Transformatie Zorg voor Jeugd
Uitvoeringsplan 1e fase: van kaders naar inrichten, naar uitvoeren
www.utrecht.nl
December 2013
Inhoudsopgave 1. Waar staan we in de transformatie Zorg voor Jeugd? 1.1 Aanleiding 1.3 Transformatie verloopt dynamisch en vraagt meerjarige veranderstrategie 1.5 Gemeentelijke sturing in het sociale domein in breder perspectief 1.6 Planning op hoofdlijnen voor vervolg van de transformatie
4 4 4 6 6
2. Het functioneel ontwerp van de Zorg voor Jeugd 2.1 Waarom een functioneel ontwerp? 2.3 Gewoon Opvoeden 2.4 Basiszorg voor Jeugd (via de buurtteams) 2.5 Aanvullende zorg en Jeugdbescherming nieuwe stijl 2.6 Sturing en bekostiging 2.7 Monitoring en informatievoorziening 2.8 Cultuursensitiviteit 2.8.1 Waarom noodzakelijk? 2.8.2 Hoe uitwerken en wat vragen we van organisaties?
7 7 10 11 12 14 16 17 17 18
3. Gewoon Opvoeden 3.1 Kadernota 3.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd 3.3 Eén pedagogische visie 3.4 Belangrijkste ontwikkelingen in het licht van de transformatie 3.4.1 Centra voor Jeugd en Gezin en Jeugdgezondheidszorg: doorontwikkeling 3.4.2 Onderwijs 3.4.3 Jongerenwerk 3.4.4 Sociaal makelaars 3.4.5 Sport 3.5 Samenwerking verdiepen rond de kernthema's
19 19 19 19 20 20 21 22 23 23 24
4. Steun waar nodig: basiszorg via het buurtteam 4.1 Kadernota 4.1.1 Doelstelling 4.1.2 Uitbreiding in 2014 4.2 Positionering van de buurteams in de Zorg voor Jeugd 4.2,1 Laagdrempelig bereikbaar, maar niet zomaar overnemen 4.2.2 Centrale verwijsrol richting andere vormen van jeugdhulp 4.2.3 Buurtteamorganisatie wordt versterkt met expertisefunctie 4.3 Toegankelijkheid en bereikbaarheid 4.3.1 Een herkenbare ingang, samen met Sociaal: het buurtteam 4,3,2 Algemene voorziening op grond van de Jeugdwet 4.4 Kwaliteit, professionaliteit en privacy 4.5 Startjaar 2015 en verder 4,5,1 Stedelijke stelsel voor jeugdhulp noodzakelijk 4.5.3 Voorstel voor proces richting stedelijk stelsel in 2015
25 25 25 25 25 25 26 27 27 28 28 28 29 29 30
5. Speciaal waar het moet: Aanvullende Zorg 5.1 Kadernota 5.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd 5.2.1 Aanvullend op de buurtteams via 3 scenario's 5.2.3 Inhoudelijk specialisme: drie expertisegebieden 5.2.4 Verder inrichten in 2014 en 2015 5.3 Toegankelijkheid jeugdhulp in de aanvullende zorg 5.3.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 5.3.2 Samen inrichten met Passend Onderwijs 5.4 Kwaliteit: landelijke kaders in combinatie met regionale en lokale accenten 5.5 Belangrijke verbindingen bij inrichting van de Aanvullende zorg
32 32 33 33 34 34 35 35 36 36 36
6. Jeugdbescherming nieuwe stijl 6.1 Kadernota 6.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd 6.2.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 6.3 Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) 6.3.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 6.4 Kwaliteit: landelijk kwaliteitskader en certificering 6.5 Zorg voor Jeugd in verbinding met het (lokale) veiligheidsbeleid
37 37 38 39 39 39 39 40
7. Financieel kader 7.1 Inleiding 7.2 Herkomst budgetten 7.3 Bestaande meerjarenbegroting 7.5 Inzet budgetten
41 41 41 41 41
2
7.6 Onzekerheden en risico's 7.7 Voorjaarsnota 2014 en Programmabegroting 2015
42 43
8. Belangrijke randvoorwaarden 8.1 Participatie van ouders en jongeren 8.1.1 Betrokkenheid op alle nivo's 8,1.2 Betrokkenheid bij de verdere inrichting van de Zorg voor Jeugd 8.2 Verwijsindex 8.3 Leren van incidenten: naar een andere 'reflex' 8.4 Uitgangspunten voor communicatie
44 44 44 44 44 45 45
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
47 49 50 60 61 62 64
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Een denkraam voor sturing in de transformaties Planning transformatie Zorg voor Jeugd Factsheet hoofdlijnen Jeugdwet Artikel persoonsgebonden budget, concept Jeugdwet Welke organisaties zijn (geschoold in) Vreedzaam? Aansluitingsagenda Zorg voor Jeugd en Passend Onderwijs Aanpak Zwerfjongeren binnen Zorg voor Jeugd
3
1. Waar staan we in de transformatie Zorg voor Jeugd? 1.1 Aanleiding Nu de behandeling van de Jeugdwet in de Tweede Kamer is afgerond (de Eerste Kamer behandelt de wet uiterlijk in februari 2014) is vrijwel zeker dat deze taken per 1 januari 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeente gaan vallen. Hiermee krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdhulp. De verantwoordelijkheid voor preventieve taken op dit terrein en lichte vormen van jeugd- en opvoedhulp lagen al bij de gemeente. Sinds 2011 bereidt Utrecht zich voor op de decentralisatie van de jeugdzorg. Utrecht heeft vanaf de eerste voornemens voor de Jeugdwet de overheveling van taken als kans gezien om een inhoudelijke transformatie te realiseren in de gehele Zorg voor Jeugd. Een transformatie die noodzakelijk is om te komen van versnippering naar samenhang, van aanbodgerichte zorg en begeleiding naar het centraal stellen van de vraag van gezinnen en om het systeem eenvoudiger en goedkoper te laten functioneren. Daarbij vormt de veiligheid van kinderen altijd de ondergrens: als die in het geding komt, grijpt de overheid effectief in.
1.2 Kadernota Zorg voor Jeugd en (uitbreiding) buurtteams Na een periode van leren en experimenten heeft op 11 juli 2013 de gemeenteraad van Utrecht unaniem de Kadernota Zorg voor Jeugd vastgesteld. Deze kadernota schetst de vier leidende principes en het model op hoofdlijnen waarlangs de gemeente -in samenspraak met alle betrokken partijen- de transformatie in de Zorg voor Jeugd in de stad wil vormgeven. De basiszorg via de buurtteams vormt een spil in de beoogde vernieuwing. Voor deze koers bestaat veel draagvlak. Niet in het minst omdat in de praktijk de transformatie al vorm krijgt. De experimenten met de twee buurtteams zijn een landelijk voorbeeld en leveren zoveel resultaten, innovatie en positieve beweging op dat vooruitlopend op de formele overdracht deze werkwijze in 2014 al wordt uitgebreid. Ook dit besluit is door de raad in juli bekrachtigd. Hierbij wordt inhoudelijk en procesmatig nauwe aansluiting gezocht bij de decentralisatie van taken op het gebied van de langdurige zorg (Meedoen naar Vermogen), de komst van de participatiewet en bijvoorbeeld het passend onderwijs.
Leidende principes: 1. Gewoon Opvoeden in plaats van problematiseren 2. Het gezin in het dagelijks leven is uitgangspunt 3. De inhoud staat centraal, niet het systeem 4. De veiligheid van het kind vormt altijd de ondergrens
1.3 Transformatie verloopt dynamisch en vraagt meerjarige veranderstrategie In de Kadernota is aangekondigd dat aan de raad nog voor het einde van 2013 een Uitvoeringsplan zal worden voorgelegd waarin het model op hoofdlijnen nader wordt uitgewerkt. Tegelijkertijd is in de kadernota ook aangegeven dat het transformatieproces stapsgewijs vorm krijgt en dat leren en ontwikkelen centraal staan: inhoudelijk en procesmatig (financieel, organisatorisch). De knop gaat niet in 1 keer om en dit vraagt een expliciete veranderstrategie. Dat kan ook niet anders met een complex veranderproces waarin bestaande structuren worden
4
doorbroken, professionals op een andere wijze gaan werken en op basis daarvan belangrijk organisatiewijzigingen zullen plaatsvinden. Juist een fundamentele wijziging vraagt zorgvuldigheid en aandacht voor de overgangsfase. In de eerste plaats voor de betrokken kinderen en ouders, maar ook voor de professionals en organisaties. Ook de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) heeft in haar recente advies het belang van deze 'zachte landing' benadrukt. Landelijke en regionale ontwikkelingen Sinds juli 2013 hebben er rond de decentralisatie landelijk en regionaal vele ontwikkelingen plaatsgevonden. De belangrijkste hebben betrekking op het maken van overgangsafspraken via het Regionale Transitie Arrangement (RTA 1 ) en de behandeling van de Jeugdwet in het parlement. Ook is er op een aantal punten nog volop ontwikkeling gaande: zo wordt landelijk gewerkt aan vraagstukken rond professionalisering, kwaliteit en informatievoorziening, zijn er specifieke afspraken in de maak rond de overgang van de Jeugd GGZ en is nog onduidelijkheid over de definitieve hoogte van het beschikbare budget vanuit het Rijk per 1 januari 2015.
1.4 Karakter en opbouw Uitvoeringsplan 1e fase Bovenstaande dynamiek zorgt ervoor dat er (eind 2013) nog een aantal landelijk kaderstellende punten onduidelijk is, terwijl tegelijkertijd de formele verantwoordelijkheden wel worden overgedragen over ruim een jaar. Dat heeft consequenties voor de aard en karakter van het plan dat we in deze fase kunnen voorleggen (en de 'harde' besluiten die nu al genomen kunnen worden). Centrale doelstelling daarin is dat we goed en tijdig voorbereid willen zijn op de nieuwe verantwoordelijkheden. Verder is de transformatie per 1 januari 2015 nog lang niet afgerond: we willen (en moeten) ruimte bieden voor de veranderstrategie in samenspraak met alle betrokken partijen. De transformaties Zorg voor Jeugd en Meedoen naar Vermogen zijn bij uitstek processen waarin in de eerste jaren de afspraken tussen gemeente en aanbieders (vanuit partnerschap) betrekking hebben op zowel verdere innovatie en inrichting van het systeem als op concrete afspraken over de inkoop van diensten op het gebied van zorg en begeleiding. Deze nota betreft daarmee een Uitvoeringsplan 1e fase, gericht op de fase van kaderstellen naar inrichten van het Utrechtse model. In dit document staat het functioneel ontwerp van het Utrechtse model centraal (hoofdstuk 2). Hierin worden de drie pijlers (Gewoon Opvoeden, Basiszorg via buurteams en Aanvullende Zorg) in samenhang beschreven en vindt een inhoudelijke verfijning en verdieping plaats van dit nieuwe 'systeem'. Daarbij hoort ook een aantal inrichtingskeuzes op het gebied van toegang en bereikbaarheid, verwijzing, sturing en organisatie en bekostiging. Ook op dit punt is fasering en differentiatie noodzakelijk. Ten eerste omdat de inhoudelijke opgave en rol van de gemeente uiteenloopt op de verschillende onderdelen. Ten tweede omdat met het Rijk, VNG, IPO, zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken zijn gemaakt over een zorgvuldige overgangsperiode na de decentralisatie. Het Regionaal Transitie Arrangement krijgt de komende maanden zijn vertaling naar concrete afspraken met de Utrechtse zorgaanbieders, Achmea en andere regiogemeenten. En die afspraken hebben directe consequenties voor bijvoorbeeld de vraag hoe de gemeente in de periode 2015-2017 haar inkooprol vormgeeft. Het Utrechtse model (kadernota) en het daarop gebaseerde functioneel ontwerp (dit plan) waarborgen in deze overgangsfase dat de juiste inhoudelijke koers en richting altijd voorop kunnen blijven staan. We blijven dus ook bij de uitwerking continu toetsen aan de hoofddoelen en leidende principes die zijn benoemd in de Kadernota. In de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 wordt nader ingezoomd op de stand van zaken binnen de verschillende pijlers van het Utrechtse model, achtereenvolgens Gewoon Opvoeden, Basiszorg via de buurtteams en Aanvullende Zorg. Deels als nadere toelichting op de positionering in het functioneel ontwerp, deels meer informerend over de voortgang. Waar nodig gaan we specifieker in op de stappen die we in 2014 en in het startjaar 2015 willen zetten in het vervolg van de transformatie. Hoofdstuk 7 gaat in op het voorlopige financiële kader (binnen de grenzen van wat reeds bekend is). Bij de behandeling van de Kadernota in de gemeenteraad is op dit punt ook om eerste indicaties gevraagd. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte aandacht besteed aan een aantal randvoorwaardelijke elementen zoals aandacht participatie van cliënten, de verwijsindex en communicatie. In het plan wordt waar mogelijk ingespeeld op actuele thema's en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld de zeer recente herberekening van de raming van het macrobudget (door het Rijk), het waarborgen van de privacy en een eerste bijeenkomst met alle betrokken partijen over het omgaan met risico's en incidenten. Bovenstaande opbouw speelt in de op de (landelijke) dynamiek en onzekerheden en doet -net zo belangrijk- recht aan de meerjarige veranderstrategie die in de kadernota is beschreven: via werkende weg leren, stapsgewijs 1
Hierover is de raadscommissie Mens en Samenleving op 21 november 2013 geïnformeerd.
