Praatpapier samenwerking gemeenten en huisartsen voor de zorg voor jeugd Aanleiding De Jeugdwet treedt op 1 januari 2015 in werking. Deze wet maakt gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en het advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. In de nieuwe Jeugdwet is geborgd dat de huisarts mag doorverwijzen naar alle vormen van jeugd. De gemeente kan die rol niet inperken. Mede vanuit het oogpunt van de kwaliteit van de hulpverlening en kostenbeheersing moeten gemeenten kunnen sturen op volumebeheersing. Het is daarom relevant dat gemeenten afspraken maken met zorgverzekeraars en professionals en zo nodig andere partijen daarbij betrekken. Daarbij dient in ieder geval aandacht te zijn voor het voorschrijf- en doorverwijsgedrag van deze professionals, maar kunnen ook afspraken gemaakt worden over de inzet van de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts binnen het uitgangspunt van één gezin, één plan, één regisseur. In de wet wordt de verplichting neergelegd dat gemeenten afspraken moeten maken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over de invulling van het verwijsrecht en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld. Daarbij dienen in ieder geval afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de regierol van de gemeenten vanuit het uitgangspunt `1 gezin, 1 plan, 1 regisseur´ geborgd wordt en het voorschrijf- en verwijsgedrag van huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. De gemeente kan hierdoor niet alleen de kosten beheersen maar ook de regie houden op het gehele hulpverleningsproces dat rondom de jeugdige en zijn ouders plaatsvindt en wordt niet ‘buitenspel’ gezet. Het ligt voor de hand dat gemeenten deze afspraken regionaal of op landelijk niveau maken en deze kunnen dan lokaal onder regie van de gemeente worden uitgewerkt. Daarnaast ligt het voor de hand om afspraken te maken over de inzet van een budget in plaats van een voorziening in natura. Het is niet wenselijk dat een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts een aanspraak kan vestigen op een budget. Het moet in alle gevallen de gemeente zijn die bepaalt of er de mogelijkheid is om te kiezen voor een budget in plaats van een voorziening in natura. Wettelijke rol van de huisarts Zowel de huisarts als de medisch specialist heeft vanuit zijn specifieke expertise een verantwoordelijkheid om goede diagnoses te stellen, zorg te verlenen of de jeugdige door te geleiden naar de ondersteuning, hulp of zorg die volgens de professionele standaard nodig is. Zij zien op hun spreekuur regelmatig jeugdigen met somatische klachten die bij 1
nader onderzoek samenhangen met psychische problematiek of problemen in de opvoedsituatie. Meer dan de helft van de jeugdigen die jeugd-ggz ontvangt, ontvangt ook tweedelijns somatische zorg. Ook in het huidige stelsel hebben de huisarts en de medisch specialist de bevoegdheid om jeugdigen door te verwijzen naar de jeugd-ggz. Het is daarom wenselijk dat zij ook in de nieuwe situatie jeugdigen kunnen blijven doorverwijzen naar jeugdhulp. Hierdoor kan worden voorkomen dat de jeugdige van de ene naar de andere hulpverlener wordt doorverwezen. Zodoende kan zo snel mogelijk passende hulp op de juiste plek ingezet worden, ook in crisissituaties. De jeugdarts is de sociaal geneeskundig specialist van kinderen en ziet (bijna) alle kinderen periodiek. De jeugdarts voert taken uit in opdracht van gemeenten die beschreven staan in artikel 5 Wet Publieke Gezondheid (WPG). Het gaat om onder meer preventieve taken gericht op het bevorderen van gezondheid, het voorkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen en het signaleren van dergelijke problemen. Zo mogelijk biedt de jeugdarts zelf ondersteuning of verwijst gericht door naar medische of andere hulpverlening. Gezien deze wettelijke taken die zijn vastgelegd in de WPG ligt het voor de hand de rol van verwijzer ook vast te leggen in de