Drie transities, één perspectief Beleidsplan voor het sociaal domein 2015-2017
Gemeente Waterland Oktober 2014
1
Voorwoord Voor u ligt het beleidsplan sociaal domein „Drie transities, één perspectief‟. In dit beleidsplan beschrijven wij hoe wij de komende twee jaar vormgeven aan de transitie en transformatie van het sociaal domein in de gemeente Waterland. Het afgelopen jaar stond in het teken van de voorbereiding op de transitie. Wat komt er aan nieuwe wetgeving op ons af en hoe geven wij hier binnen onze eigen gemeente en in de regio ZaanstreekWaterland invulling aan. In dit beleidsplan geven wij vanuit werk (Participatiewet), zorg (Wmo) en jeugd antwoord op deze vragen. Met dit beleidsplan bouwen wij voort op het eerder vastgestelde Wmobeleidsplan 2013-2017 en het beleidsplan „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟, waarin de uitgangspunten (het kader) voor de transitie in het sociaal domein zijn vastgelegd. Deze beleidsplannen komen met het vaststellen van dit beleidsplan te vervallen. Drie transities, één perspectief Een nieuw beleidsplan met een nieuwe titel. Een titel waarmee wij aangeven dat de transitie van het sociaal domein weliswaar uit drie onderdelen bestaat: werk, zorg en jeugd maar dat wij deze onderdelen niet los van elkaar zien. Wij gaan voor een integrale benadering van het sociaal domein vanuit één perspectief. Ons uitgangspunt daarbij is de verantwoordelijke Waterlander die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert.
2
Inhoudsopgave Samenvatting 1.
Inleiding ................................................................................................................................................................. 7
2.
Wat gaat er veranderen? ......................................................................................................................................9 2.1. 2.2. 2.3.
3.
Waterlandse visie op de transitie van het sociaal domein ............................................................................13 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
4.
Waar staan wij nu? ....................................................................................................................................26 Wat willen wij bereiken?...........................................................................................................................31 Wat gaan wij doen? ...................................................................................................................................31 Wanneer zijn wij tevreden?......................................................................................................................39
Participatie ...........................................................................................................................................................42 6.1. 6.2. 6.3 6.4
7.
Waar staan wij nu? ....................................................................................................................................16 Wat willen wij bereiken?...........................................................................................................................18 Wat gaan wij doen? ...................................................................................................................................18 Wanneer zijn wij tevreden?......................................................................................................................24
Jeugdhulp .............................................................................................................................................................26 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
6.
Missie transitie sociaal domein ................................................................................................................13 Uitgangspunten sociaal domein ..............................................................................................................13 Doelstellingen sociaal domein.................................................................................................................13 Regionale samenwerking ..........................................................................................................................14 Onze rol als gemeente ..............................................................................................................................15
Wet maatschappelijke ondersteuning ..............................................................................................................16 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
5.
Wmo/Awbz .................................................................................................................................................9 Jeugd............................................................................................................................................................10 Participatiewet............................................................................................................................................11
Waar staan wij nu? ....................................................................................................................................42 Wat willen wij bereiken?...........................................................................................................................43 Wat gaan wij doen? ...................................................................................................................................43 Wanneer zijn wij tevreden? .....................................................................................................................51
Van beleid naar uitvoering ................................................................................................................................53 7.1. 7.2. 7.3.
Kwaliteit......................................................................................................................................................53 Monitoring en verantwoording ...............................................................................................................54 Planning ......................................................................................................................................................55
8.
Financiële kaders ................................................................................................................................................56
9.
Communicatie .....................................................................................................................................................57
Bijlagen
3
Samenvatting Aanleiding Wij zijn op grond van de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015 en de Jeugdwet verplicht om periodiek een beleidsplan vast te stellen waarin wij beschrijven wat onze doelstelling is, hoe wij onze nieuwe taken vormgeven en welke resultaten wij willen bereiken. Daarnaast hebben wij op grond van de Participatiewet nieuwe verantwoordelijkheden. Missie Wij hebben als missie dat onze inwoners naar vermogen hun verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn en dat van hun naasten nemen. Wij ondersteunen en compenseren inwoners die hiertoe niet in staat zijn en/of geen naasten hebben die hen kunnen ondersteunen. Uitgangspunten Uitgangspunt van ons beleid is de verantwoordelijke Waterlander die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. Wij hanteren negen uitgangspunten die leidend zijn voor het beleid: eigen kracht versterken; kwetsbare groepen krijgen prioriteit; meedenken in plaats van overnemen; participatie; voorkomen is beter dan genezen; de toegang is laagdrempelig; het gezin staat centraal; aanbod lokaal waar dat kan en regionaal waar het voordeel heeft; de zorg staat voorop en is leidend. Wat willen wij bereiken? De Wmo is een “participatiewet”. De kern is meedoen. Meedoen van alle inwoners aan de samenleving, al of niet met hulp van vrienden, familie, bekenden of ondersteuning van de gemeente. Het uitgangspunt van ons beleid is de verantwoordelijke Waterlander die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. In het kader van Jeugdwet vinden wij het belangrijk dat jeugdigen in Waterland gezond, veilig en evenwichtig opgroeien zodat zij als mondige, sociale en zelfredzame inwoners in het leven staan en een bijdrage leveren aan de lokale samenleving. Ouders zijn hiervoor in eerste instantie zelf verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de gemeente in beeld. Op het gebied van de Participatiewet zijn voor ons zelfredzaamheid, gemeenschapszin, maatschappelijke betrokkenheid, het bijdragen aan de maatschappij en meedoen belangrijke waarden. Wij maken ons sterk om iedereen naar vermogen te laten deelnemen aan de samenleving. Hoe gaan wij dat doen? Wij onderscheiden vier doelstellingen die samenhangen met onze missie en uitgangspunten. De doelstellingen zijn: 1. versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk; 2. versterken van de algemene voorzieningen; 3. inrichten van de toegang; 4. aanbieden van individuele-/maatwerkvoorzieningen. Het beleidsplan is ingedeeld op basis van deze doelstellingen. Dat betekent dat wij per beleidsterrein en per doel omschrijven waar wij staan, wat wij gaan doen en wat wij willen bereiken.
4
ad 1. Versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk Wij gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid en kracht van onze inwoners. Elke inwoner neemt, naar vermogen verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn en dat van zijn naasten. De mogelijkheden van inwoners staan centraal, niet hun beperkingen. In deze benadering wordt in de afweging van de mogelijkheden om zelf verantwoordelijkheid te dragen ook de sociale omgeving (familie, vrienden, buren e.a.) betrokken. Wat wij gaan doen? Wmo a. Continueren cliëntondersteuning b. Continueren van de ondersteuning van mantelzorg c. Jaarlijkse waardering van mantelzorgers d. Stimuleren vrijwilligerswerk e. Stimuleren Right to Challenge f. Bevorderen leefbaarheid Jeugd a. (Door)ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin b. Stimuleren van ontmoeting en initiatieven door en voor ouders c. Deskundigheidsbevordering van CJG partners d. Continueren inzet jongerenwerk e. Keuzevrijheid van cliënten Participatie a. Aanbieden van vrijwilligerswerk als tegenprestatie ad 2. Versterken van de algemene voorzieningen Naast de eigen kracht van inwoners en hun sociale netwerk, vormen de algemene voorzieningen een belangrijke basis voor de ondersteuning van inwoners op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Voor alle inwoners zijn vrij toegankelijke algemene voorzieningen beschikbaar. Onze inwoners kunnen vrij/zonder verwijzing (indicatie) gebruik maken van deze basisvoorzieningen. Wij vinden het belangrijk dat algemene voorzieningen laagdrempelig zijn. Wat gaan wij doen? Wmo a. Inventarisatie algemene voorzieningen b. Organiseren van hulp op afstand c. Ontwikkeling van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) d. Eigen bijdrage voor algemene voorzieningen e. Afspraken met zorgverzekeraars en huisartsen Jeugd a. Intensiveren van de samenwerking met de huisartsen b. Investeren in vroegsignalering c. Zorg in en om de school Participatie a. Herziening van het armoedebeleid: 1. Ondersteuning van sportieve en culturele activiteiten van schoolgaande kinderen 2. Verbroedering van de doelgroep voor het armoedebeleid 3. inschakelen van maatschappelijke partners en vrijwilligers b. Individuele inkomenstoeslag verstrekken c. Organisatie van cliëntenparticipatie 5
3. Inrichten van de toegang De toegangsfunctie is vanuit de gedachte van een integrale aanpak en brede zorg en ondersteuning belangrijk voor het sociaal domein. Om de integrale benadering die wij voorstaan uit te voeren worden de toegangsfuncties op elkaar afgestemd. Als dat nodig is, starten wij voorlopig nog vanuit de drie bestaande toegangsfuncties die op de achtergrond gezamenlijk toegang geven tot alle voorzieningen in het sociaal domein. Wij werken (zo mogelijk voor 2015) toe naar één toegang voor het hele sociaal domein. Wat gaan wij doen? Wmo a. Inrichting toegang Wmo Jeugd a. Het inrichten van het kernteam jeugd en gezin Participatie a. Inrichting toegang tot het financiële vangnet en voor het meedoen in de maatschappij. ad 4. Aanbieden van individuele-/maatwerkvoorzieningen Individuele voorzieningen zijn bedoeld voor inwoners die niet (voldoende) geholpen kunnen worden vanuit hun sociale netwerk en/of door vrij toegankelijke algemene voorzieningen. Er is specifieke, gespecialiseerde of intensieve ondersteuning nodig (voor jeugdigen soms in het gedwongen kader). Een individuele voorziening kan een product zijn (zoals een rolstoel of scootmobiel), maar ook een dienst of begeleiding. De individuele voorzieningen zijn niet rechtstreeks/vrij toegankelijk. Wat gaan wij doen? Wmo a. Invulling overgangsregeling begeleiding en kortdurend verblijf b. Invulling bezuiniging hulp bij het huishouden c. Afspraken met centrumgemeenten over beschermd wonen d. Afspraken met centrumgemeenten over maatschappelijke opvang e. Regionaal inkopen van vervoer f. Compenseren chronisch zieken en gehandicapten g. Persoonsgebonden budget h. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorziening i. Bieden van keuzevrijheid tussen aanbieders Jeugd a. Inrichten Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) b. Invulling geven aan nieuwe taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering c. Crisishulp d. Landelijke specialistische zorg Participatie a. Ondersteuning aan doelgroepen b. Vormgeven van de werkgeversbenadering 1. Instelling van een regionaal werkgeversservicepunt 2. Invulling geven aan de garantiebanen 3. Opzetten regionaal Werkbedrijf c. Transitie werkvoorzieningsschap Zaanstreek-waterland d. Invulling van de tegenprestatie naar vermogen e. Aanpak de jeugdwerkloosheid 1. Inzet op leerwerktrajecten 2. Stimuleren behalen startkwalificatie 3. Verlaging van de uitkering van schoolverlaters f. Terugvordering van de bijstand bij misbruik 6
Van beleid naar uitvoering Wij zijn er als gemeente maatschappelijk en wettelijk verantwoordelijk voor dat de zorg en ondersteuning van goede kwaliteit is. Wij beschikken over verschillende instrumenten om een kwalitatief goed aanbod van hulp te organiseren. Wij beschrijven in het hoofdstuk „van beleid naar uitvoering‟ vier perspectieven op kwaliteit (inwoners, professionals/aanbieders, interventie en instellingen). Vanuit elk perspectief kan de kwaliteit worden beoordeeld en is het mogelijk om kwaliteit te beïnvloeden. Financiële kaders De transitie van het sociaal domein gaat gepaard met een door het Rijk uitgevoerde bezuinigingsronde. Mede gezien de onzekerheid omtrent de uitgaven hebben wij in de begroting 2015 nog geen post opgenomen om de verwachte hogere uitgaven te dekken. In de begroting zijn de uitgaven gelijk gesteld aan de gelden die wij van het Rijk overgedragen krijgen. Voor het financiële kader van dit beleidsplan verwijzen wij naar de begroting 2015. Communicatie De wijzigingen in het sociaal domein vragen om duidelijke communicatie naar onze inwoners: cliënten, potentiele cliënten en direct betrokkenen. Communicatie en betrokkenheid zijn de rode draad voor de verdere uitwerking en implementatie van het beleid. Wij hanteren de volgende uitgangspunten in onze communicatie: informeren, betrekken, gedrag beïnvloeden en begrip tonen.
7
1.
Inleiding
Op 1 januari 2015 worden omvangrijke taken en verantwoordelijkheden op het gebied van zorg, jeugd en werk overgeheveld van het Rijk naar de gemeente. Een belangrijke en omvangrijke verantwoordelijkheid. Het gaat immers om de ondersteuning en zorg aan kwetsbare inwoners. De decentralisatie van taken op het gebied van zorg, jeugd en werk vormt de aanzet tot een transformatie van het sociaal domein; een verandering in houding en gedrag van onze inwoners, onze partners en niet in de laatste plaats van onszelf. De transformatie is een langdurig proces. Tegelijkertijd moeten wij op 1 januari 2015 de wettelijke verantwoordelijkheden en de (financiële) consequenties die voortkomen uit de decentralisaties waar maken. Dit is de korte(re) termijn en daarbij spreken wij van een transitie in het sociaal domein. Vooralsnog ligt de focus op de transitie zodat onze inwoners per 1 januari 2015 de ondersteuning krijgen die nodig is. Wettelijke grondslag Wij zijn op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015 en de Jeugdwet verplicht om periodiek een beleidsplan vast te stellen waarin wij beschrijven wat onze doelstelling is, hoe wij onze nieuwe taken vormgeven en welke resultaten wij willen bereiken. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij bestaand beleid. Daarnaast krijgen wij op grond van de Participatiewet nieuwe verantwoordelijkheden. In het voorliggende plan beschrijven wij hoe wij het beleid op deze drie terreinen de komende jaren vormgeven. Verder stellen wij de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan in verordeningen vast. Wij moeten ons beleidsplan en de Wmo- en jeugdverordening voor 1 november 2014 vaststellen. De verordeningen op grond van de Participatiewet (voor de afstemming tussen de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de cliëntenparticipatie, individuele inkomenstoeslag en de tegenprestatie) moeten voor 1 januari 2015 worden vastgesteld. De verordeningen Wmo en Jeugd geven inzicht in de vormen van hulp die in Waterland worden aangeboden en de regels voor de toegang en toeleiding tot hulp. Wij hebben ervoor gekozen de nieuwe taken integraal op te pakken. Voor de Wmo en Jeugd maken wij wel twee aparte verordeningen. Eén verordening voor de terreinen samen is namelijk, gelet op de inhoud van de wetten en de verordeningen, niet haalbaar. Uiteraard streven wij naar uniformiteit van de twee verordeningen. 1.1. Totstandkoming beleidsplan Dit beleidsplan is tot stand gekomen door de inbreng van inwoners, professionals, belangenbehartigers, organisaties en instellingen uit onze gemeente. Daarnaast is de Wmo-raad nauw betrokken bij de totstandkoming van het beleidsplan en de verordeningen. Dat geldt ook voor de cliëntenraad WWB en het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) van het samenwerkingsverband van schoolbesturen voor de zorg op school. Wij hebben de input van de inspraakavonden, het advies van de Wmo-raad en het resultaat van het OOGO verwerkt in het beleidsplan. De klankbordgroep sociaal domein (bestaande uit vertegenwoordigers van de raad) heeft op 30 juni jl. op basis van een keuzenotitie voorkeursrichtingen voor het beleid op het gebied van de Wmo en Jeugd aangegeven. Daarnaast heeft de klankbordgroep op 25 augustus jl. eveneens op basis van een keuzenotitie de beleidsrichtingen aangegeven voor het beleid op het gebied van de Participatiewet. Deze voorkeursrichtingen zijn uitgewerkt in dit beleidsplan en in de verordeningen. 1.2. Leeswijzer Wij nemen u in het volgende hoofdstuk mee in de veranderingen op het gebied van de Wmo, jeugd en participatie. In hoofdstuk drie vindt u onze missie, de uitgangspunten en de doelstellingen voor de transitie van het sociaal domein. De hoofdstukken vier tot en met zes gaan in op de drie transities. Binnen elk transitie komen de volgende vragen aan de orde: Waar staan wij nu? Wat willen wij bereiken? (doel) Wat gaan wij doen? (activiteiten) Wanneer zijn wij tevreden? (resultaten) In hoofdstuk zeven maken wij de stap van beleid naar uitvoering, in hoofdstuk acht treft u de financiële kaders aan. Tot slot gaan wij in hoofdstuk negen in op de communicatie. 8
2.
Wat gaat er veranderen?
Wij krijgen op 1 januari 2015 veel nieuwe verantwoordelijkheden op het gebied van zorg, jeugd en werk. In dit hoofdstuk schetsen wij kort de belangrijkste veranderingen. 2.1. Wmo/Awbz Met de Wmo 2015 zijn wij verantwoordelijk voor het begeleiden en ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een beperking, of met chronische, psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet erop gericht zijn dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen of voor inwoners die, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien wij in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Deze vormen van zorg worden geschrapt uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en overgeheveld naar de Wmo 2015. Tegelijkertijd wordt er door het Rijk fors gekort op het budget voor de huidige Wmo-taak hulp bij het huishouden. Wat is nieuw in de Wmo 2015 Melding: een aanvraag om ondersteuning wordt voorafgegaan door een melding. De gemeente moet de hulpvraag en de mogelijke oplossingen onderzoeken en pas daarna kan een aanvraag voor een individuele voorziening worden ingediend. De melding kan ook door naasten van de hulpvrager worden gedaan. Resultaatverplichtingen: de huidige compensatieplicht wordt vervangen door de ruimer geformuleerde resultaatverplichting. Begeleiding: voor inwoners en hun directe naasten die hulp nodig hebben in het dagelijks leven en met begeleiding zelfstandig kunnen wonen. Beschermd wonen: beschermd wonen is bedoeld voor inwoners met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Ondersteuning gericht op participatie vanuit een beschermende woonomgeving staat daarbij centraal. Waardering van mantelzorgers: wij moeten als gemeente in de verordening Wmo de wijze van een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers regelen. Voorkomen van huiselijk geweld: wij krijgen een grotere rol in het voorkomen van huiselijk geweld. 7x24: voor inwoners met een psychosociaal probleem dient op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor (vergelijkbaar met de kindertelefoon) beschikbaar te zijn voor informatie en advies. Cliëntondersteuning: wij moeten zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is, hiervoor worden de middelen in de AWBZ voor cliëntondersteuning (die nu aan MEE worden verstrekt) per 2015 overgeheveld naar de gemeenten. Financiële maatwerkvoorziening: de compensatie van het eigen risico, de aftrek specifieke zorgkosten en de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wctg) worden vervangen door een maatwerkvoorziening. De gemeente kan dit inzetten in het brede sociaal domein. Eigen bijdrage: er mag ook voor rolstoelen en woningaanpassingen voor kinderen een eigen bijdrage opgelegd worden. Afgestemde dienstverlening: wij zijn verplicht te onderzoeken hoe door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en andere partijen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening gekomen kan worden. Doelen in plaats van prestatievelden De negen prestatievelden in de oude Wmo worden vervangen door de onderstaande doelen: a. het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, evenals het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; b. het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; c. het bieden van beschermd wonen en opvang (hieronder vallen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg). 9
Zorgcontinuïteit en innovatie In de Wmo 2015 is een overgangsrecht opgenomen voor bestaande cliënten die zorg ontvangen. De cliënten hebben tot uiterlijk 1 januari 2016 recht op de zorg waarvoor ze op 31 december 2014 een indicatie hebben. De inkoop is erop gericht om met alle aanbieders waar nu cliënten uit de gemeente zorg ontvangen afspraken te maken voor 2015. Vanaf 2015 gaan wij werken met resultaten. Dat wil zeggen dat wij, te beginnen bij de nieuwe cliënten en zodra hun indicatie is afgelopen ook de huidige cliënten, de aanbieder in overleg met de cliënt laten bepalen hoe de zorg er uit moet zien. Hierbij staat het behalen van het resultaat (geformuleerd in haalbare doelen) dat de betreffende cliënt wil behalen voorop. Dit is een hele nieuwe manier van werken en past in de geest van de Wmo. 2.2. Jeugd In de Jeugdwet is bepaald dat wij als gemeente vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn voor álle vormen van jeugdhulp voor jeugdigen van 0 tot 18 jaar. Dit betekent dat de huidige provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren, zorg voor jeugd met een verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke of somatische beperking, jeugdbescherming (voogdij en gezinsvoogdij) en jeugdreclassering vanaf 2015 onder de taken van de gemeente vallen.
Waarom een nieuwe Jeugdwet Samengevat zijn in de huidige jeugdzorg deze knelpunten geconstateerd: het huidige jeugdzorgstelsel is te versnipperd; de samenwerking rond gezinnen schiet tekort; de druk op de gespecialiseerde zorg is te groot; afwijkend gedrag wordt te snel gemedicaliseerd; de uitgaven blijven stijgen; overbehandeling én onderbehandeling. Doelen van de Jeugdwet Met de Jeugdwet wordt beoogd bovenstaande knelpunten op te lossen en wordt het stelsel ingrijpend gewijzigd. De stelselwijziging is geen doel, maar een middel om een concrete omslag (transformatie) in de zorg voor jeugd te realiseren. De transformatiedoelen zijn: a. meer preventie, meer eigen verantwoordelijkheid, meer benutten van „eigen kracht‟ en het sociale netwerk van jeugdigen en hun ouders; b. kinderen en jongeren naar vermogen mee laten doen, laten participeren. Daarom willen wij normaliseren, ontzorgen en niet onnodig medicaliseren; c. sneller jeugdhulp op maat, dicht bij huis, om zo het beroep op gespecialiseerde zorg te verminderen; d. betere samenwerking rond gezinnen: 1-gezin, 1-plan, 1-regisseur, o.a. door ontschotting van budgetten; e. meer ruimte voor professionals, door de regeldruk serieus terug te dringen.
10
Zorgcontinuïteit en innovatie In het Regionaal Transitie Arrangement Zaanstreek-Waterland (RTA) zijn afspraken gemaakt over de zorgcontinuïteit, het in stand houden van de noodzakelijke infrastructuur en de beperking van frictiekosten. De basis (op grond van de Jeugdwet) is dat jeugdigen die per 31 december 2014 zorg hebben of op een wachtlijst staan, in 2015 recht hebben op zorg bij hun bestaande aanbieder. In het RTA is daarom afgesproken dat gemeenten 80% van het in 2015 beschikbare budget inzetten bij bestaande aanbieders en 20% van het budget reserveren voor innovatie, nieuwe aanbieders en mogelijke tegenvallers die niet zijn voorzien. Het RTA is op 29 oktober 2013 door het college vastgesteld. De raad is in november 2013 geïnformeerd over het RTA. 2.3. Participatiewet De Participatiewet houdt in dat de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), en een deel van de Wajong worden samengevoegd. De gemeente wordt verantwoordelijk voor inkomensondersteuning, participatie en re-integratie van een bredere doelgroep met een afstand tot de arbeidsmarkt. De belangrijkste wijzigingen Vanaf 1 januari 2015 komt er één regeling voor personen met arbeidsvermogen. Met de invoering van de Participatiewet wordt de Wet sociale werkvoorzieningen (Wsw) afgebouwd. Er is dan geen instroom meer mogelijk en er worden geen indicaties meer afgegeven, zodat er in feite sprake is van een „sterfhuis‟. De zittende populatie Wsw-werknemers (Wsw-oud) houdt recht op een dienstbetrekking. De gemeente moet die dienstbetrekking blijven organiseren. Geleidelijk daalt hierdoor het aantal Wsw-plekken. De Wajong blijft in stand voor personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Personen die voor 1 januari 2015 een Wajong uitkering hebben of voorzieningen hebben, blijven bij het UWV. Ook andere regelingen in de sociale zekerheid, zoals de Werkloosheidwet en de Algemene nabestaandenwet, worden in de komende jaren aangescherpt. Dit betekent dat meer inwoners in aanmerking komen voor een beroep op het vangnet sociale zekerheid en de Participatiewet. Door deze maatregelen worden de gemeenten geconfronteerd met instroom van nieuwe doelgroepen. In het Sociaal Akkoord is met werkgevers een afspraak gemaakt om landelijk uiteindelijk (in 2026) 125.000 garantiebanen te realiseren voor mensen met een beperking, waarvan 25.000 bij de overheid. Voor de doelgroep wordt een systeem van loonkostensubsidie ten laste van het budget Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten het zgn. Buig-budget geïntroduceerd. Hierdoor krijgen wij meer mogelijkheden om langdurig loonkostensubsidies te verstrekken aan werkgevers. Gemeenten krijgen binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf beschut werk als voorziening te organiseren. Iedereen die een beroep doet op de Participatiewet is in beginsel verplicht om naar vermogen onbeloonde maatschappelijke nuttige activiteiten/werkzaamheden te verrichten (tegenprestatie). Op 1 januari 2015 wordt de „kostendelersnorm‟ ingevoerd. Dit houdt in dat de bijstandsuitkering lager wordt naarmate meer personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Op 1 januari 2015 wordt ook de Wet hervorming kindregelingen ingevoerd. Deze wet schaft een aantal kindregelingen af, zoals de aparte uitkeringsnorm voor alleenstaande ouders. In plaats daarvan ontvangt deze groep de normale bijstandsnorm voor een alleenstaande en komt er een uitbreiding van het kindgebonden budget (via de belastingdienst). Wij worden verantwoordelijk voor het uitvoeren van een studieregeling voor jonggehandicapten. Dit is een tegemoetkoming bovenop de studiefinanciering als iemand zelfstandig niet in staat is om het minimumloon te verdienen (in bijvoorbeeld een bijbaan). De huidige langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder zicht op verbetering. De mogelijkheden voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand worden sterk beperkt. Nu bestaat die mogelijkheid wel voor chronisch zieken, gehandicapten, ouders met schoolgaande kinderen en gepensioneerden. Dit is vanaf 1 januari 2015 niet meer mogelijk. De mogelijkheden voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een (bijdrage in de kosten van) een zorgverzekering worden daarentegen verruimd. 11
Doelen van de Participatiewet De doelen van de Participatiewet zijn om: a. iedereen als volwaardig inwoner mee te laten doen in de samenleving, bij voorkeur door te werken in een reguliere baan; b. als dat (nog) niet mogelijk is, de inwoners op andere manieren te laten participeren. Nu u een beeld heeft van de belangrijkste wijzigingen op het gebied van de Wmo, jeugd en participatie beschrijven wij in het volgende hoofdstuk de Waterlandse visie en uitgangspunten van de transitie van het sociaal domein.
12
3.
