Programma Drie Decentralisaties
Hulp en zorg voor de jeugd Beleidsplan 2014-2017
Datum: 16 september 2014
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .................................................................................................................................................................. 1 Inleiding en samenvatting beleidskaders ........................................................................................................................... 2 0.1.
Inleiding en achtergrond ......................................................................................................................................... 2
0.2.
Samenvatting ........................................................................................................................................................... 6
0.3.
Leeswijzer .............................................................................................................................................................. 11
0.4.
Begrippenlijst ......................................................................................................................................................... 12
1. Situatieschets huidige situatie.................................................................................................................................... 15 1.1.
Jeugd in onze gemeenten ...................................................................................................................................... 15
2. Uitgangspunten voor een nieuw jeugdstelsel ............................................................................................................. 19 2.1.
Wettelijke kaders ................................................................................................................................................... 19
2.2.
Visie en ambitie ..................................................................................................................................................... 22
2.3.
Uitwerking visie tot uitgangspunten voor de jeugdhulp........................................................................................ 24
3. Inrichting van het nieuwe stelsel ................................................................................................................................ 30 3.1.
Van oud naar nieuw ............................................................................................................................................... 30
3.2.
Van uitgangspunten naar jeugdvoorzieningen in de piramide .............................................................................. 31
4. Verantwoorde overgangssituatie 2015-2016 .............................................................................................................. 45 4.1.
Uitgangspunten regionaal transitiearrangement .................................................................................................. 45
4.2.
Aanvullende lokale maatregelen ........................................................................................................................... 45
5. Kwaliteit van zorg ...................................................................................................................................................... 46 5.1.
Kwaliteitsbeleid .................................................................................................................................................... 46
5.2.
Landelijke kwaliteitseisen..................................................................................................................................... 46
5.3.
Inspecties .............................................................................................................................................................. 47
5.4.
Gemeentelijke kwaliteitseisen ............................................................................................................................. 47
5.5.
Opschaling en escalatie ........................................................................................................................................ 49
5.6.
Bezwaar en beroep ............................................................................................................................................... 49
6. Financiën ................................................................................................................................................................... 50 6.1.
Beschikbaar budget en budgetgaranties ............................................................................................................... 50
6.2.
Budget risico’s ....................................................................................................................................................... 50
6.3.
Contractering en bekostiging................................................................................................................................. 52
7. Monitoring en verantwoording .................................................................................................................................. 53 7.1.
Verantwoording / monitoring sociaal domein....................................................................................................... 53
7.2.
Verantwoording/monitoring Jeugdzorg ................................................................................................................ 55
8. Communicatie en ICT ................................................................................................................................................. 57 Lijst met gebruikte afkortingen ................................................................................................................................................. 59 Bijlage 1 – Vereisten voor beleidsplan in de Jeugdwet ............................................................................................................. 60 Bijlage 2 – Startfoto jeugd Voorne ............................................................................................................................................ 61
_ 1
Inleiding en samenvatting beleidskaders 0.1. Inleiding en achtergrond De meeste kinderen in de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne groeien op in een liefdevol gezin, prettige leefomgeving met een breed aanbod aan voorzieningen. Maar soms is een steuntje in de rug nodig bij het opgroeien en/of opvoeden of ontstaan er problemen die nog complexer zijn en meer dan een steuntje in de rug vragen. Ook voor diegene die veel zorg behoeft, gaan de gemeenten op Voorne de ondersteuning bieden die nodig is. Daarbij staat eigen kracht van mensen en een vraaggerichte benadering centraal. Eigen kracht, eigenwaarde en het zelf kunnen kiezen van zorg, leiden ertoe dat het welzijn van onze inwoners verhoogd wordt. In de totstandkoming van dit beleidsplan zijn ook ouders en cliënten benaderd via de cliëntenraden van zorginstellingen. Ouders en cliënten hebben oprechte zorgen over “het verminderen van de kwaliteit van de zorg” of zoals een ouder aangaf “dat er weer nieuwe hulpverleners, nieuwe gezichten, mijn kind gaan helpen” en “dat door de bezuinigingen bepaalde zorg verdwijnt”. In dit beleidsplan proberen de gemeenten de zorg zo te ontwerpen dat cliënten zo min mogelijk merken van de overgang naar een nieuw stelsel per 1 januari 2015. De gemeenten nemen daarom de geuite aanbevelingen van ouders over: “Stel het belang van het kind voorop! Dus korte communicatie, 1 onderzoek, 1 helder dossier en vertrouwenspersoon” en “Laat het belang van het kind de reden zijn voor elke beslissing en niet de pot met geld”. Waarom dit beleidsplan? Voor u ligt het beleidsplan Jeugdhulp en Jeugdzorg 2014-2017 van de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne. Het plan is gezamenlijk door deze drie gemeenten op Voorne ontwikkeld. Dit beleidskader beschrijft hoe wij de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor onze jeugd vanaf 1 januari 2015 gaan invullen. Het jeugdstelsel gaat namelijk ingrijpend veranderen. Met de nieuwe Jeugdwet, die door de Tweede Kamer is vastgesteld op 17 oktober 2013 en door de Eerste Kamer op 18 februari 2014, wil het kabinet het jeugdstelsel vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever maken. Nu functioneert dat namelijk niet optimaal. Het huidige stelsel van jeugdhulp kent, volgens het kabinet, de volgende tekortkomingen: • afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd • tekortschietende samenwerking rond jeugdigen en gezinnen • financiële prikkels werken richting dure gespecialiseerde zorg • zorg wordt onbetaalbaar door deze effecten Het kabinet is van mening dat de gemeenten dichter bij de mensen staan en daardoor de jeugdhulp efficiënter kunnen organiseren dan het Rijk. De volgende onderdelen komen daarom onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen: • de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg incl. toegangstaak/indicatie • de gesloten jeugdzorg • kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen • de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-ggz) • de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking (jeugd-lvb) _ 2
• • •
de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen (Awbz – Wmo) vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen (Awbz – Wmo)
Niet alle bovengenoemde taken worden door de lokale gemeenten opgepakt. Vanuit het Rijk is voorgeschreven dat sommige taken in bovenregionaal verband moeten worden opgepakt, zoals de uitvoering van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen. Daarvoor wordt nauw samengewerkt in de grotere regio Rijnmond. Veranderingen door de nieuwe jeugdwet
_ 3
Kiezen voor een integrale benadering van gemeentelijke (zorg)taken De jeugdhulp is niet de enige taak die wordt gedecentraliseerd. Verschillende taken die nu op Rijksniveau zijn georganiseerd, komen eveneens onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen. Het gaat hierbij om taken uit de Wmo en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz) en de Participatiewet. Het doel van de drie decentralisaties is om het sociale stelsel te vereenvoudigen, te vernieuwen en te ontschotten. De decentralisaties gaan gepaard met forse bezuinigingen vanuit het Rijk. Dezelfde taken moeten dus met een kleiner budget uitgevoerd worden dan dat het Rijk dat deed. De gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne werken op het gebied van decentralisaties zoveel mogelijk samen. Daarbij worden alle decentralisaties in samenhang opgepakt. Dat betekent dat de nieuwe taken niet los gezien worden van elkaar. Vandaar ook dat het beleid op de verschillende decentralisaties samengevoegd is in één koersdocument dat eerder in de verschillende gemeenten is behandeld. De nieuwe taken worden gekoppeld aan bestaande gemeentelijke taken op het gebied van preventie. Er gebeurt namelijk al heel veel in gemeenten als het gaat om zorg voor burgers. Te denken valt aan lokaal gezondheidsbeleid, preventief verslavingsbeleid, ondersteuning vanuit de Wmo, de zorg binnen de lokale CJG’s, de bemoeizorg, de zorg op scholen en het preventief jongerenwerk of opbouwwerk. Naast de drie grote decentralisaties (Jeugd, Wmo/AWBZ, participatiewet), kan de invoering van de wet op het Passend Onderwijs als 4e decentralisatie worden gezien. Schoolbesturen krijgen de opdracht en financiële middelen om voor elke jeugdige een passende onderwijsplek te bieden. Gemeenten worden verantwoordelijk voor hulp/zorg aan jeugdigen en gezinnen. Er is een gezamenlijk belang en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor samenhang tussen onderwijsondersteuning in de school en opvoed- en opgroeiondersteuning en jeugdhulp buiten de school. Ook ten aanzien van de voor- en vroegschoolse educatie en voortijdig schoolverlaters zijn de gemeenten en het onderwijs op elkaar aangewezen. Daarnaast is de jeugdhulp sterk gerelateerd aan het lokale preventieve jeugdbeleid en het gezondheidsbeleid van de gemeenten. Het jongerenwerk, welzijnsorganisaties en sportverenigingen spelen allemaal een rol binnen onze opvoedkundige omgeving. Als de gemeenten willen dat er minder beroep wordt gedaan op de dure, specialistische zorg, dan zal geïnvesteerd moeten in de lokale basisvoorzieningen. Voorkomen door middel van preventie, is namelijk beter (en goedkoper) dan genezen. Proces In februari dit jaar hebben de gemeenteraden van Hellevoetsluis en Westvoorne het beleidsdocument ‘De Krachten Gebundeld (3 decentralisaties 2014-2017)’ vastgesteld. De gemeenteraad van Brielle heeft op 11 februari 2014 kennis genomen van het “Koersdocument sociaal domein 4 decentralisaties” en heeft ingestemd met de kaderstellende beslispunten decentralisaties sociaal domein. In deze beleidsplannen worden de kaders geschetst waarbinnen de decentralisaties op Voorne moeten plaatsvinden. Dit voorliggende beleidsplan jeugdhulp valt onder deze bredere paraplu. Vanaf 2012 zijn de gemeenteraden meegenomen in het proces door middel van stadsregionale themabijeenkomsten, nieuwsbrieven of lokale commissieavonden en klankbordgroepen. De cliëntenraden van diverse zorgaanbieders zijn ook om hun mening gevraagd via een korte enquête die begin mei is uitgezet. Met de zorgaanbieders is een _ 4
sessie georganiseerd rondom het al dan niet gebiedsgericht werken. Het onderwijsveld is bij het beleid betrokken geweest als het gaat om de koppeling zorg-onderwijs. Eind juni heeft er met de onderwijspartijen op Voorne-Putten een OOGO (op overeenstemming gericht overleg) plaatsgevonden, zoals dat verplicht is in de Jeugdwet. De onderwijspartijen hebben ingestemd met de voorgestelde koppeling zorg-onderwijs in dit beleidsplan. Het voorontwerp van dit beleidsplan is besproken in de verschillende colleges, advies- en gemeenteraden. De uitkomsten uit de inspraak, de reacties van de enquête, alsmede de definitieve financiële gegevens uit de meicirculaire, zijn verwerkt in de versie die nu voor u ligt. Om de verlening van jeugdhulp juridisch mogelijk te maken is een concept verordening Jeugdhulp opgesteld. Deze verordening is gebaseerd op de VNG modelverordening. Er is door de drie gemeenten gekozen voor een gezamenlijke verordening waarin zoveel mogelijk samenhang is met de Wmo verordening. Beide verordeningen zijn gelijktijdig opgesteld. Voor 1 november 2014 moet het beleidsplan en de verordening goedgekeurd zijn om te voldoen aan de vereisten van de Jeugdwet.
_ 5
0.2. Samenvatting Met ingang van 1 januari 2015 worden de gemeenten, in het kader van de decentralisatie jeugdzorg, verantwoordelijk voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering, de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen en het vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Dit beleidsplan beschrijft hoe de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne de zorg voor de jeugdigen gaat invullen. Situatieschets huidige situatie en nieuwe jeugdzorgtaken (Hoofdstuk 1) Voor de ontwikkeling van een adequaat jeugdbeleid is het van belang dat de gemeenten inzicht hebben in de huidige situatie. Uit de Jeugdstaat blijkt dat het aandeel jongeren landelijk hoger ligt dan op Voorne. Over het algemeen is sprake van een gemiddeld opgroeien opvoedklimaat. De jongeren in Hellevoetsluis zijn in verhouding lager opgeleid, terwijl de jongeren in Westvoorne hoger scoren als het gaat om opleidingsniveau. Tevens valt het (hoge?) gebruik van genotmiddelen op en hebben veel jongeren op Voorne te maken met de echtscheiding van hun ouders. Wanneer gekeken wordt naar de huidige investeringen in het lokale veld dan valt op dat de gemeente Westvoorne aanzienlijk minder middelen besteedt dan alle andere gemeenten in de regio Voorne-Putten. In het kader van de nieuwe jeugdzorgtaken maken jongeren in de gemeente Westvoorne verhoudingsgewijs meer gebruik van geïndiceerde jeugd- en opvoedhulp. Dit heeft met name te maken met de vestiging van een grote jeugdzorgorganisatie in de gemeente. Verder valt op dat de gemeente Hellevoetsluis verhoudingsgewijs hoog scoort bij jeugdbeschermings- en –reclasseringsmaatregelen. Over het algemeen maken veel jeugdigen van de drie gemeenten gebruik van de geestelijke gezondheidszorg. Uitgangspunten voor een nieuw jeugdstelsel (Hoofdstuk 2) Jeugdhulp is breed gedefinieerd en omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij alle denkbare opgroei-, en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen. Een belangrijke wijziging in de nieuwe Jeugdwet betreft de verandering “van recht op zorg naar jeugdhulpplicht”. Dit is vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo. De gemeenten zijn alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en de ouders er op eigen kracht niet uitkomen. De jeugdhulp heeft veel overeenkomsten met bestaande gemeentelijke taken op het gebied van preventief jeugd- en jongerenwerk. Door het nieuwe principe van de jeugdhulplicht moet een verschuiving van (zware) jeugdzorg naar meer ondersteunende vormen van jeugdhulp op gang komen. Een andere essentiële wijziging betreft het Persoonsgebonden Budget (PGB). De substantiële groei van het aantal PGB’s binnen de zorg voor jeugd heeft in de nieuwe wet geleid tot beperkende voorwaarden waaronder jeugdigen en hun ouders kunnen kiezen voor een PGB. Naast de beperkende bepalingen kan in een tweetal situaties helemaal geen PGB worden verstrekt. Dit is het geval indien er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en indien de jeugdige opgenomen is met een machtiging gesloten jeugdhulp. De gemeente kan daarnaast bij verordening nog andere gevallen bepalen waarin het niet doelmatig is om een budget te verstrekken. _ 6
In de nieuwe Jeugdwet is bovendien een verplichting tot regionale samenwerking vastgelegd. In de regio Rijnmond zijn afspraken gemaakt tussen 16 samenwerkende gemeenten om invulling te geven aan deze verplichting uit de Jeugdwet. Ook zijn er op regionaal niveau afspraken gemaakt over zorgcontinuïteit van bestaande cliënten per 31 december 2014 en over het voorkomen van frictiekosten bij bestaande aanbieders. Deze afspraken zijn vastgelegd in het regionaal transitiearrangement (RTA). Met de stelselwijzingen Passend Onderwijs en de decentralisatie Jeugdzorg wordt de verantwoordelijkheid voor hulp aan kinderen en gezinnen, die extra ondersteuning nodig hebben, belegd bij schoolbesturen en gemeenten. Naar aanleiding hiervan hebben de gemeenten en de schoolbesturen in de regio Voorne-Putten begin 2014 besloten tot het realiseren van een Regionaal Educatieve Agenda (REA) voor het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. De verbinding tussen de decentralisatie Jeugdzorg en Passend Onderwijs is als één van de prioriteiten benoemd. Visie, ambitie en uitgangspunten (Hoofdstuk 2) De gemeenten op Voorne hebben de ambitie geformuleerd dat het jeugdzorgbeleid bijdraagt aan een goede opvoedkundige omgeving van kinderen. Kinderen op Voorne moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen. De ambitie is uitgewerkt in een visie die bestaat uit twee belangrijke pijlers, te weten “eigen kracht van het netwerk” en “Jeugdzorg invoegen in 0-100+ zorgstelsel Voorne”. De eerste verantwoordelijkheid voor het bieden van structuur en veiligheid aan een jeugdige ligt in zijn of haar eigen netwerk. Als het netwerk zelf niet slaagt in het bieden van deze veilige omgeving, komen de gemeenten aan zet. Voor een netwerk dat er om uiteenlopende redenen zelf niet in slaagt een kind de opvoedkundige omgeving te bieden die het nodig heeft, is er ondersteuning beschikbaar. De ondersteuning is altijd gericht op het versterken (en teruggeven) van de eigen kracht van het netwerk, zodat het zelf weer in staat is om een kind of jongere veilig en gezond te laten opgroeien. Het oplossen van problemen van een kind/gezin, door middel van de eigen kracht van een netwerk, moet ook voorkomen dat een probleem gemedicaliseerd wordt. Op Voorne is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in sluitende zorgverlening en zorgnetwerken rondom burgers en gezinnen/systemen die problemen hebben. De zorg voor onze burgers is verbeterd, aangezien de gemeenten sterk gestuurd hebben op de onderlinge samenwerking van zorgprofessionals. Met de visie “1 systeem/gezin, 1 plan, 1 regisseur” worden probleemsituaties (indien mogelijk met medewerking van de gezinnen zelf) op een duurzame manier opgelost. Nu de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg Toegang naar de gemeenten komen, zien de gemeenten dit als een kans om de aanpak 0-100+ meer sluitend te krijgen. Met de jeugdzorgaanbieders zullen vanuit de gemeenten goede afspraken worden gemaakt over de werkwijze op Voorne. Naar aanleiding van de ambitie en de visie zijn uitgangspunten rondom een zestal thema’s uitgewerkt; 1. 2. 3. 4. 5. 6.
De eigen kracht van het netwerk Organiseren van hulp en ondersteuning dichtbij Realiseren van een adequate toegang tot zorg Toerusten van de lokale CJG’s als voordeur van het nieuwe zorgstelsel Bovenlokale zorg waar nodig Verantwoorde overgang naar een nieuw jeugdstelsel _ 7
Inrichting van het nieuwe stelsel (Hoofdstuk 3) In hoofdstuk 3 is geformuleerd hoe de gemeenten de ambitie, de visie en de uitgangspunten gaan realiseren. Daarbij wordt uitgegaan van meer preventie, eigen kracht van het netwerk en ondersteuning. Mensen in staat stellen op eigen kracht hun leven vorm te geven is het doel van alle ondersteuning en zorg. Hierbij worden 4 niveau’s beschreven, namelijk het niveau van de “samenleving”, van de “algemene voorzieningen”, “de toegang tot maatwerkvoorzieningen” en de “maatwerkvoorzieningen” zelf. Kijkend naar het niveau van de samenleving dan moet er met name voor gezorgd worden dat er voldoende preventief hulpaanbod en algemene voorzieningen voor handen zijn. Dit kan door middel van een kwalitatief hulpaanbod van opvoedondersteuning en netwerkondersteuning. Het is eveneens noodzakelijk om samen te werken met scholen, sportverenigingen, jongerenwerk, bewonersorganisaties en andere vrijwilligersorganisaties. Daarnaast worden de aanbieders uitgedaagd om met vernieuwende hulp- en zorgconcepten te komen waarin de rol van het eigen netwerk (aantoonbaar effectief) betrokken wordt. Uitgangspunt is dat ondersteuning zo veel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin wordt geboden. Het CJG vervult hierin een belangrijke rol en hierbij staat het principe van één gezin/systeem, één plan, één regisseur centraal. Kijkend naar het niveau van de algemene voorzieningen dan is het inrichten van clientondersteuning een belangrijk uitgangspunt. Clientondersteuning moet beschikbaar zijn voor inwoners en kosteloos worden aangeboden. Het heeft hiermee dus de gedaante van een algemene voorziening. Om de eigen kracht van het netwerk rondom een jeugdige op niveau te houden, moet er voldoende ondersteuning voor mantelzorgers beschikbaar zijn. Vanuit het jeugdbeleid zal aangesloten worden bij de koers die in het kader van het Wmo-beleid op Voorne wordt uitgewerkt. Binnen het niveau van de algemene voorzieningen vormen de professionals van het CJG de koppeling tussen zorg en onderwijs, door bijvoorbeeld het verzorgen van inloopspreekuren voor kinderen, ouders en leerkrachten en deelname aan school ondersteuningsteams. Een andere vorm van zorg die ingezet kan worden is de (Jeugd) GGZ als onderdeel van de gezondheidszorg. Zorg wordt in de meeste gevallen vrijwillig gegeven en betreft vaak ambulante zorg. Het derde niveau betreft het niveau van de toegang tot de maatwerkvoorzieningen. Functies die te maken hebben met de lokale toegang tot zorg hebben betrekking op informatie en advies, ondersteuning, screening, vraagverheldering en indicatiestelling/arrangeren. Belangrijke vraag is waar de verschillende taken in de toegang belegd worden. De toegang wordt 0-100+ vormgegeven. De huisartsen hebben, net als de jeugdartsen en de medisch specialisten en de instellingen voor jeugdbescherming, een belangrijke rol in de toegang. In de tweede helft van 2014 zullen hierover afspraken met de desbetreffende partijen gemaakt worden. Om te weten welke zorg ingezet kan worden zal een goede sociale kaart opgesteld worden. Om de aansluiting tussen onderwijs en zorg (in het kader van de onderwijsjeugdzorgarrangementen) verder te optimaliseren is de notitie “Samenhang decentralisatie jeugdzorg en Passend Onderwijs” opgesteld. Om de aansluiting te bewerkstelligen zal vanuit Voorne (middels een gefaseerde planning) ingezet worden op het verbinden van de gemeentelijke backoffice met het onderwijs. _ 8
Het laatste niveau geeft een weergave van de maatwerkvoorzieningen, zoals specialistische, bovenlokale zorg, het inzetten van procesregie bij gezinnen met multiproblematiek, de uitvoering van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen en de verschillende meldpunten, zoals het Algemeen meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK), het Jeugdbeschermingsplein, het Spoed Interventie Team en de Raad voor de Kinderbescherming. Verantwoorde overgangssituatie in 2015-2016 (Hoofdstuk 4) In de nieuwe Jeugdwet is bepaald dat cliënten die in zorg zijn op 31 december 2014 maximaal één jaar recht op bestaande zorg houden. Voor pleegzorg geldt een onbepaalde duur en voor de justitiële jeugdzorg kan dit voor bepaalde cliënten ook langer dan 1 jaar zijn. Van de kant van de huidige financiers en aanbieders is aangegeven dat deze wettelijke bepaling niet genoeg is voor de continuïteit van zorg. Op landelijke niveau is vervolgens tussen Rijk, VNG en IPO afgesproken dat elke regio van samenwerkende gemeenten nadere afspraken vastlegt over continuïteit van zorg en het voorkomen van frictiekosten. Naar aanleiding hiervan is in de regio Rijnmond een transitiearrangement afgesloten voor de duur van twee jaar. De afspraken uit het RTA in de regio Rijnmond leiden tot een verantwoorde overgang in 2015. Op Voorne wordt aanvullend op de afspraken uit het transitiearrangement gekozen voor een aantal aanvullende maatregelen voor een verantwoorde overgang van de jeugdzorg. Zo worden inhoudelijke experts van jeugdproblematiek overgeheveld van de huidige jeugdzorg naar de lokale toegang, er wordt een rustig tempo van transformatie aangehouden en er worden niet te snel grote wijzigingen in het huidige stelsel geforceerd, omdat dit de continuïteit van zorg aan de burgers in gevaar brengt. Bovendien is het risico van budgetoverschrijding groot als er teveel geïnvesteerd wordt in pilots. Uitgangspunt is het voortbouwen op bestaande goed functionerende lokale zorgstructuren in plaats van allerlei nieuwe structuren te ontwikkelen. Kwaliteit van zorg (Hoofdstuk 5) Het sturen op kwaliteit is één van de belangrijkste opgaven voor de gemeente in het jeugdstelsel. In de Jeugdwet is een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over kwaliteitsregels voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Deze regels zijn opgesteld om de veiligheid, gezondheid en de rechtspositie van de jeugdige beter te beschermen en tevens recht te doen aan het uitgangspunt van het Kinderrechtenverdrag. In de Jeugdwet heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) als taak het onderzoeken van de kwaliteit van jeugdhulp in algemene zin. Dit betekent dat zij toezicht houdt op het functioneren van instellingen voor jeugdzorg, de door instellingen gemelde calamiteiten, signalen van burgers en professionals onderzoekt en controleert of instellingen de toegezegde verbeteringen nakomen. Gemeenten kunnen, naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders, zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de jeugdhulp. De gemeenten op Voorne kiezen ervoor om zo min mogelijk extra kwaliteitseisen op te leggen bovenop de verlichte landelijke en regionale eisen. Op die manier wordt getracht de administratieve druk zo laag mogelijk te houden voor de hulpverleners die actief zijn in gezinnen. Om de kwaliteit te kunnen waarborgen is het van belang om te sturen op resultaat. Hierbij zal minder gestuurd worden op de duur van trajecten. Middels monitoring en evaluatie kan de kwaliteit van jeugdzorg bewaakt worden en tegelijkertijd verbeterd worden.
