), generalistische (brede aanpak van vragen door een en dezelfde persoon) en contextgebonden (eigen kracht, omgeving, de wijk etc.) aanpak. Het sociaal team vormt een schakelfunctie tussen de verschillende lagen: burgerkracht en lokale basis (zorg)infrastructuur enerzijds en specialistische zorg anderzijds. Het sociaal team wordt een nieuwe identiteit waar zoveel als mogelijk alle ondersteuningsfuncties binnen het sociaal domein wordt aangeboden. Werkwijze sociaal team De deelnemers aan het sociaal team opereren niet meer vanuit hun eigen organisatie maar als lid van het team. Vanuit het team worden ondersteuningsvragen opgepakt. Naast het Loket De Kleine Schans en de basisvoorzieningen wordt het sociaal team dus een van de plekken waar inwoners rechtstreeks met hun vragen voor ondersteuning terecht kunnen. De sociaal teamleden worden zoveel mogelijk als vaste contactpersonen verbonden aan de basisvoorzieningen (zoals onderwijs, huisarts). Op deze manier kan het team zich dichtbij de vindplaatsen bewegen. Wanneer de vraag te complex of te specialistisch is om binnen de basisvoorzieningen of het informatie en adviespunt af te handelen, kan een lid van het sociaal team worden ingeschakeld. Degene kijkt samen met de inwoners en de professional (vanuit de basisvoorziening of Loket De Kleine Schans) of het sociaal team de vraag kan oppakken. Er wordt binnen het sociaal team gekanteld gewerkt: een brede vraagverheldering op alle levensdomeinen. In het gesprek wordt in kaart gebracht wat de krachten, mogelijkheden en beperkingen zijn, waar ondersteuning op nodig is en wat iemand zelf kan bijdragen aan de samenleving. Het resultaat van het gesprek is dat de ondersteuningsbehoefte in kaart is gebracht, en dat afgesproken is wie, wat en wanneer doet (1 huishouden, 1 plan). Bij een ondersteuningsvraag die eenvoudig is kan afgeschaald worden naar de lokale basis(zorg)infrastructuur, bij complexe en specialistische vragen wordt opgeschaald naar specialistische zorg en ondersteuning. Wanneer langdurige zorg nodig is, meerdere hulpvragen liggen of opschaling naar specialistische zorg en ondersteuning nodig is, wordt er een casemanager/regisseur aangewezen. Die blijft de spil in het web, houdt de regie en blijft contactpersoon voor de zorgvrager/ het huishouden. Benutten van sociaal netwerk bij opstellen en bijstellen ondersteuningsplan. Indien nodig wordt door het sociaal team een rondetafelgesprek georganiseerd. Dat is een gesprek tussen de betrokken persoon of het gezin, zijn of haar sociaal netwerk en de betrokken hupverleners. Het rondetafelgesprek kan verschillende doelen hebben: het opstellen van een ondersteuningsplan, afstemming van geboden ondersteuning of bijstelling van ondersteuningsplan. Er kan ook een eigen kracht conferentie worden georganiseerd. Hiermee worden de mogelijkheden en talenten van het sociale netwerk benut, en creatief met de betrokken gezocht naar oplossingen op maat.
38
Taken sociaal team De professional in het team: Start waar nodig een hulpverlenings/ondersteuningstraject (biedt ambulante begeleiding) en benut daarbij optimaal de eigen kracht, het sociale netwerk en de basisvoorzieningen; Is beschikbaar voor consultatie en advies richting basisvoorzieningen en informatie- en adviespunt; Stelt (indien nodig) samen met inwoner plan per huishouden op; Is casemanager bij langdurige ondersteuning en complexe ondersteuningsvragen; Roept (indien nodig) specialistische vormen van hulp/ondersteuning in; Roept (indien nodig) hulp in binnen het gedwongen kader; Heeft een signaleringsfunctie in relatie tot de basis(zorg)infrastructuur. Welke generalisten zijn nodig binnen het sociaal team? Om deze taken adequaat uit te voeren werken de professionals in het sociaal team als generalisten naar buiten en als specialisten naar binnen. Zij hebben kennis van de Woudenbergse samenleving, sociale kaart, mogelijke problematieken en van mogelijke oplossingsrichtingen. Het werk vereist van de generalist dat hij flexibel kan schakelen tussen de verschillende rollen van coach (activerend, versterkend), aannemer (praktisch meehelpend) en regisseur (overstijgend coördinerend) als ook tussen de verschillende perspectieven (gezin, hulpverleners, organisaties). Met andere woorden een generalist is iemand die de leefwereld van de inwoners en de institutionele wereld verbindt, maar ook professionals en inwoners onderling, met een sterke nadruk op empowerment. Iemand die van alle markten thuis is, die niet per se heel diepgravende kennis heeft, maar over een breed arsenaal aan kennis beschikt om ‘eerste hulp’ te kunnen bieden. De generalist is te zien als een ‘specialist in het generalistische’: iemand die door veel ervaring en extra opleiding veel aanvullende kennis in de breedte heeft opgedaan. Bemensing sociaal team Het sociaal team wordt vooralsnog bemenst vanuit de huidige instellingen in het sociaal domein op basis van detachering of uitleen. Van medewerkers wordt gevraagd het eigen specialisme te verbreden naar een generalistische taakuitvoering. Dit impliceert dat mensen niet hun “oude functie en vak” in een nieuwe omgeving uitoefenen maar daadwerkelijk een andere rol en taak gaan uitoefenen. Dit betekent dat zo mogelijk van al deze professionals een verbreding van expertise wordt gevraagd gericht op een zo breed mogelijke inzetbaarheid ten behoeve van de bovengenoemde taken. Overigens is het de bedoeling dat er bij de samenstelling van het team rekening gehouden wordt met de bevolkingssamenstelling en de ondersteuningsbehoeften die dit met zich meebrengt. Niet alle soorten generalistische zorg en ondersteuning zijn nodig in het team zelf. Er zullen ook generalisten met specialistische kennis aan het sociaal team deelnemen. Een belangrijk vraagstuk betreft de expertise die nodig is voor een verantwoord besluit over de toegang tot zeer specialistische zorg en ondersteuning. Wij achten het niet verstandig en ook niet realistisch allerlei zeer specialistische kennis, die wel nodig is voor een verantwoord besluit, in het sociaal team zelf onder te brengen. Hiervoor wordt regionaal een ondersteuningsschil georganiseerd. Het organiseren van deze ondersteuningsschil biedt betere garanties voor het beschikbaar zijn van een kwalitatief hoogwaardige expertise voor diagnose en advies. Het besluit tot de toegang blijft in principe een zaak van het sociaal team, dat ook de regie behoudt bij het vervolg.
39
Samenwerking met overige toegangspoorten Overigens is de toegang tot de gemeentelijk gefinancierde instellingen (met soms een regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied) een complexe aangelegenheid, waarin meerdere spelers actief zijn ten laste van gemeentelijk gefinancierde zorg en ondersteuning: huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen die kunnen verwijzen naar de jeugd-GGZ, het gedwongen kader met een verwijzende functie naar jeugdbescherming, -reclassering en residentiële voorzieningen, en maatschappelijke opvang, beschermd wonen en vrouwenopvang met een eigen opvangregeling. Afstemming met aanpalende toegangverleners, huisartsen op eerste plaats, is dan ook geboden. Het samenspel tussen huisarts, sociaal team en burger/cliënt is van groot belang. Wij komen daar bij nadere uitwerking van de inrichtingsplannen nog nader op terug. Toegang tot inkomensvoorzieningen en re-integratie Toegang tot inkomensvoorzieningen willen wij binnen het Loket De Kleine Schans blijven organiseren. Deze expertise in generalistische vorm onderbrengen in het sociaal team achten wij vooralsnog niet efficiënt en ook niet doeltreffend. Dat geldt ook voor de nauw hiermee samenhangende re-integratie. De toegevoegde waarde van het sociaal team verwachten wij wel op de onderdelen minimacoach, schuldhulpverlening en activering. Het is
al duidelijk dat we een aantal taken niet bij het sociaal team beleggen: beoordelen van inkomensvoorziening en re-integratie Participatiewet; backoffice/inkoop specialistische zorg; afhandelen aanvragen WMO maatwerkvoorzieningen; 'gedwongen kader' (zie hieronder); crisisopvang/24-uur crisisinterventie; therapie en medische behandeling; specialistische zorg.
Ontwikkelopdrachten - Inwoners en hun ondersteuningsvragen in beeld voor samenstelling sociaal team - Uitwerken inbedding identiteitsgebonden zorg binnen het sociaal team - Omvorming CJG Woudenberg en Wmo-kantelingsproces naar sociaal team - Welke taken en functies beleggen in het sociaal team en welke in de backoffice (zoals schuldhulpverlening, cliëntondersteuning, WMO) - Vaste gezichten koppelen aan vaste plekken in de basis(zorg)infrastructuur in het dorp (bv. onderwijs, huisarts, etc.) – verbinding onderwijsteams. - Verbinding met de veiligheidsketen maken (toekomstbezinning veiligheidshuis) - Uitwerken vraagstuk kennisbehoud en kennisontwikkeling van het sociaal team. - Komen tot afspraken met (huis)artsen, transferpunten, 1e lijns GGZ praktijken en zorgverzekeraars over de inzet van zorg en aansluiting bij sociaal team (regionaal).
