Bijlage 1 Taken voor de gemeenten bij de drie decentralisaties Bij de drie decentralisaties wordt de verantwoordelijkheid voor delen van de Jeugdzorg, de AWBZ en de uitvoering van de onderkant van de arbeidsmarkt bij de gemeenten gelegd. Dit brengt veel nieuwe taken en activiteiten voor de gemeenten met zich mee. De beschrijving van de decentralisaties is gebaseerd op de begin augustus 2013 beschikbare informatie. Die informatie is: - min of meer “hard”: het wetsvoorstel Jeugdzorg is 1 juli 2013 ingediend; - “matig”: de meest concrete informatie voor de overgang van de AWBZ-taken naar de Wmo staat in de nota “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” (25 april 2013). Er circuleert een voorontwerp van wet. Indiening van een wetsontwerp wordt pas in het 4e kwartaal 2013 verwacht. - “zacht”: ten aanzien van de Participatiewet is de informatie gebaseerd op brieven van het kabinet aan de Kamer of aan de VNG en –als er geen andere info is- op de visie, die “onder” het door de sociale partners en het kabinet gesloten Sociaal Akkoord ligt. De gemeenten zijn het daar deels niet mee eens (aangenomen resolutie tijdens de algemene ledenvergadering). Op dit moment wordt er onderhandeld tussen rijk, werkgevers, werknemers en VNG. In alle gevallen geldt: De Tweede Kamer kan wetsvoorstellen nog amenderen en het is niet bekend wat er in de diverse amvb’s komt te staan.
1. Jeugdzorg De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Jeugdzorg (1 juli 2013) geeft aan, dat de volgende voorzieningen worden gedecentraliseerd naar gemeenten: - de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg - de gesloten jeugdzorg (jeugdzorgPlus) - de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) - de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking (jeugd-LVB) - de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen (uit de AWBZ) - vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen (uit de AWBZ) - kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen (uit de AWBZ) - ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg) - de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen - de uitvoering van jeugdreclassering. De gemeenten waren al verantwoordelijk voor de zogenaamde preventieve opvoedondersteuning (prestatieveld 2 van de Wmo) en de jeugdgezondheidszorg en gezondheidsbevordering (Wet publieke gezondheid). De memorie van toelichting (mvt) geeft met deze figuur aan dat het voor het grootste gedeelte van de jeugdigen en hun ouders gaat om het bevorderen van een positief opvoed- en opgroeiklimaat, waar geen jeugdhulp nodig is. Een kleinere groep jeugdigen en hun ouders hebben ondersteuning nodig in de vorm van een
voorziening. Slechts voor een zeer kleine groep jeugdigen en hun ouders is ingrijpen door de overheid noodzakelijk. Dit is het geval als ouders er onvoldoende in slagen om hun opvoedingsverantwoordelijkheid waar te maken en hun kinderen in de ontwikkeling worden bedreigd, of wanneer een jongere een strafbaar feit heeft gepleegd. Gesloten jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering worden opgelegd door de rechter en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van en gefinancierd door de gemeenten. In de toelichting op artikel 2.7 van het wetsvoorstel (blz. 126 mvt) staat: Voor de goede uitvoering van een aantal taken zal het noodzakelijk zijn dat gemeenten met elkaar samenwerken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de taken op het terrein van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, gesloten jeugdhulp, vormen van gespecialiseerde jeugdhulp, de inrichting van een AMHK en de kindertelefoon. Noot 1: In de mvt worden als voorbeelden van specialistische jeugdhulp genoemd de jeugd-ggz en de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen. Noot 2: Het AMHK is de organisatie, waarin het Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling worden samengevoegd. Van gemeenten wordt verwacht, dat zij de krachten bij het AMHK op bovenlokaal niveau bundelen (blz. 123 mvt).
2. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Volgens de kabinetsnota “Hervorming van de langdurige zorg (25 april 2013) worden gemeenten en zorgverzekeraars vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor ondersteuning en zorg die tot op heden in AWBZ-instellingen wordt geleverd. Deze ondersteuning en zorg zijn gericht op zelfredzaamheid van mensen en versterken hun zelfstandigheid. Door gerichte ondersteuning bij het voeren van regie op het eigen leven, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het ontmoeten van anderen, kunnen burgers met een beperking langer thuis blijven wonen en participeren in de maatschappij. Dit draagt bij aan hun welbevinden en voorkomt onnodige medicalisering. Uitgangspunt is, dat mensen in eerste instantie zelf en met hun sociale omgeving een oplossing proberen te vinden voor hun behoefte aan ondersteuning. In tweede instantie kunnen ze een beroep doen op gemeenten en/of zorg via de zorgverzekeraar en tot slot kunnen ze in aanmerking komen voor zorg via de kern-AWBZ. Het budget wordt overgeheveld. Gemeenten kunnen in grote beleidsvrijheid ondersteuning op maat organiseren. Anders dan bij de AWBZ, kunnen burgers geen verzekerde rechten ontlenen aan de Wmo. Vanwege de samenhang met de Jeugdwet wordt de behandeling tot 18 jaar voor kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening onder de Jeugdzorg gebracht. Concreet gaat het om de volgende maatregelen (blz. 8/9 van de nota): - Per 2015 kan geen aanspraak meer worden gemaakt op de extramurale functies begeleiding, kortdurend verblijf en bijbehorend vervoer in de AWBZ. Circa 75% van het budget wordt overgeheveld naar gemeenten voor de ondersteuning van mensen. - Per 2015 kan geen aanspraak meer worden gemaakt op de extramurale functie persoonlijke verzorging in de AWBZ. Gemeenten worden verantwoordelijk voor ondersteuning en ontvangen circa 85% van het budget (exclusief het deel dat naar de Zvw gaat). - De voorziening hulp bij het huishouden in de Wmo wordt beperkt tot mensen die deze echt nodig hebben en die er zelf (financieel) niet in kunnen voorzien. ... Gemeenten houden 60% van het budget om breed in te zetten voor ondersteuning van burgers. Vanaf 2015 is een vorm van huishoudelijke hulp in individuele situaties mogelijk, als
onderdeel van een breed ondersteuningspakket. Dit kan bijdragen aan de wens van mensen om langer thuis te blijven wonen. - Gemeenten kunnen besparen op uitgaven aan hulpmiddelen in de Wmo. Het Gemeentefonds is hiervoor taakstellend verlaagd met structureel € 50 mln. Ik zal gemeenten ondersteunen bij het stimuleren van hergebruik van hulpmiddelen en het ontwikkelen van poolbeheer voor scootmobielen. - Het kabinet investeert € 50 mln. in het opzetten van sociale wijkteams binnen gemeenten, waarmee de ondersteuning uit het gemeentelijk sociale domein afgestemd kan worden op het medisch domein. - Maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten. - Het begeleid wonen dat gericht is op participatie, is meer passend binnen het gemeentelijk domein. Gemeenten zouden dan in 2015 verantwoordelijk worden voor de ondersteuning van mensen met psychiatrische problemen, waarbij niet behandeling, maar op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat (dit wordt nog verder verkend. Vooralsnog worden primair de centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang van deze groep). Kort gezegd, gaan de volgende taken uit de AWBZ naar de Wmo: - ondersteuning van mensen, die voorheen voor extramurale begeleiding in aanmerking kwamen (= nu dus nog thuis wonen); - kortdurend verblijf. Van kortdurend verblijf is in de AWBZ sprake wanneer het gaat om logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week. De cliënt moet aangewezen zijn op permanent toezicht. Bovendien moet er sprake zijn van een noodzakelijke ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt levert; - het vervoer dat aan begeleidingsactiviteiten en kortdurend verblijf is verbonden; - persoonlijke verzorging. Dat is ondersteuning bij de dagelijkse verzorging. Denk daarbij aan: douchen, scheren, aankleden, hulp bij het eten en drinken, het naar de wc gaan, het aanbrengen van prothesen, het doen van oefeningen. Ook de zorg die in directe relatie staat tot de persoonlijke verzorging, behoort tot deze functie, zoals het opmaken van het bed tijdens