_ 9
In de Jeugdwet is vastgelegd dat jeugdigen en ouders klachtrecht hebben. De instellingen hebben de plicht om de regeling op passende wijze onder de aandacht van de jeugdigen, ouders en pleegouders te brengen. Bovendien voorziet de wet erin dat instellingen boven een bepaalde grootte de medezeggenschap van jeugdigen en ouders moeten regelen, zoals het instellen van een cliëntenraad (of een pleegouderraad in het geval van een pleegzorginstelling). De colleges van de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne zijn verantwoordelijk voor het feit dat jeugdigen, ouders, pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Het realiseren van deze wettelijke eis wordt in de tweede helft van 2014 verder uitgewerkt. Opschaling en escalatie (Hoofdstuk 5) In sommige gevallen kan bij het inzetten van jeugdhulp sprake zijn van ernstige problematiek. Wanneer de hulp stagneert of dreigt te escaleren moet er sprake zijn van een opschalingsprotocol. In 2014 zal ingezet worden op het inrichten van een escalatiemodel. Het is wel van belang om op voorhand rekening te houden met het feit dat drama’s rondom kinderen en gezinnen nooit volledig zijn uit te sluiten. De gemeenten zullen er echter alles aan doen om dergelijke situaties te voorkomen. Bezwaar en beroep (Hoofdstuk 5) De huidige wet gaat sterk uit van indicaties en het recht op zorg, maar dit blijkt echter geen garantie te zijn voor het inzetten van de juiste hulp voor de jeugdige en het gezin. In het nieuwe stelsel zal nog steeds sprake zijn van de diagnosestelling. Echter voor zwaardere vormen van zorg leidt dit tot een beschikking, die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Daarmee is de rechtsbescherming van de inwoners gewaarborgd. Mochten de jeugdige en het gezin namelijk niet tevreden zijn met de uitkomsten van het gesprek/hulpverleningsplan dan staan conform de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheden voor bezwaar en beroep open. Financiën (Hoofdstuk 6) Om de nieuwe taken in de jeugdzorg uit te voeren krijgen de drie gemeenten op Voorne elk een eigen budget. Voor heel Voorne is op dit moment een budget beschikbaar van € 15.152.012,-Vanuit de beschikbaar gestelde budgetten moet de zorg uit de voormalige geïndiceerde jeugdzorg, de Jeugd GGZ en de jeugd AWBZ vanaf 2015 gefinancierd worden. Om te komen tot een goede lokale en bovenlokale begroting vindt nog veel overleg in de regio plaats. Eind september moet hier meer duidelijkheid over komen. Organisaties komen alleen in aanmerking voor contractering (inkoop/subsidie) als aan de bepaalde eisen wordt voldaan. Budgetrisico’s (Hoofdstuk 6) De rijksoverheid gaat bij de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten uit van het idee dat gemeenten de zorg dichterbij de burger kunnen organiseren en dat de totaalkosten daarmee lager worden. Er zitten echter wel budgetrisico’s aan. Het eerste risico betreft het tempo van bezuinigingen. Het tweede risico heeft te maken met het overgangsrecht. In 2015 en 2016 is er geen budgettaire ruimte om de zorg anders in te kopen. Dat betekent dat er alleen maar inhoudelijke sturing mogelijk is en geen budgettaire sturing. _ 10
In de afgelopen jaren is er sprake geweest van een toenemende zorgvraag. Het realiseren van een trendbreuk is noodzakelijk, maar dat vraagt tijd. Het vierde risico betreft het feit dat het vanuit de AWBZ lastig is om de benodigde bezuinigingen te realiseren, omdat bestaande (PGB)indicaties nog een jaar doorlopen en er niet op gekort mag worden(uiterlijk tot 1 januari 2016). Het vijfde risico zit in de verschillen tussen zorgkosten en de gedecentraliseerde budgetten. Lokaal kan een gemeente afwijken van het macrogemiddelde, waardoor op onderdelen een onder- of overbesteding plaats vindt. Verder zitten er beperkingen aan de beschikbare zorgkostencijfers. De lokale risico’s op dit punt worden voor de begrotingsbehandeling nader uitgewerkt. Monitoring en verantwoording (Hoofdstuk 7) De gemeenten vervullen voor de uitvoering van de Jeugdwet de rol van opdrachtgever en regisseur. Vanuit deze rol bepalen gemeenten hoe zij willen sturen. Er moet voldoende informatie beschikbaar zijn om de verschillende rollen uit te kunnen voeren en organiseren dat er verantwoordingsafspraken en -instrumenten geïmplementeerd zijn. In de regierol is het van belang om het maatschappelijk effect van het beleid in beeld te krijgen. Dit kan door de uitkomsten van hulp af te zetten tegen de maatschappelijke situatie. Het is echter soms lastig te bepalen welke ontwikkelingen in de maatschappelijke situatie toe te rekenen zijn aan de uitkomsten van de jeugdhulp. Op basis van de Jeugdwet willen de gemeenten sturen op de samenwerking van uitvoerende instanties om in trajecten (keten) effectiever en efficiënter te werken; - op outcome in de vorm van maatschappelijke effecten, - op output als meetbare parameters van organisaties, - op afstand om de handelingsvrijheid van professionals zo groot mogelijk te houden, - op solidariteit tussen gemeenten, zonder perverse prikkels en op een lange termijn verandering. In de regio Rijnmond is een beperkte set van indicatoren vastgesteld. Er is onderscheid gemaakt tussen de benodigde criteria voor de regierol en opdrachtgeversrol. Deze set is eveneens bruikbaar voor de lokale inkoop van jeugdhulp. Bij de indeling van indicatoren wordt onderscheid gemaakt in het maatschappelijke effect (zoals aantal kinderen dat naar school gaat of werk heeft), output indicatoren (zoals aantal geleverde hulptrajecten) en uitkomsten van hulp indicatoren (het betreft hier vooral de resultaten van hulptrajecten zoals doelrealisatie, afname problematiek etc.). Om te bepalen of het gevoerde beleid en de inzet van middelen daadwerkelijk bijdragen aan het doel van de gemeenten is het belangrijk om sturingsinformatie te krijgen. Op Voorne zal in gezamenlijkheid worden gezocht naar een verantwoording die zo min mogelijk tijdsintensief is voor de uitvoerende professionals. Bij het opleggen van verantwoordingseisen moet een belangrijke overweging zijn wat een eis betekent voor de administratieve druk bij professionals die werkzaam zijn in de gemeenten.
0.3. Leeswijzer
In hoofdstuk 1 zal een weergave van de huidige situatie omtrent de lokale jeugdzorg gegeven worden. In hoofdstuk 2 wordt een aantal uitgangspunten voor het nieuwe stelsel per 2015 weergeven. In hoofdstuk 3 zal uitgelegd worden hoe dit nieuwe stelsel wordt ingericht. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe er een verantwoorde overgangssituatie wordt gecreëerd. Hoofdstuk 5 zal toelichten hoe de gewenste kwaliteitsverbetering van de jeugdzorg tot stand moet komen en in hoofdstuk 6 zullen de financiën aan de orde komen. _ 11
De verantwoording en monitoring zal in hoofdstuk 7 besproken worden. Afgesloten zal worden met hoofdstuk 8 waar een aantal opgaven staat voor nadere uitwerking in 2014.
0.4. Begrippenlijst
Hieronder zijn een aantal begrippen toegelicht die in het beleidsplan veel gebruikt worden. Sommige begrippen worden ook verderop in het beleidsplan toegelicht, maar voor de leesbaarheid en overzichtelijkheid staan ze hier in een lijst. Algemene voorziening: Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor in principe alle inwoners. Dit betekent dat geen toestemming of indicatie van de gemeente nodig is en dat er geen recht bestaat op het gebruik van deze voorziening. Er kunnen bepaalde lichte voorwaarden gesteld worden aan deelname of gebruik van de voorziening (zoals bijvoorbeeld een leeftijdsgrens). Een algemene voorziening wordt niet per definitie (geheel) door de gemeente bekostigd. Op grond van de Wmo 2015 kan de gemeente ervoor kiezen om de algemene voorziening tegen een kostendekkende eigen bijdrage aan te bieden aan inwoners, of uitsluitend de beschikbaarheid van de algemene voorziening te financieren (met een bijdrage van inwoners naar gebruik). Het lijkt er vooralsnog op dat deze tarieven buiten de eigen bijdrage systematiek blijven en dat derhalve inning door het CAK niet aan de orde is. Na verloop van tijd kan een als algemene voorziening begonnen dienst of activiteit door de samenleving en/of de particuliere markt worden overgenomen. Backoffice: Hier is de toegang tot de zorg gepositioneerd. De medewerkers van de backoffice hebben inhoudelijke kennis van de jeugdproblematiek. Hier vindt verdere vraagverheldering plaats. De medewerkers van de backoffice werken outreachend. Casusregisseur: De casusregisseur is verantwoordelijk voor de ingezette hulp in één gezin (systeem) en kan zelf ook hulp verlenen. Hij coördineert alle hulp die geleverd wordt door uitvoerende partijen. Hij/zij zorgt ervoor dat de hulpvragen helder zijn en stelt samen met andere organisaties en met het kind/gezin een systeemplan op. Hij/zij is hét aanspreekpunt voor het gezin en neemt bij stagnatie contact op met de zorgcoördinator. Eigen kracht: Het vermogen van individuen om het leven (of bepaalde situaties) optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of draaglijk te maken. Dit verschilt van persoon tot persoon. De mate van eigen kracht die iemand heeft, bepaalt de mate waarin iemand regie kan voeren over zijn eigen leven. Frontoffice: Loket/vindplaats waar mensen geholpen worden met hun vraag. Hier vindt de eerste screening plaats. Als mensen alleen informatie en advies nodig hebben, worden zij direct geholpen. Gezin: Een huishouden met minstens 1 volwassene en minsten één thuiswonend kind. _ 12
Jeugdzorg: Jeugdzorg is een verzamelnaam voor alle voorzieningen die er zijn voor de jeugd die problemen heeft en specifieke, geïndiceerde zorg nodig heeft. Die zorg kan op een breed spectrum betrekking hebben, van op jeugdigen toegesneden psychische hulp tot voogdij. Jeugdhulp: Hiermee wordt, vanaf heden, de lichtere (ondersteunende) vormen van jeugdzorg bedoeld. Door de nieuwe Jeugdwet moet er een verschuiving plaatsvinden van zware jeugdzorg, naar lichtere vormen van jeugdhulp die dichtbij de cliënt georganiseerd wordt met inschakeling van het eigen netwerk. Maatwerkvoorziening: Een maatwerkvoorziening is een voorziening die naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager, en die niet vrij toegankelijk is. De specifieke (persoons-)kenmerken van de individuele aanvrager bepalen of hij/zij gebruik mag maken van de voorziening. Aanvragen worden veelal door een indicatiesteller beoordeeld waarna een beschikking wordt afgegeven door het college. Dit wordt gemandateerd aan een werknemer van de gemeente. Voor het gebruik van de voorziening kan een eigen bijdrage worden gevraagd waarvan de hoogte gerelateerd is aan het inkomen. De gemeente biedt een maatwerkvoorziening aan als voorliggende oplossingen ontoereikend zijn om de zelfredzaamheid van de inwoner voldoende te stabiliseren of te vergroten. Netwerk: De naaste omgeving van het individu, zoals de familie, buren, (sport)vereniging, school. Opvoedkundige omgeving: Opgroeien doen jeugdigen op veel plekken: thuis, maar ook bijvoorbeeld bij familie, vrienden, op school, in de buurt, op de sportclub, bij de kinder- of buitenschoolse opvang. Deze omgeving van een opgroeiend kind wordt opvoedkundige omgeving genoemd. Outreachend: Een werkwijze die uitgaat van een actieve benadering, die gericht is op het bevorderen van het welzijn. De medewerkers gaan op pad en kunnen bijvoorbeeld huisbezoeken afleggen, vooral bij doelgroepen die onvoldoende bereikt worden door het huidige hulp- of zorgverleningsaanbod. Sociale kaart: Het aanbod aan zorg voor jeugdigen dat in kaart is gebracht op één digitale plek. Vindplaatsen: De locaties waar zorgsignalen opgemerkt kunnen worden, zoals scholen, peuterspeelzalen, (sport)verenigingen,. Vraagverheldering: Achterhalen wat de vraag achter de vraag is, met een brede blik over alle leefgebieden heen. Het doel is om tijdig de passende zorg te bieden of een arrangement samen te stellen. Zorgcoördinatie/procesregie: _ 13
De afstemming van hulp, zorg en ondersteuning die vanuit verschillende instanties aan een jeugdige en diens gezin (systeem) wordt geboden. De zorgcoördinator (procesregisseur) bewaakt het proces en is zelf geen uitvoerend hulpverlener.
_ 14
1. Situatieschets huidige situatie 1.1. Jeugd in onze gemeenten Situatieschets jeugd en gezin op Voorne Voor de ontwikkeling van een adequaat jeugdbeleid is het van belang dat de gemeenten weten wat er lokaal speelt. In 2012 is een Jeugdstaat opgesteld waarin de situatie van de jeugd staat beschreven. Eventuele overeenkomsten, verschillen en de aanwezigheid van risicofactoren worden hierin duidelijk. In 2013 is een startfoto ontwikkeld en in het voorjaar van 2014 is een financiële jeugdstaat, opgesteld. Er zijn dus meerdere documenten waaruit we gegevens kunnen halen over de jeugd in onze gemeenten. De jeugdstaat en startfoto zijn te vinden in de bijlage bij dit beleidsplan. Tabel 1.1. Aantal jongeren per gemeente Jongeren 2011 Hellevoetsluis Brielle Westvoorne Regio Rijnmond Provincie Zuid-Holland Nederland
Aantal inwoners 39.739 15.978 13.992 1.210.854 3.528.324 16.574.989
Jonger dan 20 jaar 9.008 3.515 2.988 275.837 829.598 3.928.334
Verhouding 23% 22% 21% 23% 24% 24%
(bron CBS/Statline (Jeugdstaat)
Uit deze tabel blijkt dat het aandeel jongeren landelijk iets hoger ligt dan op Voorne. Er is over het algemeen sprake van een gemiddeld opgroei- en opvoedklimaat. Kenmerkend voor de jeugd in Hellevoetsluis is wel dat zij wat lager opgeleid is dan in Brielle en Westvoorne. Westvoorne scoort het beste als het gaat om opleidingsniveau. Een probleem dat zich in alle gemeenten op Voorne voordoet is het gebruik van genotmiddelen, zoals drugs en alcohol. Dit moet daarom een prioriteit zijn in het lokale gezondheidsbeleid van de gemeenten. Daarnaast is opvallend dat veel kinderen op Voorne, meer dan in de grotere regio, te maken krijgen met echtscheiding van de ouders. Dit is een risicofactor voor de ontwikkeling van het kind. Volgens het CBS wordt onder gezin verstaan: een huishouden met minstens 1 volwassene en minsten één thuiswonend kind. Gemeenten Hellevoetsluis en Brielle tellen procentueel gezien, vergeleken met Westvoorne, de meeste eenoudergezinnen op Voorne, maar scoren wel een stuk lager dan de grotere regio. Dat is te zien in tabel 2. Tabel 1.2. Aantal gezinnen per gemeente Gezinnen 2011 Hellevoetsluis Brielle Westvoorne Regio Rijnmond Provincie Zuid-H. Nederland
Totaal gezinnen 6.357 2.497 2.091 186.001 544.252 2.547.887
Waarvan echtparen 5.161 2.028 1.776 134.446 419.732 2.047.412
Bron: CBS/Statline (Jeugdstaat)
_ 15
%
Waarvan eenouder
%
81% 81% 85% 72% 77% 80%
1.196 469 315 51.555 124.520 500.475
19% 19% 15% 28% 23% 20%
Van al deze gezinnen waren er vorig jaar in Hellevoetsluis 45 gezinnen waar er, naast opvoedproblematiek, ook andere problemen (op meerdere leefgebieden) speelden en waar de hulp niet op gang kwam. Hier was zorgcoördinatie vanuit het CJG voor nodig. In Brielle en Westvoorne was dat aantal respectievelijk 19 en 18. Daarnaast waren er ook bij Bureau Jeugdzorg en bij het maatschappelijk werk gezinnen in beeld die meervoudige complexe problematiek kennen, maar waarbij de hulpverlening zo goed liep dat coördinatie vanuit het CJG niet nodig was. Wanneer gekeken wordt naar de investering in het lokale, preventieve veld valt op dat gemeente Westvoorne daaraan aanzienlijk minder besteedt dan alle gemeenten in de regio (bron: Jeugdstaat). JGZ/CJG Sinds 2011 kent elke gemeente op Voorne een fysiek Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In de CJG’s wordt opvoed- en opgroeiondersteuning aangeboden zoals omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning. Er wordt vorm gegeven aan vijf functies van het preventieve jeugdbeleid uit de Wmo; informatie en advies, signalering, verwijzingen naar lokale en regionale hulpaanbod, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Binnen de structuur van de CJG’s zijn opgenomen het consultatiebureau, de jeugdarts en het (school)maatschappelijk werk. Daarnaast worden er vanuit het CJG jongeren- en gezinscoaches, groepstrainingen en lichte thuisbegeleiding zonder indicatie ingezet. Ook vormen de CJG’s onder andere een schakel met Bureau Jeugdzorg, het onderwijs, leerplicht, de voorschoolse voorzieningen, de kinderopvang en de peuterspeelzalen, de huisartsen, het jongerenwerk en de prenatale zorg. De samenwerking met de jeugd-GGz en Stichting MEE (ondersteuning aan mensen met een beperking) is geïntensiveerd. De drie gemeenten op Voorne werken intensief samen binnen de CJG’s. De CJG-coördinator is coördinator voor alle drie de gemeenten. Ook delen de gemeenten de baliefunctie van het CJG, die gesitueerd is in Hellevoetsluis. Het casuïstiek overleg voor Westvoorne vindt plaats in Hellevoetsluis. Situatieschets nieuwe Jeugdzorgtaken Voorne Provinciale jeugdzorg Binnen de provinciale jeugdzorg kan onderscheid gemaakt worden tussen Bureau Jeugdzorg (BJZ) en instellingen voor jeugd- en opvoedhulp (J&O). BJZ voert nu taken uit in het vrijwillige kader en justitiële taken in het zogenaamde gedwongen kader. Het vrijwillig kader komt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten te vallen en de uitvoering van de justitiële taken wordt ondergebracht bij een nieuwe op te richten Gecertificeerde Instelling (hierover later meer). Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is in het huidige systeem ook onderdeel van BJZ en is toegankelijk voor iedereen die zich zorgen maakt over kinderen in zijn of haar omgeving en vermoedens heeft van kindermishandeling. Het AMK heeft een adviesfunctie, een consultatiefunctie en onderzoeksfunctie. Alle burgers en professionals kunnen er terecht met vragen, zorgen en meldingen over kindermishandeling. Zorgmeldingen kunnen leiden tot een onderzoek van het AMK of ze worden in het vrijwillige kader afgehandeld. Hieronder enkele cijfers.
