Beleidsplan Drie decentralisaties, één perspectief
Inleiding. .................................................................................................................................................. 4 Hoofdstuk 1.
Algemeen..................................................................................................................... 5
Inleiding. .............................................................................................................................................. 5 De decentralisaties in vogelvlucht....................................................................................................... 6 Wet Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) en Compensatie Eigen risico (CER). ................................................................................................................................................... 9 Transitie en Transformatie. ............................................................................................................... 10 Lokaal wat kan, regionaal wat meerwaarde heeft. ........................................................................... 14 Hoofdstuk 2.
Gemeentelijke rol. ..................................................................................................... 15
Inleiding. ............................................................................................................................................ 15 1.
Regierol...................................................................................................................................... 15
2.
Informatie en advies.................................................................................................................. 17
3.
Onafhankelijke Cliëntondersteuning. ........................................................................................ 18
4.
Toegang tot individuele- en 2e lijnsvoorzieningen. ................................................................... 19
5.
De rol van huisartsen................................................................................................................. 21
6.
Verbinding met de vrij toegankelijke 1e lijnsvoorzieningen. ..................................................... 22
7.
Verbinding met het Centrum voor Jeugd en Gezin ................................................................... 22
8.
Verbinding met wijkverpleegkundige zorg................................................................................ 23
Hoofdstuk 3.
WMO 2015. ............................................................................................................... 25
Inleiding. ............................................................................................................................................ 25 1.
Preventie ................................................................................................................................... 25
2.
Vroegsignalering en lichte ondersteuning. ............................................................................... 27
3.
Begeleiding individueel en groep. ............................................................................................. 28
4.
Mantelzorgondersteuning en – waardering en zorgvrijwilligers. ............................................. 29
5.
Beschermd wonen. .................................................................................................................... 31
Hoofdstuk 4.
Participatiewet. ......................................................................................................... 32
Inleiding. ............................................................................................................................................ 32 Het belang van arbeidsparticipatie ................................................................................................... 32 Het benutten van loonwaarde .......................................................................................................... 33 Wederkerigheid ................................................................................................................................. 36 Werkgeversbenadering. .................................................................................................................... 36 Heroriëntatie op de rol van de Sociale werkvoorziening. ................................................................. 37 Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt............................................................................................. 38 Gemeente als werkgever en gemeentelijk inkoopbeleid.................................................................. 38 2
Hoofdstuk 5.
De Jeugdwet. ............................................................................................................. 40
Uitgangspunten. ................................................................................................................................ 40 Lokale preventie, signalering en toeleiding tot zorg. ........................................................................ 42 Het Centrum voor Jeugd en Gezin. ................................................................................................... 44 Toegang tot 2e lijnshulpverlening via het gemeentelijk toegangsteam. ........................................... 45 Regionaal georganiseerde jeugdhulp. ............................................................................................... 45 Vertrouwenspersoon ........................................................................................................................ 48 Kwaliteitsbeleid. ................................................................................................................................ 48 Hoofdstuk 6.
Inkoop, eigen bijdragen, financiën en monitoring .................................................... 50
Inkoop................................................................................................................................................ 50 Eigen bijdragen .................................................................................................................................. 53 Financiën. .......................................................................................................................................... 54 Monitoring......................................................................................................................................... 57 7.
De essentie. ................................................................................................................................... 58
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. Bijlage 2 . Uitvoeringskaders vastgesteld op 30-1-2014 Bijlage 3 . Het Landschap. Bijlage 4 . Definities regievormen. Bijlage 5 . Landelijke en Regionale/lokale kwaliteitseisen Jeugdhulp.
3
Inleiding. Met het in werking treden van de Jeugdwet, de Participatiewet en de vernieuwde Wmo 2015 worden de Nederlandse gemeenten verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de ondersteuning van de inwoners. Dit betekent een omvangrijke toename van taken en verantwoordelijkheden die gepaard gaat met een behoorlijke afname van het beschikbare budget. De achtergrondgedachte van deze operatie is dat gemeenten –als meest nabije overheid- beter in staat zijn om hun inwoners zorg op maat te bieden. Door een lokale integrale aanpak, dicht bij de inwoners, kunnen problemen vroeger gesignaleerd worden en effectiever en efficiënter worden aangepakt. Daarnaast biedt een integrale aanpak die gericht is op gezinnen en huishoudens kansen omdat hiermee de versnippering in de zorg kan worden tegengegaan. Dit is niet alleen wenselijk vanuit het oogpunt van efficiency, maar zeker ook vanuit het oogpunt van effectiviteit van de ondersteuning. Voor een effectievere uitvoering van de gemeentelijke taken, is het voor de transformatie essentieel dat gemeenten ook inzetten op de betrokkenheid en inzet van de burgers. Van het huidige systeem waarin de nadruk ligt op verzekeren en verzorgen moeten we naar een systeem waarin de eigen kracht van burgers en hun omgeving optimaal benut worden. Al met al ligt er een grote opgave waar aan financiële en maatschappelijke risico’s verbonden zijn, maar die ontegenzeggelijk ook kansen biedt. Dat vraagt een inspanning en een omslag in het denken van alle betrokken partijen: inwoners, organisaties die ondersteuning bieden en van de gemeente. In deze beleidsnota worden de uitgangspunten voor het beleid in de gemeente Raalte beschreven. Hiermee wordt een kader geboden waarbinnen het college de uitvoering van de nieuwe taken ter hand neemt. Dit beleidsplan legt het beleid voor de komende jaren niet vast, maar moet gezien worden als een “work in progress”. Het baseert zich op de huidige stand van zaken , maar de beleidsontwikkeling zal in de komende maanden an jaren een doorgaand proces zijn waarbij wij, mede gevoegd door de ervaringen en onze contacten met de samenleving , constant werken aan verbetering.
4
Hoofdstuk 1.
Algemeen
Inleiding. In 2013 heeft het college de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief” opgesteld. In die notitie is de stand van zaken met betrekking tot de maatregelen van de Rijksoverheid van dat moment en de ambitie en visie beschreven. Onderdeel van deze notitie was een aantal inhoudelijke en financiële kaders. In zijn vergadering van juni 2013 heeft de gemeenteraad van Raalte een aantal inhoudelijke en financiële kaders vastgesteld. Deze zijn als bijlage 1 bij deze notitie gevoegd. In het raadsvoorstel dat in dit kader is opgesteld worden de twee essentiële keuzes die ten grondslag liggen aan deze kaders als volgt toegelicht: 1.1 Wij kiezen voor een vernieuwende en integrale aanpak waarbij wij aansluiten bij de kracht van de samenleving, de inwoners en de professionals. Een van de kenmerken van de gemeente Raalte is dat er een grote betrokkenheid is. Dat geldt zowel voor de betrokkenheid tussen burgers onderling, maar ook voor de betrokkenheid van de professionals bij hun werk. Dit kenmerk is een belangrijke waarde bij de vormgeving van de drie decentralisaties. Wij zijn ervan overtuigd dat een integrale aanpak waarbij uitgegaan wordt van het motto “één gezin, één plan, één regisseur” de meest effectieve vorm is om de inwoners die ondersteuning of zorg te bieden die zij nodig hebben. Daarbij gaan wij ervan uit dat de belangrijkste risico’s –en dus de grootste noodzaak voor ondersteuning - liggen bij mensen/huishoudens die weinig zelfredzaam zijn en waarbij sprake is van meervoudige problematiek. Tegelijkertijd willen wij met ons preventieve beleid de structuur van de Raalter samenleving zodanig versterken dat de zelfredzaamheid in structurele zin wordt vergroot. Daarbij realiseren wij ons dat de noodzakelijke veranderingen niet te bewerkstelligen zijn met oude werkwijzen. Daarom kiezen wij voor het bevorderen van vernieuwende werkwijzen en het benutten van onze natuurlijke samenwerkingsverbanden. 2.1 Wij kiezen voor een financieel verantwoorde invulling waarin inwoners zoveel mogelijk keuzevrijheid hebben en een financieringssystematiek die het beste uit organisaties haalt. In de notitie 3D1P is een doorkijkje gegeven van de effecten die de aangekondigde bezuinigingen zullen hebben. Een completer beeld hiervan is waarschijnlijk in de loop van dit jaar te geven. De werkelijkheid is dat het niet reëel is te veronderstellen dat wij in staat zullen zijn het huidige aanbod in de huidige vorm te continueren. Een aantal voorzieningen zal afgebouwd of omgebouwd moeten worden en er zal van inwoners meer gevraagd worden. Daarbij staan wij echter pal voor de vangnetfunctie die ons sociaal beleid in zicht draagt. In de te kiezen financieringssystematiek zoeken wij naar een model waarin gefinancierd wordt op basis van gerealiseerde resultaten en waarin organisaties positieve prikkels krijgen voor maatregelen die de effectiviteit en efficiency van hun werkzaamheden. Daar waar er door middel van een transformatie besparingen zijn te realiseren, worden deze wat ons betreft in eerste instantie gebruikt om de sociale structuur verder te versterken.
5
In de zomer en het najaar van 2013 werden de gevolgen van het in het voorjaar gesloten sociaal akkoord en het zorgakkoord gaandeweg duidelijker. Daarnaast werd in november 2013 besloten dat de persoonlijke verzorging –die tot dan toe een onderdeel was van de over te hevelen AWBZ takentoch niet naar de gemeenten gaat, maar onderdeel wordt van de Zorgverzekeringswet. Mede naar aanleiding van deze wijzigingen stelde het college de notitie “Uitvoeringskaders drie decentralisaties, één perspectief” vast. Onderdeel hiervan was een aantal nadere kaders die van belang waren voor de verdere voorbereiding van de transitie (zie bijlage 2). In zijn vergadering van januari 2014 heeft de gemeenteraad ook deze kaders vastgesteld.
De decentralisaties in vogelvlucht. AWBZ-WMO De achtergrondgedachte bij de decentralisatie van de functie begeleiding uit de AWBZ naar de Wmo is dat dit kansen biedt om op lokaal niveau de ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie dichterbij de burger te organiseren. Gemeenten zijn in staat de eigen kracht en mogelijkheden van burgers en hun sociale netwerk aan te spreken en maatwerk in de directe omgeving te realiseren. Ook kunnen zij verbindingen leggen met andere Wmo-voorzieningen en andere gemeentelijke domeinen, zoals re-integratie, de bijstand of het woonbeleid. Zo wordt de begeleiding meer doelmatig en meer effectief georganiseerd. De decentralisatie AWBZ-WMO gaat over verschuiving van de volgende taken uit de AWBZ naar de gemeente: 1. De extramurale begeleiding individueel en groep. Begeleiding individueel wordt ingezet voor onder andere woonbegeleiding of thuisbegeleiding. Onder begeleiding voor groepen vallen onder andere dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking en dagopvang voor ouderen. Het doel van begeleiding is het bevorderen, behoud of compenseren van zelfredzaamheid van mensen met een beperking. 2. Mantelzorgondersteuning (waaronder respijtzorg/kortdurend verblijf) en mantelzorgwaardering; 3. Cliëntondersteuning Het gaat daarbij om onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. 4. Het vervoer dat nodig is voor de uitvoering van de functies 1 t/m 3 5. Beschermd wonen en opvang (uitvoering door centrumgemeente Deventer) Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
6
Op basis van historische gegevens gaat het om de volgende aantallen: Soort ondersteuning Aantallen PGB (2012) Aantallen ZIN (2013) Begeleiding individueel 89 297 Begeleiding groep 47 268 Begeleid wonen 12 27 vervoer 48 Kortdurend verblijf (respijtzorg) 18 Totaal 166 640 Bron: Vektis (april 2014) Omdat voor cliëntondersteuning en mantelzorgwaardering geen indicatie wordt afgegeven zijn deze aantallen niet in dit overzicht opgenomen
Gemeenten hadden daarnaast al taken op het gebied van: • Het verstrekken van de individuele Wmo-voorzieningen: o Huishoudelijke hulp o Rolstoelen/scootmobiels o Vervoer o woningaanpassing • Welzijnsdiensten; • mantelzorgondersteuning • maatschappelijke opvang/verslavingszorg/vrouwenopvang/huiselijk geweld (taken van de Centrumgemeente). In onderstaande tabel is het aantal verstrekte voorzieningen weergegeven. Aantallen verstrekte Wmo voorzieningen. Soort Aanvraag aantallen WMO hulp huishouden 363 WMO rolstoelen 136 WMO vervoersvoorziening 224 WMO woonvoorziening 108 Totaal 831 Bron: Marap 2013 Jeugdzorg De achtergrondgedachte bij de nieuwe Jeugdwet is een vereenvoudiging en demedicalisering van het jeugdzorgstelsel. Dat maakt een snellere, effectievere en samenhangende inzet van ondersteuning of hulp mogelijk. De jeugdzorg kan zo beter aansluiten bij de eigen kracht en de sociale netwerken van jongeren en hun ouders of verzorgers. En het voorkomt dat mensen „verdwalen‟ in het systeem. Bovendien kan er betere integratie met andere vormen van ondersteuning binnen het gezin/huishouden worden bewerkstelligd. Vanaf 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor: 1. de huidige provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg inclusief de jeugdbescherming en de jeugdreclassering, 2. de jeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg), 3. de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-GGz) en 4. de zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-LVB). Gemeenten hadden daarnaast al taken op het gebied van: • het preventief lokaal jeugdbeleid; 7
• • • •
de jeugdgezondheidszorg; ondersteuning bij (lichte) opvoedingsvragen via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG); voorschoolse voorzieningen; de aanpak rond risicojeugd en criminele jongeren.
Aantallen cliënten Jeugdwet naar sector Provinciaal geindiceerde jeugdzorg JeugdzorgPlus jGGZ jLVB Totaal Bron: uitvraag ihkv het RTA 2013
225 <5 488 57 770
Participatiewet Het doel van de wet is om meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, aan de slag te krijgen in de reguliere arbeidsmarkt. De achtergrondgedachte hierbij is dat dit belangrijk is voor een vitale samenleving. Een baan betekent immers naast financiële zelfstandigheid ook sociale contacten, een duidelijke dagstructuur en meer welbevinden. Voor mensen die inkomensondersteuning nodig hebben, blijft er een sociaal vangnet in de vorm van een bijstandsuitkering. Maar de Participatiewet moet voorkomen dat mensen in dit vangnet blijven en een springplank bieden om weer actief mee te doen in de samenleving. De Participatiewet omvat de huidige Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wajong. Hiermee is er voortaan één regeling om meer mensen, ook met een arbeidsbeperking, naar vermogen aan het werk te krijgen. Voor gemeenten betekent dit dat: • Jonggehandicapten met arbeidsvermogen vanaf 1 januari 2015 tot de doelgroep van de gemeente behoren. Wajongers die nu al een Wajong-uitkering hebben (ook degenen met arbeidsvermogen) houden hun Wajong-uitkering. Het UWV herkeurt hen en helpt hen zonodig bij het vinden van werk. De Wajong blijft bestaan maar is vanaf 1 januari 2015 uitsluitend toegankelijk voor jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen. • de Wsw vanaf 2015 wordt afgesloten voor nieuwe instroom. De gemeente is verantwoordelijk voor de arbeidsparticipatie voor deze mensen. Wsw-werknemers met een dienstbetrekking houden hun wettelijke rechten en plichten. Mensen die op de wachtlijst staan voor de sociale werkvoorziening hebben na 1 januari 2015 geen recht meer op een Wsw-plek. De wachtlijsten komen te vervallen. VNG en sociale partners hebben afgesproken om mensen op de wachtlijst Wsw, evenals Wajongers, de eerste jaren prioriteit te geven bij de toeleiding naar de extra banen bij reguliere werkgevers. • de gemeente de mogelijkheid krijgt om loonkostensubsidie te verstrekken. Hiermee kan het voor werkgevers aantrekkelijk worden gemaakt iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen die, als ze een volledige werkweek werken, niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen.
8
Aantallen Wwb en Wajong uitkeringen en verwachte instroom nieuwe doelgroep Wettelijk kader Aantal Wet werk en bijstand – Wwb incl. IOAZ/IOAW mei 2014) Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten – Wajong – UWV eind 2012 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten – Wajong – ingeschatte instroom vanaf 1 januari 2015
346 530 15-20 per jaar
Wet Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG) en Compensatie Eigen risico (CER). Beide regelingen zijn door het Rijk afgeschaft; de kosten voor dergelijke ziektekostenuitgaven wordt bij de inwoners neergelegd. Voor een deel wordt dit gecompenseerd doordat het onder voorwarden mogelijk blijft specifieke ziektekosten als aftrekpost bij de belastingopgave te betrekken.Een klein deel van de door het Rijk bezuinigde budgetten, is toegevoegd aan de budgetten die wij in het kader van de nieuwe Wmo ontvangen. Het Rijk heeft daarbij aangegeven dat gemeenten hiermee maatwerk kunnen leveren aan mensen. Wij kiezen ervoor om dit budget (deels) in te zetten in het kader van bijzondere bijstand. Daarmee komt het beschikbaar voor mensen die dit het hardst nodig hebben. Een en ander wordt vormgegeven in het kader van het minimabeleid dat in 2015 aan de gemeenteraad wordt aangeboden.
9
Transitie en Transformatie. Naast een verandering van wetgeving behelst de decentralisatie in het sociaal domein ook –of vooral- een omslag in het denken. In dat verband worden de termen transitie en transformatie gehanteerd.
Transitie.
Het transitieproces betreft de periode van het veranderen van het ‘huidige stelsel’: de regels, wetten, financiële verhoudingen en dergelijke, die het mogelijk moeten maken om tot de nieuwe situatie te kunnen komen. Dit heeft directe impact op de organisatie van de uitvoering, omdat verantwoordelijkheden van de betrokken partijen wijzigen, evenals de financieringsstromen. Bij deze Transitie is er sprake van overgangssituaties. Mensen die nu zorg ontvangen gebaseerd op de AWBZ of de Wet op de Jeugdzorg moeten niet de dupe worden van het feit dat deze zorg per 1-12015 door de gemeente wordt georganiseerd. In dat kader is er sprake van overgangsrecht. a. overgangsrecht in de Jeugdzorg. In de Jeugdwet is geregeld dat alle kinderen die op 31 december 2014 al jeugdhulp krijgen of die daarvoor op de wachtlijst staan, in 2015 de zorg behouden van de aanbieder die zij op dat moment hebben. Voor hen verandert er dus nog niets als de Jeugdwet op 1 januari 2015 ingaat. Om dit overgangsrecht te garanderen hebben de jeugdzorgregio’s zogenaamde Regionale Transitiearrangement (RTA) met de aanbieders van Jeugdzorg gesloten. In deze transitiearrangementen is vastgelegd hoe gemeenten en aanbieders het overgangsrecht invullen. Ook in de regio IJsselland waartoe de gemeente Raalte behoort, is een dergelijk Transitiearrangement gesloten. Het Regionaal transitiearrangement voor de regio IJsselland is door de gemeenteraad van Raalte bekrachtigd in de vergadering van 30 januari 2014. De betrokken gemeenten hebben naast de hiervoor beschreven minimale vereisen van het Regionaal Transitiearrangement gekozen voor een uitgebreider pakket van afspraken. Dit pakket geldt voor de periode 2014 tot en met 2016 en heeft niet enkel betrekking op de “zittende” cliënten en de cliënten op de wachtlijst, maar ook op de nieuwe cliënten die in deze periode worden aangemeld. Voorwaarden hierbij zijn dat: • de zorgaanbieders actief bijdragen aan de vormgeving van de visie “Opvoeden versterken”, • 15% van het door de gemeenten te ontvangen budget in de jaren 2015 en 2016 wordt gebruikt voor de lokale toegang, de versterking van de preventieve functie/innovatie en onvoorziene en uitvoeringskosten • frictiekosten worden beperkt. Hierover zijn afspraken gemaakt met de zorgaanbieders en de provincie Overijssel. Met de betrokken partijen is overeenstemming over deze afspraken. De “zachte landing” biedt voor de jongeren en hun ouders de zekerheid van zorgcontinuïteit met de bewezen kwaliteit van de bestaande aanbieders zonder dat er sprake is van aanloopproblemen. Voor de zorgaanbieders biedt het pakket duidelijkheid over het budget en het geeft hen de mogelijkheid zich in de transformatie te bewijzen en daarmee bestaanszekerheid te realiseren. Gemeenten realiseren met dit Transitiearrangement de zekerheid van continuïteit van zorg en een adequate infrastructuur, duidelijkheid ten aanzien van de verdeling van de budgetten en een waarborg dat aan de jongeren en hun ouders goede Jeugdhulp zonder aanloopproblemen kan worden geboden. De Landelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) heeft de opdracht gekregen om de arrangementen te beoordelen. Op 12 november 2012 heeft de TSJ zijn bevindingen gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de regio IJsselland tot één van de vijf koplopers behoort. Naar het oordeel van de 10
TSJ is de regio IJsselland in staat snel tot concrete afspraken met de aanbieders te komen zodra het Rijk helderheid over het macrobudget geeft. b. overgangsrecht in de Wmo 2015 Voor de Jeugdwet is in het overgangsrecht vastgelegd dat cliënten recht hebben op continuering bij dezelfde aanbieder. In de overgang van AWBZ naar WMO 2015 ligt dit anders. Cliënten die op 1 januari 2015 AWBZ zorg ontvangen, behouden gedurende een jaar de rechten die verbonden zijn aan het indicatiebesluit (tenzij hun indicatie eerder afloopt). De zorg en ondersteuning wordt onder dezelfde condities geleverd als in de AWBZ, wat betekent dat de cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt. Dit betekent niet per definitie dat de zorg of ondersteuning door dezelfde aanbieder geleverd wordt of op dezelfde wijze. Het college moet met aanbieders afspraken maken over de te leveren zorg en het tarief. De cliënt kan dan kiezen uit de aanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Met het oog op de zorgvuldige invoering en een goede vormgeving van het overgangsrecht kiest het college van Raalte ook bij de overgang van voormalig AWBZ cliënten voor een zachte landing. Het overgangsrecht geldt ook voor cliënten die zorg inkopen met een persoongebonden budget (Pgb). Ook zij houden de rechten die verbonden zijn aan het indicatiebesluit. C. Overgangsrecht in de participatiewet. In de participatiewet is een onderscheid gemaakt tussen “oude en nieuwe gevallen”. De mensen die voor 1-1-2015 onder de door het UWV uitgevoerde Wajong vallen, blijven ook na die datum onder verantwoordelijkheid van het UWV. Mensen met een beperkte arbeidscapaciteit kunnen zich na 1-12015 bij de gemeente melden. Voor wat de betreft de huidige SW-ers geldt dat zij hun oude rechten behouden. Op basis van de huidige regelgeving is dat tot aan hun pensioen. De uitstroom op basis van pensionering of anderszins kan wel tot 30 jaar in beslag nemen.
Transformatie.