5
vernieuwen en cultuurverandering.
1.5 Gemeentelijke sturing in het sociale domein in breder perspectief De gewenste transformatie binnen Zorg voor Jeugd kan en wil Utrecht niet los zien van de bredere ontwikkelingen in het sociale domein en de rol van de gemeente daarin. Veel elementen van de werkwijze, leidende principes en visie komen ook terug bij Vernieuwend Welzijn, Meedoen naar Vermogen, Participatie, Sport, Voksgezondheid, (Passend) Onderwijs en het (lokale) Veiligheidsbeleid. We beogen vanuit die verschillende domeinen vaak bij te dragen aan dezelfde maatschappelijke effecten. Bij de totstandkoming van dit document is daarom nauw samengewerkt met deze domeinen. Dat heeft onder meer geleid tot een denkraam voor sturing dat als handvat kan dienen voor al deze terreinen. Het draagt bij aan het spreken van dezelfde taal en het maken van zorgvuldige afwegingen. Overigens zonder dat dit altijd dezelfde keuzes leidt, want er zijn inhoudelijk, financieel en juridisch ook grote verschillen. In bijlage 1 wordt dit denkraam nader toegelicht. Vertrekpunt zijn de beoogde maatschappelijke effecten, bij Zorg voor Jeugd bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan het talentvol en gezond opgroeien van kinderen. Hierbij is het van belang te onderkennen dat deze maatschappelijke effecten worden beïnvloed door het gemeentelijk beleid, maar evenzeer (en soms zelfs voornamelijk) door externe factoren. Het gaat bij dit type effecten dus nooit om een lineaire, causale effectrelatie.
1.6 Planning op hoofdlijnen voor vervolg van de transformatie Utrecht is op de goede weg, maar er moeten nog vele stappen worden gezet om tijdig en goed voorbereid te zijn op de nieuwe verantwoordelijkheden in 2015. Op hoofdlijnen zien de stappen voor het vervolg van het transformatieproces in 2014 er als volgt uit: - Op basis van dit plan wordt het proces in gang gezet om te komen tot de keuze voor een tweetal organisaties die vanaf 2015 verantwoordelijk worden voor de basiszorg via de buurtteams (zie ook paragraaf 4.5). Dit voorstel wordt nog nader uitgewerkt in een commissiebrief die begin februari 2013 naar de raadscommissie Mens en Samenleving wordt gestuurd. Uiteindelijke doelstelling van het College is om de keuze aan het einde van het tweede kwartaal van 2014 te maken. - In 2014 leren we verder in de praktijk via de gerealiseerde uitbreiding van de buurtteams. - Landelijk zal in het eerste kwartaal van 2014 de Jeugdwet worden vastgesteld, een belangrijke mijlpaal. - Het Rijk heeft aangegeven in een aantal stappen meer helderheid te geven over de budgettaire kaders. Met deze gegevens kunnen de globale afspraken in het Regionaal Transitie Arrangement in samenspraak met alle betrokken aanbieders worden uitgewerkt in inkoopafspraken voor 2015 over de Aanvullende Zorg en Jeugdbescherming nieuwe stijl. Dit om invulling te geven aan de afspraken voor een zorgvuldige overgang. Hierbij vindt nauwe afstemming plaats met de andere regio's in Utrecht. - Rond de zomer van 2014 komen wij met een Uitvoeringsplan 2e fase, waarin de stand van zaken van de transformatie op dat moment wordt geschetst. Dat vervolgplan is gericht op de fase van inrichten naar uitvoeren in 2015. - In het najaar van 2014 wordt door de gemeenteraad het budgettaire kader voor de Zorg voor Jeugd vanaf 2015 vastgesteld in de programmabegroting. Daarnaast zullen de benodigde gemeentelijke verordeningen worden opgesteld en aan de raad voorgelegd. - In de tussentijd blijven wij met alle betrokken partijen intensief in contact. Hierbij vindt veel uitwisseling plaats, bijvoorbeeld via de kenniscafé's (per twee maanden) die we in 2014 continueren. Als bijlage 2 bij dit plan is een separaat planningsschema opgenomen met de belangrijkste mijlpalen (landelijk en lokaal) in de transformatie.
6
2. Het functioneel ontwerp van de Zorg voor Jeugd 2.1 Waarom een functioneel ontwerp? Veel lokale beleidsvrijdheid op basis van de Jeugdwet 2 De (concept) Jeugdwet biedt gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid om binnen de lokale situatie het jeugdstelsel zo in te richten dat het optimaal is toegesneden op: a) het versterken van de eigen kracht van kinderen en gezinnen, hun sociale netwerk en de collectieve voorzieningen binnen de pedagogische civil society. b) het tijdig signaleren van- en op maat bieden van adequate hulp en ondersteuning bij vragen en problemen over opvoeden en opgroeien. Al deze vormen van zorg, begeleiding en ondersteuning worden in de jeugdwet gekwalificeerd onder het algemene begrip 'jeugdhulp'. De kerndoelstelling van het ontwerp is om een juiste balans tussen beide punten te bewaken: enerzijds is ontzorgen en normaliseren het credo, anderzijds moet worden voorkomen dat (ernstige) problemen bij opvoeden en opgroeien niet worden gesignaleerd en er teveel wordt 'doorgemodderd'. Dit vergt lokaal maatwerk. Er is daarom geen algemeen/ landelijk inrichtings- en uitvoeringsmodel voor het nieuwe jeugdstelsel. De specifieke inrichtingskeuzes die door gemeenten worden gemaakt bij het inrichten van het jeugdstelsel worden aangeduid met de term functioneel ontwerp. In dit hoofdstuk worden op basis van de jeugdwet en de Kadernota Zorg voor Jeugd de inrichtingskeuzes op een rij gezet m.b.t. dit functioneel ontwerp.
Essentie van de Jeugdwet Het stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Deze inzet vloeit ook voort uit het VN-Verdrag over de rechten van het kind (Kinderrechtenverdrag). De nieuwe Jeugdwet maakt gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat om - afgestemd op de lokale situatie – maatwerk te leveren en verbinding te leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid. Door ontschotting van budgetten wordt betere samenwerking rond gezinnen mogelijk. Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke verzorging bij een beperking.
Bewust brede reikwijdte Bij de uitwerking van het functioneel ontwerp hebben we gebruik gemaakt van de handreiking "Een functioneel ontwerp Zorg voor Jeugd' die is opgesteld door de VNG met ondersteuning van het landelijke transitiebureau (www.voordejeugd.nl). De reikwijdte van deze handreiking beperkt zich echter grotendeels tot het domein van de jeugdwet. Het functioneel ontwerp dat hieronder wordt geschetst omvat nadrukkelijk ook de preventieve taken die de gemeente uitvoert, bijvoorbeeld de taken op grond van de Wet Publieke Gezondheid. Versterking van de pedagogische civil society en preventie zijn ons inziens een cruciaal onderdeel van het Utrechtse Model en bepalen in hoge mate in hoeverre er (in de latere levensloop van kinderen en hun gezinnen) een beroep wordt gedaan op intensievere en meer gespecialiseerde vormen van hulp en ondersteuning. Voorafgaand aan de beschrijving per pijler van het Utrechtse model van de Zorg voor Jeugd wordt eerst een aantal algemene elementen toegelicht. Vervolgens worden per pijler de inrichtings- en postioneringskeuzes geschetst en de daarop gebaseerde (integrale) visie op sturing en bekostiging. Deze keuzes worden vervolgens nader toegelicht
2
Bij dit plan is in bijlage 3 een factsheet (van september 2013) met de hoofdlijnen van de Jeugdwet opgenomen.
7
en uitgewerkt in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 3 .
2.2 Algemeen Leidende principes zijn toetssteen voor handelen De kern van de transformatie is in de kadernota vastgelegd aan de hand van vier inhoudelijke principes, die leidend zijn bij de doorontwikkeling en de toekomstige inrichting van de Zorg voor Jeugd. Deze leidende principes blijven onze toetssteen en zijn de onderlegger voor het functioneel ontwerp. 1) Gewoon Opvoeden in plaats van problematiseren: - we werken aan een positief pedagogisch klimaat: opvoeden is leuk, maar gaat altijd gepaard met grote en kleine problemen, die je veelal zelf of met steun van je omgeving kunt oplossen. - eigen verantwoordelijkheid is vanzelfsprekend. 2) Het gezin in het dagelijks leven is uitgangspunt: - één gezin, één plan. - focus op de mogelijkheden: we sluiten aan bij en versterken de eigen kracht van ouders en kinderen. - er wordt niet over maar met de kinderen en hun ouders gesproken. 3) De inhoud staat centraal, niet het systeem: - begeleiding en zorg worden geboden dichtbij waar de ouders en kinderen toch al komen. - meer generalistische ondersteuning en zorg, oplossingsgericht, minder versnippering en medicalisering. - mensen zijn belangrijker dan regels, we ontwikkelen gevoeligheid voor complexiteit en hebben ruimte voor maatwerk. - ruimte voor professionele afwegingen en beslissingen: de verantwoordelijkheid ligt primair bij de professional, met zo weinig mogelijk bureaucratie. - we leggen transparant en eenvoudig verantwoording af over wat we doen, we blijven leren en ontwikkelen. 4) De veiligheid van het kind vormt altijd de ondergrens:
.