Waterlandse visie op de transitie van het sociaal domein
3.1. Missie transitie sociaal domein Het uitgangspunt van ons beleid is de verantwoordelijke Waterlander die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. De inwoners van de gemeente Waterland nemen, naar vermogen verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn en dat van hun naasten. De gemeente ondersteunt en compenseert inwoners die hiertoe niet in staat zijn en/of geen naasten hebben die hen kunnen ondersteunen. 3.2. Uitgangspunten sociaal domein De uitgangspunten voor de transitie van het sociaal domein zijn in november 2013 in het beleidsplan „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟ door de gemeenteraad vastgesteld. Deze uitgangspunten vormen het kader voor de invulling en uitvoering van de transitie in het sociaal domein: eigen kracht versterken; kwetsbare groepen krijgen prioriteit; meedenken in plaats van overnemen; participatie; voorkomen is beter dan genezen; de toegang is laagdrempelig; het gezin staat centraal; aanbod lokaal waar dat kan en regionaal waar het voordeel heeft; de zorg staat voorop en is leidend. 3.3. Doelstellingen sociaal domein Wij onderscheiden in het sociaal domein vier doelstellingen die samenhangen met onze missie en uitgangspunten. Hieronder worden deze doelstellingen beschreven. Het beleidsplan is ingedeeld op basis van deze doelen. Dat betekent dat wij per beleidsterrein en per doel omschrijven waar wij staan, wat wij gaan doen en wat wij willen bereiken. a. Versterking van de eigen kracht en het sociaal netwerk Wij gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid en kracht van onze inwoners. Elke inwoner neemt, naar vermogen verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn en dat van zijn naasten. De mogelijkheden van inwoners staan centraal, niet hun beperkingen. Bij het zoeken naar oplossingen voor de ondersteuningsbehoefte van onze inwoners wordt dan ook eerst gedacht vanuit eigen kracht. In deze benadering wordt in de afweging van de mogelijkheden om zelf verantwoordelijkheid te dragen ook de sociale omgeving (familie, vrienden, buren e.a.) betrokken. De reikwijdte van de eigen verantwoordelijkheid is voor iedereen verschillend. Inwoners die zorg, voorzieningen of andere vormen van ondersteuning nodig hebben, kunnen daarop rekenen. b. Versterking van de algemene voorzieningen Naast de eigen kracht van inwoners en hun sociale netwerk, vormen de algemene voorzieningen een belangrijke basis voor de ondersteuning van inwoners op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Voor alle inwoners zijn vrij toegankelijke algemene voorzieningen beschikbaar. Het gaat om algemene voorzieningen waar vrijwel alle inwoners gebruik van maken en die algemeen, rechtstreeks en vrij toegankelijk zijn. Denk daarbij aan de huisarts, het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), scholen, verenigingen, open eettafels, sociaal-cultureel werk en jeugdgezondheidszorg e.a. Onze inwoners kunnen vrij/zonder verwijzing (indicatie) gebruik maken van deze basisvoorzieningen. Wij vinden het belangrijk dat algemene voorzieningen laagdrempelig zijn. c. Inrichten van de toegang Inwoners zijn alleen in staat om eigen verantwoordelijkheid te nemen als zij de weg weten te vinden naar de juiste hulp en ondersteuning. Goede informatie over wat er in de gemeente Waterland en regionaal aan voorzieningen, diensten of producten aanwezig is, is daarbij belangrijk. De toegangsfunctie is vanuit de gedachte van een integrale aanpak en brede zorg en ondersteuning belangrijk voor het sociaal domein. 13
Toegang omschrijven wij als de toeleiding van inwoners met een ondersteuningsvraag naar de juiste oplossing of het aanwezige aanbod. De toegang is een belangrijk sturingsinstrument om goede (waar nodig integrale) en betaalbare ondersteuning te regelen. De toegang tot het sociaal domein in Waterland is versnipperd. Voor de Wmo verloopt de toegang via het Wmo-loket, voor de Participatiewet via de taakgroep Sociale Zaken en voor de nieuwe jeugdzorgtaken via het kernteam jeugd en gezin. Om de integrale benadering die wij voorstaan uit te voeren worden deze toegangsfuncties op elkaar afgestemd. Als dat nodig is, starten wij voorlopig nog vanuit de drie bestaande toegangsfuncties die op de achtergrond gezamenlijk toegang geven tot alle voorzieningen in het sociaal domein. Wij werken (zo mogelijk voor 2015) toe naar één toegang voor het hele sociaal domein. Uitgangspunt is dat het voor inwoners duidelijk is tot wie zij zich kunnen wenden met een informatie-, advies- of (andersoortige) hulpvraag, een melding van zorg of klacht en dat professionals elkaar bij de diagnose en inzet van zorg goed en tijdig weten te vinden. d. Aanbieden van individuele/maatwerkvoorzieningen Individuele voorzieningen zijn bedoeld voor inwoners die niet (voldoende) geholpen kunnen worden vanuit hun sociale netwerk en/of door vrij toegankelijke algemene voorzieningen. Er is specifieke, gespecialiseerde of intensieve ondersteuning nodig (voor jeugdigen soms in het gedwongen kader). Een individuele voorziening kan een product zijn (zoals een rolstoel of scootmobiel), maar ook een dienst of begeleiding. De individuele voorzieningen zijn niet rechtstreeks/vrij toegankelijk. Inwoners hebben voor een individuele voorziening een beschikking nodig. Deze zorgvorm is alleen toegankelijk via het Wmoloket, het kernteam jeugd en gezin, de huisarts, jeugdarts en/of medisch specialist. Schematisch ziet de zorg in Waterland (met de vier elementen) er als volgt uit: a. Eigen kracht en sociaal netwerk b. Algemene voorzieningen c. Toegang
d. Individuele voorzieningen
3.4. Regionale samenwerking Wij organiseren het zorg- en ondersteuningsaanbod lokaal waar dat kan en regionaal waar het voordeel heeft. Onze inzet is dat voorzieningen zoveel mogelijk lokaal beschikbaar zijn. Waar dat niet kan maken wij regionaal afspraken of kopen wij (boven)regionaal voorzieningen in. Wij doen dat in de regio Zaanstreek-Waterland op basis van de „Gemeenschappelijke Regeling regionale samenwerking decentralisaties in het sociaal domein‟. Uitgangspunt voor deze samenwerking is dat voorzieningen die gekenmerkt worden door specialistische kennis en beperkte beschikbaarheid regionaal en/of bovenregionaal worden ingekocht. Deze voorzieningen worden zoveel mogelijk aangehaakt op de lokale situatie en werkwijze. In de bijlage vindt u een overzicht van de taken die regionaal en bovenregionaal worden ingekocht. Wij maken voor de jeugdzorg daarnaast onderdeel uit van de Stadsregio Amsterdam (SRA). De SRA bestaat uit zestien gemeenten en kent meerdere regio's. Zaanstreek-Waterland met negen gemeenten is één van de regio‟s, naast de regio‟s Haarlemmermeer en Amsterdam-Amstelland. 14
3.5. Onze rol als gemeente De hulp aan kwetsbare inwoners is in onze ogen een belangrijke publieke taak. Onze rol als gemeente hierin verandert door de transities. Meer wettelijke taken en verantwoordelijkheden, met een aanzienlijke bezuiniging, zorgen ervoor dat wij in de eerste plaats zaken efficiënter en effectiever moeten organiseren. Wij willen daarom sterker sturen op resultaat. Een regierol op afstand is onvoldoende om de nieuwe wettelijke taken uit te kunnen voeren. In de tweede plaats zijn wij opdrachtgever voor zorg- en hulpaanbieders. Er is daarom sprake van een sturingsrelatie waarbij de focus ligt op het resultaat. Wij zien toe op de rechtmatigheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en juistheid van de hulp die wordt ingezet in onze gemeente. In de derde plaats zijn wij ook regisseur van alle hulp. Wij willen meer preventie, inzet op eigen kracht en het meedenken in plaats van overnemen. Deze inhoudelijke vernieuwing bindt alle partijen in het zorgstelsel. Dit realiseren wij in gezamenlijkheid.
15
4.
Wet maatschappelijke ondersteuning
Op 1 januari 2015 krijgen wij als gemeente met het ingaan van de Wmo 2015 meer verantwoordelijkheid voor het organiseren van passende ondersteuning aan huis voor inwoners die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Wij krijgen naast onze oude Wmo taken een aantal nieuwe verantwoordelijkheden (zie voor een beschrijving hoofdstuk 2). Wij worden verantwoordelijk voor de brede maatschappelijke ondersteuning voor inwoners die thuis wonen. De verwachting is dat er hierdoor een groter beroep op ondersteuning wordt gedaan. Dit betekent dat wij de komende jaren kijken hoe wij aan de inwoners die dit nodig hebben maatschappelijke ondersteuning kunnen blijven bieden binnen de hiervoor beschikbaar gestelde budgetten. 4.1. Waar staan wij nu? Zoals gezegd is het verlenen van ondersteuning niet nieuw in Waterland. Sinds 2007 voeren wij de Wmo uit en de jaren daarvoor verleenden wij al ondersteuning vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Wij hebben dan ook al heel wat ervaring met het bieden van ondersteuning aan onze inwoners. Uit ervaringsonderzoeken onder cliënten van de Wmo blijkt dat inwoners het contact met het Wmo-loket waarderen met een 7,71. Toch is de decentralisatie van de nieuwe taken een hele stap, omdat wij te maken krijgen met groepen inwoners die voorheen niet of in mindere mate bij het Wmo-loket aanklopten. 4.1.1. Doelgroep van de Wmo De doelgroep van de Wmo is breed, namelijk alle thuiswonende inwoners die enige vorm van ondersteuning nodig hebben inclusief hun mantelzorgers. In tabel 1 is te zien dat inwoners ouder dan 75 jaar nu de grootste doelgroep zijn van de Wmo gevolgd door inwoners van 55 tot 75 jaar. Eén van de belangrijkste wijzigingen in de wet, als het gaat over de doelgroep, is dat wij verantwoordelijk worden voor cliënten die nu enige vorm van extramurale begeleiding hebben op grond van de AWBZ. Ook kortdurend verblijf komt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te vallen. 4.1.2. Aanvragen Wmo-loket Jaarlijks doen ongeveer 400 inwoners een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bij het Wmo-loket. In de meeste gevallen leidt dit tot één of meerdere verstrekkingen van maatwerkvoorzieningen. De meeste verstrekkingen betreffen een vervoersvoorziening, meestal voor het aanvullend openbaar vervoer, gevolgd door hulp bij het huishouden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de leeftijdsopbouw, per 31 december 2013, van de Wmo-cliënten per soort Wmo-voorziening. Er worden alleen percentages gegeven omdat absolute getallen niet voorhanden zijn. Het gaat hier om alle cliënten die een Wmo-voorziening hebben per 31 december 2013, ook de cliënten die de voorziening voor 2013 hebben gekregen. Soort voorziening
<18 jaar
18-30 jaar 30-55 jaar
55-75 jaar
>75 jaar
Vervoersvoorzieningen Woonvoorzieningen Rolstoelen Hulp bij het huishouden Totaal gemiddelde
1,0% 0,5% 0,3% 0,0%
0,6% 0,3% 0,1% 0,0%
3,5% 1,8% 1,1% 0,9%
13,7% 6,9% 4,0% 4,6%
30,7% 10,8% 5,7% 13,5%
1,8%
1,0%
7,3%
29,2%
60,7%
Tabel 1. leeftijdsopbouw cliënten per 31 december 2013, per soort Wmo-voorziening Bron: GWS4All
4.1.3. Begeleiding Extramurale begeleiding omvat activiteiten aan thuiswonende cliënten met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of 1
Bron: Klantonderzoek Wmo over 2012, gemeente Waterland.
16
zintuigelijke beperking die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. De activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en zijn gericht op het voorkomen van opname in een instelling of verwaarlozing van de cliënt. De activiteiten bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen van vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de cliënt. Ook persoonlijke verzorging bij cognitieve problemen komt naar de gemeente. In het huidige stelsel kan begeleiding individueel of in groepsverband georganiseerd zijn. Naast begeleiding kan onder de AWBZ ook kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Het is een vorm van respijtzorg. Er wordt mee beoogd om mantelzorgers te ontlasten bij overbelasting, door cliënten periodiek elders te laten logeren. Er zijn in Waterland momenteel 93 inwoners met een indicatie voor begeleiding, waaronder tien met persoonlijke verzorging en drie met kortdurend verblijf. In tabel 2 is te zien dat niet alle cliënten deze indicatie hebben verzilverd; 55 inwoners ontvangen ondersteuning en 16 inwoners hebben een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee ze zelf ondersteuning inkopen. Aantal cliënten Indicaties Zorg in natura Persoonsgebonden budget
93 55 16
Tabel 2. Aantal cliënten met een indicaties voor begeleiding en/of kortdurend verblijf en de leveringsvorm Bron: gegevensoverdracht AWBZ, juli 2014
In tabel 3 staan de indicaties ingedeeld in grondslagen en soorten zorg. De grondslagen psychiatrische aandoening en verstandelijke handicap komen het meest voor, respectievelijk 42 en 41 indicaties. Van de soorten zorg komen individuele begeleiding en groepsbegeleiding het meest voor, respectievelijk 58 en 54 indicaties. Soort zorg/ Grondslag voor indicatie Lichamelijke handicap Psychiatrische aandoening Psychogeriatrische aandoening Somatische aandoening Verstandelijke handicap Zintuigelijke handicap Totaal
GroepsIndividuele Persoonlijke Kortdurend begeleiding begeleiding verzorging verblijf 8 15 12 10 9 -54
6 25 1 4 21 1 58
-2 --8 -10
----3 -3
Totaal 14 42 13 14 41 1 125
Tabel 3. Aantal indicaties naar soort begeleiding Bron: gegevensoverdracht AWBZ, juli 2014
Het aantal indicaties is groter dan het aantal cliënten. Dat komt omdat cliënten meerdere indicaties kunnen hebben. Er zijn 93 inwoners met een indicatie en er zijn totaal 125 indicaties afgegeven. 21 inwoners hebben twee indicaties, twee inwoners hebben drie indicaties en twee inwoners hebben vier indicaties, zie tabel 4. Aantal indicaties Een indicatie Twee indicaties Drie indicaties Vier indicaties Totaal
Aantal cliënten 68 21 2 2 93
Tabel 4. Aantal indicaties per geïndiceerde Bron: gegevensoverdracht AWBZ, juli 2014.
17
4.2. Wat willen wij bereiken? De Wmo is een “participatiewet”. De kern is meedoen. Meedoen van alle inwoners aan de samenleving, al of niet met hulp van vrienden, familie, bekenden of ondersteuning van de gemeente. Het uitgangspunt van ons beleid is de verantwoordelijke Waterlander die zelf regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. 4.2.1. Doelstelling Wmo Ons doel is dat inwoners naar vermogen hun verantwoordelijkheid nemen voor het eigen welzijn en dat van hun naasten. Wij ondersteunen en compenseren inwoners die hiertoe niet in staat zijn en/of geen naasten hebben die hen kunnen ondersteunen. Wij zetten daarbij in op: het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, evenals het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg). De uitgangspunten voor de transitie zijn vanzelfsprekend van toepassing op de Wmo (zie hoofdstuk 3). 4.3. Wat gaan wij doen? Hieronder beschrijven wij op basis van de vier doelen uit hoofdstuk 3.3 welke activiteiten wij ondernemen om onze doelstelling te bereiken. 4.3.1. Het versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk Wij stellen ons tot doel om de sociale betrokkenheid in de kernen te (blijven) bevorderen en te stimuleren. Wij doen dat door: a. Continueren van de cliëntondersteuning Cliëntondersteuning levert een belangrijke bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners. De inzet van een cliëntondersteuner door de gemeente (in de vorm van kortdurende ondersteuning) kan al toereikend zijn om een inwoner opnieuw de regie te geven over zijn eigen situatie, waardoor maatwerkvoorzieningen niet nodig zijn. In de huidige Wmo hebben wij al een taak op het gebied van cliëntondersteuning. In de Wmo 2015 wordt deze verantwoordelijkheid uitgebreid. Wij moeten ervoor zorgen dat inwoners kunnen worden ondersteund met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Daarnaast moeten inwoners in het toegangsproces tot voorzieningen een beroep kunnen doen op een cliëntondersteuner die hen bijstaat bij het behartigen van hun belangen. De Wmo 2015 bepaalt dat de cliëntondersteuning onafhankelijk is en kosteloos ter beschikking wordt gesteld. Wij krijgen vanaf 2015 de beschikking over de middelen voor cliëntondersteuning die nu nog via de AWBZ-subsidieregeling aan MEE-organisaties verstrekt worden. Wij hebben voor de cliëntondersteuning in 2015 afspraken gemaakt met MEE Amstel en Zaan. Onze lokale afspraken met MEE zijn regionaal afgestemd. In de Wmo 2015 is opgenomen dat cliëntondersteuning georganiseerd wordt voor het hele sociaal domein. Wij hebben daarom afspraken gemaakt over cliëntondersteuning binnen de drie transities: Wmo 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet. Voor onze inwoners betekenen de afspraken concreet dat MEE beschikbaar is voor informatie en advies en dat een medewerker van MEE aanwezig kan zijn bij het toegangsgesprek om de inwoner te ondersteunen. Voor de jeugd is afgesproken dat MEE partner is in het kernteam jeugd en gezin. In 2015 wordt bekeken of alle doelgroepen door MEE voldoende ondersteund worden of dat de cliëntondersteuning in 2016 op een andere manier vorm gegeven moet worden. b. Continueren van de ondersteuning van mantelzorgers Mantelzorgers zorgen langdurig en intensief voor iemand uit hun directe omgeving. Een mantelzorger kan een partner zijn, een kind, een familielid, de (schoon)ouders, een vriend of de buren. De zorg van mantelzorgers overstijgt de gebruikelijke zorg die in een persoonlijke relatie gebruikelijk is. Mantelzorgers dragen in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid van degene voor wie zij zorgen. Om overbelasting te voorkomen is het belangrijk om mantelzorgers te erkennen en te ondersteunen. Zij vervullen een 18
belangrijke rol in de verzorging van hun naaste. Ze hebben een vertrouwde relatie met degene voor wie ze zorgen en weten waar hij of zij behoefte aan heeft. Ze zijn ervaringsdeskundige en samenwerkingspartner voor professionals. Wanneer de zorg hen boven het hoofd groeit, kunnen mantelzorgers zelf ook cliënt worden en ondersteuning nodig hebben. Wij continueren de huidige activiteiten vanuit ons lokale steunpunt mantelzorg. Daarbij zijn de eigen mogelijkheden van de cliënt en de mantelzorger het uitgangspunt. In het gesprek „aan de keukentafel‟ wordt niet alleen gekeken wat de mantelzorger kan bijdragen aan de zorg, maar óók wat de mantelzorger zelf nodig heeft aan ondersteuning om die rol te kunnen vervullen. Wij ondersteunen mantelzorgers die zelf onvoldoende zelfredzaam zijn. Vanuit het bestaande aanbod werken wij aan het verder afstemmen van het ondersteuningsaanbod. Iedere mantelzorger heeft immers een eigen ondersteuningsbehoefte. c. Organiseren jaarlijkse waardering van mantelzorgers Wij voorzien in een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers Het belang van de inzet van mantelzorgers neemt gezien het maatschappelijk doel van zelfredzaamheid toe. De ondersteuning van mantelzorgers is een bij wet verplichte algemene voorziening. Ook hier geldt beleidsvrijheid die afhankelijk van de lokale situatie kan worden ingekleurd. Wij organiseren jaarlijks een blijk van waardering voor mantelzorgers. De manier waarop wij invulling geven aan deze blijk van waardering wordt jaarlijks (op basis van de behoeften van mantelzorgers) ingevuld. d. Stimuleren van vrijwilligerswerk Vrijwilligers zetten zich breed in voor de eigen leefomgeving en de gemeenschap. Door de vrijwillige inzet van onze inwoners worden uiteenlopende activiteiten en diensten gerealiseerd. Vrijwilligers dragen net als mantelzorgers in belangrijke mate bij aan de zelfredzaamheid en participatie van anderen. Als je op eigen kracht en verantwoordelijkheid stuurt, moeten er inwoners zijn die daarbij kunnen ondersteunen, zoals vrijwilligers. Wij verstevigen het vrijwilligerswerk in onze gemeente. Als je op eigen kracht en verantwoordelijkheid stuurt, moeten er immers wel mensen zijn die daarbij kunnen ondersteunen, zoals vrijwilligers. Wij doen dit door de vrijwilligersondersteuning bij De Bolder onder te brengen. De Bolder heeft de opdracht om het werven en faciliteren van vrijwilligers te versterken. e. Stimuleren van het Right to Challenge Bij de vaststelling van de Wmo 2015 in de Tweede Kamer is door een amendement de mogelijkheid in de wet opgenomen om op buurtniveau een “Right to Challenge” toe te passen. Bewoners kennen hun buurt, ze weten wat er speelt en spelen daar op in. Het amendement biedt bewoners de mogelijkheid (georganiseerd) de gemeente uit te dagen om (een deel van) de zorg van de Wmo die door de gemeente wordt geleverd, beter uit te voeren dan de gemeente dat doet. Bewoners hoeven geen bod te doen op de gehele zorgtaak van de gemeente, ze kunnen zich ook richten op een apart geografisch of thematisch doel. Wij roepen inwoners op actief gebruik te maken van deze mogelijkheid. Een aandachtspunt hierbij is dat wij wel verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de geleverde zorg. f. Bevorderen leefbaarheid Om alle inwoners volwaardig mee te kunnen laten doen is leefbaarheid een belangrijke voorwaarde. Hoe de leefbaarheid van een kern of wijk wordt ervaren hangt samen met verschillende factoren. Wij onderscheiden fysieke kwaliteiten van een wijk, zoals de kwaliteit van de woningen en een aantrekkelijke, schone en veilige woonomgeving met voorzieningen. Leefbaarheid hangt ook samen met sociale samenhang die blijkt uit respectvolle omgangsvormen naar elkaar, uit onderlinge contacten en uit (sociale) veiligheid. In de verschillende dorpskernen en wijken in onze gemeente is traditioneel een sterke betrokkenheid en verbondenheid van de bewoners met hun dorp of wijk. De inwoners in de kernen kennen elkaar en zijn over het algemeen sterk bij elkaar en de buurt betrokken. Voor het fysieke aspect van leefbaarheid geldt dat inwoners zich veiliger voelen in een schone, opgeruimde omgeving. Goede verlichting en bestrating dragen hier positief aan bij. Wij houden jaarlijks een schouw met de kernraden. Hierbij zijn sociale veiligheid en verkeersveiligheid belangrijke onderwerpen. Net als het voorzieningenniveau in de kernen. Om de veiligheid in de gemeente verder te bevorderen werken wij nauw samen met de politie en de jongerenwerker. Er is maandelijks overleg (indien nodig vaker) tussen de jongerenwerker, de wijkagent en de veiligheidsmakelaar waarin de lopende zaken doorgesproken worden. In 2015 stellen wij een veiligheidsplan op waarin wij alle aspecten van veiligheid meenemen. 19
4.3.2. Het versterken van de algemene voorzieningen Wij treden voor de Wmo op als financier van een groot aantal vrij-toegankelijke algemene voorzieningen. Deze voorzieningen zijn belangrijk voor de ondersteuning van onze inwoners en vervullen een functie bij het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Onder de nieuwe Wmo is het belangrijk dat in de gemeente algemene voorzieningen aangeboden worden die de vraag naar duurdere maatwerkvoorzieningen laten afnemen. Hieronder benoemen wij wat wij daarvoor gaan doen. a. Inventariseren van het welzijnsaanbod Het is voor ons en onze samenwerkingspartners belangrijk om (beter) zicht te krijgen op de vrijtoegankelijke algemene voorzieningen in onze gemeente. Wij gaan daarom het welzijnsaanbod voor alle leeftijdsgroepen inventariseren. Het resultaat is een overzicht van het welzijnsaanbod in onze gemeente. Hierdoor krijgen wij ook zicht op dubbelingen en witte vlekken en kunnen we gericht afspraken maken met aanbieders van welzijnsvoorzieningen over het aanbod. Wij streven ernaar om de ondersteuning zo dicht mogelijk bij onze inwoners aan te bieden. Dichtbij heeft daarbij een persoonlijke en fysieke component. Wij sluiten aan bij de cliënt en zijn of haar eigen persoonlijke kenmerken en zorgen voor ondersteuningsmogelijkheden in de eigen omgeving. Dit is, gelet op kosteneffectiviteit, alleen mogelijk als wij voldoende volume kunnen bedienen. b. Organiseren van hulp op afstand Wij hebben vanuit de Wmo 2015 de opdracht om op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar te stellen. Het doel is een voorziening te hebben die leidt tot laagdrempelige vraagverheldering en lichte ondersteuning. Door het ministerie van VWS worden de mogelijkheden onderzocht om te komen tot landelijk stroomlijnen en gebundelde bekostiging van één organisatie die deze taak uitvoert (bijvoorbeeld op de wijze waarop de kindertelefoon is georganiseerd). Een voor de hand liggende optie is uitvoering door de (reeds bestaande) stichting Sensoor. Wij wachten de uitkomsten van dit landelijk traject af. Indien er geen landelijke afspraak volgt maken wij regionaal afspraken met Sensoor. c. Ontwikkeling van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) Wij verwijzen voor de ontwikkelingen in het kader van het AMHK naar hoofdstuk 5 (jeugdhulp). d. Eigen bijdrage voor algemene voorzieningen In de Wmo 2015 is vastgelegd dat wij voor algemene voorzieningen een bijdrage in de kosten mogen vragen. Het is daarbij mogelijk om inwoners uit een bepaalde doelgroep korting te geven op de prijs van een algemene voorziening. Wij vragen (gelet op de laagdrempeligheid van de voorzieningen) geen of slechts een kleine bijdrage voor de algemene voorzieningen. Voor een aantal, nader te benoemen algemene voorzieningen betalen inwoners de kostprijs. Dit nemen wij op in de verordening Wmo. e. Afspraken maken met zorgverzekeraars en huisartsen Door de nieuwe wettelijke verdeling van het zorg- en ondersteuningsveld in de Wet Langdurige Zorg (de kern-AWBZ), de Zorgverzekeringswet (voor het organiseren van de persoonlijke verzorging en verpleging aan huis) en de Wmo (ondersteuning) is het vanuit cliëntperspectief noodzakelijk dat er intensief op deze vlakken wordt samengewerkt om te voorkomen dat inwoners van het kastje naar de muur gestuurd worden en om zorg en ondersteuning daadwerkelijk efficiënter te regelen. Het gaat dan met name om samenwerking met huisartsen en de wijkverpleegkundige. De huisarts heeft een zeer belangrijke rol in het zorg- en ondersteuningsveld omdat hij vaak het eerste aanspreekpunt is voor de inwoners. Om de samenwerking met de huisartsen te bevorderen voeren wij twee keer per jaar overleg met alle huisartsen (in combinatie met jeugd). De taken van de wijkverpleegkundige en de vereiste samenwerking met de gemeenten en deelname in de sociale (wijk/gebieds)teams zijn wettelijk vastgelegd. De samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars, die verantwoordelijk zijn voor de wijkverpleegkundige, is nieuw en verloopt niet altijd makkelijk. Daarom hebben het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat er in elke regio een secretaris komt die een belangrijke rol heeft in het versterken van deze samenwerking. 20