Bij transformatie gaat het om en de verandering van de cultuur en de werkwijze binnen het nieuwe stelsel. In de eerder vastgestelde nota’s en kaders hebben wij het gewenste toekomst perspectief uitgebreid geschetst. Daarbij is ook nadrukkelijk aangegeven dat wij uitgaan van bestaande structuren. Een andere werkwijze komt immers niet voort uit het anders organiseren van taken, maar uit een verandering in de houding en het gedrag van alle betrokken partijen. Veranderingen van houding en gedrag vragen tijd. Bovendien gaat het om het veranderen van houding en gedrag van mensen en partijen waar wij niet altijd direct invloed op hebben. Tegelijkertijd is deze verandering wel essentieel voor een goed resultaat. Deze verandering kan deels worden bewerkstelligd door de subsidie- en inkoopafspraken die wij met partijen maken (sturen met geld), maar belangrijker dan dat is wellicht dat wij onze verwachtingen van ieders inzet duidelijk formuleren en consequent uitdragen (sturen door het uitdragen van een heldere visie en opdracht). Wat vraagt dit van de gemeente… In de verandering die bewerkstelligd moet worden, hebben wij zelf een voorbeeldfunctie. Daar waar wij gebruik willen maken van de mogelijkheden van mensen en organisaties vraagt dit van ons een participerende houding. In ons hoofdlijnenakkoord hebben wij hierover het volgende opgenomen: “We willen naar een maatschappijgerichte aanpak, die past bij de wensen van de Raalter samenleving. Waarbij we de vitaliteit en veerkracht van de Raalter samenleving weten aan te spreken en de samenleving zelf vorm geeft aan de invulling en uitvoering van de eigen en gedeelde belangen.” Dit betekent dat we moeten loslaten en vertrouwen moeten hebben in de samenleving en de professionals. 11
Omdat wij deels te maken krijgen met nieuwe partners en nieuwe taken, vraagt dit van ons ook om de huidige samenwerkingsrelaties te vernieuwen en te investeren in het creëren van nieuwe samenwerkingsrelaties. De vernieuwing van het sociaal domein vraagt van ons een actieve rol waarbij wij inwoners en partijen in de samenleving met elkaar verbinden, goede initiatieven belonen en cultuurdragers ondersteunen. Daarbij kiezen we voor het faciliteren en stimuleren van de samenwerking tussen inwoners, verenigingen, kerken, informele en formele maatschappelijke organisaties en de gemeentelijke overheid. Wij willen hen aanspreken op hun verantwoordelijk- en deskundigheden en waar nodig ondersteunen om deze waar te maken. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor de ondersteuning die wij zelf aanbieden via het gemeentelijk toegangsteam (zie hoofdstuk 2), maar ook voor de aanbieders van zorg en ondersteuning in de gemeente Raalte. Daarom vertalen we deze uitgangspunten in de subsidiebeschikkingen en contracten met deze aanbieders. Binnen de gemeentelijke organisatie besteden wij aandacht aan een integrale en gezins/huishoudengerichte werkwijze. Dat vraagt om het weghalen van schotten tussen vakgebieden en een bredere blik van de medewerkers en het gemeentebestuur. De nieuwe taken betekenen voor ons als gemeentebestuur ook een opgave als het gaat om het realiseren van samenhang in het beleid. Niet alleen binnen het sociaal domein, maar ook in de relatie van de fysieke infrastructuur en het sociaal domein. Hierbij valt te denken aan de bereikbaarheid van voorzieningen, de vervoersmogelijkheden, maatregelen de inrichting van wijken die bijdragen aan de doelstelling om mensen langer zelfstandig te laten wonen et cetera. Tenslotte moeten wij accepteren dat niet alle risico’s afgedekt kunnen worden en dat er verschillen, door het bieden van maatwerk, zullen ontstaan. Wat vraagt dit van onze inwoners. Elke inwoner heeft kwaliteiten en talenten die hij of zij kan inzetten voor de medemens of de samenleving als geheel. Wij verwachten van onze inwoners dat zij omzien naar elkaar en elkaar helpen waar nodig. Niet alleen in de vorm van mantelzorg waarbij zorg en ondersteuning wordt geboden aan een directe naaste, maar ook als het gaat om ondersteuning aan buren en buurt- of dorpsgenoten waarmee geen directe (familiare) band bestaat. We constateren dat de sociale samenhang in Raalte daar ook goede mogelijkheden toe biedt. In de geïndividualiseerde samenleving is er vaak de angst om als “bemoeiziek” te worden gezien Anderzijds vinden mensen die ondersteuning nodig hebben het vaak moeilijk om een beroep te doen op familie, kennissen en/of buren. Vaak bestaat daarvoor een zekere schroom. Vaak blijkt echter dat het sociale netwerk tot veel méér bereid en in staat is, dan over het algemeen wordt aangenomen en loont het de moeite om over deze schroom heen te stappen. Soms is aanvullende ondersteuning nodig. Daarbij verwachten wij van onze inwoners dat zij eerst een beroep doen op de 1e lijnsvoorzieningen uit de basisindfrastructuur. Bieden die geen soulaas dan kan een beroep worden gedaan op de voorzieningen die via het gemeentelijk toegangspunt beschikbaar worden gesteld. Tenslotte geldt uiteraard dat wij zullen voorzien in blijvende ondersteuning van onze inwoners wanneer dat echt noodzakelijk is. Wat vraagt dit van vrijwilligers(organisaties) en verenigingen. Vrijwilligersorganisaties, verenigingen en ook de kerken hebben op lokaal niveau veel contact met de inwoners. Wij vragen aan hen een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de samenhang in buurten en inwoners met en zonder beperking actief uit te nodigen en te stimuleren om ‘mee te doen’. 12
Ook zijn zij in staat vroegtijdig problemen in huishoudens te signaleren. Wij vragen hen deze problemen bespreekbaar te maken. En de betreffende huishoudens te stimuleren/ondersteunen om de noodzakelijke ondersteuning te organiseren. Een speciale categorie vrijwilliger wordt gevormd door de zogenaamde zorgvrijwilligers. Zij bieden informele zorg en ondersteuning op vrijwillige basis. Dit wordt vaak niet in organisatie- of verenigingsverband gedaan, maar betreft een één-op-één ondersteuning van vrijwilligers aan mensen met een hulpvraag. Deze zorgvrijwilligers doen werkzaamheden die vergelijkbaar zijn met mantelzorgers en zijn een zeer belangrijke groep in de informele zorg. Wij betrekken hen bij ons beleid ten aanzien van mantelzorgondersteuning Wat vraagt dit van de professionals. De vernieuwing van het sociaal domein vraagt van professionals dat zij (nog) meer aansluiten bij de mogelijkheden van de hulpvrager. Dat vraagt een verandering in de houding en het gedrag van hulpverleners. Van de bestuurders en het management van de organisaties vraagt het een wijze van sturen die deze verandering bevordert. Daarbij kunnen organisatiebelangen onder druk komen te staan. Een onderdeel van transformatie is immers dat we vanuit een verkokerd systeem met gespecialiseerde zorgaanbieders komen tot een samenhangend systeem dat meer generalistisch werkt. De ondersteuning die geboden wordt kent de volgende kenmerken: - de ondersteuning is aanvullend op de mogelijkheden van mensen en informele zorg en is erop gericht mensen weer op eigen kracht verder te laten gaan. De weg terug naar zelfstandig functioneren is het uitgangspunt; - de mogelijkheden van het sociale netwerk wordt optimaal benut en waar nodig versterkt. - De ondersteuning wordt in overleg met de cliënt vormgegeven. Er wordt gesproken met in plaats van over de cliënt; - Daar waar er sprake is van samenhangende problematiek in één huishouden, zoeken de professionals samenwerking met elkaar, met het sociale netwerk en met ondersteuners uit de basisinfrastructuur en dan met name de ondersteuners die collectieve voorzieningen aanbieden en komen tot één samenhangend ondersteuningsaanbod - Voor de cliënt/het gezin/het huishouden is er één regisseur. Wat vraagt dit van het bedrijfsleven. Onze opdracht is om mensen met en zonder beperking te laten participeren in de lokale maatschappij. Daar is werk een belangrijk onderdeel van. Werk genereert niet alleen inkomsten, maar zorgt ook voor sociale contacten en draagt bij aan het sociale netwerk. Deze opdracht moeten wij samen met de lokale werkgevers invullen waarbij wij van hen vragen de inwoners met een arbeidsbeperking een plek in hun personeelsbestand te geven en bij te dragen aan de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Overigens moet opgemerkt worden dat wij in de gesprekken die hierover zijn gevoerd met de lokale werkgevers hiertoe een grote bereidheid hebben ervaren. Tenslotte verwachten wij van werkgevers dat zij hun bijdrage leveren in het bieden van voldoende geschikte stageplekken voor leerlingen uit het (middelbaar) beroepsonderwijs en invulling geven aan de landelijke taakstelling om 100.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking te creëren. Regionaal is dit vertaald in een plan om 1000 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan een baan te helpen.
13
Bij de uitvoering van de nieuwe taken richten wij ons in eerste instantie op een zorgvuldige transitie. In het proces van transformatie richten wij ons op de verandering in houding en gedrag van alle betrokken partijen en gaan wij uit van de bestaande structuren. De inzet voor de komende twee jaren is het verstevigen van de onderlinge samenwerking tussen de partijen die bij de decentralisaties zijn betrokken en het maken van de omslag naar de gewenste manier van werken. Op die manier geven we de transformatie in samenwerking en in samenspraak met de betrokken partijen vorm. Bij de ondersteuning die door of namens de gemeente georganiseerd wordt, gaan wij uit van de gedachte dat inwoners zelf verantwoordelijk zijn. Wij spreken hen aan op hun zelforganiserend vermogen en leggen afspraken vast in een plan van aanpak. De cliënt staat zelf aan het roer om de voortgang te bewaken en dit kenbaar te maken”
Lokaal wat kan, regionaal wat meerwaarde heeft. De achtergrondgedachte van de decentralisaties is dat er juist door een lokale aanpak winst is te behalen. Aanvullend daarop is op bepaalde onderdelen samenwerking nodig. Kenmerkend voor Raalte is dat wij te maken hebben met verschillende (bestuurlijke) samenwerkingsregio’s. In onze notitie met betrekking tot intergemeentelijke samenwerking van 28 mei 2014 hebben wij al beschreven dat onze inwoners hiervan geen nadelige gevolgen mogen ondervinden. We kiezen er daarom voor de ondersteuning van onze inwoners in het sociale domein zo veel mogelijk lokaal te organiseren. Op het gebied van de Jeugdzorg kopen wij bijvoorbeeld de zwaardere vormen van zorg in samen met de gemeenten uit de regio IJsselland en op het gebied van informatisering werken wij samen met Deventer en Olst-Wijhe. Ons uitgangspunt is dat wij bij het aangaan van samenwerkingen uitgaan van de leefwereld van onze inwoners. Het kenmerk van samenwerking is dat het de uitvoerings- en slagkracht versterkt, maar anderzijds betekent samenwerking soms ook dat er wat water bij de lokale wijn moet worden gedaan.
14
Hoofdstuk 2.
Gemeentelijke rol.
Inleiding. In de kaders van juni 2013 is hierover reeds vastgelegd dat onze eindverantwoordelijkheid niet betekent dat wij alles zelf moeten doen. “Onze regierol richt zich op het versterken van het signalerend en probleemoplossend vermogen van zowel de burgers als de zorgstructuur en werkgevers/ondernemers. Wij kiezen voor een insteek waarin de samenleving voorop staat en waarin we de samenwerking tussen burgers en het zelfredzaam vermogen willen stimuleren. Ondernemers en instellingen spreken wij aan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van arbeidsplaatsen aan mensen met een beperking.” In het voorgaande hoofdstuk hebben wij aangegeven wat wij daar van de betrokken partijen verwachten en wat zij van ons mogen verwachten. Om de transformatie vorm te geven is een effectieve samenwerking met de betrokken partijen vanuit een gedeelde visie noodzakelijk. In de vele gesprekken die wij met de organisaties uit het sociaal domein hebben gevoerd, is gebleken dat de visie gedeeld wordt. Het komt echter op de uitvoering aan. Daarbij zijn veel partijen in verschillende rollen betrokken. Wij hebben in bijlage 3 een schema opgenomen van het landschap waarbinnen wij functioneren daarnaast vindt u in deze bijlage een processchema op hoofdlijnen waarin wij de samenhang tussen formele en informele zorg hebben geschetst. In de komende periode zullen wij in overleg met de betrokken partijen dit landschap verder concretiseren. Daarbij gelden voor onze eigen rol de volgende uitgangspunten.
1.
Regierol
Onze belangrijkste rol is te sturen op effectieve en efficiënte ondersteuning. Met inachtneming van het gegeven dat er mensen zijn die langdurig professionele 1e of 2e lijnsondersteuning nodig hebben, willen wij als uitgangspunt hanteren dat deze professionele ondersteuning waar mogelijk kortdurend is en erop gericht om de persoon en zijn sociale netwerk zo te ondersteunen dat hij/zij na verloop van tijd weer zelfstandig verder kan al dan niet met behulp van vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur. Wij kiezen voor de samenwerking met organisaties die willen en kunnen opereren binnen onze visie en doelstellingen, vertrouwen op hun deskundigheid en inzet en spreken hen daar op aan. Zowel in onze contacten rondom de individuele ondersteuningsplannen met professionals als in de inkoop- en subsidieafspraken met professionele en vrijwilligersorganisaties zullen wij hierop sturen. Hierover maken wij procesafspraken met hun organisaties. Voor wat betreft de wijkverpleging 1 (die vanuit de Zvw wordt gefinancierd) geldt dat wij hierover afspraken met de zorgverzekeraars maken via het zorgkantoor ENO 2. Deze afspraken zijn erop gericht deze wijkverpleegkundigen een onderdeel te laten zijn van de zorg- en welzijnsstructuur ook al is de financieringsbron anders. Nieuwe subsidie- en inkoopovereenkomsten zijn geënt op deze uitgangspunten en voor de bestaande subsidieafspraken zijn wij het proces gestart om deze uitgangspunten hierin te vertalen. Dit is een onderdeel van de eerder genoemde transformatie en zal dus een groeiproces zijn.
1
Het betreft hier de zogenaamde S1 wijkverpleging die zich richt op de niet toewijsbare zorg. Zie hiervoor ook het kopje “verbinding met wijkverpleegkundige zorg”.
2
Op grond van het representatiemodel maakt dit zorgkantoor afspraken die voor alle zorgverzekeraars gelden. 15
De toegenomen en veranderde verantwoordelijkheden van de gemeente leiden tot nieuwe en veranderende samenwerkingen. Dat geldt voor de samenwerking tussen de gemeente en de betrokken partijen, maar zeker ook voor de samenwerking tussen de partijen onderling. Wij rekenen erop dat de partners waar wij mee samenwerken bereid zijn hun verantwoordelijkheid binnen hetnieuwe landschap te nemen en –met het oog op het belang van de inwoners- de samenwerking te zoeken en organiseren. Onze regierol richt zich op het versterken van de samenhang en het bevorderen van de gewenste en in hoofdstuk 1 geschetste werkwijze. Dat geldt op het niveau van individuele ondersteuningsplannen waar de casuscoördinatie verbeteringsmogelijkheden zal signaleren voor wat betreft de samenwerking tussen de personen die bij de uitvoering van het ondersteuningsplan betrokken zijn. Daar waar deze samenwerking stokt is een gemeentelijke ketenregisseur beschikbaar. (zie ook het kopje Toegang tot individuele- en 2e lijnsvoorzieningen). De ketenregisseur. Op dit moment is er een ketenregisseur in Raalte actief. Daar waar de samenwerking tussen hulpverlenende partijen stokt wordt zij ingezet om deze weer vlot te trekken. De Ketenregisseur heeft momenteel een positie binnen de meeste, maar nog niet binnen alle ketens in Raalte. De functie heeft een plek binnen CJG, jeugd, veiligheid en huiselijk geweld, maar niet binnen de onderwijszorgstructuur en de gemeentelijke loketten. Deze functie heeft zijn nut bewezen. Uit een onderzoek van Arcon blijkt dat de ketenregisseur meer duidelijkheid heeft gebracht in de verhoudingen tussen de organisaties. In de situaties waarbij de ketenregisseur betrokken is, wordt effectiever en efficiënter met elkaar samengewerkt. Over de positie van de ketenregisseur is weinig vastgelegd tussen de ketenpartners. De precieze taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de ketenregisseur zijn dan ook niet helemaal duidelijk en veranderen bovendien. Mandaat, doorzettingsmacht of budget t.b.v. de ketenregie zijn niet geregeld. Dat maakt dat de ketenregisseur vooral optreedt op basis van een informele positie, gedrevenheid en natuurlijk gezag. Wij gaan deze functie verder formaliseren waarbij de volgende uitgangspunten gelden: • De toegevoegde waarde van de ketenregie in situaties waar de samenwerking stokt, is het duidelijk beleggen van verantwoordelijkheid voor casusregie en de bijdrage van betrokken organisaties binnen een plan van aanpak, het bieden van consultatie en ondersteuning en het op procesniveau bewaken van de voortgang. • De rol en functie van de ketenregie wordt uitgewerkt in relatie tot alle ketens waarin sprake is van jeugd- en gezinsproblematiek of multi-problem situaties, dus jeugdhulp, onderwijszorgstructuur, veiligheid, huiselijk geweld, Wmo en arbeidsparticipatie. • De Ketenregisseur richt zich op het tot stand brengen van regie en samenwerking in individuele ondersteuningsplannen wanneer deze stokt of verbeterd kan worden en doet interventies waar dat nodig is. • De ketenregisseur coördineert de samenwerking tussen zorg- en veiligheidsketen en is hierbij het eerste aanspreekpunt. Na overleg met de betrokken partijen gaan wij de positie en het mandaat van de ketenregisseur verder uitwerken en vastleggen. Regie systeemniveau. Naast het versterken van de samenwerking en samenhang op casusniveau, waarbij het veelal gaat om de samenwerking van individuen, vinden wij het van belang ook in te zetten op het bevorderen van een efficiënte en effectieve samenwerking tussen organisaties.
16
Dat geldt voor de samenwerking tussen de organisaties die ondersteuning verlenen binnen de aandachtsgebieden jeugd, ouderen, mensen met een beperking en arbeidsparticipatie, maar ook voor de samenwerking van organisaties over deze aandachtsgebieden heen. Het gaat dan om het versterken van de samenhang en het bevorderen van de gewenste werkwijze op het niveau van het landschap/van het systeem. De praktijk die wordt ingevuld door de casuscoördinatoren en de ketenregisseur biedt hiervoor belangrijke informatie, maar ook de informatie die wij hierover van onze inwoners ontvangen, bijvoorbeeld bij de twee jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoeken en informatie van cliëntenraden of uit klachtafhandeling. In de jaren 2015 en 2016 zetten wij formatief extra in op het verbeteren van deze systeemsamenhang. Het doel daarbij is om in samenspraak met de betrokken partijen tot zodanige (subsidie- en inkoop)afspraken te komen dat het deze partijen duidelijk is welke rol en functie zij binnen het landschap spelen en wat zij van elkaar kunnen en mogen verwachten. Dit geeft ons de mogelijkheid dubbelingen en/of hiaten in het systeem op te lossen en bevordert de samenwerking tussen en met de betrokken partijen. Hiermee leveren wij een actieve bijdrage aan de transformatie. De gemeentelijke regierol richt zich op het bevorderen van de samenwerking in en het versterken van de samenhang van ondersteuning op individueel- en systeemniveau. Bij de vormgeving van de transformatie kiezen wij ervoor om uit te gaan van bestaande structuren.
2.
Informatie en advies.
Om de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen is een goede informatie en adviesfunctie van belang. Uiteraard bieden de betrokken organisaties uit de basisinfrastructuur en de tweede lijns zorgaanbieders deze voor hun eigen aanbod. Daarnaast is een digitale sociale kaart ingericht waar mensen informatie kunnen krijgen over tal van onderwerpen. Hierin is ook een verbinding aangebracht met de digitale informatie en adviesfunctie van het CJG. Daarnaast is het sociaal loket (voormalig Wmo loket) van de gemeente Raalte telefonisch te bereiken en uiteraard ook te bezoeken en datzelfde geldt voor het CJG. Vooralsnog kiezen wij ervoor deze twee informatie en adviespunten (sociaal loket en CJG) naast elkaar in stand te houden omdat het bekende wegen zijn die mensen weten te vinden 3. Naast het verstrekken van informatie en advies heeft het sociaal loket de functie om mensen die zich daar melden door- of terug te leiden naar 1elijns voorzieningen en –indien nodig- het gericht doorleiden naar de juiste medewerker bij de gemeentelijke toegang. Bij de bespreking van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief” heeft de gemeenteraad gevraagd niet alleen te werken met formele evaluaties, maar bij de transitie ook een meldpunt te creëren waar mensen de gemeente actief kunnen informeren over zaken die naar hun mening verbetering behoeven. Ook hiervoor kan het sociaal loket worden benaderd.
3
Uiteraard is de gemeente niet de enige verstrekker van informatie en advies. In het vorige hoofdstuk hebben wij al aangegeven dat deze functie ook door de bestaande organisaties verwachten. 17
De beschikbaarheid van informatie en advies is essentieel voor het zelfredzaam vermogen van mensen. Wij geven deze functies zelf vorm door middel van het sociaal loket dat fysiek, schriftelijk, telefonisch en via het internet te bereiken is. Daarnaast verwachten wij van onze partners dat zij invulling geven aan deze functies.
3.
Onafhankelijke Cliëntondersteuning.