40
5.6
Ondersteuningsschil en specialistische zorg
Het sociaal team vormt een scharnierpunt tussen specialistische zorg enerzijds en de lokale informele en formele preventie en ondersteuning anderzijds. Beiden vormen als het ware een schil om het team heen. Voor het goed laten functioneren van het team is het van belang dat het team toegang heeft tot specialistische consultatie, advies en diagnostiek om te bepalen wanneer specialistische zorg aan de orde is. Op dit onderdeel worden ook afspraken gemaakt in het kader van het regionaal transitiearrangement jeugdzorg. Wat de organisatie van dit specialisme betreft, zijn wij nog in overleg met instellingen die over de benodigde expertise beschikken. Het diagnostisch team wordt dienend aan het sociaal team. Het is niet de bedoeling dat de burger naar het diagnostisch team wordt ‘geëxporteerd’, maar de specialist komt aan tafel bij de burgers en de generalist. Hierna volgt een diagnose. Het werken met een generalistisch sociaal team heeft consequenties voor de inzet van specialistische zorg. De vormen van zorg die specialistisch worden ingekocht staan ten diensten van het door de generalist opgestelde plan. Dit betekent dat de betrokken professionals (en instellingen) zich conformeren aan de concrete doelstellingen opgesteld in het plan. Wel zijn ze ieder verantwoordelijk voor de uitvoering van hun deel daarin. Specialistische jeugdzorgvormen Een deel van de huidige specialistische zorg voor jeugd zal, onafhankelijk van de wijze van de organisatie van het lokale sociaal team, zeker ook in de toekomst specialistisch worden aangeboden. Het is de uitdaging om het sociaal team zo te organiseren dat het volume van deze specialistische zorg zal afnemen, wat niet wegneemt dat deze zorgvormen nooit helemaal zullen verdwijnen. Het uitgangspunt blijft: lichte zorg waar mogelijk en zware zorg waar nodig. Gemeenten moeten straks bij wet voor een beperkt aantal onderdelen van de decentralisatie jeugdzorg komen tot verplichte bovenlokale samenwerking. Zie hiervoor de gemaakte afspraken op provinciaal niveau van Utrecht. Het gaat hier om de taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering; gesloten jeugdzorg; een meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling; de Kindertelefoon; crisisdienst; pleegzorg. Er zijn ook vormen van jeugdzorg die niet bovenlokaal moeten worden opgepakt op grond van wetgeving, maar die door gemeenten vanuit financieel en bestuurlijk opzicht niet per gemeente zijn uit te voeren omdat ze voor een kleine, complexe doelgroep zijn. Dit betreft vormen van intramurale en/of zeer specialistische zorg. We onderscheiden in de nieuwe situatie grofweg de volgende vormen (in bijlage 3 worden de vormen toegelicht) van gespecialiseerde jeugdzorg: 1. Ambulante zorg aan kind en gezin 2. Dagbehandeling 0 - 18 jaar 3. Dag- en nachtbehandeling 4. Toezicht en rechterlijke macht: jeugdbescherming en jeugdreclassering 5. Speciale producten (crisisdienst, SGH en AMK, kindertelefoon)
41
Ontwikkelopdrachten - Regionaal realiseren van specialistische ondersteuningsschil - Onderzoeken naar verbinding met specialistische onderwijszorg - Realiseren bovenlokale samenwerking specialistische zorg - Verbinding veiligheidshuis / toekomstbezinning veiligheidshuis
5.7 Overgangssituatie voor de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet Jeugdzorgtaken In het regionaal transitiearrangement Eemland9 is beschreven hoe de continuïteit van zorg voor cliënten in het overgangsjaar (2015) wordt georganiseerd. Ook is beschreven hoe de Eemland gemeenten de zorg voor jeugd met minder middelen willen realiseren. Het arrangement bevat uitgangspunten en intenties van gemeenten en zorgaanbieders bij de voorbereiding van de transitie jeugdzorg. Zorg zal meer ingezet gaan worden in de eigen leefomgeving van de inwoner met een ondersteuningsvraag, waardoor minder (zware) maar kortere en bestendiger trajecten kunnen worden ingezet. Het transitiearrangement jeugd Eemland bestaat uit regionale afspraken voor de jeugdzorgtaken die op lokaal/ regionaal niveau zullen worden gecontracteerd. En een deel van de bovenregionale afspraken voor de jeugdzorgtaken die bovenregionaal zullen worden gecontracteerd. Dit is aangevuld met landelijke afspraken voor zeer specialistische jeugdzorg en kenniscentra als Nederlands Jeugd Instituut. Wmo Voor de bestaande gebruikers van huishoudelijke ondersteuning is geen overgangsrecht opgenomen. De voorgestelde korting op het budget van 40% kan in 2015 gerealiseerd worden. Bestaande afspraken met thuiszorgaanbieders kunnen herzien worden. Vanaf 2014 wordt voor de huishoudelijke ondersteuning vanuit het nieuwe regime gewerkt. De huishoudelijke ondersteuning is alleen toegankelijk voor mensen die het echt nodig hebben en er worden geen langdurige indicaties meer afgegeven om financiële risico’s in 2015 te voorkomen. Met de huidige gebruikers van huishoudelijke ondersteuning wordt vanaf 2014 een herindicatiegesprekken gevoerd en een nieuwe indicatie afgegeven. Het trekkingsrecht voor het Persoons Volgend Budget gaat per 2015 in voor de huidige en nieuwe Wmo voorzieningen. In 2014 gaat de gemeente Woudenberg voor de PGB’s van de huidige Wmo voorzieningen meedoen met een pilot van de SVB, daarin kan al eerder ervaring worden opgedaan met het trekkingsrecht. Voor de nieuwe taken extramurale begeleiding geldt een overgangsjaar van 1 jaar. Bestaande AWBZ cliënten houden tot eind 2015 hun huidige recht op zorg op kosten van de gemeente, tenzij de gemeente hen een ander aanbod doet waarmee zij instemmen. Indicaties na oktober 2014 worden door het CIZ in overleg met de gemeente gedaan. Er bestaat vanaf 2015 een mogelijkheid om generieke afspraken te maken met de zorgaanbieders over volume en prijs. De overgangsperiode voor beschermd wonen (RIBW) is vijf jaar. Deze voorziening blijft in de centrumgemeente aangeboden. Er zit een bezuinigingsopgave in.
9
Zie bijlage 4: Regionaal transitiearrangement Eemland 42
Participatiewet Voor de Wsw geldt geen overgangssituatie: inwoners die nu via de Wsw werken behouden hun rechten en plichten. Voor hen gaat de Participatiewet dus niet gelden. Voor iedereen met een Wsw-indicatie die op de wachtlijst staat voor een Wsw werkplek, geldt vanaf 1 januari 2015 de Participatiewet. Voor de Wajong gaat waarschijnlijk wel een overgangsperiode gelden. Alle Wajongers moeten worden herkeurd om te beoordelen of, en zo ja hoeveel arbeidsvermogen er is. Dit zal in de periode 2015-2017 gebeuren, zodat Wajongers gefaseerd naar de gemeente overkomen.
43
6. Aansluiting passend onderwijs en decentralisaties sociaal domein 6.1
Wet Passend Onderwijs
Op 1 augustus 2013 ging de Wet passend onderwijs in. Het schooljaar 2013 – 2014 wordt gebruikt voor de verdere voorbereiding van de feitelijke invoering per 1 augustus 2014. Met de invoering van passend onderwijs worden de volgende doelstellingen beoogd: zo passend mogelijk onderwijs en aanpakken van onderwijsbeperking; leraren beter toegerust; minder bureaucratie; budgettaire beheersbaarheid en transparantie; geen thuiszitters; afstemming met andere sectoren in het jeugddomein. Voor kinderen/jongeren en de huishoudens waartoe zij behoren, betekent passend onderwijs dat kinderen en jongeren zoveel mogelijk binnen het reguliere onderwijs naar school gaan, ook als zij een extra onderwijsondersteuningsvraag hebben. Voor ouders/ verzorgers betekent passend onderwijs dat de school waar zij hun kind aanmelden zorgplicht heeft en ouders toeleidt naar een school met een passend aanbod als de school van aanmelding dit passende aanbod niet heeft. Samenwerkingsverbanden passend onderwijs hebben budget beschikbaar om aan kinderen en jongeren extra ondersteuningsaanbod toe te kennen binnen het reguliere onderwijs zodat zij dat onderwijs kunnen (blijven) volgen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden verwijzen naar speciaal onderwijs. Passend Onderwijs en de nieuwe Jeugdwet delen een groot aantal ambities met elkaar. Beide ontwikkelingen gaan uit van een nieuwe benadering van ondersteuning en hulp, op scholen en daarbuiten. De PO-raad, VO-raad en de VNG geven in hun rapport10 de volgende overeenkomsten aan tussen de beide bewegingen: vroegtijdig ondersteunen van de eigen kracht van jeugdigen en ouders (in plaats van overnemen); kijken naar mogelijkheden, kansen en oplossingen (in plaats van problemen en beperkingen); importeren van ondersteuning (in plaats van verwijzen en exporteren van het kind/gezin met een probleem); integraal beoordelen van meervoudige ondersteuningsbehoeften, dicht bij de signaleringsplaats (in plaats van in aparte, verre indicatiecommissies); vaststellen van ondersteuningsbehoeften samen met jongeren, ouders en opvoedprofessionals (in plaats van over hun hoofden heen); snel en nabij bieden van passende ondersteuning (in plaats van slagboomdiagnostiek en indicatiestelling); integrale ondersteuning in/door (speciaal) onderwijs en hulpverlening in één arrangement (in plaats van specialistische hulp voor geïsoleerde problemen); ondersteuningsbehoeften van kind/ouders zijn leidend (in plaats van hulpaanbod) 10
De verbinding Passend onderwijs en zorg voor jeugd; VO Raad, PO Raad, VNG, januari 2013, Oberon
44
6.2
Afstemming en aansluiting
De afstemming en aansluiting beide zorgstructuren kan op de volgende onderdelen worden gerealiseerd: 1. 2. 3. 4.
preventie en basisondersteuning; signalering; integrale beoordeling en analyse; integraal arrangeren en toewijzen van extra ondersteuning in het onderwijs en jeugdhulp; 5. bieden van extra ondersteuning in het onderwijs, jeugdhulp en/of gezinsondersteuning. 1. Preventie en basisondersteuning Fundament hiervan is dat het onderwijs, maar ook de kinderopvang, buitenschoolse opvang en andere pedagogische voorzieningen, de opdracht hebben om hun pedagogische en educatieve kerntaak op een hoog kwaliteitsniveau uit te voeren. Het kunnen inspelen op de verschillen tussen kinderen en het kunnen differentiëren op maat maken hier deel van uit. Daarbovenop worden in scholen, door scholen zelf of door lokale instellingen, preventieve activiteiten of programma’s aangeboden voor jeugdigen, gericht op een gezonde en veilige ontwikkeling. Daarnaast worden in gemeenten ook collectieve preventieve activiteiten aangeboden voor kinderen/ouders gericht op een positieve ontwikkeling en ondersteuning, zoals het jeugdwerk, buurtwerk, sportverenigingen, jeugdgezondheidszorg enz. (binnen de basis(zorg)infrastructuur). Samen met het onderwijs zal er gekeken moeten worden hoe de basisondersteuning binnen de scholen en preventieve activiteiten door de basis(zorg)infrastructuur) goed afgestemd en zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. 2. Signalering Signaleerders in scholen, kinderopvang, jeugdgezondheidszorg (de basiszorginfrastructuur) moeten beschikken over de kennis, vaardigheden en attitude om bij jeugdigen en ouders te signaleren dat zich mogelijke belemmeringen in de ontwikkelingen voordoen. Zij moeten ook in staat zijn deze signalen te bespreken met de jeugdige en/of de ouders. Als hun eigen aanpak onvoldoende resultaat oplevert, moeten zij ook weten wanneer, waar en hoe zij deze signalen met anderen kunnen delen om zo nodig extra ondersteuning in te schakelen.