Het doel is dat de veranderingen in de langdurige zorg zoveel mogelijk voorspelbaar, beheersbaar en zorgvuldig te laten verlopen zodat: de continuïteit van ondersteuning en zorg, binnen de wettelijke kaders, wordt geborgd en negatieve gevolgen voor inwoners zoveel mogelijk worden beperkt; de frictiekosten worden beperkt; de zorgvernieuwing wordt gestimuleerd. In augustus 2014 is in de regio Zaanstreek-Waterland een regiosecretaris benoemd die de volgende opdracht heeft gekregen: 1. de belangen, standpunten en keuzes in de gemeenten van de regio Zaanstreek/Waterland met betrekking tot het sociaal domein scherp te krijgen; 2. afspraken te maken met Achmea over praktische, lopende zaken in 2014 (o.a. over wijkverpleging, samenwerking eerstelijns (en soms tweedelijns) gezondheidszorg waar het gaat om de afstemming tussen jeugdteams en de jeugd-GGZ en de gevolgen van de wijzigingen in de Compensatie Eigen Risico (CER) en WTCG); 3. te komen tot een samenwerkingsagenda met Achmea voor 2015 en verder; 4. het voorbereiden en begeleiden van één of twee regionale transitie overleggen. Hierbij wordt een sporenaanpak gehanteerd waarbij de nadruk in eerste instantie ligt op de punten 1 en 2 en de punten 3 en 4 daarna worden opgepakt. 4.3.3. Het inrichten van de toegang Wmo In de wet zijn de formele stappen vastgelegd die gevolgd moeten worden om te beoordelen of iemand (uiteindelijk) in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning. In hoofdlijnen zijn dat de volgende stappen: melding, gesprek/onderzoek, ondersteuningsplan, beschikking. Als inwoners zich vanaf 1 januari 2015 bij ons melden met een verzoek om ondersteuning gaat een consulent van het Wmo-loket op huisbezoek voor een gesprek. In het gesprek bespreekt en onderzoekt de consulent met de inwoner en eventueel zijn mantelzorger wat de mogelijkheden zijn op het gebied van de eigen kracht, informele netwerken en algemene voorzieningen, en indien nodig een maatwerkvoorziening. Hierbij wordt ook bekeken of er vragen spelen op andere terreinen zoals jeugd of op het gebied van werk en inkomen. Dit is de gangbare werkwijze binnen de Wmo. Nieuw is dat indien er sprake is van meervoudige problematiek dit vastgelegd wordt in het individuele ondersteuningsarrangement. Indien binnen dit arrangement maatwerkvoorzieningen noodzakelijk zijn, gebeurt het beoordelen van de inzet hiervan (het indiceren) op basis van een aanvraag, waaraan formele eisen verbonden zijn. Deze eisen worden nader uitgewerkt en vastgelegd in de verordening. 4.3.4. Het aanbieden van individuele voorzieningen In de Wmo heet een individuele voorziening een maatwerkvoorziening. Een maatwerkvoorziening wordt ingezet als uit het gesprek blijkt dat het een inwoner niet op eigen kracht, met behulp van het netwerk of met algemene voorzieningen lukt om zijn ondersteuningsprobleem op te lossen. Met de nieuwe wet worden wij verantwoordelijk voor het verstrekken van meer en andere maatwerkvoorzieningen dan onder de oude Wmo. Hieronder benoemen wij de wijzigingen in het aanbod van maatwerkvoorzieningen. a. Invulling geven aan de overgangsregeling begeleiding en kortdurend verblijf In de wet is een overgangsregeling voor huidige AWBZ-cliënten opgenomen. De hoofdregel is dat personen die AWBZ-zorg ontvangen op het tijdstip waarop de aanspraak daarop ingevolge de wet vervalt (1 januari 2015), gedurende de looptijd van hun indicatiebesluit (maar uiterlijk tot 31 december 2015) recht houden op die zorg, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren (ook wat betreft de eigen bijdragen en vervoer). Dat betekent ook dat zij er recht op hebben dat die zorg geleverd wordt door de zorgaanbieder van wie zij die zorg dan ontvangen, zelfs als deze niet door de gemeente is gecontracteerd. Voor het beschermd wonen geldt een overgangstermijn van tenminste vijf jaar. Wij maken afspraken met de zorgaanbieders waar nu cliënten uit onze gemeente zorg ontvangen over het continueren van deze zorg conform het overgangsrecht. In 2015 gaan wij met alle cliënten in gesprek over hun zorgvraag en de oplossing daarvoor. 21
b. Invulling bezuiniging Hulp bij het huishouden door maatwerk- en algemene voorziening In 2015 krijgen wij ongeveer 32% minder budget van het Rijk voor hulp bij het huishouden (Hbh), die bezuiniging loopt in 2016 op naar 40%. Deze bezuiniging boeken wij niet in één jaar in, maar in vier jaar. De bezuiniging moet gevonden worden in Hbh 1, de meest eenvoudige vorm van Hbh. Hbh 2 en 3 zijn vormen van begeleiding en zijn een belangrijk element van de ondersteuning bij het langer zelfstandig wonen. In de Wmo 2015 is geen overgangsrecht voor Hbh-cliënten opgenomen. Wij nemen hierop zelf maatregelen om de bezuiniging op te vangen. Wij moeten wel een redelijke termijn hanteren als wij de toekenning wijzigen zodat cliënten die Hbh 1 ontvangen zich aan deze situatie kunnen aanpassen. De VNG adviseert gemeenten over maatregelen die wij kunnen nemen om enerzijds de financiële risico‟s zoveel mogelijk te beperken en anderzijds de Hbh 1 beschikbaar te houden voor inwoners met beperkingen die het echt niet zelf kunnen regelen en betalen. Alle inwoners die nu Hbh 1 hebben houden dit tot 1 juli 2015. Na dit eerste half jaar vervalt de indicatie en kunnen inwoners gebruik maken van de algemene voorziening. Inwoners waarvoor de algemene voorziening niet voldoet, omdat ze het zelf niet kunnen regelen of betalen, kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Hbh. Wij gaan onderzoeken of wij ook een generieke versobering kunnen doorvoeren. Nieuwe aanvragen worden naar de algemene voorziening geleid en als deze niet voldoet wordt er een maatwerkvoorziening ingezet. De algemene voorziening richten wij, zo mogelijk, in regionaal verband in. Indien het niet lukt om tijdig de algemene voorziening operationeel te hebben dan behouden de inwoners langer hun indicatie. c. Afspraken met de centrumgemeenten over beschermd wonen Beschermd wonen betreft intramurale ondersteuning aan inwoners met een psychiatrische of psychosociale problematiek. De cliënten verblijven structureel in de instelling voor beschermd wonen. De middelen voor beschermd wonen worden volledig overgeheveld naar de centrumgemeenten. Voor onze regio zijn dat de gemeenten Zaanstad en Purmerend. De gemeente Zaanstad en Purmerend bereiden zich voor op de nieuwe taken die volgen uit deze decentralisatie door onderzoek. Het onderzoek is erop gericht om te achterhalen welke aanbieders in de regio begeleiding voor de doelgroep ZZP-C geïndiceerden uitvoeren, welke begeleiding er wordt aangeboden, wat de capaciteit van aanbieders is en hoe de huidige situatie op het gebied van wachtlijsten, instroom, doorstroom en uitstroom van cliënten is. De kansen en risico's op het beleidsterrein worden in beeld gebracht met interviews en een groepsgesprek. De indicaties voor beschermd wonen blijven nog maximaal vijf jaar na inwerkingtreding van de wet geldig. De wijze waarop beschermd wonen regionaal wordt ingevuld heeft consequenties voor ons lokale beleid. De afstemming tussen beschermd wonen (regionale verantwoordelijkheid/inkoop) en ambulante woonbegeleiding (lokale inkoop/ verantwoordelijkheid) is belangrijk. Met Zaanstad en Purmerend maken wij regionaal afspraken over de afstemming en ook over de toeleiding naar beschermd wonen. d. Afspraken met de centrumgemeenten over maatschappelijke opvang Bij maatschappelijke opvang gaat het om het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meerdere problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Sinds januari 2014 is er vanuit de centrumgemeenten Purmerend en Zaanstad het Meldpunt Bijzondere Zorg (MBZ) opgestart ten behoeve van de regio Zaanstreek-Waterland. Het MBZ is ook bedoeld voor daklozen. Daklozen uit de regio blijven zich melden bij het Algemeen Opvangcentrum Purmerend (AOP). De intake vindt plaats aan de hand van een zelfredzaamheidsmatrix waarmee wordt beoordeeld of de cliënt ook moet worden aangemeld bij het MBZ of dat het AOP in staat is de cliënt zelf in traject te nemen. Los van deze beoordeling worden alle cliënten geregistreerd bij het MBZ, zodat tevens een totaalbeeld ontstaat. e. Regionaal inkopen van vervoer Wij zijn verantwoordelijk voor het brede doelgroepenvervoer, bedoeld voor inwoners die niet of onvoldoende in staat zijn zelf met het openbaar vervoer (OV) te reizen. Het doelgroepenvervoer bestaat uit: leerlingenvervoer, Wmo-vervoer en delen van het AWBZ-vervoer (van- en naar de dagbesteding). Het leerlingenvervoer en het Wmo/vervoer voeren wij al jaren uit. Hiervoor hebben wij contracten met een 22
vervoerder afgesloten. Het vervoer van en naar de dagbesteding kopen wij regionaal in, bij de inkoop van begeleiding. f. Compenseren chronisch zieken en gehandicapten door inkomensondersteunende maatregelen De landelijke regeling Wet tegemoetkoming chronisch gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) zijn afgeschaft. De vrijgekomen middelen zijn met een forse korting overgeheveld naar de gemeenten. Wij krijgen hiermee de mogelijkheid om chronisch zieken en gehandicapten te compenseren voor meerkosten door op maat, passende bij de individuele behoeften en mogelijkheden en gericht op zelfredzaamheid en participatie, ondersteuning te bieden. Wij brengen dit onder bij de bijzondere bijstand. Aanvragen worden via de beoordelingstoets van de bijzondere bijstand afgehandeld. Dat betekent dat er een inkomens- en vermogenstoets wordt gedaan en dat inwoners tot een inkomen van 120% van het sociaal minimum worden bereikt. g. Invulling persoonsgebonden budget (pgb) Wij bieden maatwerkvoorzieningen aan op basis van zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (pgb). De Wmo 2015 en de Jeugdwet geven ons de verplichting om de mogelijkheid van een pgb voor inwoners te creëren. Het pgb kan bij de Wmo verstrekt worden aan inwoners die op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. Bij de Jeugdwet gaat het om jeugdigen met een individuele voorziening met uitzondering van jeugdigen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging. Wij vinden het pgb voor specifieke groepen inwoners met een complexe ondersteuningsvraag een geëigend instrument voor het voeren van regie over het eigen leven. Vaak wordt het pgb ingezet om een combinatie van professionele zorg en de inzet vanuit informele netwerken mogelijk te maken. Het vaste aanbod in natura leent zich vaak niet voor deze flexibele vorm van zorg en ondersteuning. Met een pgb kan de cliënt zelf de ondersteuning inkopen die hij nodig heeft, op de tijd en plaats die voor de cliënt het beste uitkomt. De Sociale Verzekeringsbank doet namens de gemeente de betaling rechtstreeks aan de zorgaanbieder. De bekostiging van niet-professionals uit middelen van het pgb blijft beperkt tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatig is. Wij hebben in de verordeningen vastgelegd onder welke situaties en voorwaarden het inschakelen van niet-professionals mogelijk is. h. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorziening Wij leggen voor alle maatwerkvoorzieningen en diensten waar dat wettelijk is toegestaan een eigen bijdrage op. Dat doen wij nu ook al voor de Wmo-voorzieningen. Nieuw in de Wmo 2015 is dat wij voor rolstoelen en woningaanpassingen voor kinderen ook een eigen bijdrage mogen vragen. Op landelijk niveau is het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning vastgesteld waarin de parameters staan voor het opleggen van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen. Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage inkomensafhankelijk is en hoogstens maximaal de kostprijs van de voorziening of dienst is. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Het CAK int ook de eigen bijdrage voor de AWBZ (straks de Wet Langdurige Zorg) en zij zorgt voor het anti-cumulatiebeding. Inwoners betalen dan ook nooit meer dan de maximale eigen bijdrage(regeling) zoals vastgelegd in het landelijke besluit maatschappelijke ondersteuning. i. Bieden van keuzevrijheid tussen aanbieders Inwoners aan wie een maatwerkvoorziening begeleiding wordt verstrekt hebben de keuze tussen verschillende aanbieders als die een soortgelijke dienst aanbieden. Wij gaan echter uit van de goedkoopst adequate oplossing. Dat wil zeggen dat wij uit de mogelijke oplossingen de goedkoopste kiezen. Inwoners kunnen wel voor een duurdere oplossing kiezen, maar wij vergoeden de goedkoopst adequate. Dit sluit aan bij de huidige Wmo-praktijk. Dit kan betekenen dat inwoners niet meer naar een voorziening in een andere gemeente gaan omdat het vervoer er naartoe ook betaald moet worden. Wij willen hier, vooral bij het herindiceren, zorgvuldig mee omgaan zodat inwoners die al langere tijd begeleiding van een aanbieder ontvangen niet ineens over moeten stappen naar een andere aanbieder. Dat is voor een groot deel van onze inwoners gezien hun problematiek niet wenselijk.
23
4.4. Wanneer zijn wij tevreden? In bovenstaand hoofdstuk beschrijven wij de activiteiten die wij uitvoeren om onze doelstelling te halen. Wij zijn tevreden als: De eigen kracht van inwoners is versterkt waardoor zij zelf of met behulp van hun sociaal netwerk hun problemen kunnen oplossen. a. Continueren cliëntondersteuning in 2015 cliëntondersteuning beschikbaar is voor alle cliënten die daar behoefte aan hebben; in het derde kwartaal van 2015 een evaluatie gedaan is en er duidelijk is hoe de cliëntondersteuning in 2106 vormgegeven moet worden. b. Continueren van de ondersteuning van mantelzorg er in 2015 mantelzorgondersteuning beschikbaar is voor mantelzorgers die daar behoefte aan hebben; het ondersteuningsaanbod is afgestemd op de ondersteuningsvraag van mantelzorgers. c. Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers er in 2015 en 2016 een blijk van waardering voor mantelzorgers is georganiseerd. d. Stimuleren vrijwilligerswerk Sociaal cultureel centrum De Bolder in 2015 en 2016 vrijwilligers werft en faciliteert. e. Stimuleren Right to Challenge er twee keer per jaar een oproep is gedaan tot Right to Challenge. f. Bevorderen leefbaarheid het veiligheidsplan in 2015 is vastgesteld. Er een breed aanbod en voldoende beschikbaarheid van algemene voorzieningen is waar inwoners die dat nodig hebben gebruik van maken waardoor de vraag naar duurdere individuele ondersteuning en voorzieningen beperkt wordt. a. Inventarisatie algemene voorzieningen de algemene voorzieningen in 2015 in kaart zijn gebracht en dubbelingen en witte vlekken bekend zijn. b. Organiseren hulp op afstand er in 2015 afspraken zijn met Sensoor over het leveren van hulp op afstand. c. Ontwikkeling van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK) zie hoofdstuk 5 jeugdhulp. d. Eigen bijdrage voor algemene voorzieningen er in 2015 een regeling is voor de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen. e. Afspraken met zorgverzekeraars en huisartsen er minimaal twee keer per jaar overleg is met alle huisartsen; er afspraken met de zorgverzekeraars zijn over de samenwerking met de wijkverpleegkundigen. Er passende individuele ondersteuning en voorzieningen beschikbaar zijn voor de inwoners die niet op eigen kracht, met behulp van hun netwerk of met algemene voorzieningen hun problemen kunnen oplossen. Inwoners weten de toegang tot deze voorzieningen te vinden. a. Invulling overgangsregeling begeleiding en kortdurend verblijf voor 2015 de toegangseisen voor maatwerkvoorzieningen zijn vastgelegd; wij vanaf 1 januari 2015 meldingen en aanvragen voor de Wmo kunnen afhandelen; 24
wij in 2015 met alle overgangscliënten een gesprek hebben gevoerd; alle overgangscliënten die zorg nodig hebben dit ontvangen volgens het overgangsrecht. b. Invulling bezuiniging hulp bij het huishouden als er in 2015 een algemene voorziening is waar inwoners die Hbh1 nodig hebben gebruik van kunnen maken en de bezuiniging die is opgenomen in de gemeentebegroting voor Hbh behaald is; c. Afspraken met centrumgemeenten over beschermd wonen er in het eerste kwartaal van 2015 afspraken zijn met de centrumgemeenten over de afstemming en de toeleiding naar beschermd wonen. d. Afspraken met centrumgemeenten over maatschappelijke opvang er in het eerste kwartaal van 2015 afspraken zijn met de centrumgemeenten over maatschappelijke opvang. e. Regionaal inkopen van vervoer wij het vervoer in 2015 regionaal inkopen. f. Compenseren chronisch zieken en gehandicapten aanvragen van chronisch zieken en gehandicapten die meerkosten hebben ten gevolge van hun aandoening in 2015 afgehandeld worden; de compensatieregeling bekend is bij de doelgroep. g. Invulling persoonsgebonden budget inwoners in 2015 (op basis van de verordening Wmo en Jeugd) aanspraak maken op een pgb. h. Invulling eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen als wij voor alle maatwerkvoorzieningen waar dat wettelijk is toegestaan een eigen bijdrage heffen. i. Bieden van keuzevrijheid tussen aanbieders inwoners die in aanmerking komen voor begeleiding (maatwerkvoorziening) keuzevrijheid hebben voor een aanbieder. Wij monitoren deze resultaten door: a. Ervaringsonderzoek onder cliënten. Dit onderzoek voeren wij jaarlijks uit. De VNG is momenteel in overleg met cliëntenorganisaties en gemeenten een vragenlijst aan het opstellen die gemeenten vanaf 2016 moeten gebruiken voor het onderzoek. b. Jaarlijkse evaluatie van het Wmo-loket. Wij onderzoeken hierbij het aantal aanvragen, verstrekkingen en klachten. c. Onderzoek naar dienstverlening. Indien daar aanleiding toe is doen wij gericht onderzoek naar de dienstverlening van een aanbieder. De resultaten hiervan gebruiken wij bij het evaluatiegesprek met de betreffende aanbieder.
25
5.
Jeugdhulp
Op 1 januari 2015 zijn wij als gemeente verantwoordelijk voor alle zorg voor jeugd. Waar wij als gemeente tot nu toe alleen de verantwoordelijkheid hadden voor het preventieve jeugdbeleid (denk aan: jongerenwerk, jeugdgezondheidszorg en opvoed- en opgroeiondersteuning) krijgt de gemeente per 1 januari 2015 ook de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor (licht)verstandelijk gehandicapte jeugdigen (met uitzondering van langdurige instellingszorg) en de begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen (voorheen AWBZ). Deze uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheden, vaak aangeduid met het begrip „transitie jeugdzorg,‟ is wettelijk verankerd in de Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen, kortweg de Jeugdwet. Op 18 oktober 2013 stemde de Tweede Kamer in met deze wet en op 18 februari 2014 ook de Eerste kamer. Daarmee is de invoering van de nieuwe Jeugdwet een feit. 5.1. Waar staan wij nu? Met de meeste jeugdigen in onze gemeente gaat het goed en dat willen wij graag zo houden. Wij hebben voor een aantal thema‟s (opgroeien, school, werk en veiligheid) geïnventariseerd waar wij als gemeente staan. Daarnaast gaan wij in op het zorggebruik van jeugdigen en hun ouders. 5.1.1. De doelgroep De doelgroep van de nieuwe zorg voor jeugd bestaat uit alle jeugdigen en gezinnen in de gemeente Waterland. In de Jeugdwet wordt onder een „jeugdige‟ verstaan: een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Daarnaast hebben wij als gemeente de verplichting om bepaalde vormen van jeugdhulp te continueren tot 23 jaar, wanneer deze al was gestart voordat de jeugdige 18 jaar werd. Het gaat hierbij vooral om trajecten die zich afspelen binnen de jeugdreclassering. Wij hebben daarnaast vanuit andere wettelijke kaders, zoals de (nieuwe) Wmo en de Participatiewet een verantwoordelijkheid voor jongeren vanaf 18 jaar die ondersteuning of hulp nodig hebben. Wij maken binnen het sociaal domein verbindingen om te zorgen dat jeugdigen ook na hun 18e goed geholpen worden als dit nodig is. Naast jeugdigen behoren ook de ouders van de jeugdigen tot de doelgroep. Voor de definitie van ouder gaan wij uit van de definitie van de wet: „een ouder is de gezaghebbende ouder, adoptiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder‟. Overigens komen pleegouders ook in aanmerking voor jeugdhulpvoorzieningen. Tot slot worden ook andere volwassenen die een opvoedkundige rol hebben richting jeugdigen, zoals familie, buurtbewoners, en vooral pedagogisch medewerkers van voorschoolse voorzieningen, leerkrachten in het primair onderwijs en docenten in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs tot de doelgroep gerekend. 5.1.2. Jeugdigen in Waterland In de gemeente Waterland wonen op 1 januari 2013 in totaal 3.795 jeugdigen onder de 18 jaar (op een totale bevolking van 17.091 inwoners). Met de meeste van deze jeugdigen gaat het goed: zij ontwikkelen zich door naar school te gaan, te sporten en een zinvolle invulling aan hun vrije tijd te geven. a. Opgroeien en opvoeden Een grote meerderheid van de ouders ervaart de opvoeding van hun kind als niet al te moeilijk. Uit onderzoek onder ouders van kinderen van 0 t/m 11 jaar in Zaanstreek-Waterland (2012)2 blijkt dat: 4% van de ouders de opvoeding als moeilijk of zeer moeilijk ervaart; ruim één op de drie ouders (soms, vaak, altijd) zorgen (33%) of vragen (40%) heeft over de opvoeding.
2
Regionaal tabellenboek Gezondheidsonderzoek 0- t/m 11-jarigen, 2011 - GGD Zaanstreek-Waterland, 2012. Er zijn op basis van dit onderzoek geen gegevens beschikbaar specifiek voor de gemeente Waterland.
26
De zes meest genoemde onderwerpen waar ouders van kinderen van 0 t/m 11 jaar in ZaanstreekWaterland zorgen over hebben zijn: luisteren, gehoorzamen; eten, slapen, zindelijkheid; houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken; angst, onzekerheid, faalangst; schoolprestaties; druk, agressief zijn. Sommige onderwerpen zijn leeftijd specifiek. Zo wordt eten, slapen en zindelijkheid het meest genoemd door ouders van kinderen van 0 t/m 3 jaar. Luisteren en gehoorzamen wordt het meest genoemd door ouders van kinderen tussen de 4 en 8 jaar. Angst en onzekerheid en ook schoolprestaties zijn onderwerpen van zorg voor ouders van 8- t/m 11-jarigen. Opvoeden moeilijker voor bepaalde groepen Ouders waarvan het kind een verhoogd risico heeft op psychosociale problemen (kinderen die volgens hun ouders een verhoogde score hebben op de SDQ-vragenlijst3 vinden de opvoeding veel vaker (vijftien keer zo vaak) moeilijk dan ouders van kinderen die normaal functioneren. Ouders van kinderen die gepest worden vinden opvoeden ruim twee maal zo vaak moeilijk als ouders van kinderen die niet gepest worden. En ook alleenstaande ouders vinden opvoeden vaker moeilijk (bijna twee keer zo vaak) dan ouders in een gezin waar de (biologische) ouders nog bij elkaar zijn. Eén op de zeven ouders heeft behoefte aan deskundige hulp Eén op de zeven ouders (14%) in de regio heeft (soms, vaak, altijd) zodanige zorgen over de opvoeding dat zij deskundige hulp wensen. Vooral ouders van kinderen met een verhoogd risico op psychosociale problemen (kinderen die volgens hun ouders een verhoogde score hebben op de SDQ-vragenlijst) hebben vaak behoefte aan deskundige hulp (acht keer zo vaak als kinderen die normaal functioneren). Ook ouders die een nieuw samengesteld gezin vormen of alleenstaand zijn, hebben veel vaker (ongeveer vier keer zo vaak) behoefte aan professionele hulp. Verschillende informatiekanalen over opvoeden Ouders halen opvoedinformatie uit verschillende kanalen. 88% bespreekt opvoedvragen met de partner, vrienden of familie. Bijna de helft van de ouders (46%) bespreekt de vragen met andere ouders. Ook internet wordt veel voor vragen geraadpleegd: 44% van de ouders kijkt bij vragen op internet. Een kwart van de ouders bespreekt vragen met deskundigen die met het kind te maken hebben en één op de vijf ouders raadpleegt bij vragen tijdschriften of boeken. De meeste ouders (70%) krijgen minstens af en toe hulp van familie, vrienden, kennissen of buren bij alledaagse dingen rondom de verzorging en/of opvoeding van het kind. Het gaat hierbij om oppas, advies bij de dagelijkse verzorging of advies bij de opvoeding. Voor 79% is de hulp van naasten voldoende, 5% zou graag meer hulp willen. 91% van de ouders in de regio kan (af en toe, regelmatig, vaak) praten met familie, vrienden, kennissen of buren wanneer zij een probleem hebben rondom de verzorging van hun kind. De meeste ouders vinden deze steun voldoende, 3% zou graag meer steun willen. b. School en werk Leerlingen in het basisonderwijs4 Het basisonderwijs is als grootste medeopvoeder van de jeugdigen in Waterland een onmisbare partner in de zorg voor jeugd. Wij tellen op 1 januari 2014 tien basisscholen in onze gemeente. Op deze basisscholen zitten in totaal 1.549 leerlingen. In deze telling tellen ook leerlingen mee die geen inwoner zijn van de gemeente Waterland maar wel een school in onze gemeente bezoeken. In het najaar van 2014 heeft de nieuwe basisschool (De Verwondering) haar deuren geopend in Monnickendam. 3
Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is een korte screeningslijst die de psychische problematiek en vaardigheden bij kinderen van 3 tot en met 16 jaar meet. 4 De cijfers en gegevens over leerlingen en het onderwijs zijn afkomstig uit het jaarverslag leerplicht 2012-2013 gemeente Waterland.