_ 16
Tabel 1.3 Aantallen BJZ 2013 BJZ
Bureaudienst
Hellevoetsluis Brielle Westvoorne
122 27 32
Zorgformulieren politie 143 21 28
AMK onderzoeken 38 7 7
Crisis interventie team 27 12 5
Tabel 1.4 Aantallen Jeugd- en Opvoedhulp 2011 Gemeente
Ambulant
Dagbehandeling
Residentieel
Pleegzorg
Hellevoetsluis Brielle Westvoorne
92 36 53
18 0 5
14 0 51
0 4 19
Crisisopvang 14 2 0
onbekend
Totaal
17 11 0
105 43 86
Wanneer gekeken wordt naar geïndiceerde jeugd- en opvoedhulp dan valt op dat gemeente Westvoorne relatief hoog scoort. Dat wordt veroorzaakt doordat er binnen deze gemeente een jeugdzorgaanbieder is gevestigd die veel jeugdzorgplekken heeft. Deze kinderen staan ingeschreven in deze gemeente. Door het woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet is de gemeente waar de ouder met het gezag staat ingeschreven, verantwoordelijk voor de hulp. Als ouders het gezag niet meer hebben en het gezag of de voogdij is overgeheveld naar een derde, bijvoorbeeld een instelling, dan is de werkelijke verblijfplaats van het kind bepalend. Dat laatste is in Westvoorne vaak het geval. Jeugdbescherming Verder valt op dat Hellevoetsluis verhoudingsgewijs hoog scoort bij jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen met zo’n 40 per jaar in 2011. Voor Brielle en Westvoorne lag dat aantal onder de 5 per jaar. Dit is te zien in tabel 5. Tabel 1.5 Aantallen JB/JR 2011 Gemeente Maatregelen Hellevoetsluis 40 Brielle <5 Westvoorne 5 Jeugd GGZ De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor jeugdigen biedt hulp aan kinderen en jongeren met psychiatrische of psychosociale klachten die zo ernstig zijn, dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. De hulp wordt verleend door (klinisch) psychologen, psychiaters en (sociaal-) psychiatrisch verpleegkundigen. Tabel 1.6 Aantallen jeugd GGZ 2010 Gemeente Eerste lijnszorg Tweedelijnszorg zonder verblijf Hellevoetsluis 55 600 Brielle 55 190 Westvoorne 30 145
Tweedelijnszorg met verblijf 10 0 5
Totaal 665 245 180
Over het algemeen maken veel meer jeugdigen in de drie gemeenten gebruik van tweedelijns GGZ-hulp (geestelijke gezondheidszorg) dan van eerstelijns GGZ. Hierbij valt op _ 17
dat in Westvoorne verhoudingsgewijs meer kinderen gebruik maken van tweedelijnszorg met verblijf (CBS Statline: Jeugdmonitor) dan kinderen in de andere gemeenten. LVB jeugd Voor kinderen met een lichtverstandelijke beperking zijn er geen bijzonderheden te melden.
_ 18
2. Uitgangspunten voor een nieuw jeugdstelsel 2.1. Wettelijke kaders
Op 18 februari 2014 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de nieuwe Jeugdwet. Daarin is bepaald dat de gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de Jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In deze paragraaf worden de kernelementen van de nieuwe Jeugdwet geschetst.
Op grond van de evaluatie van de Wet Jeugdzorg (WJz) en het onderzoek van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg kan worden geconstateerd dat de belangrijkste tekortkomingen van het huidige stelsel zijn: a) een te grote druk op gespecialiseerde zorg, waarbij onvoldoende gebruik wordt gemaakt van preventieve en lichte ondersteuning, van zorg en van de kracht van de jeugdige zelf en zijn sociale omgeving; b) tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen, als gevolg van verschillende bestuurslagen en verschillende wettelijke systemen. Hierdoor is sprake van gescheiden financieringsstromen en gescheiden verantwoordelijkheden; c) afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd; d) het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten. Omdat het huidige jeugdstelsel de hierboven genoemde tekortkomingen laat zien, moet de nieuwe Jeugdwet zorgen voor een omslag (transformatie) die leidt tot: a) preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk; b) minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren; c) eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen; d) integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur; e) meer ruimte voor jeugdprofessionals en vermindering van regeldruk. Het toekomstige stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Wat wordt verstaan onder Jeugdhulp? Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, zowel hulp in een medisch kinderdagverblijf als psychiatrische zorg. Onder het begrip ‘jeugdhulp’ vallen niet preventie en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Niettemin is de gemeente daar in het nieuwe stelsel wel verantwoordelijk voor en dient zij daar in het beleidsplan ook aandacht aan te besteden. In de Jeugdwet is de leeftijdsgrens tot 18 jaar het uitgangspunt voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp voortvloeiend uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van de Jeugdwet geen leeftijdsgrens. Voor preventie geldt op basis van de Jeugdwet _ 19
evenmin een leeftijdsgrens, in het huidige beleid wordt voor de preventieve ondersteuning de leeftijdsgrens van 23 jaar gehanteerd. Van recht op zorg naar jeugdhulpplicht Een belangrijke wijziging in de nieuwe Jeugdwet betreft de verandering “Van recht op zorg naar jeugdhulpplicht.” In de huidige wetgeving is voor de meeste zorgvormen (geïndiceerde jeugdzorg, jeugd-vb en jeugd-ggz) een recht op zorg opgenomen, terwijl ouders en andere opvoeders de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het realiseren van een veilige en stimulerende opvoedomgeving. Het recht op zorg in het huidige stelsel leidt er toe dat eerder dan nodig en wenselijk is, gezocht wordt naar oplossingen buiten de bestaande leefmilieus. Dit heeft geleid tot overbelasting van de jeugdsector en tot wachtlijsten. Extra complicerend is dat de indicatiestelling, zoals deze nu is vormgegeven, veel tijd, energie en geld kost. Het vaak langdurige en bureaucratische proces waarbinnen de indicatie tot stand komt is ook vanuit inhoudelijk oogpunt problematisch. De analyse van wat er met een kind aan de hand is en wat er zou moeten gebeuren, is in de meeste gevallen een momentopname, terwijl kinderen en hun omgeving zich snel ontwikkelen. In de Jeugdwet wordt het wettelijk recht op zorg vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten, vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo. De gemeente treft daar waar een jeugdige of de ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijft echter de eigen kracht van de jeugdige en de ouders. De gemeente is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en de ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente, op basis van de expertise van de betrokken professionals en experts, of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. De jeugdhulp heeft veel overeenkomsten met bestaande gemeentelijke taken op het gebied van preventief jeugd- en jongerenwerk. Door het nieuwe principe van de jeugdhulplicht moet een verschuiving van (zware) jeugdzorg naar meer ondersteunende vormen van jeugdhulp op gang komen. Persoonsgebonden Budget Een andere essentiële wijziging betreft het Persoonsgebonden Budget (PGB). Na de transitie krijgen jeugdigen en hun ouders, die een aanspraak kunnen maken op een individuele voorziening, de keuze tussen een voorziening/zorg in natura (ZIN) of een budget (PGB). Echter, de substantiële groei van het aantal PGB’s binnen de zorg voor jeugd heeft in de nieuwe wet geleid tot beperkende voorwaarden waaronder jeugdigen en hun ouders kunnen kiezen voor een PGB. Zo moeten de jeugdigen en hun ouders er blijk van geven dat zij over de vaardigheden beschikken om de jeugdhulp, die tot de individuele voorziening behoren, zelf bij derden in te kunnen kopen. Daarnaast dienen de jeugdige en de ouder de stelling te onderbouwen dat zij de individuele voorziening in plaats van ‘in natura’ door middel van een budget geleverd wensen te krijgen. Om dit te doen zullen zij moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening ‘in natura’. Ten slotte moet de jeugdhulp, die de jeugdige en de ouders met het budget wensen in te kopen, voldoen aan kwaliteitseisen. Daarnaast kan er in een tweetal situaties geen PGB worden verstrekt. Dit is het geval indien er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en indien de jeugdige opgenomen is met een machtiging gesloten jeugdhulp. De gemeente kan daarnaast _ 20
bij verordening nog andere gevallen bepalen waarin het niet doelmatig is om een budget te verstrekken. Regionale samenwerking In de nieuwe Jeugdwet is de verplichting tot regionale samenwerking vastgelegd zover dat nodig is voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering. Dit geldt voor een aantal taken, zoals de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, bepaalde specialistische vormen van zorg en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Vaak gaat het om dure vormen van zorg of zorg waarvoor specialistische kennis nodig is bij de zorgaanbieder. In de regio Rijnmond hebben 16 samenwerkende gemeenten afspraken gemaakt om invulling te geven aan deze verplichting uit de Jeugdwet. In maart 2014 hebben alle 16 gemeenteraden besloten dat de colleges van burgemeesters en wethouders voor bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp een Gemeenschappelijke Regeling mogen aangaan. Ook zijn er op regionaal niveau afspraken gemaakt over zorgcontinuïteit van bestaande cliënten per 31 december 2014 en over het voorkomen van frictiekosten bij bestaande aanbieders. Deze afspraken zijn vastgelegd in het regionaal transitiearrangement (RTA). Behoeften kleine doelgroepen Gemeenten hebben een wettelijke plicht om de behoeften van kleine doelgroepen in de jeugdzorg te onderzoeken. Dat is een verplichting die blijft gelden elke keer dat er een nieuw beleidsplan wordt opgesteld. De afgelopen tijd is er door een extern bureau gezamenlijk voor Voorne-Putten en Goeree Overflakkee onderzoek gedaan naar specifieke behoeften van kleine doelgroepen. Het is een uitgebreid onderzoek geworden naar vrij specialistische (landelijke) voorzieningen waar cliënten uit deze regio gebruik van maken. De komende jaren blijft het zaak om de belangen van kleine doelgroepen in de gaten te houden. In de lokale begroting reserveert elke gemeente in Nederland 3,76% van het budget voor specialistische landelijke voorzieningen voor kleine doelgroepen. De VNG neemt de inkoop van deze zorg voor haar rekening. Dit onderzoek is toegevoegd in de bijlage. Samenhang decentralisatie Jeugdzorg en Wet Passend Onderwijs Met de stelselwijzigingen Passend Onderwijs en de decentralisatie Jeugdzorg wordt de verantwoordelijkheid voor hulp aan kinderen en gezinnen, die extra ondersteuning nodig hebben, belegd bij schoolbesturen en gemeenten. Voor een dekkend aanbod aan onderwijsondersteuning en jeugdhulp is nauwe samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp (en voor het organiseren daarvan met gemeenten) noodzakelijk. Naar aanleiding hiervan hebben de gemeenten en de schoolbesturen in de regio VoornePutten begin 2014 besloten tot het realiseren van een Regionaal Educatieve Agenda (REA) voor het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. De verbinding tussen de decentralisatie Jeugdzorg en Passend Onderwijs is als één van de prioriteiten benoemd.
_ 21
2.2.Visie en ambitie Ambitie: het jeugdzorgbeleid draagt bij aan een goede opvoedkundige omgeving van kinderen. Kinderen op Voorne moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen. De gezamenlijke ambitie van de gemeenten op Voorne is hieronder uitgewerkt in een visie die bestaat uit twee belangrijke pijlers voor ons beleid. In de paragraaf die erop volgt is de visie verder verdiept in uitgangspunten voor de nieuwe situatie. Eigen kracht van het netwerk Opgroeien doen jeugdigen op veel plekken: thuis, maar ook bijvoorbeeld bij familie, vrienden, op school, in de buurt, op de sportclub, bij de kinder- of buitenschoolse opvang. Dit wordt de opvoedkundige omgeving van kinderen genoemd. Elk kind heeft een andere samenstelling van deze opvoedkundige omgeving. Je gezin is uniek, je hebt niet allemaal te maken met dezelfde leerkrachten en je gaat als jongere niet allemaal naar dezelfde sportclub. De specifieke individuele opvoedkundige omgeving van een kind is zijn/haar netwerk. Elk netwerk is in meer- of mindere mate in staat om een kind gezond en veilig te laten opgroeien. De eigen kracht van het netwerk bepaalt voor een groot deel je slagingskansen later in de maatschappij. Wat je in je jeugd meekrijgt vormt je tot wie je bent als volwassene. De drie gemeenten kennen alle een sterke basis, waarbij opgroeien, ontwikkelen/ ontplooien, werken en meedoen centraal staan. Vanuit de bevolking zijn veel vrijwilligers en organisaties actief zonder dat de gemeenten daar bij betrokken zijn. Er zijn veel betrokken ouders, bevlogen leerkrachten en actieve jeugdsportcoaches die op hun eigen manier een bijdrage leveren aan de vorming van kinderen en jongeren tot stabiele volwassenen. Dit is een goede zaak. Daar waar overheidsbemoeienis niet van toegevoegde waarde is wordt dat vanuit de gemeenten ook niet opgepakt. Initiatieven, waarvoor inwoners haar eigen kracht en/of talenten inzetten worden gewaardeerd en waar mogelijk gefaciliteerd. De eerste verantwoordelijkheid voor het bieden van structuur en veiligheid aan een jeugdige ligt in zijn of haar eigen netwerk. Als het netwerk zelf niet slaagt in het bieden van deze veilige omgeving, komen de gemeenten pas aan zet. Voor een netwerk dat er om uiteenlopende redenen zelf niet in slaagt een kind de opvoedkundige omgeving te bieden die het nodig heeft, is er ondersteuning beschikbaar. Dat kan een algemene voorziening zijn of ondersteuning op maat. De ondersteuning is altijd gericht op het versterken (en teruggeven) van de eigen kracht van het netwerk, zodat het zelf weer in staat is om een kind of jongere veilig en gezond te laten opgroeien. Het oplossen van problemen van een kind/gezin, door middel van de eigen kracht van een netwerk, moet ook voorkomen dat een probleem gemedicaliseerd wordt. In de evaluatie van de huidige jeugdzorg wordt het “labelen” van kinderen als een probleem gezien waardoor er te snel en te veel professionele hulp ingeschakeld wordt. Een stickertje draag je al gauw je hele leven mee, terwijl een jeugdige wellicht meer geholpen is als zijn ouders goede tools krijgen aangeboden waardoor ze hem of haar weer zelf kunnen begeleiden naar volwassenheid.
_ 22
Jeugdzorg invoegen in 0-100+ zorgstelsel Voorne Op Voorne is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in sluitende zorgverlening en zorgnetwerken rondom burgers en gezinnen/systemen die problemen hebben. De zorg voor onze burgers is verbeterd, aangezien de gemeenten sterk gestuurd hebben op de onderlinge samenwerking van zorgprofessionals. De gemeenten Hellevoetsluis en Westvoorne hebben verschillende coördinatoren/procesregisseurs in eigen dienst genomen die sturen op de zorgoverleggen. De gemeente Brielle heeft als uitgangspunt dat zij verantwoordelijk is voor de procesregie. Echter niet alle coördinatoren zijn momenteel in gemeentelijke dienst. Met de visie ‘1 systeem/gezin, 1 plan, 1 regisseur’ worden probleemsituaties (indien mogelijk altijd met medewerking van de gezinnen zelf) op een duurzame manier opgelost. Concreet houdt dit in dat alle benodigde zorgprofessionals samen met het gezin een plan van aanpak maken dat door de casusregisseur wordt opgesteld en gevolgd. De gemeente is gaan controleren of zorgpartijen de gemaakte afspraken nakomen en of onze burgers goed geholpen zijn. Juist de lokale aansturing zorgt voor korte lijnen en goede zorg. Een ontbrekende schakel in de gemeentelijke aanpak is tot nu toe de geïndiceerde zorg achter de voordeur van Bureau Jeugdzorg geweest. Nu de toegangstaken van Bureau Jeugdzorg naar de gemeenten komen, zien de gemeenten dit als een kans om de aanpak 0100+ meer sluitend te krijgen. Deze geïndiceerde jeugdzorg kan aansluiten bij de zorg voor jeugd die nu al georganiseerd is vanuit het CJG met verschillende partijen. De vele vindplaatsen (zoals scholen) maken vroegsignalering mogelijk, zodat er in een vroeg stadium de juiste hulp kan worden ingezet. Met de jeugdzorgaanbieders zullen vanuit de gemeenten goede afspraken worden gemaakt over de werkwijze op Voorne. Kanttekening hierbij is dat hoewel er meer ingezet wordt op lokale aansturing en integratie van zorgoverleggen, dit niet betekent dat alle zorg lokaal te organiseren is. Samenwerking op regionaal gebied is noodzakelijk in het geval van specialistisch hulpaanbod. In de regio Rijnmond zijn er afspraken gemaakt over gezamenlijke inkoop van deze producten. Te denken valt aan de gesloten jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook van belang is dat er in de regio Rijnmond afspraken zijn gemaakt met de zorgaanbieders van de geïndiceerde jeugdzorg over de zorg voor de periode 2015-2017. Deze afspraken staan voor de borging dat alle jeugdigen op Voorne, die deze hulp nodig hebben, ook na de transitie door deze zorgaanbieders bediend zullen worden.