nieuwe jeugdwet.1 Financiering huisartsen Vanwege de verschuivingen in de zorg en veranderingen in de opvattingen hoe zorg en welzijn beter op elkaar moeten aansluiten is de minister van VWS gaan kijken naar het bekostigingssysteem van de huisartsen. In 2014 wordt het nieuwe bekostigingsmodel verder uitgewerkt zodat het ingevoerd kan worden per 1 januari 2015. Hierover is een akkoord opgesteld met de volgende uitgangspunten: - het bekostigingsmodel maakt gebruik van populatiegebonden kenmerken als indicatie voor zorgbehoefte en geeft daardoor een stevige impuls aan het aansluiten van diverse vormen van zorg en ondersteuning zowel binnen de eerste lijn als ook naar het sociale domein en de medisch specialistische zorg; - het bekostigingsmodel maakt belonen op basis van (gezondheids)uitkomsten mogelijk, door ruimte te bieden voor zorgverleners en zorgverzekeraars om onderling afspraken daarover te maken; - het bekostigingsmodel stelt substitutie van de tweede naar de eerste lijn naar zelfzorg en preventie centraal, met als doel waar mogelijk voorkomen dat mensen in de 2e lijn terecht komen, door zorg zoveel en zo lang mogelijk in de eerste lijn te laten plaatsvinden; - het bekostigingsmodel is zo eenvoudig en transparant mogelijk; - het bekostigingsmodel draagt bij aan de macrobeheersbaarheid van de uitgaven aan eerstelijnszorg. Aan de hand van deze uitgangspunten is toegewerkt naar een nieuw bekostigingsmodel voor de huisartsenzorg dat uit drie segmenten zal gaan bestaan. Het eerste segment richt zich op de basisvoorziening huisartsenzorg. In dit segment komen zorgvragen en aandoeningen aan bod, waarvoor de huisarts doorgaans fungeert als eerste aanspreekpunt voor de patiënt en tevens fungeert als poortwachter. Deze zorgvragen en aandoeningen kunnen grotendeels binnen de huisartsenpraktijk gediagnosticeerd, behandeld en begeleid worden. Dit segment dekt alle kosten die met dit deel van de huisartsenzorg gemoeid zijn. Vooralsnog zal er sprake zijn van een gecombineerd
1
Bron: memorie van toelichting op jeugdwet 2
tariefsysteem. Deze zal opgebouwd zijn uit een gedifferentieerd inschrijftarief en een consulttarief, beide in de vorm van een maximumtarief. Het nieuwe bekostigingssysteem stimuleert zorgverzekeraars en aanbieders om te investeren in substitutie van zorg door ruimte te bieden om: - verbindingen te leggen met andere sectoren en domeinen om invulling te geven aan poortwachterrol (segment 1, inschrijftarief); - programma’s te ontwikkelen gericht op de zorgbehoefte van de patiëntenpopulatie, waardoor patiënten langer in de eerste lijn behandeld kunnen worden (segment 2); - praktijkgebonden afspraken. Dit betreffen afspraken over het verplaatsen van zorg van de tweede naar de eerste lijn gericht op de lokale omstandigheden (patiëntenpopulatie, vaardigheden, kennis, samenwerking ed.). Dit zijn zorgactiviteiten die (nog) niet standaard van iedere aanbieder van huisartsenzorg verwacht kunnen worden, maar die wel de moeite waard zijn om een stimulans te geven zodat steeds meer huisartsen ze gaan leveren (segment 3). - te belonen op uitkomsten. De verzekeraar kan aanbieders bijvoorbeeld belonen op het bieden van hoog niveau service en dienstverlening, het zinnig en zuinig aanvragen van diagnostiek, op adequaat doorverwijzen, doelmatig voorschrijven, het gebruik van e-health ten einde het zelfmanagement van de patiënt te versterken (segment 3). Doordat de bekostigingssystematiek uitgaat van de nieuwe rol van de huisartsen in het sociale domein waar de gemeente de regierol moet vervullen, hebben de huisartsen ook belang bij goed functionerende afspraken over de uitvoering van hun rol in het gemeentelijke sociale domein. De financiering is meer gericht op het bieden van maatwerk en een vraaggerichte aanpak. De huisarts en de praktijkondersteuner GGZ Zorgverzekeraars investeren in een sterke eerste lijn. Voor een sterke toekomstgerichte eerste lijn is het noodzakelijk