27
In de gemeente Waterland volgt 96,5% van de basisschool leerlingen regulier basisonderwijs (BO), 2,7% volgt onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs (SBO) en 0,8% volgt speciaal onderwijs (SO). Landelijk zijn de cijfers respectievelijk 95,3% BO, 2,5% SBO en 2,1% SO. Hoewel het aantal leerlingen dat een speciale school voor basisonderwijs bezoekt hoger is dan landelijk, hebben wij weinig leerlingen in het speciaal onderwijs. Het lijkt erop dat wij de mogelijkheden om leerlingen binnen het „gewone‟ basisonderwijs op te vangen zoveel mogelijk benutten. Gezien de wens om kinderen een passende onderwijsplek te bieden zo dicht mogelijk bij huis is dit een goede ontwikkeling. Het merendeel van de leerlingen bezoekt een school binnen onze gemeentegrenzen. De leerlingen die buiten de gemeentegrens een school bezoeken, zijn veelal leerlingen die onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs volgen maar ook leerlingen die voor een specifieke onderwijsrichting kiezen zoals bijv. Montessori of een Vrije school. Leerlingen in het voortgezet onderwijs Wij hebben in totaal 1.0465 leerlingen in het voortgezet onderwijs. Van het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs volgt het merendeel een opleiding in Amsterdam (39%) of in Volendam (28%). Het aantal verschillende scholen in Amsterdam dat door leerlingen uit Waterland wordt bezocht ligt rond de dertig. In Purmerend (16%) bezoeken de leerlingen vooral verschillende locaties van de Purmerendse Scholen Groep. Leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs In het schooljaar 2012-2013 volgde 35% van de populatie kwalificatieplichtige leerlingen (16 tot 18 jaar) een beroepsopleiding en staat ingeschreven bij een ROC of andere instelling die MBO-opleidingen verzorgt. Van de bovengenoemde groep die een middelbare beroepsopleiding volgt, kiest 60% voor een beroepsopleiding aan een instelling in Amsterdam (bijv. ROC van Amsterdam, hout- en meubileringscollege of Mediacollege). De overige deelnemers volgen onderwijs in de regio Zaanstreek/Waterland, Alkmaar, Heerhugowaard of Hoorn. Leerlingen van 18 jaar tot 23 jaar Van de groep jongeren van 18 tot 23 jaar heeft ruim 76% een startkwalificatie behaald (diploma op MBOniveau 2, HAVO of VWO). Van de 24% jongeren die geen startkwalificatie heeft, volgt 42% een opleiding welke leidt tot een startkwalificatie. Van de groep jongeren zonder startkwalificatie en zonder opleiding is 36% gemeld bij de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC). Een aantal vindt na begeleiding van het RMC een nieuwe opleiding, maar ook veel jongeren willen geen begeleiding of zijn aan het werk. Werk Op 31 december 2013 zijn er 31 niet-werkende jongeren ingeschreven bij het UWV als werkzoekend. 21 jongeren hebben een WW-uitkering en 11 jongeren hebben een WWB uitkering. c. Gezondheid en vrije tijd6 Gezondheid Veel kinderen in Waterland zijn lichamelijk gezond (96%) en 83% beweegt voldoende. Een paar kinderen (3%) werd het afgelopen jaar sterk belemmerd door een chronische aandoening (die wel of niet is vastgesteld door een arts). Tieners ervaren in vergelijking met kinderen een minder goede lichamelijk gezondheid (82%) en voldoen minder aan de beweegnorm van zeven uur per week (35%).Voor scholieren uit Waterland geldt dat 22% een lage score voor psychische gezondheid heeft; dat wil zeggen dat zij zich psychisch minder gezond voelen. Een bijzondere risicogroep zijn kinderen van ouders met een psychisch probleem of een verslaving. Zij hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van een depressie. In het gezondheidsbeleid „Waterland Gezond‟ 2013-2017 zijn in relatie tot jeugdigen drie thema‟s als speerpunt benoemd namelijk: alcohol, drugs en roken (genotmiddelen), gezond gewicht en psychische gezondheid. De definitie van gezondheid is aan verandering onderhevig. Het gaat niet alleen meer om de 5
Peildatum 01-01-2013 Alle gegevens/percentages zijn van toepassing op onze gemeente en afkomstig uit de gezondheidsmonitor 0-12 jarigen GGD Zaanstreek-Waterland (platteland) en het EMOVO scholieren onderzoek voortgezet onderwijs 2012. 6
28
afwezigheid van ziekten, maar ook om eigen regie op het leven en participatie. Gezondheid speelt een belangrijke rol bij alle decentralisaties. Meedoen bevordert immers gezondheid en andersom. Voor meer informatie verwijzen wij u naar het gezondheidsbeleid. Vrije tijd Veel kinderen in de leeftijd van 8 t/m 11 jaar zijn lid van een sportvereniging (88%) of een zang-, muziekof toneelvereniging (20%). Daarnaast spelen veel kinderen buiten in de tuin of in een speeltuin (65%). d. Veiligheid en criminaliteit7 Jeugdoverlast In 2013 zijn er 74 meldingen van jeugdoverlast in de gemeente Waterland bij de politie binnen gekomen. Dit is een daling van 10% ten opzichte van 2012. Wij hebben jeugdoverlast samen met de politie als prioriteit bestempeld. Er wordt regelmatig bij de politie geklaagd over gedragingen van jongeren. De politie vervult een signalerende en adviserende rol als het gaat om hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen. Wij roepen de hulp van de politie in bij overlastsituaties. Bij de controles heeft de politie mogelijkheden om de overlast op dat ogenblik te doen ophouden, maar ook hier ligt de kracht in een integrale aanpak. Alle hangplekken zijn door de wijkagenten in kaart gebracht en besproken in het jeugdnetwerkoverleg (JNO) met de partners, vooral met de jongerenwerker. Jeugdige veel- en meerplegers De politie heeft samen met kernpartners een integrale aanpak ontwikkeld voor de jeugdige veel- en meerplegers. Door deze aanpak kan vroegtijdig, consequent en direct worden ingegrepen waardoor het uitgroeien naar een volwassen veelpleger kan worden voorkomen. Hoe jonger een (aankomend) crimineel wordt herkend, hoe meer effect de aanpak heeft. Omdat het zo belangrijk is om te voorkomen dat jeugdigen doorgroeien tot volwassen veelpleger worden ook de jeugdige meerplegers in deze aanpak meegenomen. Huiselijk geweld Wie zich schuldig maakt aan huiselijk geweld kan een tijdelijk huisverbod opgelegd krijgen. De door de burgemeester gemandateerde hulpofficier van justitie kan aan de hand van een onderzoek bepalen of het gerechtvaardigd is om iemand uit huis te plaatsen voor een periode van tien dagen. Die periode kán verlengd worden met maximaal achttien dagen. Slachtoffers van huiselijk geweld geven aan blij te zijn met de nieuwe wet, omdat de uithuisplaatsing zorgt voor rust in het gezin. In de periode tijdens de uithuisplaatsing wordt tevens het hulpverleningstraject opgestart. De rust in het gezin in combinatie met het hulpverleningstraject voor beide (alle) partijen is de kracht van het huisverbod. Tijdens de periode van het huisverbod gaat de politie op huisbezoek om te controleren of de uit huis geplaatste zich aan de regels houdt. In 2013 is het aantal misdrijven van huiselijk geweld in Waterland gestegen met 25% ten opzichte van 2012 (van 16 naar 20 misdrijven). Ook het aantal huisverboden is gestegen met een aantal van negen. e. Gebruik van de jeugdzorg Met de meeste jeugdigen in Waterland gaat het goed. Er is echter een groep jeugdigen die problemen ervaart bij het opgroeien. Jongeren met een beperking zijn extra kwetsbaar. Het is belangrijk dat zij de juiste ondersteuning krijgen. Het gaat om jongeren met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, licht tot meervoudig. Door verschillende gescheiden registratiesystemen is er onvoldoende inzicht in de aantallen unieke jeugdigen en gezinnen die ondersteuning ontvangen. Cijfers tussen sectoren onderling kunnen niet bij elkaar opgeteld en/of vergeleken worden. De afgelopen tijd is door verschillende partijen geprobeerd een beter beeld te krijgen van het gebruik in de zorg voor jeugd, met de informatie die op dit moment voor handen is. Dit beeld is niet volledig maar draagt wel bij aan een overzicht van de huidige situatie. Geestelijke gezondheidszorg (JGGZ) De JGGZ biedt hulp aan jeugdigen met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. De psychiatrische stoornissen waar jeugdigen (tot 23 jaar) mee te maken kunnen hebben zijn o.a. adhd, angst, autisme, psychose en dwang- en eetstoornissen. 7
Bron: politieverslag 2013 gemeente Waterland
29
Uit de Vektis8 cijfers blijkt dat jeugdigen uit Waterland vooral zorg ontvangen op grond van gedragsstoornissen, aandacht tekort en overige stoornissen in de kindertijd. Jeugd GGZ Totaal gebruik GGZ jeugdigen 0 t/m 17 jaar Waarvan: - Generalistische Basis GGZ - Specialistische GGZ
2011
2012 195
188
28 167
26 162
Tabel 5: Aantal jeugdigen met (geïndiceerde) GGZ problematiek Bron: Vektis
De behandeling van lichte tot matige, niet complexe psychische stoornissen vindt plaats in de Generalistische Basis GGZ. Een behandeling start als er sprake is van een vermoeden van een DSMbenoemde stoornis (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) in combinatie met een gemiddeld tot lage beperking van het functioneren. Hierbij gaat het om lichte tot matige, niet te complexe problematiek met laag en matig risico, waarbij sprake is van een goed sociaal netwerk en met een grote kans op herstel. Het kan ook gaan om jeugdige met ernstige maar stabiele psychische problematiek die geen gespecialiseerde behandeling, maar wel een langdurige monitoring behoeven. De generalistische basis GGZ is ook verantwoordelijk voor goede nazorg, ondersteuning en terugvalpreventie bij jeugdige die al behandeld zijn voor een psychische aandoening. Jeugdige met complexe stoornissen worden geholpen in de gespecialiseerde GGZ. De gespecialiseerde GGZ kenmerkt zich door een hoge mate van complexiteit van de behandeling, waarbij gespecialiseerde kennis nodig is. Jeugd AWBZ De zorg die onder de Jeugdwet komt te vallen betreft zorg voor kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met een beperking die gebruik maken van: AWBZ-prestaties extramurale begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging. Het gaat om alle grondslagen in de gehandicaptensector, namelijk jeugdigen met een verstandelijke (VG), lichamelijke (LG) of zintuiglijke (ZG) beperking. AWBZ-prestatie extramurale behandeling van jeugdigen met een grondslag verstandelijke beperking. Dit betreft ook de prestatie „behandeling groep‟ die vaak in een kinderdienstencentrum (KDC) wordt geleverd. Zorgzwaartepakketten LVG 1-5 voor intramurale cliënten met een licht verstandelijke beperking (onder 18 jaar). Jeugd AWBZ Totaal gebruik AWBZ in natura Totaal gebruik AWBZ in PGB
2012 9 41
2013 10 geen gegevens
Tabel 6: Aantal jeugdigen met lichtverstandelijke handicap. Bron: Vektis
Jeugd- opvoedhulp (J&O) De cijfers over jeugdigen in onderstaande tabel zijn afgerond op vijftallen. Dit is ook gebeurd met gegevens die een waarde lager dan vijf hebben; deze zijn naar boven afgerond. De weergegeven waarde '5' heeft daarmee de betekenis 'zeven of minder, maar niet nul'. Door afronding kan het voorkomen, dat de som van de detailgegevens afwijkt van het totaal.
8
Vektis verzamelt declaratiegegevens van alle zorgverzekeraars.
30
Jeugd en opvoedhulp (J&O) Totaal provinciaal gefinancierde jeugdzorg Totaal jeugd en opvoedhulp waarvan: - ambulante jeugdzorg - dagbehandeling - residentiele jeugdzorg - verblijf pleegzorg Jeugdbescherming (JB) waarvan: - Ondertoezichtstelling (OTS) - Voogdij Jeugdreclassering (JR)
2011 45
2012* 40
20 5 5 5
20 5 10
15 10 10
10 5 10
Tabel 7. Aantal jeugdigen met jeugd en opvoedhulp (dubbele telling cliënten mogelijk) Bron: CBS * voorlopige cijfers (2012)
5.2. Wat willen wij bereiken? Wij vinden het belangrijk dat jeugdigen in Waterland gezond, veilig en evenwichtig opgroeien zodat zij als mondige, sociale en zelfredzame inwoners in het leven staan en een bijdrage leveren aan de lokale samenleving. Ouders zijn hiervoor in eerste instantie zelf verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de gemeente in beeld. 5.2.1. Doelstelling Jeugd Onze doelstelling is om de eigen kracht van jeugdigen en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving te versterken. Wij zetten daarom in op: het versterken van de eigen kracht van jeugdigen en ouders bij het oplossen van opvoed- en opgroeiproblemen; het versterken van het opvoedkundige klimaat/de pedagogische infrastructuur in de kernen, de scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen waardoor kleine problemen klein blijven; het tijdig bieden van passende zorg voor jeugdigen (zoveel mogelijk) in de vertrouwde omgeving van het gezin, de school en buurt om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen. De uitgangspunten voor de transitie van het sociaal domein zijn vanzelfsprekend van toepassing op de nieuwe zorg voor jeugd (zie hoofdstuk 3). Daarbij leggen wij vanuit de zorg voor jeugd de focus op de eigen kracht van jeugdigen en het gezin, preventie (voorkomen is beter dan genezen) en het meedenken in plaats van overnemen. 5.3. Wat gaan wij doen? Wij beschrijven op basis van de vier doelen uit hoofdstuk 3.3 wat wij de komende twee jaar gaan doen (welke activiteiten wij ondernemen om de zorg voor jeugd vorm te geven). 5.3.1. Het versterken van de eigen kracht en het sociaal netwerk De eerste verantwoordelijkheid voor het opvoeden en opgroeien van jeugdigen ligt bij de ouders. De sociale omgeving vervult hierbij een belangrijke ondersteunende rol. Hoe ouders, jeugdigen en buurtbewoners met elkaar omgaan is niet direct te beïnvloeden. De zogenaamde „pedagogische civil society‟ kan niet gevormd worden door de overheid of instellingen, maar de vorming kan wel gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt hierin een belangrijke rol. a. (Door)ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin Het CJG is er om jeugdigen en ouders te voorzien van informatie en advies, laagdrempelige ondersteuning te bieden door (opvoed)spreekuren, themabijeenkomsten en cursussen te organiseren en bereikbaar te zijn voor vragen en knelpunten rond opvoeden en opgroeien. Het is een samenwerking van basisvoorzieningen, zoals het consultatiebureau, voorschoolse voorzieningen, jeugdgezondheidszorg en het onderwijs. Het CJG is bedoeld om ouders/opvoeders te ondersteunen bij het opvoeden en opgroeien. Het CJG Waterland is in 2009 gestart. De kennis en ervaring die wij tot nu toe hebben opgedaan met het CJG en de toekomstige jeugdzorgtaken, maken dat wij het CJG (door) ontwikkelen. Uiteindelijk streven 31
wij naar een volledige integratie van het CJG met het kernteam jeugd en gezin (waar het preventie, de informatie- en adviesfunctie, de opvoedondersteuning en de coördinatie/regie van zorg betreft). Met de (door)ontwikkeling van het CJG hebben wij het afgelopen jaar al stappen gezet die aansluiten bij de transitie. Wij hoeven (gelukkig) niet bij nul te beginnen. Het CJG maakt het mogelijk om de signalering van problemen en behoeften aan zorg snel tussen de betrokken organisaties te delen, af te stemmen en te beleggen bij de juiste organisaties. Wij werken al nauw samen met de kernpartners9 van het CJG, zij hebben actief meegedacht over de (nieuwe) toegang tot zorg voor jeugd en een deel van de kernpartners maakt deel uit van het nieuwe kernteam jeugd en gezin. Wij streven naar een organisch proces waarin het CJG en het kernteam langzaam integreren. Daarbij speelt ook een fysieke integratie van het CJG in de nieuw te bouwen brede school in Monnickendam. b. Stimuleren van ontmoeting en initiatieven door en voor ouders Wij zetten met behulp van het CJG in op het creëren en faciliteren van omstandigheden die uitnodigen tot kennismaking, dialoog, netwerkvorming en het ontwikkelen en uitvoeren van eigen initiatieven door en voor ouders. Dat doen wij o.a. door het organiseren van opvoedspreekuren, trainingen, cursussen en themabijeenkomsten voor de doelgroepen van het CJG. Daarnaast onderzoeken wij de mogelijkheid van het inzetten van buurtmoeders en -vaders. Dit zijn vrijwilligers (vaders en/of moeders) die een vader of moeder in de buurt willen helpen bij allerlei vragen en/of praktische zaken op het gebied van opvoeden en opgroeien. c. Deskundigheidsbevordering van CJG partners Het CJG speelt in samenwerking met andere partners in het sociaal domein een verbindende, aanjagende en voorwaardenscheppende rol in het versterken van de eigen kracht en de eigen omgeving van jeugdigen en ouders. Wij investeren in de deskundigheidsbevordering op dit gebied van onze CJG partners. Daarnaast wordt de inzet van instrumenten als Eigen Kracht Conferenties (EKC) gefaciliteerd. d. Continueren van de inzet jongerenwerk Het jongerenwerk heeft een belangrijke rol in de zorg voor jeugd als het gaat om vrijetijdsbesteding, preventie, talentontwikkeling, laagdrempelige hulpverlening en doorverwijzing. In onze gemeente staat het (vraaggericht) werken met jeugdigen in de kernen centraal. Waar hebben jongeren behoefte aan? Hoe ziet dit eruit en waar kan dit toe leiden in samenwerking met en/of vooral door de jongeren zelf. Een plek of situatie waar jongeren naar toe kunnen/elkaar ontmoeten is een belangrijk instrument voor de jongerenwerker om contact te maken met jongeren en signalen op te pakken. De ontmoetingsplekken voor jongeren in Ilpendam en Monnickendam zijn hier goede voorbeelden van. Daarnaast bevordert de jongerenwerker de sociale cohesie en verbinding in de buurt en zorgt hij voor het positief contact tussen jongeren en de buurt. De jongerenwerker maakt deel uit van de flexibele schil rondom het kernteam jeugd en gezin. e. Invulling keuzevrijheid van jeugdigen en ouders Wij bieden passende hulp. Dat betekent dat de inzet van jeugdhulp wordt afgestemd op de ernst en aard van de problemen, maar ook op de eigen kracht en mogelijkheden van het gezin en haar omgeving. In gesprek met het gezin wordt gekeken welke hulp nodig is. Er wordt bij de bepaling van de jeugdhulp rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en ouders, hun levensovertuiging en hun culturele achtergrond. Waar mogelijk wordt keuzevrijheid geboden. Als jeugdigen en ouders het niet eens zijn met het besluit over de inzet van jeugdhulp is bezwaar en beroep mogelijk. 5.3.2. Het versterken van de algemene voorzieningen Wij zetten in op versterking van de algemene voorzieningen (in de Jeugdwet wordt gesproken over overige voorzieningen). Wij doen dat door:
9
De kernpartners van het CJG zijn: Stichting Maatschappelijke Dienstverlening (SMD) Zaanstreek-Waterland, MEE Amstel en Zaan, GGD Zaanstreek-Waterland, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, samenwerkingsverband onderwijs Waterland.
32
a. Intensiveren van de samenwerking met de huisartsen De huisarts, medisch specialist en jeugdarts mag jeugdigen en ouders (direct zonder tussenkomst van het kernteam jeugd en gezin) verwijzen naar jeugdhulp10. Vooral huisartsen hebben een belangrijke signalering, verwijs- en monitoringfunctie. Zij krijgen immers veel vragen over opgroeien en opvoeden. De huisarts kent het gezin, de voorgeschiedenis en de context. De huisarts is daarmee een belangrijke partner voor het kernteam. Wij hebben het afgelopen jaar de samenwerking met de huisartsen in Monnickendam geïntensiveerd. Zo hebben zij actief meegedacht over de toegang tot de jeugdzorg en maakt de praktijkondersteuner JGGZ van de huisartsenpraktijk in Monnickendam deel uit van het kernteam jeugd en gezin. Wij bouwen voort op deze samenwerking en breiden deze uit naar de andere huisartsen in onze gemeente. Wij doen dat door met alle huisartsen in gesprek te gaan en minimaal 2 keer per jaar overleg met hen te voeren (in combinatie met de Wmo). Daarnaast willen wij, zonder te treden in hun professionele handelingsvrijheid, met de huisartsen goede afspraken maken over de manier waarop zij jeugdigen en ouders verwijzen naar jeugdhulp. De werkwijze (criteria en procedure) van de huisarts kan (vanuit praktische oogpunt) niet wezenlijk verschillen van die van het kernteam (zie 5.3.3.). Dit moet geprotocolleerd met wederzijdse kennisgeving gebeuren. b. Investeren in vroegsignalering Het is belangrijk dat opvoed- en opgroeiproblemen vroegtijdig worden gesignaleerd (zodat kleine problemen ook klein blijven). Wij versterken de vroegsignalering in het gezin door de implementatie van het signaleringsinstrument (ALPHA-NL) bij de verloskundige praktijk en het consultatiebureau Waterland. Veel zorgwekkende omstandigheden voor jeugdigen zijn al in de zwangerschap aanwezig of voorspelbaar. De ontwikkeling van kinderen start eigenlijk al ruim 9 maanden voor hun eerste bezoek aan het consultatiebureau. Er is toenemend bewijs dat de prenatale periode van groot belang is voor latere uitkomsten van gezondheid en ontwikkeling. Van roken, alcohol en medicatiegebruik tijdens de zwangerschap zijn de nadelige effecten al langer bekend. Voeding, stress en psychisch welbevinden van de aanstaande moeder hebben mogelijk ook invloed op de ontwikkeling in de eerste levensjaren. Erkennen van deze prenatale factoren is één ding, voorkómen en beïnvloeden ervan is veel gecompliceerder. Met het signaleringsinstrument wordt getracht negatieve invloeden voor te zijn of indien al aanwezig positief te beïnvloeden. Als de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en/of het CJG al tijdens de zwangerschap signalen van de verloskundige ontvangen en direct starten met begeleiding of het motiveren voor hulp, kan dat gezondheidswinst voor ouders en kinderen opleveren. Jonge ouders en tienermoeders vormen één van de doelgroepen die hierbij speciale aandacht vragen. Verloskundigen hebben hierin een signalerende taak en kunnen deze meer systematisch invulling geven door het signaleringsinstrument „ALPHA-NL‟. Wij besteden daarbij specifiek aandacht aan de samenwerking tussen de jeugdgezondheidszorg, het CJG en andere professionals waarnaar verwezen kan worden. Daarnaast investeren wij in de vroegsignalering bij de kinderopvang, peuterspeelzalen, op scholen en verenigingen. Wij doen dat door deskundigheidbevordering op het gebied van signalering en gespreksvoering van onder andere groepsleiders, leerkrachten, trainers en vrijwilligers die in contact staan met jeugdigen. c. Organiseren zorg in en om de school Het onderwijs is als grootste medeopvoeder van jeugdigen in Waterland een onmisbare partner in de zorg voor jeugd. Doordat een jeugdige veel tijd doorbrengt op school, is de school een goede graadmeter voor hoe het met een jeugdige gaat. De school kan ook een directe ingang zijn om (vroegtijdig) hulp te bieden. Uit de praktijk blijkt dat het onderwijs en de zorg-/hulpverlening steeds meer naar elkaar toe groeien en samen werken. Ook fysiek in de school (vindplaats is werkplaats). Dit betekent dat waar er veel kinderen zijn, daar ook de nodige en passende ondersteuning moet zijn. Het schoolmaatschappelijk werk vormt de belangrijkste schakel tussen het onderwijs en de zorg. Onze inzet van het schoolmaatschappelijk werk is erop gericht om dezelfde beweging te maken als binnen de zorg voor jeugd, namelijk het naar voren halen van zorg (dichtbij en vroegtijdig) om onnodige inzet van specialistische hulp te voorkomen. Hier raakt de zorg voor jeugd het passend onderwijs. De Wet passend onderwijs is op 1 augustus 2014 ingegaan. Scholen hebben met de inwerkingtreding van de wet een zorgplicht gekregen. Dat betekent dat 10
Artikel 2.6., eerste lid, onderdeel g van de Jeugdwet
33
scholen ervoor verantwoordelijk zijn om elk kind een goede onderwijsplek te bieden. Op de eigen school, eventueel met extra ondersteuning in de klas, op een andere reguliere school in de regio of in het (voortgezet) speciaal onderwijs. De invulling van deze verantwoordelijkheid voor de scholen is door de samenwerkingsverbanden primair- en voortgezet onderwijs vertaald in ondersteuningsplannen11. Om de relatie tussen de zorg voor jeugd en passend onderwijs te versterken gaan wij in de regio Waterland (samen met de gemeenten Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Purmerend en Zeevang) en de samenwerkingsverbanden voor het primair- en voortgezet onderwijs het huidige schoolmaatschappelijk werk ontwikkelen richting schoolmaatschappelijk werk plus (SMW+). Schoolmaatschappelijk werk plus Als de school geen toereikende of passende hulp kan bieden aan leerlingen/studenten met psychosociale en/of materiële problemen die van invloed zijn op hun persoonlijke ontwikkeling en als gevolg daarvan belemmerend kunnen werken op de schoolloopbaan, is het SMW+ een belangrijke partner in de school. Het SMW+ vervult een brugfunctie tussen school, leerling/ouders en zorg. Het doel is om leerlingen en ouders die dat nodig hebben in een zo vroeg mogelijk stadium hulp te bieden, zodat leerlingen in staat worden gesteld de school op een gezonde en veilige manier succesvol te doorlopen en af te ronden. Onderwerpen die aan de orde kunnen komen zijn: pesten of gepest worden, gebrek aan sociale vaardigheden, problemen in de thuissituatie of op school, gescheiden ouders, (huiselijk) geweld, gedragsproblemen, en verslaving. Hoe jonger de leerling des te sterker zal de nadruk liggen op de hulpverlening aan de ouders. Daarnaast geeft het SMW+ informatie, advies en consultatie aan het onderwijsteam. De kern van de vernieuwing ligt erin dat SMW+ professionals: de kracht van ouders versterken; breed kijken naar de verschillende leefgebieden van ouders en kind en met het resultaat daarvan kunnen handelen; in staat zijn ertoe bij te dragen dat ouders met een groot aantal vragen en problemen zelf verder kunnen en daardoor minder verwijzen (naar specialistische zorg). Voor het basisonderwijs zijn deze ontwikkelingen vooral gebonden aan de school. Voor het voortgezet onderwijs is daarnaast ook de regio Zaanstreek-Waterland en regio Amsterdam van belang. Veel leerlingen uit onze gemeente gaan immers naar het voortgezet onderwijs in de regio. De inrichting van een zorgstructuur waarin hulpverlening en onderwijs dichter naar elkaar toe groeien, krijgt daarom binnen het voortgezet onderwijs een ander (en nog nader uit te werken) karakter. In de werkagenda verbinding passend onderwijs en zorg voor jeugd staan alle nog nader uit te werken actiepunten (zie bijlage 7). 5.3.3. Het inrichten van de toegang tot de jeugdzorg Binnen de jeugdzorg is de inrichting van de toegang tot de verschillende jeugdzorgvoorzieningen één van de grootste veranderingen. Wij willen niet alleen de doorverwijzing naar hulp regelen, maar ook sturen op een nieuwe manier van werken. Daarom zetten wij in op goede vrij-toegankelijke hulp om daarmee (te veel) doorverwijzing naar dure hulpvormen te voorkomen, maar wel tijdig de juiste hulp te kunnen bieden. Het kernteam jeugd en gezin vormt de spil van de jeugdhulp in Waterland. Het kernteam bestaat uit professionals die qua expertise het hele jeugdhulpveld bestrijken en die, naast het inschatten van de zorgbehoefte, ook zelf, als team, aan de slag gaan met het gezin. Vanuit het kernteam jeugd en gezin wordt informatie, advies en vrij toegankelijke (waar geen verwijzing voor nodig is), tijdelijke, kortdurende, ambulante hulp geboden. Indien langdurigere, specialistische hulp nodig is, wordt door het kernteam jeugd en gezin een advies opgesteld voor doorverwijzing naar specialistische hulpverlening en/of het gedwongen kader. Het advies wordt beoordeeld door een gemeentelijke coördinator die uiteindelijk de beslissing neemt tot inzet van zorg.
11
Wij hebben in april 2014 tijdens het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) als gemeente ingestemd met de ondersteuningsplannen van het PO en VO. In de ondersteuningsplannen is de wijze waarop extra ondersteuning wordt georganiseerd voor leerlingen beschreven.