- we dragen actief zorg voor de signalering van onveilige situaties. - de overheid grijpt in wanneer de veiligheid, gezondheid en/of ontwikkeling van het kind in het geding is. Het Utrechtse model is geen klassieke opschalingsketen Een belangrijk algemeen uitgangspunt voor de Zorg voor Jeugd is dat we van een klassieke opschalingsketen (0e, 1e, 2e, en 3e lijn) of specialistische sectoren (jeugd- en opvoedhulp, jeugd-LVB, jeugd GGZ en jeugdzorg +) transformeren naar een model waar een sterke binding met de sociale omgeving centraal staat, met gerichte en tijdelijke steun waar nodig: integrale jeugdhulp met behoud van voldoende expertises. Hiervoor is geen blauwdruk te geven en tussen de drie pijlers moeten dus ook geen nieuwe schotten ontstaan. De Utrechtse Zorg voor Jeugd is geen statisch gegeven maar een model dat continue bijgesteld wordt op basis van leerervaringen in de praktijk en monitoring. Verbinding in het sociaal domein Zoals ook al in de inleiding aangegeven kent de Utrechtse aanpak een sterke verbinding met de twee andere transformaties in het sociale domein, die van de langdurige zorg en de participatiewet (met name waar het gaat om het stimuleren van werkgelegenheid onder jongeren). Op hoofdlijnen zijn de leidende principes en ambities in deze meerjarige transformaties vergelijkbaar. Daarnaast is er sprake van een sterke verbinding met het Vernieuwend Welzijn en de invoering van het passend onderwijs. De Jeugdwet vereist deze laatste verbinding zelfs. Middels een zogeheten spiegelbepaling is opgenomen dat beleidsplannen bestuurlijk moeten worden afgestemd. Bij de verdere vormgeving is het tegelijkertijd belangrijk om ons te blijven vergewissen van de specifieke opgave binnen de Zorg voor Jeugd. Zo vormen binnen de Zorg voor Jeugd bijvoorbeeld het CJG/JGZ en de begeleidingsstructuur in het onderwijs een wezenlijke functie in het voorveld op het gebied van opvoeden, opgroeien en de ontwikkeling van kinderen. Een rol die in het nieuwe stelsel alleen maar belangrijker wordt in relatie tot de basiszorg via de buurtteams. Daarnaast krijgen de gezinswerkers van het buurtteam de verwijsrol naar
3
Dit geeft enige dubbeling tussen dit hoofdstuk en de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 maar dat is onvermijdelijk.
8
alle vormen van aanvullende zorg. En tenslotte is de (verwachte) vraag op basis van de demografische en sociale samenstelling van de buurten in de stad anders dan bijvoorbeeld bij de langdurige zorg voor volwassenen en ouderen.
Utrechts model Zorg voor Jeugd
Altijd in verbinding met: Passend Onderwijs, Meedoen naar Vermogen, Vernieuwend Welzijn, Participatie en Inkomen, Veiligheidsaanpak
9
2.3 Gewoon Opvoeden Gewoon opvoeden vindt plaats binnen gezinnen, binnen het onderwijs en in de buurt. Een sterke samenleving is dus gebaat bij collectieve voorzieningen die voor alle kinderen en gezinnen toegankelijk en beschikbaar zijn en direct aansluiten bij de leefwereld van kinderen en hun ouders. De gemeente beoogt geen extra schakels en functionarissen binnen deze (algemene en preventieve) collectieve voorzieningen. Het gaat er vooral om dat ze zelf goed functioneren en daarbij hoort een gezamenlijke ambitie en samenwerking. Kerndoelen Het beleid van de gemeente is gericht op het versterken van de pedagogische civil society en het creëren van toereikende collectieve voorzieningen die de zelfredzaamheid en kracht van kinderen en gezinnen versterken. Belangrijk beoogd neveneffect hiervan is het voorkomen van een beroep op jeugdhulp. Tegelijkertijd is het zaak dat problemen tijdig worden gesignaleerd en op tijd en op maat hulp wordt ingeschakeld van de buurtteams. Toegankelijkheid en bereikbaarheid De collectieve voorzieningen zijn beschikbaar voor alle kinderen en gezinnen. Zij bieden geen jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Sommige collectieve voorzieningen richten zich in principe op alle kinderen, zoals het onderwijs en de jeugdgezondheidszorg. Andere richten zich op meer specifieke vragen en/ of doelgroepen zoals het jongerenwerk en de voorscholen Docenten, jongerenwerkers, sociaal makelaars en vrijwilligers kunnen rechtstreeks (zonder tussenkomst van een centraal loket of instantie) de medewerkers van de buurtteams inschakelen voor consultatie, advies of tijdelijke ondersteuning. Zijn kunnen niet rechtstreeks aanvullende zorg inschakelen. Dit kan via de buurtteams, al dan niet in samenspraak met de jeugdarts of huisarts. Een belangrijk aandachtspunt voor een goed functionerende Zorg voor Jeugd is een goede aansluiting met de basiszorg via buurtteams. De gemakkelijke bereikbare buurtteams zijn dicht tegen de collectieve voorzieningen georganiseerd om snelle begeleiding te organiseren. Sommige voorzieningen hebben een stedelijke functie, soms zelfs een regionale functie: dat vraagt om specifieke aandacht voor de verbinding met de wijken waar jongeren en de gezinnen wonen. Versterken kwaliteit door gezamenlijke ambitie De collectieve voorzieningen maken we nog sterker door het formuleren van een gezamenlijke ambitie. De kernelementen hierin zijn: 1) Een heldere, actief uitgedragen pedagogische visie; 2) Sterke professionals, in het bijzonder waar het gaat om effectieve, vroegtijdige signalering. Soms om snel gespecialiseerde kennis in te schakelen, soms om juist te voorkomen dat zaken geproblematiseerd worden; 3) Samenwerking tussen professional en ouders; handelingsgericht werken 4 en ouderbetrokkenheid; 4) Mogelijkheden voor ouders om uit te wisselen met andere ouders en hun eigen kennis en competenties op het vlak van opvoeding en ontwikkeling te vergroten. Rol gemeente binnen Gewoon Opvoeden is zeer divers Binnen de andere sporen (basiszorg via de buurtteams en Aanvullende zorg) heeft de gemeente een sturende en opdrachtgevende rol op grond van de Jeugdwet. Bij Gewoon Opvoeden worden de collectieve voorzieningen vanuit verschillende kaders (deels) door gemeenten gefinancierd en/ of aangestuurd. Zie hiervoor de onderstaande tabel met een aantal belangrijke voorbeelden. Deze diversiteit vraagt binnen de gemeente én met partners buiten de gemeente om goede beleidsmatige en bestuurlijke afstemming: juist omdat het effect van het beleid en voldoende inzet in het Gewoon Opvoeden zo belangrijk is voor het functioneren van het systeem en het terugdringen van een beroep op jeugdhulp. Omdat maar een beperkt deel van de middelen die omgaan in het Gewoon Opvoeden in de gemeentelijke
4
Handelingsgericht werken in het onderwijs, handelingsgerichte diagnostiek in de Jeugdzorg en handelingsgericht
arrangeren (ontwikkeld in het kader van Passend onderwijs en de Transitie Jeugdzorg) concretiseren zeven uitgangspunten die zijn gebaseerd op onderzoek naar diagnostische besluitvorming, de ontwikkeling van leren en gedrag van kinderen/jeugdigen naar ‘wat werkt’ in de jeugdzorg (werkzame mechanismen) en het onderwijs
(effectief onderwijs). Actuele thema’s zoals empowerment, eigen kracht, oplossingsgericht- en opbrengstgericht werken zijn erin verwerkt. HGW, HGD en HGA zijn ‘systematische manieren van werken om bepaalde doelen te bereiken’ op alle niveaus: preventief in het onderwijs, in de samenwerking school – ouders en in de jeugdhulp(bron: Nederlands Jeugd Instituut, februari 2013).
10
programmabegroting behoren tot Jeugd en daarbinnen een nog veel kleiner deel tot het toekomstige domein van de Jeugdwet laten we dit vooralsnog buiten beschouwing in het budgettaire kader van Zorg voor Jeugd. Rol gemeente / financiering
Voorziening
Geen primaire financier, wel samenwerkingspartner en
Onderwijs, Kinderopvang, Sportvoorzieningen
financier op specifieke onderdelen Gemeente primair financier, maar niet domein Jeugdwet.
Jeugdgezondheidszorg en extra aandacht voor
Gemeente is uitvoerder (via de GG&GD) van de CJG's/JGZ.
opvoedondersteuning binnen het CJG, Leerplicht, Vroeg- en voorschoolse Educatie, Jongerenwerk, Kindersociaal makelaar
Financier, domein Jeugdwet
Verwijsindex
Gemeente is uitvoerder/beheerder (via de GG&GD) van de Verwijsindex.
2.4 Basiszorg voor Jeugd (via de buurtteams) De spil in de Utrechtse Zorg voor Jeugd wordt gevormd door de gezinswerkers van het buurtteam 5 . Zij leveren een nieuwe vorm van basiszorg gericht op het stabiliseren van de gezinssituatie. Deze basiszorg is gebiedsgericht georganiseerd via buurtteams, is snel toegankelijk, werkt volgens het principe één gezin, één plan, één hulpverlener en kent een generalistische en integrale aanpak op alle leefdomeinen van kind en gezin. In de praktijk geven de buurtteams hiermee invulling aan de kern van de transformatie, niet alleen qua inhoudelijke vernieuwing maar ook vanwege de centrale positie die zij innemen in het Utrechtse Model van de Zorg voor Jeugd. Kerndoelen Kerndoelen van de basiszorg middels de buurtteams is het stabiliseren dan wel verbeteren van de gezinssituatie en het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. De buurtteams kunnen om deze doelen te realiseren een brede range van interventies inzetten en hebben expertise op het gebied van triage, begeleiding, zorg en behandeling. Hierbij gaan ze altijd uit van de versterking eigen kracht, regie en zelfredzaamheid van gezinnen en hun omgeving. Ook in de basiszorg blijft het gezin in het dagelijks leven het uitgangspunt, we sluiten aan bij de mogelijkheden binnen het gezin. De buurtteams hebben een ondersteunende rol in het versterken van de handelingsgerichtheid van professionals binnen de collectieve voorzieningen van het Gewoon Opvoeden. Een belangrijk nevendoel is dat door deze werkwijze het beroep op gespecialiseerde jeugdhulp afneemt en niet groter is dan noodzakelijk. Vrijwel alle ambulante functies in de huidige jeugd- en opvoedhulp, Jeugd-GGZ en jeugd LVB gaan op in de taken van het buurtteam. Ook gedragsdeskundigheid maakt onderdeel uit van het buurtteam. Daarmee organiseren we een bundeling van zorg: verschillende expertises samengesmeed tot één buurtteam dat generalistisch werkt, dichtbij de gezinnen, snel beschikbaar en zonder lange indicatieprocedures 6 . De basiszorg is tenslotte verantwoordelijk voor de tijdige signalering en het op tijd en op maat inschakelen van de aanvullende zorg en jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE). Dit is nodig wanneer de thuissituatie niet meer veilig is of wanneer de problematiek zo ernstig/ complex is dat het de expertise/ handelingsbekwaamheid van het buurtteam (tijdelijk) overstijgt. Toegankelijkheid en bereikbaarheid Utrecht kiest voor toegankelijke basiszorg door de buurtteams. De buurtteams zijn (zonder indicatie) bereikbaar voor alle kinderen en gezinnen en inzetbaar/ te raadplegen door professionals. De buurtteams zijn daarmee op grond van de jeugdwet een algemene voorziening. Buurtteams vormen de spil in de basiszorg en daarmee (naast de andere wettelijk bevoegde verwijzers) de partij die rechtstreeks aanvullende zorg kan inschakelen. Er wordt geen apart indicatieloket ingericht dat toetst op het afgeven van beschikkingen voor individuele voorzieningen binnen de aanvullende zorg. De teams moeten
5
Waar in dit plan wordt gesproken over 'basiszorg via de buurtteams', wordt gedoeld op de generalisten van team
Jeugd en Gezin. Samen met de buurtteammedewerkers van de teams Sociaal vormen zij voor de Utrechter het Buurtteam. In het Uitvoeringsplan van Meedoen Naar Vermogen wordt het onderdeel Sociaal uitgewerkt. 6
In het werkkader van de buurtteams (bijlage bij de Kadernota) en de bijbehorende brief aan de commissie Mens en
Samenleving van 5 juli 2013 staat uitgebreider omschreven welke functies door het buurtteam kunnen worden vervult.