In de WMO 2015 is voor gemeenten de verplichting opgenomen om een systeem van onafhankelijke cliëntondersteuning te organiseren. Onder cliëntondersteuning verstaan wij de combinatie van informatie/advies met kortdurende ondersteuning. Doel hiervan is regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) en het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. Het gaat hier dus niet om enkel de functie informatie en advies. Naast de gemeentelijke informatie en adviesfunctie biedt vrijwel iedere organisatie informatie en advies. Dit beschouwen wij als een verantwoordelijkheid van elke organisatie. Cliëntondersteuning gaat nadrukkelijk verder en betreft ook de ondersteuning bij het formuleren van een vraag om hulpverlening en de daadwerkelijke ondersteuning bij hulp. Deze ondersteuning wordt veelal binnen het sociale netwerk gegeven. Daarnaast is er een aantal vrij toegankelijke voorzieningen in de basisinfrastructuur beschikbaar voor deze functie. Hierbij valt te denken aan: Humanitas (steunpunt thuisadministratie), het algemeen maatschappelijk werk, de vaken ouderenbonden, de ouderenadviseurs, kerken en andere vrijwilligersorganisaties. In complexere situaties vraagt cliëntondersteuning echter om specifieke deskundigheid en competenties. Dat geldt name de mensen met een (licht verstandelijke) beperking en mensen met psychiatrische problematiek. Voor de eerste groep geldt dat wij een deel van de garantie die wij aan MEE hebben gegeven in willen zetten voor het realiseren van de onafhankelijke cliëntondersteuning in de basisinfrastructuur door MEE. Voor mensen met Psychiatrische problematiek willen wij voor de cliëntondersteuning gebruik maken van de organisatie Vriendendienst die deze gespecialiseerde vorm van cliëntondersteuning levert. Ook voor deze vormen van professionele cliëntondersteuning in de basisinfrastructuur geldt dat deze in principe tijdelijk is en dat een onderdeel van de opdracht van de betrokken organisaties is dat zij zich erop richten de eigen kracht zodanig te versterken dat hun ondersteuning zo kort mogelijk is. Een bijzondere vorm van cliëntondersteuning wordt geleverd door de organisatie Sensoor 4. Zij bieden 24 uur per dag en 7 dagen per week telefonisch of elektronisch een luisterend oor en geven advies. Deze dienstverlening wordt landelijk door de VNG gecontinueerd. Aanvullend aan de bestaande vormen van cliëntondersteuning in de vrij toegankelijke basisinfrastructuur organiseren wij professionele onafhankelijke cliëntondersteuning door de inzet van MEE en de Vriendendienst.
4
Deze dienst staat ook wel bekend als de Telefonische Hulp Dienst (THD) en heeft een vergelijkbare functie als de Kinder- en Jongerentelefoon voor jeugdigen. 18
4.
Toegang tot individuele- en 2e lijnsvoorzieningen.
Mensen redden het niet altijd op eigen kracht, aangevuld met de mogelijkheden van hun sociale netwerk en met gebruikmaking van vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur. In dergelijke situaties kunnen individuele of 2e lijns voorzieningen nodig zijn. In de kaders die zijn vastgesteld in januari 2014 is vastgelegd dat de toegang tot individuele en gespecialiseerde voorzieningen via de gemeentelijke toegangsfunctie verloopt. Daartoe hoort ook de toegang tot tweedelijns Wmo (voormalige AWBZ) en Jeugdzorg. Deze gemeentelijke toegangsfunctie richt zich op: • Het organiseren van de toegang tot voorheen geïndiceerde zorg. • Monitoring van de uitvoering van de voortgang van individuele ondersteuningsplannen en het signaleren van mogelijke verbeteringen in de keten. • beheer van en verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke ondersteuningsbudgetten. Ter voorbereiding op dit beleidsplan zijn verschillende vormen van (sociale) wijkteams bestudeerd. Daarbij viel de grote diversiteit in verschijningsvormen en functies van sociale wijkteams op. Sommige wijkteams zijn slechts georganiseerde overleggen terwijl andere daadwerkelijk de toewijzing van zorg regelen en/of budgetverantwoordelijk zijn. Een gemeente als Zwolle kiest voor de inrichting van 5 wijkteams. Dit betekent dat elk wijkteam gemiddeld 25.000 inwoners bedient. Enschede kiest voor de inrichting van 9 wijkteams hetgeen neerkomt op circa 17.500 inwoners per team. Vertaald naar Raalte zou dit de vorming van één à twee teams betekenen. Daarbij komt dan nog dat er in steden over het algemeen sprake is van zwaardere en meer geconcentreerdere problematiek is. Gegeven de omvang van onze gemeente, het feit dat er geen sprake is van grote verschillen tussen dorpen/wijken en de aard en omvang van de problematiek in onze gemeente, heeft het college ervoor gekozen de toeleiding naar voorheen geïndiceerde zorg niet in meerdere sociale wijkteams te beleggen, maar deze centraal te organiseren in één gemeentelijk toegangsteam. Uiteraard zien wij ook dat samenwerking van (professionele) organisaties onderling en met de gemeente van belang is. Het college kiest er echter voor hiervoor geen nieuwe structuren in te richten, maar de bestaande structuren te versterken. Daarbij ligt er een grote verantwoordelijkheid bij de organisaties waar wij mee samenwerken en hun medewerkers; wij rekenen er op dat zij vanuit hun professionaliteit met elkaar de samenwerking organiseren die nodig is voor het leveren van goede ondersteuning aan de inwoners van onze gemeente en dat het niet nodig is dat de gemeente dit voor hen organiseert. Wij kiezen voor een integraal georganiseerde toegang tot deze vormen van ondersteuning op het gebied van werk & inkomen, zorg & ondersteuning en opvoeden & opgroeien. Het thema toegang overstijgt daarmee de uitwerking op de verschillende decentralisatieopgaven (Jeugdwet, wijziging Wmo en Participatiewet). Uiteraard is het niet zo dat iedereen zich voor ondersteuning tot het gemeentelijk loket richt. Dat is ook niet de bedoeling. Daar waar er sprake is van lichte ondersteuningsvragen zullen mensen zich net als nu tot de vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur richten. In het vorige hoofdstuk hebben wij al aangegeven dat wij van de daar actieve organisaties verwachten dat zij met elkaar komen tot integrale en op het gezin/huishouden gerichte ondersteuning. Dat zal echter niet altijd afdoende zijn en dan komt het gemeentelijk toegangsteam in beeld. De toegang tot individuele voorzieningen en gespecialiseerde zorg en ondersteuning uit de 2e lijn vindt plaats via een gemeentelijk toegangsteam. Dit bestaat uit een hecht team van consulenten dat 19
deskundigheid heeft op het gebied van de (nieuwe) taken en dat op de hoogte is van het aanbod in de informele zorg en het aanbod van organisaties uit de basisinfrastructuur. De huidige WMO- en arbeidsconsulenten hebben zitting in dit team, maar om goed toegerust te zijn voor de nieuwe taken wordt het huidige team van consulenten versterkt met de specifieke deskundigheid van MEE en BJZ 5. Hiertoe worden (tijdelijke) overeenkomsten met deze organisaties gesloten. Bij zeer complexe casussen kan het team ondersteuning een externe inhoudelijk adviseur inroepen die een deskundigheid heeft die niet binnen het team aanwezig is. Het gemeentelijk toegangsteam hanteert de volgende werkwijze: • Vraagverheldering vindt plaats in de vorm van een keukentafelgesprek. Hierbij wordt de ondersteuningsvraag onderzocht via het principe van het inschakelen van eigen kracht, het sociale netwerk, voorzieningen uit de basisinfrastructuur of tenslotte een individuele voorziening of ondersteuning uit de 2e lijn. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt dat door de aanvrager voor akkoord wordt getekend. Indien de aanvrager niet akkoord gaat krijgt hij/zij de mogelijkheid dit aan te geven en te motiveren waarom dit het geval is. Als er al vraagverheldering door organisaties uit de basisinfrastructuur heeft plaatsgevonden, wordt daar uiteraard gebruik van gemaakt. • Het gemeentelijk toegangsteam beoordeelt of en in hoeverre er een individuele voorziening of voorzieningen uit de 2e lijn ingezet moeten worden. Waar mogelijk beoordeelt het team dit zelf. Wanneer dit nodig is worden professionals van andere 2elijns (zorg)instellingen betrokken. • Met de cliënt en/of diens vertegenwoordigers wordt op hoofdlijnen afgesproken welke effecten met de ondersteuning bereikt moeten worden, welke voorzieningen hiervoor geëigend zijn en of de cliënt, de consulent uit het gemeentelijk toegangsteam 6 of een andere organisatie de casusregie 7 uitvoert. • Bij enkelvoudige of lichte gecombineerde ondersteuningsvragen waarvoor een individuele (2e lijns) voorziening wordt toegekend en waarbij de aanvrager instemt met het verslag wordt op basis van dit verslag een arrangement en beschikking opgesteld door het gemeentelijk toegangsteam. Hierbij is dan het verslag en de daarin gemaakt afspraken het ondersteuningsplan. • Bij complexe en/of gecombineerde problematiek waarbij de benodigde inhoudelijke deskundigheid niet in het gemeentelijk toegangsteam aanwezig is, stelt een 2elijnsinstelling het ondersteuningsplan op. • In het ondersteuningsplan is in overleg met de cliënt bepaald wat de doelen zijn van de ondersteuning die in aanvulling op zijn/haar eigen mogelijkheden wordt geboden en wie wat gaat doen. De casusregisseur coördineert alle ondersteuning die geleverd wordt en stuurt op de voortgang. Hij/zij kan ook zelf hulpverlenen. De casusregisseur is het aanspreekpunt van het gezin/huishouden en verzorgt de coördinatie van de ondersteuning. Wanneer er sprake is van stagnatie in de uitvoering van het ondersteuningsplan en de daarin gemaakte 5
Landelijk hebben gemeenten de verplichting gekregen continuïteit voor de (medewerkers van) deze organisaties te bieden. Met het oog daarop heeft het college besloten van BJZ 2 FTE te betrekken en van MEE 2,5 FTE
6
De huidige werkconsulenten en Wmo-consulenten vervullen in de huidige situatie ook al de rol van casusregisseur 7
Voor een definitie van de verschillende soorten regie wordt verwezen naar bijlage 4. 20
•
•
afspraken die niet door de casusregisseur/consulent is op te lossen wordt de ketenregisseur ingeschakeld. Het gemeentelijk toegangsteam accordeert het ondersteuningsplan, verzorgt de noodzakelijke beschikking en ziet –met het oog op de budgetverantwoordelijkheid van dit team- toe op de effectiviteit en efficiënte uitvoering van het zorgplan (procesregie1). Hiertoe worden als onderdeel van het ondersteuningsplan afspraken vastgelegd over financiering, afstemming en rapportage. Daar waar de uitvoering van de ondersteuningsplannen vastloopt, is er een gemeentelijke ketenregisseur, die -zo nodig met doorzettingsmacht- het proces weer vlottrekt.
Binnen het gemeentelijk toegangsteam ligt ook de taak om in voorkomende situaties rechtstreeks te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming en moet er een schakel zijn tussen de uitvoerende organisatie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering (gecertificeerde instelling) en het gemeentelijk toegangsteam. Deze taken worden nu verzorgd door de ketenregisseur. De opzet is dat de ketenregisseur deze taken overdraagt aan het gemeentelijk toegangsteam en hen ondersteunt daarbij als dat nodig is. De toegang tot individuele voorzieningen en gespecialiseerde zorg en ondersteuning uit de 2e lijn vindt plaats via een gemeentelijk toegangsteam. Naast de deskundigheden van de huidige consulenten wordt dit team uitgebreid met de specifieke deskundigheid van MEE en Bureau Jeugdzorg. De hiertoe gedetacheerde medewerkers worden aangestuurd door de teamleider van het gemeentelijk toegangsteam. Het gemeentelijk toegangsteam richt zich op: vraagverheldering, het (laten) opstellen van een ondersteuningsaanbod/ondersteuningsplan, het beschikken op ondersteuningsaanvragen en het bewaken van de voortgang en effectiviteit van de ondersteuning.
5.
De rol van huisartsen.
Specifiek voor de toegang naar de jeugdzorg geldt dat artsen de rechtstreekse bevoegdheid houden om te verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. Daar kan een beheersprobleem ontstaan omdat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de inkoop en financiering van deze voorzieningen. Er zal dus meer dan voorheen afstemming en samenwerking moeten worden georganiseerd. Hierin kan een praktijkondersteuner jeugd/GGZ een belangrijke rol vervullen in de verbinding tussen de verwijzingen vanuit de huisarts en het gemeentelijk toegangsteam. In sommige gemeenten verwijzen de huisartsen naar het gemeentelijk toegangsteam dat via vraagverheldering komt to de meest geëigende vorm van hulp. Wij willen graag dat alle verwijzingen door de huisarts in ieder geval gemeld worden bij dit team en de samenwerking met de huisartsen intensiveren. Hierover worden nadere afspraken met de huisartsen gemaakt (zie hiervoor ook het hoofdstuk m.b.t. de Jeugdhulp. In de WMO 2015 is de positie van de huisarts niet formeel geregeld maar ook daar is de afstemming met de huisarts van groot belang. Hij of zij ziet immers de cliënt en kent vaak de andere leden van het gezin/huishouden. Op die manier beschikt de huisarts over veel kennis van betreffende cliënt en zijn systeem. Daarnaast is het voor huisartsen uiteraard van belang te kunnen weten hoe de gemeente omgaat met de uitvoering van de taken die nauw verbonden zijn met de medische zorg die door de huisarts verzorgd wordt. Naast samenwerking op het gebied van indicatie Jeugd-GGZ is dus ook gegevensuitwisseling van belang. 21
In de ouderenzorg zijn alle huisartsen in de gemeente Raalte gebruik gaan maken van het virtuele verzorgingshuis 8 dat als informatie- en communicatiemiddel wordt gebruikt om de zorg rondom de kwetsbare ouderen te coördineren en af te stemmen tussen alle betrokken zorgverleners. In het kader van de informatiehuishouding willen bij aansluiting bewerkstelligen tussen de systemen die wij hanteren en het virtueel verzorgingshuis. De rol van huisartsen is verder uitgewerkt in het hoofdstuk Jeugdhulp.
6.
Verbinding met de vrij toegankelijke 1e lijnsvoorzieningen.
Het is van belang dat er een goede en vloeiende aansluiting is tussen de vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur en de gemeentelijke toegangsfunctie. Vanuit die gedachte is het van belang dat er korte lijnen zijn en de betrokkenen elkaar goed weten te vinden. Er moet immers sprake zijn van een samenhangende ondersteuningsstructuur. Daarom is de functie van het gemeentelijk toegangsteam niet enkel gericht op het verstrekken van individuele en gespecialiseerde voorzieningen uit de 2e lijn, maar heeft dit team ook een consultatiefunctie voor de vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur. Op het moment dat deze 1e lijnsvoorzieningen vermoeden dat hun lichte hulp aangevuld moet worden met gespecialiseerde kennis, kan er contact worden opgenomen met het gemeentelijk toegangsteam dat de benodigde deskundigheid levert of een gespecialiseerde instelling vraagt dit te doen. Het gemeentelijk toegangsteam heeft een consultatiefunctie voor de vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur en organiseert indien nodig dat specialistische kennis wordt ingezet.
7.
Verbinding met het Centrum voor Jeugd en Gezin
Ook voor het CJG geldt dat er een goede verbinding moet zijn met het gemeentelijk toegangsteam. De te detacheren fomatie van BJZ zetten wij daarom deels in voor de intake en zorgtoewijzing in het gemeentelijk toegangsteam en deels outreachend om binnen het CJG de lijn met de eerstelijns voorzieningen te borgen. Hiermee willen wij binnen het CJG actief sturen op het uitgangspunt dat hulp aanvullend is aan de eigen kracht van gezinnen en het principe dat daar waar specialistische kennis nodig deze “erbij gehaald wordt” in plaats van dat wordt doorverwezen. De BJZ medewerkers hebben de daartoe benodigde kennis en met de aansturing door de manager van het gemeentelijk toegangsteam wordt deze functie en de relatie met het CJG ook organisatorisch geborgd. Het CJG vormt een schakel tussen het gemeentelijk toegangsteam en de zorgstructuur in het primair en voortgezet onderwijs en de voorschoolse voorzieningen. Met de besturen van deze organisaties is afgesproken dat wij met elkaar willen komen tot vernieuwing in deze zorgstructuur om de samenwerking en samenhang te optimaliseren. De eerste stap om dit te realiseren is dat de huidige procesafspraken in kaart worden gebracht en op elkaar worden afgestemd met het oog op de nieuwe verantwoordelijkheden van het onderwijs en de gemeente.
8
Dit staat ook bekend onder de naam OZO verbindzorg 22
Een deel van de gedetacheerde formatie van BJZ wordt vanuit het gemeentelijk toegangsteam ingezet in het CJG en richt zich op het versterken van de samenwerking tussen de vrij toegankelijke voorzieningen en gespecialiseerde vormen van ondersteuning en organiseert indien nodig dat specialistische kennis wordt ingezet
8.
Verbinding met wijkverpleegkundige zorg.
De wijkverpleging wordt bekostigd vanuit de Zvw en staat dus niet onder directe invloed van de gemeente. Inhoudelijk is er echter een grote samenhang met de functies in het gemeentelijk domein. Binnen wijkverpleging ontstaan twee functies. De eerste is gericht op de zogenaamde “toewijsbare zorg”. Het gaat daarbij om verpleegkundige handelingen zoals wondverzorging, injecties en verzorgende handelingen zoals wassen en aankleden. Deze zogenaamde S2 wijkverpleegkundige is in de eerste plaats een zorgverlener. Daarnaast krijgt deze wijkverpleegkundige de ruimte om breder te kijken dan de zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en de sociale omgeving. De wijkverpleegkundige krijgt meer mogelijkheden om verbindingen met andere domeinen te leggen. Kortom , taken die een directe relatie met de zorgvraag van de cliënt hebben en individueel toewijsbaar zijn. Daarnaast zullen er wijkverpleegkundigen actief zijn die zich richten op coördinerende en signalerende activiteiten die niet aan één specifieke patiënt te koppelen zijn. Dit is de zogenaamde ‘niet-toewijsbare zorg’. Hiermee worden meerdere taken geregeld. Ten eerste dat de wijkverpleegkundige bij iemand langs kan gaan die nog niet in zorg is (bijvoorbeeld zorgmijders en mensen die de weg naar de wijkverpleegkundige niet weten te vinden). De wijkverpleegkundige signaleert dan wat er aan de hand is en legt indien nodig het verband met de Zvw-zorg of naar welzijn/ondersteuning. Ten tweede heeft deze wijkverpleegkundige een verbinding met de partners uit voorzieningen in de basisinfrastructuur en het gemeentelijk toegangsteam om zo de samenhang tussen zorg en ondersteuning te borgen. De bekostiging van deze zogenaamde S1 wijkverpleegkundige vindt plaats op basis van inwoneraantallen. Deze S1 wijkverpleegkundige vervult een belangrijke schakelfunctie tussen welzijn/de gemeentelijke ondersteuningsstructuur en (geneeskundige) zorg. Het is daarom van belang dat deze wijkverpleegkundige werkt op basis van dezelfde uitgangspunten. Met zorgkantoor Eno hebben wij eerder reeds een samenwerkingsconvenant gesloten om samen op te trekken in het verbinden van de Zvw- en gemeentelijk gefinancierde zorg- en ondersteuningstaken. Daarbij merken wij op dat net als wij ook de zorgverzekeraars uitgaan van een werkwijze die aansluit op de eigen mogelijkheden, gericht is op demedicalisering en inzet van het sociale netwerk. Inmiddels is het zorgkantoor in nauw overleg met de gemeenten Raalte, Deventer, Olst-Wijhe en Voorst gestart met het inkoop traject van de wijkverpleegkundige zorg.
23
Met de zorgverzekeraars werken wij dit najaar op basis van het samenwerkingsconvant de afspraken met betrekking tot de wijkverpleegkundige zorg uit. Het uitgangspunt is daarbij dat de wijkverpleegkundige een onderdeel is van de basinfrastructuur en daarbinnen vanuit gelijke filosofie samenwerkt.
24
Hoofdstuk 3.
WMO 2015.
Inleiding. Ten behoeve van de nieuwe taken die vanuit de Awbz worden ondergebracht in de Wmo, wordt de Wmo aangepast en gaat verder onder de titel Wmo2015. Als gevolg daarvan komen nieuwe taken op de gemeente af. Het gaat om de functies begeleiding (individueel en groep waaronder dagbesteding) mantelzorgondersteuning inclusief tijdelijk verblijf en respijtzorg, cliëntondersteuning, het voor deze functies benodigde vervoer en de functie beschermd wonen. Zoals eerder is vermeld is de uitvoering van het beschermd wonen in handen van de centrumgemeente Deventer. In hoofdstuk 1 is een korte omschrijving hiervan opgenomen. Het onderdeel cliëntondersteuning is in het voorgaande hoofdstuk beschreven omdat dit een nauwe relatie met de gemeentelijke toegangsfunctie heeft. Het vervoer dat voor de nieuwe taken benodigd is komt niet als apart onderdeel aan de orde, maar behoort bij de beschreven functies. De samenstelling van de doelgroep van de WMO verandert en neemt–vanwege verdergaande extramuralisering en vergrijzing- in omvang toe. Het algemene doel van de Wmo, namelijk dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en kunnen blijven meedoen in de samenleving verandert echter niet. Ons huidige Wmo beleidsplan loopt tot en met 2015. Toen dit beleidsplan geschreven werd, had het eerste kabinet Rutte de decentralisatievoornemens al bekendgemaakt. In het huidige beleidsplan is daarom al aangesloten op de algemene uitgangspunten. Bij het toekennen van de huidige Wmo voorzieningen gaan wij al uit van het uitgangspunt dat de ondersteuning aanvullend moet zijn op de mogelijkheden van mensen en dat heeft zeker geleid tot kostenreductie. Wij zetten deze lijn voort. In de loop van het komend jaar zullen wij het WMO beleidsplan actualiseren waarbij de zaken die hierna beschreven worden uiteraard worden betrokken. In dit hoofdstuk richten we ons op de invulling van de nieuwe taken. Dat doen wij vanuit de hiervoor en in de eerder verschenen beleidsnota’s beschreven gedachte dat ondersteuning aanvullend is op de eigen kracht van mensen en erop gericht is deze te versterken zodat zij hun eigen regie weer kunnen voeren.
1.