34
Het kernteam jeugd en gezin bestaat uit: Expertise
Deelnemer
Coördinatie kernteam Algemeen Maatschappelijke werk (AMW) Schoolmaatschappelijk werk Jeugd- en opvoedhulp Gezondheidszorg/psychische problematiek Jeugd en ouders met een verstandelijke handicap Jeugdbescherming en jeugdreclassering (drang en dwang)
Coördinator kernteam (van de gemeente) Maatschappelijk werker SMD ZW Schoolmaatschappelijk werker SMD Jeugdhulpverlener Spirit Praktijkondersteuner huisartsen Jeugd-GGZ Medewerker MEE Medewerker Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA)
Het team staat onder leiding van een gemeentelijk coördinator die het kernteam aanstuurt, bewaakt of partners hun afspraken nakomen en, met advies van het kernteam, de beslissingen over inzet van hulp neemt. Het beoogde resultaat van het kernteam jeugd en gezin is: een omschakeling naar uitgaan van eigen kracht en inzet sociaal netwerk en minder professionele ondersteuning; een multidisciplinaire samenwerking van professionals in de eerste lijn met als uiteindelijke resultaat een vernieuwende, effectievere en goedkopere wijze van ondersteuning waarbij tijdig de juiste hulp wordt geboden en niet onnodig doorverwezen wordt naar dure specialistische of gedwongen zorg. Flexibele schil Om het kernteam heen werkt een zogenaamde flexibele schil met aan de ene kant partners van waaruit signalen over kinderen binnenkomen, zoals het onderwijs, leerplichtambtenaar, de kinderopvang, de (jeugd)gezondheidszorg, het jongerenwerk, welzijnsinstellingen, de politie, etc. Aan de andere kant zijn er de gespecialiseerde jeugdzorg professionals waar snel mee geschakeld kan worden. Dit zijn o.a. specialisten op het gebied van de psychiatrie, verslavingszorg, zorg voor verstandelijk of lichamelijk beperkten en ernstige gezinsproblematiek. Deze specialisten worden afhankelijk van de problematiek van de jeugdige/het gezin ingevlogen in het kernteam jeugd en gezin (fysiek en/of in de vorm van consultatie). Daarnaast kan het nodig zijn om kinderen door te verwijzen voor behandeling of in het uiterste geval voor verblijf bij een specialist of een specialistische instelling. Werkwijze van het kernteam Bij het binnenkomen van vragen of signalen wordt door de coördinator beoordeeld of het nodig is dat het kernteam met het gezin aan de slag gaat en/of een vraag in het voorveld kan worden afgehandeld. De coördinator beschikt over het overzicht van alle cliënten die op enigerlei wijze door de gemeente betaalde zorg ontvangen. De kernteamleden kijken gezamenlijk, generalistisch en integraal naar de hulpvraag van een gezin indien deze meervoudig en/of complex is. Er wordt zo spoedig mogelijk contact opgenomen met het betreffende gezin en een afspraak gemaakt voor een huisbezoek door een duo vanuit het kernteam. Wij kiezen voor deze werkwijze omdat wij zo volgens het “vierogenprincipe” een beter beeld van de situatie in het gezin krijgen en omdat er op deze manier een kruisbestuiving ontstaat tussen de verschillende expertise. Samen met het gezin en eventuele andere betrokkenen uit hun netwerk wordt vervolgens de vraag in beeld gebracht en een gezinsplan opgesteld om naar een oplossing te werken. Het kernteam gaat vervolgens zo veel mogelijk de benodigde hulp zelf bieden. Indien dit niet mogelijk is, wordt een advies opgesteld voor doorverwijzing naar specialistische hulp. Wij moeten als gemeente bij doorverwijzing naar niet vrij toegankelijke hulp (specialistische voorzieningen) een beschikking afgeven aan de cliënt. Namens de gemeente is de coördinator degene die uiteindelijk naar aanleiding van het advies van het kernteam jeugd en gezin een beschikking afgeeft voor specialistische hulp of via de Raad voor de Kinderbescherming en/of de gecertificeerde instelling het gedwongen kader inschakelt. Proces Wij zijn in juni 2014 gestart met proefdraaien met het kernteam jeugd en gezin. Vanuit de ervaringen in de praktijk wordt een bedrijfsplan opgesteld waarin de visie, de rollen, verantwoordelijkheden, werkprocessen 35
en randvoorwaarden voor het kernteam worden beschreven. Het bedrijfsplan maakt onderdeel uit van de verdere uitwerking van de brede toegang. 5.3.4. Het organiseren van individuele voorzieningen Individuele voorzieningen in de vorm van specialistische zorg zijn bedoeld voor jeugdigen en ouders die niet (voldoende) geholpen kunnen worden vanuit hun sociale netwerk, door het kernteam jeugd en gezin en/of door in te zetten vrij toegankelijke basisvoorzieningen. Er is specifieke, hooggespecialiseerde of intensievere ondersteuning nodig (soms in het gedwongen kader). Onze ambitie is om deze ondersteuning zo veel mogelijk laagdrempelig in onze gemeente aan te bieden. Er zijn echter voorzieningen waarvoor dit gelet op het specialistische karakter en wettelijke kader niet haalbaar is. Het gaat om: a. Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK); b. jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR); c. JeugdzorgPlus; d. pleegzorg; e. crisishulp en opvang; f. specialistische jeugdhulp (dagbehandeling); g. dyslexie ondersteuning h. specialistische en basis JGGZ; i. begeleiding, behandeling en persoonlijke verzorging . Wij hebben voor deze intensieve vormen van jeugdzorg in combinatie met verblijf, pleegzorg, gesloten- en residentiële zorg regionale en bovenregionale afspraken gemaakt over de inkoop. Wij kopen de jeugdhulp in 2015 regionaal (Zaanstreek-Waterland) en bovenregionaal (Stadsregio Amsterdam) in. In bijlage 3 beschrijven wij per zorgvorm wat de zorg inhoudt en welke organisaties deze zorg in onze regio verlenen. Regionale samenwerking Voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp en het organiseren van een meldpunt voor de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling is het noodzakelijk en verplicht dat wij als gemeenten samenwerken. De bovenlokale samenwerking voor deze taken is in de Jeugdwet vastgelegd. De noodzaak daarvan komt vanuit het feit dat alleen via bovenlokale samenwerking gewaarborgd kan worden dat er overal en altijd capaciteit voorhanden is om JB, JR en gesloten jeugdhulp te kunnen uitvoeren. Ook is samenwerking nodig om voldoende geografische dekking van het stelsel van meldpunten te kunnen waarborgen. Op andere onderdelen is regionale samenwerking vanwege vergelijkbare redenen niet verplicht, maar wel wenselijk. De samenwerking met andere gemeenten is een belangrijk onderdeel van de ontwikkelingen in het kader van de transitie en transformatie van de jeugdzorg. De gespecialiseerde voorzieningen zijn met uitzondering van het AMHK (waar iedereen zich kan melden) niet vrij toegankelijk: het betreft voorzieningen waarvoor een verwijzing nodig is. JB en JR nemen een wat andere positie in, omdat hiervoor een rechterlijke uitspraak nodig is. Op een aantal van de hierboven vermelde zorgvormen gaan wij hieronder verder in. a. Inrichten Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK)/Veilig Thuis Wij zijn op basis van de Jeugdwet en Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bovenlokaal organiseren van een AMHK dat lokaal bereikbaar is. In het AMHK worden het huidige Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (nu: Jeugdbescherming regio Amsterdam/JBRA) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) van de GGD Zaanstreek-Waterland geïntegreerd. Het samenvoegen van de huidige meldpunten wordt op regionaal niveau georganiseerd. Het nieuwe AMHK (met de naam Veilig Thuis) wordt ondergebracht bij de GGD. Veilig Thuis heeft als doel het voorkomen en stoppen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het grijpt in wanneer dat nodig is. De belangrijkste taken zijn: het beoordelen van (anonieme) meldingen; 36
het beoordelen welke hulpverlening noodzakelijk is door middel van onafhankelijk, integraal onderzoek en een analyse van de aard en de oorzaken; het bieden van ondersteuning door advies en consultatie aan personen die vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling hebben; De GGD Zaanstreek-Waterland werkt samen met JBRA en de gemeenten aan een visie op het nieuwe advies- en meldpunt. Het is daarbij belangrijk dat het AMHK aansluit bij ons lokale kernteam jeugd en gezin. b. Invulling geven aan nieuwe taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering De uitvoering van JB en van JR zijn twee bijzondere nieuwe taken voor de gemeente. De uitvoering van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregel is gescheiden van het uitvoeren van jeugdhulp. De uitvoering van de maatregelen is bij gecertificeerde instellingen gelegd die niet ook zelf jeugdhulp mogen bieden. Een landelijke, onafhankelijke, certificerende instelling draagt zorg voor het certificeringsstelsel. In de regio Zaanstreek-Waterland wordt een contract afgesloten met Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA), de Willem Schikker Groep (WSG) en het Leger des Heils (LdH) om deze zorgvormen uit te voeren. Jeugdbescherming JB is een gedwongen maatregel die de rechter kan opleggen als vrijwillige hulp niet werkt. Het doel van een kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van het kind. Het opleggen betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en zijn ouders (de ouderlijke macht wordt beperkt). Alleen de kinderrechter kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, na zorgvuldig onderzoek en advisering door de Raad voor de Kinderbescherming. Een kind of jongere wordt dan 'onder toezicht gesteld'. Gezinsmanagers begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen overnemen. Soms woont een kind daarbij, tijdelijk niet meer thuis. In de oude situatie voerde Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (nu: Jeugdbescherming regio Amsterdam - JBRA) zowel de jeugdbescherming uit (drang en dwang) als vrijwillige vormen van jeugdzorg (toegang). Dat maakte een overgang van de ene naar de andere zorgvorm, of zelfs een combinatie, eenvoudiger. In de nieuwe Jeugdwet zijn een aantal maatregelen genomen die effect hebben op de werking en organisatie van de JB en JR. Jeugdreclassering JR is bedoeld voor jongeren die in aanraking zijn gekomen met justitie (dat wil zeggen: een strafbaar feit hebben gepleegd) en voor wie een lichte straf – zoals een Halt-afdoening of taakstraf – niet (meer) volstaat. Als een leerplichtambtenaar proces verbaal opmaakt wegens schoolverzuim kan jeugdreclassering ook toegepast worden. Zij zijn de „zwaardere‟ gevallen die zonder ingrijpen mogelijk verder in de criminaliteit zullen afglijden. Bovendien zijn er veel zorgen over de opvoeding en verdere ontwikkeling van deze jeugdigen. JR is een combinatie van intensieve hulp aan en controle op een jongere. Het doel van jeugdreclassering is om recidive (herhaling/terugval) te voorkomen en de jongere weer op het rechte pad te brengen en te houden. De JR heeft ook een pedagogische doelstelling: de bescherming en bevordering van een positieve ontwikkeling van de jongere. De pedagogische begeleiding wordt gedaan vanuit een integrale gezinsgerichte benadering, waar ook de zorgcoördinatie van het gezin onderdeel van uitmaakt. JR wordt opgelegd door de kinderrechter en in een aantal gevallen ook door de officier van justitie (OMafdoening). Het gaat om begeleiding van de jongere in een gedwongen kader. Ook kan JR worden ingezet bij nazorg na verblijf in een justitiële inrichting of op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming in de periode tot de strafzitting. Aansluiting gedwongen kader met kernteam jeugd en gezin Ons uitgangspunt voor de zorg voor jeugd is dat kennis over de jeugdbescherming en jeugdreclassering onderdeel uitmaakt van het kernteam jeugd en gezin. Iedereen die werkt met jeugdigen en ouders dient een beetje jeugdbeschermer te zijn. Deze expertise heeft dan ook een directe plek in het kernteam jeugd en gezin door deelname van een professional vanuit Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA) (voorheen Bureau Jeugdzorg). Daarnaast zijn alle leden van het kernteam getraind op het gebied van veiligheid en het gedwongen kader. Als er vanuit veelvuldige contacten met jeugdigen, ouders of beroepskrachten blijkt dat de veiligheid van een jeugdige in het geding is hebben wij de expertise van jeugdbescherming en reclassering in ons kernteam. Als de ouders en/of jeugdigen weigeren en of niet in 37
staat zijn om de noodzakelijke hulp te accepteren zal vanuit het kernteam een verzoek tot onderzoek worden gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming. Raad voor de Kinderbescherming Wij werken regionaal nader uit hoe wij als gemeenten en de partners in het maatschappelijk veld (gaan) samenwerken met Openbaar Ministerie, Zittende Magistratuur en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit geldt ook voor de onderlinge samenwerking tussen het AMHK, de hulpverlenende instanties, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie. Politie De samenwerking met de politie is belangrijk in het kader van de veiligheid van jeugdigen en het gezin. De politie ziet en signaleert veel in haar dagelijks werk. Een nauwe samenwerking tussen de politie en de hulpverleners in de kernen is noodzakelijk om daar snel en goed op in te springen. Wij doen dat onder andere via de wijkagent, jeugdrechercheurs en veiligheidsmakelaar die onderdeel zijn van het netwerk (de flexibele schil) rondom het kernteam jeugd en gezin. Er worden regionaal afspraken gemaakt over hoe de zorgmeldingen vanuit de politie, via het AMHK dan wel direct via het kernteam (in onderlinge afstemming), leiden tot het opstarten van bijvoorbeeld hulpverlening. Veiligheidshuis Het Veiligheidshuis is een samenwerkingsverband van de negen gemeenten in de regio ZaanstreekWaterland. Het Veiligheidshuis zorgt binnen de regio voor (betere) afstemming tussen partners die werken aan preventie, dwang en nazorg van crimineel gedrag. Het is een fysieke plek waar verschillende partijen uit de veiligheids-, zorg- en strafrechtketen samenwerken met als doel om verergeren van problemen en terugval te voorkomen en kansen te bieden aan het individu. De samenwerking tussen het Veiligheidshuis en het lokale kernteam wordt verder ontwikkeld. Beleidsinformatie justitiële keten Voor gezinnen waarvoor dat nodig is werken wij nauw samen met en wisselen wij informatie uit met justitiële partners. Wij hebben daarnaast vanuit onze regierol een informatiebehoefte. Zo moeten wij in staat zijn om een verzoek tot onderzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel aan te vragen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Omgekeerd moeten wij berichten kunnen ontvangen vanuit justitie over opgelegde maatregelen. De Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) is een digitaal knooppunt dat zorg voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen justitiële partijen (de Raad voor de kinderbescherming, de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtbanken) en het gemeentelijk domein. Wij sluiten als gemeente het kernteam, het AMHK en de gecertificeerde instellingen aan op CORV. c. Crisishulp De Jeugdwet verplicht ons als gemeente om in situaties waarbij onmiddellijke hulp nodig is, deze hulp ook direct beschikbaar te hebben zodat de veiligheid kan worden gewaarborgd. Crisissituaties in gezinnen kunnen leiden tot positieve of negatieve veranderingen. Daarom is het belangrijk dat hulpverleners snel en flexibel actie ondernemen in de vorm van een crisisinterventie. In geval van nood moet er 24 uur per dag een crisisdienst bereikbaar zijn en tevens crisisopvang beschikbaar zijn in een residentiële voorziening. Wij geven de crisisdienst regionaal vorm. Het is daarbij belangrijk dat de crisishulp aansluit bij ons lokale kernteam jeugd en gezin. d.
Landelijke specialistische zorg
Kindertelefoon In de Jeugdwet is een bepaling opgenomen waarin staat dat de gemeenten zorgdragen voor de Kindertelefoon. Jeugdigen moeten kosteloos en anoniem vragen kunnen stellen en hun verhaal kwijt kunnen. Dat kan bij de Kindertelefoon. Na overleg met het Rijk is bepaald dat de uitvoering en aansluiting hiervan voor een periode van vier jaar door de VNG wordt uitgevoerd. Zeer specialistische zorgvormen Het Rijk heeft drie samenhangende criteria ontwikkeld waarmee bepaald wordt welke functies van de specialistische jeugdzorg in aanmerking komen voor landelijke inkoopafspraken. Het gaat om: 38
1. aantal cliënten: het aantal cliënten is zodanig klein dat het per regionaal samenwerkingsverband van gemeenten moeilijk is om daarvoor een goed aanbod te contracteren waardoor er risico‟s ontstaan om cliënten goed te bedienen; 2. ordening van het aanbod: het aanbod is zodanig landelijk georganiseerd en klein in omvang dat de decentralisatie er toe kan leiden dat er extra hoge transactiekosten en/of administratieve lasten kunnen ontstaan bij het maken van inkoopafspraken; 3. (zorg)inhoud van het aanbod: de inhoud van het aanbod is zodanig specialistisch dat de kans op het organiseren van een substituut op lokaal niveau lastig kan zijn en de drempel voor een aanbieder, om dit als nieuwe dienst aan te gaan bieden, hoog is. Op basis van deze criteria is een lijst van specialistische functies en de hierbij betrokken aanbieders tot stand gekomen. Deze zorgvormen zijn geregeld in een landelijk arrangement (zie bijlage 4). Wij hebben hier qua inkoop zelf geen directe invloed op. Vertrouwenspersoon Jeugdigen, ouders en (netwerk)pleegouders moeten een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Deze kan hen ondersteunen als zij knelpunten ondervinden in de (toeleiding naar) ondersteuning. De vertrouwenspersoon moet werkzaam zijn bij een rechtspersoon onafhankelijk van het college van burgemeester en wethouders, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instellingen of het AMHK. De gemeente stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen. Het realiseren van deze wettelijke eis wordt landelijk uitgewerkt. Het vertrouwenswerk wordt landelijk ingekocht en er komt een VNG handreiking voor gemeenten om zich daarbij aan te kunnen sluiten. e. Werkwijze incidenten en calamiteiten Wij doen er alles aan om incidenten en calamiteiten te voorkomen. Het is echter een illusie dat incidenten nooit meer voorkomen. Bij incidenten en calamiteiten, zoals een zedenzaak of een noodlottig ongeval, willen wij maatschappelijke onrust zoveel mogelijk voorkomen en begeleiding bieden aan betrokken jeugdigen, ouders, het netwerk en professionals. Bij incidenten of calamiteiten melden wij dit bij de GGD Zaanstreek-Waterland. Een coördinator van de GGD belegt een bijeenkomst met relevante vertegenwoordigers van hulpverleningsinstellingen en de politie aangevuld met betrokken functionarissen (bijvoorbeeld vanuit de gemeente en/of de directie van een school). Dit team stelt een plan van aanpak op. Het plan van aanpak kan betrekking hebben op de coördinatie van de hulpverlening, maar ook op het openstellen van een telefoonlijn of het organiseren van een voorlichtingsavond. Het team bepaalt hoe de nazorg geregeld wordt. Ook van het verloop van een incident willen wij leren, samen met alle betrokken partners. Wij doen dat door achteraf direct samen met alle betrokken partijen/hulpverleners te analyseren wat wij kunnen leren van wat er fout ging en wat beter kan. Het is belangrijk om hier samen (als gemeente en maatschappelijke partners) afspraken over te maken. 5.4. Wanneer zijn wij tevreden? In bovenstaand hoofdstuk beschrijven wij de activiteiten die wij uitvoeren om onze doelstelling te halen. Wij zijn tevreden als: De eigen kracht van jeugdigen en ouders bij het oplossen van opvoed- en opgroeiproblemen is versterkt. a. Ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin Het CJG (waar het preventie, de informatie- en adviesfunctie, de opvoedondersteuning en de coördinatie/regie van zorg betreft) in 2016 geïntegreerd is in het kernteam jeugd en gezin. b. Stimuleren ontmoeting en initiatieven door en voor ouders In 2015 initiatieven door en voor ouders vanuit het CJG gestimuleerd en gefaciliteerd worden. In 2015 tenminste vijf buurtvaders en/of -moeders actief zijn in de kernen in onze gemeente. c. Deskundigheidsbevordering van CJG partners Vanuit het CJG tenminste één keer per jaar een training wordt georganiseerd gericht op het stimuleren van eigen kracht van jeugdigen en ouders. De inzet van Eigen Kracht Conferenties wordt gefaciliteerd (door hiervoor voor het CJG en kernteam jeugd en gezin budget te reserveren). 39
d. Continueren inzet jongerenwerk De jongerenwerker in 2015 en 2016 ingezet (blijft) worden als verbinding tussen jeugdigen, de gemeente en eventuele hulp/zorg. De jongerenwerker maakt deel uit van de flexibele schil van het kernteam jeugd en gezin. e. Keuzevrijheid van jeugdigen Wij bieden passende hulp afgestemd op de ernst en aard van de problematiek, behoeften en persoonskenmerken van de jeugdigen. Het opvoedkundige klimaat/de pedagogische infrastructuur in de kernen, de scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen is versterkt waardoor kleine problemen klein blijven. a. Intensiveren van de samenwerking met huisartsen Wij tenminste twee keer per jaar overleg hebben met de huisartsen (gecombineerd met de Wmo). Wij in 2015 afspraken hebben met huisartsen over de manier waarop jeugdigen en hun ouders (direct) verwezen worden naar jeugdhulp. b. Investeren in vroegsignalering Het vroegsignaleringsinstrument (ALPHA-NL) in 2015 geïmplementeerd is bij de verloskundige praktijk en het consultatiebureau. Er jaarlijks deskundigheidsbevordering plaats vindt op het gebied van signalering en gespreksvoering voor leerkrachten, groepsleiders, trainers en vrijwilligers die in contact staan met jeugdigen. c. Zorg in en om school Wij in 2015 in regionaal verband het huidige schoolmaatschappelijk werk hebben ontwikkeld naar schoolmaatschappelijk werk plus (SMW+). Passende zorg voor jeugdigen tijdig en (zoveel mogelijk) in de vertrouwde omgeving van het gezin, de school en buurt wordt geboden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen. Wij zijn tevreden als specialistische zorg is ingekocht. a. Inrichting Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) Het AMHK/Veilig Thuis in 2015 functioneert bij de GGD Zaanstreek-Waterland b. Invulling geven aan nieuwe taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering Wij in 2015 de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdbescherming inkopen bij Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA), De Willem Schikker Groep (WSG) en het Leger des Heils (LdH). Het kernteam jeugd en gezin in 2015 is aangesloten op het gedwongen kader (inhoudelijk en technisch). De samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming in 2015 is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. c. Crisishulp De crisishulp in 2015 is ingekocht en aansluit op het kernteam jeugd en gezin. d. Landelijke specialistische zorg De landelijke specialistische zorg in 2015 is ingekocht. Wij monitoren deze resultaten door: Cliënttevredenheid onderzoek onder jeugdigen waarbij door bijvoorbeeld een vragenlijst en/of gesprek bij de start van de zorg (nulmeting) en na afloop van de zorg wordt gekeken of de resultaten zijn bereikt. De vragen die daarbij centraal staan zijn ook hoe heb je (als jeugdigen) de hulp ervaren en heb je er iets aan gehad. 40
Duurzaam resultaat geen instroomherhaling. 70-80% van de hulpvragen in het kernteam jeugd en gezin.
41
6.
Participatie
Op 1 januari 2015 wordt de Participatiewet ingevoerd. De Participatiewet is ontstaan vanuit de gedachte dat het huidige stelsel niet activerend genoeg en onnodig ingewikkeld is, door verschillen in indicatiestelling, inkomensregimes, voorwaarden, instrumenten en financiering. Het doel van de Participatiewet is om iedereen mee te laten doen in de samenleving, bij voorkeur door te werken in een reguliere baan. Als dat (nog) niet mogelijk is, dan kunnen inwoners op andere manieren participeren. 6.1. Waar staan wij nu? Momenteel voeren wij de Wet werk en bijstand (WWB) uit als vangnet voor de sociale zekerheid. Per 1 januari 2015 krijgt de WWB een nieuwe naam, namelijk: Participatiewet. Wij blijven verantwoordelijk voor de uitvoering. Dat betekent dat wij verantwoordelijk zijn (en blijven) voor het ondersteunen van inwoners bij het vinden van een werkplek en het bieden van een tijdelijk inkomen in de vorm van een bijstandsuitkering of het bieden van inkomensondersteuning in de vorm van bijzondere bijstand in het kader van armoedebeleid. Hieronder beschrijven wij de verschillende doelgroepen die wij onderscheiden in de Participatiewet. 6.1.1. Doelgroepen van de Participatiewet De Participatiewet gaat, net als de andere transities, uit van individuele ondersteuning die aansluit op de mogelijkheden van inwoners. Twee doelgroepen worden expliciet in de wet genoemd. 1. Inwoners die in aanmerking komen voor een structurele loonkostensubsidie. Het UWV moet volgens vastgestelde regels bepalen of iemand tot deze doelgroep behoort. Voor deze specifieke groep zijn afspraken gemaakt in het Sociaal Akkoord. 2. Jongeren tot 27 jaar. De toegang is strenger door de verplichte zoektijd van vier weken. Scholing is een voorliggende voorziening en als daarvoor nog mogelijkheden zijn, is dat een reden om een uitkering te weigeren. Met de Participatiewet kan hierin extra ondersteuning geboden worden. In dit beleidsplan verdelen wij de groepen onder op basis van hun afstand tot de arbeidsmarkt. Wij komen dan tot de volgende verdeling: Groep 1. Regulier werk Inwoners die direct, of op korte termijn (binnen één jaar) of met enige ondersteuning aan het werk kunnen. Dit kan via directe bemiddeling, korte training, werkervaringsplaats, eenmalige werkplekaanpassing of een kortdurende loonkostensubsidie. Groep 2. Structurele ondersteuning Inwoners met een verminderde loonwaarde. Dat zijn inwoners die niet in staat worden geacht in de reguliere markt het minimumloon te verdienen. Er komt een objectieve meetmethode (indicatie door UWV) om dat vast te stellen. Deze groep bestaat uit: huidige kandidaten met een WWB uitkering met beperkingen. Hoeveel van deze kandidaten voor verminderde loonwaarde geïndiceerd worden, kan op dit moment niet nauwkeurig worden vastgesteld; kandidaten die voorheen in aanmerking (zouden) komen voor Wajong en Wsw. Naar schatting zijn dat voor onze gemeente zes Wajongers (waarvan er vier in aanmerking komen voor een uitkering) en vier12 Wsw-ers; Groep 3. Maatschappelijke participatieplaats Inwoners die langere tijd niet betaald kunnen werken, maar wel activiteiten kunnen verrichten om mee te doen in de samenleving (bijvoorbeeld in de vorm van een tegenprestatie of een vorm van dagbesteding). Wij verwachten dat wij met de inwerkingtreding van de Participatiewet verantwoordelijk worden voor naar schatting 170 inwoners in Waterland (uitkeringsgerechtigden en Wsw-ers). Een voorzichtige aanname is dat ongeveer 20% van de huidige WWB‟ers binnen de eerste doelgroep valt, 15% in de tweede doelgroep 12
Per 1 juni 2014
42
en het overige deel (65%) in de derde doelgroep. Het is een aanname omdat wij ons met de werkgeversdienstverlening richten op inwoners die kunnen uitstromen naar regulier werk. Hierdoor is de informatie over de andere groepen niet actueel. 6.1.2. Participatiewet in Waterland Er zijn in Waterland momenteel 124 huishoudens met een WWB uitkering, 3 huishoudens met een Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en 4 huishoudens met een Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Daarnaast stonden er per 1 juni 2014 4 inwoners op de wachtlijst bij Baanstede (Wsw) en hebben 33 medewerkers van de Wsw een dienstverband bij Baanstede. In onderstaande tabel is de duur van de uitkeringen WWB, IOAW en IOAZ per leeftijdscategorie weergegeven. Geslacht
In de uitkering sinds:
Leeftijd Cliënten t/m 26 jaar
Aantal 15
Man 8
Vrouw 7
2014 7
2013 3
2012 0
2011 3
2010 Langer 2 0
Cliënten 27 t/m 55 jaar Cliënten 56 t/m 65 jaar Totaal
83
45
38
11
22
9
8
4
29
33
23
10
5
6
5
3
3
11
131
76
55
23
31
14
14
9
40
Tabel 8. Aantal cliënten (exclusief partner) per 30 juni 2014
6.2. Wat willen wij bereiken? Voor ons zijn zelfredzaamheid, maatschappelijke betrokkenheid, het bijdragen aan de maatschappij en meedoen belangrijke waarden. Wij bieden een vangnet voor iedereen die dat nodig heeft, maar vermijden uitholling van eigen kracht en initiatief door het garanderen van rechten. Wij maken ons sterk om iedereen naar vermogen te laten deelnemen aan de samenleving. In de eerste plaats gaan wij daarbij uit van wat inwoners zelf kunnen, van hun talenten en mogelijkheden. In de tweede plaats van de omgeving van onze inwoners, van kansen die er zijn om daarvan gebruik te maken. En in de derde plaats is er ondersteuning in het sociaal domein als dat toch niet voldoende is. 6.2.1. Doelstelling Participatiewet Wij willen dat zoveel mogelijk inwoners een werkplek hebben die past bij wat zij kunnen. Dit doel streven wij niet alleen na voor inwoners met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Ook inwoners met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt willen wij laten deelnemen, ook als daar langdurige ondersteuning voor nodig is (dat geldt in het bijzonder voor inwoners met een beperking). Dat zijn o.a. de huidige Wsw-wachtlijst en nieuwe instroom (die voorheen een Wsw-indictie of een Wajong-uitkering zouden krijgen). Wij kiezen voor het sociaal domein voor een voor de inwoners logische toegang en integrale werkwijze. Het gemeentehuis blijft de belangrijkste en logische toegang als er een inkomensvraagstuk speelt. Daar waar sprake is van multiproblematiek gaan wij uit van de gedachte één gezin, één regisseur, één plan en een interventieteam. 6.3 Wat gaan wij doen? Wij beschrijven op basis van de vier doelen uit hoofdstuk 3.3 wat wij de komende twee jaar gaan doen (welke activiteiten wij ondernemen om de maatschappelijke participatie van onze inwoners vorm te geven). 6.3.1. Het versterken van de eigen kracht en het sociaal netwerk Om de regie over het eigen leven te kunnen nemen en behouden kijken we naar de mogelijkheden en niet naar de beperkingen van onze inwoners. Het versterken van de eigen kracht doen wij door:
43
a. Aanbieden van vrijwilligerswerk als tegenprestatie Voor een deel van onze inwoners is het niet mogelijk om (al dan niet gedurende langere tijd) betaald te werken, maar zij kunnen wel activiteiten verrichten om toch mee te doen in de samenleving, bijvoorbeeld in de vorm van een tegenprestatie of een vorm van dagbesteding. 6.3.2. Het versterken van de algemene voorzieningen Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waar onze inwoners zonder verwijzing naartoe kunnen gaan, zoals activiteiten van dorpshuizen, sportverenigingen, sociaal cultureel werk. Deze voorzieningen dragen bij aan de zelfredzaamheid en participatie van onze inwoners. Als er immers geen activiteiten georganiseerd worden kunnen zij ook niet meedoen. Wij vinden het belangrijk dat deze algemene voorzieningen laagdrempelig zijn. Ook willen wij inwoners die langdurig van een laag inkomen moeten zien rond te komen ondersteunen. Hieronder benoemen wij wat we daarvoor gaan doen. a. Herziening van het armoedebeleid Armoede is een resultaat van het ontbreken van (voldoende) werk, het onvoldoende genereren van inkomen en/of het hebben van schulden. Werkloosheid, schulden en gebrek aan inkomsten zijn vaak weer het gevolg van andere zaken, zoals onvoldoende opleiding, een beperking of verslaving, een conflict (thuis of op het werk) of zorgen. Vaak gaat het samen met andere problemen. Wij hebben armoedebeleid dat gericht is op meedoen. Het armoedebeleid draagt bij aan vergroting van participatie in de samenleving, door inwoners te helpen deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten en door hen zoveel mogelijk financieel gezond (schuldenvrij en boven de armoedegrens) te houden. Hierbij plaatsen wij met name de participatie van kinderen centraal. Wij zetten in op vroegsignalering en preventie. Daarmee willen wij niet alleen oplossingen treffen om inwoners te ondersteunen, maar willen wij ook helpen te voorkomen dat zij in dergelijke situaties terecht komen. In het licht van het huidige economische bestel is het nog meer van belang om vroegtijdig aandacht te hebben voor het voorkomen van armoede- en schuldenproblematiek.