3. Integrale beoordeling en analyse Zowel vanuit Passend Onderwijs als vanuit de transitie jeugdzorg is het doel om integraal te beoordelen samen met jongeren en ouders wanneer er sprake is van meervoudige ondersteuningsbehoeften, zo dicht mogelijk bij de signaleringsplaats. Om een integrale analyse te kunnen maken van de ondersteuningsbehoeften van de jeugdige, de ouders en de professionele opvoeders op school zijn partijen nodig die expertise hebben op het gebied van onderwijs en opvoed- en opgroeiondersteuning. Het plaatje geeft een beeld van het ondersteuningsteam. 45
4. Integraal arrangeren en toewijzen van extra ondersteuning Binnen de gemeente gaan we werken met een sociaal team, waarbij het streven is om binnen het team zoveel mogelijk mandaat voor het inzetten van ondersteuning te beleggen. Op deze manier kan snel ondersteuning worden ingezet. Als het onderwijs het arrangeren ook voor lichtere vormen naar de school kan halen levert dit passende, nabij, snelle, integrale arrangementen op. Ook hiervoor is goede afstemming nodig tussen gemeenten en het onderwijs(samenwerkingsverbanden). 5. Bieden van extra ondersteuning in het onderwijs, jeugdhulp en/of gezinsondersteuning Niet alles kan door de generalisten aan de voorkant worden gedaan. Zowel de expertise van de medewerker van het sociaal team als de onderwijsgeneralist (en de basisondersteuning) kennen hun grenzen. Hiervoor is het belangrijk dat er ook expertise en voorzieningen vanuit het onderwijs en vanuit de hulpverleningskant ingevlogen kan worden. Binnen het sociaal domein wordt gewerkt aan een ondersteuningsschil. Onderzocht kan worden of hierbij aansluiting gezocht kan worden bij de ondersteuningsschil van het onderwijs.
6.3
Overlegvormen met het onderwijs
OOGO De portefeuillehouders van de gemeenten in de regio Amersfoort hebben eind september 2013 ingestemd met de ambitie om eind januari 2014 gezamenlijk 1 op overeenstemming gericht overleg (OOGO) te voeren met de regionale samenwerkingsverbanden passend onderwijs. De samenwerkingsverbanden zijn de Eem (PO), Eemland (VO) en Berséba (reformatorisch PO) en het reformatorisch onderwijs (VO). In het OOGO spreken de gemeenten en de samenwerkingsverbanden over de concepten van de regionale onderwijsondersteuningsplannen over de onderwijsgerelateerde aspecten van de inrichting van de zorg voor jeugd in de regio. Voor het OOGO is een OOGO procedure ontwikkeld. Lokaal bestuurlijk LEA-overleg (Lokaal Educatieve Agenda) Bij zowel de jeugdzorg als bij passend onderwijs is het streven om zorg/onderwijs zo thuisnabij mogelijk aan te bieden. Dit heeft tot gevolg dat er allerlei mogelijke dwarsverbanden ontstaan, niet alleen tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten, maar ook op lokaal niveau tussen gemeenten en de scholen (schoolbesturen/ schooldirecties/de interne zorgstructuur. Daarom is het nodig de komende periode ons te bezinnen op het maken van onderscheid in de gespreksonderwerpen (zie kolommenschema p.3), zodat duidelijk wordt wat op welk niveau en waar besproken gaat worden. Ontwikkelpunten - Opstellen regionale ontwikkelagenda OOGO Passend Onderwijs - Opstellen van lokale ontwikkelagenda LEA
46
7. Hoe gaan we de kwaliteit van de zorg bewaken? 7.1
Welke kwaliteitscriteria hanteren we?
Wettelijke kwaliteitseisen De fundamentele kwaliteitseisen voor jeugdhulp zijn wettelijk voorgeschreven 11. Het gaat hierbij dus niet om de kwaliteitseisen voor de preventieve hulp. Met deze eisen worden de veiligheid, gezondheid en rechtspositie van de jeugdige beschermd en wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK): „de Staat heeft de verplichting een kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn of haar welzijn‟. Voor de eisen „verantwoorde hulp‟, „hulpverleningsplan‟ en „systematische kwaliteitsbewaking‟ is de uitvoering afgestemd op de aard (intensiteit) van de jeugdhulp en de omvang van de instelling. Het is aan de professional of de instelling om te beoordelen welke mate van detaillering nodig is. Voor de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering wordt de eis gesteld dat alleen maar worden uitgevoerd door instellingen die gecertificeerd zijn. Voor de WMO voorzieningen geldt dat de geldende kwaliteitseisen voor de sectoren door de aanbieders moeten worden toegepast (zoals Kwaliteitswet zorgvoorzieningen). De WWB zelf kent geen kwaliteitseisen. Wel draagt de WWB gemeenten op een aantal verordeningen op te stellen. Gemeentelijke kwaliteitseisen Naast de wettelijke kwaliteitseisen, kan de gemeente in de voorwaarden van de contractuele overeenkomsten zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de aangeboden ondersteuning. Dit zal terugkomen in de gemeentelijke verordening.
7.2
Hoe bewaken we de kwaliteit?
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de gemeente om een eigen kwaliteitsbeleid te voeren, bijvoorbeeld door toepassing van ‘de norm van de verantwoorde werktoedeling’ (=geregistreerde jeugdhulpaanbieder). Veel gemeenten hebben al een eigen kwaliteitsbeleid. In het kader van de transities in het sociaal domein dient aansluiting gezocht te worden bij bestaand beleid en regelgeving (bv. Kwaliteitswet Zorginstellingen). Binnen de Jeugdwet worden veel kwaliteitseisen bepaald. Van rijkswege wordt nog nagedacht over extra kwaliteitseisen voor niet-vrijwillige jeugdhulp, jeugdhulp met verblijf en intensief ambulante jeugdhulp. Er moet goede afstemming plaatsvinden tussen de werkzaamheden van het gemeentelijk toezicht en het toezicht op rijksniveau. Binnen het gehele sociale domein komt een landelijk kwaliteitsregister, waarin beroepsbeoefenaren (verplicht) zijn ingeschreven. Voorwaarde is een minimaal opleidingsniveau. De gemeente is afhankelijk van landelijke kwaliteitseisen en cliëntenrechten die het Rijk zal vaststellen. Het werken met een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is verplicht, evenals een klachtenregeling, klanttevredenheidsonderzoek, een cliëntenraad en een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Gemeenten verwachten het toezicht in te kunnen kopen bij een landelijke Inspectie. Dit zal in de uitvoeringsnota nader worden uitgewerkt.
11
Bijlage 5: Wettelijke kwaliteitseisen voor jeugdhulp
47
Ontwikkelopdrachten - Opstellen gemeentelijke verordening sociaal domein, waarin opgenomen zijn: de wettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen, de wijze van verantwoording door de aanbieders en eisen ten aanzien van het toepassen van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. - Nader invulling geven aan afspraken met landelijke Inspecties over toezicht12. - Een protocol opstellen over de meldplicht van aanbieders in het geval van calamiteiten (dit protocol wordt onderdeel van het maken van afspraken met instellingen). - Uitwerking geven aan burgerparticipatie en cliëntenparticipatie en benutten van ervaringsdeskundigheid.
12
De (concept-)Jeugdwet en (concept) Wmo wet geven aan dat gemeenten specifieke problemen of accenten kenbaar kunnen maken (bijvoorbeeld over gehanteerde methodes, het minimale opleidingsniveau van professionals, het kwaliteitskeurmerk van instellingen en de mate waarin de cliënt centraal gesteld wordt) aan de Inspectie waar zij in hun toezicht aandacht aan geven. Op landelijk niveau is onder meer de VNG in gesprek hoe de samenwerking met de Inspectie vorm kan worden geven. Als dit leidt tot nadere landelijke afspraken kunnen deze lokaal/regionaal worden meegenomen of uitgewerkt
48
8. Hoe gaan we financiële middelen inzetten? “We geven ondersteuning binnen de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten en de al in de gemeentebegroting aanwezige middelen voor deze domeinen (o.a. jeugd en welzijn). Kortingen op deze budgetten compenseren we niet vanuit de gemeentelijke begroting. Waarbij opgemerkt moet worden dat alle drie de wetgeving open-einde regelingen zijn, waardoor de gemeente bij overschrijding budget nog steeds een inspanningsverplichting heeft”.
8.1
Welk budget is er beschikbaar?
Het kabinet heeft bepaald dat de middelen voor de WMO, Jeugd en Participatiewet via een sociaal deelfonds ter beschikking zullen worden gesteld aan gemeenten, behalve het inkomensdeel van de Participatiewet (uitkeringen). Dit fonds heeft als doel beleidsvrijheid te ondersteunen. Hoewel het in principe een ontschot budget is, wordt binnen het deelfonds wel een verdeling van de middelen aangereikt. Het budget is geoormerkt; een eventueel overschot mag niet aan ‘lantarenpalen’ worden besteed. Op dit moment is nog veel onduidelijkheid over de financiële kaders voor alle drie de decentralisaties. De budgetten voor de Wmo en Participatiewet zijn nog niet bekend. Voor de gemeente Woudenberg betekent dit dat nog geen inzicht is in de middelen die meekomen om de taken uit te voeren. De financiële paragraaf zal dan ook verwerkt worden in de uitvoeringsprogramma’s.
8.1.2 Middelen jeugdzorg De decembercirculaire 2013 geeft een indicatie van het bedrag dat gemeenten in 2015 krijgen voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit de nieuwe Jeugdwet. Voor Woudenberg gaat het om een bedrag van € 2.539.931, -. Het indicatieve budget is gebaseerd op historische gegevens over het gebruik van jeugdzorg op gemeentelijk niveau (bron: SCP en Cebeon). In de meicirculaire 2014 wordt bekend gemaakt wat de budgetten zijn per gemeente op basis van de objectieve verdeling. Hierin worden ook de budgetten voor 2016 e.v. verdeeld. Het budget is niet geoormerkt. De Eemlandse gemeenten hebben binnen het regionaal transitiearrangement afspraken gemaakt met de huidige zorgaanbieders en bureau Jeugdzorg over de verdeling middelen 2015. Met inzet van 100% van het beschikbare budget op 1 januari 2015 zal gestuurd worden op het bieden van continuïteit van zorg voor alle kinderen (ook nieuwe instroom) bij de huidige zorgaanbieders. Dit is alleen mogelijk als ingezet wordt op de vernieuwing en verder voorgesorteerd wordt op krimp door de zorgaanbieders. Ingeschat wordt dat 20% van het beschikbare budget benodigd zal zijn voor het realiseren van de vernieuwing en 80% voor de continuïteit van zorg. Budget 2015 onderverdeeld naar financieringsbron13 Provincie + Rijk ZvW AWBZ Woudenberg € 1.074.115 € 719.137 € 746.679
totaal €2.539.931
De Eemlandse gemeenten hebben binnen het regionaal transitiearrangement afspraken gemaakt met de huidige zorgaanbieders en bureau Jeugdzorg over de verdeling middelen 2015. Met inzet van 100% van het beschikbare budget op 1 januari 2015 zal 13
Bron: Cebeon en SCP, Bijstelling verdeling historische middelen jeugdzorg 2011. De bedragen in dit beleidskader zijn t.o.v. de eerste versie aangepast met de laatst beschikbare informatie.