_ 23
2.3. Uitwerking visie tot uitgangspunten voor de jeugdhulp
In de voorgaande paragraaf is de visie op de nieuwe jeugdhulptaken verwoord. Deze visie wordt hieronder uitgewerkt tot een aantal uitgangspunten voor het nieuwe jeugdhulpbeleid. De uitgangspunten zijn geclusterd rondom een zestal hoofdthema’s: 1. De eigen kracht van het netwerk 2. Organiseren van hulp en ondersteuning dichtbij 3. Realiseren van een adequate toegang tot zorg 4. Toerusten van de lokale CJG’s als voordeur van het nieuwe zorgstelsel 5. Bovenlokale zorg waar nodig 6. Verantwoorde overgang naar een nieuw jeugdstelsel 1) De eigen kracht van het netwerk Eén van de belangrijkste uitdagingen, die de gemeenten moeten gaan realiseren, is het invullen van de jeugdhulpplicht. Nu het recht op zorg vervangen is voor een jeugdhulpplicht betekent het dat de gemeenten meer uit moeten gaan van de eigen oplossingsmogelijkheden van de jeugdige en zijn/haar netwerk. Met het oude principe van “recht op zorg” kregen jeugdigen te snel een jeugdhulpvoorziening aangeboden zonder dat gekeken werd naar de eigen kracht van een cliënt. In het nieuwe stelsel streven de gemeenten ernaar dat problemen niet te snel gemedicaliseerd worden. Een kind of jongere is niet zijn/haar probleem, maar moet vooral zo lang mogelijk kind of jongere kunnen blijven. Daarbij is een belangrijk uitgangspunt dat altijd onderzocht wordt of een jeugdige op een verantwoorde manier in zijn eigen omgeving te helpen is. Dat betekent dat eerst uitgegaan wordt van de eigen kracht van het netwerk, waar mogelijk zorg dichtbij en alleen indien noodzakelijk specifieke zorg inschakeld wordt die verder van huis georganiseerd is. Voor wat betreft de opvoedkundige omgeving van kinderen, wordt gestreefd naar de drempel verlagen voor gewone burgers om zorgwekkende situaties te melden. Uitgangspunten: 1. Het netwerk van een jeugdige is de eerste verantwoordelijke voor een gezonde opvoedkundige omgeving. 2. Een jeugdige wordt waar mogelijk eerst in zijn/haar eigen omgeving ondersteund als de eigen kracht van het netwerk te zwak is. 3. Ondersteuning van een netwerk is gericht op het versterken van de eigen kracht en oplossend vermogen van een netwerk. Netwerkondersteuning wordt vormgegeven als een algemene voorziening. 4. De eigen kracht van het netwerk wordt waar mogelijk in alle fasen van jeugdhulp ingezet. Dit vraagt een andere houding van zorgprofessionals. 5. Ambulante jeugdhulp is laagdrempelig, snel inzetbaar en kan outreachend ingezet worden (erop af). In de uitwerking van de lokale toegang wordt onderzocht of en hoe (indicatievrij?) de gemeenten dit willen vormgeven in relatie tot de backoffice. 6. De drempel voor burgers om een zorgwekkende situatie te melden, die invloed heeft op de opvoedkundige omgeving van kinderen, moet kleiner worden. Vroegsignalering van burgers moet gestimuleerd worden. 2) Organiseren van hulp en ondersteuning dichtbij De gemeenten op Voorne willen op het gebied van de jeugdhulp de krachten bundelen. Dat betekent in principe samen afspraken maken met de aanbieders. Het betekent ook dat de _ 24
jeugdhulp goed aansluit bij de lokale situatie. Nieuwe zorgpartijen gaan samenwerken met bestaande zorgstructuren op ons eiland. Het idee van ontschot werken en een integrale benadering, waar op Voorne al goede resultaten mee behaald zijn in het verleden, wordt verder versterkt. Om escalaties in gezinnen te voorkomen moet er hulp en ondersteuning dichtbij burgers georganiseerd worden. Zoals gezegd willen de gemeenten op Voorne de hulp per gemeente organiseren zoals dat nu al voor preventieve jeugdtaken het geval is. Dat betekent dat een deel van de huidige jeugdzorg (ambulante jeugdhulp) dichtbij georganiseerd moet worden. Uitgangspunt is lokaal herkenbare zorg waar professionals veel ruimte krijgen voor cliëntcontacten. Daarbij is het belangrijk dat professionele hulpverleners verbindingen weten te leggen met het preventieve veld, het netwerk van de cliënt en andere informele netwerken. De eigen kracht wordt geactiveerd en gestimuleerd. De jeugdzorgprofessional, die hulp of ondersteuning verleent in de gezinnen van Voorne, heeft een goede kennis van andere professionals in wijken en buurten en werkt daarmee samen. Een primaire doelstelling binnen de nieuwe Jeugdwet is het vroegtijdiger ingrijpen om de inzet van ‘dure’ zware hulp te verminderen. De aanname is dat om vroegtijdig te kunnen ingrijpen de hulp en zorg zo dichtbij mogelijk moet worden aangeboden. Binnen de proeftuinen in de stadsregio Rotterdam Rijnmond is met succes aangetoond dat kinderen met probleemgedrag – die normaal gesproken naar gespecialiseerde Jeugdzorgopvang moeten - nu met ambulante extra ondersteuning binnen de reguliere (plus) opvang in de eigen omgeving terecht kunnen. Ouders zijn hierover erg tevreden. Ook blijkt dat als ouders van leerlingen op een meer outreachende wijze worden benaderd op scholen, zij zich makkelijker zelf aanmelden voor advies of hulp. Een intakegesprek bij de mensen thuis werkt ook drempelverlagend. Uitgangspunten: 1. Hulp en ondersteuning wordt zo dichtbij mogelijk georganiseerd. Per gemeente, op en om scholen, in de lokale CJG’s. 2. De 3 gemeenten maken gezamenlijk afspraken met jeugdzorgorganisaties over ambulante medewerkers die op dit moment hulp en ondersteuning verlenen aan jeugdigen en hun ouders op Voorne. Inzet van de gemeenten is dat organisaties voor een aantal medewerkers Voorne als vast werkgebied aanwijzen. 3. Er komen inhoudelijke afspraken met jeugdzorgaanbieders over: - verminderen regeldruk en vermeerderen klantcontacturen “aan de voorkant”. - inzet/beschikbaarheid ambulante professionals in de gemeenten op Voorne. - beschikbaarheid gespecialiseerd hulpverleners voor multidisciplinaire overleggen rondom een gezin/netwerk. 4. Er wordt gestreefd naar een verbinding van informele en formele zorg. De formele zorg krijgt hiervoor een inspanningsverplichting. 5. De jeugdzorgprofessionals, die vanaf 2015 in onze gemeenten op Voorne werken, werken samen met de bestaande lokale zorgprofessionals. 6. Van jeugdzorgprofessionals, die in gezinnen komen, wordt verwacht dat ze de eigen kracht activeren en stimuleren. 7. De gemeenten op Voorne werken nu samen in het CJG. Uitgangspunt is dat er ook voor de nieuwe jeugdprofessionals, die in de gemeentelijke backoffice gepositioneerd worden, gestreefd wordt naar een bundeling van formatieve kracht. 8. De Sociale Kaart op Voorne moet up-to-date zijn en goed onderling verbonden. _ 25
9. De specifieke kennis over jeugdproblematiek bij jeugdzorginstellingen blijft behouden door afspraken met de huidige jeugdzorgaanbieders. Wel wordt aan specialistische zorginstellingen gevraagd om ook een “beweging naar de voorkant van het jeugdzorgstelsel” te maken. 3) Realiseren van een adequate toegang tot zorg De focus op eigen kracht en versterking van laagdrempelige ondersteuning en hulp dichtbij, betekent niet dat er zolang mogelijk goedkope hulptrajecten dichtbij huis ingezet worden. Daarmee zou doorverwijzing op doorverwijzing gestapeld worden totdat de situatie escaleert. Juist op dit punt moet een verbetering in het stelsel gerealiseerd worden door eerder in te zetten op een goede diagnose van de problemen van een jeugdige. Als hulp en ondersteuning niet de oplossing van een probleem kan bieden, dan moet er sneller zwaardere zorg aangeboden worden. Met andere woorden; de toegang tot zorg moet indien nodig sneller ontsloten worden. Om dat te kunnen bereiken is het cruciaal dat gemeenten en partners gezamenlijk werken aan een betere en snellere signalering. Zorgprofessionals die veel in gezinnen komen en/of met jeugdigen werken, hebben vaak heel goed zicht op verborgen problemen. In het huidige stelsel kan een hulpverlener niet altijd wat met zijn/haar vermoeden van achterliggende problemen, omdat hij maar voor één probleem gefinancierd wordt. De gemeente gaat daarom sturen op het realiseren van een brede screening door alle professionals van externe organisaties die hulp en ondersteuning bieden aan de inwoners van onze gemeenten. Het screeningsinstrument moet snel in te vullen zijn (of in ieder geval weinig tijdsintenstief), simpel (door elke professional in te vullen) en meerdere leefgebieden omvatten. Het is bedoeld als eerste check op verborgen problematiek of achterliggende vragen. De genoemde criteria (snel, simpel, meerdere leefgebieden) zijn essentieel om het in te kunnen zetten als effectief instrument “aan de voorkant” van het stelsel. In het huidige Bureau Jeugdzorg werkt men ook met screeningsformulieren. Die zijn erg lang, complex en gedetailleerd. Dat is het gevolg van incidenten in de jeugdzorg waardoor organisaties achteraf aansprakelijk gesteld werden. Om achteraf aan te tonen dat een organisatie er alles aan gedaan had om alle risico’s van een jeugdige en zijn/haar omgeving in kaart te brengen, werden de formulieren steeds uitgebreider. Het onbedoelde gevolg was dat een onderzoek veel langer duurde, dat de uitwerking meer tijd in beslag nam en dat de benodigde zorg pas later ingezet kon worden. De gemeenten willen voorkomen dat breed screenen leidt tot extra administratieve last. De snelle screening moet ingezet worden om een met een brede blik te kijken naar een netwerk (0-100+, meerdere leefgebieden) zonder daarbij gelijk een allesomvattend onderzoek te doen. Dat laatste gebeurt alleen na opschaling naar de gemeentelijke backoffice Als tijdens de brede screening vermoedens rijzen van meer problematiek dan waar de betreffende professional zich op richt, wordt dit gemeld aan de gemeentelijke backoffice of één van de procesregisseurs, zodat de benodigde aanvullende zorg of ondersteuning ingezet kan worden. De toegang tot zorg is door de gemeente in de backoffice georganiseerd. De backoffice kan op grond van de screening een bredere vraagverheldering doen (check of een persoon/gezin bekend is bij zorgnetwerken, eigen onderzoek, of het betrekken van een externe zorgprofessional die verstand heeft van een bepaald soort problematiek). Breed screenen door alle partijen gaat zorgen voor ogen en oren van de backoffice. Het moet leiden tot een situatie waarin: 1) zorgprofessionals weten dat hun vermoedens serieus worden genomen _ 26
2) de backoffice van de gemeente meer signalen krijgt 3) de jeugdigen/gezinnen die echt hulp behoeven sneller in beeld komen waardoor de problematiek goed onderzocht kan worden en sneller de juiste zorg wordt ingezet. Daarnaast is het voor een goede signalering belangrijk dat de backoffice nauw contact onderhoudt met (vind)plaatsen waar jeugdigen of gezinnen met zorgvragen in beeld kunnen komen. Daarom vragen we organisaties die 0e en 1e lijns voorzieningen aanbieden om hun ‘frontoffices’, de plekken waar zij in contact komen met inwoners, gedurende de transitie in stand te houden en de klantroutes nauw op elkaar en de gemeente af te stemmen. Ook werken zij nauw met elkaar samen. Het onderwijs en de lokale CJG’s zijn belangrijke vindplaatsen en hebben ook een functie in de informatie- en adviesvragen van jeugdigen en hun ouders. Omdat de CJG’s in alle gemeenten op Voorne een belangrijke plaats houden in het nieuwe stelsel zijn hier apart uitgangspunten voor opgesteld. Uitgangspunten: 1. Het lokale zorgstelsel heeft een duidelijke toegang die bekend is onder burgers. 2. De gemeente gaat over de toegang tot zorg. Deze taak is belegd in de gemeentelijke backoffice. De feitelijke uitvoering van zorg ligt bij externe partners. 3. Elke zorgaanbieder gaat breed screenen waardoor vermoedens van achterliggende problematiek sneller worden (h)erkend en aan de gemeente wordt gemeld. De professionele blik van zorgprofessionals wordt beter benut, zonder dat het leidt tot een grote(re) administratieve druk. Screening wordt gezien als integraal onderdeel van de geboden hulpverlening. 4. De gemeentelijke backoffice kan outreachend werken. Heeft een duidelijke link en korte lijnen met vindplaatsen, zoals het onderwijs. Frontoffices van 0e en 1e lijns-organisaties werken nauw met elkaar met de gemeente samen. 5. De gemeentelijke toegang tot zorg is 0-100+, waardoor bij een “jeugd”-probleem altijd breder gekeken wordt naar het netwerk. 6. Als de lokale backoffice onvoldoende kennis heeft van de aangetroffen problematiek moet het mogelijk zijn om specifieke expertise in te schakelen. 7. Bij het inpassen van de bestaande jeugdzorg, wordt gezocht naar een stelsel waarin de successen van bestaande lokale zorgstructuren geborgd worden. 8. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de procesregie (over meervoudige complexe vragen), zorgaanbieders voeren casusregie. 9. Er komen duidelijke afspraken met de eerstelijns zorg over doorverwijzen. 4) Toerusten van lokale CJG’s als voordeur van het nieuwe zorgstelsel In het 3D-beleid is besloten dat de laagdrempelige functie van het CJG behouden blijft. Een vraag van ouders, kinderen, jongeren of professionals rondom opvoeden en opgroeien moet in het CJG opgepakt kunnen worden. De huidige functies van het CJG zullen dus worden voortgezet. Het gaat hierbij om opvoed- en opgroeiondersteuning in de vorm van informatie en advies, signalering, verwijzen naar lokale en regionale hulpaanbod, het bieden van licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Het CJG vormt de schakel tussen de preventieve jeugdhulp en de meer specialistische zorg (via de gemeentelijke ‘backoffice’). Uit de proeftuinen in de stadsregio Rotterdam Rijnmond is gebleken dat vanuit het CJG beslist kan worden over hulp die voorheen onder geïndiceerde hulp viel. Ouders kunnen dan terecht bij het CJG, waar zij al mee bekend zijn. _ 27
Door de backoffice “outreachend” (dus ook in het CJG) te laten werken, kan er een goede aansluiting vanuit het CJG naar geïndiceerde zorg gemaakt worden. Het CJG zal de schakel vormen tussen enerzijds de ‘voorkant’ (de samenleving, de opvoedkundige omgeving) en de preventie voorzieningen, en anderzijds de schakel tussen de preventieve jeugdhulp en de meer specialistische zorg (via de gemeentelijke ‘backoffice’). Binnen het CJG dient daarom kennis van de sociale kaart van de gemeenten aanwezig te zijn. De wenselijkheid van uitbreiding van functies en partners in het CJGwordt onderzocht, onder andere vanwege een verwachte toename in het volume en de inhoudelijke breedte van de vragen en problematiek die bij huidige partners in het CJG zullen binnen komen. Uitgangspunten: 1. Het CJG is en blijft een belangrijke plek voor de zorg rondom jeugd en gezin. Het CJG behoudt haar laagdrempelige functie en hierbinnen werken verschillende zorgaanbieders samen. 2. Het CJG vervult een rol in de wettelijke plicht uit de Jeugdwet voor een laagdrempelige informatie- en advies functie. 3. Bij het CJG kan iedereen met vragen rondom opvoeden en opgroeien terecht. Laagdrempelige en enkelvoudige hulp kan snel ingezet worden. In geval van multiproblem of complexe problematiek kunnen vanuit het CJG de gemeentelijke backoffice en/of de zorgnetwerken worden ingeschakeld. 4. Het CJG vormt tevens de linking pin naar ketenpartners zoals onderwijs, peuter- en kinderopvang en prenatale zorg. Het CJG heeft een prominente rol in het versterken van het opvoedkundige omgeving. 5) Bovenlokale zorg waar nodig Voor een kleine groep jeugdigen zal de inzet van lokale hulp en zorg niet genoeg zijn om een probleem op te lossen. Dat kan komen doordat de benodigde hulp zo specialistisch is dat deze niet lokaal beschikbaar is. Ook kan het zijn dat de veiligheid van een kind in het geding is, waardoor het beter is om een jeugdige binnen het gedwongen kader te helpen. Om ook voor deze kleine groep jeugdigen de benodigde zorg te kunnen bieden, werken de gemeenten op Voorne samen met andere gemeenten in de regio Rijnmond. De medewerkers in de lokale toegang geven namens de gemeente een zorgarrangement af voor bovenlokale hulp. Als de kennis van een specifieke problematiek niet voldoende aanwezig is, wordt een expert (vanuit het regionale consultatie en diagnose team) gevraagd om advies te geven. Uitgangspunten: 1. Bovenlokale hulp wordt aangeboden als de problematiek daar om vraagt of de veiligheid van een jeugdige in het geding is. 2. Als de lokale toegang onvoldoende kennis heeft van aangetroffen problematiek, wordt een specialist/expert gevraagd advies te geven ten einde een goed jeugdhulparrangement af te kunnen geven. 3. De gemeenten op Voorne-Putten onderzoeken de meerwaarde van een gezamenlijk consultatie en diagnose team waarin experts participeren die op afroep beschikbaar zijn voor specialistisch advies. 4. De volgende functies zijn bovenlokaal geborgd: - Algemeen Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) _ 28
- Kindertelefoon - Crisisdienst - Residentiële zorg - Gesloten Jeugdzorg (jeugdzorg plus) - Jeugdbescherming en Jeugdreclassering - Forensische zorg - Specialistische dagbehandeling - Pleegzorg - Jeugd GGZ - Jeugd VB 6) Verantwoorde overgang naar een nieuw jeugdstelsel Gezien de grote opgaven en het hoge ambitieniveau dat het Rijk bij gemeenten heeft neergelegd op het gebied van de jeugdzorg, moet er veel veranderen. De gemeenten moeten zorgen voor een goedkoper stelsel, dat beter is voor het kind, waarin meer opgelost wordt door de eigen omgeving of door hulp dichtbij. Bij grote veranderprocessen kan de verleiding ontstaan om het bestaande zo snel mogelijk te willen veranderen. De gemeenten op Voorne kiezen er bewust voor om juist niet te snel te veranderen, omdat dit de zorg aan bestaande cliënten in gevaar kan brengen. Daarnaast ligt het gevaar van enorme overschrijdingen van budgetten op de loer. Uitgangspunten: 1. 2015 en 2016 moet een rustige overgangsperiode zijn voor cliënten en jeugdzorgorganisaties. 2. Zorgcontinuïteit is gegarandeerd voor bestaande cliënten bij dezelfde hulpverleners die cliënten gewend zijn. 3. Bestaande zorgaanbieders hebben budgetgaranties voor twee jaar waarin de opgelegde bezuinigingen vanuit het Rijk zijn verwerkt. Budgetgaranties geven zekerheid en moeten ervoor zorgen dat er geen organisaties omvallen. 4. Een verantwoorde overgang is een budgetneutrale overgang. Dat betekent dat gekozen wordt voor een rustig tempo van transformatie. 5. Een voorzichtige start van de transformatie van zorg betekent dat per 1 januari 2015 geen grote nieuwe teams van professionals gevormd worden, maar dat voortgebouwd wordt op bestaande zorgoverleggen in de Voornse gemeenten. De jeugdzorgorganisaties gaan meedraaien in lokale zorgstructuren. 6. Bestaande zorgaanbieders krijgen twee jaar de kans om een transformatie van zorg te laten zien volgens de inhoudelijke uitgangspunten van de gemeente. Binnen die kaders wordt vrijheid gegeven aan de professional. De gemeente stuurt op hoofdlijnen. 7. In overleg met jeugdzorginstellingen wordt gestart met inhoudelijke verbeteringen aan de huidige jeugdzorg die relatief makkelijk te implementeren zijn en die bijdragen aan de bezuinigingstaakstelling (zogenaamde “quick wins”). Hiermee wordt in 2015 gestart.
_ 29
3. Inrichting van het nieuwe stelsel In het vorige hoofdstuk is door middel van visie en uitgangspunten wat de gemeenten op Voorne beogen. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe de visie en uitgangspunten gerealiseerd gaan worden.
3.1. Van oud naar nieuw
In het nieuwe stelsel gaan de gemeenten veel meer uit van preventie, eigen kracht van het netwerk en ondersteuning. Dat is het gevolg van de verandering van recht op zorg naar een jeugdhulpplicht die veel meer uitgaat van de mogelijkheden van een cliënt. De jeugdhulpplicht leidt tot een meer integrale ondersteuningspiramide waarin preventie beter aansluit bij ondersteuning en ondersteuning vloeiender over gaat in zorg. Hieronder is het beoogde landelijke nieuwe jeugdstelsel in een schema weergegeven.
Figuur 3.1. Landelijke wijzigingen jeugdstelsel In het 3D-beleid is voorgesteld om lokaal de piramide verder te verbreden. Er komt dus geen aparte ondersteuning en hulp voor jeugd, maar een integrale ondersteuningspiramide voor alle burgers ongeacht hun leeftijd of ondersteuningsvraag. De focus op ondersteuning is in de lokale versie extra benadrukt door de piramide om te draaien. Dat betekent dat alle onderliggende lagen ondersteunend zijn aan de eigen kracht en zelfredzaamheid van de burger. Mensen in staat stellen op eigen kracht hun leven vorm te geven is het doel van alle ondersteuning en zorg. Zowel de lichte ondersteuningsvormen als de zware zorg worden ingezet met dat doel. Op de volgende pagina is dit schematisch via een omgekeerde piramide weergegeven.
_ 30
Figuur 3.2. Lokale ondersteuningspiramide
3.2. Van uitgangspunten naar jeugdvoorzieningen in de piramide
Als de geclusterde uitgangspunten (zie §2.3) gekoppeld worden aan de lokale ondersteuningspiramide dan ziet dat er als volgt uit: 1) • 2) • • 3) • 4) •
Niveau: Samenleving De eigen kracht van het netwerk (p.24) Niveau: Algemene voorzieningen Organiseren van hulp en ondersteuning dichtbij (p. 24) Toerusten van lokale CJG’s als voordeur van het nieuwe zorgstelsel (p.27) Toegang tot maatwerkvoorzieningen Realiseren van een adequate toegang tot zorg (p. 26) Niveau: Maatwerkvoorzieningen Bovenlokale zorg waar nodig (p.28)
Om ervoor te zorgen dat de lokale ondersteuning goed vorm krijgt, wordt in dit hoofdstuk invulling gegeven aan de uitgangspunten uit hoofdstuk 2. Met de uitgangspunten is geformuleerd wat de gemeenten op Voorne willen bereiken. Hier volgt een beschrijving van hoe de taken wat betreft hulp en zorg voor jeugdigen op de verschillende niveaus van ondersteuning worden vormgegeven. _ 31
3.2.1. Niveau samenleving In de uitgangspunten is verwoord dat het gezin/netwerk van een jeugdige de eerste verantwoordelijkheid heeft voor een gezonde opvoedkundige omgeving. Landelijk wordt onderscheid gemaakt tussen vier typen gezinnen: 80%
15% 4,5% 0,5%
De zelfredzame gezinnen. Over het algemeen is er weinig tot niets aan de hand. Zij weten de weg naar een oplossing of ondersteuning te vinden. Informatie, interactie en intervisie is belangrijk in combinatie met een algemeen preventief aanbod in de opvoedomgeving. De zelfredzame gezinnen met regelmatige opvoedvragen. Deze hebben behoefte aan gerichte trainingen. Hier volstaat nog een algemeen aanbod van preventieve activiteiten. Gezinnen in een kwetsbare positie. Bij hen volstaat veelal het organiseren en coördineren van pedagogische ondersteuning gericht op (herstel van) de eigen kracht. Bij een klein deel van de gezinnen is de opvoedomgeving zodanig onveilig, dat uithuisplaatsingen en onder toezicht stelling (OTS) nodig kan zijn. Een individuele aanpak op basis van 1 gezin, 1 plan en 1 coach is noodzakelijk. Bij een uithuisplaatsing heeft de directe omgeving (familie/vrienden) de voorkeur, vervolgens pleeggezinnen of gezinshuizen.