het wassen van een bedlegerige cliënt en het stimuleren van de zelfredzaamheid. Om een beeld te geven: De activiteiten die nu voor begeleiding in de AWBZ worden geleverd zijn zeer divers. Voorbeelden van activiteiten, die nu worden geboden, zijn: • woonbegeleiding; • praktische pedagogische thuishulp en gezinsondersteuning (PPG); • begeleiding tijdens voorgezet speciaal onderwijs; • thuisbegeleiding; • dagactiviteiten voor GGZ (DAC); • dagbesteding voor verstandelijk beperkten; • logeerhuizen; • zaterdagopvang voor kinderen met verstandelijke beperking; • sport voor verstandelijk beperkten; • vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten; • belevenis- en uitgaanscentrum; • activerende psychiatrische thuiszorg; • inloophuizen; • begeleiding bij rehabilitatietrajecten verslaafden; • ontmoetingsgroepen. Bron: http://www.invoeringwmo.nl/vraag/wat-begeleiding-de-awbz-nu . In dit verband wordt opgemerkt, dat de extramurele begeleiding voor personen met een intramurale (ZZP-) indicatie onderdeel blijft van het ZZP-pakket en daarmee een onderdeel van de AWBZ. Als de zogeheten verblijfsgeïndiceerde (nog) extramuraal wonen, blijft de begeleiding dus in de AWBZ. N.B.: De Zorgzwaartepakketten (ZZP's) 1 en 2 voor o.a. de verpleging en verzorging (V&V) zijn per 1 januari 2013 in de AWBZ geschrapt. Per 2014 wordt onder andere de V&V ZZP 3 geschrapt. Met ingang van 2016 worden ook de
ZZP’s 4 afgeschaft. Het gaat om nieuwe aanvragen. Dit betekent, dat een grote groep mensen met een grote zorgvraag, thuis (blijft) wonen en daar hun extramurale zorg moet ontvangen. Ten aanzien van individuele verstrekkingen heeft de gemeente al de volgende Wmotaken: - hulp bij het huishouden - hulpmiddelen (als scootmobielen, rolstoelen, driewielfietsen) - woonvoorzieningen (aanpassingen aan/in de woning, trapliften, etc) - regio taxi De voorziening “hulp bij het huishouden” in de Wmo wordt beperkt tot mensen die deze echt nodig hebben en die er zelf (financieel) niet in kunnen voorzien. Het rijk gaat er van uit, dat hierdoor de kosten voor deze voorziening teruglopen tot 60 % van de huidige kosten. Door de forse korting zijn de gemeenten gedwongen om ook deze wijziging door te voeren. Dit zal leiden tot een forse vermindering van het aantal aanvragen.
3. Participatiewet Het gaat om de participatie (meedoen met werk) en de zorg voor de “onderkant” van de arbeidsmarkt. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het grootste deel daarvan. Alléén de Wet Werkloosheidsvoorziening (duur van de WW wordt op termijn verminderd) en de Wajongers, die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, blijven er buiten. De decentralisatie heeft hier vooral betrekking op het integreren en veranderen naar een andere wijze van bekostiging. De gemeenten voerden de Wet werk en bijstand en de Wet sociale werkvoorziening al uit. De gemeenten deden al veel aan re-integratie. De budgetten voor de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, en een groot deel van de re-integratiegelden lopen al via de gemeenten. Bij de Wajong (als er enige arbeidscapaciteit is) gaat het voor gemeenten om een nieuwe doelgroep en om nieuwe middelen. Zoals aan het begin van hoofdstuk 2 is aangegeven, zijn er nog onderhandelingen gaande over de contouren van deze wet. Zoals het er nu voorstaat, worden veel taken uitgevoerd door het Werkbedrijf. Dat kan een regionale organisatie zijn, waarover de gemeente weliswaar veel te zeggen heeft, maar die de taken zelfstandig uitvoert. Het kan ook een netwerkorganisatie zijn, waarvan de gemeentelijke sociale dienst één van de onderdelen is. Dit moet duidelijk worden in de onderhandelingen die nu gaande zijn. Bij de uitvoering van de Participatiewet zijn de volgende taken te onderscheiden (1e kolom). In de 2e kolom wordt -op basis van de stand van zaken per begin augustusaangegeven wie die taak gaat uitvoeren): Taak 1. afbouw sociale werkvoorziening “oude situatie” 2. oprichting Werkbedrijf 3. arbeidsmarktbeleid 4. werkgeversbenadering
5. vaststelling arbeidscapaciteit (en behoefte aan zorg/ondersteuning bij een werkgever) 6. beschut werken “nieuw”
6a. Wajong “nieuw” (als er duurzaam