Preventie
De verwachting is dat door goede preventie inwoners niet of minder snel een beroep doen op professionele ondersteuning. Daarnaast leidt het bevorderen van welzijn en participatie van mensen tot een lagere zorgconsumptie. De gemeente draagt hier op verschillende manieren aan bij. Dat doen wij onder andere door het lokaal gezondheidsbeleid waarmee wij een gezonde leefstijl willen bevorderen en aandacht besteden aan het voorkomen en tegengaan van eenzaamheid. Dat doen wij ook door met onze investeringen in MFA’s te zorgen voor een goede infrastructuur die mensen de mogelijkheid geeft elkaar te ontmoeten en daardoor hun sociale netwerk sterk te houden. Daarnaast is er een aantal sport- en beweegprojecten binnen Raalte. Dit ter bevordering van een gezonde leefstijl. Bovendien bevordert sport en beweging de sociale contacten, wat een positieve invloed heeft op de zelfstandigheid van mensen. 25
Er wordt gewerkt aan de uitvoering van het programma woonservicegebieden. Dit programma loopt sinds 2012. Een woonservicegebied biedt voorzieningen die eraan bijdragen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen en deel te blijven nemen aan de
samenleving, ook als mensen meer zorg nodig hebben. In aanleg is dit beleid vooral gericht op het aspect wonen. Er zijn projecten uitgevoerd aansluitend op bestaand beleid dat al door de gemeente in gang was gezet, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van multifunctionele accommodaties, opplussen van de woningvoorraad, aanvullende afspraken mbt volkshuisvesting met SallandWonen, afstemming vervoer en infrastructuur. Hierbij is sterk gebiedsgericht, vanuit het perspectief van de inwoner, gezamenlijk gekeken wat er nodig is in de omgeving om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. Daarnaast is ingezet op de bewustwording van inwoners ten aanzien van de noodzaak van het langer in eigen huis blijven wonen en thuistechnologie die eraan kan bijdragen om dit mogelijk te maken o.a. middels de campagne “de Kr8 van Raalte”. Bovendien is in het bestemmingsplan buitengebied de mogelijkheden opgenomen dat bijgebouwen kunnen worden gebruikt als mantelzorgwoningen waarmee de mogelijkheid is gecreëerd dat ouderen door hun familie worden ondersteund. Dit is een kleine greep uit het beleid dat eraan bijdraagt dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren in hun eigen omgeving. Ook de fysieke inrichting van onze gemeente kan eraan bijdragen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Om deze reden hebben wij hieraan in het kader van onze Integrale visie op de openbare ruimte (IVOR) aandacht besteed. Daarbij valt te denken aan het beperkt gebruiken van obstakels en hoogteverschillen met het oog op het gebruik van de openbare ruimte door mensen met een beperking , maar ook aan het creëren van een openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeting en (sportieve) activiteiten met het oog op het tegengaan van eenzaamheid en het bevorderen van een gezonde leefstijl. Veiligheid en het veiligheidsgevoel spelen tenslotte ook een belangrijke rol bij het zelfstandig kunnen blijven wonen. Het bevorderen van langer zelfstandig kunnen blijven wonen heeft dus niet enkel betrekking op het beleid in het sociaal domein, maar heeft gevolgen voor veel aanpalende beleidsterreinen.
26
In het kader van preventie liggen onze prioriteiten bij: -
2.
Bewustmaking van / informatie over de gevolgen van langer zelfstandig blijven wonen Het bevorderen van een gezonde leefstijl Het tegengaan van eenzaamheid Het stimuleren van de eigen kracht en het bevorderen van sociale netwerken Het maken van prestatieafspraken t.a.v. huisvesting die bijdragen aan de doelstelling dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen Het ondersteunen van lokale initiatieven die bijdragen aan ontmoetingsmogelijkheden voor mensen met en zonder beperking. Een inrichting van de openbare ruimte die eraan bijdraagt dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.
Vroegsignalering en lichte ondersteuning.
Preventie in de vorm van het versterken van ontmoetingspunten in de wijk c.q. kern en het versterken van de woonsituatie van inwoners alleen is echter niet voldoende. Als er een ondersteuningsbehoefte ontstaat is, is het van belang dat die snel wordt onderkend en opgepakt. Als het gaat om vroegsignalering dan geldt ook hier dat de inwoners zelf de ogen en oren van de maatschappij zijn. Zij pikken de signalen op van mensen die ondersteuning behoeven en wij verwachten van hen dat zij waar mogelijk bijdragen aan het bieden van ondersteuning aan elkaar. Wij bieden hen een goede informatievoorziening door middel van het sociaal loket en sociale kaart en een dekkend netwerk van deskundige vrij toegankelijke organisaties die ondersteuning kunnen bieden. Van deze organisaties vragen wij dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om hun informatievoorziening goed te organiseren en ondersteuningsvragen proactief op te pakken vanuit de gedachte dat ondersteuning aanvullend moet zijn op de kracht van het eigen netwerk. Daarbij sluiten wij aan bij bestaande structuren en kiezen niet voor nieuwe organisatievormen. Wanneer er sprake is van ondersteuningsbehoeftes op meerdere leefgebieden verwachten wij van deze organisaties dat zij zelf de samenwerking zoeken zonder dat de gemeente het initiatief tot de inrichting van buurtnetwerken hoeft te nemen. In de voorgaande paragraaf hebben wij reeds beschreven hoe we vanuit onze regierol bijdragen aan de verbetering van de samenhang in het systeem en de samenwerking tussen betrokken partijen. Op die manier kan het best vorm worden gegeven aan ondersteuning die aanvullend is aan de eigen mogelijkheden en kan een beroep op professionele zorg worden beperkt. Onze rol daarbij is het leggen van verbindingen, het bevorderen van een goede afstemming tussen formele en informele (zorg) organisaties, vervoer en infrastructuur. Deze uitgangspunten vertalen wij in de subsidieovereenkomsten met deze organisaties en wij zullen actief sturen op de realisatie van deze doelstellingen.
27
In het kader van vroegsignalering en lichte ondersteuning liggen onze prioriteiten bij: -
3.
Een goede informatieverstrekking met betrekking tot de ondersteuningsmogelijkheden De zorg van mensen voor elkaar stimuleren Het bevorderen van een actieve en op samenwerking gerichte werkwijze van vrij toegankelijke voorzieningen door middel van subsidieafspraken en monitoring van de resultaten Het bevorderen van de samenwerking tussen formele en informele zorg. De invulling van het wederkerigheidsbeginsel uit de WWB te gebruiken voor het versterken van de informele zorg
Begeleiding individueel en groep.
In eerste instantie zal voor de mensen die nu een indicatie voor de vorm van begeleiding hebben het overgangsrecht van toepassing zijn. Vanwege de bezuinigingen in het Rijksbudget is het echter wel van belang dat wij hier tot reductie van kosten komen. Met de huidige zorgaanbieders werken wij op dit moment aan een convenant waarin wij onze gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van een goede overgang van de zorg aan onze inwoners vastleggen. De insteek daarbij is een partnerschap tussen gemeente en zorgaanbieders. Gezamenlijk willen wij de “zachte landing” in de jaren 2015 en 2016 vormgeven en tegelijkertijd werken aan de noodzakelijke vernieuwing en verandering in het ondersteuningsaanbod. Daarbij geldt –net als bij het RTA Jeugd- dat de aanbieders invulling geven aan deze bezuinigingen zonder dat dit negatieve gevolgen heeft op de kwaliteit van de geboden ondersteuning. De afspraken met de aanbieder worden in de komende maanden geconcretiseerd. Er is hier dus nog sprake van “werk in uitvoering”. Een onderdeel van de hiervoor genoemde vernieuwing is dat wij de vroegtijdige signalering gaan versterken. Door de vroegtijdige signalering goed te organiseren verwachten wij dat meer mensen dan nu langer gebruik kunnen maken van algemene vrij toegankelijke vormen van activiteiten zoals het verenigings/vrijwilligersleven dat nu al biedt. Daarbij valt te denken aan sport- en andere verenigingen. Wij verwachten van hen dat zij zich openstellen voor mensen met- en zonder beperking. Met de organisaties die nu professionele vormen van dagbesteding bieden willen wij ook werken aan het overdragen van hun kennis en ervaring aan deze algemene vormen van dagbesteding. Bij vormen van dagbesteding waar professionele begeleiding nodig is denken wij aan minder doelgroepspecifieke dagbesteding. In de gesprekken die wij met cliënten hebben gevoerd is dit ook veel genoemd. Het denken in doelgroepen komt vooral voort uit de financieringssystematieken en regelgeving en sluit niet aan bij de werkelijkheid van inwoners. Dagbesteding kan mogelijk in de eigen kern plaatsvinden; de MFA’s bieden ook de mogelijkheid dit te doen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat er minder vervoer hoeft te worden georganiseerd zodat daar kosten kunnen worden bespaard. Bovendien verwachten wij dat hierdoor ook nog meer gebruik kan worden gemaakt van het sociale netwerk van de mensen die gebruik maken van deze dagbesteding.
28
Bij de individuele begeleiding geldt dat er per definitie sprake is maatwerk voor kwetsbare inwoners. Zorgvuldigheid is hier dan ook van groot belang. Wij schatten in dat wij –beter dan het CIZ- in staat zijn om individueel maatwerk te leveren en hiermee de kosten van deze individuele begeleiding kunnen beheersen. Door te kijken naar alle leefgebieden en direct de juiste aanbieders te betrekken bij het opstellen van een ondersteuningsplan wordt integraliteit bevorderd. Wij zoeken naar samenwerking tussen de verschillende aanbieders en verwachten ook samenwerking van de aanbieders onderling. Met inachtneming van de zorgvuldigheid willen wij ook hier proberen de mogelijkheden van het eigen netwerk en de mantelzorgers optimaal te benutten. In het kader van de vormgeving van de functie begeleiding onze prioriteiten bij: -
Een zorgvuldige overgang van de AWBZ-systematiek naar de WMO (zachte landing) Het voorkomen van dure vormen van begeleiding groep door een goed netwerk van vrij toegankelijke voorzieningen Het loslaten van het doelgroepdenken en dagbesteding zo mogelijk in de kernen organiseren Door maatwerk te leveren bij individuele begeleiding de kostenstijging tegengaan met behoud van de kwaliteit.
-
4.
Mantelzorgondersteuning en – waardering en zorgvrijwilligers.
a. ondersteuning De veranderingen in de ondersteuning en de bezuinigingen waarmee die gepaard gaan betekenen dat er een (nog) groter beroep op mantelzorgers wordt gedaan. Dat is een belangrijke reden waarom gemeenten in de Wmo 2015 verplicht worden om beleid ten aanzien van mantelzorgondersteuning en waardering te formuleren. Een mantelzorger zorgt langdurig en onbetaald voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevende is en met wie hij of zij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Om een onderscheid aan te brengen tussen de gebruikelijke zorg voor naasten en mantelzorg, hanteren wij de landelijke definitie van mantelzorg: “Bij mantelzorg duurt de verzorging meer dan 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden”. Mantelzorgers vormen een essentieel onderdeel van de ondersteuningsstructuur en (de mogelijkheden van) mantelzorgers moeten dan ook betrokken worden bij de keukentafelgesprekken en de ondersteuningsplannen die daaruit voortvloeien. Om die reden hebben wij in onze nota wederkerigheid ook nadrukkelijk opgenomen dat wij het verlenen van mantelzorg zien als een tegenprestatie als bedoeld in de WWB. Voor de mantelzorgondersteuning in Raalte hebben wij op dit moment subsidierelaties met Carinova en de Stichting Vrijwillige Thuiszorg Overijssel. Naast mantelzorgers zijn er ook veel mensen actief als vrijwilliger in de zorg. Omdat zij zich in algemene zin inzetten en er niet altijd een directe persoonlijke relatie is met degene aan wie zij 29
zorg/ondersteuning verlenen, vallen zij strikt genomen niet onder de definitie van mantelzorgers. Toch zijn ook deze zorgvrijwilligers een essentieel onderdeel van de lokale ondersteuningstructuur. Daarom betrekken wij hen bij dit beleidsonderdeel. Op dit moment loopt een breed opgezet behoeften onderzoek onder mantelzorgers en zorgvrijwilligers. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Arcon onder begeleiding van een groep waarin naast de gemeente Raalte, de Stichting Vrijwillige Thuiszorg Overijssel, Carinova, Mezzo en de Wmo-raad zitting hebben. Dit onderzoek moet ons beter zicht geven op de ondersteuningsbehoefte van mantelzorgers en zorgvrijwilligers en de uitkomsten vormen dan ook belangrijke input voorde manier waarop wij deze ondersteuning zullen vormgeven. Op basis van de ervaring kunnen wij nu al stellen dat het in ieder geval gewenst is de mogelijkheden van mantelzorgondersteuning veel beter bekend te maken. Bovendien willen wij ook op het gebied van de mantelzorgondersteuning toe naar meer individueel maatwerk. Mantelzorg doet een zwaar beroep op het leven van mensen en soms is het nodig dat zij hiervan even ontlast worden. Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft. Dan kan goed gebruik worden gemaakt van zorgvrijwilligers die de mantelzorger vervangen ofwel gedurende een bepaald dagdeel of voor een aaneengesloten periode. De organisaties voor mantelzorgondersteuning bieden deze mogelijkheid en dit willen wij dan ook zeker voortzetten en verder uitbreiden. Soms is het echter nodig dat de respijtzorg wordt geleverd door een beroepskracht of dat degen aan wie mantelzorg wordt geboden tijdelijk elders verblijft ter ontlasting van de mantelzorgers 9 b. waardering. Naast mantelzorgondersteuning is ook mantelzorgwaardering een verantwoordelijkheid voor gemeenten in de WMO 2012. In de wet is bepaald dat gemeenten in hun verordening vastleggen hoe het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Deze mantelzorgwaardering werd door de rijksoverheid vormgegeven door het zogeheten mantelzorgcompliment; een geldelijke bijdrage van € 200,- voor de mantelzorgers. Deze regeling vervalt en wij kiezen ervoor deze op lokaal niveau niet voort te zetten omdat wij de prioriteit leggen bij de daadwerkelijke mantelzorgondersteuning. Op gemeentelijk niveau organiseren wij jaarlijks de dag van de mantelzorger. Een onderdeel van het hiervoor genoemde behoeftenonderzoek onder mantelzorgers en zorgvrijwilligers is de vraag of deze,manier van het uitdrukken van onze waardering aansluit bij de behoeften van mantelzorgers of dat er mogelijk geschikte alternatieven zijn. Wij gebruiken de uitkomsten van dit onderzoek om de betreffende bepaling in de verordening te formuleren.
9
Deze vorm van tijdelijk verblijf is nu een functie binnen de AWBZ en wordt met ingang van 1-1-2015 een verantwoordelijkheid voor de gemeenten. 30
c. Informele zorg door vrijwilligers. Naast de georganiseerde zorgvrijwilligers zijn er ook mensen vrijwillig actief in de ondersteuning. Zij geven bijvoorbeeld ondersteuning aan een buurvrouw/bekende en leveren hiermee een essentiële bijdrage aan de ondersteuningsstructuur in het gemeentelijk domen. Wij bevorderen de inzet van deze vrijwilligers door bijvoorbeeld maatjesprojecten, vriendenkringen en netwerkcoaches. Voor deze vormen van informele zorg en ondersteuning nemen wij in het beleidsplan Wmo nieuwe beleidsuitgangspunten op die passen binnen de transformatie. In het kader van mantelzorgondersteuning en –waardering liggen onze prioriteiten bij: -
5.
De mogelijkheden van mantelzorgondersteuning nog beter onder de aandacht brengen Het betrekken van mantelzorgers bij het keukentafelgesprek en de totstandkoming van ondersteuningsplannen Het bieden van ondersteuning die aansluit bij de behoeften zoals die voortkomen uit het behoeftenonderzoek Mantelzorgers waar nodig te ontlasten door de inzet van zorgvrijwilligers en/of respijtzorg. Een bij de behoefte aansluitende vorm van jaarlijkse mantelzorgwaardering, niet zijnde een financiële bijdrage.
Beschermd wonen.
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Ook hierbij geldt dat de voorziening erop gericht moet zijn dat de betrokkene – indien dat kan en zo snel als mogelijk – weer in staat is om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De uitvoering van Beschermd wonen wordt in handen gelegd van de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. Voor de gemeente Raalte is dat Deventer . Hoewel deze voorziening georganiseerd wordt door de centrumgemeente, gaat het wel om een voorziening die ook bestemd is voor Raalter inwoners en die ook in Raalte wordt aangeboden. In de bestuurlijk contacten met Deventer zullen wij dan ook een lijn kiezen die goed is voor onze inwoners en daar waar de uitvoering stokt of de bereikbaarheid onvoldoende is hoort het bij de rol van de ketenregisseur om ook hier de zaak weer vlot te trekken. Hoewel begeleid wonen wordt uitgevoerd door de centrumgemeente, zetten wij ons op bestuurlijk en ambtelijk in voor de belangen van de inwoners van de gemeente Raalte.
31
Hoofdstuk 4.
Participatiewet.
Inleiding. Vanaf 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De gemeente wordt vanaf die datum verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. In hoofdstuk 1 is een globaal overzicht van de wijzigingen gegeven. Het gevolg van de invoering van deze wet is dat onze doelgroep verandert en toeneemt doordat ook mensen met een arbeidsbeperking worden toegevoegd. In dit hoofdstuk beschrijven wij het beleid ten aanzien van deze nieuwe taken. Vooraf is het echter goed om in herinnering te roepen dat in april 2013 een sociaal akkoord is afgesloten waarin werkgevers hebben afgesproken dat ze extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, het gaat uiteindelijk om 100.000 extra banen (oplopend tot 2026). De overheid zorgt tot 2024 nog eens voor 25.000 banen extra. Deze extra banen waarvoor werkgevers een garantstelling hebben gegeven, zijn bedoeld voor mensen die niet in staat zijn een inkomen op het niveau van het wettelijk minimum loon (WML) te verdienen. Wajongers en mensen op de wachtlijst Wsw 10 krijgen de eerste jaren prioriteit. Als werkgevers de afgesproken extra banen onvoldoende realiseren dan treedt een wettelijk quotum 11 in werking (eerste meting in 2016 over resultaten 2015). Het quotum houdt in dat op termijn elke werkgever met 25 en meer werknemers een formele verplichting krijgt arbeidsplaatsen aan te bieden aan mensen met een beperking en moet betalen voor niet vervulde plekken.
Het belang van arbeidsparticipatie Werk is niet enkel van belang vanuit het oogpunt van het genereren van inkomen; het geeft mensen een dagritme en draagt bij aan de sociale contacten en eigenwaarde. Wij vinden het daarom belangrijk dat iedereen met arbeidsvermogen deelneemt aan de reguliere arbeidsmarkt. Wij vragen van onze inwoners om hun arbeidspotentieel optimaal te benutten. Gegeven de economische omstandigheden en de flexibilisering van de arbeidsmarkt neemt het aantal vaste aanstellingen en contracten af. Voor deze ontwikkeling kunnen wij onze ogen niet sluiten en wij hebben hierop geen invloed. Dit betekent dat tijdelijk of part-time werk steeds meer zal voorkomen en wij zien dat ook als volwaardige arbeidsplekken 12. 10
De wachtlijst Wsw is vanaf 1 januari 2015 formeel geen wachtlijst meer. Iedereen die op 1 januari 2015 op de wachtlijst Wsw staat kan niet meer instromen in een Wsw-dienstverband. Afhankelijk van de uitkeringsachtergrond van de persoon valt deze dan mogelijk wel onder de Participatiewet. 11
De staatssecretaris van SZW heeft hiervoor een wetsvoorstel ingediend bij het parlement.
12
Deze flexibilisering stelt overigens ook nieuwe eisen aan ons uitkeringsverstrekkingen proces. Het proces van uitkeringsverstrekking wordt daarom zo ingericht dat bekende cliënten versneld een uitkering kunnen ontvangen.
32
Ook voor wat betreft arbeidsparticipatie gaan wij uit van het principe dat onze ondersteuning aanvullend is op de mogelijkheden van mensen; wij doen een beroep op de eigen verantwoordelijkheid en het vermogen om zelfstandig acties te ondernemen. De nieuwe doelgroepen onder de Participatiewet vragen, vanwege specifieke psychische / verstandelijke / lichamelijke / visuele beperkingen om passende aandacht en maatwerk. In de dienstverlening wordt hiermee rekening gehouden. Mede met het oog hierop wordt aan het gemeentelijk toegangsteam de deskundigheid van MEE toegevoegd en uiteraard besteedt de organisatie in de scholing aandacht aan deze ontwikkeling. Wanneer iemand voldoende zelfredzaam is, wordt de WorkFast methodiek ingezet. In deze methodiek worden duidelijke eisen gesteld aan de cliënt en er wordt ook een behoorlijke inspanning van de cliënt verwacht. De cliënt wordt ondersteund waar dat nodig is. Deze ondersteuning is erop gericht om vaardigheden aan te leren die nodig zijn om in de huidige arbeidsmarkt een plek te vinden. Daarmee bevorderen we de zelfstandigheid van deze mensen. Het doel daarbij is om betreffende personen zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt (terug )te leiden. Arbeidsritme opdoen en onderhouden (ook wanneer er pas op termijn een betaalde baan beschikbaar is) is voor iedereen van belang. Voor jongeren geldt dat het van belang is na het afronden van school in het opleidings-/arbeidsritme te blijven, maar ook voor ouderen geldt dat de kansen afnemen wanneer de periode van werkloosheid toeneemt. Wanneer er nog geen betaalde baan beschikbaar is, verwachten wij van hen dat een tijdelijke werkervaringsplaats met behoud van uitkering wordt geaccepteerd. De ervaring die zij hiermee opdoen vergroot hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt Cliënten met een beperktere arbeidsproductiviteit en hun werkgevers kunnen wij ondersteunen door middel van het inzetten van een (structurele) loonkostensubsidie. Hiermee wordt het verschil tussen het Wettelijk minimum loon (WML) en de “verdiencapaciteit” voor de werkgever gecompenseerd. Daarnaast ondersteunen wij mensen met een beperking c.q. hun werkgevers door bij te dragen aan aanpassingen op de werkplek en/of voor het uitvoeren van het werk benodigde hulpmiddelen. Wij verwachten van cliënten dat zij hun arbeidsvermogen optimaal benutten, ook wanneer hierbij sprake is van tijdelijk of deeltijd werk. Werkervaringsplaatsen dienen vooruitlopend op een betaalde baan geaccepteerd te worden. Wij blijven de WorkFast methodiek toepassen, afgestemd op de mogelijkheden van de cliënt. Wanneer iemand beperkte loonwaarde heeft kunnen loonkostensubsidies worden verstrekt. De deelname aan de arbeidsmarkt van mensen met een beperking faciliteren wij door aanpassingen aan de werkplek of het beschikbaar stellen van voor het werk benodigde hulpmiddelen.
Het benutten van loonwaarde
Loonwaarde is de economische waarde van het werk dat iemand verricht of kan verrichten, in geld uitgedrukt ten opzichte van het WML. Factoren die worden meegenomen zijn het niveau van de functie(schaal), het aantal uren, de verrichte taken en afwijkingen van de normale productiviteit.