• Preventie en ondersteuning Kijkend naar de eerder geformuleerde uitgangspunten, dan betekent het dat voor de eerste 80 tot 95% van de jeugdigen en hun netwerk ervoor gezorgd moet worden dat er voldoende preventief hulpaanbod en algemene voorzieningen voor handen zijn. Gemeenten en zorgaanbieders hebben hierbij zowel een relatie van opdrachtgever en opdrachtnemer als een relatie van partners die voor een gezamenlijke maatschappelijke opgave staan. Uitgangspunt is het realiseren van een passend resultaat voor de inwoners. Gemeenten De inzet van de gemeenten op Voorne is het bewerkstelligen van een (verantwoorde) verschuiving in de piramide van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen en van algemene voorzieningen naar eigen kracht van de samenleving. Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken is het uitgangspunt. Dat willen de gemeenten niet alleen doen. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor professionals. Daarvoor is het van belang om de samenwerking, die in de afgelopen jaren is ingezet met scholen, kinderopvangorganisaties, peuterspeelzalen, en het jongerenwerk te intensiveren. Tevens zal samenwerking gezocht worden met sportverenigingen, bewonersorganisaties en andere vrijwilligersorganisaties. Ook zal vanuit de gemeenten ingezet worden op de verdere ontwikkeling van het vrijwilligerswerk, een hervorming van het opbouwwerk, het activeren van sociale netwerken en het bieden van mogelijkheden aan kwetsbare groepen voor ontmoeting en participatie. Zorgaanbieders Er is een belangrijke rol weggelegd voor de zorgaanbieders. De zorgaanbieders worden uitgedaagd om vernieuwende hulp- en zorgconcepten te ontwikkelen waarin de rol van het eigen netwerk (aantoonbaar effectief) betrokken wordt. Organisaties krijgen daar in ieder geval in de eerste twee à drie jaar de tijd voor, zolang de afspraken uit het transitiearrangement gelden. De organisaties die er goed in slagen om bij hulp en zorg de inzet en eigen kracht van het netwerk beter te benutten zullen na de overgangsfase een streepje voor hebben op organisaties die nog op een oude manier blijven werken. Veel organisaties _ 32
werken trouwens al met hulp- en zorgconcepten waarin het netwerk een rol krijgt of waar een netwerk gevormd wordt als het bestaande netwerk rondom een jeugdige te zwak is. Denk hierbij aan maatjestrajecten, steungezinnen etc. Centrum voor Jeugd en Gezin Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. De uitgangspunten van eigen kracht en één systeem/gezin, één plan, één regisseur staan hierbij centraal. Het CJG heeft een belangrijke rol in de laagdrempelige hulp en ondersteuning dichtbij mensen. Bij de inzet van jeugdprofessionals, ten behoeve van de nieuwe taken, moeten de “nieuwe” jeugdzorgprofessionals samenwerken met bestaande lokale professionals van het CJG. In de doorontwikkeling van het bestaande aanbod van jeugdzorgpartijen gaan de gemeenten met deze partijen in gesprek om te komen tot gedegen prestatieafspraken, waardoor de inzet in wijken en gezinnen verhoogd wordt. Daarbij wordt gestreefd naar het verminderen van administratieve druk en het verhogen van cliëntcontacturen. Professionals die opgeleid zijn om met gezinnen te werken moeten zo veel mogelijk echt hulp bieden en zo min mogelijk administratieve handelingen verrichten. De nieuwe jeugdzorgpartijen kunnen door nauw samen te werken met de lokale CJG’s ook gebruik maken van wat er al aan infrastructuur in de opvoedkundige omgeving is. In de gemeenten zijn georganiseerde vrijwilligers actief. Het is belangrijk dat er samenwerking komt tussen vrijwilligers en professionals: tussen het informele en het formele netwerk van inwoners. Ontmoeting is hierbij belangrijk. Men leert elkaar kennen en weet wie wat te bieden heeft. Combinatiefunctionarissen kunnen hierin ook een belangrijke rol spelen, omdat zij al contacten hebben met verschillende vrijwilligersorganisaties, zoals sportverenigingen. Jongerenwerk De opvoeding van kinderen is, zoals gezegd, in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ouders. De gemeenten zien het als hun verantwoordelijkheid om, waar nodig, ouders te ondersteunen in hun opvoedingsrol. Het jongerenwerk speelt hierin ook een belangrijke rol. Met name in het leefgebied van de vrijetijd is het de taak van de jongerenwerkers om ervoor te zorgen dat kwetsbare jongeren een sociaal netwerk krijgen en behouden. Middels de inzet van het jongerenwerk willen de gemeenten de ontwikkeling van jongeren stimuleren en ervoor zorgen dat jongeren zich betrokken voelen bij hun eigen leefomgeving. Doordat jongerenwerkers over het algemeen, voor jongeren, makkelijk toegankelijk zijn, is het jongerenwerk een belangrijke partner als het gaat om het voorkomen van problemen bij de jeugd. Voor sommigen is de drempel om hulp te vinden te hoog. Af en toe heeft een jongere behoefte aan extra individuele begeleiding. Jongerenwerkers kunnen de jongeren met vragen zelf helpen of doorverwijzen/begeleiden naar het CJG of andere partijen. Voor jongeren die niet (meer) naar school gaan en/of geen baan hebben, kunnen de jongerenwerkers een belangrijke rol spelen. Zij kunnen de jongeren stimuleren om een startkwalificatie te behalen en/of een zinvolle baan of dagbesteding te vinden. Het jongerenwerk moet hiervoor nauwe contacten onderhouden met andere instanties. Het jongerenwerk kan ook een rol spelen in de nazorg, bijvoorbeeld wanneer jongeren uitstromen uit de geïndiceerde jeugdzorg. Ze kunnen hen begeleiden in hun proces naar zelfstandigheid. Het is dus in de komende periode van belang om de verbinding tussen de CJG- en de nieuwe jeugdzorgprofessionals enerzijds en de combinatiefunctionarissen en jongerenwerkers anderzijds verder te versterken. _ 33
Vrijwilligerswerk Wat betreft de taken van de steunpunten vrijwilligerswerk die op Voorne actief zijn, moet er een brede afweging gemaakt worden wat hun rol en positie zal zijn ten aanzien van de nieuwe preventieve en ondersteunende taken . Vrijwilligers zullen die namelijk deels moeten invullen. Het welzijnswerk kan enerzijds bij het signaleren van problematiek inwoners motiveren om hulpverlening te zoeken en anderzijds bij het afbouwen van het professioneel zorgnetwerk ondersteunen in het creëren van een burgernetwerk (via maatjes of via projecten van het opbouwwerk) rondom een cliënt. • PGB Eigenlijk valt het onderwerp PGB onder het niveau maatwerkvoorzieningen in de piramide, omdat een PGB alleen door middel van een arrangement te verkrijgen is. Toch is een PGB bij uitstek een instrument dat uitgaat van de eigen kracht van een netwerk. Het past precies bij de visie van de gemeenten op Voorne dat in alle fasen van hulp en zorg het eigen netwerk betrokken zou moeten zijn. De eigen kracht en eigen regie is bij PGB’s maximaal. Toch mogen gemeenten straks niet zomaar een PGB verstrekken. Er is een aantal beperkende voorwaarden in de Jeugdwet opgenomen: - De klant is naar het oordeel van het college in staat het PGB te beheren De jeugdigen en hun ouders moeten er blijk van geven dat zij over de vaardigheden beschikken om de jeugdhulp, die tot de individuele voorziening behoren, zelf bij derden in te kunnen kopen. - De klant toont gemotiveerd aan dat het reguliere zorgaanbod niet passend is De jeugdige en zijn ouder dienen de stelling dat zij de individuele voorziening, in plaats van het reguliere aanbod (zorg in natura) door middel van een budget geleverd wensen te krijgen, te onderbouwen. Om dit te doen zullen zij moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op het reguliere aanbod (zorg in natura). - De jeugdhulp, die met het PGB wordt ingekocht, is naar het oordeel van het college van goede kwaliteit De jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met het budget wensen in te kopen moet voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de hele jeugdzorg gelden. Dat betekent dat PGBzorg moet voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als de professionals die het reguliere aanbod (zorg in natura) leveren. Verder is de bepaling opgenomen dat de gemeente de cliënt niet langer een PGB in geld mag geven maar alleen in de vorm van een trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB keert het geld uit aan de zorgaanbieder. Daarnaast kan er in een tweetal situaties geen PGB worden verstrekt. Dit is het geval indien er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en indien de jeugdige opgenomen is met een machtiging gesloten jeugdhulp. Desalniettemin bieden bovengenoemde wettelijke beperkingen nog voldoende mogelijkheid om er een Voornse inkleuring aan te geven. Daarvoor worden de mogelijkheden onderzocht hoe het PGB als het passende instrument bij bepaalde zorgarrangementen ingezet kan worden. Die weging wordt niet alleen voor jeugd gemaakt, maar tegelijk voor de Wmo/AWBZ. Dat betekent dat er op het gebied van PGB’s nog een nadere uitwerking volgt die voor 1 november 2014 vertaald wordt in de verordening.
_ 34
3.2.2. Niveau algemene voorzieningen • Onafhankelijke cliëntondersteuning Cliëntondersteuning wordt gedefinieerd als ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Clientondersteuning kan zowel door professionals, als vrijwilligers plaats vinden. De nieuwe Wmo betekent niet alleen een transitie van de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap, maar voor alle (groepen) burgers zoals ouderen en mensen met psychische beperkingen. De cliëntondersteuning voor jeugdigen en gezinnen is dus in de nieuwe Wmo geregeld. Cliëntondersteuning voor Jeugdigen is in de Jeugdwet geregeld door een verwijzing naar de Wmo. De gemeente dient er zorg voor te dragen dat cliëntondersteuning voor alle inwoners vrij toegankelijk en kosteloos beschikbaar is. Bij de cliëntondersteuning is het van belang dat de betrokkene uitgangspunt is. Cliëntondersteuning is ook beschikbaar voor mantelzorgers. Binnen deze kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om de cliëntondersteuning naar eigen inzicht in te richten. Cliëntondersteuning kan van belang zijn bij mensen die verminderd zelfredzaam zijn en niet goed in staat zijn zelf regie over het eigen leven te voeren. Ze kunnen bijvoorbeeld de hulpvraag moeilijk verwoorden, hebben beperkt inzicht en overzicht over problemen en mogelijke oplossingen en hebben hulp nodig bij het maken van keuzes. Cliëntondersteuning versterkt de positie van de cliënt, door te helpen met het formuleren van zijn hulpvraag, het maken van keuzes en het oplossen van problemen. De cliëntondersteuner staat ‘naast de cliënt’ en kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. De drie gemeenten geven vorm aan cliëntondersteuning door de volgende functies in te richten voor alle doelgroepen, georganiseerd door een onafhankelijke organisatie : 1. Informatie en advies (aanvullend op de eigen gemeentelijke frontoffice en frontoffices van organisaties die hulp en ondersteuning bieden); 2. Hulp bij vraagverheldering – cliënten bijstaan in het gesprek met een gemeentelijke consulent en/of het zelf uitvoeren van vraagverheldering ('onderzoek') en de resultaten hiervan rapporteren aan gemeente; 3. Activering cliënt en netwerk – het samen met de cliënt en zijn/haar netwerken zoeken naar oplossingen voor factoren die de zelfredzaamheid en participatie belemmeren (bijvoorbeeld door middel van de methodiek ‘Sociale netwerk strategie’). Dit wordt vaak gecombineerd met een vraagverhelderingsgesprek. 4. Bemiddelen en verwijzen – het bieden van praktische hulp bij het verkrijgen van de juiste dienstverlening en zorg (zowel van het sociale netwerk, algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen); 5. Hulp bij geschillen, klachten, bezwaar en beroep – ondersteunen van de cliënt bij het indienen van een klacht, bezwaar of het in beroep gaan. Ook kan mediation worden aangeboden. 6. Hulp bij monitoring en evaluatie van de dienstverlening – de cliëntondersteuner kan helpen bij het beoordelen van de passendheid van de geboden ondersteuning, de tevredenheid van de cliënt met het arrangement, etc.
_ 35
• Respijtzorg Om de eigen kracht van het netwerk rondom een jeugdige op niveau te houden moet er voldoende ondersteuning voor mantelzorgers beschikbaar zijn. De ondersteuning van mantelzorgers wordt breed opgepakt. Dat betekent dat vanuit het jeugdbeleid aangesloten wordt bij de koers die in het kader van het AWBZ/Wmo-beleid op Voorne wordt uitgewerkt. Wel wordt gekeken of er specifieke behoeften zijn vanuit het “jeugd”-veld ten aanzien van de respijtzorg. • Eén gebiedsteam per gemeente Alle gemeenten zijn momenteel bezig met de vorming van wijk-/gebiedsteams. Zo’n gebiedsteam is geen doel op zich, maar een middel om hulpverlening beter te verbinden en te zorgen voor een integrale aanpak. In feite functioneren in de gemeenten op Voorne al jaren soort van gebiedsteams. Deze teams zijn georganiseerd per gemeente en rondom een bepaalde problematiek. De bestaande teams op Voorne zijn nu georganiseerd in het Lokaal Zorgnetwerk (LZN), het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG), de Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (GOSA) en het CJG-afstemmingsoverleg. Deze netwerken hebben nu de vorm van multidisciplinaire overleggen die samen één plan van aanpak opstellen en uitvoeren. Daarbij gaat het meestal om complexe multi-problematiek. Bij de inpassing van de nieuwe jeugdzorgtaken gaan we uit van de bestaande structuren in plaats van het opzetten van hele nieuwe teams. Daarbij wordt uitgegaan van de gemeentegrenzen als afbakening van het gebied waarin verschillende hulpverleners met elkaar samenwerken. Het gebiedsteam functioneert onder procesregie van de gemeente. In de backoffice wordt de koppeling 0-100+ gemaakt. Verschillende professionals uit de backoffice kunnen aansluiten in overleggen waar complexe casuïstiek besproken wordt, waardoor het mogelijk is om snel een arrangement in te zetten. De vormgeving van sociale gebiedsteams hangt nauw samen met de vormgeving van de Zorgcoördinatie 0-100++. De drie gemeenten beschikken in de nieuwe situatie per gemeente over één gebiedsteam dat werkzaam is binnen de eigen gemeentegrenzen. Deze sociale gebiedsteams richten zich op alle inwoners van 0-100++ jaar met multiproblematiek. De gebiedsteams bestaan uit professionals van externe organisaties die een vast gezicht vormen binnen de gemeente en een gedegen kennis hebben van de lokale sociale kaart en wordt gecoördineerd door een gemeentelijke procesregisseur. De professionals die actief zijn in het gebiedsteam blijven in dienst van de moederorganisatie. De gebiedsteams werken nauw samen met andere partijen in het sociaal domein, waaronder 2e lijns-organisaties (aanbieders maatwerkvoorzieningen).
• Ambulante trajecten jeugdhulp Met aanbieders van ambulante jeugdzorg worden afspraken gemaakt over inzet van ambulante trajecten binnen de lokale gemeenten. Ambulant betekent dat de arts of hulpverlener naar de patiënt toe gaat. Daarbij wordt uitgegaan van de bestaande professionals die actief zijn voor Voornse ambulante trajecten. Uitbreiding van formatie is niet aan de orde. Wel worden in overleg met de zorgaanbieders afspraken gemaakt om de administratieve druk bij ambulante medewerkers te verlagen. Ambulante trajecten moeten snel inzetbaar zijn. Daar wordt in het ontwerp van de toegang rekening mee gehouden.
_ 36
• CJG Iedereen met een opvoed- en opgroeivraag kan na 2015 nog steeds terecht bij het CJG voor informatie en advies. De jeugdgezondheidszorg (basistakenpakket) voor 0-19 jaar, het algemeen maatschappelijk werk en het schoolmaatschappelijk werk blijven vrij toegankelijke voorzieningen. Professionals blijven lichte ondersteuning vanuit het CJG bieden. Onder deze ondersteuning valt ook het maatwerkdeel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. Deze ondersteuning kan ook plaats vinden binnen het onderwijs, waar professionals van het CJG (de jeugdgezondheidszorg en het schoolmaatschappelijk werk) op locatie werkzaam zijn. Zij vormen de koppeling tussen zorg en onderwijs, door bijvoorbeeld het verzorgen van inloopspreekuren voor kinderen, ouders en leerkrachten, deelname aan SOT’s (school ondersteuningsteams) en deelname aan HIA-overleggen (Handelingsgericht Integraal Arrangeren). De professionals van het CJG zullen de verbinding met de samenleving, waaronder ook het jongerenwerk, verder versterken. Er komt een nieuwe wet waarin de taken van het basispakket jeugdgezondheidzorg uitgebreid worden. De JGZ krijgt steeds meer een rol in het brede preventieve veld. De wettelijke taken van de JGZ zijn onder andere het signaleren, informeren en adviseren, hulp bieden, doorverwijzen, samenwerken met andere jeugdpartners en monitoren. Verder is de verwachting is dat het aantal vragen aan het CJG vanaf 2015 als gevolg van de decentralisatie jeugdzorg zal toenemen. In de doorontwikkeling van het CJG wordt nader bekeken wat dit betekent voor het werkproces, de inloopfunctie die het CJG heeft en de telefonische/digitale bereikbaarheid. Online kan al veel basisinformatie aangeboden worden. Een goede CJG website op Voorne met ondersteunende informatie over opvoeding en duidelijke informatie waar mensen het beste met hun vraag/probleem naar toe kunnen in de (lokale) zorgstructuur is klantvriendelijk en neemt veel druk weg bij de frontoffice van de gemeente. Daarnaast wordt onderzocht of functies achter de voordeur van het CJG uitgebreid moeten worden. Te denken valt aan de uitbreiding van functies door middel van nieuwe zorgpartijen in het CJG. Bijvoorbeeld de ambulante jeugdzorgpartijen. Bestaande CJG-producten als een gezinscoach zouden uitgebreid kunnen worden. . Ook wordt op termijn bezien of de inloopspreekuren voor 0-19 jaar in het huidige basispakket JGZ uitgebreid dienen te worden. Tijdens deze laagdrempelige inloopspreekuren kunnen ouders en kinderen/jongeren terecht voor allerlei vragen rondom opgroeien en opvoeden. Een aanvullend in te kopen product is het opvoedbureau/pedagoog, dat een vergelijkbare laagdrempeligheid biedt. Om de vragen binnen het CJG goed en tijdig te kunnen oppakken, zal ook de gemeentelijke procesregie doorontwikkeld worden. De toenemende caseload vraagt om een ander werkproces. Op dit moment worden casussen besproken in een casuïstiek-overleg met partners en jongeren/gezinnen. Dit gebeurt onder gemeentelijke procesregie van, waarbij de CJG-coördinator optreedt als voorzitter. Het is niet ondenkbaar dat deze overleggen vervangen worden door kortere en frequentere overleggen in een basisteam met bijvoorbeeld de maatschappelijk werker, de jeugdverpleegkundige en de voormalig BJZmedewerker, waarbij andere partners op afroep aan deelnemen. De procesregisseur zou niet meer alle casusoverleggen hoeven voor te zitten, maar een deel kunnen overlaten aan dit basisteam. De procesregie krijgt hij/zij bij escalatie/stagnatie. In de bredere doorontwikkeling van het CJG wordt dit nader uitgewerkt.
_ 37
De nieuwe toegangsmedewerkers die in dienst zijn van de gemeente moeten voor jeugd een nauwe aansluiting hebben bij het CJG om voor cliënten een goede ontsluiting van geïndiceerde voorzieningen via het CJG mogelijk te maken. • Basis GGZ Eén van de vormen van zorg die ingezet kan worden is de (Jeugd) GGZ als onderdeel van de gezondheidszorg. Hierbij kan gedacht worden aan verschillende (vaak niet direct zichtbare) aandoeningen, zoals ADHD, angststoornissen, autisme spectrum stoornissen, dwangstoornissen en eetstoornissen. Zorg wordt in de meeste gevallen vrijwillig gegeven en betreft vaak ambulante zorg. Sommige huisartsen worden ondersteund door een praktijkondersteuner GGz die kortdurende hulp kan bieden bij psychische stoornissen (een POH-GGz). Vanuit het CJG is in de afgelopen maanden ingezet op de samenwerking met de (basis) GGZ en in het kader van de decentralisatie Jeugdzorg zal deze samenwerking in 2014 en daaropvolgend verder uitgebouwd en geïntensiveerd worden. Uitgangspunt is te zorgen voor een goede lokale aansluiting, zodat (gespecialiseerde) hulp dichtbij geleverd wordt.