dat de huidige eerstelijnsfunctionarissen innoveren. Taakverdeling en taakherschikking zijn hierbij kernbegrippen. Praktijkondersteuners GGZ spelen een grote rol bij de taakherschikking en taakverdeling van huisartsen. Doel van deze ondersteuning is om de zorg die in de huisartsenpraktijk geboden dient te worden, ook daadwerkelijk in de huisartsenpraktijk aan te bieden. En daarnaast patiënten met een zorgvraag die niet tot het domein van de huisartsenpraktijk behoort, adequaat (voorzien van de volledige informatie) te verwijzen naar de juiste instantie in de Generalistische Basis GGZ of Specialistische GGZ. Oftewel triage, 1e stapinterventie (begeleiding, behandelen, protocolleren), consultatie en verwijzen (samenwerkingsafspraken met Generalistische Basis GGZ en Specialistische GGZ). In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 en het onderhandelingsresultaat geestelijke gezondheidszorg 2014-2017 zijn afspraken gemaakt over de versterking van de module POH-GGZ bij de huisarts. Het is van belang dat een huisarts de juiste diagnose stelt bij patiënten met psychische problematiek. Daarnaast is het van belang dat de huisarts meer van deze patiënten zelf gaat behandelen en/ of patiënten gerichter zal verwijzen naar de Generalistische Basis GGZ (voorheen: eerstelijns psychologische zorg) of de Specialistische GGZ. Door het organiseren van een adequate ondersteuningsfunctie (POH-GGZ) in de huisartsenpraktijk worden huisartsen gefaciliteerd om de patiënt zelf te behandelen, patiënten te stimuleren tot meer zelfzorg (e-health), de screeningsfunctie te verbeteren of consultatie van een specialist aan te vragen. Indien er geen sprake is van psychische problematiek wordt gekeken of de 3
problemen binnen het eigen netwerk zijn op te lossen of moet worden verwezen naar andere hulpverleners, zoals algemeen maatschappelijk werk (AMW), welzijn of andere hulpverlenende instanties. Om in aanmerking te komen voor POH-GGZ financiering dienen de huisartsen (individueel, aangesloten bij samenwerkingsverbanden POH-GGZ, huisartsen die afspraken hebben met een rechtspersoon) de Overeenkomst Huisartsgeneeskundige Zorg 2014 ondertekend te hebben. De LVH heeft in november 2013 een notitie opgesteld (zie bijlage) hoe een huisartsenpraktijk de huisartsenzorg voor jeugd kan inrichten. Het LVH heeft drie modellen beschreven. De keuze voor 1 van deze drie modellen hangt af van de samenstelling, mogelijkheden en ambities van de praktijk, maar ook van de patiëntenpopulatie. Dus of de POH ook het aandachtsgebied Jeugd heeft, is aan de huisarts om te kiezen. Huisartsen en de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld Artsen hebben een zorgplicht voor kinderen die schade door kindermishandeling kunnen oplopen. Maar de afweging of en hoe de huisarts actie onderneemt, is vaak niet eenvoudig. De huisarts ziet signalen, maar moet zelf de afweging maken of het echt zo ernstig is en zijn ingrijpen gerechtvaardigd is? Voor de huisarts is het belangrijk dat de band met het gezin zoveel mogelijk in stand wordt gehouden, moet ook hulp organiseren en als dat nodig is, moet de huisarts toch ook tijdig melden. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft voor het kunnen werken met de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld een stappenplan kindermishandeling gemaakt die huisartsen helpen bij het maken van de afweging wanneer, bij wie en hoe de huisarts aan de bel trekt. Zodat de huisarts weet wat hij met zijn vermoedens aan moet, met wie de huisarts deze kan bespreken en op welk moment. De code helpt ook om af te wegen wanneer een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is aangewezen. Instellingen en professionals in onder andere de gezondheidszorg zijn sinds 2013 wettelijk verplicht een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te hanteren. De KNMG-meldcode (zie bijlage) voldoet aan de wettelijke eisen en vormt de professionele norm voor artsen.