1. Ondersteuning van sportieve en culturele activiteiten van schoolgaande kinderen Wij continueren de huidige regeling sportieve en culturele activiteiten voor schoolgaande kinderen voor kinderen in de leeftijd van vier tot achttien jaar die tot een gezin behoren met een gezinsinkomen van maximaal 120% van de geldende bijstandsnorm. Op basis van deze regeling ontvangen ouders een bijdrage van maximaal € 230 per kind per jaar, voor daadwerkelijk gemaakte kosten. Het gezinsvermogen mag niet hoger zijn dan het bescheiden vrij te laten vermogen volgens de WWB. Daarnaast hebben wij de computerregeling voor kinderen die naar de middelbare school gaan.
2. Verbreding van de doelgroep voor het armoedebeleid Wij willen het activerende karakter (verder) versterken vanuit de gedachte dat werk uiteindelijk de beste uitweg voor armoede is. Daarbij hebben wij oog voor de armoede onder werkenden met kleine flexibele contracten en onder ouderen. In het kader van preventie van armoede is bovenstaande doelgroep uit te breiden naar alle inwoners. Het is daarbij niet de bedoeling dat alle inwoners een financiële bijdrage krijgen, maar dat zij advies, informatie en begeleiding aangeboden krijgen bij het omgaan met weinig of minder geld. De inkomensgrens voor inwoners die in aanmerking kunnen komen voor categoriale bijzondere bijstand voor een collectieve aanvullende zorgverzekering wordt verhoogd naar 120%. Hierdoor wordt ook ondersteuning mogelijk gemaakt voor inwoners, die nu nog geen recht hebben, maar deze ondersteuning vaak goed kunnen gebruiken.
3. Inschakelen van maatschappelijke partners en vrijwilligers Om het armoedebeleid breder in te kunnen zetten, schakelen wij maatschappelijke partners (o.a. maatschappelijk werk, MEE, CJG, onderwijskrachten, Wmo consulenten) en vrijwilligers in, om een grotere doelgroep te bereiken en daarnaast coaching en begeleiding aan te bieden. b. Individuele inkomenstoeslag verstrekken De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door de individuele inkomenstoeslag per 1 januari 2015. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag is een bevoegdheid geworden en geen verplichting, zoals bij de langdurigheidstoeslag. Wij gaan voor de inkomenstoeslag een inkomensgrens hanteren van 120% van de bijstandsnorm en hanteren dezelfde periode waarin het inkomen onder deze grens moet zijn om voor deze toeslag in aanmerking te komen als bij de langdurigheidstoeslag, namelijk drie jaar. 44
c. Organisatie van cliëntenparticipatie Wij willen een actieve betrokkenheid van inwoners die met de Participatiewet te maken hebben. Deze inwoners zijn belangrijke gesprekspartners om een goede dienstverlening aan de doelgroep mogelijk te maken. Het is essentieel dat zij betrokken zijn bij de totstandkoming van beleid. Wij willen ze een stevige en zichtbare positie geven. De Participatiewet verplicht ons om een verordening vast te stellen waarin regels zijn opgenomen over de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de Participatiewet worden betrokken. De cliëntenparticipatie is nu vorm gegeven voor de huidige doelgroepen van het domein werk en inkomen (cliëntenraad WWB). De nieuwe cliëntenraad is er voor: personen die nu nog onder de WWB vallen en per 1 januari onder de Participatiewet; de nieuwe instroom in de Participatiewet, personen die voorheen in aanmerking zouden komen voor Wajong of Wsw; personen die nu en straks zijn aan te merken als Wsw-medewerkers. Wij geven cliëntenparticipatie en inspraak een stevige plek in de ontwikkeling en evaluatie van ons beleid. Het is belangrijk om dit met een brede vertegenwoordiging van belanghebbenden in te richten. Binnen achtereenvolgens de wettelijke context van de Participatiewet en de ruimte die de vastgestelde gemeentelijke kaders bieden. Daarbij vormt gezamenlijk toewerken naar ambities de basis. Wij vragen de Wmo-raad en de huidige cliëntenraad WWB om hun voorkeur uit te spreken over de vorm van inspraak. Daarbij denken wij zelf aan het eventueel samengaan in één adviesraad van de Wmo-raad en cliëntenraad WWB. 6.3.3. Het inrichten van de toegang Participatiewet In de wet staan formele stappen die gevolgd moeten worden om te beoordelen of iemand (uiteindelijk) in aanmerking komt voor het financiële vangnet (uitkering voor levensonderhoud of bijzondere bijstand) en welke activiteiten ondernomen kunnen worden om actief mee te doen in de maatschappij. De consulenten van sociale zaken brengen bij de cliënt hun situatie in beeld en zoeken samen met hen naar een passende oplossing. Dat kan bijvoorbeeld zijn een uitkering, re-integratie naar werk en/of vrijwilligerswerk. 6.3.4. Het aanbieden van individuele voorzieningen Als uit het gesprek met de consulent van sociale zaken blijkt dat een inwoner hulp nodig heeft bij het vinden van een werkplek en/of het bieden van een (tijdelijk) inkomen dan bieden wij daarvoor ondersteuning. Wij doen dat op de volgende wijze: a. Ondersteuning doelgroepen Wij geven invulling aan de ondersteuning van de drie doelgroepen van de Participatiewet. Hieronder beschrijven wij per doelgroep op welke manier wij dat doen. Doelgroep 1. Regulier werk Deze groep inwoners kan met enige ondersteuning in de vorm van bemiddeling, training, een werkervaringsplaats, eenmalige werkaanpassing en/of een kortdurende loonkostensubsidie aan het werk. Voor deze doelgroep ontwikkelen wij regionaal een werkwijze. Op 1 januari 2015 is deze regionale werkwijze gereed. Dat betekent dat: werkgevers dan één aanspreekpunt hebben voor alle doelgroepen; vacatures en werkzoekenden regionaal worden gematched; werkprocessen regionaal zijn gestroomlijnd; er één gemeenschappelijk regionaal werkgeversinstrumentarium is ontwikkeld; Social return beleid is ingevoerd bij alle deelnemende gemeenten in het inkoopbeleid. Doelgroep 2. Structurele ondersteuning Over deze groep worden specifieke afspraken gemaakt in het regionale Werkbedrijf (zie verderop onder punt c.). De Participatiewet gaat uit van plaatsing van inwoners met verminderde loonwaarde bij reguliere 45
bedrijven. Vooral bij private bedrijven en organisaties, maar voor een deel ook binnen de overheid zelf. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat bedrijven tussen nu en 2026 landelijk 100.000 plekken creëren voor inwoners met een verminderde loonwaarde. De overheid draagt zelf zorg voor nog eens 25.000 plaatsen. Zo nodig worden plaatsingen ondersteund met meer structurele loonkostensubsidies en/of werkplekaanpassingen en begeleiding. Doelgroep 3. Maatschappelijke participatieplaats Voor de derde doelgroep is betaald regulier werk op korte en langere termijn geen optie. Voor cliënten waarbij er geen mogelijkheid is op betaald werk, onderzoekt de casemanager in samenspraak met de cliënt waar mogelijkheden liggen en stelt hij samen met de cliënt een arrangement op. Onder een arrangement verstaan we het geheel aan activiteiten en/of instrumenten dat wordt ingezet om het gewenste resultaat te bereiken: versterken van de zelfredzaamheid en de participatie. Voor hen zijn er verschillende alternatieven. Denk aan onbetaald werk zoals vrijwilligerswerk, tegenprestatie-activiteiten, dagbesteding en participatieplaatsen13. Ook deze activiteiten vragen om regie en ondersteuning en ook hierbij ligt het initiatief bij de kandidaten zelf. Bij de regie en uitvoering van deze taken speelt het Sociaal Cultureel Centrum (SCC) De Bolder, die momenteel ook de vrijwilligersvacaturebank beheert, een prominente rol. Wij zetten een pilot op om op die manier deze kandidaten te activeren en om ze in de eigen buurt te laten participeren. De diverse doelgroepen vragen om verschillende soorten arbeidsplaatsen, zowel betaald als onbetaald. De tabel geeft hiervan een overzicht. Doelgroep
Werkplekken
Groep 1 Regulier Werk
1. Reguliere werkplekken bij werkgevers (evt. m.b.v. inzet instrumenten zoals kortdurende loonkostensubsidie). 2. Vrijwillige (onbetaalde) werkervaringsplekken voor inwoners met een uitkering die graag (weer) een (reguliere) baan wensen. 3. Leerplekken om een startkwalificatie te behalen.
Groep 2 Structurele ondersteuning
1. Werkplekken (bij reguliere werkgevers of bij de overheid) voor inwoners met een structureel verminderde loonwaarde met een ondersteuningsbehoefte. 2. Leerwerkplekken voor jongeren voor wie regulier onderwijs geen optie (meer) is.
Groep 3 Maatschappelijke Participatieplaats
1. Tegenprestatiebaan: onbetaalde werkplekken voor inwoners die geacht worden iets terug te doen voor de uitkering. 2. Vrijwilligerswerk: werkzaamheden voor inwoners met een uitkering waarbij er geen mogelijkheden zijn op de reguliere arbeidsmarkt en die graag iets willen doen. 3. Dagbesteding: werk voor dagbesteders AWBZ per januari 2015, inwoners met een begeleidingsbehoefte vanuit de zorg (Wmo) waarvoor werk- en participatieplekken gecreëerd moeten worden. 5. Beschut werken (arbeid in een beschutte omgeving).
Tabel 9. Overzicht van arbeidsplaatsen naar doelgroep.
b. Vormgeven van de werkgeversbenadering Wij zien werkgevers als een cruciale partner voor samenwerking in de uitvoering van de Participatiewet en het oplossen van vraagstukken op de arbeidsmarkt op korte en lange termijn. Om te voorkomen dat werkgevers te maken krijgen met meer dan 400 verschillende regelingen en dienstverlening van gemeenten is in het sociaal akkoord afgesproken dat er in de arbeidsmarktregio‟s afspraken moeten komen over onder andere de dienstverlening aan werkgevers en de hoogte van (en toegang tot) loonkostensubsidie. Dit krijgt een wettelijke basis in de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Wij zijn daardoor niet geheel vrij in het maken van beleid en het vormgeven van de uitvoering, met name niet waar het gaat om instrumenten en uitvoering gericht op werkgevers. Gezamenlijk met werkgevers activeren wij de talenten en capaciteiten van inwoners.
13
De participatieplaats is een re-integratie instrument dat wordt ingezet om inwoners te activeren met ondersteuning. Deze werkplek biedt ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld een relevante cursus.
46
Wij staan voor drie opdrachten: 1. Werkgeversdienstverlening: acquireren, samenwerken, adviseren en profileren (acquisitie en ophalen van werk bij werkgevers, samenwerken in de regio, advisering van potentiële werkgevers, samenwerken in de regio, advisering van potentiële werkgevers op mogelijkheden en profileren als leverancier van arbeidspotentieel). Niet alleen vacatures maar ook werk. 2. Kandidaat benadering: screenen, diagnosticeren, activeren, controleren. Hierbij kun je denken aan de bemiddelingsgroepen (diagnosticeren en activeren) en handhaving en controleren. 3. Verbindingsfunctie: matchen, (door)bemiddelen, begeleiden en monitoren. ad 1. Voor wat betreft de werkgeversdienstverlening zetten wij nu de volgende ontwikkelingen in: De werkgeversdienstverlening voor de groep met verminderde loonwaarde wordt onderdeel van de regionale werkgeversdienstverlening die we op dit moment binnen de regio Zaanstreek-Waterland vormgeven. We zetten er dus geen nieuwe organisatie naast. Per arbeidsmarktregio, dus binnen het regionaal werkgeversservicepunt (zie verderop onder punt a.), hebben we één aanspreekpunt voor werkgevers en toegang tot expertise en dienstverlening voor gebruik van instrumenten, werkplekaanpassingen en groepsdetachering, nazorg en begeleiding. Eenduidige matching zonder onderling concurrerende (publieke) intermediairs. Harmonisering van instrumenten en voorzieningen. Denk bijvoorbeeld aan één systeem van loonwaarde-meting, eenduidig aanbod van begeleiding, voorzieningen voor jobcoaching, loonkostensubsidies en tenslotte een no-risk-polis. Uitbouwen van het regionale werkgeversservicepunt om dit alles vorm te geven. ad 2+3. Voor de twee andere taken (kandidaat benadering en verbindingsfunctie) sluiten wij aan bij de regionale afspraken over de werkgeversdienstverlening. Wij verwachten van werkgevers, dat zij: waar mogelijk gebruik maken van de talenten en capaciteiten van de doelgroep en hun loonwaarde ten behoeve van de organisatie zo goed mogelijk benutten; in dat kader hun werknemers begeleiden en ondersteunen bij het uitvoeren van hun functie en dat zij investeren in de arbeidsbekwaamheid van hun werknemers; bereid zijn om samen met de gemeente en andere organisaties tot (meerjaren) afspraken te komen over werkplekken voor inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt; communiceren over hun wensen en behoeften, inzicht geven in behoefte aan ondersteuning, openstaan voor een andere organisatie van taken en ondersteuning daarbij. Wij begrijpen heel goed dat werkgevers niet primair het doel hebben om werkgelegenheid te creëren. Maar zij bieden die werkgelegenheid wel door de activiteiten die zij ontplooien en hebben arbeidskrachten nodig om hun doelen te realiseren. Daarin vinden wij elkaar. Wij denken mee met de werkgevers en hun uitdagingen op korte en langere termijn. Daarvoor is het nodig dat we niet alleen kijken vanuit het perspectief van een individuele plaatsing op korte termijn, maar ook naar de behoefte op langere termijn. Hoe krijgt dit vorm?
1. Instelling één regionaal werkgeversservicepunt (WSP) Wij werken sinds begin 2013 in de regio Zaanstreek-Waterland aan het integreren en uniformeren van de werkgeversdienstverlening. Reden hiervoor is dat organisaties teveel langs elkaar heen werken en de behoefte van de werkgevers aan één aanspreekpunt en één instrumentarium. De gemeenten in de regio, UWV en Baanstede werken hierin samen toe naar de lancering van een regionaal werkgeversservicepunt (WSP) op 1 januari 2015 waarin: de benadering van de werkgever plaatsvindt door één persoon die alle doelgroepen meeneemt in het gesprek over werk en behoefte aan personeel, elke werkgever één aanspreekpunt heeft, gewerkt wordt vanuit de personeelsbehoefte van de werkgever en er vanuit de totale regio de beste kandidaten worden voorgesteld; 47
het voor de werkgever niet uitmaakt vanuit welke woonplaats of welke publieke organisatie een kandidaat afkomstig is of welke financiële regelingen van toepassing zijn; regionale brede targets op uitvoeringsniveau worden afgesproken, waarop medewerkers in de uitvoering aanspreekbaar zijn. In de regio worden alle werkgeverscontacten, alle vacatures en alle werkzoekenden op één en dezelfde wijze geregistreerd in één gemeenschappelijk regionaal systeem. Daarnaast wordt regionaal gewerkt aan harmonisatie van de verschillende (financiële) instrumenten voor werkgevers. Inmiddels is ook afgesproken dat er per bedrijf één aanspreekpunt zal zijn en dat er één accounthouder verantwoordelijk is voor de matching. De voorselectie van kandidaten gebeurt lokaal.
2. Invulling geven aan de garantiebanen De weg die in de regio is ingeslagen kunnen we verbinden met de afspraken die sociale partners, kabinet en de VNG hebben gemaakt. Werkgevers hebben in het Sociaal Akkoord toegezegd om oplopend naar 2026 100.000 extra banen te creëren voor inwoners met een arbeidsbeperking, de overheid voegt hier 25.000 banen aan toe. Deze banen worden garantiebanen genoemd. Voor onze gemeente betekent dit dat er 1,16 fte garantiebanen gerealiseerd moeten worden in 2015 oplopend tot ongeveer 3,48 fte in 2016. Wij geven hier in de loop van 2015 uitvoering aan. De garantiebanen zijn bedoeld voor de groep met een verminderde loonwaarde. Wat betreft prioritering van de doelgroepen is tot nu toe uit de zogenaamde landelijke Werkkamer (met werkgevers, werknemers en VNG) gemeld dat Wajongers en Wsw-ers tot 2017 voorrang krijgen bij plaatsing op de garantiebanen. Om vorm te geven aan de afspraak om deze inwoners met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen wordt op dit moment in de landelijke Werkkamer gewerkt aan verdere kaderstelling.
3. Opzetten regionaal werkbedrijf
Op basis van de Participatiewet wordt in alle 35 arbeidsmarktregio‟s in Nederland een Werkbedrijf ingericht. De regio Zaanstreek-Waterland vormt één arbeidsmarktregio en dat betekent dus één Werkbedrijf in deze regio. Kort gezegd komt de opdracht voor het Werkbedrijf op het volgende neer: 1. meer werkzoekenden die niet in staat zijn zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen duurzaam aan het werk krijgen; 2. het voor werkgevers makkelijker en aantrekkelijker maken om werk te bieden aan deze groep; 3. gezamenlijk met werkgevers, werknemers en UWV de randvoorwaarden voor de vormgeving van het regionale Werkbedrijf goed en bijtijds vorm geven. Wij maken op regionale schaal afspraken over hoe te voldoen aan de taakstelling om het regionale aandeel van de garantiebanen te creëren met werkgevers en deze in te vullen met niet-werkende werkzoekenden met een arbeidsbeperking. Tot nu toe zijn vanuit de landelijke Werkkamer de volgende zaken genoemd die regionaal in het Werkbedrijf moeten worden uitgewerkt: een eenduidige regionale werkgeversdienstverlening; een regionaal marktbewerkingsplan; een eenduidig instrumentarium voor de werkgevers; een registratiesysteem voor werkzoekenden; een systeem van loonwaardebepaling. Aansturing Wij leiden samen met de andere gemeenten in de regio de inrichting van het Werkbedrijf. Wij willen niet direct aan het begin van het proces uitputtend nadenken over de contouren. Het is beter om de vorm gaandeweg te ontwikkelen onder andere op basis van succesvolle praktijkervaringen. De vorm volgt de functie van het Werkbedrijf, want discussies vooraf om zeggenschap, macht en invloed kunnen dit verlammen. De volgende afspraken worden gemaakt over aansturing: duidelijke afspraken over gouvernance, betrokkenheid, controle, marktordening en de zakelijke kant van samenwerken;
48
het reeds bestaande regionale portefeuillehouders overleg wordt benut als basis voor de aansturing en wordt uitgebreid met werkgevers, vakbonden en UWV. Eén wethouder in de regio is voorzitter en heeft de rol van „trekker‟ van de regionale arbeidsmarkt. Vervolgstappen De vervolgstappen voor de ontwikkeling van het Werkbedrijf en het verwerken van het Sociaal Akkoord zien er als volgt uit: de visie op het Werkbedrijf wordt getoetst bij partners in de regio, waaronder het UWV; per direct betrekken we partners in de regio bij het uitwerken van de werkgeversdienstverlening en het realiseren van de afspraken in het Sociaal Akkoord; een visie en voorstel voor inrichting van het Werkbedrijf leggen wij voor aan het regionaal portefeuillehouders overleg; deze bestuurlijke afspraken formuleren en formaliseren wij met UWV, werkgevers en vakbonden. In 2014 hebben wij de volgende stappen gezet voor de drie doelgroepen: uitvoeren van een bestandsanalyse om een duidelijk beeld te krijgen van de omvang van de doelgroepen; op basis van de bestandsanalyse en nog preciezere informatie van het Rijk over de loonkostensubsidie vindt een duidelijkere toerekening plaats van budgetten (Participatie-deel en loonkostensubsidie Inkomsten-deel) en krijgen we zicht op voor hoeveel personen we mogelijkheden kunnen creëren; voor doelgroep 1 onderzoeken we hoe de samenwerking met werkgevers en met private partijen als uitzendbureaus verder kunnen intensiveren; voor doelgroep 2 bekijken we welke andere partijen een rol kunnen vervullen voor deze doelgroep; met de het sociaal cultureel werk onderzoeken we hoe de uitvoering van taken bij de tegenprestatie plaats kan vinden. Hierbij kan een pilot ondersteunend zijn; een rapportage over de uitkomsten van de deze stappen. c. Transitie werkvoorzieningsschap Zaanstreek-Waterland (Baanstede) De transitie van Baanstede is erop gericht zoveel mogelijk Wsw-ers te begeleiden naar regulier werk. Deze detacheringstaak van Baanstede vraagt onder meer om een gerichte werkgeversbenadering. Het ligt daarbij niet voor de hand dat Baanstede op eigen initiatief en los van zijn omgeving hiertoe werkgevers benadert, maar aansluit bij wat er in de regio gebeurt. De ontwikkeling in de regio naar een gezamenlijk werkgeversservicepunt (WSP) én het inrichten van een regionaal Werkbedrijf zorgen ervoor dat de transitie van Baanstede niet langer gezien kan worden als een solitair proces. Baanstede werkt momenteel al mee om het WSP gestalte te geven en deze beweging wordt voortgezet. d. Invulling van de tegenpresentatie naar vermogen De Participatiewet verplicht ons om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan personen in de leeftijd van 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die een bijstandsuitkering ontvangen (artikel 8a, lid 1, onderdeel b van de Participatiewet). Personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hoeven op basis van de wet geen tegenprestatie te verrichten. De verplichting tot het opleggen van een tegenprestatie is ook niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht (artikel 9 lid 7 Participatiewet). Een goed ingericht tegenprestatie-beleid levert een bijdrage aan een vitale samenleving waarin inwoners zelf regie voeren over hun leven en bijdragen aan het welbevinden van anderen. Daarnaast levert het een bijdrage aan de participatie van inwoners met inkomensondersteuning. De tegenprestatie mag het reintegratiebeleid niet doorkruizen. De tegenprestatie geldt voor alle uitkeringsgerechtigden. De tegenprestatie is een vorm van onbetaalde arbeid, maar is te onderscheiden van de andere vormen van onbetaalde arbeid omdat: het werkzaamheden zijn die additioneel zijn op reguliere arbeid. Het zijn extra werkzaamheden die anders niet gedaan zouden worden; het doel is dat iemand maatschappelijk nuttige activiteiten verricht. Het mag bijdragen aan de ontwikkeling (re-integratie) van de kandidaat; 49
de werkzaamheden naar vermogen zijn, dat wil zeggen dat deze afgestemd moeten zijn op de individuele situatie en mogelijkheden van de cliënt; het een verplichting is; het beperkt is in duur en omvang. Bij de tegenprestatie zetten wij het individuele belang voorop. Het primaat ligt bij de cliënt. In het plan van aanpak van het re-integratietraject dat de cliënt samen met de consulent opstelt, wordt aanvullend opgenomen dat hij iets terugdoet voor zijn uitkering. De activiteiten die iemand verricht zijn niet alleen maatschappelijk nuttig, maar dragen ook bij aan de ontwikkeling van de cliënt. De cliënt blijft voor de volle 100% actief in het kader van zijn plan van aanpak, dit bevordert een snellere uitstroom uit de uitkering. Als iemand al vrijwilligerswerk verricht, is het mogelijk om samen te kijken of deze activiteit past binnen het kader van de tegenprestatie (verplicht aantal uren, duur en maatschappelijk nuttig). Mantelzorg Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorg mag niet aangemerkt worden als een tegenprestatie. Inwoners die mantelzorgactiviteiten verrichten stellen wij vrij van de tegenprestatie, omdat wij dit zien als maatschappelijk nuttige activiteiten. e. Aanpak van de jeugdwerkloosheid Zoals hiervoor vermeld onderscheiden wij in dit beleidsplan drie doelgroepen (regulier werk, structurele ondersteuning, maatschappelijke participatieplaats). Jongeren tot 27 jaar kunnen in alle doelgroepen vallen. Wij hebben ze daarom niet als aparte doelgroep in dit plan benoemd. De Participatiewet besteedt echter wel specifiek aandacht aan jongeren. Ons uitgangspunt voor jongeren is „onderwijs gaat voor werk‟. Voor jongeren is het van belang dat zij zo lang mogelijk onderwijs volgen om hun vaardigheden en competenties te vergroten. Op deze manier worden zij zo goed mogelijk voorbereid op de arbeidsmarkt. Voor jongeren die extra ondersteuning nodig hebben om langer in het onderwijs te blijven, is een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt van belang. Wij hebben hierin geen sturende rol, maar in samenwerking met het onderwijs (het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en het MBO) wel een faciliterende rol om instroom in de Participatiewet te voorkomen. Er is speciale aandacht voor:
1. Inzet op leerwerktrajecten Op basis van de Participatiewet mogen wij ondersteuning bieden aan een leerwerktraject als dat nodig is. Wij maken gebruik van de mogelijkheid een individuele studietoelage toe te kennen aan arbeidsgehandicapten. Via een studie kunnen inwoners hun kennis vergroten. Ook is een diploma een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Zeker dit laatste is belangrijk voor inwoners met een arbeidsbeperking. Werkgevers zijn vaak huiverig om hen in dienst te nemen. De drempel om een contract aan te bieden is lager als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Inwoners met een arbeidsbeperking hebben een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.