3.2.3. Toegang tot maatwerkvoorzieningen De Voornse gemeenten hebben ervoor gekozen om de toegang tot maatwerkvoorzieningen voor cliënten zo uniform mogelijk in te richten. Dat gebeurt met respectering van de onderlinge verschillen tussen de gemeenten ten aanzien van de wijze waarop de uitvoering van het sociaal domein in bredere zin is georganiseerd. • Gemeentelijke toegang Uitgangspunten van de gemeentelijke rol bij de toegang zijn dat de gemeenten: . die zo efficiënt en tegen zo laag mogelijke kosten inrichten, . de deskundigheid van de professionals zoveel mogelijk benutten, . zich beperken tot regie en alleen daar waar dat nodig is, Gemeentelijke frontoffice 0-100+ Een belangrijk onderdeel van de Toegang is de front-office: het eerste contact tussen de gemeente en een inwoner met een (ondersteunings)vraag. De gemeente organiseert haar frontoffice per 2015 op integrale wijze voor alle leeftijdsgroepen. Hier kunnen alle inwoners (0-100++) terecht met hun vraag of probleem. De frontoffice handelt zoveel mogelijk van deze vragen direct af door ze te beantwoorden of (“warm”) door te verwijzen naar een externe organisatie (bijvoorbeeld één van de organisaties werkzaam binnen het CJG). Tevens kan de frontoffice (ondersteunings)vragen doorzetten naar de gemeentelijke backoffice voor vraagverheldering en eventueel indicatiestelling. Expertise In de frontoffice werken mensen met een sociale of zorg achtergrond die geschoold zijn in klantgerichtheid en gespreksvoering. Inlevingsvermogen, luisteren en doortastendheid zijn belangrijke competenties. Waar nodig organiseren de gemeenten deskundigheidsbevordering en (bij)scholing zodat de taken informatie, advies en doorverwijzing goed uitgevoerd worden. _ 38
Gemeentelijke backoffice 0-100+ In de gemeentelijke backoffice komen alle vragen, hulpvragen en meldingen van inwoners die niet direct door de frontoffice of door externe organisaties kunnen worden afgehandeld. In de backoffice wordt brede vraagverheldering uitgevoerd bij mensen met een hulpvraag. In dit gesprek worden de ervaren beperkingen en mogelijke oplossingen, waaronder de inzet van eigen kracht en het sociale netwerk, verkend. De gesprekken worden uitgevoerd door gemeentelijke consulenten en/of onafhankelijke cliëntondersteuners. De gesprekken vinden plaats bij de hulpvrager thuis of - zo gewenst - op het gemeentehuis of kindzorgcentrum. De gemeente stimuleert dat bij het gesprek niet alleen de klant aanwezig is maar ook de mantelzorger, het cliëntsysteem en/of naasten. Wanneer uit de vraagverheldering een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voortkomt, wordt deze altijd door een gemeentelijke consulent afgehandeld. De indicatiestelling wordt dus altijd in eigen beheer uitgevoerd. Ook dit vindt in de gemeentelijke backoffice plaats. Expertise De gemeenten dragen zorg voor voldoende kennis en expertise in de backoffice om vraagverheldering en indicatiestelling bij de zeer uiteenlopende doelgroepen op adequate wijze te kunnen uitvoeren. De gemeenten doen dit onder andere door het werven van personeel bij huidige indicatieorganen en het organiseren van (bij)scholing en deskundigheidsbevordering. Tevens zorgen de gemeenten voor de beschikbaarheid van een consultatie- en diagnose bij specialistische problematiek waarvoor geen expertise aanwezig is in de lokale toegang. Dit zijn specialisten die door de backoffice op afroep kunnen worden ingeschakeld voor consultatie, advies en diagnosestelling. Vooralsnog is het de bedoeling om deze specialisten niet in dienst te nemen, mede gelet op de onduidelijkheid over de benodigde omvang. Bij het raadplegen van een deskundige is de gemeente alert op mogelijke belangenverstrengeling en streeft hierbij naar onafhankelijkheid van de te raadplegen expert. Zorgcoördinatie 0-100+ Wanneer er sprake is van multiproblematiek en de inwoner zelf onvoldoende in staat is regie te voeren over de geboden hulp en ondersteuning, is zorgcoördinatie nodig. Zorgcoördinatie bestaat uit een aantal zorgnetwerken, die worden gecoördineerd door gemeentelijke procesregisseurs. Doel is het afstemmen van de geboden hulp en zorg zodat een sluitende keten ontstaat (1 gezin, 1 plan, 1 regisseur). De procesregisseur is bevoegd om ‘doorbraaktrajecten’ in te zetten (tijdelijke, outreachende hulpverlening bedoeld om de cliënt of het systeem weer ‘op de rails’ te krijgen en te kunnen gaan werken aan inhoudelijke doelen zoals participatie, huisvesting, inkomen, etc). Ook heeft de procesregisseur mandaat om knopen door te hakken wanneer de aanpak van een casus stagneert (doorzettingsmacht) en opschalingsbevoegdheid. De procesregisseurs maken als organisatieonderdeel deel uit van de backoffice 0-100+, en hun vaste standplaats is dan ook het gemeentehuis. Ook zij zullen echter regelmatig op pad zijn. Rol en positie van de gemeente in de toegang De gemeenten krijgen per 2015 te maken met (veel) meer betrokken en actieve partijen in het lokale sociale domein. Daarom willen de gemeenten hun regierol richting partners steviger en breder invullen en waar nodig herzien. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn: • Regie voeren op proces • Ruimte bieden aan professionals _ 39
• Sturen op resultaten • Ontschot werken en denken We zijn ervan overtuigd dat gemeente en professionele organisaties zo elk vanuit hun eigen kracht werken en datgene kunnen doen waar ze goed in zijn. Dit betekent concreet dat de gemeenten zich op een aantal terreinen terug zullen gaan trekken uit de inhoud, en zich meer zullen gaan richten op het proces. De gemeente zet de lijnen uit, bepaalt het speelveld en benoemt de te bereiken resultaten. De professionele organisaties vertalen deze resultaten naar concrete inzet en deskundigheid. Daarnaast gaan we de jeugd- en volwassenketen en ‘oude’ en ‘nieuwe’ partners veel meer met elkaar verbinden en verweven. Dit zijn nu nog te vaak aparte werelden waardoor veel signalen niet worden opgepikt of verloren gaan en kansen worden gemist om preventieve inzet te plegen. Rol en positie van externe organisaties (partners) in de toegang Bovenstaande keuzes over de inrichting van de toegang en de rol van de gemeente hebben geleid tot de volgende keuzes ten aanzien van de rol en positie van externe organisaties (partners). Frontoffices 0e en 1e lijns-organisaties Inwoners komen op allerlei plekken binnen met een vraag; vaak is dit de plek waar zij al bekend zijn. We vinden het belangrijk om deze ‘ingangen’ gedurende de transitieperiode in stand te houden zodat de drempel voor inwoners om een vraag te stellen, zo laag mogelijk is. Dit betekent concreet dat de gemeenten 0e en 1e lijns-organisaties vragen om in hun respectievelijke frontoffices een vergelijkbare routebepaling uit te voeren en dat vanuit daar dezelfde klantroutes toegankelijk zijn voor inwoners. Doel hiervan is dat de ingang die een inwoner kiest, zo min mogelijk invloed heeft op de route en het ‘eindpunt’ van een inwoner. Ook vragen we organisaties om nauw met elkaar samen te werken, kennis te delen en cliënten wederzijds zo warm mogelijk door te verwijzen. We zullen hier als gemeenten stevige regie op voeren. Na de transitieperiode zal op grond van de ervaringen worden besloten of wijzigingen in de opzet en/of uitvoering van de gemeentelijke frontoffice en frontoffices van externe organisaties wenselijk zijn. Frontoffices 2e lijns-organisaties Ook 2e lijns-organisaties beschikken doorgaans over frontoffices. Deze hebben met name de taak om cliënten ondersteuning te bieden bij het verkrijgen van een indicatie of diagnose. De gemeenten sturen er in de (inkoop)afspraken met 2e lijns-organisaties op dat zij nieuwe cliënten die zich melden, direct doorverwijzen naar de gemeentelijke frontoffice en geen intakeprocedure starten voordat er een beschikking is afgegeven. Doel hiervan is het vermijden van hoge overheadkosten en het voorkomen van dubbele uitvraag in het klantproces. Wanneer de cliënt behoefte heeft aan ondersteuning bij het komen tot een aanvraag en/of bij het doorlopen van vraagverheldering en indicatiestelling kan hij/zij gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning die door de gemeente beschikbaar wordt gesteld. Brede screening door professionals De gemeenten vragen alle organisaties bij wie zij zorg en/of ondersteuning inkopen om bij cliënten (waar geen vraagverheldering heeft plaatsgevonden) een brede screening uit te voeren. In de praktijk zullen dit met name de organisaties zijn die algemene voorzieningen _ 40
aanbieden. Doel is om in kaart te brengen of er problemen op andere leefgebieden spelen dan die waar de aanbieder zich met de geboden ondersteuning op richt. Indien de scores aangeven dat er sprake is van een bredere ondersteuningsbehoefte, meldt de aanbieder dit aan de gemeente. Deelname aan één of meerdere zorgketen (incl. eventuele inzet binnen sociaal gebiedsteam) Zoals eerder is aangegeven, zullen in alle drie gemeenten verschillende zorgketen actief zijn. De zorgketen worden gevormd door professionals van externe organisaties, gecoördineerd door een gemeentelijke procesregisseur. De afbakening tussen de zorgketens heeft met name betrekking op de procesregie en de werkwijze. De organisaties kunnen tegelijkertijd van meerdere netwerken deel uitmaken, zoals dat in de huidige situatie ook het geval is. De werkzaamheden van organisaties binnen de zorgketens kunnen onder andere bestaan uit het voeren van casusregie en het plegen van inzet binnen een multidisciplinair team rondom een specifieke casus (realiseren doelen uit het systeemplan). De precieze werkwijze van de afzonderlijke zorgnetwerken en de rol van de partners hierbinnen zal in 2014 en 2015 worden (door)ontwikkeld en kan in overleg met betrokken partijen worden aangepast indien nodig. • Toegang voor jeugd Er zit een aantal specifieke elementen aan de toekomstige toegang tot jeugdzorg waar in de gemeentelijke toegang rekening mee gehouden dient te worden. Hoewel er lokaal veel beleidsvrijheid is om de toegang zelf vorm te geven, blijft er in de Jeugdwet een belangrijke rol weggelegd voor onder andere de huisartsen. De huisarts kan ongeacht de structuur van een lokale toegang zelf cliënten doorverwijzen naar jeugdhulp en jeugdzorg. In het proces rondom vormgeving van de toegang worden hierover met lokale huisartsen(organisaties) afspraken gemaakt. Ook moet er in de toegang tot maatwerkvoorzieningen vanuit jeugd voldoende expertise geborgd worden om jeugdproblematiek goed te kunnen indiceren. Daarvoor is in het lokale veld expertise nodig van veel voorkomende jeugdproblematiek en bij complexe problematiek moet er specialistische diagnostiek ingekocht worden. Bij de organisatorische inrichting van de toegang worden tot eind 2014 nog een aantal zaken verder uitgewerkt worden. Voor de benodigde bemensing van de toegang worden mensen aangenomen. Voor jeugd zit hier de verplichte overname van deskundig personeel vanuit de huidige toegangstaken van BJZ. Door wettelijke verplichtingen en regionale afspraken is er straks sprake van een aantal specifieke meldpunten voor jeugd waar meldingen binnen kunnen komen. Deze meldpunten moeten op een goede manier samenwerken met het lokale zorgstelsel en de lokale toegang. De vier meldpunten worden op verschillende schaalniveau’s georganiseerd: 1. Jeugdbeschermingsplein: meldpunt op Voorne en één op Putten voor professionals wanneer er spoedig zorg ingezet moet worden. Hier gaat het om de routering en het traject. Dit is nauw verbonden met de twee Gecertificeerde Instellingen voor de uitvoering van beschermings- of reclasseringsmaatregelen. 2. AMHK: Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Er komt één integraal, regionaal meldpunt voor zowel professionals als inwoners bij zorgen over kindermishandeling en huiselijk geweld. Het AMHK geeft advies, doet onderzoek en zet de casus uit, maar biedt zelf geen hulp. De naam verandert straks in ‘Veilig Thuis’. _ 41
3. Crisis Interventie Team (CIT) van Bureau Jeugdzorg voor zowel professionals als inwoners, wanneer er sprake is van een spoedgeval. 4. Raad voor de Kinderbescherming: bij een spoedgeval, acute dreiging, waar geen uitstel mogelijk is, is de Raad toegankelijk voor ziekenhuizen, politie en door gemeente aangewezen partijen. Dit is vergelijkbaar met het draaien van het alarmnummer 112. • Huisartsen/1e lijn Huisartsen hebben een belangrijke rol in de basiszorg. Zij fungeren als aanspreekpunt als er vragen en/of problemen zijn en zij hebben vaak een vertrouwensrelatie met gezinnen opgebouwd. De huisartsen hebben naast hun signaleringsfunctie ook een verwijzingsfunctie. Op grond van de Jeugdwet kunnen verschillende partijen rechtstreeks aanvullende zorg/jeugdhulp inschakelen. Het gaat hierbij niet alleen om de huisartsen, maar ook om de jeugdartsen en de medisch specialisten en de instellingen voor jeugdbescherming. In de tweede helft van 2014 zullen hierover afspraken met de desbetreffende partijen, in het bijzonder met de huisartsen, gemaakt worden. Om te weten welke zorg ingezet kan worden zal een goede sociale kaart opgesteld worden. • Koppeling toegang aan onderwijs Om de aansluiting tussen onderwijs en zorg (in het kader van de onderwijsjeugdzorgarrangementen) verder te optimaliseren is ter voorbereiding op het OOGO de notitie “Samenhang decentralisatie jeugdzorg en Passend Onderwijs” opgesteld. Deze notitie is in gezamenlijk overleg met het onderwijs opgesteld. In de notitie zijn verschillende ambities geformuleerd, waarbij het versterken van de relatie met de (publieke) jeugdzorg als belangrijkste ambitie is benoemd. Om de aansluiting te bewerkstelligen zal vanuit Voorne ingezet worden op het verbinden van de gemeentelijke backoffice met het onderwijs. Dit houdt onder andere in dat professionals vanuit de backoffice met inhoudelijke kennis van jeugdproblematiek kunnen meedraaien in zorgoverleggen op scholen. Eventueel benodigde zorg is daardoor sneller toe te wijzen. Ook worden de gemeentelijke zorgarrangementen op die manier beter afgestemd op de schoolarrangementen en andersom.
3.2.4. Maatwerkvoorzieningen • AMHK Er wordt een integraal Advies en Meldpunt voor Huiselijk Geweld en Kindermishandeling opgericht, een samenvoeging van het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) en het SHG (Steunpunt Huiselijk Geweld). Het AMHK heeft de expertise in huis om de afweging te maken of er sprake is van huiselijk geweld of uithuisplaatsing. Vanuit de Jeugdwet is het verplicht om deze samen te voegen, omdat in veel gevallen van huiselijk geweld ook sprake is van kindermishandeling en vice versa. Er zal in 2015 1 telefoondienst, 1 meldpunt komen in de regio Rijnmond met drie gebiedsteams op centrumgemeenteniveau. Voor VoornePutten zal dat belegd worden in de gemeente Nissewaard. Zorgmeldingen van de politie komen ook hier binnen. Het AMHK maakt vervolgens de eerste schifting en zet casussen uit. Het is belangrijk dat dit gebiedsteam AMHK een goede koppeling heeft met de lokale teams Huiselijk Geweld op Voorne. • Jeugdbeschermingsplein De toeleiding en indicatie verdwijnen bij Bureau Jeugdzorg (BJZ). Daarmee verdwijnt ook het Casusoverleg Beter Beschermd+ (COB) tussen BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming. _ 42
Om afstemming en hulpverlening voor deze doelgroep te borgen, wordt dit vanaf 2015 vormgegeven door de gemeente. Dit wordt het Jeugdbeschermingsplein genoemd, afgekort het JB-plein. De gemeente voert hierbij de procesregie, net als bij het CJG. Het JB-plein is een integrale manier van werken, gericht op de bescherming van het kind en op een constructieve samenwerking met het gezin en het professionele netwerk. Iedere professional die zich ernstig zorgen maakt over de veiligheid en ontwikkeling van een jeugdige of gezin kan direct melden bij het plein. Een vaste kern van hulpverleners komt dan bijeen om binnengekomen meldingen te bespreken. Zij bekijken bij elke melding of er een drang- of dwangaanpak nodig is, wie er in het hulpverleningsteam moeten zitten en wie vervolgens de regie over dat team krijgt. Als vrijwillige hulp niet (meer) mogelijk is, stuurt de JB-tafel waar mogelijk aan op een drangaanpak. Hierbij ontvangen gezinnen hulp, maar ze moeten zich houden aan afgesproken voorwaarden en ze moeten meewerken. Voldoen ze daar niet aan, dan volgt een dwangaanpak, dit betekent dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek start en de Rechtbank vraagt om een maatregel. Op Voorne zal dit overleg niet ondergebracht worden bij het CJG, omdat het CJG als laagdrempelige toegang tot jeugdhulp fungeert en niet vermengd moet worden met dwang en drang. Dit overleg is via de gemeentelijke procesregisseur en de medewerker uit het CJG wel nauw met het CJG en dus met het lokale veld verbonden. In het najaar van 2014 zal gestart worden met een pilot, zodat ervaring wordt opgedaan en het JB-plein per 1 januari 2015 goed kan draaien. De GOSA (Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) zal hiernaast blijven bestaan, omdat dit grotendeels over andersoortige problematiek gaat. • Uitvoering Jeugdbescherming en Jeugdreclassering Het JB-plein is vooral een manier om een hulpverleningstraject uit te zetten. De uitvoering van de maatregelen ligt ergens anders. Vanaf 2015 contracteren en financieren de gemeenten twee gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van de drang en dwang maatregelen. Dit zijn de volgende samenwerkende instellingen: - Bureau Jeugdzorg met William Schrikker Groep (verstandelijk beperkten en chronisch zieken). Er zullen gebiedsteams worden opgericht, bestaande uit zo’n 10 tot 15 medewerkers van deze organisaties. Deze gebiedsteams zullen dan de JB-/JR-maatregelen uitvoeren. Wanneer de casusregie bij de WSG wordt neergelegd, dan blijft de bestuurder van de gecertificeerde instelling (BJZ) ook eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregel. Voorne zal met Goeree Overflakkee zo’n gebiedsteam delen, maar daarvan zal een aantal gezichten specifiek voor onze gemeenten het aanspreekpunt zijn. Deze schaalgrootte sluit goed aan bij de schaal van ons CJG en van ons JB-plein. - Leger des Heils met de Stichting Gereformeerde Jeugdhulp. Het Leger des Heils is een evangelische hulporganisatie die zich richt op zwerfgezinnen. Ook wanneer de hulpverlening, om welke reden dan ook, stagneert bij de andere Gecertificeerde Instelling (BJZ + WSG), dan biedt het Leger, soms in samenwerking met SGJ, een nieuw perspectief voor verdere hulpverlening. • Zicht op gezinnen met multi-problematiek Op Voorne is er de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in sluitende zorg rondom burgers en gezinnen met multi-problematiek. De gemeenten hebben procesregie op verschillende zorgoverleggen. Er is goed zicht op multi-problematiek. De bestaande overleggen worden doorontwikkeld en uitgebreid met de nieuwe zorgpartners. Daarbij wordt van partners verwacht dat ze hulpverleners leveren die in staat zijn casusregie te voeren. Gemeente _ 43
houdt de procesregie in bestaande overleggen en zal voor de nieuwe jeugdzorgtaken ook de rol van procesregisseur oppakken. • Specialistische zorg Wanneer het lokale veld de jeugdige onvoldoende hulp kan bieden of wanneer er sprake is van zulke complexe problematiek, waarvoor er maar een paar behandelcentra in het hele land zijn, wordt de hulp bovenlokaal aangeboden. Er is inmiddels een Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond opgericht waaronder een inkooporganisatie komt te hangen. Deze arrangementen worden dus ingekocht door de GR, naar behoefte van de gemeenten:
- Residentiële (intramurale) zorg: jeugdigen verblijven op vrijwillige of gedwongen basis, dag en nacht buiten hun eigen leefomgeving en ontvangen daar dagbehandeling, bijvoorbeeld in een inrichting, woon-of leefgroep. Ook komt het voor dat ze in het weekend thuis zijn. - Gesloten jeugdzorg / Jeugdzorg Plus: jongeren met ernstige gedragsproblemen, die bescherming nodig hebben tegen zichzelf of tegen anderen, worden gedwongen opgenomen, na uitspraak van de kinderrechter. Ook valt de zeer intensieve, kortdurende observatie hieronder voor jeugdigen met acute psychose of dreiging van suïcide, met mogelijkheid tot 24-uurs toezicht. - Jeugdbescherming en jeugdreclassering is vanuit de wet verplicht om bovenlokaal te organiseren. De uitvoering hiervan gebeurt door gecertificeerde instellingen. - Forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen de jeugdreclassering. - Pleegzorg - Jeugd-GGZ met landelijke functies (eetstoornissen, autisme, ggz voor doven, psychotrauma). - Jeugd-LVB voor jongeren met een verstandelijke beperking én meervoudige problematiek. - AMHK en de crisisdienst (of spoed interventie team) worden bovenlokaal georganiseerd. - dagbehandeling AWBZ Er zijn ook onderdelen die landelijk worden ingekocht en direct uit het macrobudget worden gefinancierd. Gemeenten reserveren daarvoor in elk geval 3,76% van hun budget. Het gaat om: - Landelijke publieke informatiefunctie voor opvoeden, opgroeien en gezondheid voor ouders en opvoeders van jeugdigen. Het gaat om informatie van Stichting Opvoeden (CJG). - Kindertelefoon. Deze hulplijn blijft dus bestaan. - Nazorg in het kader van adoptie. • Zicht op bovenlokale zorg Als een jeugdige in onze gemeenten een zorgarrangement krijgt waardoor hij bovenlokale zorg gaat ontvangen zal de backoffice vanuit Voorne actief contact onderhouden met de bovenlokale zorgaanbieder over de voortgang van het traject. De link met het lokale veld is belangrijk, om bij afschaling van de zorg een goede lokale ondersteuning te kunnen bieden. Ook bovenlokale zorgaanbieders moeten gedurende het zorgtraject oog hebben voor lokale oplossingen en ondersteuningsvormen voor een jeugdige die bij hen in zorg is.
_ 44
4. Verantwoorde overgangssituatie 2015-2016 4.1. Uitgangspunten regionaal transitiearrangement
In de nieuwe Jeugdwet is bepaald dat cliënten die in zorg zijn op 31 december 2014 maximaal één jaar recht op bestaande zorg houden. Voor pleegzorg geldt een onbepaalde duur en voor de justitiële jeugdzorg kan dit voor bepaalde cliënten ook langer dan 1 jaar zijn. Van de kant van de huidige financiers en aanbieders is aangegeven dat deze wettelijke bepaling niet genoeg is voor de continuïteit van zorg. Op landelijke niveau is vervolgens tussen Rijk, VNG en IPO afgesproken dat elke regio van samenwerkende gemeenten nadere afspraken vastlegt over continuïteit van zorg en het voorkomen van frictiekosten. Deze afspraken dienden voor 31 oktober 2013 vastgelegd te worden in een regionaal transitiearrangement (RTA). In de regio Rijnmond is een transitiearrangement afgesloten voor de duur van twee jaar. De afspraken uit het RTA in de regio Rijnmond leiden tot een verantwoorde overgang in 2015. 1. Cliënten hebben geen last van de transitie. Bestaande zorg is per 1 januari 2015 doorgezet bij dezelfde zorgaanbieder. 2. Frictiekosten worden door de zorginstellingen zelf opgevangen. 3. Bestaande jeugdzorginstellingen gaan op een verantwoorde manier werken aan hun verdere voortbestaan (zachte landing) en zijn klaar voor de volgende fase van transformatie. Belangrijk uitgangspunt in het RTA is dat de individuele gemeenten en gemeenteraden verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke en budgettaire kaders van de transformatie jeugdzorg. Dat betekent dat de lokale beleidsvisies leidend zijn voor de transformatie van de zorg tijdens de duur van het TA en voor de periode na afloop van het TA. De financiële gevolgen van het vastgestelde beleid worden vertaald in de gemeentelijke begroting en zal elk jaar aan de raad worden voorgelegd. Er is een voorbehoud opgenomen van goedkeuring van de budgetten door de raad.