4
Werkagenda en planning voor het maken van samenwerkingsafspraken Proces voor uitwerking thema’s Met dit praatpapier kunnen de subregio’s aan de slag om in de eigen regio het gesprek aan te gaan met de huisartsen. Het praatpapier geeft de thema’s aan voor deze gesprekken. De subregio’s zijn aan zet om deze thema’s zelf uit te werken met de huisartsen en uiteindelijk te komen tot (werk)afspraken met de huisartsen. De subregio bepaalt zelf of deze uitwerking subregionaal dan wel lokaal wordt opgepakt. Dit is ook afhankelijk van de wijze waarop huisartsen zich wel of niet in een subregionaal verband hebben georganiseerd. Ervaring leert dat het invullen van de samenwerking tussen de gemeente en de huisartsen op de schaal van de gemeente moet plaatsvinden. Huisartsen in Drenthe zijn niet of onvoldoende subregionaal, dan wel regionaal georganiseerd. Sluit aan bij het niveau van de samenwerking die het beste past in de lokale setting, is het advies. Gemeenten moeten op hun beurt zorgen dat de afspraken die gemaakt worden met de huisartsen passen binnen de samenwerkingsafspraken die gemeenten met andere gemeenten maken voor bijvoorbeeld inkoop en de vorming van het specialistisch schakelpunt. Thema’s van samenwerking tussen gemeente en huisartsen -
De huisarts is 1 van de poortwachters tot zorg voor jeugd. De hulp waar huisartsen naar kunnen verwijzen, moet beschikbaar zijn. Het verwijsrecht van de huisarts kan niet door gemeenten ingeperkt worden. Huisartsen behouden het recht om rechtstreeks door te verwijzen naar alle jeugdhulp.
Voor de gemeente betekent de wettelijke verwijsbevoegdheid dat zij een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts zullen moeten accepteren als toegang tot jeugdhulp. In de praktijk zullen de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van jeugdhulp een jeugdige nodig heeft, doch slechts een verwijzing geven voor bijvoorbeeld psychiatrische hulp of een andere vorm van jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder waar de jeugdige of zijn ouder vervolgens met deze verwijzing naartoe gaat, zal inhoudelijk beoordelen welke zorg de jeugdige precies nodig heeft, met welke frequentie en voor hoe lang (de duur en de omvang). Deze laatste zal dus de daadwerkelijke inhoud van de voorziening bepalen. Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie en met de regels die de gemeente bij verordening stelt. De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen. Voor de duidelijkheid zij nog opgemerkt dat het bovenstaande alleen geldt voor die jeugdhulpaanbieders waarmee de gemeente een contract of subsidierelatie heeft. Als de jeugdige of zijn ouders na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de 5
jeugdarts kiezen voor een aanbieder van jeugdhulp die geen contract of subsidierelatie met de gemeente heeft en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een jeugdhulpaanbieder waarmee zij een contract of subsidierelatie heeft, is de gemeente niet gehouden deze andere keuze te vergoeden en zullen de jeugdige of zijn ouders de kosten van deze jeugdhulp zelf dienen op te brengen. Afspraak: Gemeenten leveren een overzicht van de aanbieders waar zij welke jeugdhulp inkopen en waarnaar huisartsen kunnen verwijzen. Wanneer: Op 1 januari 2015.