49
gestuurd worden op het bieden van continuïteit van zorg voor alle kinderen (ook nieuwe instroom) bij de huidige zorgaanbieders. Dit is alleen mogelijk als ingezet wordt op de vernieuwing en verder voorgesorteerd wordt op krimp door de zorgaanbieders. Ingeschat wordt dat 20% van het beschikbare budget benodigd zal zijn voor het realiseren van de vernieuwing en 80% voor de continuïteit van zorg.
8.2
Hoe gaan we om met risico’s?
Voor de jeugdzorg en de AWBZ is regionaal een risico-inventarisatie geschreven, waarin ook de financiële risico’s verwoord zijn. Los van dit regionale proces gaan we in samenspraak met onze accountant in 2014 onze risico’s inventariseren en doordenken.
8.3
Contractering, bekostiging en sturing
Bekostigingsprincipes zijn een essentieel onderdeel van de beweging in het sociale domein. Via de bekostiging willen wij prikkels aanbrengen voor zorg en ondersteuning op maat. De hoofdgedachte daarbij is dat wij het wenselijk vinden dat ook via de bekostiging prikkels ontstaan om de kernfuncties van het sociaal team volledig tot haar recht te laten komen. Dat betreft enerzijds de bekostiging van het sociaal team zelf, anderzijds willen wij bevorderen dat bij de toegang tot specialistische inzet van capaciteit meer maatwerk wordt geboden, in plaats van standaardtrajecten zoals nu nog vaak het geval is.
8.3.1 Het sociaal team Alleen bij een kwalitatief hoogwaardige invulling van de functies van het sociaal team is het beoogde effect van meer eigen kracht, toeleiding naar basiszorg en het beperken van specialistische inzet haalbaar. Om die reden willen wij in de bekostiging tot uitdrukking brengen dat niet het volume bepalend is (het aantal inwoners met ondersteuning), noch de prestatie per inwoner met een ondersteuningsvraag, maar de kwaliteit om te komen tot een hoogwaardige regievoering en zorgverlening op de juiste maat. Dit houdt in dat wij voorstellen in de eerste fase het team functiegericht te bekostigen (op basis van detachering of uitleen). De omvang en samenstelling van het team wordt mede bepaald op grond van kenmerken van de populatie in het dorp en in die zin is hier al sprake van een voorloper van populatiebekostiging, maar het sociaal team wordt niet afgerekend op het te meten resultaat voor de gehele populatie in het dorp.
8.3.2 Specialistische zorg en specifieke ondersteuning Voor specialistische zorg en specifieke voorzieningen streven wij het juiste maatwerk na. Bekostiging die volume opdrijvend werkt of die standaardproducten bevordert dragen niet aan deze doelstelling bij. De professionals en instellingen die zorg leveren in het „specialistische‟ aanbod zullen in het eindbeeld overwegend worden bekostigd op de werkelijk door hen gerealiseerde uren en het door de gemeente bepaalde tarief. Het gaat hier dus om een prestatiebekostiging. Alle tijd die een zorgprofessional aan de cliënt besteedt, wordt vergoed. Het maximaal te besteden aantal uur per cliënt is bepaald in het toegangsbesluit. In die zin kan ook gesproken worden van een cliëntvolgende bekostiging. De regiefunctie van het sociaal team is hier essentieel om de prikkels tot overproductie te voorkomen. Voor een ander deel zal specialistische zorg worden bekostigd op basis van beschikbaarheid, of een combinatie van beschikbaarheid en prestatiebekostiging.
50
8.3.3 Het sociaal teambudget Het teambudget is in ons voorstel een optelsom van het budget voor het team en de bekostiging van alle (gemeentelijk gefinancierde) „specialistische en specifieke‟ voorzieningen, waarheen door het team wordt verwezen. Het totaal van het teambudget en de gemeentelijk beschikbare middelen zou in ons toekomstbeeld op basis van Populatiebekostiging tot stand moeten komen. Voor de startfase is ons voorstel anders.
8.3.4 Gemeentelijk budgetbeheer Budgetten worden al vanaf de startfase geoormerkt, maar blijven (vooralsnog) in beheer bij de gemeente. Binnen de gemeente wordt een budget- en kwaliteitsbeheerder aangewezen. Deze is onder meer verantwoordelijk voor de planning en control van het budget en kan waar nodig tijdens het jaar voorstellen doen om budgetten her te verdelen, dit op basis van signalen van dreigend budgetover- en onderschrijding. Op termijn is onze ambitie om het sociaal teambudget wel te baseren op populatiebekostiging. Dat wil zeggen dat de bekostiging plaatsvindt op basis van kenmerken van de populatie in het dorp en dat afgerekend wordt op het behalen van resultaten voor de populatie als geheel. Of in een latere fase ook aanbestedingen op basis van het budget voor het sociaal team kunnen plaatsvinden is nu nog niet te overzien. Ook op termijn blijven de professionals en instellingen die zorg leveren in het specialistische aanbod voor een belangrijk deel bekostigd worden op de werkelijk door hen gerealiseerde uren en het door de gemeente bepaalde tarief. Ons streven is de bekostiging op basis van beschikbaarheid zo veel mogelijk te verminderen.
8.3.5. Persoonsgebonden financiering van zorg en ondersteuning In de huidige Wmo, de AWBZ en de Jeugdzorg hebben inwoners (met een ondersteuningsvraag) de keuzevrijheid voor zorg in natura of middels een persoonsgebonden financiering. Bij zorg in natura wordt de zorg en ondersteuning in opdracht van de gemeente door de aanbieder geleverd. De gemeente zorgt voor de betaling en administratie. Bij een persoonsgebonden financiering koopt de inwoner (met een ondersteuningsvraag) de zorg en ondersteuning rechtstreeks in bij een zorgaanbieder van eigen keuze. Er zijn twee vormen van persoonsgebonden financiering: Het PGB (persoonsgebonden budget). De inwoner (met een ondersteuningsvraag) koopt zelf de zorg en ondersteuning in bij de aanbieder van voorkeur en is verantwoordelijk voor de betalingen en de administratie; Het PVB (persoonsvolgend budget) is vergelijkbaar met een voucher systeem. De inwoner (met een ondersteuningsvraag) ontvangt een voucher (fictief geldbedrag) en koop hiermee zijn zorg en ondersteuning in bij de aanbieder van voorkeur. De betalingen en administratie ligt bij de gemeente. Deze keuzevrijheid voor een PGB of PVB is belangrijk omdat inwoners (met een ondersteuningsvraag) zo hun zorg en ondersteuning kunnen organiseren en inkopen die past bij hun specifieke situatie. En op een wijze en op een moment die zij zelf willen. Deze wijze van keuzevrijheid past binnen de maatwerkoplossingen en het versterken van de eigen regie die de gemeente Woudenberg voorstaat. In de AWBZ wordt in 2014 het PGB (persoonsgebonden budget) omgevormd naar een trekkingsrecht. Voor de Wmo gaat deze wijziging in 2015 in. Het verschil tussen trekkingsrecht en PGB is dat het geldbedrag niet meer aan de inwoner (met een ondersteuningsvraag) rechtstreeks wordt uitgekeerd, maar aan de (zorg)ondersteuner. Inwoners met een (ondersteuningsvraag) worden dan ook niet langer meer belast met 51
de administratie. De SVB (Sociale Verzekerings Bank zorgt voor de betaling en administratie). De gemeente Woudenberg gaat in samenwerking met de SVB in 2014 deelnemen aan een pilot voor de Wmo. Hiermee kan ervaring opgedaan worden die benut kunnen worden voor het maken van de keuze hoe de persoonsgebonden financiering wordt vormgegeven in 2015. De gemeente heeft de vrijheid te kiezen welke vorm van persoonsgebonden financiering wordt aangeboden.
8.4
Inkoop
Afhankelijk van de soorten zorg en onder meer de complexiteit en omvang vindt inkoop plaats op landelijk, bovenregionaal, regionaal en lokaal niveau plaats (zie paragraaf 4.3.). Ten aanzien van de jeugdzorg wordt in vervolg op het opstellen van de regionale transitiearrangementen een voorstel voorbereid voor de vormgeving van de inkoop en contractering. Naast subsidie en/of contractadministraties dienen ook cliëntenadministraties, financiële administraties en voorraadadministraties te worden gevoerd. Wij bezien of wij deze backofficetaken geheel of gedeeltelijk in de regio samen met andere gemeenten kunnen uitvoeren, of geheel of gedeeltelijk binnen de gemeentelijke organisatie beleggen. Hierbij wordt betrokken de mogelijke gevolgen voor het SBG. De inkoopprocedure is een instrument wat ingezet wordt om tot een overeenkomst te komen. Vraagverheldering, doelbepaling en vaststellen van beoogd resultaat zijn kernfactoren om het instrument optimaal in te kunnen zetten. De visie van waaruit we willen werken in Woudenberg wordt als uitgangspunt meegenomen bij de inkoop en aanbesteding. De best passende inkoopprocedure wordt beschreven in de inkoopstrategie, waarbij rechtmatigheid en doelmatigheid twee belangrijke uitgangspunten zijn. De gemeente Woudenberg hanteert een stappenplan om opdrachtgeverschap en visie op sturing in het sociale domein zo in te richten dat er een werkbaar, efficiënte maar bovenal effectieve inkoopstrategie opgesteld kan worden.
Ontwikkelopdracht - Uitwerken geven aan keuzevrijheid PGB, PVB en trekkingsrecht
52
9. Monitoring, verantwoording en sturing 9.1
Monitoring
De komende jaren zullen gemeenten en Rijk met alle betrokken partijen werken aan het vaststellen en toegankelijk maken van een nieuwe, geharmoniseerde set van indicatoren. Het gaat hierbij om een set van input, throughput (het aantal jeugdigen dat hulp kan krijgen), output en outcome indicatoren. Hierbij moet worden bedacht dat het: goed mogelijk is om outcome indicatoren voor onderlinge vergelijking te definiëren op het niveau van gemeenten; dit lastiger is op het niveau van de zorgaanbieders; nu vrijwel onmogelijk is op het niveau van interventies, omdat er vrijwel geen evidence based interventies beschikbaar zijn (behalve als het gaat om preventie). Vooruitlopend hierop wordt een beperkt aantal output- en outcome criteria getest in landelijke pilots. Hieruit kan worden geleerd in hoeverre het mogelijk is outcome indicatoren verder te ontwikkelen. Er zijn speciale categorieën waar specifiek zaken voor geregeld moeten worden en waar extra kwaliteitseisen (zoals certificering) gerechtvaardigd zijn. Hierbij gaat het dan om zaken waar een (verregaande) inbreuk wordt gedaan in de levenssfeer. Daarvoor zal door partijen gekeken worden naar de eventuele noodzaak van (gezamenlijke) (keten)voorzieningen/systemen. Voor alle beleidsinformatie zijn de uitgangspunten Interbestuurlijke Informatie, die in april 2011 door de Ministerraad zijn vastgesteld, leidend. Eenheid van taal en overeenstemming over meetinstrumenten stelt gemeenten in staat om hun prestaties onderling te vergelijken en beperkt de administratieve lasten voor de aanbieders. Afspraken over landelijke standaarden voor gegevensuitwisseling zijn ondersteunend aan een zo min mogelijk belastende manier van ontsluiting van gegevens. Daarnaast helpt een efficiënte inrichting van de informatie-infrastructuur voorkomen dat bovenlokaal werkende instellingen in elke gemeente met een eigen gemeentelijk verantwoordingsregime worden geconfronteerd, met alle administratieve lasten van dien. Afspraken en voorschriften hierover worden vastgelegd in een ministeriële regeling.