2. Stimuleren behalen startkwalificatie Wij streven ernaar dat jongeren allemaal een startkwalificatie krijgen als ze die nog niet bezitten. Wanneer een opleiding niet tot de mogelijkheden behoort bekijken wij of de jongere een startkwalificatie kan verkrijgen middels een ervaringscertificaat (EVC).
3. Verlaging van de uitkering van schoolverlaters Wij passen bij schoolverlaters in lijn met het huidige beleid een verlaging op de uitkering toe van 20%. Het doel hiervan is de schoolverlater te stimuleren verder te studeren en een startkwalificatie te halen. De schoolverlatersverlaging is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming ontving krachtens de Wet tegemoetkoming studiekosten 50
f. Terugvordering van de bijstand bij misbruik Wij zijn bevoegd tot verrekening van in de voorgaande maanden ontvangen inkomsten met de algemene bijstandsuitkering. De verrekeningsbevoegdheid wordt verruimd van drie naar zes maanden. Wij gaan over tot terugvordering als er ten onrechte bijstand is verleend. Het doel is om ten alle tijde misbruik te voorkomen. 6.4 Wanneer zijn wij tevreden? In bovenstaand hoofdstuk beschrijven wij de activiteiten die wij uitvoeren om onze doelstelling te halen. Wij zijn tevreden als: De eigen kracht van inwoners is versterkt. a. Aanbieden van vrijwilligerswerk Er in 2015 een structureel aanbod van vrijwilligerswerk beschikbaar is voor inwoners die een tegenprestatie moeten leveren voor hun uitkering. De algemene voorzieningen voor iedereen toegankelijk zijn. a. Armoedebeleid Het armoedebeleid in 2015 is aangepast en wij zoveel mogelijk inwoners uit de doelgroep bereiken. b. Individuele inkomenstoeslag verstrekken Er in 2015 een regeling is voor het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag aan inwoners die langdurig van een laag inkomen moeten zien rond te komen. c. Cliëntenraad Als er een goede onderlinge samenwerking is met de Wmo-raad. Er een passende (financiële) ondersteuning beschikbaar is voor de inwoners om hen in staat te stellen als volwaardig inwoner mee te doen in de samenleving. a. Meedoen Wij zijn tevreden als wij iedereen naar vermogen participeert in de samenleving, bij voorkeur in regulier werk. b. Vormgeven van de werkgeversbenadering Het werkgeversservicepunt is op 1 januari 2015 ingericht en is in staat om professioneel diensten te verlenen. Wij hebben beleid ontwikkeld m.b.t. de invulling van garantiebanen en wij starten in 2015 met het plaatsen van een Wajonger en/of Wsw medewerker binnen de gemeente. Er is per 1 januari 2015 een regionaal werkbedrijf ingericht waarin een effectieve samenwerking is geregeld tussen UWV, regionale gemeenten, SW-bedrijf Werkgevers worden daarbij op een eenduidige en gerichte manier benaderd en krijgen geschikte kandidaten aangeleverd die passend zijn bij zijn vraag. c. d.
Transitie werkvoorzieningsschap Zaanstreek-Waterland (Baanstede) De transitie van Baanstede integraal wordt uitgewerkt. Invulling van de tegenprestatie naar vermogen Wij op 1 januari 2015 beleid hebben ontwikkeld voor het invullen van de tegenprestatie.
e. Aanpak van de jeugdwerkloosheid Wij streven ernaar dat alle jongeren een sluitend aanbod naar scholing of werk krijgen. Wij streven ernaar dat alle jongeren (die deze nog niet bezitten) een startkwalificatie behalen. f. Terugvordering van de bijstand bij misbruik Er per 1 januari 2015 een regeling is voor het terugvorderen van bijstand bij misbruik. Per 1 januari 2015 maken wij gebruik van de mogelijkheid om tot zes maanden de bijstand te verrekenen bij terugvordering. 51
Wij monitoren deze resultaten door jaarlijks: Na te gaan hoeveel inwoners met een arbeidsbeperking wij hebben kunnen plaatsen bij de plaatselijke en regionale werkgevers. Hierbij nemen wij de ontwikkeling van de arbeidsmarkt mee. Een overzicht te maken m.b.t. de doelgroep van de Participatiewet, de afstand tot de arbeidsmarkt en de stijging op de participatieladder. Na te gaan hoeveel inwoners wij bereikt hebben met het minimabeleid. Na te gaan hoeveel inwoners gebruik maken van een schuldhulpverleningstraject en hoeveel inwoners dit traject succesvol doorlopen.
52
7.
Van beleid naar uitvoering
7.1. Kwaliteit Wij zijn er als gemeente maatschappelijk en wettelijk verantwoordelijk voor dat de zorg en ondersteuning van goede kwaliteit is. Wij beschikken over verschillende instrumenten om een kwalitatief goed aanbod van hulp te organiseren. Zo kunnen wij met (inkoop)contracten kwaliteitseisen stellen aan de te leveren zorg en diensten. Wij gaan hier zo efficiënt mogelijk mee om. Een veel gehoorde klacht van zorgaanbieders is namelijk dat de administratieve last de afgelopen jaren is toegenomen. Wij vinden het belangrijk dat er zoveel mogelijk tijd wordt besteed aan de hulpverlening aan de cliënt en niet aan de administratie. Daarnaast verlenen wij nazorg aan de inwoners die een voorziening hebben ontvangen. Problemen met voorzieningen komen dan snel aan het licht. Verder hebben wij een klachtenregistratie en onderzoeken wij de klanttevredenheid. Wij onderzoeken welk monitoringsysteem ons de meest bruikbare informatie geeft. Wij beschrijven vier perspectieven op kwaliteit. Vanuit elk perspectief kan de kwaliteit worden beoordeeld en is het mogelijk om kwaliteit te beïnvloeden. a. Inwoners Wij verwachten van inwoners dat zij, indien mogelijk een actieve rol spelen in het hulpverleningsproces. De professional moet oog hebben voor wat inwoners en het netwerk zelf kunnen. Inwoners hebben een eigen opvatting over wat kwaliteit is en hoe zij die ervaren. Voor de Wmo moeten wij in de verordening regelen welke aanbieders een klachtenregeling moeten hebben en moet de medezeggenschap van cliënten geregeld worden. De Jeugdwet schrijft voor hoe jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen invulling moeten geven aan de medezeggenschap van cliënten. Zo is een cliëntenraad verplicht op locaties met meer dan tien medewerkers. Daarnaast meten wij de tevredenheid van jeugdigen en ouders door hier afspraken over te maken met de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders. Wij gaan er vanuit dat zij de wensen van jeugdigen en ouders kennen door hen regelmatig te bevragen over wat zij zelf onder kwaliteit verstaan en hoe zij de zorg en ondersteuning ervaren. Om de kwaliteit te waarborgen sturen wij op resultaat. Wat heeft de inzet van hulp en ondersteuning opgeleverd voor de inwoner en zijn gezin. Is het helpend geweest? Dit betekent concreet dat wij bij dienstverlening niet sturen op de intensiteit van trajecten maar op het resultaat. Wat van belang is, is dat de problematiek zodanig vermindert dat de inwoner (en zijn gezin) zelf (zonder ondersteuning) verder kan eventueel met hulp vanuit het netwerk of met algemene voorzieningen. b. Professionals/aanbieders Professionals zijn verantwoordelijk voor het bieden van kwaliteit. Een vakbekwame professional beschikt over actuele kennis en vaardigheden, heeft een adequate beroepshouding, neemt deel aan deskundigheidsbevordering en intervisie en is indien van toepassing geregistreerd bij een beroepsorganisatie of kwaliteitskeurmerk. De jeugdwet vereist dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zorg dragen voor een verantwoorde werktoedeling. Deze norm houdt in dat zij het werk toedelen aan een geregistreerde professional. Als dit niet het geval is, moet deze keuze worden onderbouwd. c. Interventie Bij alles wat professionals doen moeten zij afwegen wat de toegevoegde waarde van de interventie voor de inwoner is. Wij leggen daarmee de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de ondersteuning laag in de organisatie. Dit vraagt een nieuwe houding en ander gedrag: vraaggericht werken en flexibiliteit, zorgen voor verbinding en de ondersteuningsbehoefte van de inwoner en het gezin is leidend. Daarbij is het voor de kwaliteit voor zorg belangrijk om bij inwoners waar het wel mis ging, terug te kijken. Op welke punt ging het mis, wie had waar iets kunnen doen, wat dan en waarom is dat niet gedaan. Daarbij is de focus leren van fouten en niet het aanwijzen van een schuldige. d. Instellingen De (zorg)instellingen creëren de noodzakelijke randvoorwaarden voor kwaliteit. De Wmo 2015 schrijft voor dat aanbieders van voorzieningen er voor moeten zorgen dat voorzieningen veilig, doeltreffend, 53
doelmatig en cliëntgericht verstrekt worden. De voorziening moet afgestemd zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt. Het moet verstrekt worden met respect voor en met inachtneming van de rechten van de cliënt. Daarnaast moet het verstrekt worden in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de professionele standaard. Aanbieders moeten een meldcode vaststellen waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast zijn wij vanuit de Wmo verplicht een toezichthoudend ambtenaar aan te wijzen. Deze persoon houdt toezicht op het naleven van de wet. Wij gaan de komende maanden onderzoeken hoe wij deze functie willen invullen. In de Jeugdwet zijn zeven uniforme landelijke kwaliteitseisen vastgelegd (hoofdstuk 4 van de jeugdwet). Deze eisen (zie bijlage 6) gelden voor alle vormen van jeugdhulp: jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. De Inspectie houdt toezicht op de naleving van de wettelijke eisen die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. Het gaat om verschillende rijksinspecties14: Inspectie Jeugdzorg (IJZ) Inspectie voor de Gezondheidszorg (JGZ) Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) Er zijn landelijke afspraken gemaakt over de afstemming tussen de gemeenten en de inspectie(s) over het landelijke toezicht in het jeugddomein. Zo is afgesproken dat de inspectie STJ het jaarwerkprogramma afstemt met de gemeenten. Ook wanneer de inspectie(s) voornemens hebben om te handhaven stemt zij dit af met de gemeenten. De verschillende inspecties zorgen voor een gezamenlijk loket als aanspreekpunt voor gemeenten. Direct contact tussen de inspectie(s) en individuele gemeenten is nodig bij specifieke situaties. Denk aan een situatie waarin direct handelen nodig is vanwege ernstige bedreigingen van de veiligheid van jeugdigen. Als een nieuwe jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling zich op de markt begeeft maakt de inspectie STJ een risicoanalyse. Zij beoordeelt op basis van de uitkomst of nader onderzoek en beoordeling van de kwaliteit van de nieuwe toetreder nodig is. Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders verplicht onmiddellijk melding te doen bij de inspectie van iedere calamiteit bij de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel of van jeugdreclassering. Resultaatmeting Om te kunnen sturen, moeten wij beschikken over kwalitatief goede beleidsinformatie die gaat over het sociaal domein. Voor de Wmo hebben wij hierin beleidsvrijheid. Regionaal worden indicatoren ontwikkeld die wij gaan gebruiken voor de monitoring. Voor een goede monitoring van de uitgevoerde jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gebruiken wij de indicatoren zoals opgesteld voor de landelijke dataset beleidsinformatie jeugd (zie bijlage 5) en de indicatoren die worden ontwikkeld in de regio Zaanstreek-Waterland. Met deze indicatoren willen wij meten of wij de door ons gestelde doelen bereiken. 7.2. Monitoring en verantwoording De verschillende wetten verplichten ons om de dienstverlening en de ervaringen van cliënten te monitoren. Hoe wij dit gaan doen hebben wij beschreven bij de drie onderdelen.
14
Er is sprake van landelijk toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg in algemene zin (door de IJZ) en op de naleving van de wettelijke eisen voor integrale jeugdhulp (door IJZ en IGZ gezamenlijk). De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) ziet toe op de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Gezien de breedte van het jeugddomein zal verregaande afstemming en samenwerking tussen de betrokken inspecties plaatsvinden. Zo zal de bestaande samenwerking tussen IJZ en IGZ verder worden versterkt en zal met name het integrale karakter van het zorgaanbod bewaakt worden door het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ), het samenwerkingsverband van vijf rijksinspecties die toezicht houden op de zorg voor jeugdigen (IJZ, IGZ, Inspectie VenJ, Inspectie van het Onderwijs en Inspectie SZW).
54
7.3. Planning In bijlage 2 geven wij onze doelen en activiteiten uit dit beleidsplan schematisch weer (inclusief een planning). Wij evalueren jaarlijks de stand van zaken met betrekking tot deze doelstellingen (wat hebben wij bereikt). Het beleidsplan is opgesteld voor relatief korte periode van 2 jaar (2015-2017). Dit biedt ons de gelegenheid om op korte termijn (2015) invulling te geven aan de transitie. In 2015 zijn wij verantwoordelijk voor de nieuwe taken en geven wij praktisch invulling aan de problematiek die wij tegenkomen. In 2016 is er, met de ervaring die wij op dat moment hebben opgedaan ruimte voor verandering (transformatie).
55
8.
Financiële kaders
Voor het financiële kader van dit beleidsplan verwijzen wij naar de begroting 2015. De transitie van het sociaal domein gaat gepaard met een door het Rijk uitgevoerde bezuinigingsronde. Wij realiseren ons dat het moeilijk zo niet onmogelijk zal zijn om reeds in het eerste jaar (2015) deze bezuinigingen door te voeren. Mede gezien de onzekerheid omtrent de uitgaven hebben wij in de begroting 2015 nog geen post opgenomen om de verwachte hogere uitgaven te dekken. In de begroting zijn de uitgaven gelijk gesteld aan de gelden die wij van het Rijk overgedragen krijgen. Het tekort wat in de eerste jaren ongetwijfeld op zal treden zal conform het coalitieakkoord vanuit de algemene reserve positie worden opgevangen. Hiermee wordt tijd gecreëerd om beleidsmatig bij te sturen. In latere jaren kan worden gekeken of de door het Rijk voorgestelde bezuinigingen inderdaad kunnen worden gerealiseerd. Wmo Jeugd Participatie onderverdeeld in: Participatiebudget Wsw
Bestaande taken € 1.316.533,€ 126.826,€ 955.576,-
Nieuwe taken € 1.248.526,€ 2.163.369,€ 955.576,-
Totaal 2015 € 2.565.059,€ 2.290.195,€ 955.576,-
€ 170.717,€ 784.859,-
€ 170.717,€ 784.859,-
€ 170.717,€ 784.859,-
Tabel 10. Budgetten sociaal domein 2015
a. Wmo 2015 In 2015 worden de budgetten die samenhangen met de nieuwe taken verdeeld op grond van historische uitgaven. De budgetten die samenhangen met beschermd wonen en opvang worden verdeeld over de centrumgemeenten. In de septembercirculaire 2014 is het budget voor 2015 bepaalt op € 1.248.526. In 2016 wordt waarschijnlijk het objectieve verdeelmodel ingevoerd. Op het budget voor de bestaande taken is fors gekort vanwege een taakstellende bezuiniging op huishoudelijke verzorging. b. Jeugdwet De verdeling van het beschikbare budget Jeugdwet voor 2015 vindt plaats op basis van historische gegevens over het gebruik van jeugdhulp. In de septembercirculaire 2014 bedraagt het definitieve budget voor 2015 € 2.163.369. In 2016 wordt hier een objectief verdeelmodel ingevoerd. Wij worden hierover in december 2014 geïnformeerd. Dan wordt ook duidelijk welke bedragen er ter beschikking worden gesteld voor de compensatie van extra uitvoeringskosten in 2015 en 2016. c. Participatiewet In het Participatiebudget 2015 zijn de budgetten voor de Wsw (zittend bestand Wsw), het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet en de bestaande re-integratiemiddelen (doeluitkering werkdeel WWB) voor de huidige doelgroep samengevoegd. 8.1. Verantwoording en monitoring Het college moet over de besteding uitsluitend financiële verantwoording afleggen aan de gemeenteraad. Het Rijk vraagt geen verantwoording over de rechtmatigheid van de besteding aan de gemeenten. Wel zal het Rijk de uitvoering van de taken in het sociaal domein monitoren via het informatiesysteem Informatie voor derden (Iv3). Om die informatie-uitwisseling mogelijk te maken is Iv3 aangepast. Iv3 is geen verantwoordingsinformatie en op basis van Iv3 kan niet worden teruggevorderd. Om aanvullende zekerheid te krijgen over de betrouwbaarheid van de Iv3-informatie over de bestedingen in het sociaal domein wordt aan gemeenten gevraagd om bij de eerste Iv3-kwartaallevering in 2015 eenmalig een goedkeurend oordeel van de accountant over de juistheid en volledigheid van de conversie van producten naar functies en categorieën te leveren. Wij krijgen hierover nog nadere informatie van het Rijk.
56
9.
Communicatie
De wijzigingen in het sociaal domein vragen om duidelijke communicatie naar onze inwoners: cliënten, potentiele cliënten en direct betrokkenen. Communicatie en betrokkenheid zijn de rode draad voor de verdere uitwerking en implementatie van het beleid. 9.1.
Uitgangspunten
Wij hanteren de volgende uitgangspunten in onze communicatie: Informeren: het is belangrijk dat betrokken doelgroepen zo goed als mogelijk geïnformeerd worden over het beleid. Om veranderingen voor inwoners zo goed mogelijk uit te leggen wordt communicatie van de wijziging van de beleidsterreinen in het sociaal domein zoveel mogelijk in samenhang voorbereid. Het moet duidelijk zijn dat een groot deel van de wijzigingen géén gemeentelijke beslissing is maar dat dit beslissingen van het rijk zijn. Betrekken: wij willen betrokken partijen intensief betrekken bij onze beleidskeuzes en hen laten meedenken. Dat betekent: in gesprek gaan, vragen stellen en luisteren. Het gaat om persoonlijke communicatie met veel aandacht voor dialoog en interactie. Betrekken doen we bijvoorbeeld door het delen van denkrichtingen, het houden van inspraakavonden waar inwoners en professionals hun zienswijze kunnen geven en het vragen van advies aan de Cliëntenraad WWB en de Wmo-raad. Gedrag beïnvloeden: het stimuleren van de eigen kracht van inwoners en de integrale aanpak door de gemeente van problemen zijn beleidsuitgangspunten die een andere houding en gedrag vereisen van alle betrokken partijen. De communicatie is dan ook gericht op gedragsbeïnvloeding (gewenst gedrag). Begrip tonen: zowel medewerkers van de gemeente zelf, als cliënten en professionals van uitvoerende organisaties kunnen te maken krijgen met nadelige gevolgen van de veranderingen; mogelijk maken ze zich daar bij voorbaat zorgen over. Het is belangrijk dat de gemeente begrip toont voor deze emoties. Maar tegenover de mogelijke verliespunten staat ook winst door kwaliteitsverbetering; ook dat aspect verdient aandacht. 9.2.
Doelgroepen en strategie
We onderscheiden de volgende strategieën: Meeweten: de doelgroep wordt geïnformeerd of levert informatie aan de gemeente; Meepraten: de doelgroep is één van de adviseurs van de gemeente; Meebeslissen: de doelgroep en de gemeente overleggen op gelijkwaardige basis; Meedoen: de doelgroep gaat zelf aan de slag. De volgende doelgroepen (met bijbehorende strategieën) worden onderscheiden: Intern beleidsmedewerkers en consulenten: meeweten, meepraten overige medewerkers/afdelingen: meeweten, meepraten college van B&W: meeweten, meebeslissen gemeenteraad: meeweten, meepraten (klankbordgroep) en meebeslissen Extern cliënten: meeweten, meepraten mantelzorgers: meeweten, meepraten vrijwilligers: meeweten, meepraten zorgaanbieders en welzijnsorganisaties: meeweten, meepraten, meedoen organisaties en professionals: meeweten, meepraten, meedoen inwoners Waterland: meeweten, meedoen adviesraden (Wmo, cliëntenraad WWB): meeweten, meepraten 57
Wanneer het gaat om het informeren van inwoners, zijn er twee doelgroepen te onderscheiden: 1. Niet-cliënten Dit zijn inwoners die nog geen cliënt zijn en nog geen hulp ontvangen vanuit de taken die overkomen naar de gemeente. Het kunnen wel potentiele cliënten zijn of direct betrokkenen bij (potentiele) cliënten. Het is daarom belangrijk dat informatie over de veranderingen voor alle Waterlanders vindbaar en toegankelijk is. Via de gemeentewebsite en via de media informeren we de inwoners van Waterland over de wijzigingen. Wij doen dit op de volgende manieren: inspraakavond over beleidsplan, informatie beschikbaar stellen op onze website en via de media en het opstellen van een folder over de toegang naar de voorzieningen. 2. Cliënten Voor cliënten is het belangrijk te weten wat er concreet voor hen gaat veranderen. Wat betekenen de wijzigingen voor mijn persoonlijke situatie? Cliënten zijn de mensen die in 2014 al een voorziening hebben vanuit een van de taken die overkomen naar de gemeente of vanuit een gemeentelijke taak die door de decentralisatie gaat wijzigingen. Deze cliënten ontvangen zodra het beleid door de gemeenteraad is vastgesteld en wij over de cliëntgegevens beschikken een brief over de gevolgen van de wijzigingen voor hun persoonlijke situatie. Daarnaast gaan we in de loop van 2015 met deze mensen in gesprek om de wijzigingen persoonlijk te bespreken en een herindicatie uit te voeren. Doelen Wij hebben de volgende communicatiedoelen voor ogen: Doelgroepen zijn op de hoogte van de komende veranderingen in het maatschappelijk domein; Doelgroepen voelen zich erkend in hun zorgen en emoties over de veranderingen; Medewerkers en ervaringsdeskundigen - professionals en cliënten en hun verzorgers - denken waar mogelijk mee over de vorming van een nieuwe ondersteuningsstructuur; Inwoners en bedrijven weten welke bijdrage van hen wordt verwacht in de nieuwe situatie en zijn bereid die bijdrage naar vermogen te leveren. Middelen De volgende communicatiemiddelen worden ingezet: Website (pagina Welzijn en elektronisch gemeenteblad); Gemeentepagina in Ons Streekblad; Informatiebrieven; Informatie- en/of inspraakavonden; Persberichten; Folder.
58
Bijlagen 1. Begrippenlijst 2. Planning 3. Specialistische zorg 4. Landelijk inkoop arrangement specialistische zorg 5. Landelijke dataset beleidsinformatie jeugd 6. Kwaliteitseisen Jeugdwet 7. Werkagenda passend onderwijs
59
Bijlage 1. AOP AMHK AWBZ BJAA BO BOPZ CBS CER CJG CORV GI GR EKC HBH HOED IOAW IOAZ JB JBRA JGGZ JGZ JNO J&O JR MZB OV PGB RTA RvdK SBO SHG SO SMW UWV VNG VOG VWS WCTG WMO WVG WWB ZIN ZN
Begrippenlijst Algemeen Opvangcentrum Purmerend Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (nu: JBRA) Basisonderwijs Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Centraal Beheer voor de Statistiek Compensatie Eigen Risico Centrum voor Jeugd en Gezin Collectieve Opdracht Routeer Voorziening Gecertificeerde instelling Gemeenschappelijke Regeling Eigen Kracht Centrale Hulp bij het Huishouden Huisartsen onder één dak Inkomensvoorziening oudere en arbeidsongeschikte werkloze werknemers Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Jeugdbescherming Jeugdbescherming regio Amsterdam Geestelijke Gezondheidszorg jeugd Jeugdgezondheidszorg Jeugdnetwerkoverleg Jeugd- en opvoedhulp Jeugdreclassering Meldpunt Bijzondere Zorg Openbaar Vervoer Persoonsgebonden budget Regionaal Transitie Arrangement (jeugd) Raad voor de Kinderbescherming Speciale school voor basisonderwijs Steunpunt Huiselijk Geweld Speciaal onderwijs Schoolmaatschappelijk werk Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereniging Nederlandse Gemeenten Verklaring omtrent gedrag Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet tegemoetkoming chronisch gehandicapten Wet Maatschappelijke Ondersteuning Wet voorzieningen gehandicapten Wet Werk en Bijstand Zorg in Natura Zorgverzekeraars Nederland
60
Bijlage 2.
Planning
Wat willen we bereiken? Wat gaan we doen? Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Het versterken van de eigen a. Continueren van de kracht en de sociale samenhang cliëntondersteuning
b. Continueren van de ondersteuning van mantelzorgers
Het versterken van algemene
Wanneer zijn we tevreden?
Planning
- Als er in 2015 cliëntondersteuning beschikbaar is voor alle cliënten die daar behoefte aan hebben.
Heel 2015
- Als er een evaluatie gedaan is en er duidelijk is hoe de cliëntondersteuning in 2016 vormgegeven moet worden.
Derde kwartaal 2015
- Als er in 2015 Heel 2015 mantelzorgondersteuning beschikbaar is voor de mantelzorgers die daar behoefte aan hebben. - Als het ondersteuningsaanbod afgestemd is op ondersteuningsvraag.
2015
c. Organiseren jaarlijkse waardering van mantelzorgers
Als er in 2015 en 2016 een blijk van waardering voor mantelzorgers is georganiseerd.
2015 en 2016
d. Stimuleren van vrijwilligerswerk
Als De Bolder vrijwilligers werft en faciliteert.
2015 en 2016
e. Stimuleren Right to Challenge
Als er twee keer per jaar een oproep is gedaan tot Right to Challenge.
2015 en 2016
f. Bevorderen leefbaarheid
Als het veiligheidsplan is vastgesteld.
Eerste helft 2015
a. Inventariseren van het
Als de algemene voorzieningen in
Eerste helft 2015 61
voorzieningen Wmo
Het organiseren van maatwerkvoorzieningen
welzijnsaanbod
kaart zijn gebracht en overlap en witte vlekken bekend zijn.
b. Organiseren van hulp op afstand
Als er afspraken zijn met Sensoor over het leveren van hulp op afstand.
c. Ontwikkeling AMHK
Zie jeugdhulp
d. Invullingen eigen bijdrage regeling voor algemene voorzieningen
Als er een regeling is voor de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen.
Vierde kwartaal 2014
e. Afspraken maken met zorgverzekeraars en huisartsen
- Als er twee keer per jaar overleg is met alle huisartsen (in combinatie met jeugd).
2015 en 2016
- Als er afspraken zijn met de zorgverzekeraars over de samenwerking met de wijkverpleegkundigen.
Eerste helft 2015
- Als wij met alle overgangscliënten een gesprek hebben gevoerd.
2015
- Als alle overgangscliënten die zorg nodig hebben dit ontvangen volgens het overgangsrecht.
1 januari 2015
- Als wij de bezuiniging die is opgenomen in de gemeentebegroting voor Hbh behalen.
2015 en 2016
- Als er een algemene voorziening is waar inwoners die Hbh 1 nodig hebben gebruik van kunnen maken. - Als bekend is of er een generieke
2015
a. Invulling geven aan de overgangsregeling begeleiding en kortdurend verblijf
b. Invulling bezuiniging Hbh
Eerste helft 2015
2015 62
versobering kan worden doorgevoerd op Hbh1. c. Afspraken met de centrumgemeenten over beschermd wonen
Als er afspraken zijn met de centrumgemeenten over afstemming en toeleiding naar beschermd wonen.