-
Huisartsen zijn op de hoogte van de lokale sociale kaart van voorliggende voorzieningen en weten deze in te schakelen
In de praktijk gaat het om een diversiteit aan zorgvragen waarbij verschillende vormen van jeugdhulp aangewezen kunnen zijn. De huisarts en de medisch specialist waren op grond van de Zvw en de AWBZ al bevoegd om te verwijzen naar de jeugd-ggz. Op grond van de Jeugdwet krijgen zij de bevoegdheid om naar alle vormen van jeugdhulp verwijzen. Met deze verwijzing wordt een goede integrale hulpverlening aan de jeugdige (en gezin) beoogd, die tijdig en op de juiste plek door de juiste behandelaar verleend wordt, waardoor de continuïteit van zorg in een individueel geval geborgd kan worden en waarbij de eventuele samenhang met de somatische zorg geborgd blijft. Tevens worden de huisarts en de medisch specialist hierdoor aangemoedigd om bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen het gehele palet van jeugdhulp in de beoordeling mee te nemen, daar waar voorheen mogelijk een oplossing in de richting van de jeugd-ggz werd gezocht. Met andere woorden, de huisarts zal meer gebruik moeten maken van het voorliggend veld en zijn weg hierin weten te vinden. Afspraak: De gemeente zorgt voor een lokale sociale kaart van de voorliggende voorzieningen voor de zorg voor jeugd die door de gemeente wordt gefinancierd.
Wanneer: Iedere gemeente moet hier zelf een deadline aan verbinden binnen de procesafspraken met de huisarten.
-
Jeugdartsen (JGZ) krijgen dezelfde rol en taak als huisartsen
De jeugdarts is de sociaal geneeskundig specialist van kinderen, ziet (bijna) alle kinderen periodiek en is op de hoogte van de gezinssituatie. De jeugdarts2 voert taken uit in opdracht van gemeenten die beschreven staan in artikel 5 Wpg. Het gaat om onder meer preventieve taken gericht op het bevorderen van gezondheid, het voorkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen en het signaleren van dergelijke 2
De jeugdarts heeft de tweejarige opleiding tot basisarts gevolgd en de 2-jarige opleiding tot jeugdart. Vanaf 1 januari 2012 is een BIG-registratie voor hen verplicht. 6
problemen. Zo mogelijk biedt de jeugdarts zelf ondersteuning of verwijst gericht door naar medische of andere hulpverlening. Gezien deze wettelijke taken die zijn vastgelegd in de Wpg ligt het voor de hand de rol van verwijzer voor de jeugdarts ook vast te leggen in de nieuwe jeugdwet. De arts jeugdgezondheidszorg, in Drenthe werkzaam bij Icare en de GGD, voeren hun werkzaamheden uit vanuit de netwerkorganisatie CJG. De Drentse gemeenten ontwikkelen op dit moment de inrichting van de toegang voor de ondersteuning en zorg voor jeugd. Hoe het CJG, of de taken van het CJG, hierin worden ondergebracht is per subregio of per gemeente verschillend. Wel is duidelijk dat de partners van het CJG een belangrijke rol hebben binnen de samenwerking voor de zorg voor jeugd. Het feit dat de arts van de jeugdgezondheidszorg 1 van die partners is, is een meerwaarde voor het snel kunnen doorverwijzen naar jeugdhulp. Toch is dit (nog) geen vanzelfsprekendheid. Betekent dus dat over de wijze van invulling van de verwijsfunctie van de arts van de jeugdgezondheidszorg ook afspraken gemaakt moeten worden, passend binnen de werkwijze van de gemeenten/CJG’s. Afspraak: De gemeente maakt met Icare en de GGD afspraken over de wijze van invulling van de verwijsfunctie van de arts van de jeugdgezondheidszorg welke passend is in de lokale zorgstructuur van de betreffende gemeente.