9.2
Verantwoording
Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verplicht om een beperkt aantal indicatoren over de resultaten van het beleid landelijk te publiceren. Hierdoor is onderlinge vergelijking tussen gemeenten mogelijk. Voor de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor zowel de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning die de gemeente zelf levert, als voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning die in opdracht van de gemeente door een instelling of aanbieder wordt geleverd. Op dit moment wordt er vanuit de Wmo de kwaliteit, outcome en klanttevredenheid gemonitord. Met de decentralisatie van taken naar de gemeente op het gebied van opvoeding, arbeid en maatschappelijke ondersteuning zijn andere vormen van monitoring tevens van belang. Centraal thema bij de drie decentralisaties is: hoe kunnen we zorgen dat mensen hun eigen regie kunnen behouden, hun eigen kracht versterken en optimaal kunnen meedoen aan de samenleving. Het meten van (maatschappelijke en individuele) effecten van interventies en de eigen beleving/ervaring van de mensen in beeld krijgen is van grote waarde, naast de informatie vanuit aanbieders.
53
9.3 Sturing en verantwoordelijkheid ten aanzien van het sociaal team In het organisatieontwerp is een belangrijke vraag wie waarvoor verantwoordelijk is, meer specifiek: hoe verantwoordelijkheden worden afgebakend. Rond de basis(zorg)infrastructuur en de specialistische zorg of specifieke ondersteuning is het antwoord helder: de gemeente is verantwoordelijk voor kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van de door haar bekostigde zorg, maar de zorgverlening zelf is geen gemeentelijke verantwoordelijkheid. Het antwoord op dit soort vragen is ook voor bijvoorbeeld de rechtsbescherming van de inwoner (met een ondersteuningsvraag) van groot belang. De vraag is of deze afbakening ook voor het sociaal team geldt. Wij denken van niet, althans niet bij de start. De beweging in het sociaal domein betreft niet alleen onze inwoners en instellingen, maar ook de gemeentelijke organisatie zelf. Onze kennis en ervaring bij het aansturen van dit soort dienstverlening, die bovendien naar aard en omvang in hevige beweging is, is beperkt en de belangen voor de inwoners die zorg en ondersteuning op maat zoeken en voor instellingen die het aanbod verzorgen zijn groot. Volgens ons is nauwe samenwerking in de startfase tussen gemeente en instellingen bij het inrichten en functioneren van het sociaal team essentieel. Vanzelfsprekend is het daarbij noodzakelijk dat ieder in die samenwerking primair positie kiest vanuit de eigen rol, positie en de beoogde afbakening van verantwoordelijkheden. De gemeente blijft in deze opzet overall verantwoordelijk. We verwachten, dat na verloop van tijd en doorlopen van opstartproblemen alle partijen in de nieuwe taakafbakening thuis raken en na evaluatie een verdere stap in de organisatieontwikkeling kan worden gezet. Na evaluatie en op termijn willen we toe groeien naar een vorm waarbij het sociaal team uitgegroeid is naar een zelfstandige identiteit of kan worden uitbesteed.
54
10. Transitieplanning In onderstaand schema staat de agenda voor het sociaal domein in de komende jaren van de gemeente Woudenberg. De agenda is een invulling van de ontwikkelopgaven die in de voorliggende hoofdstukken zijn omschreven. We moeten hierbij aantekenen dat de agenda nog niet compleet kan zijn. We zitten in een dynamisch proces, de wetgeving voor de AWBZ en de participatiewet is nog in concept en kan in de definitieve versie op onderdelen nog wijzigingen geven. Dat betekent dat er mogelijke aanvullingen en aanscherpingen toegevoegd zullen worden. De gemeente Woudenberg werkt samen in de regio Amersfoort. In de tekst wordt aangegeven op welke onderdelen de opdracht in de regio (R) ligt en waar deze op lokaal (L) niveau ligt. Agenda sociaal domein Cijfers en voorzieningen in beeld Duidelijkheid over aantal inwoners dat vanuit de Wajong overgaat naar de Participatiewet Resultaat: overzicht van aantal Wajongers dat overkomt naar de participatiewet in Woudenberg, onderverdeeld naar arbeidsvermogen en duurzaam arbeidsbeperkt Cliënten en ondersteuningsvragen in beeld voor samenstelling sociaal team Resultaat: overzicht van bestaande cliënten en ondersteuningsvragen Wmo, CJG en WWB en minimabeleid Inzicht in de samenloop tussen voorzieningen in de Wmo/AWBZ Resultaat: overzicht in aantallen en soort samenloop voorzieningen Wmo en AWBZ Inzicht in de samenloop tussen jeugdzorg, Wmo/AWBZ, Participatiewet en schuldhulpverlening Resultaat: overzicht in aantallen en soort samenloop en samenhang Wmo/AWBZ, participatiewet en schuldhulpverlening Regionale schaalkeuzes t.a.v. participatiewet Resultaat: overzicht van soort voorziening in Participatiewet die op lokaal en regionaal niveau aangeboden c.q. ingekocht wordt Basisvoorzieningen in beeld Welke initiatieven er zijn er in Woudenberg? Hoe kunnen deze versterkt of gestimuleerd worden? Resultaat: sociale kaart met (burger- en informele-) initiatieven en voorzieningen in beeld (digitaal) Resultaat: notitie over ambities en leemtes in initiatieven en informele voorzieningen en welke acties nodig zijn Inventariseren hoe aanbod en vraag door
Regio/lokaal
2013
2014
2015
R
x
x
x
L
x
x
R/L
x
x
R/L
x
x
R/L
x
x
L
x
L
x
x
x
x 55
en voor burgers nog beter bij elkaar gebracht kan worden. Resultaat: Notitie met inventarisatie van goede voorbeelden en keuze voor digitaal ontmoetingsplek van vraag en aanbod en wat de rol en taak is voor Stipfunctie Is het basisvoorzieningen aanbod op orde? Zitten er leemten of dubbelingen? Resultaat: Op basis van sociale kaart en gesprekken met burgers en maatschappelijke partners in beeld welke voorzieningen er zijn en waar behoeften en aandachtspunten liggen en welke acties/ initiatieven door wie uitgezet worden Hoe kunnen basisvoorzieningen meer met elkaar samenwerken? Resultaat: Op basis van gesprekken met burgers en maatschappelijke partners in beeld waar mogelijkheden en behoeften liggen. Resultaat: notitie over ambities en over acties en rollen van verschillende maatschappelijke partners om samenhang en samenwerking in (de organisaties van de) basisvoorzieningen te bewerkstelliggen. Onder regie van de gemeente samenwerking en samenhang activeren Evaluatie van bestaande vrijwilligersprojecten zoals Home-Start, Maatjesproject Resultaat: Voorstel voor al dan niet doorontwikkelen van bestaande projecten naar opgave sociaal domein, welke acties zijn nodig, kosten en bereik in beeld Het ontwikkelen van een sociale kaart Het ontwikkelen van een digitale ontmoetingsplek waar vraag en aanbod samen komen. Resultaat: Een digitale sociale kaart die benut kan worden door burgers en professionals, koppeling met Mens Centraal en button op gemeentesite Resultaat: Een voorstel met inventarisatie van goede voorbeelden en keuze voor digitaal portal, waar mensen met hun vraag of aanbod elkaar ontmoeten Het (regionaal) ontwikkelen van een digitaal portal waar inwoners met een vraag aan ondersteuning verder geholpen worden Resultaat: een digitale sociale kaart die goed toegankelijk is voor burgers om zelf ondersteuning te zoeken en vinden Resultaat: een digitaal loket (digitale
L
x
x
x
x
L
L
L
L
x
x
x x
x
x
L
R
56
formulieren) voor melding ondersteuningsvragen sociaal domein met doorverwijzing naar Stip of sociaal team Burgerparticipatie en cliëntenparticipatie Uitwerking geven aan burgerparticipatie en cliëntparticipatie Resultaat: Notitie over burgerparticipatie en cliëntenparticipatie, opdracht om deze voor de Wmo, jeugd en participatiewet te ontwikkelen. Welke vormen van burgerparticipatie en cliëntenparticipatie worden benut bij ophalen van kennis en ervaring bij de advisering, toetsing en monitoring. Advies is opgehaald en verwerkt van de Wmo adviesraad. Resultaat: nieuwe verordening medezeggenschap en cliënten (burger) participatie Hoe gaan we de cliëntenondersteuning sociaal team en Stip vormgeven en welke rol en taak is hiervoor weggelegd voor ervaringsdeskundigen Resultaat: Notitie op basis van gesprekken met MEE, Wmo adviesraad en cliënten over hoe cliëntondersteuning wordt vormgegeven, welke taken en rollen voor professionals en voor ervaringsdeskundigen en wat de voorwaarden en actie zijn Resultaat: nieuwe verordening medezeggenschap en cliënten (burger) participatie Uitwerking geven aan keuzevrijheid PGB, PVB en trekkingsrecht Resultaat: Op basis van ervaringen in pilot trekkingsrecht met SVB, eerdere ervaringen met PGB en advies Wmo adviesraad is een keuze gemaakt hoe persoonsgebonden financiering van zorg wordt vormgegeven Project Ontwikkelen sociaal team Welke taken en functies beleggen in het sociaal team en welke in de backoffice. (vb. vraagstukken schuldhulpverlening, cliëntondersteuning, WMO, re-integratie) Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team, collegevoorstel maken; afspraken vastleggen met bestaande partners; werkprocessen aanpassen Omvorming CJG Woudenberg en Wmokantelingsproces naar sociaal team Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team, voorstel voor en borgen van kantelingsproces sociaal
L
x
x
L
x
x
L
x
x
L
x
X43
L
x
x
L
x
57
team Uitwerken vraagstuk kennisbehoud en kennisontwikkeling van het sociaal team. Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team, opstellen competentieprofiel en opleidingseisen en programma van bijscholing/kennisdeling Uitwerken inbedding identiteitsgebonden zorg binnen het sociaal team Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; inventarisatie van identiteitsgebonden zorg in Woudenberg en regio; afspraken met identiteitsgebonden zorg als partner in sociaal team (of schil erom heen) Vaste gezichten koppelen aan vaste plekken in de basis(zorg)infrastructuur in het dorp (bv. onderwijs, huisarts, etc.) – verbinding onderwijsteams. Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; opnemen in werkproces Komen tot afspraken met (huis)artsen, transferpunten ziekenhuizen, 1e lijns GGZ praktijken en zorgverzekeraars over de inzet van zorg en aansluiting bij sociaal team (regionaal). Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; afspraken en convenanten in regio Amersfoort. Afspraken en convenanten met lokale partners Inventarisatie van dagopvangvoorzieningen in de regio, wat is waar aanwezig en welke vernieuwing willen we. Resultaat: in dialoog met aanbieders en is in kaart gebracht welke voorzieningen er regionaal/ lokaal zijn, welke cliënten uit Woudenberg hiervan gebruik maken en zijn nieuwe arrangementen afgesproken met afspraken over samenhang en samenwerking onderling en met diverse doelgroepen, zorg dichtbij. Verbinding mogelijk met specialistische onderwijszorg Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; regionale inventarisatie van specialistische onderwijszorg en regionaal convenant afsluiten over samenwerking met specialistische onderwijszorg en het sociaal team Verbinding met de veiligheidsketen maken (toekomstbezinning veiligheidshuis)