11
voldoende toegerust zijn (en blijven) om als generalist deze rol te kunnen vervullen. Daarom wordt de buurtteamorganisatie versterkt met een expertisefunctie om de medewerkers goed te ondersteunen en te adviseren. Professionals en kwaliteit Professionals in de buurtteams hebben een grote mate van handelingsruimte als het gaat om de keuze van interventies die worden ingezet. Daarmee hebben zij een belangrijke verantwoordelijkheid. De kwaliteitseisen van de Jeugdwet zijn van toepassing op de medewerkers van de buurtteams én op de organisatie van de buurtteams. Deze worden door de betrokken partijen (beroepsverenigingen, VNG, Rijk) ook nog verder uitgewerkt. Naast deze landelijke kwaliteitseisen stellen wij als gemeente eisen aan de professionals in de teams en de scholing van deze medewerkers. Veiligheid is altijd de ondergrens. Alle gezinswerkers zijn deskundig in de benadering Signs of Safety om de veiligheid voor het kind in te kunnen schatten. Rol gemeente, organisatie en schaal De basiszorg voor Jeugd via de buurtteams wordt gebiedsgericht georganiseerd in nauwe samenhang met de WMO en de langdurige zorg. Voor de burger is er één buurtteam. De samenstelling en omvang van het buurtteam sluit aan bij (verwachte) vraag en samenstelling van de buurt. Een harde randvoorwaarde is dat de organisaties die verantwoordelijk worden voor de buurtteams zelf géén aanvullende zorg verlenen. Momenteel, in de aanloop naar de Jeugdwet, heeft de gemeente nog een directe operationele sturingsrelatie met de buurtteams. Dit gaat in 2015 veranderen, in Hoofdstuk 4 wordt een voorstel gedaan voor de wijze waarop vanaf 2015 een stedelijk sluitend systeem van basiszorg (via de buurtteams) kan worden georganiseerd gegeven de ontwikkelvraagstukken en overgangsregelingen die er liggen. Tegelijkertijd zal de gemeente in de transformatie een actieve regie- en opdrachtgeverrol blijven vervullen (zie ook de paragraaf monitoring hieronder).
2.5 Aanvullende zorg en Jeugdbescherming nieuwe stijl Kerndoelen Aanvullende zorg Het doel van aanvullende zorg is te voorzien in de meer gespecialiseerde jeugdhulp op een aantal expertisegebieden (zie hieronder). De aanvullende zorg heeft een kwalitatief, effectief en zo efficiënt mogelijk georganiseerd aanbod voor vragen waarin de basiszorg niet kan voorzien. We willen de aanvullende zorg zo inrichten dat de focus ligt op een behandeling en het realiseren van een (vervolg)perspectief waarbij zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar een situatie waarin het kind/ gezin zonder inzet van de aanvullende zorg weer verder kan. Indien nodig met ondersteuning van buurtteam. Tegelijkertijd willen we dat de benodigde specialismen tijdig beschikbaar zijn om de aan de hulpvraag van het kind of gezin te beantwoorden. Voor de aanvullende zorg onderscheiden we 3 scenario's die van toepassing op de regievraag "Wie is aan zet?". - Scenario 1: Buurtteam is aan zet, aanvullende zorg ondersteunt - Scenario 2: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam ondersteunt - Scenario 3: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam speelt geen rol Daarnaast onderscheiden we voor de inhoudelijke specialismen in de aanvullende zorg drie expertisegebieden - Jeugd-Geestelijke Gezondheidszorg (J-GGZ) - Kinderen met een Beperking (KMB) - Zeer complexe gezins en/of gedragsproblematiek De bovenstaande scenario's zullen in combinatie met de drie expertisegebieden in 2014 richtinggevend zijn en als kapstok dienen voor de verdere inrichting van de Aanvullende zorg: Deze uitwerking bepaalt uiteindelijk welke zorg door de gemeente zal worden ingekocht per expertisegebied. Onder de verschillende vormen van zorg verstaan we bijvoorbeeld ambulante of residentiële zorg (en pleegzorg), crisisopvang en consultatie, diagnose en behandeling. Toegang tot Aanvullende Zorg Naast het buurtteam kan ook een aantal andere partijen op grond van de Jeugdwet rechtstreeks aanvullende zorg inschakelen. Hiermee maken we goede afspraken, mede op basis van de ervaringen die nu al worden opgedaan in de praktijk. Het gaat om artsen (huisarts, de jeugdarts en medische specialist), de instellingen voor jeugdbescherming en de (kinder)rechters. Daarnaast zijn goede afspraken nodig met met het (passend) onderwijs omdat gezinnen en kinderen vaak begeleiding en zorg krijgen vanuit beide perspectieven.
12
De aanvullende zorg is niet vrij toegankelijk voor cliënten. De aanvullende zorg betreft op grond van de jeugdwet (grotendeels) individuele voorzieningen. Voor deze vormen van zorg zal door het buurtteam (en/of andere verwijzers) moeten worden beoordeeld of de jeugdige en zijn ouders deze nodig hebben en hiervoor moet een beschikking worden afgegeven. We organiseren echter geen apart indicatieorgaan. De beschikking vormt een grondslag voor bezwaar en beroep door de cliënt. Kerndoelen Jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE) Utrecht zet volop in op het ontwikkelen van een Jeugdbescherming nieuwe stijl. Met Jeugdbescherming nieuwe stijl bedoelen we het geheel van de uitvoering van de volgende drie taken: - Jeugd Bescherming (civiel recht) - Jeugd Reclassering (jeugdstrafrecht) - Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). De Jeugdbescherming nieuwe stijl krijgt op dit moment al vorm via de ontwikkeling van de SAVE-teams. De uitvoering van de taken vindt plaats vanuit één team van generalisten. We positioneren de jeugdbescherming nieuwe stijl dus in een organisatie dicht naast het buurtteam. Op deze manier transformeren we ook de jeugdbescherming volgens de centrale uitgangspunten, één gezin, één plan en zoveel mogelijk één hulpverlener. SAVE komt in beeld: - In eerste instantie voor informatie en advies ten behoeven van het buurtteam. - Als de veiligheid van het kind gevaar loopt dan hebben de betrokken jeugdbeschermers (in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming) de taak ervoor te zorgen dat er een traject in gang wordt gezet voor het opleggen van een beschermingsmaatregel. - Als een maatregel is uitgesproken hebben de medewerkers de taak de maatregel te handhaven. Waar mogelijk is (of blijft) het buurtteam verantwoordelijk voor de hulpverlening aan het gezin, waarbij de regie (met in acht neming van de maatregel) bij het gezin zelf ligt. De functie van het nieuw te vormen AMHK blijft laagdrempelig bereikbaar en voor iedereen vrij in te schakelen: voor burgers, huisartsen en ook voor instellingen als ziekenhuizen, scholen etc. Toegang tot Jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE) Wanneer er nog geen sprake is van een gedwongen maatregel zijn de professionals van SAVE vrij inzetbaar voor consultatie en advies voor professionals van de buurtteams. Vanwege de nauwe samenwerking tussen de SAVE teams en de buurtteams zal de toeleiding naar aanvullende zorg in de praktijk plaatsvinden in nauwe samenspraak met het buurtteam. In acute of ernstige crisissituaties (bij bijvoorbeeld een voorlopige ondertoezichtstelling) kan SAVE rechtstreeks zonder vooroverleg verwijzen. Op grond van de Jeugdwet mogen alleen daarvoor gecertificeerde instellingen inzet vanuit een gedwongen kader bieden (uitvoering jeugdbeschermings- en reclasseringsmaatregelen). Deze op basis van landelijke regels te certificeren instellingen mogen zelf geen jeugdhulp aanbieden. Dit is niet toegestaan in de Jeugdwet. In Utrecht worden de SAVE teams ondergebracht binnen zo'n gecertificeerde instelling. Bij een gedwongen maatregel is per definitie geen sprake meer van vrijwillige toegang en hulp. Kenmerkend voor zo'n maatregel is dat er altijd een beslissing van de (kinder)rechter aan te pas komt op basis van onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Professionals en kwaliteit De kwaliteitseisen van de Jeugdwet zijn eveneens van toepassing op de medewerkers en organisaties in de aanvullende zorg. Om deze kwaliteit te kunnen garanderen gaan we voor de korte termijn uit van de huidige kwaliteitssystemen in de verschillende sectoren (bijv. de GGZ). Op langere termijn zullen de aanbieders het kwaliteitssysteem zo moeten door ontwikkelen dat he aansluit op onze visie en de nieuwe inrichting van de aanvullende zorg. Ook op landelijk niveau wordt hier nog aan gewerkt door de betrokken partijen (beroepsverenigingen, VNG, Rijk). Voor de gecertificeerde instellingen ligt het vanaf 2015 anders. De certificering gaat in 2014 plaatsvinden op basis van een door het ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld normenkader. Dit landelijk kader betekent dat ook in het nieuwe systeem de functies van Jeugdbescherming nieuwe stijl vrij scherp zijn vastgelegd. Rol gemeente, organisatie en schaal De gemeente beoogt geen uitvoerende rol in de aanvullende zorg en de jeugdbescherming nieuwe stijl (net zo min als dat ze dat beoogt in de basiszorg). In de kadernota is globaal geschetst op welke nivo's de Zorg voor Jeugd
13
vanaf 2015 zal worden georganiseerd en ingekocht en wat dat vraagt aan bovenregionale en landelijke afspraken. Ook bij de totstandkoming van het Regionale Transitie Arrangement (RTA) is zeer nauw samengewerkt tussen de zes Utrechtse regio's (waarvan Utrecht Stad er één is). De aanvullende zorg wordt vanaf 2015 regionaal (Stad Utrecht), bovenregionaal (zes Utrechtse regio's) en op zeer specialistische onderdelen zelfs landelijk georganiseerd 7 maar zoveel mogelijk gebiedsgericht aangeboden, in samenhang met de basiszorg via buurtteams. In 2015 gebeurt dit grotendeels op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het RTA en de daarop te baseren individuele afspraken met zorgaanbieders. Uitgangspunt is dat deze meer gespecialiseerde vormen van jeugdhulp straks niet worden uitgevoerd door aanbieders van basiszorg (buurtteams) en ook niet door gecertificeerde instellingen. Het huidige Bureau Jeugdzorg transformeert zich (in het kader van de Jeugdbescherming nieuwe stijl) al richting de SAVE-aanpak en zal in 2014 worden gecertificeerd door het Rijk. Deze organisatie (die naar verwachting bovenregionaal georganiseerd zal worden) maakt op uitstekende wijze de verbinding met de Utrechtse buurtteams. Wij hebben de intentie om hiermee in samenspraak met de regiogemeenten meerjarige afspraken maken.