33
Van iedere persoon die een beroep doet op de Participatiewet wordt bepaald wat globaal de loonwaarde is. De consulent van het gemeentelijk toegangsteam heeft hiervoor instrumenten tot zijn beschikking in de vorm van gestructureerde vragen. Indien nodig kan ook een aanvullend belastbaarheidsonderzoek worden uitgevoerd door een externe organisatie. Wanneer de loonwaarde meer dan 80% is, dan is er geen mogelijkheid tot toepassing van loonkostensubsidie of het beschikbaar stellen van ondersteuning in een beschutte werkomgeving. De ondersteuning beperkt zich dan tot korte begeleiding. Soms kan wel gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld een proefplaatsing of werkervaringsplaats. Dit betreft altijd maatwerk dat aansluit op de mogelijkheden. Vanaf 1 -1—2015 is er alleen nog recht op een Wajong uitkering als er sprake is van een verwachte loonwaarde van 20% of minder. Dit wordt beoordeeld door het UWV. Bij een verwachte loonwaarde van 30 tot 80% kan het UWV worden gevraagd een loonwaardebepaling uit te voeren. Dit gebeurt altijd in overleg met de cliënt en een potentiële werkgever. Voor het bepalen van de loonwaarde door het UWV is dus een potentiële arbeidsplek nodig. Ondersteuning bestaat dan uit bemiddeling en eventueel begeleiding en een loonkostensubsidie voor de werkgever en/of een bijdrage in de kosten voor aanpassingen van de werkplek c.q. benodigde hulpmiddelen. Voor cliënten met een loonwaarde onder de 40% kan toch met verdergaande aanpassingen aan intensiteit en productie (beschutte werkomgeving) een werkplek worden gecreëerd. Er moet dan wel sprake zijn van duurzaam arbeidsvermogen en de mogelijkheid tot (beperkte) groei van loonwaarde. Het is ook mogelijk dat samen met de cliënt wordt bepaald dat deze meer is gebaat bij een vorm van (arbeidsmatige) dagbesteding. Globaal ziet de verdeling er als volgt uit in een schema:
34
1 Reguliere arbeidsparticipatie loonwaarde >80-%
2 Reguliere arbeidsparticipatie loonwaarde 40-80% loonkosten subsidie
Besch. Werk
3 Beschutte arbeidsparticipatie loonwaarde 30%
3a Arbeidsmatige dagbesteding
WMO
loonwaarde <30%
4 Maatschappelijke participatie Dagbesteding/zorg loonwaarde ≤20%
De onderverdeling in cliëntgroepen is als volgt: Cliëntgroep
Kenmerken
1
• • • •
2
• • • •
3/3a
• • • •
4
• •
Afstand tot de arbeidsmarkt is relatief klein Eigen kracht en kortste weg naar werk voorop Zoveel mogelijk zelfstandig zoeken naar werk Ondersteuning vanuit Werkgeverspunt en team Participatie (o.a. WorkFast) indien nodig Focus op arbeidsparticipatie, arbeidsritme Werkgeverspunt is poort naar werkgevers Loonkostensubsidie kan aanvullend worden ingezet Ondersteuning kan intensiever worden ingezet, Participatiebudget wordt vooral voor deze groep ingezet (75%). Wel duurzaam arbeidsvermogen Mogelijkheid tot groei in beschutte werkomgeving naar werkplek met loonkostensubsidie Aantal plekken in beschutte werkomgeving is beperkt Arbeidsritme opdoen en behouden in arbeidsmatige Wmo-voorziening kan passend zijn Geen loonvormende arbeid mogelijk Wmo-voorzieningen zijn mogelijk passend (arbeidsmatige dagbesteding)
35
Wij zetten in op het optimaal benutten van loonwaarde. Bij het bieden van ondersteuning met behulp van het participatiebudget geven wij prioriteit aan de arbeidsmarkttoeleiding van mensen met een loonwaarde van 40-80%. Wij laten cliënten toe tot de voorziening beschut werken wanneer deze een duurzaam arbeidsvermogen hebben en de mogelijkheid hebben tot groei naar een reguliere werkplek (zo nodig met loonkostensubsidie). Voor cliënten met zeer beperkte loonwaarde en geen zicht op een reguliere werkplek gaan wij in overleg met de cliënt op zoek naar geschikte (arbeidsmatige) dagbesteding.
Wederkerigheid Wanneer er onvoldoende mogelijkheden zijn om betaald werk te verrichten en een bijstanduitkering wordt verstrekt, wordt van iedere cliënt gevraagd om een wederkerigheidsprestatie te leveren. Dit zal plaatsvinden in lijn met de vastgestelde notitie wederkerigheid In deze notitie zijn ook de uitgangspunten voor de prioritering van doelgroepen vastgesteld. Dit wordt uitgewerkt in een verordening. Wij zetten het beleid als verwoord in de Notitie Wederkerigheid voort.
Werkgeversbenadering. Gemeenten maken geen banen. Hoewel wij verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning op het gebied van de arbeidsparticipatie is voor het creëren van werkgelegenheid een goede samenwerking met de werkgevers van belang. Lokale werkgeversbenadering Wij hebben goede ervaringen met de lokale werkgeversbenadering die wordt geleverd door het werkgeverspunt in Raalte. Dit werkgeverspunt is in het leven geroepen om lokale werkgevers te ondersteunen in hun zoektocht naar personeel en subsidies en wordt door de lokale werkgevers goed gewaardeerd. Vanuit het werkgeverspunt wordt al samengewerkt met het UWV, de SWbedrijven, het lokale welzijnswerk en met gemeenten in de regio. In de gesprekken die wij hebben gevoerd met de werkgevers is ons ook een grote bereidheid gebleken om arbeidsplekken beschikbaar te stellen aan mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Wel wordt daarbij opgemerkt dat dit niet tot extra risico’s of administratieve rompslomp moet leiden. Verder merken de lokale werkgevers op dat zij graag meer opdrachten van de gemeente ontvangen. Het vernieuwde inkoopbeleid is er daarom meer op gericht opdrachten te geven aan het (lokale) MKB. Uiteraard nemen wij de wettelijke aanbestedingsregels hierbij in acht. Regionale werkgeversbenadering / werkbedrijf. De arbeidsmarkt beperkt zich uiteraard niet tot de gemeente Raalte. In Regionaal verband werken wij samen in de arbeidsmarktregio IJssel Vecht (RPA). De arbeidsmarktregio's hebben een belangrijke rol om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In elke arbeidsmarktregio wordt een Werkbedrijf ingericht. Gemeenten hebben de 36
lead bij de Werkbedrijven. Werkgevers- en werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur. De Werkbedrijven spelen een belangrijke rol bij het plaatsen van mensen op de extra banen uit de banenafspraak die de sociale partners met het kabinet hebben gemaakt. In de arbeidsmarktregio IJssel Vecht is een Regionaal Sociaal Akkoord gesloten dat de basis vormt voor de vorming van het werkbedrijf in deze regio. De doelstelling van dit sociaal akkoord is het realiseren van 1000 banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij moet opgemerkt worden dat het werkbedrijf op dit moment vooral gefocust is op het realiseren van de landelijk afgesproken garantiebanen en in die zin niet meteen veel zal opleveren voor de lokale doelgroep. Vanuit dit Werkbedrijf wordt een arbeidsmarktbewerkingsplan opgesteld. Hierin wordt in ieder geval bepaald (rijksbeleid) dat er één gezicht wordt gevormd voor de werkgevers in onze regio. Wij willen dat het lokale Werkgeverspunt, met behoud van lokale identiteit, wordt gekoppeld aan de werkgeverspunten van andere gemeenten binnen en, indien dit meerwaarde heeft buiten de arbeidsmarktregio en het UWV. Daarbij hebben wij ermee te maken dat de gemeenten Deventer en Olst-Wijhe tot een andere arbeidsmarktregio/werkbedrijf behoren en ook deze gemeenten zijn van belang voor de werkgelegenheid in Raalte. Datzelfde geldt overigens voor de Twentse gemeenten. De ervaring leert echter dat deze regio’s minder van belang zijn. De focus bij samenwerking ligt daarom op de regio IJssel-Vecht. De exacte invulling van het Regionaal Werkbedrijf wordt nog nader uitgewerkt. Hierin komen dan ook afspraken aan bod over uitwisseling van contacten en vacatures, instrumenteninzet en samenwerking met uitzendbureaus. Regionaal ligt onze focus bij samenwerking in de arbeidsmarktregio IJssel-Vecht, het Regionaal Werkbedrijf waarbij wij aangesloten zijn. Gegeven het feit dat wij omgeven worden door gemeenten uit andere arbeidsmarktregio’s is de samenwerking binnen de Regio IJssel –Vecht niet exclusief. Regionale samenwerking moet aanvullend zijn op de lokale inzet; wij werken samen volgens het credo ‘lokaal wat lokaal kan en regionaal wat meerwaarde heeft
Heroriëntatie op de rol van de Sociale werkvoorziening. Met ingang van 1-1-2015 vindt geen nieuwe instroom in de WSW meer plaats. Dit betekent een ingrijpende verandering voor de SW bedrijven. Daarbij komt dat de subsidie per SW-plaats aan gemeenten daalt van € 25.900 in 2015 tot € 22.700 in 2020. Dit maakt dat wij ons op de relatie met deze bedrijven moeten herbezinnen. Wij bereiden een voorstel voor over de positionering van de Sw-bedrijven in het licht van de Participatiewet. Daarbij wordt expliciet bekeken of er nieuwe mogelijkheden gecreëerd kunnen worden voor de nieuwe doelgroepen uit de Participatiewet. Het werkgeverspunt benadert werkgeversactief om iedereen die op 1 januari 2015 een actieve SW-indicatie heeft, naar een passende werkomgeving te begeleiden. Voor de inzet op deze nieuwe doelgroep wordt het budget gemaximeerd op de extra rijksmiddelen die de gemeente hiervoor ontvangt. 37
Naast “nieuwe gevallen” hebben wij uiteraard ook te maken met de bestaande SW-dienstverbanden. De huidige vaste SW-dienstverbanden blijven daarbij uiteraard bestaan. Mensen die nu in een beschutte werkomgeving werken, zullen dat ook in de toekomst met voldoende begeleiding blijven doen. Daarbij staat het niet op voorhand vast dat dit altijd vanuit de huidige werksituatie gebeurt. Wij kijken ook nadrukkelijk naar de mogelijkheden om mensen zo nodig met de begeleiding onder te brengen bij reguliere werkgevers. Vanuit dit vertrekpunt wordt onderzocht hoe de uitvoering van deze bestaande dienstverbanden zo effectief (behoud van geschikte arbeidsparticipatie voor de kwetsbare doelgroep) en efficiënt (kostenbewust) mogelijk kan worden georganiseerd. Daarbij wordt expliciet bekeken of er nieuwe mogelijkheden gecreëerd kunnen worden voor de nieuwe doelgroepen uit de Participatiewet. Besluitvorming daarover zal te zijner tijd aan de gemeenteraad worden aangeboden.
Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. Tussen de scholen in Raalte en de lokale werkgevers bestaat een goede samenwerking, met name daar waar het de arbeidsmarkttoeleiding van de leerlingen van het Speciaal- en Praktijkonderwijs betreft. Wij vinden het belangrijk dat de gemeentelijke werkgeversbenadering meer en beter wordt gekoppeld aan de werkgeversbenadering van de scholen (voor stages en werk). Door gebruik te maken van elkaars mogelijkheden en deskundigheden kan een beter resultaat worden bereikt. Met het oog hierop breiden wij het bestaande netwerkoverleg uit, zodat ook het werkgeverspunt hiermee wordt verbonden. Daarmee bevorderen wij dat medewerkers van het werkgeverspunt en werkgevers-/stagefunctionarissen van de scholen elkaar kennen en bij knelpunten elkaar kunnen helpen, bijvoorbeeld door uitwisseling van vacatures en contacten. Het behalen van een startkwalificatie is een belangrijke voorwaarde voor het vinden van een plek op de arbeidsmarkt. De leerplichtambtenaren leveren een actieve bijdrage aan het voorkomen van schooluitval . In veel gevallen waar zij mee te maken krijgen, is er sprake van (gezins)problematiek. Met het oog daarop is hun werk niet beperkt tot het handhaven van de wettelijke verplichtingen, maar ook gericht op het ondersteunen van gezinnen en het (weer) organiseren van de ondersteuning in en buiten het sociale netwerk. Om die reden zijn zij inmiddels geplaatst in het team waarin ook het gemeentelijk toegangsloket wordt vormgegeven. Met het oog op het verder verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt neemt het werkgeverspunt een actieve rol die erop gericht is kennis en informatie te delen zodat een effectieve samenwerking wordt bevordert.
Gemeente als werkgever en gemeentelijk inkoopbeleid. Wij zijn uiteraard zelf ook werkgever en hebben in die rol zelf ook een verantwoordelijkheid. Om die reden wordt bij gemeentelijke vacatures altijd eerst gekeken naar de mogelijkheid om mensen die zonder werk zijn in te zetten. Daarnaast hebben wij in het vernieuwde inkoopbeleid de paragraaf met betrekking to “social return on investment” versterkt. Bij opdrachten boven de € 400.000,- (diensten en werken) moet een Social Return bepaling worden opgenomen. Onder deze drempels en bij leveringen passen wij Social return toe waar mogelijk. Hiermee stimuleren wij ook de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt 38
bij werken die voor of namens ons worden uitgevoerd. Dat geldt onder andere voor de overeenkomsten die in het kader van de nieuwe Wmo-taken met 2e lijnsaanbieders worden gesloten, bijvoorbeeld in het kader van de dagbesteding.
39
Hoofdstuk 5.
De Jeugdwet.
Vanaf 1 januari 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor (de financiering en uitvoering van) alle vormen van jeugdhulp. De volgende voorzieningen worden gedecentraliseerd: de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de jeugd-GGZ, de jeugd-LVB, de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, kortdurend verblijf van jeugdigen, forensische zorg voor jeugdigen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Daar waar de uitvoering van de Wmo en de Participatiewet aansluit bij bestaande gemeentelijke taken, is het werk in het kader van de Jeugdwet voor het grootste deel nieuw. Gemeenten hadden tot nu toe voornamelijk verantwoordelijkheden voor de vrij toegankelijke voorzieningen in de basisinfrastructuur Dat is ook de reden dat dit hoofdstuk omvangrijker is dan de voorgaande twee. Problemen van kinderen kunnen van psychische aard zijn. Deze problematiek ligt op het terrein van psychologen, psychotherapeuten, orthopedagogen of psychiaters. Zij kunnen deze kinderen behandelen en/of ondersteuning bieden die erop gericht is zo goed mogelijk met de problematiek om te leren gaan. Daarnaast kan er sprake zijn van gedragsproblematiek die door opvoedingsadviezen kan worden verbeterd. Tenslotte kan ook achterliggende gezinsproblematiek de oorzaak zijn van problemen bij kinderen. Wij willen met name deze laatste categorie problematiek veel meer aandacht geven en gericht aanpakken. Wij vinden het ook daar belangrijk dat daarbij uitgegaan wordt van een werkwijze waarin uitgegaan wordt van het versterken van de eigen kracht van het gezien en waarin de eigen regie van het gezin wordt versterkt. De in Overijssel ontwikkelde VERVE (VEligheid en Regie Voor Elk) methodiek sluit hier goed bij aan en is bovendien bij veel regionaal werkende organisaties bekend.
Uitgangspunten. Voor de voorbereiding van de decentralisatie Jeugdzorg hebben wij intensief samengewerkt met de provincie Overijssel en de 11 gemeenten in de regio IJsselland 13. Voor de ontwikkeling van het lokaal Jeugdbeleid hebben wij samen met de regio IJsselland de volgende kaders ontwikkeld: • Regionale visie ‘Verbinden en aansluiten’ (januari 2013) • Projectplan ‘Transformatie Jeugdzorg 2012-2015’ met daarin de Visie “Opvoeden Versterken” • ‘Regionaal Transitiearrangement Jeugdzorg IJsselland’ (oktober 2013). Deze zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
13
Naast Raalte zijn dit: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle
40
Opvoeden versterken Het aanbod in jeugdhulp moet voor alle doelgroepen laagdrempelig zijn: gemakkelijk bereikbaar, toegankelijk, niet-stigmatiserend en cultuursensitief. Het aanbod van jeugdhulp is maatwerk. Van belang zijn hierin: • • •
Positief opvoeden; De zelfredzaamheid en de eigen kracht van jeugdigen en gezinnen Versterken van het gezinssysteem
Het belang van een stimulerende leefomgeving Ouders/opvoeders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opvoeden en opgroeien van hun eigen kinderen. Ondersteuning moet daarom zoveel mogelijk aansluiten bij de eigen kracht van het gezinssysteem en/of het sociale netwerk rond het kind. Ouders/opvoeders geven de vraag/het probleem aan, maar zijn tegelijkertijd ook deel van de oplossing. Men werkt vanuit de gezamenlijkheid naar één bepaald doel: kinderen en hun ouders/opvoeders/sociaal netwerk ondersteunen bij het veilig opgroeien en opvoeden. Van belang bij een opvoedende leefomgeving zijn: •
•
versterken van de sociale en fysieke leefomgeving van het kind Gezien de taken van het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen, is een intensieve samenwerking van de gemeentelijke ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsstructuur van deze organisaties (bijvoorbeeld in het kader van passend onderwijs) van groot belang. ouders en betekenisvolle volwassenen in directe leefomgeving van het kind zijn essentieel.
Ondersteuning in de directe leefomgeving De jeugdhulp moet aansluiten bij de vaardigheden van ouders zelf en activerend zijn om zelf oplossingen te zoeken. Dit vraagt niet alleen om een cultuurverandering bij de professional maar ook bij de burger. Hierbij is van belang: •
ondersteuning erbij halen, voor zover nodig, in de sociale leefomgeving van het kind/gezin; specialistische zorg ook in de reguliere sociale leefomgeving van het kind/gezin inzetten; een constant beroep op de verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kinderen; een doorlopende lijn tussen organisaties en ondersteuning; De weg terug naar zelfstandig functioneren is het uitgangspunt;
• • •
Samenhangend aanbod Opvoedingsondersteuning die bijdraagt aan een sterker netwerk rondom het gezin is structureel ingebed en heeft meer effect. Daarom staat het volgende bij jeugdhulp centraal: • • • • •
samenhang tussen de domeinen thuis, school en vrije tijd: het spreken van een zelfde taal en voorkomen van conflicterende adviezen aan gezinnen; 1 gezin, 1 team,1 plan, 1 regisseur. doorlopende zorglijnen en duidelijke regievoering; zorgcontinuüm realiseren: betekenisvolle volwassenen/jongeren en beroepskrachten erbij halen in plaats van doorverwijzen. Veiligheid van het kind 41
Lokale preventie, signalering en toeleiding tot zorg. Preventie. Binnen preventie maken wij onderscheid tussen collectieve preventie en selectieve preventie. Collectieve preventie is algemeen/op de gehele doelgroep van jeugdigen gericht en bij selectieve preventie wordt op een specifiek onderwerp of doelgroep ingestoken. Preventieve activiteiten ondersteunen opvoeders en jongeren om op een goede manier op te groeien. In het kader van collectieve preventie is een goede informatievoorziening van belang. Deze geven wij vorm door de informatie- en adviesfunctie van het CJG. Hier kan zowel telefonisch, via een website als ook fysiek informatie worden ingewonnen over opvoeden en opgroeien. Daarnaast speelt de Jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus en schoolartsen/schoolverpleegkundige) een belangrijke rol bij de collectieve preventie. De gegevens die hieruit voortkomen en die via de GGD beschikbaar worden gesteld kunnen weer gebruikt worden voor meer gerichte preventieactiviteiten, denk hierbij bijvoorbeeld aan de campagne om het alcoholgebruik/middelengebruik onder jongeren te beperken. Naast het CJG hebben ook de voorschoolse voorzieningen en het onderwijs een rol als het gaat om preventie. Ook hier vinden activiteiten plaats die gericht zijn op het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jongeren, het tegengaan van pesten en het voorbereiden van jongeren op hun rol in de maatschappij. Preventie is veelal een zaak van lange adem en gerichte inzet. Het is daarom van belang dat bij gerichte preventie de berokken partijen samenwerken. Wij zetten het CJG en de jeugdgezondheidszorg in voor collectieve preventie Voor selectieve preventie maken wij gebruik van de gegevens die door de GGD verstrekt worden. Bij gerichte preventie werken wij samen met de betrokken partijen. Signalering. Signalering van (dreigende) problematiek vindt plaats op een aantal “vindplaatsen”. In eerste instantie is dat thuis en binnen het sociale netwerk als ouders of ander betrokkenen zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kinderen. In dergelijke gevallen kunnen zij gebruik maken van vrij toegankelijke voorzieningen (consultatiebureau, schoolarts, maatschappelijk werk, huisarts) om hun zorg te bespreken. In de Jeugdwet hebben artsen hun zelfstandige bevoegdheid gehouden om door te verwijzen naar professionele jeugdhulp Ook op plekken waar kinderen/jongeren samen komen zoals de voorschoolse voorzieningen en het onderwijs, maar ook in sportverenigingen en bij het cultureel werk kunnen (dreigende) problemen gesignaleerd worden. Daarnaast is er een categorie problemen waarbij er sprake is van onveiligheid, criminaliteit en/of overlast. Dan zijn de politie en het jeugdwerk vaak signalerende partijen. Wij vinden het van essentieel belang dat deze signalen in eerste instantie met de het kind/de jongere 42
en/of zijn/haar ouders worden besproken. Dat klinkt misschien vanzelfsprekend, maar is nog lang niet altijd staande praktijk. Ons beleid ten aanzien van Voor- en vroegschoolse educatie is erop gericht kinderen met taal- en ontwikkelingsachterstanden en hun gezinnen beter te ondersteunen. De consultatiebureaus hebben hierbij de signalerende functie en bevorderen dat deze kinderen naar een peuterspeelzaal/kinderdagverblijf gaan. Daar ontvangen zij extra een stimulerend aanbod dat erop gericht is hun achterstand in te lopen zodat zij op een voldoende niveau het basisonderwijs instromen en daar dezelfde kansen als hun leeftijdsgenootjes hebben. Binnen het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen en het cultureel jongerenwerk werken professionals die hiervoor toegerust zijn en van wie wij ook verwachten dat zij de wegen weten te bewandelen om - waar nodig – aanvullende hulp te zoeken. Door de inzet van de (door de gemeente gesubsidieerde) schoolmaatschappelijk werker dragen wij hier aan bij. Het onderwijs kent een zorgstructuur waarin Zorg adviesteams (ZATs) functioneren. Dit zijn multidiciplinaire overleggen waarin jongeren met dreigende problematiek worden besproken om tot een afgestemde aanpak te komen. De (gemeentelijke) leerplichtambtenaar is bij deze overleggen aanwezig en vormt een schakel met de gemeentelijke zorgstructuur. Waar nodig kan ook het CJG gebruikt worden om deze verbinding te leggen. Op deze manier is er een doorgaande lijn van de onderwijsstructuur en de gemeentelijk toegangsteam. Gegeven de nieuwe verantwoordelijkheden van het onderwijs (passend onderwijs) en de gemeenten (decentralisatie Jeugdzorg) moeten deze structuren in de komende periode wel toewerken naar een nieuwe invulling van deze samenwerking. In ons overleg met de schoolbesturen op 20 augustus 2014 hebben wij met hen afgesproken dat wij in de komende twee jaar gezamenlijk werken aan een zorgstructuur in de gemeente die effectief en efficiënt is en waarin er sprake is van een goede samenhang, korte doorlooptijden en vroegtijdig aanpak van problematiek. De eerste stap om dit te realiseren is dat de huidige procesafspraken in kaart worden gebracht en op elkaar worden afgestemd met het oog op de nieuwe verantwoordelijkheden van het onderwijs en de gemeente. Ook bij de (huis)artsen kan dreigende problematiek worden gesignaleerd. In de gesprekken die wij gevoerd hebben met de lokale huisartsen is gebleken dat zij veel vragen hebben over rol en functie van bijvoorbeeld het CJG. Om te bevorderen dat er op de juiste plek goede vraagverheldering plaatsvindt waardoor meteen de benodigde professionele zorgverlener ingeschakeld wordt moeten wij investeren in deze kennisachterstand. De praktijkondersteuner jeugd/GGZ kan een belangrijke rol vervullen in de verbinding tussen de de huisarts en het gemeentelijk toegangsteam. Wij willen graag dat alle verwijzingen door de huisarts gemeld worden bij het consulententeam terwijl huisartsen het van belang vinden dat zij geïnformeerd worden over de voortgang/uitkomsten van een hulpverleningstraject. Wij hechten groot belang aan een goede samenwerking met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. In het overleg met hen willen wij afspraken maken over: 43
•
Een betere aansluiting tussen CJG en huisartsen
•
De invulling van het verwijsrecht van de artsen.