L
x
x
L
x
x
L
x
x
R/L
x
x
x
x
x
R/L
R
x
x
R/L
x
x
58
Resultaat: In het regionaal te doorontwikkelen Steunpunt huislijk geweld en Meldpunt kindermishandeling zijn ketenafspraken gemaakt met veiligheidshuis; afspraken over melding in Stip en doorverwijzing vanuit Stip PO-VO- ook overdracht in benodigde ondersteuning Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; afspraken met onderwijsveld in Woudenberg over toegang en samenwerking met sociaal team Zijn er ook mogelijkheden om de benodigde externe expertise te bundelen. Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; regionale en lokale inventarisatie van specialistische kennis en expertise op gebied van jeugd en AWBZ en hoe deze benut kan worden voor sociaal team; opnemen in werkproces sociaal team Rol leerplicht binnen het stelsel onderwijs/jeugd Resultaat: opnemen in projectplan ontwikkeling sociaal team; regionaal positie en taken leerplicht helder; welke rol en positie leerplicht krijgt in sociaal team (ketensamenwerking, backoffice); opnemen in werkproces sociaal team Verordening, beleidsregels en beleidsplan Opstellen gemeentelijke verordeningen en maken van afspraken sociaal domein, waarin opgenomen zijn : de wettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen, de wijze van verantwoording door de aanbieders en eisen ten aanzien van het toepassen van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid Resultaat: Notitie gemeentelijk kwaliteitsbeleid voor sociaal domein, wat kan integraal en wat moet per domein, wat zijn wettelijke voorwaarden en hoe gaan we het vormgeven; verordening kwaliteitsbeleid en verantwoording sociaal domein. Notitie managementinformatie en – rapportage (incl. monitoring) sociaal domein (in relatie met Mens Centraal). Onderdeel van plan van eisen en wensen bij inkoop sociaal domein over voldoen aan keurmerken, klachtenregistratie en klanttevredenheid. Verordening Wmo maatwerkvoorziening ; beleidsregels Wmo. Notitie klanttevredenheidsonderzoek
L
x
x
x
R/L
x
x
x
R/L
x
x
L
x
x
L
59
binnen sociaal domein of op de aparte domeinen als horizontale verantwoording (wat, wie, hoe) en hoe benutten we de ervaringsverhalen Een protocol opstellen over de meldplicht van aanbieders in het geval van calamiteiten (dit protocol wordt onderdeel van het maken van afspraken met instellingen). Resultaat: protocol melding; onderdeel plan van eisen en wensen bij inkoop; onderdeel contracten met aanbieders Afspraken maken met landelijke inspecties Resultaat: regionale afspraken over toezicht van kwaliteit en calamiteiten zorgaanbieders Beleidsplan Wmo voor drie (nieuwe) prestatievelden Resultaat: Beleidsplan in samenspraak met burgers en maatschappelijke partners ontwikkeld voor periode 20142016 Uitvoeringsplan/beleidsplan jeugd (eventueel in samenhang met sociaal domein) Resultaat: Uitvoeringsplan jeugd 2015
R
x
x
R
x
x
L
x
R/L
x
x
60
11. Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Verklarende woordenlijst Specialistische jeugdzorg 3-kolommenschema Passend Onderwijs en zorg voor jeugd Kwaliteitseisen Jeugdwet Regionaal Transitiearrangement Eemland Communicatieplan
61
Bijlage 1
Verklarende woordenlijst
AMK AWBZ
Advies- &meldpunt kindermishandeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wettelijke verzekering voor langdurige en onverzekerbare niet-geneeskundige zorg Algemene basisvoorzieningen en vindplaatsen: zoals scholen, kinderopvang, huisartsen, welzijnsinstellingen, sportverenigingen, GGD, kerken en vrijwilligersorganisaties. Het geven van (beroepsmatige) ondersteuning op het terrein van structuur, dagritme en praktische hulp bij taken, zoals huishouden en administratie, gericht op het bevorderen, behouden of vergroten van de zelfredzaamheid van mensen met een ernstig regieverlies of een ernstig invaliderende aandoening of beperking Bemoeizorg is het bieden van (ongevraagde) hulp aan cliënten met (vaak) complexe problematiek die zelf niet om hulp vragen of zorg mijden Bureau Jeugdzorg, centrale ingang ( in de huidige situatie) voor de provinciaal geïndiceerde jeugdzorg, de jeugd-ggz en de jeugd-vg. Bureau Jeugdzorg voert daarnaast de jeugdbescherming en jeugdreclassering uit en omvat het AMK en de kindertelefoon. Een gezamenlijk, georganiseerd initiatief van burgers met als doel het inzetten van de krachten en talenten van burgers voor het realiseren van veranderingen in de samenleving. Dit gebeurd door het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk of dop, het vernieuwen van het aanbod van zorg en welzijn of het stimuleren van het meedoen aan de samenleving van mensen met en zonder een beperking Vermogen van burgers om op eigen initiatief maar zo nodig met hulp van overheid, instellingen en ondernemingen zelf sociale en maatschappelijke problemen aan te pakken. Centrum Indicatiestelling Zorg, landelijke organisatie die verantwoordelijk is voor de indicatiestelling (vaststellen van recht op zorg) voor alle zorg die betaald wordt uit de AWBZ Centrum Jeugd en Gezin, centrum voor informatie en advies, hulp en ondersteuning voor alle ouders en opvoeders die vragen hebben over de opvoeding, het opgroeien of de gezondheid van het kind Dagbesteding, ook wel begeleiding groep vanuit de AWBZ. Een voorziening voor mensen met een beperking. Biedt voorzieningen op het gebied van ontmoeten, sociale en educatieve activiteiten. Biedt voorzieningen met een arbeidsmatig karakter (leveren van producten of diensten). Biedt voorzieningen die gekoppeld zijn aan behandeling. Dagopvang is een voorziening voor mensen met een complexe en vaak meervoudige problematiek. Dagopvang is gecombineerd met behadeling. Alle zorg die direct toegankelijk is voor de cliënt, zoals huisarts en maatschappelijk werk Gaat over zelf kunnen. Burgers hebben het vermogen en het recht om zelf oplossingen voor hun vragen of problemen te bedenken. Iedere burger heeft mensen om zich heen die met hem of haar mee
Basiszorginfrastructuur Begeleiding
Bemoeizorg
BJZ
Burgerinitiatief
Burgerkracht
CIZ
CJG
Dagbesteding
Dagopvang
1e lijns zorg Eigen kracht
62
willen denken. Vaak kunnen burgers met hun netwerk niet alleen bedenken wat er in een bepaalde situatie nodig is, maar ook veel doen om die oplossingen te realiseren. Eigen kracht verwijst naar het vermogen van burgers om zelf of samen oplossingen te bedenken voor hun eigen problemen en deze (deels) ook zelf uit te voeren. Eigen verantwoor- Houdt zelf moeten of zelf mogen in. Wat moet/mag ik zelf doen? delijkheid Hij zal actief moeten bedenken welke oplossingen en (preventieve) mogelijkheden er zijn en welke inspanningen hij of zij daarbij zelf kan leveren: “welke activiteiten wil ik ondernemen die ik nu – vanwege mijn beperking – niet kan doen? Welke oplossingen zijn er binnen mijn eigen netwerk en kan ik hier altijd gebruik van maken?” Extramurale zorg Zorg die beschikbaar is voor mensen die zelfstandig thuis wonen Jeugdhulp Ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van ouders of adoptie gerelateerde problemen. Jeugd-ggz De jeugd-ggz biedt hulp aan kinderen en jongeren met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij hierdoor in hun ontwikkeling worden belemmerd en/of bedreigd. De jeugd-ggz valt momenteel onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Als een opname in een ggz-instelling langer dan een jaar duurt, valt deze zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Gesloten jeugdhulp Opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging afgegeven door de kinderrechter. Gecertificeerde Rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat Instelling als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert. Hulpverleningsplan Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld samen met cliënt, bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving behoren. Indicatie Besluit waarin staat of iemand recht heeft op zorg. Wanneer dat het geval in staat ook vermeld hoeveel zorg deze persoon krijgt en voor welke periode. De indicatiestelling bestaat uit drie stappen: de aanvraag, een onderzoek en een indicatiebesluit Inloop Laagdrempelige voorziening die dagopvang bieden aan bijvoorbeeld daklozen, ouderen en mensen met een psychiatrische achtergrond Intramurale zorg Oftewel residentiële zorg. Zorg die verleend wordt aan mensen die langer dan 24 uur in een instelling verblijven, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis of een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking Jeugdbescherming De jeugdbescherming voert door de kinderrechter opgelegde maatregelen uit ter bescherming van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het opleggen daarvan betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van jeugdigen en diens ouders. Jeugdreclassering De jeugdreclassering voert strafrechtelijke beslissingen uit in de vorm van toezicht en begeleiding. Het doel van begeleiding door de 63
jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en/of het realiseren van een gedragsverandering bij de betrokken jongere, teneinde participatie en integratie van de jongere in de samenleving te bevorderen De Kanteling De Kanteling heeft als centrale doelstelling de omslag te maken van claim- en aanbodgericht werken naar vraag- en resultaatsgericht werken. Met als doel het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid van alle burgers. Het vraag- en resultaatsgericht werken krijgt vorm in het keukentafelgesprek (L)VG (Licht) verstandelijke beperking Keukentafelgesprek Een gesprek bij de mensen thuis. Het eerste contact na een melding van een participatieprobleem, waarin met de cliënt zijn situatie in beeld wordt gebracht op alle levensdomeinen. Daarbij wordt gekeken wat de beperkingen zijn, de consequenties hiervan en de mogelijkheden van de cliënt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Samen op zoek naar oplossingen, rekening houdend met eigen kracht en die van het netwerk om zo tot een maatwerkoplossing te komen. Het eindigt met een verslag of een plan. Kortdurend verblijf bij kortdurend verblijf (KDV) logeert iemand maximaal drie etmalen per week in een AWBZ-instelling. Het moet gaan om inwoners die permanent toezicht nodig hebben. Verder moet er sprake zijn van een noodzaak tot ontlasting van de mantelzorger die permanent toezicht houdt. Voorbeelden van KDV zijn logeerhuizen voor kinderen met een verstandelijke beperking Maatschappelijke Het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies Opvang aan personen die door een of meer problemen, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving Maatschappelijke Het vermogen om deel te nemen aan de samenleving het ontmoeten van medemensen en sociale contacten kunnen onderhouden, het deelnemen aan recreatieve en religieuze activiteiten en deelnemen aan het verenigingsleven. Het vermogen om een actieve bijdrage kunnen leveren aan de samenleving Mantelzorgcompliment Een geldbedrag dat mantelzorgers kunnen aan vragen als waardering voor hun werk, wanneer zij meer dan 8 uur per week en langer dan drie maanden mantelzorg verlenen. Nu nog bij het SVB, vanaf 2015 bij de gemeente MBZ Meldpunt Bijzondere Zorg. Het meldpunt bijzondere zorg pakt alleen die meldingen die op waar actieve toeleiding naar reguliere zorg noodzakelijk is vanwege overlast of huislijk geweld gecombineerd met zorgmijdend gedrag. Het gaat om cliënten met meervoudige, complexe en risicovolle problemen, die vier of meer gebieden levensgebieden bestrijkt en waar een hulpvraag ontbreekt. Het MBZ legt daarbij de verbinding tussen zorg en veiligheid e 0 lijns voorziening De ondersteuning aan zorg die in de samenleving aan elkaar wordt gegeven bijvoorbeeld door familie, mantelzorgers en vrijwilligers Participatiewet Wie kan werken, hoort niet afhankelijk te zijn van een uitkering. Toch kunnen mensen met een bijstandsuitkering of met een 64
lichamelijke, verstandelijke beperking vaak mar moeilijk werk krijgen. De participatiewet biedt deze mensen de ondersteuning die nodig is. In deze wet wordt de Wet Werk en Bijstand (WWB), de wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wajong (jonggehandicapten) samen Passend Onderwijs Er moet een betere afstemming komen tussen ondersteuning in het onderwijs en de overige jeugd(zorg)taken. De Wet Passend Onderwijs geeft het onderwijs de opdracht maatwerk te bieden aan leerlingen en hen op school de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben Persoonlijke verzorging Het ondersteunen bij, het overnemen van lichaamsgebonden zorg, zoals wassen, aankleden, hulp bij het eten en drinken of bij toiletgebruik Pgb Persoonsgebonden budget, een geldbedrag dat mensen krijgen om binnen bepaalde regels ondersteuning en zorg zelf te kopen en te organiseren. Cliënten moeten zelf hun administratie bijhouden en deze verantwoorden Pleegzorg Vorm van jeugdzorg waarbij een kind tijdelijk wordt opgenomen in een pleeggezin en waarbij het pleegkind, de pleegouders en de eigen ouders worden begeleid door de instelling van pleegzorg PO Primair onderwijs Pvg Persoon volgend budget. Een geldbedrag dat is toegekend aan een cliënt, maar niet aan de cliënt wordt uitgekeerd. De cliënt kan kiezen welke zorgaanbieder hij zijn budget besteedt. De aanbieder waar hij voor kiest wordt uitbetaald door de gemeente Regionaal werkbedrijf Het regionaal werkbedrijf is er om mensen naar regulier werk te bemiddelen, waar nodig met ondersteuning. Het werkbedrijf richt zich daarnaast in haar dienstverlening naar de werkgevers in de regio Regio Amersfoort Samenwerkende gemeenten op het gebied van het sociale domein. Deelnemende gemeenten zijn: Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Leusden, (Nijkerk), Soest en Woudenberg. Respijtzorg Het tijdelijk overnemen van de totale zorg door beroepskrachten of vrijwilligers, ter ontlasting van de mantelzorger Samenredzaamheid Houdt in dat iemand als individu verminderd zelfredzaam kan zijn, maar met hulp van zijn/haar eigen netwerk, lotgenoten, en andere vormen van informele zorg toch zonder of met beperkte hulp van de overheid mee kan doen in de samenleving. Samenredzaamheid betekent ook dat mensen een bijdrage kunnen leveren in steun aan anderen. SHG Steunpunt Huiselijk Geweld, gevestigd in Amersoort SHV Schuldhulpverlening Sociaal team Een team waar sociaal werkers integraal werken om hulp- en ondersteuningsvragen van cliënten op het gebied van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en financiën te begeleiden. Het team van professionals is verantwoordelijk voor de vraagverheldering in het keukentafelgesprek, de toeleiding naar ondersteuning en zorg door middel van een integrale aanpak. Lichte vormen van ondersteuning worden zelf opgepakt. SVB Sociale Verzekerings Bank
65
Transferpunt
Het transferpunt houdt zich bezig met het regelen van ondersteuning en zorg na ontslag uit het ziekenhuis. Het bemiddeld in de zorg die nodig is en is een schakel tussen diverse instanties, met als doel de overgang na het ziekenhuis zo goed mogelijk te laten verlopen Trekkingsrecht een geldbedrag wordt toegekend aan een cliënt, maar niet aan de cliënt uitgekeerd. De cliënt kan kiezen bij welke zorgaanbieder hij zijn budget besteedt. De SVB heeft het beheer voor de budgethouders 2e lijns zorg Tweedelijns zorg is specialistische zorg waarvoor een verwijzing nodig is UWV Uitvoeringsinstelling Werknemers Verzekering Veiligheidshuis Het veiligheidshuis is een intensieve netwerksamenwerking tussen gemeenten, politie, justitiële en zorginstellingen voor die situaties die niet op een reguliere manier kunnen worden opgelost. Het veiligheidshuis omvat drie ketens: huislijk geweld, jeugd en nazorg van ex-gedetineerden Vertrouwenspersoon Persoon die jeugdigen, ouders, of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. (Jeugdwet) Verwijsindex De verwijsindex is een landelijk digitaal systeem waarin hulpverleners meldingen kunnend oen over jongeren tot 23 jaar met problemen. Zo weet een hulpverlener sneller of een kind ook bekend is bij zijn collega’s. Ze kunnen dan overleggen wat de beste aanpak van hulpverlening is Vindplaats Plaats waar mensen met een ondersteuning te vinden zijn en waar dus problemen kunnen worden gesignaleerd, zoals huisartsen, school, kerken etc. VO Voortgezet Onderwijs Wajong Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Het doel is jonggehandicapten hulp te bieden bij het vinden en behouden van betaald werk Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning. Het doel van deze wet is het bevorderen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van alle burgers, jong en oud en mensen met en zonder beperkingen Wsw Wet sociale werkvoorziening. De Wsw regelt de verplichting van gemeenten om mensen, die vanwege hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking niet aan het werk kunnen komen, de mogelijkheid te bieden onder aangepaste omstandigheden te werken WWB Wet werk en bijstand. De WWB regelt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de verlening van bijstand Zelfredzaamheid Gaat over zelf mee kunnen doen. Is ondersteuning echt nodig? Het gaat om het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf oplossingen te vinden die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. 66
Zelfregie
Zorg in natura
Het vermogen van iemand om zelfstandig te beslissen hoe zijn leven er op verschillende levensgebieden uit moet zien (wonen, werken, sociale contacten). Zelfregie betekent het eigen leven kunnen leiden en inrichten zodat men in staat is alledaagse problemen op te lossen, zich kan redden in de samenleving en persoonlijke doelen kan realiseren alsmede de regie houden wanneer ondersteuning of zorg nodig is. De zorgaanbieder levert de zorg en regelt de administratie daaromheen.
67
Bijlage 2
Specialistische jeugdzorg
1. Ambulante zorg aan kind en gezin Door de beweging en daarmee de verschuiving die wij beogen van de zware naar lichte zorg zal vanaf 2015 een groot deel van de huidige ambulante hulp vanuit het sociaal team geboden worden. Het volume van de afname van ambulante specialistische zorg zal bepaald worden door de vormgeving van de lokale jeugd en gezinsgeneralisten. Een aantal vormen van ambulante zorg zal zeker specialistisch aangeboden blijven worden. Het gaat dan om:
diagnosticeren, uitvoeren van onderzoeken, therapieën, behandelingen en bepaalde groepsgerichte programma’s. Het kan ook gaan om langdurige begeleiding.
2. Dagbehandeling 0-18 jaar We hebben het hier over voorzieningen voor kinderen van 0 tot 18 jaar met ernstige of dreigende ontwikkelings- en gedragsproblemen al dan niet met een medische component. Kinderen die niet kunnen deelnemen aan reguliere “dagbesteding”, zoals de reguliere kinderopvang en/of basisschool. Hierbij kan gedacht worden aan een Medisch Kinderdagverblijf, naschoolse opvang LVG doelgroep of een voorschoolse groep voor kinderen met (L)VG problematiek. Deze vormen van zorg hebben een nauwe relatie met passend onderwijs. Kinderen die in deze voorzieningen behandeld worden, wonen thuis en zijn overdag (gedeeltelijk) bij de dagbehandeling. 3. Dag- en nachtbehandeling Er zijn kinderen die om verschillende redenen (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen. Het kan zijn dat ouders vrijwillig meewerken aan een uithuisplaatsing van kinderen, maar er zijn ook situaties waarbij de rechter bepaalt dat een kind niet thuis kan wonen omdat de opvoedsituatie thuis niet veilig genoeg wordt geacht. In circa de helft van de gevallen gaat het om de uitvoering van een rechterlijke uitspraak. Er zijn verschillende vormen van dag- en nachtbehandeling voor uithuisgeplaatste kinderen: a) Pleegzorg Dit is de meeste wenselijke situatie voor kinderen, die aansluit bij het gewone leven, waarbij kinderen opgroeien in een gezinssituatie. Daarnaast is dit de goedkoopste variant (een gewone pleegzorg-plaats kost in de huidige jeugdzorg ca. €25.000). Hierbij valt een onderscheid te maken tussen: -
netwerkplaatsing (bij familie/vrienden van eigen ouders, landelijk is ondervonden dat dit in 50% van de situaties mogelijk is); bestandplaatsing normaal (plaatsing bij een geselecteerd vrijwillig pleeggezin). bestandplaatsing gespecialiseerd. Plaatsing bij een geselecteerd vrijwillig pleeggezin waarbij aanvullende hulp noodzakelijk is (deze variant kost in het huidige systeem ca. €37.000 per jaar).