2.6 Sturing en bekostiging Het ontwikkelen van een sturingsvisie en het maken van keuzes op het gebied van sturing en bekostiging moet goed aansluiten op de inhoudelijke ontwikkelingen en inrichtingskeuzes binnen de Zorg voor Jeugd . In deze fase van het proces is daarom de uitwerking op dit punt vooral gericht op de verandering zelf: hoe kan de beoogde transformatie plaatsvinden in combinatie met het borgen van de continuïteit van zorg (voor alle betrokkenen) en beheersbaarheid van het systeem? We werken niet alleen vanuit pedagogisch perspectief aan de transformatie en het in de praktijk brengen van de leidende principes; tegelijkertijd willen we ook vanuit een integraal sturingsperspectief de beweging in gang zetten naar sterke(re) basisvoorzieningen die het beroep op (dure) specialistische zorg terugdringen. Dit is hard nodig omdat juist de aanvullende zorg de komende jaren te maken krijgt met een krimpend financieel kader. En dat willen we beschikbaar houden voor de kinderen en gezinnen die specialistische hulp en ondersteuning echt nodig hebben. Een kernelement in deze beweging vormt de mate waarin het lukt om de verschuiving te realiseren van de Aanvullende Zorg richting de Basiszorg via de buurtteams. Die is vitaal voor de werking van het Utrechtse model, maar moet tegelijkertijd zorgvuldig en in nauwe samenspraak gebeuren met de betrokken zorgaanbieders. Het komende jaar zal dit gebeuren via drie processen die onderling sterk samenhangen: 1) De nadere uitwerking van de afspraken (en daarop gebaseerde budgetgaranties) in het Regionale Transitie Arrangement 8 . Leidend tot inkoopafspraken voor 2015. 2) Het proces van verdere inrichting van de Aanvullende Zorg (op basis van de drie scenario's en expertisegebieden zoals die in dit plan zijn geschetst) 3) Voor de buurtteams (de stappen naar) een ontwikkel uitvraag om vanaf het startjaar 2015 een stedelijk functionerende basiszorg voor jeugd te realiseren Op al deze onderdelen is de vraag in welk tempo de aanbieders in staat zijn om bestaande vormen van zorg af te bouwen dan wel een logische plek te geven in de nieuwe Zorg voor Jeugd. De gemeente Utrecht ambieert geen uitvoerende rol in de zorg voor jeugd maar zal -zeker de eerste jaren- een zeer actieve opdrachtgeverrol vervullen en regie nemen op bovenstaande processen. In 2014 zal op basis hiervan stapsgewijs worden gebouwd aan een integrale sturings- en bekostigingsvisie waarin verder is uitgewerkt hoe de gemeente haar opdrachtgeversrol binnen de Zorg voor Jeugd in de toekomst wil vervullen en welke prikkels en bekostigingsvormen daarvoor het best passend zijn. Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven kijken we hierbij over de grenzen van de Zorg voor Jeugd heen: in het gehele sociale domein wordt momenteel nagedacht over (vernieuwende) wijzen van sturing en bekostiging die aansluiten bij de beoogde transformatie en de centrale rol die gemeentes hierin toebedeeld krijgen in de decentralisaties. Dit is binnen de gemeente Utrecht gestart (zie bijlage 2) maar ook landelijk benutten we kennis en ervaringen 9 . In het vervolg van deze paragraaf wordt per pijler van het
7
Het gaat hier om landelijke kenniscentra, de kindertelefoon en enkele zeer gespecialiseerde voorzieningen voor
bijvoorbeeld kinderen met een ernstige beperking. 8
In de bijlage is een lijst opgenomen van organisaties waarmee in het kader van het RTA contact is.
9
Bijvooorbeeld in G32-verband worden op het terrein van sturing en bekosting momenteel nieuwe modellen
ontwikkeld, gekoppeld aan de decentralisaties.
14
Utrechtse model nader ingegaan op de eerste denklijnen op het gebied van sturing en bekostiging: deze zijn indicatief en worden in 2014 nader uitgewerkt. Gewoon opvoeden Zoals geschetst in het functioneel ontwerp heeft de gemeente uiteenlopende rollen en (financiële) verantwoordelijkheden binnen het Gewoon Opvoeden. Kenmerkend voor de collectieve voorzieningen in het Gewoon Opvoeden is dat deze er voor alle inwoners moeten zijn. Daarbij past ook na 1 januari 2015 een vorm van functiegericht bekostiging 10 (primair gericht op het in stand houden van de voorziening) in combinatie met afspraken en monitoring gericht op de te leveren kwaliteit. In het stelsel van Zorg voor Jeugd hebben de collectieve voorzieningen een belangrijke functie om tijdig te signaleren, maar juist ook om het beroep op zwaardere jeugdhulp te voorkomen. Functiebekostiging moet dus gepaard gaan met afspraken in de opdrachtverlening over monitoring en prestaties om deze rollen goed te kunnen waarmaken. Te denken valt aan indicatoren zoals beschikbaarheid/ bereikbaarheid van de basisvoorzieningen, klanttevredenheid en waardering van de wijkpartners. Bij de verdere uitwerking van indicatoren zal de ervaring worden meegenomen die nu wordt opgedaan bij het Vernieuwend Welzijn. Basiszorg via de buurtteams In tegenstelling tot de basisvoorzieningen in het Gewoon Opvoeden heeft de gemeente nog geen ervaring met het sturen en bekostigen van de basiszorg via buurtteams. Het gaat immers om een nieuwe vorm van jeugdhulp. Omdat de basiszorg via de buurtteams zowel inhoudelijk als organisatorisch een spilfunctie vervullen in het Utrechtse model is het van belang om een goede inschatting te maken van de te verwachten vraag. Hiervan is een eerste inschatting gegeven in paragraaf 4.5 op basis van de reeds opgedane praktijk ervaringen, bevolkingskarakteristieken van de verschillende wijken/buurten en historisch gebruik van jeugdzorg. Op basis hiervan wordt in diezelfde paragraaf geschetst hoe wij vanaf startjaar 2015 de basiszorg voor Jeugd stadsbreed én ontwikkelgericht kunnen vormgeven. In de kadernota is reeds aangegeven dat wij voor de financiering van de basiszorg via de buurtteams denken aan een vorm van populatiegerichte bekostiging. We werken naar dit model toe door te starten met een wijk- of buurtgerichte toedeling van budgetten, waarbij we zeker in de eerste jaren de basiszorg via de buurtteams zeer nauwkeurig, frequent en gebiedsgericht blijven volgen. Vooralsnog willen we als gemeente hier actief regie voeren op dit proces, in samenspraak met de uitvoerende organisaties die straks verantwoordelijk worden voor de basiszorg. Aanvullende zorg De wijze waarop de gemeente de Aanvullende zorg gaat sturen en bekostigen vraagt om plannen op lange termijn. Op korte termijn zullen we aansluiten op de bestaande sturings- en bekostigingssystemen (van provincie, zorgverzekeraar en zorgkantoor) aangezien het niet mogelijk en wenselijk is om binnen een kort tijdsbestek drastische wijzigingen aan te brengen in die systemen. Hierbij speelt de nadere uitwerking van afspraken in het Regionale Transitie Arrangement (RTA) een centrale rol. Daarnaast worden landelijk nog aanvullende afspraken gemaakt over de Jeugd GGZ in samenspraak met het Rijk en de zorgverzekeraars als huidige financier. Het gaat vooralsnog in alle gevallen om prestatiegerichte bekostigingsvormen op basis van genormeerde productie afspraken. Zoals ook de landelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) aangaf is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen een zorgvuldige overgang en het creëren van ruimte voor transformatie en vernieuwing. Ook in de aanvullende zorg zelf is vernieuwing namelijk noodzakelijk om inhoudelijk aan te sluiten bij de principes en werkwijze van het nieuwe stelsel en de financiële taakstelling te realiseren. Bij de aanvullende zorg speelt de afstemming met de andere regio's in Utrecht een belangrijke rol. In de kadernota is reeds aangegeven op welke wijze de bovenregionale samenwerking momenteel plaatsvindt en de gemeente Utrecht speelt hier een zeer actieve rol in en heeft dat ook gedaan bij de totstandkoming van de Regionale Transitie Arrangementen (waarover de raadscommissie in november 2013 is geïnformeerd). Er moet in samenspraak met de andere gemeenten de komende periode nader worden bepaald welke vormen van aanvullende zorg het best op welke schaalnivo moeten worden ingekocht. Een laatste element waar in 2014 uitwerking aan moet worden gegeven is de wijze waarop wij ruimte blijven bieden 10
In de Kadernota Zorg voor Jeugd zijn de verschillende mogelijke vormen van bekostiging kort geschetst.
15
voor kleinere aanbieders in de Zorg voor Jeugd (zo kent de J-GGZ veel ZZP'ers en kleine praktijken) én op welke wijze dit beheersbaar kan worden gedaan. Er is inmiddels met heel veel aanbieders contact gelegd en zij trekken hierin ook steeds meer gezamenlijk op als gesprekspartner van de gemeente. Regie van de cliënt De (inhoudelijke) inrichting van het Utrechtse model en de wijze waarop de gemeente hieraan sturing geeft, moet kinderen en gezinnen maximaal in staat stellen regie te voeren over hun eigen leven en de (tijdelijk) ondersteuning die hier soms bij nodig is. Vanuit pedagogisch perspectief blijkt dit bijvoorbeeld uit: - de leidende principes waarop de Zorg voor Jeugd is gebaseerd - de centrale positie van het Gewoon Opvoeden in het modell - de inhoudelijke werkwijze van de buurtteams (minder hulpverleners, gezin centraal, etc.) Vanuit sturingsperspectief blijkt dit uit: - de vrije en laagdrempelige toegang tot de buurtteams voor inwoners - het beperken van de bureaucratie en terugdringen van aantal benodigde indicaties. - het voldoende beschikbaar stellen van hulp en ondersteuning voor kinderen en gezinnen die dat tijdelijk nodig hebben. Ten aanzien van het laatste punt ligt de regie (voor wat betreft inzet en beschikbaar stellen van financiële middelen) in eerste plaats bij de gemeente. De gemeente maakt voor kinderen en gezinnen binnen de Zorg voor Jeugd goede inkoop- en contractafspraken met aanbieders. Keuzevrijheid van de cliënt voor een bepaalde aanbieder is daarbij een belangrijke afweging, maar niet in alle gevallen mogelijk (bijv. in de jeugdbescherming). Naast de rechtstreekse inkoop van gemeenten bij aanbieders biedt de nieuwe Jeugdwet de mogelijkheid voor de inzet van een persoonsgebonden budget. Dit kan alleen onder bepaalde voorwaarden (kwaliteit, alleen voor individuele jeugdhulpvoorzieningen, aanvaardbare kosten, via een systeem van trekkingsrechten). Utrecht wil hierin voorzien en wij zullen in 2014 in samenspraak met cliëntenorganisaties hiervoor een voorstel ontwikkelen dat aansluit bij het functioneel ontwerp. In bijlage 4 is voor de volledigheid het wetsartikel opgenomen dat beschrijft hoe en onder welke voorwaarden het PGB kan worden ingezet door cliënten Wachtlijsten voorkomen Een belangrijke onderdeel van het verder te ontwikkelen sturingsmodel is voor de gemeente het voorkomen van wachtlijsten voor de verschillende vormen van jeugdhulp. Hierop zal actief moeten worden gestuurd, om te voorkomen dat kinderen en gezinnen van de juiste hulp en ondersteuning verstoken blijven, wanneer zij dit nodig hebben. - Wij zullen als toekomstig opdrachtgever prikkels in financiële zin ontwikkelen richting de aanbieders om wachtlijsten te voorkomen of te minimaliseren. In de gemeenteraad is hier ook om gevraagd met de vaststelling van het initiatiefvoorstel jeugdzorg in februari 2013. - Het voorkomen van wachtlijsten is verder gebaat bij het scherp volgen van de (ontwikkeling van) de vraag in de stad en het beroep dat op basis daarvan wordt gedaan op de verschillende vormen van jeugdhulp.