Uit te voeren door huidig WSW-verband landelijk overleg in Werkkamer; regionaal in arbeidsmarktregio, voorbereiding door RPA; Regio Zwolle = ongeveer RPA-platform nu Werkgeverspunt Zwolle; lijkt ook subregionaal te kunnen. Moet individuele werkgevers kennen (voor bijv. plaatsing Wajongers Volgens Sociaal Akkoord: landelijk. Kabinet (brief VNG 19jun13): Gemeenten organiseren dat zelf, dan wel in regionaal verband gemeenten moeten dat organiseren. gemeenten met weinig “nieuw” doen dat niet zelf. In huidig WSW-verband of inkopen? Rijk
geen arbeidsvermogen is) 7. arbeidsplaats zoeken voor gedeeltelijk inzetbare werknemers 7a. idem bij zorgbehoefte
8. arbeidsplaats gevonden voor gedeeltelijk inzetbare werknemer, afspraken maken met werkgever 9. (helpen bij) zoeken naar een plaats voor een volledig inzetbare 10. bepalen van de loonkostensubsidie 10a. betalen loonkostensubsidie 11. het (laten) begeleiden van gedeeltelijk inzetbaren, die in bedrijven werken 12. quotum regeling 13. WWB-uitkering indien geen werk en geen WW-uitkering
taak van het Werkbedrijf. Brief Kabinet 27 juni 2013: “Voor mensen die nog niet werken, komt er een regeling die gemeenten in staat stelt door middel van individueel maatwerk voor kwetsbare groepen met een zorgbehoefte de effecten van de kostendelersnorm te compenseren.” taak van het Werkbedrijf: afspraken over loonkostensubsidie en begeleiding t.b.v. het werk. Werkbedrijf Werkbedrijf gemeente (aan Werkbedrijf of werkgever) taak van het Werkbedrijf (kosten worden bij de gemeente in rekening gebracht?) rijk (als er niet voldoende werkplekken komen) gemeente (nu al)
Huidige taken, die in het verlengde liggen: a. schuldhulpverlening nu al bij centrumgemeente of Kredietbank b. sociale recherche nu al samenwerking c. BZ-regeling (zelfstandigen) lokaal, uitbesteed of samenwerken?
4. Bezuinigingen bij de overgang van de taken De Raad voor de Financiële verhoudingen (RFV) schrijft in een rapport van 13 april 2013 o.a.: Met de decentralisatie in het sociale domein worden gemeenten de eerst verantwoordelijke overheidslaag voor de terreinen werk, jeugd en zorg. Gemeenten worden verantwoordelijk voor zowel de preventie als de ondersteuning. Naast bestuurlijke overwegingen kan niet worden ontkend dat decentralisaties voornamelijk worden ingegeven door budgettaire overwegingen. Tegelijkertijd erkent de Raad dat budgettaire beperkingen een belangrijke incentive vormen voor een vernieuwende benadering van de vraagstukken waarvoor gemeenten staan. Bij de overheveling wordt een korting op het oorspronkelijke budget voor deze taken doorgevoerd. De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv; voorheen Raad voor de Gemeentefinanciën) heeft de bedragen op een rij gezet. Na het verschijnen van het rapport van de Rfv is het Zorgakkoord afgesloten, dat heeft geleid tot vermindering van de korting op de hulp bij het huishouden. Die wijziging is in onderstaande tabel doorgevoerd.
Taak
Jeugdzorg AWBZ-zorg Participatiewet totaal t.a.v. overgaande taken
oorspronkelijk budget
budget dat overgaat
korting bij overgang
ca. € 3,4 miljard ca. € 11,5 miljard ca. € 5,5 miljard -----------------------
ca. € 3,0 miljard ca. € 9,4 miljard ca. € 3,2 miljard ---------------------
€ 450 miljoen ca. € 2,1 miljard ca. € 2,3 miljard ---------------------
percentage korting van het oorspronkelijke budget 13,04% 18,26% 41,82% -------------
ca. € 20,4 miljard
ruim € 15,6 miljard
ca. € 4,8 miljard
23,53%
--------------------ruim € 15,6 miljard
€ 670 miljoen --------------------ca. € 5,5 miljard
------------26,07%
extra korting huishoudelijke hulp Wmo ---------------------totalen ca. € 21,1 miljard
Het teruglopen van het bedrag dat beschikbaar is voor de uitvoering van de Participatiewet (Inkomensdeel en het Participatiebudget) is met name het gevolg van de korting op de sociale werkvoorziening van ca. 2,3 miljard euro. De “hulp bij het huishouden” is al een taak van de gemeenten. Op deze taak wordt een korting doorgevoerd van uiteindelijk € 670 miljoen. De voorziening “hulp bij het huishouden” in de Wmo wordt beperkt tot mensen die deze echt nodig hebben en die er zelf (financieel) niet in kunnen voorzien. Het rijk gaat er van uit, dat hierdoor de kosten voor deze voorziening teruglopen tot 60 % van de huidige kosten. Het is aan de gemeenten om dit door te voeren. De kosten, die de gemeenten gaan maken voor de uitvoering van deze taken, moeten ook uit de overgekomen budgetten worden betaald. In feite zit er op de uitvoering dus ook een korting van (gemiddeld) 26 %!