Een professionele instelling verzorgt de werving/matching en begeleiding van pleeggezinnen. Dit is nu regionaal georganiseerd en het is wenselijk dit ook in de 68
toekomst te blijven doen, om te beschikken over voldoende expertise en voldoende pleeggezinnen voor het maken van de juiste matches. b) Gezinshuizen Het gaat hier om professionele begeleiding in de setting van een gezin, waarbij meerdere uithuisgeplaatste kinderen in een gezin kunnen worden opgevangen (kostenindicatie gezinshuis binnen provinciale jeugdzorg €45.000, - per jaar); Ook dit zal in de toekomst, gezien de geringe aantallen regionaal georganiseerd blijven. c) Open intramurale voorzieningen Het gaat hier om residentiële voorzieningen al dan niet voor specifieke doelgroepen. Kinderen worden begeleid en opgevangen door professionals, met mogelijkheden voor behandeling. (Een jeugdzorgplek kost ca. € 50.000, -, een GGZ plek ca. € 80.000, - per jaar). d) Gesloten intramurale voorzieningen Hierbij gaat het om gesloten jeugdzorg (zogenaamde Jeugdzorg plus) of een gesloten (forensische) GGZ plek. Dit is een vorm van zorg en behandeling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen of ter bescherming van een ernstige onveilige situatie, die veelal bij machtiging van de kinderrechter worden geplaatst in een gesloten omgeving (kostenindicatie jeugdzorg plus: €150.000, - per jaar). Het is nog niet duidelijk of deze vormen van gesloten jeugdzorg tot de verantwoordelijkheid van gemeenten gaan behoren, of dat deze vormen van zorg nog landelijk ingekocht blijven worden. Naar waarschijnlijkheid blijven deze gesloten instellingen bij het rijk. 4. Toezicht en rechterlijke macht: jeugdbescherming & jeugdreclassering In het huidige systeem zijn jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR) twee aparte disciplines met een geheel eigen werkwijze. Zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering komen pas in beeld na een uitspraak van de kinderrechter. Het doel van jeugdbescherming is het waarborgen van de veiligheid van het kind wanneer het kind in gevaar komt door verwaarlozing of mishandeling. De kinderrechter bepaalt op advies van de Raad voor de Kinderbescherming of een gezin gedwongen hulp krijgt. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat de ouders (tijdelijk) geheel of gedeeltelijk het ouderlijk gezag over hun kind verliezen. De jeugdreclassering begeleidt jongeren tussen 12 en 18 jaar die een strafbaar feit hebben gepleegd. Het doel van jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en het vergroten van de maatschappelijke participatie. De rechter kan de jongere veroordelen tot een boete, taakstraf of detentie. Tijdens en na de rechtszaak krijgt de jongere begeleiding van jeugdreclassering om hem weer op het rechte pad te krijgen. Zie voor huidige situatie bijlage 1. In de Jeugdwet is bepaald dat gemeenten jeugdbescherming en jeugdreclassering moeten laten uitvoeren door een gecertificeerde instelling. Het gaat hier om de meest ingrijpende vorm van jeugdzorg omdat het rechtstreeks ingrijpt in de juridische status van mensen. Daar komt bij dat het een sanctie door de rechter betreft, waarmee tot op grote hoogte ook de handelingsruimte voor gemeenten en andere betrokken instellingen gelimiteerd is.
69
Wij hebben de ambitie om ruimte te vinden om jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbinden met de brede aanpak zorg voor de jeugd. Voorgesteld wordt om de functies jeugdbescherming en jeugdreclassering anders in te gaan zetten. Een deel van de huidige (uitvoerende) taken, de begeleiding van jeugdigen en het gezin, worden belegd bij de generalist en daarmee het generalistisch jeugd- en gezinsteam. De disciplines jeugdbescherming en jeugdreclassering maken geen onderdeel uit van het generalistisch team, aangezien dan het vrijwillig en gedwongen kader door elkaar gaan lopen. Omdat het bij jeugdbescherming en jeugdreclassering gaat om functies op justitiële gronden, is het ook niet verstandig om deze al in het vrijwillig kader te betrekken. Dit zou de laagdrempeligheid van het generalistisch team wegnemen. Bureau Jeugdzorg heeft hierop geanticipeerd en is in 2013 gestart met het experiment SAVE teams in onder andere de gemeenten Utrecht, Nieuwegein en Amersfoort. SAVE: Samen werken aan Veiligheid Ook na de transitie van jeugdzorg kan er beroep gedaan worden op de zwaardere vormen van jeugdzorg in het geval van risicovolle situaties en onveiligheid van kinderen. Om in de praktijk te onderzoeken hoe in de nieuwe situatie invulling gegeven kan worden aan deze hulpvormen, is Bureau Jeugdzorg Utrecht, samen met de Raad voor de Kinderbescherming regio Midden Nederland, de William Schrikker Groep en de Eigen Kracht Centrale gestart met het project SAVE. Jeugdreclassering, spoedeisende hulp, AMK, medewerkers van de Toegang en Jeugdbeschermingswerkers (BJU en WSG) en raadsonderzoekers opereren in dit project vanuit één interdisciplinair team. Zo kan één en dezelfde werker het vaste gezicht vormen naar het gezin, ongeacht welke vorm van hulp het gezin nodig heeft en ongeacht of er sprake is van een juridische maatregel of niet. Sinds maart 2013 kan de gezinswerker in een aantal gemeenten ook het SAVE-team inschakelen wanneer er sprake is van een onveilige thuissituatie of ontwikkeling, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van huiselijk geweld of van kindermishandeling. Op dat moment is het nodig om via ´drang-en-dwang´ de veiligheid van kinderen en resocialisatie van criminele jongeren te borgen. Het zou kunnen zijn dat naar aanleiding van deze zorgen een kind onder toezicht wordt gesteld of dat er door de kinderrechter een jeugdreclasseringsmaatregel wordt uitgesproken. Door de bevoegdheid tot het aanvragen van een rechtelijke maatregel niet bij het buurtteam te leggen maar bij de SAVE-medewerker, behoudt het buurtteam haar laagdrempeligheid. De begeleiding van het gezin blijft overigens wel in handen van het buurtteam; het SAVE-team werkt dus aanvullend op het buurtteam. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) valt niet onder onze verantwoordelijkheid als gemeente. Maar gemeenten moeten bovenlokaal afspraken maken over de samenwerking met RvdK, het gaat dan om toeleiding van zaken naar de rechter voor een civielrechtelijke uitspraak (uithuisplaatsing, onder toezichtstelling). Hier ligt ook een link met strafrechtelijke zaken en omgangsregelingen.
70
5. Speciale producten a) Crisishulp 24 uur per dag moet er een crisisdienst paraat staan om bij acute problemen direct naar het gezin te gaan en maatregelen te nemen, waar nodig in overleg met de burgemeester en de Raad voor de Kinderbescherming. Deze ‘ambulancedienst’ is nu belegd bij Bureau Jeugdzorg, maar ook GGZ- en (L)VG-instellingen, en sommige instellingen voor maatschappelijk werk bieden deze dienst aan. Vanaf 2015 zal de crisisdienst meer integraal worden geboden: er komt één crisisdienst die 24 uur per dag paraat staat om direct in (niet medische) noodsituaties bij kinderen/jongeren uit te kunnen rukken. Dit zijn situaties waarbij de veiligheid van het kind acuut in gevaar is. Zo snel als kan zal de zorg volgend op deze “ambulance” functie worden overgedragen aan het sociaal team. b) Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om regionaal één advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) in te stellen en in stand te houden. Hierin worden in ieder geval de frontoffices van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG) verenigd. Dit AMHK fungeert als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling en dient naar aanleiding van een melding te onderzoeken of er sprake is van kindermishandeling en zo nodig hulpverlening op gang te brengen. De samenvoeging van de twee organisaties tot één AMHK wordt via de Jeugdwet wettelijk verankerd in de Wmo. Er is gekozen voor de Wmo en niet de Jeugdwet, omdat het niet logisch is om een meldpunt dat bedoeld is voor de hele bevolking te verankeren in een wet die zich specifiek richt op jeugdigen. Dit pakken we bovenregionaal op onder de volgende uitgangspunten:
binnen de wettelijke kaders (WMO, Jeugdwet, Wet Meldcode huiselijk geweld en Kindermishandeling) herkenbaar en laagdrempelig toegankelijk voor inwoners met deskundigheid over de volle breedte van de problematiek van huiselijk geweld en kindermishandeling met een goede aansluiting op de lokale en bovenlokale structuur van zorg en welzijn met een goede aansluiting op de veiligheidsketen
Er zullen een of meerdere voorstellen (een of meer scenario’s) voor de inrichting van een Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling worden gemaakt. Deze voorstellen geven overzicht en inzicht in:
takenpakket en bijbehorende deskundigheden werkgebied openingstijden organisatievorm verbinding met de lokale infrastructuur voor zorg en welzijn, waaronder buurtteams in gemeenten waar deze bestaan of worden ontwikkeld verbinding met de veiligheidsketen/het veiligheidshuis verbinding met de SAVE teams communicatie en naamgeving middelen
71
c) Kindertelefoon en hulp op afstand In de Jeugdwet en de concept Wmo wet is een bepaling opgenomen waarin staat dat de gemeenten zorg dragen voor de gratis anonieme advisering van jeugdigen en volwassen over door hen voorgelegde vragen of problemen. De kindertelefoon en de hulp op afstand worden ondergebracht onder de Wmo. Hiermee wordt de voortzetting van de huidige Kindertelefoon en anonieme hulp op afstand beoogd. De Kindertelefoon is een voorziening met een landelijke dekking, die al lange tijd in het kader van ondersteuning van en zorg aan jeugdigen bestaat en goed functioneert en die daarom ook gewaarborgd dient te blijven. Anonieme hulp op afstand is een telefonische- of chatdienst door getrainde vrijwilligers. Mensen met eenzamheidsproblematiek, sociaal psychische problematiek of problemen als gevolg van een ‘life-event’ worden een luisterend oor geboden en informatie en advies verstrekt. Het ontlast de eerste en tweedelijns zorg. De twee telefonische hulpdiensten voor kinderen en volwassenen blijven landelijk georganiseerd. Door het anonieme karakter is het lastig te achterhalen waar de ondersteuningsvraag vandaan komt. Om deze reden, en om een landelijke dekking te garanderen blijft de landelijke voorziening gegarandeerd. De kosten worden door de gemeenten gedragen.
72
Bijlage 3
Kolommenschema Passend Onderwijs en zorg voor jeugd
73
Bijlage 4
Kwaliteitseisen Jeugdwet
Het gaat hierbij om de volgende kwaliteitseisen die gelden voor alle vormen van jeugdhulp: a. b.
c. d. e. f.
De norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om altijd, geregistreerde professionals in te zetten. Verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering; Gebruik van een hulpverleningsplan als onderdeel van verantwoorde hulp; De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de meldplicht calamiteiten en geweld; Systematische kwaliteitsbewaking; Verplichting aan de jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.
74
Bijlage 5
Regionaal Transitiearrangement Jeugdzorg Eemland
75