2.7 Monitoring en informatievoorziening Monitoring en informatievoorziening binnen Zorg voor Jeugd kunnen niet los worden gezien van het functioneel ontwerp en de daarmee samenhangende sturingsvisie. Het kan daarbij gaan om het volgen van maatschappelijke trends en ontwikkelingen, verantwoordingsinformatie (op organisatie- en beleidsnivo) en de wijze waarop aan de leidende principes invulling wordt gegeven. Maatschappelijke effecten Ten eerste zullen op het nivo van de in de kadernota geformuleerde maatschappelijke ambities meerjarige trends en ontwikkelingen moeten worden gevolgd. Dat zijn de volgende ambities: - Kinderen groeien gezond en veilig op - Kinderen kunnen zich maximaal ontwikkelen en ontplooien - De zelfredzaamheid en zelfstandigheid van ouders/opvoeders en kinderen is versterkt Hierbij passen het volgende type indicatoren: - Percentage ouders dat aangeeft weinig tot geen grote problemen te hebben met opvoeden - Percentage jongeren dat op volwassen leeftijd in staat is om het leven zelfstandig vorm te geven - Percentage kinderen met hoog/bovengemiddeld risico op psychosociale problemen - Percentage gezinnen dat aangeeft problemen (weer) zelf te kunnen oplossen
16
- Percentage jongeren dat een startkwalificatie in het onderwijs behaalt - Aantal jongeren dat zonder reden thuiszit (= niet naar school, werk of dagbesteding) Jeugdhulp - Ten tweede zal monitoring plaatsvinden op het nivo van de verleende jeugdhulp, zowel inhoudelijk als financieel en procesmatig. Ook op dit terrein is in de kadernota een aantal doelen geformuleerd: - Ondersteuning van gezinnen die dat (tijdelijk) nodig hebben - Zorg voor Jeugd sluit beter aan de vraag, is tijdig beschikbaar en effiënt en eenvoudig georganiseerd. Hierbij passen de volgende type indicatoren die zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn: - Aantal gezinnen en huishoudens dat wordt bereikt - Aantal gestarte en afgeronde begeleidingstrajecten gezinnen - Gemiddelde tijd tussen melding en start van begeleiding - Aantal doorverwijzingen naar aanvullende zorg - Aantal gedwongen maatregelen - Mate waarin doelen geformuleerd in gezinsplan/behandelplan worden behaald - Klanttevredenheid over de zorg en begeleiding - Waardering van de ketenpartners - Mate waarin professionaliseringsproces en kwaliteit wordt versterkt door jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld via certificering, intervisie, scholing, kwaliteitsbeleid. Het is in deze fase van de transformatie nog niet mogelijk en gewenst om vast te leggen op welke wijze deze monitoring precies zal gaan plaatsvinden en hoe die worden vastgelegd in de afspraken met de betrokken partijen. Ten eerste omdat het Utrechtse model van de Zorg voor Jeugd nog volop in ontwikkeling is (samen met de partners), ten tweede omdat op landelijk nivo momenteel ook intensief wordt gewerkt aan een (minimale) dataset en bijbehorend informatiesystemen om de werking van het nieuwe stelsel te kunnen volgen. De ministeries van VWS en V&J trekken hierin gezamenlijk op met de VNG. Utrecht participeert hierin als één van de vijf koplopergemeenten. Belangrijke randvoorwaarde voor de gemeenten is hierbij dat handelingsvrijheid van de professional voldoende gewaarborgd is en er voldoende lokale beleidsvrijheid blijft bestaan. Het is goed en noodzakelijk om op een aantal kernindicatoren te monitoren, mits deze indicatoren ondersteunend zijn aan het primair proces en het sturingsconcept. De administratieve- en regeldruk die hieruit ontstaat blijft alleen dan minimaal. Tenslotte bezien wij in de eerste jaren monitoring en informatievoorziening vooral in het licht van de meerjarige transformatie, de overgangsafspraken en het bijbehorende proces van leren en ontwikkelen (dialoog). De beoogde maatstaven worden daarom nog niet genormeerd en zullen op een later moment worden vertaald moeten worden naar meer afrekenbare resultaatafspraken. Tegelijkertijd zal de gemeente op een aantal terreinen (zoals bij de uitvoering van basiszorg door de buurtteams) wel zeer actief de vinger aan de pols houden. Dit om actueel te kunnen volgen hoe de werkwijze en het systeem zich ontwikkelt. Een hier aan gekoppelde mogelijkheid is om gebruik te maken van de systematiek van benchmarking (tussen de resultaten in de verschillende buurten) om vervolgens een gesprek aan te gaan met de betrokken jeugdhulpaanbieders over de resultaten.
2.8 Cultuursensitiviteit 2.8.1 Waarom noodzakelijk? Een kwart van de Nederlandse jeugd heeft een migrantenafkomst. In een grote stad als Utrecht is dat 50 procent. 70% van de migrantenjeugd behoort tot de niet-westerse allochtonen. Het is vooral deze groep niet westerse migrantenjeugd die meer kans heeft op o.a. gezondheids- en ontwikkelingsachterstanden. Migrantenouders kampen vaker dan gemiddeld met opvoedingsproblemen en weten minder goed de weg naar de zorginstanties te vinden. Ook de huidige jeugdzorg bereikt migrantenouders en -jeugd vaak niet of te laat. Het onderzoek van de B&A groep (2012) liet al zien dat deze groep ondervertegenwoordigd is bij preventieve ondersteuning op jonge leeftijd en juist oververtegenwoordigd in de zwaardere vormen van jeugdhulp en jeugdbescherming op latere leeftijd. Voor de betrokken gezinnen zelf, maar ook voor de samenleving is het ons inziens een kwestie van maatschappelijke en economische noodzaak dat de Zorg voor Jeugd hier beter op inspeelt en daarmee een bijdrage levert om uitval van deze jongeren te voorkomen. Het gaat daarbij niet om incidentele of projectmatige aandacht, maar om structureel beleid en aandacht voor cultuursensitiviteit in de jeugdhulp. Om in de transformatie ‘specifiek werken’ nadrukkelijk mee te nemen als voorwaarde om de klik te kunnen maken tussen jeugdhulp professionals, kinderen en gezinnen, is dit thema in de kadernota Zorg voor Jeugd verankerd. De vormgeving van een
17
cultuursensitieve Zorg voor Jeugd biedt de kans om ook deze kinderen, jongeren en hun ouders de zorg te bieden die zij nodig hebben en een gelijke toegang tot die zorg. Uiteindelijk kan dit bijdragen aan het beperken van de inzet van (dure) zware zorg en leiden tot minder overlast.
2.8.2 Hoe uitwerken en wat vragen we van organisaties? Bij de uitwerking van dit thema maken we gebruik van de opgebouwde kennis en kunde binnen de gemeente en bij maatschappelijke partners (professioneel en vrijwillig) in de stad. Zo is in november in samenwerking met het adviesorgaan Saluti een expertmeeting georganiseerd en heeft dit adviesorgaan een eerste advies uitgebracht naar aanleiding van de kadernota. Belangrijke uitkomsten waren: - Inzet op preventie in de vroege jeugd. Onderzoeken tonen aan dat de impact van cultuursensitieve interventies vanaf de prilste jeugd, een aanmerkelijk groter effect hebben dan de vaak veel duurdere interventies op latere leeftijd. Het is dus van belang dat organisaties binnen de Zorg voor Jeugd volop op dit punt inzetten. Daarbij gaat het in wezen niet om andersoortige zorgmethodieken, maar om maatwerk en gevoel voor de individuele situatie en cultuur. Wanneer binnen een organisatie als vanzelfsprekend met (interculturele) verschillen wordt omgegaan, zal dit bijdragen aan de kwaliteit van het primaire proces en daarmee aan het eindresultaat van de organisatie. - Alle betrokken partijen goed moet aansluiten bij de bestaande netwerken van migrantengezinnen om samen te werken aan optimaal bereik.
- De organisaties die verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de buurtteams dienen hierop vanaf de start te sturen (via de hiervoor benodigde kennis en competenties van de medewerkers). Wij nemen deze uitkomsten over en aanvullend vraagt de gemeente van alle partijen met wie zij contracten gaat sluiten in het kader van de Zorg voor Jeugd dat ze in hun visie en hun personeelsbeleid (de deskundigheid omtrent) het cultuursensitief werken structureel hebben geborgd.
18
3. Gewoon Opvoeden 3.1 Kadernota Onder gewoon opvoeden verstaan we dat ouders en andere opvoeders die dichtbij het kind staan, zoveel mogelijk zelf de opvoeding ter hand nemen. Kinderen moeten mee kunnen doen in de samenleving en kunnen opgroeien tot zelfstandige en participerende burgers. We streven naar een sterke pedagogische civil society: een samenleving waarin burgers bereid zijn om met elkaar in eigen sociale netwerken en in het publieke domein verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen. In de kadernota is het Gewoon opvoeden beschreven vanuit de gemeentelijk rol in en bijdrage aan het bevorderen van een positief opvoedklimaat en de hoogwaardige inzet van collectieve voorzieningen op het gebied van jeugdgezondheidszorg, onderwijs en opvang, welzijn, sport en cultuur. Het gaat daarbij om de bijdrage van deze collectieve voorzieningen aan het versterken van de pedagogische civil society, om hun onderlinge aansluitingsopgaven en om de aansluiting met de basiszorg via de buurtteams.
3.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd Binnen het Gewoon Opvoeden dragen veel partijen bij aan de ambitie om kinderen gezond, veilig en talentvol te laten opgroeien. Daarnaast kan een krachtig functionerende basis (vanuit preventief oogpunt) het beroep op zorgvoorzieningen beperken en verminderen. In die zin is het een voorwaarde voor het functioneren van het systeem. Want formeel gezien behoren de voorzieningen binnen het Gewoon Opvoeden niet tot het domein van de jeugdwet (en ze bieden dus ook geen jeugdhulp). Kenmerkend binnen Gewoon Opvoeden zijn de verschillende opdrachten, rollen en verantwoordelijkheden die betrokken organisaties hebben. Vaak ook op basis van uiteenlopende wettelijke en financiële grondslagen. Daarom is de afgelopen periode sterk geïnvesteerd in het verder bepalen wat –gegeven die diversiteit- de gezamenlijke ambitie is die partijen verbindt. Daaruit komen de volgende kernelementen naar voren: 1) Een heldere, actief uitgedragen pedagogische visie; 2) Sterke professionals, in het bijzonder waar het gaat om effectieve, vroegtijdige signalering. Soms om snel meer gespecialiseerde kennis in te schakelen, soms om juist te voorkomen dat zaken geproblematiseerd worden; 3) Samenwerking tussen professional en ouders; handelingsgericht werken en ouderbetrokkenheid; 4) Mogelijkheden voor ouders om uit te wisselen met andere ouders en hun eigen kennis en competenties op het vlak van opvoeding en ontwikkeling te vergroten. Bij dit alles is er in vrijwel alle gevallen preventieve aandacht voor bepaalde risicogroepen (en of buurten/wijken). Niet vanuit zorgperspectief, maar juist vanuit de doelstelling om ook deze ouders en kinderen voldoende kansen en mogelijkheden op een gezonde ontwikkeling te bieden. Zo zijn er de voorscholen die zich richten op kinderen met een taalachterstand en richt ook het jongerenwerk zich op specifieke groepen. Risico's die ontstaan door schoolverzuim zijn in beeld bij leerplicht, om vroegtijdig problemen in beeld te brengen. Door (gezamenlijk) in te zetten op de bovenstaande kernelementen worden de voorzieningen nog krachtiger: om de basis sterker te maken én om tijdig door te kunnen schakelen als dat nodig is. Die beweging vindt momenteel op veel terreinen plaats: bijvoorbeeld via de modernisering van de jeugdgezondheidszorg, de invoering van het passend onderwijs en het vernieuwend welzijn. Hoewel er (ten opzichte van de andere pijlers in de Zorg voor Jeugd) organisatorisch binnen het Gewoon Opvoeden relatief weinig veranderingen zijn, is de inhoudelijke transformatie net zo groot. Daarbij is het belangrijk om nog nadrukkelijker gezamenlijk op te trekken.