•
De manier waarop gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het principe van één gezin, één plan.
In het signaleren van overlast, onveiligheid en/of criminaliteit spelen de politie en het jeugdwerk een belangrijke rol. In de achterliggende periode is daar in Raalte een zeer succesvolle aanpak voor ontwikkeld waarin de aansluiting tussen het gezin/de jongere en de zorg en veiligheidsketen is versterkt. De signalen die worden opgevangen worden snel en in samenspraak met alle betrokken partijen omgezet in een plan op basis van het principe één gezin, één plan, één regisseur. Gezien het succes van deze aanpak zullen wij deze methodiek voortzetten. Bij het signaleren van (dreigende) problemen wordt er gesproken met de jongere/ouders in plaats van over hen. Ons VVE beleid richt zich op het bieden van extra en een aangepast aanbod aan kinderen met geconstateerde taal- en ontwikkelingsachterstanden in peuterspeelzalen en kinderopvang. Dit heeft als doel hun kansen in het (basisonderwijs) te verbeteren. Met het inzetten van schoolmaatschappelijk werk dragen wij bij aan de kwaliteit van de zorgstructuur van het onderwijs Door de inzet van de leerplichtambtenaar en de deskundigheid van het CJG dragen wij bij aan een doorgaande lijn tussen de zorgstructuur in de voorschoolse voorzieningen, het onderwijs en de gemeentelijke Jeugdhulp Wij bevorderen de aansluiting tussen CJG en (huis)artsen en maken met hen afspraken over informatie-uitwisseling en verwijsgedrag.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin. Naast de informatie- en adviesfunctie voor opvoeders heeft het CJG heeft een belangrijke rol in het bieden van lichte hulp en ondersteuning en als schakel naar het gemeentelijk toegangsteam. Op dit moment werken in het CJG de volgende organisaties samen: MEE, het algemeen maatschappelijk werk (AMW), de Jeugdgezondheidszorg van de GGD en Bureau Jeugdzorg. Deze partijen vormen het zogeheten “kernteam” van het CJG. De coördinatie wordt verzorgd door een medewerker van de gemeente. De veranderende taken als gevolg van de invoering van Passend Onderwijs en de toegenomen taken van de gemeente op het gebied van Jeugdhulp zullen ook gevolgen hebben voor de positie en werkwijze van het CJG. Met de besturen van het primair en voortgezet onderwijs en de voorschoolse voorzieningen hebben wij afgesproken dat wij deze vernieuwing in samenspraak vorm zullen geven. 44
Op basis van de ervaringen kan het zijn dat de samenstelling van het kernteam in de toekomst wordt gewijzigd. Net zoals het onderwijs gebruik kan maken van het CJG, zal ook het CJG bij het organiseren van ondersteuning in vaak te maken hebben met de scholen. Deze vormen immers een belangrijk onderdeel van de leefomgeving van het kind/de jongere. Een goede verbinding tussen CJG en onderwijszorgstructuur is dan ook essentieel. Het CJG heeft in onze systematiek de functie van het organiseren van generalistische vrij toegankelijke hulp die: • aanvullend is op de mogelijkheden van het gezin, • in de eigen leefomgeving plaatsvindt en waarbij • gebruik wordt gemaakt van het principe één gezin, één plan, één regisseur. Enerzijds bevorderen wij hiermee dat er onnodig een beroep wordt gedaan op zwaardere vormen van hulpverlening; daar waar specifieke deskundigheid nodig is wordt deze via het CJG erbij gehaald in plaats van dat kinderen worden doorverwezen. Anderszijds bevorderen wij hiermee dat kinderen voor wie wel specialistische hulp nodig is deze ook meteen krijgen, of wel doordat er specialisten bij gehaald worden ofwel doordat via het gemeentelijk toegangsloket een 2e lijnsvoorziening beschikbaar komt. De verbinding tussen het gemeentelijk toegangsteam en het CJG wordt geborgd doordat wij een deel van de formatie van bureau jeudgzorg vanuit het gemeentelijk toegangsteam in dit CJG inzetten. Het CJG richt zich op het geven van informatie en advies aan opvoeders en het bieden van lichte hulp en ondersteuning die aanvullend is op de eigen mogelijkheden van gezinnen en hun sociale netwerk. Het CJG werkt intensief samen met de zorgstructuur van de voorschoolse voorzieningen, het onderwijs, de (huis)artsen en het gemeentelijke toegangsteam. Een deel van de formatie voor Jeugdhulp die gedetacheerd wordt vanuit BJZ in het gemeentelijk toegangsteam wordt outreachend ingezet in het casusoverleg van het CJG
Toegang tot 2e lijnshulpverlening via het gemeentelijk toegangsteam. Als er ondersteuning door een tweedelijnsorganisatie noodzakelijk is, loopt dit via het gemeentelijk toegangsteam. Dit team is verantwoordelijk voor het op (laten) stellen van een ondersteuningsplan en het afgeven van de noodzakelijke beschikking. In hoofdstuk 2 is de positie en werkwijze van dit team uitgebreider beschreven.
Regionaal georganiseerde jeugdhulp. Voor een goede uitvoering van een aantal taken is het echter noodzakelijk (en grotendeels wettelijk verplicht) om met andere gemeenten samen te werken. Dit doen wij binnen de Regio IJssellland. Regionale samenwerking levert meerwaarde voor ons en onze inwoners op bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, vormen van gespecialiseerde jeugdhulp, 45
gesloten jeugdhulp, de inrichting van een AMHK en de Kindertelefoon. Het voordeel is dan vooral gelegen in het regionaal bundelen en organiseren van deze gespecialiseerde expertise en hulp. Niet alleen op inhoud, maar ook op het terrein van inkoop, regie en informatievoorziening. Ook hebben wij (conform de wettelijke verplichting) met andere gemeenten een Regionaal Transitiearrangement (RTA) Jeugdzorg opgesteld waarin de continuïteit van zorg voor 2015 en 2016 geregeld is. Wij werken voor de jeugdzorg samen met de tien andere gemeenten in de regio IJsselland. Hiertoe wordt een uitvoeringsorganisatie ingericht die de gezamenlijke inkoop op basis van de vraag van individuele gemeenten organiseert. Jeugd Geestelijke gezondheidszorg In 2015 en 2016 wordt de geestelijke gezondheidszorg voor jeugd door gemeenten gezamenlijk ingekocht waarbij zij ondersteuning krijgen van de zorgverzekeraars die tot dat moment verantwoordelijk waren voor de inkoop van de Jeugd GGZ. Wij vinden het van belang dat Jeugd GGZ als specialisme beschikbaar is in het CJG en het gemeentelijk toegangsteam en zijn voorstander van vrije toegankelijkheid van lichte vormen van Jeugd GGZ (bijvoorbeeld 5 gesprekken met een jeugdpsycholoog) Pleegzorg Pleegzorg is een vorm van jeugdhulp waarbij het kind/de jongere tijdelijk bij een ander gezin gaat wonen met als uiteindelijke doel dat de ouders zelf de opvoeding weer op zich nemen. Wij vinden pleegzorg in meestal te prefereren boven opname in een instelling omdat wij vinden dat opgroeien in een gezin beter is dan opgroeien in een instelling en omdat wij vinden dat opvang in een pleeggezin betere mogelijkheden heeft om na verloop van tijd weer in het eigen gezin onderdak te vinden. Indien de veiligheid van het kind dit toelaat hebben wij een voorkeur voor plaatsing in een pleeggezin in de vertrouwde omgeving van het kind. Jeugdbescherming en jeugdreclassering Binnen het Jeugdterrein zijn de jeugdbescherming en de jeugdreclassering (en de gesloten jeugdzorg) bijzondere taken vanwege het verplichtende karakter voor ouders en kind. Het doel van de kinderbeschermingsmaatregelen is het opheffen van de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van het kind. Daarmee wordt ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en zijn ouders en daarom moet een dergelijke maatregel feitelijk onderbouwd en zorgvuldig voorbereid zijn. Wij zijn blij met de ontwikkeling dat het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen in de achterliggende jaren gedaald is omdat de hulpverlening zich steeds meer richt op opvang in de eigen omgeving. Het doel van jeugdreclassering is het voorkomen van recidive en het realiseren van een gedragsverandering bij de betrokken jeugdige. Het jeugdstrafrecht houdt daarbij rekening met de eigen aard en ontwikkeling van de jeugdige. Een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering wordt uitsluitend toegwezen door de Rechterlijke macht en uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De (gezins)voogdijmedewerker en de jeugdreclasseerder, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, bieden zelf geen jeugdhulp aan, maar voeren een maatregel op basis van een gerechtelijke uitspraak uit.
46
Wij vinden het belangrijk dat de raad voor de kinderbescherming en de gezinsvoogden al in een vroeg stadium kunnen meedenken op casusniveau, waarbij de hulp gericht is op het versterken van de eigen kracht, ouders te bewegen (al dan niet met zachte drang), tot vrijwillige medewerking. Dit kan soms de noodzaak van een maatregel voorkomen. De organisaties die op dit moment de jeugdbescherming en jeugdreclassering in onze regio uitvoeren zijn Bureau Jeugdzorg en een aantal Landelijk Werkende Instellingen (Leger des Heils, William Schrikker Groep en de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg).Deze organisaties hebben de ambitie om gecertificeerde instellingen te worden om deze taken ook na 1 januari 2015 uit te kunnen voeren. Op basis van ons Regionaal Transitie Arrangement hebben wij de afspraak gemaakt dat de regiogemeenten met deze organisaties in ieder geval voor 2015 en 2016 ook een contract af te sluiten. Het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) Gemeenten worden verplicht met ingang van 1-1-2015 één advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) te organiseren. Dit AMHK doet onderzoek naar aanleiding van een melding van (een vermoeden van) geweld in huiselijke kring om te bepalen of sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het AMHK informeert, indien nodig, de politie en de raad voor de kinderbescherming en schakelt passende hulpverlening in. Zodra blijkt dat vrijwillige hulpverlening de problemen niet kan oplossen draagt het AMHK de casus over aan de raad voor de kinderbescherming. De raad onderzoekt vervolgens of het nodig is om de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken. Het AMHK is met de vaststelling van de Jeugdwet in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning verankerd, zodat één wettelijk kader ontstaat. Op dit moment voert Bureau Jeugdzorg Overijssel het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Kadera het Steunpunt Huiselijk geweld, uit. De gemeenten van de regio IJsselland hebben deze organisaties de opdracht gegeven om met een organisatorisch voorstel te komen voor de vormgeving van het AMHK met als randvoorwaarden de regionale visie op de jeugdzorg en Rijkskorting. Dit voorstel is inmiddels aangeboden aan het bestuurlijk overleg en wordt op 3 juli in het bestuurlijk overleg besproken. 14 Hoezeer wij ook de nadruk leggen op preventie en zo licht mogelijke ondersteuning wij realiseren ons terdege dat soms niet alleen zorg nodig is. Bij hen is de thuissituatie niet veilig. Dat is het geval bij gezinnen en huishoudens waar – in welke vorm dan ook – huiselijk geweld aan de orde is of waar kinderen lichamelijk of psychisch worden mishandeld, seksueel misbruikt of verwaarloosd. Altijd gaat het over de meest kwetsbare burgers in onze gemeente waarbij er sprake is van een complexe problematiek en/of bestuurlijke risico en/of maatschappelijke onrust. Dit kan slechts effectief worden beheerst/bijgestuurd via een integrale aanpak met aandacht voor sociale en fysieke 14
Dat betekent dat de uitkomsten van dit overleg niet meer meegenomen kunnen worden in dit inspraakconcept. Deze worden verwerkt in de definitieve notitie die in september aan de raad wordt aangeboden. 47
factoren, preventie en repressie en mogelijke bijdragen van interne en externe partners van de gemeente. Crisis en spoedzorg Als er acuut hulp nodig is, moet er een crisisdienst met 24 uurs bereikbaarheid beschikbaar zijn. Deze crisiszorg wordt in de Regio IJsselland georganiseerd. Onder leiding van Trais Jeugdhulp hebben de aanbieders in de regio IJsselland hiervoor een voorstel uitgewerkt. In de uitwerking van de crisiszorg worden de bovenlokale organisatie van de crisiszorg, het meldpunt, de ketensamenwerking en de lokale toegang tot crisiszorg vastgelegd. De crisisdienst en crisisinterventie met betrekking tot huiselijk geweld en kindermishandeling worden door het AMHK uitgevoerd, maar dit heeft een nauwe relatie met andere vormen van crisiszorg. Aan Kadera en BJZ is bij de vorming van het AMHK gevraagd om de samenhang met de 24-uurs crisis- en spoedzorg aan te geven. Gesloten jeugdhulp (jeugdzorgplus) Wanneer sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige ernstig belemmeren, kan de rechter een machtiging gesloten jeugdhulp verlenen. Hierbij is het wel van belang dat dit gesloten verblijf nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan die hulp of daaraan door anderen wordt onttrokken. Indien er sprake is van een stoornis van de geestvermogens die de jeugdige gevaar doet veroorzaken, zal de rechter een machtiging voor opname, verblijf en zorg in een GGZ-instelling afgeven.
Vertrouwenspersoon Bij alle vormen van ondersteuning, van licht tot zwaar en binnen elke sector, moeten ouders en/of jongeren een beroep kunnen doen op een cliëntvertrouwenspersoon (CVP). Deze vertrouwenspersoon staat open voor vragen, het geven van informatie en een eventuele bemiddeling bij verschillen van inzicht met hulpverleners bij een behandeling. Ook kan de vertrouwenspersoon een ondersteunende rol vervullen bij het indienen van officiële klachten op grond van het klachtrecht. De vertrouwenspersoon moet werkzaam zijn bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk is van ons college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het AMHK. De inspectie zal toezien op de onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon. Inmiddels heeft de VNG uitgesproken dat de CVP-functie uniform en op landelijk niveau zal worden vormgegeven
Kwaliteitsbeleid. Kwaliteit is: zorgen dan de dienstverlening of een product voldoet aan de vooraf afgesproken normen. Wat kwaliteit van hulpverlening is en hoe dat wordt ervaren, wordt bepaald door de jeugdige en zijn omgeving. Jeugdigen hebben zelf hun mening over en ervaringen met de kwaliteit van geleverde hulp. In de praktijk benadrukken zij specifieke kwaliteitsaspecten van hulp. Het betreft vaak organisatorische en relationele aspecten van kwaliteit, zoals bereikbaarheid en toegankelijkheid van jeugdhulpvoorzieningen (dicht bij huis, zonder wachtlijst beschikbaar), privacy, bejegening en persoonlijke autonomie, maar vooral ook de mate waarin zij worden betrokken bij de totstandkoming van het ondersteuningsaanbod.
48
De gemeente houdt toezicht op de overige organisaties en hulp- en zorgaanbieders en hebben hebben de opdracht om in hun beleidsplan Jeugdzorg te beschrijven welke kwaliteitseisen zij stellen aan de jeugdhulp. Zij zijn vrij in het bepalen van die kwaliteitseisen. In de regio IJsselland hebben wij aanvullende kwaliteitseisen bepaald die met name gericht zijn op de werkwijze van de organisaties en die gericht zijn op de inhoudelijk uitgangspunten: opvoeden versterken, het belang van een stimulerende leefomgeving, ondersteuning in de directe leefomgeving en een samenhangend aanbod. Organisaties dienen de wettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen te vertalen naar hun organisatiebeleid en op te nemen in het kwaliteits-, personeel- en scholingsbeleid. Daarnaast kunnen zij eigen kwaliteitseisen stellen aan de dienstverlening, het aanbod en eigen personeel. De organisaties zullen de kennis en kwaliteit aanpak kindermishandeling moeten borgen in het organisatiebeleid, personeelsbeleid en kwaliteitsbeleid. De landelijke en Regionale/lokale kwaliteiteisen vindt u in bijlage 5. In het kwaliteitsbeleid hanteren wij naast de landelijk verplichte kwaliteitseisen ook eigen kwaliteitseisen die zijn gericht op de inhoudelijk uitgangspunten: opvoeden versterken, het belang van een stimulerende leefomgeving, ondersteuning in de directe leefomgeving en een samenhangend aanbod.
Ouders en jongeren worden in hun kracht gezet en behouden de regie over de ondersteuning die hen geboden word. Er wordt niet gesproken over maar altijd met hun. Alleen daar waar veiligheid in het geding is worden uitzonderingen gemaakt. Ons VVE beleid richt zich op het bieden van extra aanbod aan kinderen met geconstateerde taal- en ontwikkelingsachterstanden. Het doel hiervan is hen go0ed gekwalificeerd in te laten stromen in het basisonderwijs. Hiertoe maken wij resultaatgerichte afspraken met de voorschoolse voorzieningen. Met het inzetten van schoolmaatschappelijk werk dragen wij bij aan de kwaliteit van de zorgstructuur van het onderwijs Door de inzet van de leerplichtambtenaar en de deskundigheid van het CJG dragen wij bij aan een doorgaande lijn tussen de zorgstructuur in de voorschoolse voorzieningen, het onderwijs en de gemeentelijke Jeugdhulp Wij bevorderen de aansluiting tussen CJG en (huis)artsen en maken met hen afspraken over informatie-uitwisseling en verwijsgedrag. In gevallen van overlast, onveiligheid en/of criminaliteit maken wij gebruik van de methodiek die hiervoor in Raalte is ontwikkeld.
49
Hoofdstuk 6.
Inkoop, eigen bijdragen, financiën en monitoring
Inkoop. In hoofdstuk 1 hebben we al beschreven dat wij in eerste instantie prioriteit geven aan de transitie van de nieuwe taken. Daar sluiten wij bij aan in onze zorginkoopstrategie door te kiezen voor een zorgvuldige overgang die wij in samenwerking met de huidige aanbieders vormgeven. We noemen dit de zachte landing. Hiermee realiseren wij een zorgvuldige overgang van de “bestaande cliënten”, houden wij de infrastructuur van de voorheen geïndiceerde zorg in stand en creëren wij de gelegenheid om vanuit die zekerheid in samenwerking met de aanbieders te werken aan de transformatie. Inkoop van voorheen geïndiceerde zorg. Jeugd In de Jeugdzorg zijn met de aanbieders afspraken over deze zachte landing gemaakt in het Regionaal Transitie Arrangement (RTA). In het kader van dit (RTA) is afgesproken dat de komende periode samen met de zorgaanbieders gewerkt zal worden aan de gewenste veranderingen in de zorg, de transformatie van intramurale naar extramurale zorg, van zwaardere zorg, naar lichtere zorg, naar dicht bij huis en ingezet op preventie. Daarbij wordt met de zorgaanbieders een inkoopovereenkomst aangegaan die zowel betrekking heeft op de continuïteit van zorg voor de jongeren die bij de transitie in zorg zitten als op de jongeren die in de periode 2015 en 2016 instromen. Voorwaarde aan de aanbieders is dat zij de bezuiniging van 15% realiseren, hetgeen zij hebben toegezegd. Om de transformatie ook daadwerkelijk te bewerkstellingen, is een aantal kwaliteitseisen voor de inkoop geformuleerd die erop gericht zijn ook de noodzakelijke omslag in het denken en handelen te bevorderen. In regionaal verband zal geëvalueerd worden in hoeverre dit lukt en aan de hand daarvan wordt een beslissing genomen over de wijze van inkoop voor de periode 2017 en verder. Wmo. Ook in het inkoopproces voorde nieuwe Wmo taken die voorheen onder de Awbz vielen en werden geïndiceerd door het CIZ, kiezen wij voor een zorgvuldige overgang van taken. De gemeente Raalte volgt voor wat betreft de inkoop van de WMO 2015 een eigen traject. Er is gekozen om continuïteit van zorg en aanbieders voorop te stellen. Daartoe is met de huidige grote AWBZ-aanbieders in een onderhandse procedure de afspraak gemaakt dat wij gezamenlijk de zorgcontinuïteit willen realiseren. De aanbieders nemen daarbij de bezuiniging voor hun rekening en werken, samen met de gemeente, aan vernieuwing. Naast de acht grote partijen worden ook de huidige kleine aanbieders in dit proces betrokken. Bovendien reserveert Raalte vijf procent van het budget voor innovatieve nieuwe aanbieders. Op basis van de wederzijdse toezeggingen tussen de huidige acht zorgpartijen en de gemeente, kan hiermee een zachte landing op een verantwoorde wijze worden gerealiseerd en kunnen zowel de 50
huidige als de nieuwe cliënten rekenen op kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Deze systematiek sluit aan bij de manier waarop het RTA Jeugd tot stand is gekomen. Casuscoördinatie en bijdrage aan ondersteuningsplannen Naast de inkoop van directe zorg wordt van deze organisaties ook gevraagd dat zij hun inzet leveren als het gaat om casuscoördinatie en het opstellen van ondersteuningsplannen. Dit is een onderdeel van de in te kopen taken. Subsidiëring van bestaande taken en voorzieningen. Naast de inkoop van de voorheen door de provincie georganiseerde Jeugdhulp en de voorheen geïndiceerde AWBZ voorzieningen, hebben wij ook de huidige, preventief gerichte taken die wij nu via subsidie bekostigen. Het zijn de werkzaamheden van de organisaties die wij in het landschap hebben betiteld als de vrij toegankelijke voorzieningen in de basisinfrastructuur en die wij door onze subsidiëring bekostigen voor hun taken. Voor al deze partijen geldt dat er nieuwe eisen worden gesteld aan de werkwijze en samenwerking. Voor deze subsidierelaties geldt dat wij deze gaandeweg zullen aanpassen om het in hoofdstuk 1 beschreven doel te bereiken. Dat betekent dat wij hier een nadruk zullen leggen op de volgende uitgangspunten: -
-
de ondersteuning is aanvullend op de mogelijkheden van mensen en informele zorg en is erop gericht mensen weer op eigen kracht verder te laten gaan. De weg terug naar zelfstandig functioneren is het uitgangspunt; de mogelijkheden van het sociale netwerk wordt optimaal benut en waar nodig versterkt De ondersteuning wordt in overleg met de cliënt vormgegeven. Er wordt gesproken met in plaats van over de cliënt; Daar waar er sprake is van samenhangende problematiek in één huishouden, zoeken de professionals samenwerking met elkaar en met ondersteuners uit de basisinfrastructuur en dan met name de ondersteuners die collectieve voorzieningen aanbieden. Zij komen tot één samenhangend ondersteuningsaanbod.