4.2. Aanvullende lokale maatregelen
Op Voorne wordt aanvullend op de afspraken uit het transitiearrangement gekozen voor een aantal aanvullende maatregelen voor een verantwoorde overgang van de jeugdzorg. - Een eerste belangrijke maatregel is het overnemen van inhoudelijke experts van jeugdproblematiek in de lokale toegang. Hierdoor worden jeugdigen in onze gemeenten ook vanaf 2015 beoordeeld door professionals die in de huidige situatie weten welke zorg een jeugdige nodig heeft. - Een tweede maatregel is het aanhouden van een rustig tempo van transformatie. De gemeenten willen niet te snel grote wijzigingen in het huidige stelsel forceren, omdat dit de continuïteit van zorg aan onze burgers in gevaar brengt. Bovendien is het risico van budgetoverschrijding groot als er teveel geïnvesteerd wordt in pilots. Wel wordt in overleg met de jeugdzorgaanbieders getracht de “quick wins” aan het systeem snel door te voeren. - Een derde maatregel is het voortbouwen op bestaande goed functionerende lokale zorgstructuren in plaats van allerlei nieuwe structuren.
_ 45
5. Kwaliteit van zorg 5.1. Kwaliteitsbeleid
Het sturen op kwaliteit is één van de belangrijkste opgaven voor de gemeente in het jeugdstelsel. Het garanderen van goede, verantwoorde zorg is immers onlosmakelijk verbonden met onze ambitie (2.1). Dit is de reden dat in dit hoofdstuk apart ingegaan wordt op de landelijke kwaliteitseisen en het ontwikkelen van aanvullende, gemeentelijke kwaliteitseisen.
5.2. Landelijke kwaliteitseisen
In de Jeugdwet is een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over kwaliteitsregels voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Deze regels zijn opgesteld om de veiligheid, gezondheid en de rechtspositie van de jeugdige beter te beschermen en tevens recht te doen aan het uitgangspunt van het Kinderrechtenverdrag. Deze wettelijke bepalingen zijn veel uitgebreider dan waar de gemeente tot nu toe mee te maken had in het kader van de Wmo, ten aanzien van opvoed- en opgroeiondersteuning, of de Wet publieke gezondheid rond de jeugdgezondheidszorg. De volgende landelijke kwaliteitseisen gelden voor alle jeugdhulpaanbieders, alle gecertificeerde instellingen en het AMHK: • • • • • • •
de norm van “verantwoorde hulp” gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp de systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling de meldplicht calamiteiten en geweld de verplichting aan jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen
Daarnaast kennen sommige onderdelen van jeugdhulp, onder andere de Jeugd-GGz, hun eigen (wettelijke) kwaliteitseisen, zoals BIG 1 en wetgeving, zoals de WGBO 2. Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen uitgevoerd worden door instellingen die gecertificeerd zijn voor één van deze of beide taken. Gekozen is voor certificering vanwege de aard van de activiteit; het ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het kind en het gezin. Het doel van certificering, als aanvullende kwaliteitseis, is het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren en die werken met de meest kwatsbare en complexe gezinnen en jeugdigen. De normen zijn aanvullend op de kwaliteitseisen die in de Jeugdwet zijn opgenomen. De normenkaders zullen in nauwe samenwerking tussen Rijk, veldpartijen en gemeenten opgesteld en worden vastgelegd in een ministeriele regeling. In de Jeugdwet wordt ook bepaald dat het Rijk middels AMvB’s nadere regels kan stellen over zaken als de deskundigheid van jeugdhulpaanbieders. Het is dus als gemeenten van 1 2
Wet Beroepsuitoefening Individuele Gezondheidszorg Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst
_ 46
belang om alert te zijn en te blijven op de nadere uitwerking van het kwaliteitsbeleid, zodat de zorgaanbieders niet belast worden met onnodige uitgebreide (en administratief belastende) kwaliteitsregels.
5.3. Inspecties
• Inspectie Jeugdzorg In de Jeugdwet heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) als taak het onderzoeken van de kwaliteit van jeugdhulp in algemene zin. Dit betekent dat zij toezicht houdt op het functioneren van instellingen voor jeugdzorg, de door instellingen gemelde calamiteiten, signalen van burgers en professionals onderzoekt en controleert of instellingen de toegezegde verbeteringen nakomen. Door het volgen van het verbeterproces en het uitvoeren van hertoetsen bevordert de inspectie dat de kwaliteit van de zorg van instellingen daadwerkelijk verbetert. Waar dit niet het geval is kan de inspectie een verscherpt toezicht opleggen, hetgeen resulteert in een ingrijpender verbeterproces en een sterkere betrokkenheid van de inspectie daarbij. Het toezicht van de inspectie is risicogebaseerd, hetgeen betekent dat de inspectie toezicht houdt op die plaatsen waar volgens haar eigen inschatting de risico’s voor jongeren het grootst zijn. Dit toezicht kan zowel aangekondigd als onverwacht plaatsvinden. Het toezicht op de kwaliteit in algemene zin wordt uitgevoerd door de vijf samenwerkende jeugdinspecties (Onderwijs, Gezondheidszorg, Jeugdzorg, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Veiligheid en Justitie). Dit toezicht richt zich op de effectiviteit van het jeugdstelsel als geheel (zoals de samenwerking tussen organisaties op lokaal niveau). In 2014 bereidt de inspectie zich voor op een aantal nieuwe taken die zij in het kader van de nieuwe Jeugdwet krijgt toebedeeld. Voorbeelden hiervan zijn het indienen van tuchtklachten en het opleggen van bestuurlijke boetes. • Inspectie Gezondheidszorg Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Op 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. De wet bepaalt dat organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren in de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, jeugdzorg en justitie een meldcode moeten hebben én het gebruik ervan moeten bevorderen. De meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling is een (vijf)stappenplan waarin staat vermeld wat een professional moet doen als er vermoedens zijn van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Elke organisatie is er zelf verantwoordelijk voor dat haar medewerkers deze stappen kennen en ook doorlopen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op deze professionals. Aangezien de gemeente een rol kan spelen in de voorlichting over de gevolgen van dit geweld en daardoor ook de preventie ervan, dienen alle gemeenten voor 1 januari 2015 een Regionale Visie Huiselijk Geweld en Kindermishandeling te hebben vastgesteld. Centrumgemeente Spijkenisse trekt dit traject en de gemeenten op Voorne worden hier nauw bij betrokken.
5.4. Gemeentelijke kwaliteitseisen Kwaliteit Onder kwaliteit wordt verstaan: goede zorg en doen wat nodig is; de juiste vormen van ondersteuning om het optimale resultaat te bereiken. Niet te licht, niet te zwaar. Niet te lang, niet te kort. _ 47
Met andere woorden; de juiste acties worden tijdig ingezet en gecoördineerd indien er sprake is van meerdere hulpverleners. Daarnaast hebben de gezinnen één contactpersoon, de zogeheten casusregisseur. Het is bovendien van belang dat hulpverleners breder kunnen kijken dan hun eigen specialisme en zich kunnen richten op alle leefgebieden van een gezin. Met een brede analyse aan het begin van het proces rondom de hulpverlening des te beter kan een inschatting gemaakt worden van de hulp die nodig is om het “gewone leven” weer op te kunnen pakken en de juiste ondersteuning daarbij te bieden. Het betrekken van het gezin en het eigen netwerk is daarbij essentieel. Het is eveneens van belang om bij jeugdigen en ouders na te gaan wat zij zelf onder kwaliteit verstaan en hoe zij de zorg en de ondersteuning graag zouden zien. Vanuit de gemeenten wordt van organisaties verwacht dat zij deze wensen kennen en als basis gebruiken voor hun inzet. Dit kan meetbaar gemaakt worden in klanttevredenheidsonderzoeken. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van ondersteuning wordt zo laag mogelijk in de organisatie gelegd. Dit impliceert vraaggericht werken in plaats van aanbodgericht werken en dus een omslag in denken en doen. De ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en het gezin is hierbij leidend. Waarborgen van de kwaliteit Om de kwaliteit te waarborgen wordt vanuit de gemeenten op het resultaat gestuurd. Hierbij is het van belang om inzicht te krijgen wat de hulp en ondersteuning hebben opgeleverd. Van belang is dat de problematiek zodanig verminderd wordt dat de jeugdige en het gezin het weer zelf kunnen redden. Dit impliceert dat niet/minder gestuurd wordt op de duur van trajecten. Hierbij dient wel het kostenaspect in ogenschouw genomen te worden. Ook is het van belang dat nazorg geboden wordt en dat de mogelijkheid bestaat voor de jeugdige en het gezin om weer contact op te nemen met de voor hen bekende medewerker als dit nodig blijkt te zijn. Het risico hiervan is dat professionals die gezinnen niet kunnen loslaten en er te lang bij betrokken blijven en dit staat haaks op het eigen kracht-principe. Middels monitoring en evaluatie kan de kwaliteit van jeugdzorg bewaakt worden en tegelijkertijd verbeterd worden. Door inzicht te krijgen in de zaken die mis zijn gegaan, welke werkzaamheden op een andere manier opgepakt hadden kunnen worden, de belemmerende factoren kan het beleid verbeterd worden op basis van de bevindingen vanuit de praktijk. De input van professionals is essentieel, maar wel op die manier dat de kwaliteit van zorg daar niet onder lijdt. Rechtspositie van jeugdigen en ouders In de Jeugdwet is vastgelegd dat jeugdigen en ouders klachtrecht hebben: “De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling treffen een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen of voor hen werkzame personen jegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.” De instellingen hebben de plicht om de regeling op passende wijze onder de aandacht van de jeugdigen, ouders en pleegouders te brengen. In artikel 4.2.1 van de Jeugdwet staat een uitgebreide beschrijving van de eisen die gesteld worden aan de klachtenregeling en waar de instellingen aan moeten voldoen. Bovendien voorziet de wet erin dat instellingen boven een _ 48
bepaalde grootte de medezeggenschap van jeugdigen en ouders moeten regelen, zoals het instellen van een cliëntenraad (of een pleegouderraad in het geval van een pleegzorginstelling). Er is een beschrijving opgenomen in welke gevallen de cliëntenraad moet worden geconsulteerd. Vertrouwenspersoon De colleges van de gemeenten Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne zijn verantwoordelijk voor het feit dat jeugdigen, ouders, pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon is werkzaam bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk is van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het AMHK en stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen. Het realiseren van deze wettelijke eis wordt in de tweede helft van 2014 verder uitgewerkt.
5.5. Opschaling en escalatie
In sommige gevallen kan bij het inzetten van jeugdhulp sprake zijn van ernstige problematiek. Wanneer de hulp stagneert of dreigt te escaleren moet er sprake zijn van een opschalingsprotocol. Daarbij moet duidelijk zijn wie welke rol speelt. Tevens is het van belang om afspraken te maken over de mate van betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van de colleges en de gemeenteraden waar het individuele casuïstiek betreft. Het is van belang te voorkomen dat de politiek enerzijds op de stoel van de hulpverlener gaat zitten, maar aan de andere kant moeten de gemeenten ook kunnen ingrijpen als dat nodig is. Het is wel van belang om op voorhand rekening te houden met het feit dat drama’s rondom kinderen en gezinnen nooit volledig zijn uit te sluiten. De gemeenten doen er alles aan om dergelijke situaties te voorkomen. Mocht dat onverhoopt niet lukken dan wordt getracht daar vooral lering uit te trekken. In 2014 zal ingezet worden op het inrichten van een escalatiemodel.
5.6. Bezwaar en beroep
Het wettelijk recht op zorg wordt middels de nieuwe Jeugdwet vervangen door een jeugdhulpplicht. Daarmee wordt gemeenten meer ruimte geboden om te bepalen of en zo ja welke ondersteuning nodig is. De huidige wet gaat sterk uit van indicaties en het recht op zorg, maar dit blijkt echter geen garantie te zijn voor het inzetten van de juiste hulp voor de jeugdige en het gezin. Indicaties hebben vaak geleid tot sectorgebonden probleemdefinities met een bijbehorende oplossing. In het nieuwe stelsel zal nog steeds sprake zijn van de diagnosestelling. Echter voor zwaardere vormen van zorg leidt dit tot een beschikking, die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Daarmee is de rechtsbescherming van de inwoners gewaarborgd. Mochten de jeugdige en het gezin namelijk niet tevreden zijn met de uitkomsten van het gesprek/hulpverleningsplan dan staan conform de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open. Als een belanghebbende niet instemt met het besluit/de uitkomsten dient hij eerst bezwaar aan te tekenen bij de gemeente (artikel 7:1 Awb). Vervolgens kan hij in beroep gaan bij de kinderrechter, die optreedt als bestuursrechter. De kinderrechter toetst op dezelfde wijze als een bestuursrechter en kan de beschikking dan ook slechts in stand houden of vernietigen. Tegen de uitspraak van de kinderrechter kan vervolgens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
_ 49
6. Financiën 6.1. Beschikbaar budget en budgetgaranties
Om de nieuwe taken in de jeugdzorg uit te voeren krijgen de drie gemeenten op Voorne elk een eigen budget. In mei 2014 hebben de gemeenten van de rijksoverheid inzicht gekregen in het definitieve jeugdzorgbudget. Voor heel Voorne is op dit moment een budget beschikbaar van € 15.152.012,-- (zie hieronder). Tabel 6.1. Macrobudget Jeugdzorg Voorne 2015 2016 Brielle € 2.285.307 € 2.171.042 Hellevoetsluis € 9.787.747 € 9.298.360 Westvoorne € 3.078.958 € 2.925.010 Totaal
€ 15.152.012
2017 € 2.079.629 € 8.906.850 € 2.801.852
€ 14.394.411 € 13.788.331
* op basis van meicirculaire 2014 ** Voor de berekeningen van de toegepaste kortingen is uitgegaan van de nu bekende bezuinigingen op het macrobudget Jeugdzorg. 2015: 3,5%, 2016: 8,5% 2017: 12,5%
Volgens de Jeugdwet zijn de gemeenten verplicht om te zorgen voor zorgcontinuïteit en het voorkomen van frictiekosten bij bestaande jeugdzorgaanbieders. De afspraken hierover liggen vast in het RTA (zie hoofdstuk 4). Verder moeten er volgens de Jeugdwet bepaalde vormen van zorg bovenlokaal ingekocht worden. Daarvoor is in de regio Rijnmond een Gemeenschappelijke Regeling opgericht. Omdat de begroting van de GR invloed heeft op de lokale begroting en andersom is besloten om dit hoofdstuk pas na besluitvorming en communicatie aan de raden in de regio over de begroting van de GR in te vullen (eind september). Dit zal middels een nazending aan de gemeenteraden worden gecommuniceerd.
6.2. Budget risico’s
De rijksoverheid gaat bij de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten uit van het idee dat gemeenten de zorg dichterbij de burger kunnen organiseren en dat de totaalkosten daarmee lager worden. Er zitten echter wel budgetrisico’s aan. 1. Als eerste risico zien we het tempo van de bezuinigingen. De gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid over hele nieuwe taken, waar ze nog weinig ervaring mee hebben. Dat betekent dat het tijd kost om de gemeentelijke opdrachtgeversrol goed in te gaan vullen. Toch zijn de gemeenten verplicht om vanaf 2015 in drie jaar al een bezuiniging van 15% op de totale jeugdzorg te realiseren. 2.
Het tweede risico hangt samen met het eerste en heeft te maken met overgangsrechten. In 2015 en 2016 is er nauwelijks budgettaire ruimte om de zorg anders te gaan inkopen. Dit komt door de overgangsrechten die in de wet zijn vastgelegd en de afspraken in het RTA. Vanuit de gemeenten op Voorne _ 50
wordt de bestaande zorg voortgezet en daarmee frictiekosten bij bestaande aanbieders beperkt. In het RTA zijn wel afspraken gemaakt over inhoudelijke veranderingen, maar daar zijn geen financiële prikkels aan verbonden. Er is een risico dat er weinig verandert in de eerste jaren, omdat de sturingsmogelijkheden beperkt zijn. Het risico bestaat dat eind 2016 de transformatie pas echt kan starten, maar dan met veel minder budget. 3.
Het derde risico is de trend van een toenemende zorgvraag in de afgelopen jaren. Dat is een probleem dat in Nederland breder speelt dan jeugdzorg. De gemeenten staan voor de opgave om in de transformatie van de jeugdzorg te normaliseren en te de-medicaliseren, onder andere door een grotere rol te geven aan het eigen netwerk bij het voorkomen en oplossen van problemen. Toch is de trend van een stijgende zorgvraag niet zomaar omgebogen omdat het met veel factoren te maken heeft. Het is van belang om een trendbreuk te realiseren, maar dat vraagt tijd (en wellicht eerst een investering).
4.
Het vierde risico hangt samen met de bestaande PGB’s in de AWBZ. Bestaande indicaties lopen nog een jaar door tot uiterlijk 1 januari 2016. Er mag niet op bestaande PGB’s gekort worden, maar op de AWBZ wordt wel het eerste jaar al 13,5% bezuinigd. Dat betekent dat het lastig is in 2015 de benodigde bezuinigingen te realiseren.
5.
De kosten van (bovenlokale) intramurale AWBZ zijn in 2012 en 2013 veel hoger dan in 2011. De berekening van de kosten voor bovenlokale AWBZ in de tabel, is gebaseerd op zorgkosten in 2011 t/m 2013. De bijdrage voor bovenlokale AWBZ zal in 2016 fors toenemen als het zorgjaar 2011 niet meer meegenomen wordt in de vlaktax-berekening ervan uitgaande dat de zorgtrend van 2012 en 2013 zich doorzet in 2014.
6.
In de huidige jeugd-GGZ worden geen PGB’s verstrekt. De nieuwe wetgeving verplicht gemeenten echter in de jeugd-GGZ wel PGB’s toe te staan als ouders/cliënten hier om verzoeken. Omdat we verplicht zijn jeugd-GGZ bovenlokaal in te kopen, hebben we geen lokaal budget voor PGB’s. Dat betekent dat dit een potentieel risico is als we in 2015 veel PGB-aanvragen krijgen.
7.
De beperkingen van beschikbare zorgcijfers zijn het laatste risico. Omdat niet alle zorggebruik gegevens van hetzelfde niveau zijn of uit hetzelfde bestand afkomstig zijn is het een opgave om inzicht te krijgen in reële zorgkosten per gemeente. De budgetten uit de meicirculaire zijn zoveel mogelijk gebaseerd op zorggebruik 2012. Op basis van zorggebruik heeft elke gemeente de plicht tot zorgcontinuïteit. In de regio is eerder afgesproken om voor de gezamenlijke inkoop uit te gaan van gemiddeld historisch zorggebruik per gemeente. Door de verschillen in beschikbare zorgcijfers wordt nu regionaal gezocht naar een methode om de gezamenlijke eerste inleg te bepalen. Dit lijkt niet op basis van zorggebruik te gaan gebeuren, maar op basis van een macroverdeling van gemeentelijke budgetten. Dit laatste is echter voor lokale gemeenten heel risicovol, omdat per gemeente het zorggebruik kan afwijken van het macrogemiddelde. Dat zou betekenen dat de verdeling van het budget in _ 51
lokaal/bovenlokaal mogelijk niet samenhangt met werkelijke kosten die lokaal/bovenlokaal gemaakt worden in 2015. Om de budgetrisico’s te beperken is er in het RTA een aantal afspraken gemaakt: • In het RTA is afgesproken dat voor het budget 2015 als uitgangspunt het zorgbudget 2012 geldt per organisatie, verminderd met de korting die het Rijk toepast voor die specifieke zorgsoort. Daarbij wordt dezelfde fasering van percentages aangehouden als de rijksoverheid toepast. Bovendien is een kleine extra risicomarge ingebouwd op het totaalbudget per gemeente oplopend tot 2% in 2016. • Organisaties hebben ingestemd dezelfde zorg aan bestaande cliënten per 31-12-2014 met een doorlopende indicatie in 2015 te blijven leveren voor het bedrag min de korting. • De wachtlijstcliënten per 31-12-2014 krijgen met de afspraken uit het RTA de zorg waar ze een indicatie voor hebben.
6.3. Contractering en bekostiging
Bij contractering (inkoop en subsidie) dient getoetst te worden of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Hiervoor zullen eerst de eisen vertaald moeten worden naar kwaliteitscriteria. Organisaties komen alleen in aanmerking voor contractering als aan de volgende eisen wordt voldaan: • • • • • • • • • •
normen verantwoorde hulp zijn geborgd in de uitvoering; medewerkers gebruiken het afgesproken plan van aanpak voor hulp op Voorne, conform de afspraken, voor het vastleggen van de doelen, hulpverleningsafspraken, voortgang en verantwoording. alle medewerkers die direct betrokken zijn bij hulpverlening aan jeugdigen en gezinnen op grond van de Jeugdwet zijn ingeschreven in het kwaliteitsregister jeugdhulp; de organisatie voert actief beleid ten aanzien van kwaliteitsregistratie en opleiding van medewerkers die ingezet worden voor jeugdhulp; de organisatie heeft een HKZ certificering of gelijkwaardig certificaat; instellingen die uitvoering geven aan maatregelen voor jeugdbescherming of jeugdreclassering voldoen aan de wettelijke eisen hiervoor; de organisatie heeft de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geïmplementeerd; in competentieprofielen is geborgd dat professionals beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden om signalerend en handelend op te kunnen treden bij kindermishandeling; de organisatie heeft een protocol voor melding calamiteiten en geweld en monitort jaarlijks de resultaten hiervan; de organisatie stelt op verzoek van de vertrouwenspersoon gevraagde informatie beschikbaar.