3.3 Eén pedagogische visie Een heldere en uitgedragen pedagogische visie is een belangrijke pijler onder de pedagogische civil society. De gemeente draagt hier aan bij door het delen van visies tussen onderwijs- en jeugdwerkers in de verschillende domeinen te stimuleren, vaak in de vorm van de vreedzame school/wijkaanpak. De overheid is hiervan dus geen eigenaar, maar supporter. Het gaat ons uiteindelijk niet om een specifieke methodiek (dat is aan de partijen zelf) maar om de werkzame elementen van het programma en de kracht van een gedeelde pedagogische visie tussen de partners rondom kinderen en gezinnen.
19
De Vreedzame wijk is gestart vanuit de Vreedzame school. Binnen het educatieve veld is de aanpak van Vreedzaam wijdverbreid. Ook opleidingsinstituten hebben de aanpak inmiddels in hun curriculum opgenomen (ROC/Hogescholen). Het programma 'de vreedzame wijk' is in de afgelopen jaren ingevoerd in meerdere wijken. In 2008 is het gestart in Overvecht, in 2009 in Kanaleneiland en Sterrenwijk, in 2011 in Noordwest (Zuilen/Ondiep) en in 2012 in Hoograven en Leidsche Rijn. Na de invoering zijn de partijen in principe in staat om de scholing en coaching van de eigen (nieuwe) medewerkers te verzorgen. Naast de uitvoering in en door de aparte organisaties is er ook samenwerking tussen de organisaties nodig: samen vormen zij immers het netwerk binnen de wijk. In de wijken Overvecht, Kanaleneiland en Sterrenwijk is de invoering vrijwel afgerond en wordt nu vooral aandacht besteed aan de continuering van de aanpak. In de overige genoemde wijken is de invoering nog gaande. De ontwikkeling van het Vreedzaam concept staat niet stil. In 2013 is gestart met de ontwikkeling van een module 'vreedzaam' voor ouders/wijkbewoners. De dialoog tussen ouders en andere wijkbewoners zijn van wezenlijk belang voor de verbinding tussen de diverse werelden waar kinderen in verkeren: het gezin, de buurt, de school en de vereniging. In bijlage 5 van dit document is een overzicht opgenomen van de organisaties (op wijknivo en stedelijk) die inmiddels zijn getraind en participeren in de methodiek. De Utrechtse samenleving vervult hierin een voorlopersrol. Het is uniek dat al zoveel organisaties (stedelijk en op wijknivo) deze visie onderschrijven.
3.4 Belangrijkste ontwikkelingen in het licht van de transformatie Hieronder worden de ontwikkelingen binnen het Gewoon Opvoeden geschetst. Daarbij ligt de focus op de bovenstaande gezamenlijke ambities in het licht van de transformatie Zorg voor Jeugd. We geven voor een aantal belangrijke sectoren/onderdelen aan hoe de ontwikkeling er nu voor staat, op welke wijze daar invulling aan wordt gegeven én op welke wijze de samenwerking wordt gezocht.
3.4.1 Centra voor Jeugd en Gezin en Jeugdgezondheidszorg: doorontwikkeling De JGZ bereikt rechtstreeks ca. 95% van de Utrechtse kinderen en hun ouders. In de gemeente Utrecht wonen op dit moment 18.605 kinderen van 0 t/m 3 jaar en 48.504 kinderen van 4 t/m 18 jaar. Kinderen waar de JGZ geen rechtstreeks contact mee heeft zijn wel in beeld via samenwerkingspartners als de kinderopvang en het onderwijs. Een belangrijk doel van de JGZ is het bevestigen en versterken van de opvoedcompetentie van ouders, waardoor kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien. De JGZ doet dit door zo vroeg mogelijk vragen, zorgen en problemen te signaleren, te normaliseren en waar mogelijk te ontzorgen en zo nodig ook op te pakken. Als andere inzet noodzakelijk is bijvoorbeeld mij meervoudige problematiek in een gezin, leidt de JGZ gezinnen actief door naar andere passende hulpverlening, zoals het buurtteam. De JGZ werkt intensief samen verschillende partijen in de stad zoals de huisarts, onderwijs, politie en hulpverlening. Inmiddels werkt de JGZ in een groot deel van de stad vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin. De CJG's vervullen in de wijk een belangrijke informatie- en adviesfunctie op het gebied van opvoeden en opgroeien. Bovendien maakt ze gebruik van een 'virtueel CJG', de website www.jeugdengezinutrecht.nl.
Mede met het oog op de transformatie van de zorg voor jeugd werkt de jeugdgezondheidszorg vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin aan een aantal ontwikkelingen die aansluiten bij de leidende principes van de Zorg voor Jeugd. - De eerste is het het realiseren van een meer gedifferentieerd aanbod (met meer ruimte voor de professionals), met een nadruk op kinderen van -9 maanden tot 6 jaar. Alle ouders krijgen een gelijk basisaanbod waar het gaat om vaccinaties, de beoordeling van de ontwikkeling van kinderen (gehoor, ogen en gewicht) en het inschatten van de balans tussen draagkracht en draaglast van een gezin. Daarnaast is er een specifieke preventieve inzet voor gezinnen en kinderen die dat nodig hebben (risicogericht werken). - Een tweede ontwikkeling is het uitvoeren van groepsgewijze consulten. Dit levert niet alleen tijdwinst op maar wordt ook goed gewaardeerd door ouders en kinderen. Zij doen langs deze weg nieuwe contacten op en kunnen zo allerhande vragen en ideeën rondom opgroeien en opvoeden uitwisselen en worden hierbij inhoudelijk ondersteund door een medewerker van de JGZ. De CJG's willen hier ook de andere voorzieningen in de wijk bij betrekken. Groepsbijeenkomsten als deze kunnen mogelijk ook in ouderlokalen of in samenwerking met een voor- of vroegschool plaatsvinden. - Een derde ontwikkeling betreft de inzet vanuit enkele Centra voor Jeugd en Gezin en de GG&GD om - soms in samenwerking met ketenpartners – zogenoemde opvoedkoffies, opvoedpartys, ouderintervisie en ouderbijeenkomsten op thema te organiseren. Bijeenkomsten worden georganiseerd op vraag en behoefte van zowel ouders als ketenpartners zoals de sociaal makelaar. Doel van deze bijeenkomsten is te onderzoeken wat werkbare elementen zijn, hoe er samengewerkt kan worden met derden (bijvoorbeeld met vrijwilligers) en te komen
20
tot een hoger bereik van kwetsbare (zorgmijdende) doelgroepen. Verder verzorgt de GG&GD al enkele jaren opvoedcursussen gericht op vaders en programma's ten behoeve van 'gezond gewicht', psychosociale gezondheid en de preventie van alcoholgebruik. Samenwerking De jeugdgezondheidszorg werkt onder andere samen met de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Zij beoordeelt of kinderen al dan niet behoren tot de VVE doelgroep. Vanaf de leeftijd van 1,5 jaar vraagt de JGZ aan ouders van VVE doelgroepkinderen om toestemming voor overdracht van NAW gegevens aan Spelenderwijs, waarna Spelenderwijs contact opneemt met ouders om de plaatsing tot stand te brengen. Daarnaast werkt de JGZ samen met de zorgconsulenten van Spelenderwijs (intern begeleiders voorscholen en peuterspeelzalen) om begeleiding af te stemmen rond kinderen waar dit voor nodig is. De JGZ zal één van de belangrijke samenwerkingspartners worden van de buurtteams. Verder werkt de JGZ ook nauw samen met huisartsen, kinderopvang aanbieders, primair en voortgezet onderwijs en (dit is in ontwikkeling) de kinder sociaal makelaars. De bijdrage van de JGZ bestaat uiteraard met name uit een inbreng van expertise op het sociaal-medische vlak. Zo neemt de jeugdarts in Overvecht bijvoorbeeld actief deel aan de pilot Handelingsgerichte ondersteuning in het primair onderwijs. Met de uitbreiding van deze pilot naar andere wijken gaat de inzet van de jeugdarts ook mee. De JGZ werkt vanuit de principes van Vreedzaam en levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van Passend Onderwijs en de Buurtteams.
3.4.2 Onderwijs In Utrecht zijn ruim 10.000 kindplaatsen in de kinder(dag)opvang en buitenschoolse opvang. Ruim 2.500 kinderen gaan naar peuterspeelzaal en voor- en vroegschoolse educatie. De voor en vroegschoolse educatie en het peuterspeelzaalwerk (VVE/PSW) bereiken nu 85% van de doelgroep kinderen: kinderen met een taalachterstand. Er gaan ruim 28.000 leerlingen naar (speciaal) basisonderwijs. Van alle leerlingen in het basisonderwijs bezoekt ongeveer 10.000 leerlingen een brede school: 41 basisscholen in de stad maken onderdeel uit van een brede school. Verder zitten er 11.744 leerlingen in voortgezet onderwijs en 26.281 jongeren volgen een MBO opleiding in Utrecht. Het onderwijs heeft intensief contact met alle kinderen en levert zodoende een belangrijke bijdrage aan alle doelstellingen van gewoon opvoeden. De professionals werkzaam in de voorschool en het onderwijs zijn de belangrijkste partners van ouders in ontwikkeling en opvoeding 'op dagelijkse basis'. Binnen de Utrechtse Brede Scholen wordt door de betrokken partners (scholen, kinderopvang, sport& cultuur, sociaal makelaars en VVE) wijkgericht samengewerkt met als doelstelling om niet alleen opvang te bieden, maar juist ook kinderen en ouders uit kwetsbare gezinnen extra toe te rusten voor een succesvolle onderwijsloopbaan. Belangrijk hierbij zijn naast de aandacht voor taal en rekenen ook activiteiten op het terrein van talentontwikkeling (o.a. cultuur, sport en techniek ), waarbij een goede verbinding tussen binnen en buiten school wordt gelegd. Scholen met veel gewichtenkinderen ontvangen voor de invulling van een dergelijk programma extra middelen.