. Dit proces doorlopen wij vanzelfsprekend in overleg met de betreffende partijen, maar duidelijk mag zijn dat de hiervoor geformuleerde uitgangspunten voor de gemeente Raalte essentieel zijn. Met name zal ook onderzocht worden of de rol van het Algemeen Maatschappelijk Werk op een andere manier moet worden vormgegeven en gecontracteerd.
Ons inkoopbeleid van de voorheen geïndiceerde zorg is erop gericht voor de periode 20152016 een zachte landing te bewerkstellingen. Hiermee zorgen wij voor een zorgvuldige transitie. Binnen dit inkoopbeleid maken wij met de aanbieders afspraken om ook gezamenlijk vorm te geven aan de transformatie. Voor de periode van 2017 en verder vindt in 2016 een opnieuw een aanbesteding plaats.
51
Persoonsgebonden budgetten (Pgb’s). In de Jeugdwet en de Wmo 2015 is opgenomen dat mensen het recht hebben om hun eigen ondersteuning met een Pgb in te kopen. Het gaat daarbij om voorheen geïndiceerde zorg die na de decentralisaties via het gemeentelijk toegangsteam wordt verstrekt. Het recht om een Pgb te ontvangen is zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 vastgelegd. Het uitgangspunt daarbij is dat voor inwoners die dat willen de mogelijkheid bestaat om een Pgb aan te vragen. Daar is een aantal voorwaarden aan verbonden: a) de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b) de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerk-voorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; c) naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. 15 Wij sluiten aan bij het uitgangspunt van de wetgever en gaan ervan uit dat wij met onze inkoop een passend en dekkend aanbod van zorg kunnen aanbieden aan de inwoners en dat Pgb’s daarop aanvullend kunnen zijn. Ons beleid is er dus niet opgericht het gebruik van Pgb’s te stimuleren, maar ze in te zetten waar dat gewenst is en een meerwaarde heeft. Als er meerkosten zijn verbonden aan het Pgb ten opzichte van zorg in nature, wordt dit deel van de kosten bij de aanvrager in rekening gebracht. Zorgboerderijen worden tot nu toe voor een belangrijk deel gefinancierd uit Pgb’s van cliënten. Nu de wetgever ervoor gekozen heeft de Pgb’s als recht te laten bestaan zijn wij voornemens zorgboerderijen niet als zorg in natura te contracteren, maar via de Pgb systematiek op dezelfde manier te laten financieren, zij het dat ook voor hen een budgetkorting van 25% op de Pgb’s zal worden toegepast. Dit uiteraard binnen de grenzen van het overgangsrecht. Trekkingsrecht. In 2015 wordt het trekkingsrecht verplicht in de Wmo en de Jeugdwet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de toekenning van Pgb’s, betaling van Pgb’s, incl. toetsing rechtmatigheid en tegengaan en opsporing van fraude. Gemeenten zijn verplicht om de werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van betalingsbeslissingen aan de Sociale Verzekerings Bank (SVB) uit te besteden. De financiering van de SVB diensten vindt plaats door middel van een jaarlijkse uitname vooraf uit het gemeentefonds. Deze kosten worden dus niet op het Pgb in mindering gebracht. De budgethouder ontvangt dan zelf het Pgb niet meer op de rekening. Dat biedt voordelen voor zowel gemeenten als budgethouders. Zo nemen de administratieve lasten sterk af en is het beter mogelijk om oneigenlijk gebruik van Pgb’s tegen te gaan. Omdat de SVB het budget beheert en de budgethouder geen geld meer op de eigen rekening ontvangt, loopt de gemeente minder financieel 15
Wetsvoorstel WMO 2015 artikel 2.3.6. tweede lid 52
risico. Wij hoeven bijvoorbeeld geen Pgb terug te vorderen bij de budgethouder wanneer het Pgb niet volledig is besteed. De SVB stort het resterende Pgb na afloop van het jaar terug aan de gemeente. Wij gaan uit van een passend en dekkend netwerk van voorzieningen bij onze inkoop. Pgb’s kunnen worden ingezet in de individuele situaties waarin de aanvrager dit wenst en voldoet aan de gestelde voorwaarden. Met inachtneming van het overgangsrecht worden ook op de Pgb’s een korting van 25% toegepast. Wanneer een Pgb duurder is dan een voorziening die door Zorg in natura kan worden geleverd, worden de meerkosten hiervan door de aanvrager betaald. Identiteitsgebonden zorg. Op dit moment worden in Raalte geen specifieke identiteitsgebonden aanbieders gecontracteerd. Wij kiezen ervoor dit te continueren. Wel verwachten wij van de te contracteren partijen dat hun medewerkers respect hebben voor de in Nederland voorkomende levensovertuigingen en dat er zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de wensen die de cliënt op dit gebied heeft. Daar waar dit niet voldoende mogelijk blijkt kan een Pgb gebruikt worden waarbij geldt dat als er meerkosten zijn verbonden aan dit Pgb ten opzichte van Zorg in Natura deze voor rekening van de aanvrager komen.
Eigen bijdragen Voor een deel van de nieuwe taken in het kader van de Wmo wordt op dit moment een eigen bijdrage gevraagd. In de budgetten die wij van het Rijk krijgen overgedragen, is hier rekening mee gehouden in die zin dat het budget wordt gekort met een bedrag waarvan het Rijk vindt dat wij deze als eigen bijdrage kunnen innen. Voor Raalte gaat dat om een bedrag van ruim € 400.000,In de Wmo 2015 is vastgelegd dat voor voorzieningen een eigen bijdrage kan worden gevraagd. Gemeenten kunnen een eigen bijdrage opleggen zolang iemand van de voorziening gebruik maakt, met als maximum de kostprijs van de voorziening. De bijdrage voor algemene voorzieningen bepaalt de gemeente zelf. Het wetsvoorstel Wmo 2015 laat de gemeenten vrij waar het gaat om het vragen van bijdragen voor algemene voorzieningen. Indien een gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening te vragen, zal de gemeente zich hierbij moeten houden aan de landelijke regels die hiertoe worden gesteld in de AMvB. Voor de Jeugdwet geldt geen specifieke eigen bijdrage. Wel is er een ouderbijdrage opgenomen in de wet. De ouderbijdrage in de Jeugdwet komt voort uit het besparingsmotief: ouders van wie kinderen buiten het gezin worden verzorgd hebben minder kosten voor die kinderen, waardoor bijdrage gerechtvaardigd is. Ter voorbereiding op 2015 moeten wij in onze verordening opnemen voor welke voorzieningen wij per 2015 een eigen bijdrage gaan vragen en wat de hoogte daarvan is (o.a. wat de kostprijs is en de wijze waarop de kostprijs wordt berekend per voorziening). In het gesprek dat de gemeente met een cliënt voert nadat deze melding heeft gemaakt van een ondersteuningsbehoefte, wordt de hoogte van de eigen bijdrage die eventueel verschuldigd is, betrokken. Gemeenten zullen de aanvrager over 53
de financiële consequenties van een toekenning voorlichten, zodat de cliënt daarop zijn keuze kan baseren. De inning van de eigen bijdrage en de ouderbijdrage vindt plaats door het CAK. Door deze inning neer te leggen bij één organisatie wordt een ongewenste stapeling van eigen bijdragen voorkomen. Dit is een voortzetting van de huidige systematiek. In de budgetten die wij van het Rijk krijgen overgeheveld, is rekening gehouden met het innen van eigen bijdragen. Hierop heeft een correctie plaatsgevonden. Met het oog op de beheersing van kosten zien wij het als een noodzaak om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de AMVB ons biedt om eigen bijdragen te innen. Doordat het CAK betrokken blijft bij het innen van deze eigen bijdragen worden ongewenste stapelingseffecten voorkomen. Daar waar dit desondanks toch tot problemen leidt kan een hardheidsclausule voor individuele gevallen mogelijkheden bieden.
Financiën. In de meicirculaire 2014, die op 30 mei 2014 is gepubliceerd, is het beschikbare macrobudget 2015 voor gemeenten en de verdeling per gemeente aangegeven. Voor de decentralisaties Wmo, Jeugdwet en Participatiewet wordt in 2015 landelijk € 10,4 miljard toegevoegd aan het gemeentefonds. Dit wordt apart van andere delen van het gemeentefonds (inclusief het huidige Wmo budget) in een tijdelijk deelfonds sociaal domein aan de gemeenten ter beschikking gesteld. Gemeenten mogen deze middelen alleen binnen het sociaal domein inzetten, maar wel zelf bepalen hoe ze de verdeling maken. Na drie jaar vervalt het deelfonds en worden de middelen in het gemeentefonds opgenomen. De huidige budgetten die in de meicirculaire zijn opgenomen zijn berekend aan de hand van historische gegevens. Met ingang van 2016 zal het budget op basis van een objectief verdeelmodel worden verdeeld. Dit zal tot herverdeeleffecten leiden, maar daarop is nu geen enkel zicht. Om deze reden gaan wij in het meerjarenperspectief voorshands uit van de op de historie gebaseerde verdeling uit de meicirculaire. Budgetten meicirculaire gemeente Raalte Budget Kolom1 2015 2016 Jeugdhulp € 6.956.343,00 € 6.857.428,00 Wmo € 5.130.375,00 € 5.375.407,00 Participatiewet € 5.371.039,00 € 4.990.627,00 Totaal € 17.457.757,00 € 17.223.462,00
2017 € 6.625.430,00 € 5.226.067,00 € 4.618.102,00 € 16.469.599,00
2018 € 6.666.794,00 € 5.211.568,00 € 4.288.109,00 € 16.166.471,00
Daarbij merken wij op dat het bij de Jeugdhulp en Wmo gaat om de budgetten voor de nieuwe taken. De middelen voor de participatiewet hebben voor het merendeel (ruim 5.350.000) betrekking op de huidige wsw-middelen en het werkdeel WWB. Slechts een beperkt deel (in 2015 ruim € 15.000) heeft betrekking op de nieuwe doelgroep.. 54
De middelen. Naast de directe kosten voor de nieuwe ondersteuningstaken, is het van belang dat wij delen van de beschikbare budgetten om de transformatie (vernieuwing) vorm te geven, te investeren in de basisinfrastructuur en toegang tot ondersteuning en tenslotte zijn er apparaatskosten 16. In december 2013 heeft het ministerie van Financiën een overzicht van de opbouw van het te decentraliseren Wmo budget gegeven. Aan de hand van deze opbouw komen wij tot het volgende globale overzicht van samenstelling van het budget voor onze gemeente. Daarbij merken wij nadrukkelijk op dat de vermelde bedragen indicatief zijn. Op basis van de te maken inkoopafspraken kunnen er nog verschuivingen plaatsvinden. Bovendien geldt dat uit deze budgetten ook zaken als de Pgb’s subsidies voor nieuwe taken voor de vrij toegankelijke voorzieningen uit de basisinfrastructuur en landelijk gefinancierde taken als bijvoorbeeld Sensoor worden gefinancierd. Bij de begroting 2015 gaan wij uit van de onderstaande cijfers. Nadat de inkoopafspraken met de aanbieders zijn afgerond zullen wij door middel van begrotingswijzigingen de concrete ramingen aan de gemeenteraad voorleggen. a. opbouw budget middelen Wmo 2015 (nieuwe taken) Nieuwe taken Wmo Budgetbedrag* 1 Nieuwe taken vanuit AWBZ € 3.563.693 Cliëntondersteuning via MEE € 254.315 Eigen bijdrage -€ 417.996 2 Budget na afschaffing Wtcg en CER € 504.397 3 Budget toegang** € 23.352 4 Budget ondersteuning en waardering mantelzorgers € 163.462 5 Budget doventolk*** € 18.681 6 Aanvullend uitvoeringsbudget € 98.077 7 Aanvullend budget voor een zorgvuldige overgang van cliënten en een zorgvuldige transitie door aanbieders naar de Wmo 2015 Incidenteel € 467.035 8 Compensatie Begrotingsakkoord 2014 € 455.359 Totaal € 5.130.375 * totaalbedrag is het bedrag uit de meicirculaire 2014. De overige bedragen zijn bepaald op basis van verhoudingsgetallen. De verhoudingsgetallen zijn ontleend aan de macrobudgetverdeling uit het internetbericht van VWS van 30 mei 2014, waarbij een correctie is toegepast door het onderdeel centrumgemeenten er uit te halen. ** landelijk is deze post als 'budget sociale wijkteams' geduid. In Raalte is echter geen sprake van sociale wijkteams en is dit budget derhalve als 'toegang' geformuleerd *** Deze functie wordt door de VNG inkocht
16
Het gaat daarbij niet allen om personeelskosten van het gemeentelijk toegangsteam, maar ook om bijvoorbeeld aanschaf en onderhoud van administratiesystemen en de bijdragen aan de kosten van de inkooporganisatie Jeugd regio IJsselland 55
b. opbouw budget Jeugdhulp Nieuwe taken Jeugd Budgetbedrag* € 1.759.820 1 voorheen uit Awbz gefinancierde taken € 1.510.819 2 Voorheen uit Zvw gefinancierde taken 3 Voorheen Provinciaal gefinancierde Jeugdzorg € 2.437.579 € 204.673 4 Voorheen landelijk gefinancierdeJeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg) Subtotaal € 5.912.892 5 Uitvoeringskosten, toegang en innovatiestimulering (nieuw beleid) - Lokale invulling functie Toegang € 278.254 € 347.817 - Gemeentelijke uitvoeringskosten - Nieuw preventief beleid niveau 1 tot en met 4 (bv pilots) € 347.817 - Buffer overig en onvoorzien € 69.563 € 1.043.451 Subtotaal Totaal € 6.956.343 * totaalbedrag is het bedrag uit de meicirculaire 2014. De overige bedragen zijn bepaald op basis van verhoudingsgetallen ** % getallen (verhoudingsgetallen) zijn gebaseerd op het landelijk gemiddeld budget zoals is opgenomen in het rapport van Cebeon en het Sociaal en Cultureel Planbureau 'Verdeling historische middelen jeugdzorg 2012' van mei 2014.
c. opbouw budget participatiewet Nieuwe taken Participatiewet 1 P-budget klassiek 2 nieuwe doelgroepen 3 Wet sociale werkvoorziening
Budgetbedrag € 366.413 € 15.032 € 4.989.594 Totaal
€ 5.371.039
De budgetten voor uitvoering van de participatiewet dalen de komende jaren veel sterker dan de verwachting tot nu toe. Dat vraagt nog om een nadere analyse en actie om ook de uitgaven te laten dalen. Overigens wordt opgemerkt dat voor de uitvoering van de Participatiewet pas in 2016 een zeer beperkt uitvoeringsbudget beschikbaar komt. Besteding en verantwoording. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat ze de beschikbare middelen binnen drie jaar besteden aan de taken waarvoor ze bedoeld zijn. Ze hoeven over de besteding van de middelen geen verantwoording af te leggen aan het Rijk, maar aan de gemeenteraad. Wel worden de bestedingen door het Rijk gemonitord vanuit de systeemverantwoordelijkheid van de relevante ministers. Wij hebben bij onze aanpak van de decentralisaties nadrukkelijk gekozen voor een integrale aanpak. Om deze reden zullen wij de beschikbare budgetten voor uitvoeringskosten, organiseren van de toegang en vernieuwing ook integraal inzetten. Uiteraard binnen de grenzen van de verantwoordingsvereisten. 56
Monitoring. In de eerder vastgelegde uitvoeringskaders is al vastgelegd dat wij, voor wat betreft sturings- en verantwoordingsinformatie, ervoor kiezen aan te sluiten bij landelijke standaarden en terughoudend te zijn in de hoeveelheid te registreren indicatoren en de noodzakelijke (ontwikkel)kosten van applicaties. Met ondersteuning van het ministerie en de VNG wordt op een vijftal plekken in Nederland gewerkt aan oplossingen voor informatievoorziening in het sociaal domein. Deze proeftuinen staan bekend onder de naam Living labs 17. Daarnaast zal Dimpact met een informatievoorziening komen en zullen ook andere leveranciers hun oplossingen gaan presenteren. In samenwerking met de gemeenten Deventer en Olst-Wijhe is een programma van eisen opgesteld aan de hand waarvan het landelijke aanbod van onder andere de Living labs en Dimpact kunnen worden beoordeeld. Op het moment dat dit beleidsplan wordt geschreven is hierover nog te weinig concrete informatie bekend. Begin juli 2014 worden de eerste resultaten van de Living Labs gepresenteerd. Wij vinden het uiteraard van belang dat wij een goed inzicht hebben in de instroom, doorstroom en uitstroom van de ondersteuning en de kostenbeheersing. Daarmee sluiten wij aan bij de maraps zoals die nu voor de Wmo en Werk en Inkomen worden opgesteld. Daarnaast willen wij aandacht beteden aan de vraag of de mensen die ondersteuning ontvangen dit ook ervaren als aanvullend op hun eigen mogelijkheden.
17
Het gaat om de gemeenten Enschede, Utrecht, Eindhoven, Zaanstad en Leeuwarden. 57
7.
De essentie.
In de komende periode moet er veel geregeld en ingeregeld worden. Verantwoordelijkheden, financieringsstromen en werkafspraken veranderen en financieel ligt er een forse uitdaging om de doelstellingen te behalen. In essentie gaat het erom dat voor de inwoners van onze gemeente een dekkend en samenhangend systeem van ondersteuning beschikbaar is dat past bij hun mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte. In de voorbereiding op dit beleidsplan hebben wij zowel lokaal als regionaal met veel cliënten en cliëntorganisaties gesproken. Hun inbreng is belangrijk geweest bij het opstellen van dit beleidsplan. Bij de verdere uitwerking van de transformatie blijven wij met hen in gesprek. Uiteraard zijn daarbij de WMO-raad en de Adviesraad werk en inkomen belangrijke gesprekspartners en maken wij gebruik van bestaande klanttevredenheidsonderzoeken en de informatie die wij van onze samenwerkingspartners krijgen. Daarnaast zullen wij in de vormgeving van de transformatie ook regelmatig het contact blijven zoeken met cliënten en cliëntorganisaties. Een verhaal vertelt immers meer dan duizend cijfers. Als gemeente kunnen wij beleid maken en daarmee bijdragen aan een goede sociale infrastuctuur en een op het gezin/huishouden gericht ondersteuningsaanbod. Uiteindelijk draait het echter om de manier waarop mensen met elkaar omgaan; de oprechte betrokkenheid die zij ten opzichte van elkaar hebben. Dat geldt voor de mensen in een straat, wijk of dorp en dat geldt voor de manier waarop professionals hun werk doen. Vanuit diezelfde betrokkenheid geven wij invulling aan onze nieuwe verantwoordelijkheden.
58
Lijst van afkortingen/gehanteerde termen:
AWBZ CIZ CJG Informele zorg
RTA SW-ers Voorschoolse voorzienigen VVE WML WMO WSW Zvw ZIN Pgb
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Centrum Indicatiestelling Zorg Centrum voor Jeugd en Gezin Zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht: te onderscheiden in gebruikelijke zorg, mantelzorg, zelfhulp en vrijwillige zorg. Regionaal Transitiearrangement Medewerkers van een SW bedrijf Kinderopvang en Peuterspaalzalen Voor- en vroegschoolse eductaie Wettelijk minium loon Wet Maatschappelijke Ondersteuning WeP SocMle Werkvoorziening
Zorgverzekeringswet Zorg in Natura Persoonsgebonden budget.
59
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. Inhoudelijke kaders.
1. Participatie staat centraal De ambitie van het sociaal beleid is dat iedereen naar vermogen deelneemt aan de samenleving. Dit is een ambitieuze doelstelling gezien de aard en omvang van de doelgroep. Hoewel een groot deel van onze bevolking zelfredzaam is of met een klein duwtje in de rug weer verder kan en het doel altijd zal zijn om ondersteuning/zorg zo kort mogelijk te laten duren, zijn er ook mensen die langdurig of zelfs structureel ondersteuning/zorg nodig hebben. Tegelijkertijd zit in deze ambitie ook een beperking door het succescriterium te koppelen aan de mogelijkheid te participeren. De ondersteuning/zorg die wij bieden en (laten)organiseren stopt of wordt afgebouwd op het moment dat dit stadium bereikt is. Daarbij kan het in de ogen van professionals, de burger of zijn/haar omgeving nog best zo zijn dat het wenselijk is dat er meer ondersteuning/zorg wordt geboden. Wenselijkheid is dan echter niet het criterium; er moet sprake zijn van een noodzaak om te kunnen participeren. 2. Werken vanuit het compensatiebeginsel. Wij kiezen ervoor de decentralisaties op te pakken vanuit het compensatiebeginsel zoals dat in de Wmo geldt. Het gaat er niet om waar iemand recht op heeft maar wat iemand nodig heeft om te kunnen participeren. Zoals wij hiervoor beschreven, is het nog niet duidelijk in hoeverre in de wetgeving rekening zal houden met dit principe. Binnen de wettelijke mogelijkheden willen wij dit principe echter maximaal laten gelden. Het ‘zorglandschap’ gaat er hierdoor mogelijk anders uitzien. De mogelijkheden van onze inwoners, in relatie tot hun beperkingen, zullen nog meer het uitgangspunt vormen voor het vorm te geven ondersteuningsaanbod. 3. Invulling van de regierol. Om de nieuwe taken goed te kunnen uitvoeren moeten wij andere en meer deskundigheden en vaardigheden in huis hebben dan op dit moment. Het feit dat wij verantwoordelijk worden voor een groot deel van de ondersteuning en zorg betekent echter niet dat wij de uitvoering naar ons toe willen trekken. Onze regierol richt zich op het versterken van het signalerend en probleemoplossend vermogen van zowel de burgers als de zorgstructuur en werkgevers/ondernemers. Wij kiezen voor een insteek waarin de samenleving voorop staat en waarin we de samenwerking tussen burgers en het zelfredzaam vermogen willen stimuleren. Ondernemers en instellingen spreken wij aan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van arbeidsplaatsen aan mensen met een beperking. Wij kiezen voor de samenwerking met organisaties die willen en kunnen opereren binnen onze visie en doelstellingen, vertrouwen op hun deskundigheid en inzet en spreken hen daar op aan. Waar nodig maken wij gebruik van de wettelijk te regelen doorzettingsmacht van de burgemeester. 4. Integrale benadering: één gezin, één plan, één regisseur. Ondersteuning/zorg gaat uit van de werkelijkheid van de burger. Als er sprake is van meervoudige problematiek of factoren in het gezin die van invloed zijn, dan wordt een op het gezin gericht integraal plan van aanpak opgesteld. Daar waar partijen samen moeten werken, wordt de verantwoordelijkheid voor de voortgang van dit plan van aanpak één partij gelegd. In principe zal de aard van de problematiek bepalen welke partij dit is.