_ 52
7. Monitoring en verantwoording 7.1. Verantwoording / monitoring sociaal domein
Met de uitbreiding van de gemeentelijke taken op het sociaal domein moet ook een visie worden ontwikkeld op de wijze van verantwoording/monitoring. Het beleid moet op verschillende manieren en op verschillende niveaus worden verantwoord. Er is hier sprake van verticale verantwoordingsinformatie, horizontale beleidsen verantwoordingsinformatie en operationele beleid- en verantwoordingsinformatie. Deze paragraaf geeft op hoofdlijnen weer hoe deze verantwoording en monitoring vorm zal krijgen. Verticale verantwoordingsinformatie sociaal domein (richting Rijk) Met de decentralisatie van taken vindt ook een verplaatsing plaats van financiële stromen: de gemeenten krijgen via het Gemeentefonds middelen toebedeeld in een deelfonds sociaal domein. Het deelfonds sociaal domein bevat financieel alle nieuwe taken rondom decentralisaties aangevuld met de middelen voor huidige taken. Het deelfonds is tevens het financiële rekenmodel voor het Rijk om te beoordelen of de verkregen middelen besteed zijn aan het sociaal domein 3D. Het Rijk houdt op hoofdlijnen de vinger aan de pols bij de besteding van deze middelen. Het Rijk ontvangt hiervoor via het huidige informatiesysteem elk kwartaal per gemeente informatie over de besteding van het deelfonds. Deze verantwoording vindt plaats op geaggregeerde niveaus die door het Rijk zijn bepaald. Momenteel wordt de lokale begrotingen bij de gemeenten op Voorne zo ingericht dat de financiële verantwoording richting het Rijk op efficiënte wijze vorm kan worden gegeven 3. Verticale verantwoordingsinformatie sociaal domein (richting Raad) Het college van B&W legt over de besteding uitsluitend financiële verantwoording af aan de gemeenteraad middels de huidige lokale P&C-cyclus, waaronder begroting en jaarrekening. Horizontale beleids- en verantwoordingsinformatie sociaal domein Op landelijk niveau wordt een uitvraag van informatie gedaan door het CBS. Gemeenten dienen hiervoor periodiek beleidsinformatie aan te leveren. Momenteel wordt nog ontwikkeld welke kernset aan gegevens de gemeenten hiervoor zullen moeten aanleveren. De gegevens zullen worden verwerkt in een gemeentelijke monitor voor het sociaal domein. De monitor geeft inzicht in de mate waarin beoogde maatschappelijke doelstellingen worden gerealiseerd. Deze monitor wordt per 1 januari 2015 ontsloten en zal twee keer per jaar worden geüpdatet. De gegevens uit deze monitor zullen ook worden gebruikt voor horizontale beleids- en verantwoordingsinformatie aan de Raad en de inwoners.
3
Op 11 september 2014 is een brief verschenen van minister Plasterk aan de Tweede Kamer waarin hij voorstelt om het deelfonds sociaal domein te laten vervallen. In plaats hiervan zou gewerkt gaan worden met een integratie-uitkering binnen het gemeentefonds. Deze wens van minister Plassterk zal binnenkort aan de ministerraad worden voorgelegd en de gemeenten zullen zo spoedig mogelijk over de details worden geïnformeerd.
_ 53
De gemeenten op Voorne zullen bij deze monitor aansluiten. Voordeel hiervan is dat de monitor zal voorzien in vergelijkbaarheid van informatie: als gemeente krijg je inzicht in resultaten, inzet en behaalde maatschappelijke effecten en kan je dit vergelijken met een gelijksoortige gemeente. Momenteel is de gemeentelijke monitor sociaal domein nog in ontwikkeling. De eerste opzet is dat de monitor zich richt op: Gebruik in het sociaal domein: inzicht van het gebruik, stapeling van gebruik, verwijzingen, de samenloop met Wet Iangdurige zorg en Zorgverzekeringswet en de beweging (verschuiving en uitstroom) in de piramide van zorg en ondersteuning (van zwaar naar basis en inzicht in de kosten). Inzicht in de belangrijkste risicogroepen/voorspellers van zorggebruik en bieden focus waar interventies op gericht moeten worden. Cliëntervaring en toegankelijkheid: inzicht van de perceptie van de dienstverlening (subjectieve meting). Zowel voor de Wmo als voor de jeugd zijn er landelijke trajecten opgezet om het cliëntervaringsonderzoek te ontwikkelen. Profiel gemeente / wijk / kern: geeft inzicht in (wijk)kenmerken en de opbouw van de bevolking. Hierdoor is een vergelijking tussen gemeenten mogelijk. Bovenstaande elementen geven inzicht in de maatschappelijke beoogde effecten: bevorderen zelfredzaamheid en participatie en het voorkomen van eenzaamheid. Operationele beleids- en verantwoordingsinformatie De manier waarop de operationele beleids- en verantwoordingsinformatie zal worden ontsloten zal in het 4e kwartaal worden ingevuld. Informatie en verantwoording door aanbieders Om te bepalen of het gevoerde beleid en de inzet van middelen daadwerkelijk bijdragen aan het doel van de gemeenten, is het belangrijk om sturingsinformatie te krijgen. In de gesprekken die met de aanbieders gevoerd worden in het kader van de lokale inkoop zal de gevraagde verantwoording onderwerp van gesprek zijn. Op Voorne zal in gezamenlijkheid worden gezocht naar een verantwoording die zo min mogelijk tijdsintensief is voor de uitvoerende professionals. Bij het opleggen van verantwoordingseisen zal een belangrijke overweging zijn wat een eis betekent voor de administratieve druk bij professionals die werkzaam zijn in onze gemeenten. De gemeenten willen voldoende informatie om goed te kunnen verantwoorden wat er met het jeugdzorg- en Wmo-budget gebeurd is, waardoor raden hun controlerende taak naar behoren kunnen uitvoeren. De gemeenten willen echter niet dat de administratieve druk teveel doorsijpelt en directe cliëntcontacturen eronder gaan lijden. Het verlagen van administratieve druk en het verhogen van de professionele inzetbaarheid is één van de doelen van de nieuwe wetgeving.
_ 54
7.2. Verantwoording/monitoring Jeugdzorg
De uitwerking van de monitoring en verantwoording is voor Jeugdzorg al verder ontwikkeld. Dit komt voornamelijk door de actieve rol die regio Rijnmond hierin heeft gepakt. Gemeenten vervullen voor de uitvoering van de Jeugdwet de rol van opdrachtgever en regisseur. Gemeenten bepalen vanuit deze rollen: - hoe zij willen sturen, - dat voldoende informatie beschikbaar is om de verschillende rollen uit te kunnen voeren, - organiseren dat er verantwoordingsafspraken en -instrumenten geïmplementeerd zijn; De opdrachtgeverrol is specifiek en behelst met name de inkoopfunctie. Voor de sturing in de opdrachtgeverrol is het van belang dat gemeenten toezien op de rechtmatigheid en juistheid van de gedeclareerde hulp. Daarnaast is het belangrijk inzicht te hebben in de geleverde prestaties van instellingen of zorgtrajecten. Om hierop te sturen zijn indicatoren voor de output van hulp en uitkomsten van hulp van belang. In de regierol is het van belang om het maatschappelijk effect van het beleid in beeld te krijgen. Dit kan door de uitkomsten van hulp af te zetten tegen de maatschappelijke situatie. Het is echter soms lastig te bepalen welke ontwikkelingen in de maatschappelijke situatie toe te rekenen zijn aan de uitkomsten van de jeugdhulp. Zo heeft vooral de lokale hulp directe invloed op de maatschappelijke situatie. Het is ingewikkelder om aan te geven hoe de regionale jeugdhulp bijdraagt aan de lokale maatschappelijke situatie. Dat is een knelpunt bij de verantwoording over de inkoop van de regionale jeugdhulp als daarbij alleen gekeken wordt naar de maatschappelijke situatie. Ook wordt de maatschappelijke situatie beïnvloed door andere factoren dan de uitkomsten van de jeugdhulp. Bijvoorbeeld de economische situatie, incidenten en lokale projecten hebben ook invloed op de maatschappelijke situatie. Dit is een knelpunt voor de verantwoording over de inkoop van zowel regionale als lokale jeugdhulp. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen ten aanzien van sturing, verantwoording en informatie. Sturingsvisie Op basis van de Jeugdwet sturen de gemeenten op Voorne op: • samenwerking van uitvoerende instanties om in trajecten (keten) effectiever en efficiënter te werken; • outcome in de vorm van maatschappelijke effecten; • op output als meetbare parameters van organisaties; • op afstand om de handelingsvrijheid van professionals zo groot mogelijk te houden; • op solidariteit tussen gemeenten; • op een lange termijn verandering. Indicatorenset In de regio Rijnmond is het voorstel om een beperkte set van indicatoren vast te stellen en daar verder mee aan de slag te gaan. Er is onderscheid gemaakt tussen de benodigde criteria voor de regierol en opdrachtgeversrol. Bij het inrichten van de set indicatoren is rekening gehouden met de beleidsinformatie die de ministeries van VWS & VenJ gaan uitvragen bij zorgaanbieders en met de set indicatoren die de gemeenten willen gaan hanteren. De set is in eerste instantie opgesteld vanuit het perspectief van de regionale inkoop. De set is ook bruikbaar als basis voor de lokale inkoop van jeugdhulp. Omdat de focus ligt op de _ 55
regionale inkoop van jeugdhulp worden in de set geen indicatoren opgenomen die iets zeggen over de effectiviteit en efficiency van de lokale jeugdteams. Bij de twee rollen van de gemeente, opdrachtgever en regisseur, horen andere indicatoren. Er is daarom onderscheid gemaakt tussen de indicatoren die betrekking hebben op de opdrachtgeverrol en indicatoren die betrekking hebben op de regierol . Bij de indeling van indicatoren wordt onderscheid gemaakt in: - Maatschappelijk effect (zoals aantal kinderen die naar school gaat of werk heeft) (regierol) - Output indicatoren (zoals aantal geleverde hulptrajecten) (opdrachtgeverrol) - Uitkomsten van hulp indicatoren (het betreft hier vooral de resultaten van hulptrajecten zoals doelrealisatie, afname problematiek etc.) (regierol) Op dit moment kiezen de gemeenten op Voorne ervoor geen aanvullende indicatoren op te stellen bovenop de landelijke en regionale indicatorenset. In 2015 e.v. zal worden bezien of de landelijke en regionale indicatoren voldoende sturing geven.
_ 56
8. Communicatie en ICT • Communicatie Met alle veranderingen in de jeugdzorg is het de komende jaren hoogste prioriteit om zorgvuldig te communiceren met verschillende partijen en doelgroepen. Ten eerste ligt er een grote verantwoordelijkheid voor de gemeenten naar huidige en nieuwe cliënten in de jeugdzorg en hun ouders. Het moet duidelijk zijn wat er verandert, waar men vanaf 2015 terecht kan met hulpvragen, wie een jeugdige straks gaat toetsen of er zorg nodig is, etc. Verder willen de colleges op Voorne de ontwikkelingen in de jeugdzorg tijdig met gemeenteraden bespreken, zodat de raden hun controlerende en kaderstellende taak goed vorm kunnen geven. Zeker nu er nog veel (financiële) onzekerheden zijn, is het belangrijk de informatie die er wel is te delen. Een volgende groep belangrijke gesprekspartners zijn de zorgaanbieders. Er moeten goede afspraken gemaakt worden waarin de lokale beleidsuitgangspunten geborgd zijn. De komende jaren zullen de gemeenten op Voorne hun nieuwe rol als opdrachtgever van de jeugdzorg verder vorm moeten geven. Afstemming met huisartsen is noodzakelijk rondom de lokale toegang tot zorg. De Jeugdwet schrijft voor dat gemeenten hierin een verplichting hebben om het gesprek te initiëren. Als laatste willen de gemeenten in gesprek met de lokale samenlevingen. Om de eigen kracht van de maatschappij beter te ondersteunen moeten gemeenten weten waar behoefte aan is op scholen, sportverenigingen, bewonersorganisaties en het preventieve jeugdveld. In de communicatie werken de drie gemeenten op Voorne nauw samen. •
ICT
Verwijsindex Het komt regelmatig voor dat verschillende hulpverleners zich bezighouden met hetzelfde kind. Organisaties werken daarbij nogal eens langs elkaar heen. In 2010 is daarom een wetsvoorstel aangenomen voor de invoering van de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren (VIR). Hulpverleners moeten zo sneller en makkelijker met elkaar in contact komen en informatie kunnen uitwisselen. De VIR is een landelijk digitaal systeem waarin hulpverlener een signaal kunnen afgeven over jongeren tot 23 jaar, over wie zij zich zorgen maken. Onze regio is via het Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak (SISA) aangesloten op de VIR. Regionaal werkende organisaties en veel van onze lokale organisaties, zoals de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven én de gemeenten zijn hierop aangesloten. Samen vormen ze een sluitend netwerk om de kinderen/jongeren die risico’s lopen of problemen hebben te signaleren en te begeleiden. In SISA staat alleen geregistreerd dat er een signaal is afgegeven. De aard van de melding en de behandeling worden niet bijgehouden. Die informatie blijft in het dossier bij de betreffende hulpverlener. De ene professional krijgt bericht als een andere professional zich zorgen maakt over hetzelfde kind. Zij worden dan geacht om contact met elkaar op te nemen. Dit systeem werkt alleen als iedereen echt meldt en dat gebeurt nu nog onvoldoende. De gemeenten op Voorne willen de nut en noodzaak en het gebruik van SISA door de lokale organisaties, bijvoorbeeld scholen, actiever onder de aandacht brengen.
_ 57
Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) In 2015 krijgen gemeenten en justitie organisaties verschillende verantwoordelijkheden bij de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, maar met één gezamenlijke opgave: het tegengaan van recidive en het bevorderen van een veilige omgeving voor jeugdigen om te kunnen opgroeien. Efficiënte en effectieve informatie uitwisseling tussen betrokken partijen is essentieel; de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) regelt hierin het (formele) berichtenverkeer. CORV is een digitaal knooppunt dat zorgt voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen justitie partijen (de raad voor de kinderbescherming, de politie, het openbaar ministerie en de rechtbanken) en het gemeentelijke domein (de gemeenten zelf, het JB-plein, het AMHK, de gecertificeerde instellingen of de eventuele gemandateerden). De aansluiting op en het gebruik van de CORV is verplicht gesteld in de nieuwe Jeugdwet. De berichten die worden uitgewisseld zijn daadwerkelijke opdrachten waarbij actie wordt verwacht van de ontvangende partij. Een opgelegde jeugdreclasseringmaatregel is voor de ontvangende instelling een opdracht om het betreffende traject daadwerkelijk te starten. Hier is ook het woonplaatsbeginsel van belang. Zo kan een gemeente berichten ontvangen over een jeugdige waarvan zij wel de zorgplicht heeft omdat de gezaghebbende ouder daar is ingeschreven, terwijl de jeugdige zelf elders kan verblijven. De uit te wisselen gegevens kennen een hoge privacy gevoeligheid. De CORV slaat hierom in geen enkele vorm persoonsinformatie op zodat de mogelijkheid om gegevens in te zien niet bestaat. Er wordt alleen gerouteerd. De gemeenten moeten de ICT-systemen zo inrichten dat er een aansluiting op CORV mogelijk is.
_ 58
Lijst met gebruikte afkortingen AMHK AMK AWBZ BJZ CORV CJG GOSA GR (J)GGZ J&O LTHG LVB LZN OOGO REA (R)TA SHG SISA SVP VB VG VIR VP Wmo ZVW
Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Bureau Jeugdzorg Collectieve Opdracht Routeer Voorziening Centrum voor Jeugd en Gezin Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond (Jeugd) Geestelijke Gezondheidszorg Jeugd- en Opvoedhulp Lokaal Team Huiselijk Geweld Licht Verstandelijk Beperkt Lokaal Zorgnetwerk Op Overeenstemming Gericht Overleg Regionaal Educatieve Agenda (Regionaal) Transitiearrangement Steunpunt Huiselijk Geweld Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak Samenwerking Voorne-Putten Verstandelijk Beperkt Verstandelijk Gehandicapt Verwijsindex Risicojongeren Voorne-Putten Wet maatschappelijke ondersteuning Zorgverzekeringswet
_ 59
Bijlage 1 – Vereisten voor beleidsplan in de Jeugdwet Hoofdstuk 2.2. Jeugdwet: 1. de gemeenteraad stelt telkens periodiek een plan vast dat richting geeft aan de door de gemeenteraad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering 2. het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffen de preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering a. wat de gemeentelijke visie en doelstellingen zijn van dit beleid; b. hoe dit beleid zal worden uitgevoerd in samenhang met de verantwoordelijkheid van het college inzake het advies- meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen worden genomen; c. Welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen en hoe gemeten zal worden of deze resultaten zijn behaald; d. Hoe wordt gewaarborgd dat de jeugdhulpaanbieder voldoet aan de eisen; e. Op welke wijze de gemeenteraad en het college zich hebben vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen. 3. Het plan wordt, voor zover het de afstemming van en effectieve samenwerking met het onderwijs betreft niet vastgesteld nadat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband. Dit overleg vindt plaats volgens een vastgestelde procedure.
_ 60
Bijlage 2 – Startfoto jeugd Voorne Leeftijdsopbouw De leeftijdsopbouw van de jeugdigen in de gemeenten op Voorne is (bron: startfoto) als volgt: Hellevoetsluis (totaal) 0 t/m 3 jaar : 15,6 % 4 t/m 11 jaar : 34,6 % 12 t/m 17 jaar : 27,6 % 18 t/m 22 jaar : 22,2 %
Brielle (totaal) 0 t/m 3 jaar 4 t/m 11 jaar 12 t/m 17 jaar 18 t/m 22 jaar
: 13,7 % : 36,6% : 29,2% : 20,6 %
Westvoorne(totaal) 0 t/m 3 jaar : 12,5 % 4 t/m 11 : 36,9 % 12 t/m 17 jaar : 30,8 % 18 t/m 22 jaar : 19,8%
Opvallend hier is dat Hellevoetsluis de meeste kleine kinderen van 0-4 jaar en de meeste adolescenten van 18-23 jaar telt en dat Brielle en Westvoorne in de leeftijd van 4-18 jaar hoger scoren dan Hellevoetsluis. Maar de verschillen zijn niet heel groot. Gezinssamenstelling De leefsituatie van tienermoeders en alleenstaande ouders wordt als een risicofactor gezien voor opvoeden en opgroeien omdat deze ouders over minder hulpbronnen kunnen beschikken dan gezinnen met twee volwassen ouders. Tienermoeders komen echter niet zo veel voor. Wel krijgen veel kinderen op Voorne te maken met echtscheiding. De betrokkenheid van kinderen bij een scheiding is een opvallende risicofactor op Voorne. Culturele achtergrond Uit onderzoek blijkt dat er op Voorne het aandeel van niet-westerse allochtonen lager is dan gemiddeld in de Stadsregio, Zuid-Holland en Nederland. Dat is hier dus geen risicofactor. Leerlinggewicht Als we kijken naar het leerlinggewicht in het primair onderwijs, waarbij een hoog gewicht duidt op (zeer) laag opgeleide ouders, dan zien we dat de drie gemeenten op Voorne laag scoren vergeleken met Nissewaard en de grotere regio. Er zijn dus weinig leerlingen met laag opgeleide ouders. Opleidingsniveau In Brielle komt het opleidingsniveau van jongeren ongeveer overeen met het landelijke beeld. Westvoorne onderscheidt zich door een wat groter aandeel hoger opgeleiden en Hellevoetsluis juist door een groter aandeel lager opgeleiden. Het aandeel VMBO-ers is hier hoger dan gemiddeld en dus een groter risico. Opleidingsniveau is een vrij goede voorspeller van maatschappelijk succes. Dat neemt niet weg dat mensen door bepaalde omstandigheden in een andere sociaal-economische positie terecht komen dan aanvankelijk wordt verwacht. Vroegtijdig schoolverlaten Op Voorne komt vroegtijdig schoolverlaten(zonder startkwalificatie) niet overmatig veel voor vergeleken met de grotere regio. _ 61
Armoede Ook op dit kenmerk scoort Voorne positief. In gemeenten Brielle en Westvoorne wonen vrij weinig huishoudens met een minimuminkomen, terwijl dit aandeel in Hellevoetsluis ongeveer gemiddeld is. Datzelfde beeld ontstaat als gekeken wordt naar het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering. Voor heel Voorne Putten geldt dat het gemiddeld huishoudinkomen de laatste jaren iets boven het landelijk gemiddelde lag. Lichamelijke gezondheid Lichamelijke gezondheid hangt nauw samen met de leefstijl. Uit onderzoek van de GGD blijkt dat er op dat gebied nog wel wat te verbeteren valt. Vooral overmatig gebruik van genotsmiddelen en overgewicht zijn aandachtspunten voor het lokale gezondheidsbeleid. Criminaliteit Uit onderzoek blijkt dat inwoners op Voorne betrekkelijk weinig geconfronteerd worden met criminaliteit. In vergelijking met de politieregio Rotterdam - Rijnmond, Zuid-Holland en Nederland scoren de gemeenten Brielle en Westvoorne laag op deze risicofactor. Gemeente Hellevoetsluis laat een gemiddelde score zien. Jongeren worden hier relatief weinig verdacht van strafbare feiten. Kindermishandeling Mishandeling binnen of buiten het gezin vormt een directe bedreiging voor de gezondheid en veiligheid van jeugdigen. In Brielle en Westvoorne wordt hier betrekkelijk weinig melding van gedaan. Hellevoetsluis scoort op dit kenmerk gemiddeld. Dat wil niet zeggen dat mishandeling in Brielle of Westvoorne minder vaak voorkomt. Het zou kunnen dat er niet gemeld durft te worden. Dit is dus wel een aandachtpunt.
_ 62
Overige bijlages bij collegeadvies: Bijlage 3: Inhoudelijke Jeugdstaat Voorne Bijlage 4: Financiële Jeugdstaat Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne Bijlage 5: RTA Bijlage 6: Onderzoek kleine doelgroepen
_ 63