Eerste helft 2015
d. Afspraken met de centrumgemeenten over maatschappelijke opvang
Als er afspraken zijn met de centrumgemeenten over maatschappelijke opvang.
2015
e. Regionaal inkopen van vervoer
Als er vervoer is ingekocht voor begeleiding.
Tweede helft 2014
f. Compenseren chronisch zieken en gehandicapten door inkomensondersteunende maatregelen.
Als wij aanvragen van chronisch zieken en gehandicapten die meerkosten hebben ten gevolgen van hun aandoening kunnen afhandelen en dit bekend is bij de doelgroep.
Vanaf 1 januari 2015
g. Invulling persoonsgebonden budget (pgb)
Dit is vastgelegd in de verordening Wmo.
--
h. Invulling eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.
Dit is vastgelegd in de verordening Wmo.
--
i. Bieden van keuzevrijheid tussen aanbieders.
Als inwoners die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening keuzevrijheid hebben voor een aanbieder.
Vanaf 1 januari 2015
63
Jeugdhulp Het versterken van de eigen kracht van het gezin en de eigen sociale omgeving
a. Ontwikkelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)
Als het CJG (waar het preventie, de informatie- en adviesfunctie, de opvoedondersteuning en de coördinatie/regie van zorg betreft) in 2016 geïntegreerd is in het kernteam jeugd en gezin.
2016
b. Stimuleren van ontmoeting en initiatieven voor en door ouders.
- Als initiatieven door en voor ouders vanuit het CJG gestimuleerd en gefaciliteerd worden
2015
- Als er in 2015 tenminste vijf buurtvaders en/of -moeders actief zijn in de kernen in onze gemeente.
2015
- Als vanuit het CJG tenminste 1 keer per jaar een training wordt georganiseerd gericht op het stimuleren van eigen kracht van jeugdigen en ouders.
2015 en 2016
- De inzet van Eigen Kracht Conferenties wordt gefaciliteerd (door hiervoor voor het CJG en kernteam jeugd en gezin budget te reserveren).
2015 en 2016
- De jongerenwerker in 2015 en 2016 ingezet (blijft) worden als verbinding tussen jeugdigen, de gemeente en de eventuele zorg.
2015 en 2016
c. Deskundigheidbevordering van CJG partners.
d. Continueren van de inzet jongerenwerk
64
- De jongerenwerker deel uitmaakt van de flexibele schil van het kernteam jeugd en gezin.
Het versterken van de algemene voorzieningen Jeugd
e. Invulling keuzevrijheid cliënten
Wij bieden passende hulp afgestemd op de ernst en aard van de problematiek, behoeften en persoonskenmerken van de jeugdigen.
a. Intensiveren van de samenwerking met de huisartsen
- Als we tenminste twee keer per jaar overleg hebben met de huisartsen (in combinatie met de Wmo).
2015 en 2016
- Als wij afspraken hebben met huisartsen over de manier waarop jeugdigen en hun ouders (direct) verwezen worden naar jeugdhulp.
1 januari 2015
- Als het vroegsignaleringsinstrument (ALPHA-NL) geïmplementeerd is bij de verloskundige praktijk en het consultatiebureau.
2015
- Er jaarlijks deskundigheidsbevordering plaats vindt op het gebied van signalering en gespreksvoering voor leerkrachten, groepsleiders, trainers en vrijwilligers die in contact staan met jeugdigen.
2015 en 2016
Als wij in regionaal verband het huidige schoolmaatschappelijk werk hebben ontwikkeld naar schoolmaatschappelijk werk plus (SMW+).
2015
b. Investeren in vroegsignalering
c. Organiseren zorg in en om de school.
65
Het organiseren van specialistische hulp
a. Inrichten AMHK/Veilig Thuis.
Als het AMHK/Veilig Thuis functioneert bij de GGD ZaanstreekWaterland.
2015
b. Invulling geven aan nieuwe taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering.
- Als wij de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdbescherming inkopen bij Jeugdbescherming regio Amsterdam, De Willem Schikker Groep en het Leger des Heils.
2015
- Als het kernteam jeugd en gezin is aangesloten op het gedwongen kader (inhoudelijk en technisch).
2015
- Als de samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
2015
c. Crisishulp
Als de crisishulp is ingekocht en aansluit op het kernteam jeugd en gezin.
2015
d. Landelijke specialistische zorg
De landelijke specialistische zorg in 2015 is ingekocht.
66
Bijlage 3.
Specialistische zorg
Wij kopen de specialistische jeugdhulp in 2015 regionaal (Zaanstreek-Waterland) en bovenregionaal (Stadsregio Amsterdam) in. Hieronder beschrijven wij per zorgvorm wat de zorg inhoudt en welke organisaties deze zorg in onze regio verlenen. Bovenregionaal 1. Jeugdhulp residentieel 2. Pleegzorg 3. Jeugdhulp crisisopvang en crisishulp 4. Jeugdhulp Plus 5. Specialistische jeugdhulp voor het jonge kind (dagbehandeling) 6a. Generalistische basis jeugd-GGZ 6b. Specialistische jeugd-GGZ 7. Begeleiding en persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking 8. Behandeling en verblijf voor jeugdigen met een verstandelijke beperking 9. Jeugdbescherming en jeugdreclassering 10. Dyslexie Samenvatting 1. Residentiële jeugdhulp Residentiële jeugdhulp is een benaming voor uiteenlopende typen van zorg voor kinderen en jongeren tot en met de leeftijd van 18 jaar (specifiek van 6-18 jaar, voor kinderen onder de 6 jaar is er sterk de voorkeur voor een pleeggezinplaatsing). Vaak wordt deze vorm van zorg ook geduid als verblijfshulp in een gezinshuis of instelling, omdat de betreffende kinderen hier wonen, opgroeien en worden begeleid en behandeld voor korte of langere duur. Het inzetten van residentiële hulp kan op basis van vrijwillige medewerking van de ouders of onder dwang. Indien er sprake is van acute onveiligheid, kan de kinderrechter besluiten om het kind gedwongen te plaatsen in een dergelijke instelling. Belangrijkste bestaande aanbieders Altra, Spirit, Hoenderloo Groep 2. Pleegzorg Pleegzorg is een vorm van zorg waarin pleegouders het pleegkind verblijf, verzorging en vervanging van de oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de ouders door een hulpverleningsinstelling. Bij pleegzorg is er meestal sprake van langdurige trajecten. De doelgroep bestaat uit kinderen en jongeren van 0 tot en met 18 jaar, met of zonder verstandelijke en/of lichamelijke beperking, waarvan de ouders (of een van de ouders waarbij het kind het verblijf heeft) woonachtig is in de gemeenten behorende tot de regio ZaanstreekWaterland, Haarlemmermeer of Amsterdam-Amstelland15. De verwijzing voor pleegzorg dient voor het 18e levensjaar van het kind te worden gesteld. Belangrijkste bestaande aanbieders Spirit, Bascule, William Schrikker Groep 3. Jeugdhulp crisisopvang en crisishulp Crisishulp en -opvang wordt in de meeste gevallen gecombineerd ingezet. Crisishulp en -opvang biedt acuut hulp en tijdelijk verblijf aan een jeugdige in een pleeggezin of in een instelling, wanneer er sprake is van een crisissituatie in een gezin waardoor op zeer korte termijn opvang en hulp voor een jeugdige(n) buiten het gezin noodzakelijk is. Het bestaat uit specialistische spoedhulp door een ambulante 15
Zie ook het woonplaatsbeginsel in de nieuwe wet op de jeugdzorg. Het gaat hier om de gemeenten Zaanstad, Landsmeer, Purmerend, Edam-Volendam, Beemster, Wormerland, Oostzaan, Waterland en Zeevang (ZaanstreekWaterland) en Haarlemmermeer, Amsterdam, Amstelveen, Aalsmeer, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn (Amsterdam-Amstelland).
67
hulpverlener, in combinatie met 24 uur/7 dagen in de week bieden van veilige dag- en nachtopvang. In een periode van vier weken wordt in overleg met alle betrokkenen intensief gezocht naar een oplossing voor de onveilige situatie die is ontstaan. Het kernteam jeugd en gezin wordt direct op de hoogte gesteld en volgt het proces. Crisishulp -en opvang is er voor kinderen van 0 tot 18 jaar, die niet veilig thuis kunnen wonen en acute hulp nodig hebben. De kosten worden vergoed door de gemeente waarin de ouders (of een van de ouders waarbij het kind het verblijf heeft) woonachtig zijn. Belangrijkste bestaande aanbieders Altra, Spirit 4. JeugdhulpPlus JeugdhulpPlus is een zeer zware en intensieve vorm van gespecialiseerde jeugdhulp, waarbij de vrijheden van de jeugdige worden ingeperkt, om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de hulp die hij nodig heeft. De hulp heeft als doel jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. Daartoe wordt de jeugdige opgenomen in een gesloten accommodatie. Dat is ingrijpend voor alle betrokkenen en dient daarom zo kort als mogelijk te duren. De doelgroep bestaat uit kinderen en jongeren van 12 tot 18 jaar, waarvan de ouders (of een van de ouders bij wie het kind het verblijf heeft) woonachtig zijn in de gemeenten behorende tot de regio Zaanstreek-Waterland en Amsterdam-Amstelland16. De verwijzing voor JeugdhulpPlus dient voor het 18e levensjaar van het kind te worden gesteld. De rechter beoordeelt op verzoek of voor een jeugdige deze vorm van jeugdhulp nodig is. Het verzoek kan worden ingediend, zoals bepaald in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De rechter kan een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging voor gesloten jeugdhulp afgeven. Belangrijkste bestaande aanbieder Spirit (De Koppeling) 5. Specialistische jeugdhulp voor het jonge kind (dagbehandeling) De specialistische jeugdhulp voor het jonge kind is bedoeld voor kinderen tussen 0 en 7 jaar met een ontwikkelingsachterstand en/of complexe gedragsproblematiek, waarvan de ouders (of een van de ouders waarbij het kind het verblijf heeft) woonachtig is in de gemeenten behorende tot de regio ZaanstreekWaterland, Haarlemmermeer of Amsterdam-Amstelland17 en waarvan door een (jeugd)hulpverlener uit het gebiedsgerichte team (in Waterland het kernteam jeugd en gezin) of een andere geautoriseerde verwijzer is vastgesteld dat het kind is aangewezen op deze hulp. De verwijzing voor behandeling dient voor het 7e levensjaar van het kind te worden gesteld. De behandeling kan bij het bereiken van de 7 jarige leeftijd worden afgerond. Belangrijkste bestaande aanbieders MOC Kabouterhuis, Spirit 6. JGGZ: Basis- en Specialistisch Geestelijke Gezondheidszorg De JGGZ is geen vrij toegankelijke zorg. In de Jeugdwet is vastgelegd welke functionarissen rechtstreeks toegang kunnen verlenen tot JGGZ, dit zijn de huisarts, medisch specialist, gemeente en jeugdarts. Voor een behandeling binnen de JGGZ is daarom altijd een verwijzing nodig. a. Generalistische Basis JGGZ De Generalistische Basis GGZ wordt in 2014 gevormd door verschuiving van de huidige eerstelijns GGZ (m.n. de eerstelijns psychologen) en delen van de tweedelijns GGZ. De Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) werkt in 2014 niet meer met Diagnose Behandel Combinatie (DBC‟s) maar met 4 prestaties, te 16/3 Zie ook het woonplaatsbeginsel in de nieuwe wet op de jeugdhulp. Het gaat hier om de gemeenten Zaanstad, Landsmeer, Purmerend, Edam-Volendam, Beemster, Wormerland, Oostzaan, Waterland en Zeevang (ZaanstreekWaterland) en Amsterdam, Amstelveen, Aalsmeer, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn (Amsterdam-Amstelland).
68
weten: behandeling kort, middel, intensief en chronisch. De GBGGZ is niet vrij toegankelijk maar alleen op verwijzing. b. Specialistische JGGZ Onder de Specialistische GGZ (SGGZ) vallen delen van de huidige tweedelijns GGZ en de klinische derdelijns GGZ. Naar de SGGZ wordt verwezen door de huisarts, jeugdarts etc. als er een vermoeden van een DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) benoemde stoornis bestaat, met een hoge mate van complexiteit en/of hoog risico. De bekostiging geschiedt op basis van een diagnose behandel combinatie (DBC). De Nederlandse Zorg Autoriteit (NZA) bepaalt per DBC het maximumtarief. Landelijk is overeen gekomen dat deze systematiek de komende drie jaar van kracht blijft. Belangrijkste bestaande aanbieders De Bascule, Triversum, Stichting Arkin, Parnassiagroep, St. Schoolbegeleiding Zaanstreek-Waterland, Regionaal instituut voor Dyslexie, Stichting Kram, Opvoedpoli, Stichting 1NP, Virenze Algemeen beheer, Jeugd Riagg Noord Holland Zuid. Voor de andere, veelal kleine aanbieders en vrijgevestigde die werkzaam zijn in deze beroepsgroep is een apart inkooptraject uitgezet. 7.
Begeleiding en persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking
Begeleiding De functie begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn omgeving. De begeleiding is bedoeld voor jeugdigen die zonder deze begeleiding moeten verblijven in een instelling of verwaarlozen. Activiteiten in het kader van begeleiding kunnen zowel individueel als in een groep worden uitgevoerd (of allebei). Persoonlijke verzorging Persoonlijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening, of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Belangrijkste bestaande aanbieders Odion, Prinsenstichting, Lijn5 8.
Behandeling en verblijf voor jeugdigen met een verstandelijke beperking
Behandeling Er is een diagnose gesteld op basis van stoornissen en beperkingen in het functioneren, waarbij de functie behandeling naar aanleiding van de opgetreden stoornissen en beperkingen wordt geïndiceerd. Behandeling wordt geïndiceerd in de vorm van individuele behandeling, in de vorm behandeling in groepsverband of in de vorm van verblijf met behandeling. De jeugdige heeft complexe (multi)problematiek waarbij specifieke deskundigheid op het niveau van een gedragswetenschapper noodzakelijk is. Behandeling in de verstandelijk gehandicaptenzorg is gericht op het voorkomen van gevolgen of complicaties van de aandoening (zoals ernstige gedragsproblematiek), door het aanleren van vaardigheden en gedrag. Verblijf Verblijf omvat verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, begeleiding en behandeling, voor een jeugdige met een verstandelijke beperking indien die cliënt aangewezen is op een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat en permanent toezicht. Veelal gaat het om kinderen of jongeren die niet veilig thuis kunnen wonen of die de veiligheid thuis in gevaar brengen. Belangrijkste bestaande aanbieders Odion, Prinsenstichting, Lijn5 69
9.
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Jeugdbescherming Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige ernstig wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt of kan helpen. Er zijn drie jeugdbeschermingsmaatregelen die de rechter kan opleggen: een (voorlopige) ondertoezichtstelling ((V)OTS) komt veruit het meest voor, eventueel gepaard met een machtiging tot uithuisplaatsing. De andere maatregelen zijn ontheffing uit de ouderlijke macht en ontzetting uit de ouderlijke macht. Wij zijn per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdbescherming. In plaats van Jeugdbescherming regio Amsterdam (JBRA) gaan Gecertificeerde Instellingen (GI‟s) dit uitvoeren. De kinderrechter draagt de kinderbeschermingsmaatregel op aan de door de gemeente gecontracteerde GI‟s. Tijdens het raadsonderzoek overlegt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) met de gemeente over welke GI de RvdK opneemt in het verzoek aan de kinderrechter. Voor uitvoering van de ondertoezichtstelling (V)OTS, geldt dat het gericht moet zijn op het opheffen van de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van het kind. (Gezins-)voogdij richt zich op het realiseren van een stabiele, duurzame en voor de ontwikkeling van de jeugdige, optimale opvoeding. Jeugdreclassering Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Als een leerplichtambtenaar proces verbaal opmaakt wegens schoolverzuim kan jeugdreclassering ook toegepast worden. Het kernteam jeugd en gezin probeert zo veel mogelijk om verandering in de opvoedsituatie te bewerkstelligen om een gerechtelijke maatregel te voorkomen of de gang naar een maatregel te vergemakkelijken. Het kernteam kan hierbij de GI of rechtstreeks de RvdK betrekken indien er zorgen zijn over de veiligheid van een kind. De GI pakken deze signalen op en proberen altijd eerst om samen met kind/jongere en gezin en het kernteam de moeilijkheden op te lossen. Wanneer dit niet gaat, beoordeelt de GI samen met het kernteam en de RvdK of de zaak bij de RvdK moet worden aangemeld. Zowel bij een jeugdbeschermings- als een jeugdreclasseringmaatregel kan ook jeugdhulp (bijvoorbeeld Jeugd-GGZ of jeugd-VB) worden ingezet. In een aantal gevallen vloeit de jeugdhulp direct voort uit de strafrechtelijke beslissing of wordt door de directeur van de Justitiële Jeugd Instelling (JJI) besloten dat jeugdhulp noodzakelijk is. Ook kan de GI bepalen dat (aanvullende) jeugdhulp nodig is. De gemeente en de GI hebben hierover overleg. De gemeente is vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en is verplicht jeugdhulp in jeugdstrafrechtelijk kader te leveren. Belangrijkste bestaande aanbieders Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), William Schrikker Groep (WSG), Leger des Heils 10. Dyslexiezorg In de memorie van toelichting op de jeugdwet staat het volgende over dyslexiezorg: “Met betrekking tot de deskundigheid op het gebied van taal- en leerproblematiek kan het volgende opgemerkt worden. De gemeente is verantwoordelijk voor de herkenning, beoordeling en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie bij basisschoolkinderen vanaf de leeftijd van 7 jaar”. Vanaf 1 januari 2015 is de diagnostiek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie onderdeel van de jeugdhulp zoals door de gemeenten als individuele voorziening kan worden toegekend aan jeugdigen die op het moment van aanvang van de zorg minimaal 7 of maximaal 13 jaar zijn. Hoewel deze zorg in 2014 als een vorm van specialistische jeugd GGZ onder de ZVW valt, wordt deze door de gemeenten apart ingekocht. Belangrijkste bestaande aanbieders Er is op basis van de door zorgverzekeraars in 2014 gecontracteerde dyslexie aanbieders een overzicht beschikbaar. Dit overzicht bestaat uit zo‟n 25 aanbieders die verschillen in grootte en omzet en van instelling tot vrijgevestigde. 70
Bijlage 4.
Landelijk inkoop arrangement specialistische zorg
Het Rijk en de VNG hebben onderstaande lijst vastgesteld van landelijke specialistische in te kopen jeugdzorg. Deze zorgvormen zijn geregeld in een landelijk arrangement. Wij hebben hier qua inkoop zelf geen directe invloed op. 1.
Huidige landelijke specialismen JeugdzorgPlus: JeugdzorgPlus voor jongeren onder 12 jaar; Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie; Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind.
2.
GGZ met een landelijke functie: Eetstoornissen; Autisme; Persoonlijkheidsstoornissen; GGZ voor doven en slechthorenden; Psychotrauma; Eergerelateerd geweld/loverboys en prostitutie
3. Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar: Eergerelateerd geweld/loverboys en prostitutie 4. Jeugd sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (j-sglvg). 5. Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L)VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek. 6. Forensische jeugdzorg: inzet van erkende gedragsinterventies gericht op het verminderen van de recidive bij schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel Functional Family Therapy; Multidimensional Treatment Foster Care; Multidimensionele Familietherapie; Multisysteem Therapie; Ouderschap met Liefde en Grenzen.
71
Bijlage 5.
Landelijke dataset beleidsinformatie jeugd
Wij (als gemeente), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Veiligheid en Justitie (VenJ) hebben in het nieuwe jeugdstelsel behoefte aan beleidsinformatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Als al deze partijen de beleidsinformatie afzonderlijk inzichtelijk zouden maken, brengt dit hoge kosten met zich mee. Om deze kosten en de administratieve lasten voor met name gemeenten, de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen om landelijk een set gegevens te verzamelen en als beleidsinformatie te ontsluiten. Daarnaast is van belang dat alle betrokken partijen werken met eenduidige definities. Dit verhoogt de kwaliteit van de beleidsinformatie en maakt het mogelijk om op gemeenteniveau, regionaal en landelijk vergelijkingen te maken.
De bovenstaande gegevens worden door de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen bij het CBS aangeleverd. Het CBS publiceert de statistieken en rapportages vervolgens op StatLine, de elektronische databank van het CBS. Dit maakt het voor ons, maar ook voor VWS en VenJ, mogelijk om de voor hen relevante beleidsinformatie in tabellen en grafieken samen te stellen. Samen met gemeenten, VWS en VenJ werkt het CBS uit hoe de beleidsinformatie in StatLine wordt weergegeven. Daarbij bekijken deze partijen welke variabelen interessant zijn om met elkaar te vergelijken en op welk niveau dit mogelijk is.
72
Bijlage 6.
Kwaliteitseisen Jeugdwet
In de Jeugdwet zijn zeven uniforme landelijke kwaliteitseisen vastgelegd. Deze eisen gelden voor alle vormen van jeugdhulp: jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. De uniforme kwaliteitseisen zijn: 1. de norm van „verantwoorde hulp‟: hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder; 2. gebruik van een familiegroepsplan/hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; 3. systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening door de jeugdhulpaanbieder; 4. verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; 5. verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; 6. meldplicht calamiteiten en geweld; 7. verplichting jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Naast de uniforme kwaliteitseisen, wordt door een aantal bepalingen binnen de Jeugdwet de rechtspositie van jeugdigen en ouders geregeld. Ook deze eisen gelden voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. Deze eisen hebben betrekking op: 1. de verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen hulp; 2. het toestemmingsvereiste; 3. een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling; 4. medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad). Verder gelden in de Jeugdwet specifieke eisen voor pleegzorg en gesloten jeugdhulp. In de wet wordt niet specifiek gesproken over de eisen die betrekking hebben op de BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Gedwongen opnamen als ook behandelingen binnen de jeugd GGZ, blijven nog steeds onder de BOPZ vallen. Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling (GI). Een aangewezen instelling geeft een certificaat af en is tevens bevoegd om een certificaat te schorsen of in te trekken. De aanvullende kwaliteitseis van certificering heeft als doel het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die werken met de meest kwetsbare en complexe gezinnen en jeugdigen.
73
Bijlage 7. Bijlage
Werkagenda verbinding passend onderwijs primair onderwijs en zorg voor jeugd Waterland Onderwerp Thuiszitters
Trekker/ Uitvoerder
Acties
1
Met de samenwerkingsverbanden en de leerplichtambtenaren onderzoeken wat wij verstaan onder thuiszitters en een gezamenlijke brede definitie afspreken. Onderzoeken wat de thuiszittersproblematiek is in het PO en concrete afspraken vastleggen tussen samenwerkingsverband, onderwijs en leerplicht ter voorkoming van thuiszitters.
-
Ambtenaren leerplicht/ RMC/ Beleidsambtena ren passend onderwijs Primair onderwijs
Periode/ Opleverdatum Maart - dec 2014
aanvullende info Regionaal convenant leerplicht wordt april ondertekend Per doelgroep uitzoeken wat het betekent en welke grenzen (handelingswijze) daarop zouden moeten volgen Link met Participatie, jeugd
Leerlingenvervoer
2
Afspraken maken hoe wij thuisnabij onderwijs kunnen borgen. Denken over mogelijkheden, waarbij het budget van leerlingenvervoer bij daadwerkelijke kostenvermindering anders kan worden ingezet. Onderzoek naar de redenen dat ouders kiezen voor een school buiten de regio. Bijdragen aan verbetering van de basiszorg op de scholen (zie jeugdzorg). Aanpassen van de verordeningen leerlingenvervoer. Vijf gemeenten maken afspraken over de aanbesteding van het leerlingenvervoer en betrekken de samenwerkingsverbanden hierbij. Uitzonderingen in beeld
-
Ambtenaren leerlingenvervoer Primair onderwijs
April- januari 2015 Link met onderwijshuisvesting/ accomodatiebeleid
74
Bijlage
Onderwerp Onderwijs huisvesting
3
Zorg voor de Jeugd
Trekker/ Uitvoerder
Acties
4
De samenwerkingsverbanden (voor zover niet bekend met) informeren over de gewijzigde wetgeving onderwijshuisvesting. Onderzoek doen naar de leerlingprognoses en ruimtebehoefte in de regio Waterland. Onderzoek doen naar de verordening of deze aangepast moet worden naar passend onderwijs en of dit mogelijk is. Met de samenwerkingsverbanden werken aan een leerlingzorgstructuur die aansluit op de gemeentelijke zorgstructu(u)r(en) voor de jeugd en andersom; Hiertoe de notitie schoolmaatschappelijk werk PO doorontwikkelen; Met de Samenwerkingsverbanden de consequenties in beeld brengen die deze ontwikkelingen brengen voor eigen beleid: mogelijke aanpassingen van ondersteuningsplannen en beleidsplannen jeugd, met respect voor elkaars verschillen; Onderzoek naar het verbeteren van de rol en effectiviteit van Matchpont voor Passend Onderwijs de Pilots (PO) volgen
-
-
-
-
Ambtenaren onderwijshuisv. accommodatie beleid Afdeling economie Primair onderwijs
ambtenaren passend onderwijs en jeugd ketenpartijen (SMD/Altra/G GD/ Spirit etc) primair onderwijs voortgezet onderwijs MBO
Periode/ Opleverdatum April 2014 Januari 2015
aanvullende info Afstemmen beleidsinformatie schoolbesturen en gemeenten
MaartJanuari 2015
Aansluiting jeugdteams organiseren Pilots met basisscholen, sbo-scholen, Altra en SMW volgen en beleid afstemmen op uitkomsten van evaluaties.
Link met jeugdzorg, AWBZ
Deskundigheidsbevordering signaleringsfunctie leerkrachten (bij niet direct onderwijsrelateerde problematiek).
Nader onderzoek naar de volgende specifieke items:
75
Bijlage
Onderwerp
Doorgaande leerlijn
5
Trekker/ Uitvoerder
Acties
Inzet ondersteuningsadviseurs
Leerkrachten ondersteunen in aanpak kinderen die extra ondersteuning nodig hebben op gebied van sociaal-emotionele ontwikkeling.
Leerkrachten scholen in onderkennen signalen, waaruit blijkt dat gezinsondersteuning gewenst is.
1. De Overstap PO-VO bij voorkeur te kwalificeren als een (boven)regionaal onderwerp dat alleen op regionaal niveau (Waterland) kan worden aangepakt 2. Evalueren overstap po-vo 3. De overgang voorschools-basisschool te kwalificeren als een lokaal onderwerp wat op lokaal niveau in het LEA kan worden besproken. Nader onderzoek naar regionale raakvlakken en bespreken in een REA
-
-
Ambtenaren VVE/ Peuterspeelzalenbeleid/ ambtenaren passend onderwijs Voortgezet onderwijs Primair onderwijs MBO Ketenpartijen
Periode/ Opleverdatum
December 2014
aanvullende info
Link met Jeugdzorg, participatie.
Medio 2015
De werkagenda is een dynamisch document waarin we afspraken maken over hoe we in de volgende fase(n) passend onderwijs vorm geven. Te weten: - In samenhang met de andere ontwikkelingen waar gemeenten voor staan - Het zal steeds aangepast moeten worden aan de situatie, inzichten en ontwikkelingen van dat moment - Het geeft alle partijen zicht op de hoeveelheid taken en wie want wanneer gaat doen.
76