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. Een integrale benadering houdt overigens niet op bij de ondersteunings-/zorgstructuur, maar heeft bijvoorbeeld ook betrekking op de keuzes die wij maken op het gebied van de inrichting van de openbare ruimte, het mogelijk maken van geschikte woonvormen en toegankelijk openbaar en speciaal vervoer 5. Keuzevrijheid, eigen regie en eigen kracht Het uitgangspunt van de verantwoordelijke burger impliceert dat de burger keuzevrijheid heeft om zijn leven in te richten zoals hij dit wenst. Hij heeft daarbij zelf de regie in handen. De zorg en ondersteuning die geleverd wordt, is aanvullend op deze eigen kracht. Deze keuzevrijheid is uiteraard niet onbegrensd en bereikt zijn grens daar waar de veiligheid in het geding komt of er sprake is van overlast voor anderen. Bij de ondersteuningsinzet wordt eerst bekeken wat de burger en zijn sociale netwerk zelf kan. Daarna op welke wijze binnen informele steunsystemen een oplossing kan worden gevonden. Daarna komen formele structuren zoals professionals in beeld. Deze opbouw in interventieniveaus wordt met de Wmo piramide in figuur 1 schematisch weergegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de hulp in de eigen omgeving wordt geboden en optimaal gebruik gemaakt van het probleemoplossend vermogen van de burger en zijn omgeving. Om dit te bewerkstelligen is het van belang dat het beleid erop gericht is de kwaliteit en het probleemoplossend vermogen te vergroten van de ondersteuning die het dichtst bij burgers beschikbaar is. We spreken in dit verband van het versterken van de frontlinie en zijn ervan overtuigd dat we hiermee nog meer rendement uit de sociale infrastructuur kunnen halen. Daar waar er sprake is van meer specifieke kennis en vaardigheden, is het van belang dat deze deskundigheid erbij gehaald wordt in plaats van de betreffen de persoon door te verwijzen. Figuur 1 Wmo piramide Toegang tot ondersteuning/zorg vindt plaats via een ‘keukentafelgesprek’ waarin de cliënt of zijn vertegenwoordiger de regie heeft. In dit gesprek wordt aan de hand van de mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving in kaart gebracht welke ondersteuning/zorg in de specifieke situatie van deze cliënt/zijn gezin nodig is om het doel participatie te behalen. 6. Ruimte en verantwoordelijkheid voor professionals De cultuuromslag vraagt om veel ruimte - vrijheid en verantwoordelijkheid - voor de professional. Vrijheid om naar bevind van zaken te handelen en het ondersteuningstraject af te stemmen op de specifieke situatie Verantwoordelijkheid om het traject in te richten op de doelstelling van herstel en versterking van het eigen probleemoplossend vermogen. Initiatieven als “Buurtzorg” tonen aan dat kleine, intensief samenwerkende teams in staat zijn om doelgerichte, effectieve en betaalbare ondersteuning/zorg te bieden. Wij vragen van organisaties dat
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. zij de voordelen van dergelijke vormen in hun organisaties implementeren. Flexibiliteit, een ‘leane” organisatie, vaste contactpersonen en weinig bureaucratie zijn daarbij essentieel. 7. Lokaal wat kan, bovenlokaal wat moet. Als we kiezen voor ondersteuning en zorg die aansluit bij de leefwereld van mensen en die plaatsvindt in de eigen omgeving, dan ligt het voor de hand om zoveel mogelijk lokaal te organiseren. Dat uitgangspunt staat voorop, maar vanuit het oogpunt van kwaliteit of kosten zal het nodig zijn ook zaken bovenlokaal te organiseren. Voor sommige mensen met zeer specifiek problematiek kan dat ook landelijk zijn. 8. Vernieuwing stimuleren. Een aan Albert Einstein toegeschreven citaat luidt “insanity is doing the same thing over and over again and expecting different results”. De decentralisaties zijn mede ingegeven door het feit dat geconstateerd is dat de bestaande werkwijzen en organisatie onvoldoende soulaas bieden. De vormgeving van het sociaal beleid binnen de huidige omstandigheden wordt geen succes als we niet actief vernieuwing stimuleren. Die vernieuwing kan liggen in werkwijzen, hulpverleningsvormen en nieuwe samenwerkingsverbanden, maar ook in technologische voorzieningen. Soms is er sprake van een impulsieve weerstand tegen de inzet van technologie als het om ondersteuning en zorg gaat. Dit wordt als onpersoonlijk ervaren of er wordt vermoed dat mensen niet met moderne technologie om zouden kunnen gaan. De werkelijkheid is echter dat de technologie zeer goede mogelijkheden biedt om ondersteunend te zijn aan de zelfredzaamheid van burgers of het organiseren van ondersteuning/zorg in de omgeving van de burger. In het kader van het project woonservicegebieden zijn wij inmiddels met twee pilots gestart aan de hand waarvan wij ervaring opdoen met de mogelijkheden de technologie biedt. Het gaat dan om de pilot thuistechnologie die gericht is op bewustwording en voorlichting van burgers rondom de toepassing van thuistechnologie in hun woning. De andere pilot betreft het zogeheten “virtueel verzorgingshuis”. Het doel van deze pilot is dat het door goede zorg aan huis te verzorgen de kwaliteit van leven voor de cliënt aanzienlijk beter is dan bij opname in een verzorgingshuis; de kwaliteit van de (meer complexe) zorg wordt gewaarborgd, Daardoor komen cliënten minder snel in een hoger Zorg zwaartepakket, en gaan de kosten omlaag door betere afstemming en communicatie. 9. Communicatie en informatie. De veranderingen die aanstaande zijn, zijn ingrijpend en vragen meer van de burgers, organisaties en professionals. Het is daarom van belang dat zij goed op de hoogte worden gehouden van deze ontwikkelingen en de consequenties die deze hebben. Hieraan besteden wij aandacht via verschillende informatiekanalen zoals de website, de gemeentepagina, gerichte communicatieuitingen en ook in de reguliere en incidentele overleggen/contacten. Goede en toegankelijke Informatie over de sociale infrastructuur en ondersteuningsmogelijkheden is essentieel voor burgers om hun zelfredzaamheid vorm te geven. Ook hieraan besteden wij aandacht, bijvoorbeeld door het opzetten van een actuele sociale kaart. Verdere invulling van de communicatie met onze inwoners wordt beschreven in het implementatieplan. 10. Monitoring van het proces. De veranderingen in het sociaal domein zijn aanzienlijk en de maatschappelijke risico’s die daarmee gepaard gaan rechtevenredig. Tegelijkertijd geldt dat er geen bestaande ervaring is; wij zullen dus al doende moeten leren. Liever dan een evaluatie na verloop van tijd kiezen wij ervoor om van meet af
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. aan burgers de mogelijkheid te geven de effecten van de invoering van de decentralisaties aan ons te melden. Daarvoor kan aangesloten worden bij de huidige klachtenregeling, maar wij willen hen ook de mogelijkheid bieden om ongewenste of onvoorziene effecten van de in te voeren maatregelen te melden zonder dat dit meteen een klacht is. Op deze manier willen wij bevorderen dat de uitwerking van de te nemen maatregelen ook daadwerkelijk aansluiten bij de beoogde effecten. Tenslotte kan een dergelijk meldpunt ook een rol spelen bij het melden van zorg over mensen die wel zorg/ondersteuningbehoeven, maar deze niet vragen.
Financiële kaders. 11. Budgettair. Het uitgangspunt bij de voorbereiding van de decentralisaties is dat wij onze nieuwe taken en verantwoordelijkheden vormgeven binnen de budgetten die daarvoor door het rijk beschikbaar worden gesteld. Om dat te bereiken zal het beleid gericht zijn op het reduceren van kosten door een integrale aanpak te bewerkstelligen en het concentreren van ondersteuning/zorg in aanvulling op de eigen kracht en het beperken van de uitvoeringskosten, bijvoorbeeld door samenwerking. Het is echter op dit moment de vraag of dit voldoende zal zijn; er moet rekening mee gehouden worden dat er wel een heel groot stuk van onze financiële polsstok wordt afgezaagd en -zoals wij eerder vermeldden- de trend is dat de vraag naar zorg en ondersteuning toeneemt. Zonder een schrikbeeld te willen schetsen, houden wij er rekening mee dat het noodzakelijk kan zijn dat bepaalde voorzieningen geschrapt moeten worden. Mocht dit het geval zijn, dan willen wij ervoor zorgen dat de functie van deze voorzieningen zoveel mogelijk in tact blijft, als de dagbesteding bijvoorbeeld wordt afgeschaft en de voorzieningen worden afgebouwd, dan zal de ontmoetingsfunctie nog wel georganiseerd moeten worden. 12. Eigen bijdrage. Naast het reduceren van de kosten, houden wij er sterk rekening mee dat het –met het oog op de financiële haalbaarheid- nodig kan zijn de inkomsten te verhogen. In dat geval zullen wij gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn om te werken met verantwoorde eigen bijdragen. Naast financiële eigen bijdragen willen wij ook gebruik maken van het wederkerigheidsprincipe. Mensen die ondersteuning krijgen kunnen vaak zelf iets betekenen voor de maatschappij. We willen deze wederkerigheid waar mogelijk (laten) organiseren. 13. Persoongebonden financiering Het middel van persoonsgebonden financiering is in principe een middel dat goed aansluit bij de thema’s keuzevrijheid en eigen kracht van de burger. Het stelt mensen in staat om ondersteuning/zorg op maat te organiseren en dat vaak tegen relatief lage kosten. Tegelijkertijd heeft dit systeem ook een keerzijde; wie het nieuws volgt kent de verhalen over grootscheepse fraude met deze Pgb’s. Bovendien lijkt het systeem van Pgb’s soms onlosmakelijk verbonden met een systeem waarin indicatiestelling centraal staat Wij willen aan de cliënt de keuzemogelijkheid voor een Pgb geven, maar bij de concrete invulling daarvan geldt de voorwaarde dat dit leidt tot een systeem dat financieel verantwoord en zonder teveel administratieve last- beheersbaar is. 14.
Financiering moet positieve prikkels voor organisaties bevatten.
Bijlage 1. Vastgestelde kaders op basis van de notitie “Drie decentralisaties, één perspectief”. De wijze waarop in de toekomst de zorg en ondersteuning gefinancierd wordt is een vraagstuk op zich. Daarbij speelt de keuze of ondersteuning/zorg wordt aanbesteed of op basis van een subsidie wordt bekostigd. De advisering over dergelijke vraagstukken wordt op regionaal niveau voorbereid. Het belangrijkste criterium bij de keuze voor een financieringsmethodiek is dat hiermee bij organisaties ook een financiële prikkel wordt gelegd om ondersteuning/zorg effectief en efficiënt te organiseren. Daarnaast willen wij komen tot een systematiek die beheersbaar is, maar waarin de administratieve last voor burgers, professionals en ons zo beperkt mogelijk is.
Bijlage 2 . Uitvoeringskaders vastgesteld op 30-1-2014 Uitvoeringskaders Ten aanzien van de sociale infrastructuur. 1. Wij investeren in goede informatievoorziening omdat deze essentieel is voor de zelfredzaamheid van inwoners. 2. Wij gaan uit van een gebiedsgerichte aanpak en versterking van de bestaande structuren. 3. Wij kiezen voor een aanpak is gericht op het versterken van het signalerend vermogen en het laagdrempelig beschikbaar stellen van lichte vormen van ondersteuning. Ten aanzien van toegang en toeleiding. 4. De toegang tot specialistische ondersteuning en individuele voorzieningen beleggen we bij de gemeentelijke organisatie. 5. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van en coördinatie van ondersteuningsplannen beleggen wij bij professionals. 6. Daar waar de uitvoering van de ondersteuningsplannen vastloopt, is er een gemeentelijke ketenregisseur, die - zo nodig met doorzettingsmacht - het proces weer vlottrekt. Ten aanzien van de wijze van inkoop, mede in relatie tot het belang van continuïteit van zorg. 7. Als uitgangspunt voor het inkopen van vormen van ondersteuning voor jeugdigen die op 31-122014 ondersteuning ontvangen, kiezen wij voor zorgcontinuïteit en het voortzetten van de samenwerking met bestaande organisaties. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij participeren in de gewenste vernieuwing en bijdragen aan de invulling van de noodzakelijke bezuinigingen. 8. Als uitgangspunt voor het inkopen van vormen van begeleiding en dagbesteding voor mensen die op 31-12-2014 ondersteuning ontvangen, gaan wij uit van maatwerk waarbij de geboden ondersteuning aanvullend is op de mogelijkheden van mensen. Ten aanzien van regionale samenwerking. 9. Voor de inkoop van vormen van meer specialistische vormen van ondersteuning en Jeugdhulp zoeken wij bovenlokale samenwerking. 10. Gegeven de samenwerking op ICT gebied bereiden wij de informatiehuishouding op het gebied van de decentralisaties voor in DOWR-verband. 11. Voor wat betreft sturings- en verantwoordingsinformatie kiezen wij ervoor aan te sluiten bij landelijke standaarden en terughoudend te zijn in de hoeveelheid te registreren indicatoren en de noodzakelijke (ontwikkel)kosten van applicaties.
Bijlage 3 . Het Landschap.
Bijlage 3 . Het Landschap.
Bijlage 4 . Definities regievormen. Casusregie=zorgcoördinatie De casusregisseur zorgt er voor dat de inhoudelijke zorgvragen duidelijk zijn en stelt samen met het systeem (gezin/huishouden en sociaal netwerk) een plan op. Indien er andere organisaties bij betrokken zijn, dan worden deze ook betrokken bij de opstelling van het plan. Duidelijk wordt bepaald wat de doelen zijn, en samen wordt bepaald wie wat gaat doen. De casusregisseur coördineert alle hulp die geleverd wordt en stuurt op de voortgang. Hij/zij kan ook zelf hulpverlenen. De casusregisseur is het aanspreekpunt van het gezin/huishouden en neemt bij stagnatie contact op met de Ketenregisseur. Casusregisseur informeert ook de procesregisseur (= gemeentelijke consulent uit gemeentelijke toegangsteam) Ketenregie. Het afstemmen en borgen van activiteiten die gericht zijn op de vraag van de klant en de kwaliteit van de dienstverlening, waarbij een goede samenwerking tussen de betrokken organisaties op de verschillende niveaus (traject, keten, netwerk en beleidsomgeving) essentieel is. Als de samenwerking stokt en de consulent of casusregisseur dit niet kan oplossen, wordt een gemeentelijke ketenregisseur ingezet. De Ketenregisseur: • heeft een onafhankelijk positie binnen de gemeentelijke organisatie en spreekt waar nodig in- en externe partijen aan op hun afspraken en werkwijze; • fungeert als sparringspartner voor de medewerkers in het gemeentelijk toegangsteam; • is erop gericht de betrokken organisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheden en om volgens het principe van eigen kracht te werken. De ervaringen van de ketenregisseur in individuele casussen worden gebruikt om de keten structureel te versterken, bijvoorbeeld door nadere subsidie/inkoopafspraken te maken. Procesregie. Het bewaken van de voortgang van ondersteuningsplannen in die zin dat er gestuurd wordt op de door de geformuleerde visie t.a.v. het versterken van de mogelijkheden van mensen en hun sociale systeem, de tijdelijkheid van professionele ondersteuning efficiënte/kostenbewuste dienstverlening.
Bijlage 5 . Landelijke en Regionale/lokale kwaliteitseisen Jeugdhulp. Landelijke kwaliteitseisen
Het Rijk heeft wettelijke kwaliteitseisen opgesteld voor alle vormen van jeugdhulp, jeugdreclassering en kinderbeschermingsmaatregelen. Doel van deze kwaliteitseisen is dat de gezondheid, rechtspositie en veiligheid van de jeugdige beschermd zijn. Deze Kwaliteitseisen hebben betrekking op: • • • • • •
verklaring omtrent het gedrag (VOG) norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om zo nodig geregistreerde professionals in te zetten voorschriften omtrent informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Meldplicht calamiteiten Meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp
Daarnaast zijn door het Rijk extra wettelijke kwaliteitseisen opgesteld voor de (verplicht) gecertificeerde aanbieders van jeugdzorg die verblijf aanbieden, aanbieders van kinderbeschermingsmaatregelen,jeugdreclassering, gesloten jeugdhulp voor ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, Deze hebben betrekking op: • • • • • •
het hulpverleningsplan systematische kwaliteitsbewaking klachtrecht medezeggenschap verslaglegging over toepassing van de wettelijke kwaliteitseisen maatschappelijke verantwoording
In een Algemene Maatregel van Bestuur wordt beschreven hoe het AMHK zal moeten werken en welke kwaliteitscriteria worden gesteld aan de deskundigheid van de medewerkers. Jeugdzorgmedewerkers en gedragswetenschappers moeten zich inschrijven bij het Kwaliteitsregister Jeugdzorg. Om in het Kwaliteitsregister opgenomen te kunnen blijven moeten professionals aan diverse herregistratie-eisen voldoen, waaronder na- en bijscholing. De wet bepaalt dat Jeugdhulpaanbieders moeten werken met geregistreerde professionals. Voor de verplichte Jeugd-GGZ en de jeugd LVG blijven de kwaliteitseisen van de Wet bijzondere opneming in de psychiatrische ziekenhuizen gelden (Wet bopz). Artsen, gezondheidszorgspychologen, verloskundigen en verpleegkundigen moeten zich inschrijven in het BIG register. Het Rijk houdt toezicht op bovengenoemde organisaties en kwaliteitseisen.
Regionale en gemeentelijke kwaliteitseisen 2015 en 2016 Op basis van de formele kaders (uitgangspunten transitie en Jeugdwet en de regionale visie) en beredeneerd vanuit de vier dimensies, stelt de werkgroep voor de volgende kwaliteitseisen te hanteren bij de formulering van de contract- en subsidievoorwaarden: t.a.v. cliënt:
Bijlage 5 . Landelijke en Regionale/lokale kwaliteitseisen Jeugdhulp. -
-
-
cliënt centraal (en zijn opvoeders), autonomie en oog voor wat cliënt zelf kan. Regie en vraaggericht werken. Inzet plan van aanpak (hulpverleningsplan) als onderdeel van verantwoorde hulp. Onder voorwaarde van veiligheid van het kind. In een gedwongen kader betreft het een andere situatie. maatwerk en in verbinding met het sociale netwerk , recht op privacy volgens de wetgeving, kwaliteit bejegening en kwaliteit aanbod/dienst volgens kwaliteitsstandaard. ruimte voor beoordeling en evaluatie hulp en diensten door cliënten zelf, het instellen van een cliëntenraad (bij meer dan 10 fte’s), het goed informeren van cliënten over de werkwijze, de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon en klachtenregeling. De vertrouwenspersoon wordt in de gelegenheid gesteld zijn/haar werk uit te voeren. recht op vrije keuze voor zover reëel (b.v. geestelijke stroming) organisaties moeten de tevredenheid van cliënten toetsen.
t.a.v. beroepsbeoefenaren professionals voldoen aan de vereisten geldend voor die branche en/of functie (bv registratie). professionals kennen de uitgangspunten “opvoeden versterken” en hanteren een werkwijze die hier bij past. de beroepsbeoefenaar draagt zorg voor aansluiting met de lokale netwerken van de cliënt en draagt zorg voor uitwisseling van de informatie voor zover nodig voor de uitvoering van het plan van aanpak, het behalen van de doelen of de afronding (bijvoorbeeld nazorg). de Verve werkwijze wordt gehanteerd en professionals zijn daarin geschoold. Professionals brengen niet alleen hun (specialistische) kennis in tbv de begeleiding van de cliënt maar juist ook (op verzoek) in het voorliggende veld zodat mogelijk zware en dure hulp niet meer nodig is. Andersom zullen beroepsbeoefenaren goed gebruik maken van de kennis en expertise van de generalisten en/of signaleerders en cliënten zelf. Beroepsbeoefenaren scholen zich wanneer gewenst t.b.v. de kwaliteit van de uitoefening van de functie en voor zover dit nodig is passend bij de nieuwe ontwikkelingen/kaders. t.a.v. instrumenten/interventies “ lichter wanneer het lichter kan” als doelstelling van de uitvoering interventies bij uithuisplaatsing altijd eerst de optie van plaatsing in een gezinssituatie overwegen (pleegzorg of gezinshuis) voor overgegaan wordt tot plaatsing in een instelling (voor zover dit niet door de rechter wordt opgelegd) bij behandeling en hulp: uitgaan van evidence based dan wel veelbelovende interventies en aanpak of innovatieve aanpak (met goedkeuring betrokkene) voor zover de keuze onderbouwd kan worden , gemonitord en geëvalueerd op resultaat. t.a.v. organisatie organiseren en faciliteren uitvoering van het werk de organisatie is aanspreekbaar op het naleven van de vereisten gesteld in de wet en andere richtlijnen zoals het hanteren van een meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. draagt zorg voor randvoorwaarden goede uitoefening van de functie en professie (registratiesysteem, scholing medewerkers, communicatie cliënten , e.d.) De organisatie draagt zorg voor goede aansluiting en verbinding met de lokale partners het afleggen van maatschappelijke verantwoording (volgens de jeugdwet): rapportage/verslaglegging
Bijlage 5 . Landelijke en Regionale/lokale kwaliteitseisen Jeugdhulp. -
fungeren als opdrachtnemer en gesprekspartner met het oog op beleidsontwikkeling, innovatie, benchmarking, evaluatie en monitoring, financiële verantwoording en het verder formuleren van prestatie indicatoren
Deze kwaliteitseisen zijn ook van toepassing bij onderaannemerschap. Verder geldt dat de organisaties aantoonbaar moeten bijdragen aan de beoogde transformatie volgens de regionale visie Opvoeden Versterken. Wij hebben bij het opstellen van onze regionale visie, het Projectplan en het RTA, de zorginstellingen nauw betrokken. De twee jarige continuïteit van de zorg hebben wij gewaarborgd mits de zorginstellingen aantoonbaar bijdragen aan de beoogde transformatie. Dit moet blijken uit een tussenevaluatie in 2015. Indien partijen zich niet houden aan de voorwaarden die onderdeel zijn van het RTA, worden continuïteitsafspraken gewijzigd. Tegelijkertijd mogen onze kwaliteitseisen geen afbreuk doen aan de ‘vermindering van de regeldruk en het meer ruimte bieden aan professionals.