Wanneer: De gemeente moet dit meenemen in de planning voor de inrichting van de toegang en de route naar de toegang toe. Huisartsen moeten verbonden worden aan het generalistisch dan wel het specialistisch schakelpunt en huisartsen gaan ook werken volgens het 1G1P1A-principe In de wet is de verplichting neergelegd dat gemeenten afspraken maken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over de invulling van het verwijsrecht en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld. Daarbij dienen in ieder geval afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de regierol van de gemeenten vanuit het uitgangspunt `1 gezin, 1 plan, 1 regisseur´ geborgd wordt en het voorschrijf- en verwijsgedrag van huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen. De gemeente kan hierdoor niet alleen de kosten beheersen maar ook de regie houden op het gehele hulpverleningsproces dat rondom de jeugdige en zijn ouders plaatsvindt en wordt niet ‘buitenspel’ gezet. Het ligt voor de hand dat gemeenten deze afspraken regionaal of op landelijk niveau maken en deze kunnen dan lokaal onder regie van de gemeente worden uitgewerkt. Voor een goede integrale hulpverlening is het van belang om de totale situatie van de jeugdige en zijn gezin in beeld te hebben. Wanneer rondom het gezin de nodige kwetsbare factoren aanwezig zijn of er een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis is, ligt het voor de hand dat de beslissing over het inzetten van passende hulp wordt genomen vanuit de (multidisciplinaire) toegangspoort die door desbetreffende gemeente is vorm gegeven. Vooral bij multiproblematiek kan de gemeente daardoor beter zorg dragen voor een integrale aanpak.
7
Afspraak: De gemeente heeft met de huisartsen afspraken gemaakt over: - Welke type vragen de huisartsen zelf oppakt binnen de organisatie van de huisartsenpraktijk; - Wie de contactpersoon is voor de huisartsen in de gemeente indien de problematiek rondom een jeugdige niet door de huisarts zelf opgepakt kan worden; - Welke rol de POH heeft in het beoordelen van jeugdproblematiek en in hoeverre de POH wordt ingezet bij (kortdurende) behandeling en begeleiding; - De uitvoering van 1g1p1a.
Wanneer: De gemeente moet dit meenemen in de planning voor de inrichting van de toegang via het generalistisch en specialistisch schakelpunt en bij het verbreden van de werkwijze 1g1p1a naar het hele sociale domein. Gesprek met andere partijen Zorgverzekeraars Mede vanuit het oogpunt van de kwaliteit van de hulpverlening en kostenbeheersing moeten gemeenten kunnen sturen op volumebeheersing. Het is daarom relevant dat gemeenten afspraken maken met zorgverzekeraars en professionals en zo nodig andere partijen daarbij betrekken. Daarbij dient in ieder geval aandacht te zijn voor het voorschrijf- en doorverwijsgedrag van deze artsen, maar kunnen ook afspraken gemaakt worden over de inzet van deze artsen binnen het uitgangspunt van één gezin, één plan, één regisseur. Jeugdartsen mogen vanaf 1 januari 2014 patiënten rechtstreeks verwijzen naar specialisten. Alle zorgverzekeraars hebben onlangs besloten jeugdartsen te erkennen als verwijzer in samenspraak met de AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland). Dat is de wetenschappelijke vereniging van en voor artsen werkzaam in de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Tot nu toe hadden niet alle zorgverzekeraars een uniform beleid op dit gebied Ziekenhuizen Veel ziekenhuizen kennen multidisciplinaire teams bestaande minimaal uit een kinderarts, kinderpsycholoog en een kinderfysiotherapeut. In deze teams worden kinderen besproken die een ontwikkelingsachterstand hebben op lichamelijk of sociaal emotioneel gebied. Verwijzing naar deze teams verloopt vaak via de huisarts. Afhankelijk van het verzorgingsgebied van ziekenhuizen moeten gemeenten/CJG’s met de betreffende ziekenhuizen in gesprek om uitleg te krijgen over de werkwijze, functie en aard van verwijzing van deze teams. Afhankelijk hiervan moet de gezamenlijke samenwerkingsagenda tussen gemeenten/CJG’s en ziekenhuizen ingericht worden.
8