Het onderwijs richt zich in haar benadering op alle kinderen, maar heeft daarbij expliciete aandacht voor risicogroepen. Kinderen die mogelijk al op jonge leeftijd achterstand oplopen worden al vanaf de leeftijd van twee jaar onderwijs aangeboden in de eigen omgeving op een voorschool (VVE) of peuterspeelzaal (PSW). Ook tijdens de schoolloopbaan wordt extra geïnvesteerd met extra taal- en rekenonderwijs en een breed aanbod voor talentontwikkeling in de brede school. De concrete invulling van de brede scholen verschilt per wijk, al naar gelang de nabijheid en de mogelijkheden die de huisvesting biedt. De brede scholen benutten budgetten vanuit de combinatiefuncties, die deels voor coördinatie en deels voor uitvoering van activiteiten worden ingezet. In de krachtwijken hebben alle brede scholen de beschikking over een ouderlokaal. Deze ouderlokalen kunnen worden gebruikt voor en door ouders, bijvoorbeeld voor ontmoeting, voorlichting, opleiding. Alle scholen die participeren in een brede school hanteren een gezamenlijke pedagogische visie en geven gezamenlijk invulling aan ouderbetrokkenheid. Kinderen met specifieke behoeften in het onderwijs krijgen indien nodig passende ondersteuning om zo veel mogelijk in de eigen omgeving onderwijs te volgen. Dit levert uiteraard een grote bijdrage aan het voorkomen van verdere problemen; een goede schoolloopbaan is nog altijd zeer belangrijk in de kansen van jeugdigen. Binnen het onderwijs is een dekkende zorgstructuur ingericht die dichtbij en schoolondersteunend werkt. Enerzijds hebben de professionals in de zorgstructuur de opdracht om de school te ondersteunen en op de kernelementen op
21
een hoger plan te tillen, in de rol als "kritische vriend". Zij doen dit door integraal in beeld te brengen welke vraagstukken er spelen,en welke preventieve inzet er nodig is. Anderzijds hebben zij ook de taak om, bij zorgen op het niveau van de leerling, de onderwijsprofessional direct te ondersteunen en een integraal plan te ontwikkelen waarin het kind-, gezin- en schoolperspectief is opgenomen. De zorgstructuren zijn op maat ingericht in VVE/PSW, PO, VO en MBO. Zo is er binnen VVE/PSW een dekkend netwerk van zorgconsulenten, waarmee signalen besproken kunnen worden en indien nodig kan er ondersteuning worden geboden of aanvullende diagnostiek worden ingezet. Op dit moment wordt gewerkt aan een uitbreiding van de taak van zorgconsulenten naar de kinderopvang. Ouderbetrokkenheid is een thema dat in de voorschoolse sector en het onderwijs steeds meer aandacht krijgt. Er wordt gewerkt aan het inbedden van ouderbetrokkenheid binnen het beleid van PSW/VVE en iedere school. Ook met de kinder(dag)opvang wordt dit thema besproken. In het primair onderwijs zijn er intern begeleiders die specifiek geschoold zijn om leerkrachten te ondersteunen bij de onderwijs(zorg)vraag van een kind. Door deze inzet lukt het om veel kinderen in het gewone onderwijsspoor te houden en extra problemen (uitval, gedrag) te voorkomen. De interne begeleiders kunnen bij zorgsignalen gebruik maken van een dekkend netwerk van schoolmaatschappelijk werkers (SMW-ers), een functie waarvan de taken worden geïntegreerd in het buurtteams. Zij staan in contact met de school en met de JGZ, stemmen af en kunnen indien nodig lichte hulp bieden of specialistische zorg op gang brengen. In het primair onderwijs worden er afhankelijk van de actuele thema's (mede door de zorgpartners ingebracht) collectieve preventieprogramma's ingezet, bijvoorbeeld de betekenis van taal en spel voor het jonge kind en de rol van ouders hierbij; sociale vaardigheden, alcohol, drugs, geld, gezondheid. Scholen werken hierbij samen met de maatschappelijke partners. In het voortgezet onderwijs vormen kernpartners in iedere school de zorgstructuur: SMW (de uitvoering van de huidige SMW taken worden bezien in de doorontwikkeling van het buurtteam, ook als partner van stedelijk georiënteerde scholen), leerplicht, JGZ en een begeleider passend onderwijs. Deze kernpartners zorgen samen met de zorgcoördinator van de school voor een integrale inzet van zorg en ondersteuning. In het MBO wordt in november 2013 gestart met de buurtteam aanpak op een MBO locatie: het jeugdteam MBO. Generalistisch werkende hulpverleners zullen de MBO studenten gaan helpen bij zorgsignalen, en de afstemming gaan zoeken met de school over een integrale inzet van hulpverlening aan de student (en gezin) en loopbaanondersteuning door de school. Mede onder invloed van de aanstaande invoering van de Wet op het Passend Onderwijs (augustus 2014) zien we dat er meer en meer aandacht is voor preventie en, instrumenteel daarvoor, handelingsgericht werken. Samenwerking Voor het onderwijs is samenwerking met omliggende voorzieningen zeer belangrijk. Zo is samenwerking met de JGZ essentieel voor de toeleiding naar VVE, maar ook voor het vroegtijdig aanbieden van preventieve programma's als aanpak boekstart en samenwerking met de voorleesexpress. Ook voor het streven naar meer, sterkere ouderbetrokkenheid is het samen op te trekken met de buurtteams, de JGZ en de kinder sociaal makelaars essentieel. In het primair en voortgezet onderwijs zien we vooral samenwerking met derden rond de zorg voor leerlingen, maar ook rondom preventieve inzet in de school. Met de maatschappelijke partners rondom de school (bijvoorbeeld jongerenwerk, sport, cultuur) wordt vooral de samenwerking gezocht vanuit de brede school. De gemeente kan bijdragen door in de samenwerkingsstructuren in en rondom de school een gezamenlijk focus te creeren op het realiseren van een sterke basis, en daarbij de kernelementen centraal stellen.
3.4.3 Jongerenwerk Het Jongerenwerk wordt in Utrecht sinds 2011 uitgevoerd door de stichting JOU en bereikt jaarlijks bijna 4000 jongeren. Met ruim 1700 van hen bestaat een werkrelatie: dat wil zeggen dat er regelmatig contact is, dat het jongerenwerk kennis heeft van de situatie en omgeving van deze jongeren en hun ontwikkeling volgt. JOU heeft daarbij specifiek aandacht voor meiden.
JOU rich zich op kwetsbare jongeren, bij wie er een groter risico is dat ze te maken krijgen met problemen met opgroeien of bij wie al sprake is van lichte opgroeiproblemen. Het jongerenwerkers hebben als doel het stimuleren
22
van talentontwikkeling, zelfredzaamheid, (maatschappelijke) participatie en een veilige leefomgeving. Met andere woorden: ze bieden een steun in de rug aan opgroeiende jongeren, die hen de kans biedt om op eigen kracht door te gaan. En zo wordt mede voorkomen dat ze op een later moment een beroep moeten doen op duurdere voorzieningen, hun school niet afmaken of zich overlastgevend/crimineel gaan gedragen. De medewerkers van JOU zijn geschoold in de vreedzaam-methodiek. Een belangrijke specifieke focus van het jongerenwerk ligt op het meidenwerk. Meiden veroorzaken geen tot weinig overlast en zijn daardoor ook minder zichtbaar aanwezig op straat dan jongens. Ook Utrecht kent een groep kwetsbare meiden (met specifieke vragen en problemen) die de behoefte hebben aan veilige plekken om elkaar te ontmoeten. Het jongerenwerk heeft de afgelopen jaren via het meidenwerk -in opdracht van de gemeente- veel aandacht besteed aan meiden. Het is belangrijk om dit te continueren. Samenwerking Het Jongerenwerk heeft de expertise om –letterlijk op straat- het contact leggen en te onderhouden met deze vaak moeilijk bereikbare jongeren. Vanuit dat contact gaan ze een pedagogische relatie aan met de jongeren, waarbij ze actief samenwerken met ouders en andere 'opvoeders' in het netwerk zoals docenten, sociaal makelaars en de wijkagent. Voor deze doelgroep vervult het jongerenwerk in het Utrechtse model van de Zorg voor Jeugd een belangrijke brugfunctie tussen hulpverleners en de jongeren. Voor lichte hulpvragen is er individuele begeleiding. Bij problemen begeleiden ze jongeren naar bijvoorbeeld het buurtteam, zodat er tijdig ingegrepen kan worden en escalatie wordt voorkomen. Het gaat dan om jongeren die vanwege wantrouwen, onbekendheid of schaamte een te hoge drempel ervaren om gebruik te maken van jeugdhulpvoorzieningen en/of om jongeren die moeite hebben om hun eigen hulpvraag te erkennen of te verwoorden.
3.4.4 Sociaal makelaars De sociaal makelaars stimuleren de betrokkenheid van ouders en vrijwilligers om iets voor en met kinderen in de buurt te doen en ondersteunen bewoners bij initiatieven en activiteiten. Dat gebeurt in de buurthuizen, de speeltuinen, en op straat. Zij hanteren daarbij de principes van Vreedzaam en dragen die over aan ouders en vrijwilligers. De sociaal makelaars organiseren waar nodig ook zelf activiteiten voor en met kinderen.
De ontwikkeling binnen het sociaal makelaarschap waarbij het accent minder komt te liggen op het zelf organiseren van activiteiten en veel meer op het ondersteunen van ouders en vrijwilligers om dat te doen is volop gaande. Binnen het uitgangspunt om het nemen van verantwoordelijkheid door ouders en vrijwilligers te stimuleren en te ondersteunen, bepalen professionals en bewoners samen wat waar nodig is. Ook de omvang van de inzet wordt afgestemd op de behoefte. De inzet van ouders en vrijwilligers kan zich uiten in de organisatie van activiteiten, maar ook in het helpen creëren van een veilig speelklimaat op straat, in de speeltuin en het buurthuis. De andere opstelling en handelwijze heeft sterke overeenkomsten met de 'handelingsgerichte methodiek' die we ook in het onderwijs en de Zorg voor jeugd zien. Samenwerking Sociaal makelaars zijn actief in de wijken en staan midden tussen de bewoners: volwassenen en als kinderen. Zij werken samen met de (brede) scholen en de sportverenigingen om vanuit een gezamenlijke visie het opvoedingsklimaat te ondersteunen en de mogelijkheden voor kinderen om zich breed te ontwikkelen De sociaal makelaar kan bewoners ook toeleiden naar bijvoorbeeld het CJG/JGZ of het Buurtteam. Omgekeerd kan het buurtteam een beroep doen op de sociaal makelaar als het erom gaat ouders en hun kinderen aansluiting te laten vinden in de speeltuin, bij de sportvereniging of het buurthuis.
3.4.5 Sport Van alle jeugdigen is 82% lid van een sportvereniging (Jeugdmonitor 2011-2012). Er zijn plusminus 350 sportverenigingen in Utrecht. Circa 85% van deze verenigingen heeft jeugdleden. Steeds meer jongeren zijn lid van een sportvereniging, van 72% in 2007/2008 naar 82% in 2011/2012. De groei zit met name in een toename in de krachtwijken. In de niet-krachtwijken is nauwelijks nog groei mogelijk. Daar is circa 90% van de jongeren al lid van een vereniging. Alle kinderen komen via onder- en naschools aanbod in aanraking met sport en ook ouders worden actief betrokken bij sportverenigingen.
23
Sport, voor veel mensen een plezierige activiteit, biedt een gereguleerde context waarbinnen men in contact komt met andere mensen. Voor kinderen is sport een goede manier om, ook buiten de eigen buurt en de eigen school, in contact te komen met andere kinderen. Daar zitten kinderen bij die in gelijksoortige omstandigheden verkeren, maar ook kinderen die juist heel anders leven en worden opgevoed. Dit levert zowel 'bonding' als 'bridging' op. Sport heeft niet per definitie alleen maar een positief effect op een kind. De normen en waarden die binnen een groep worden gedeeld kunnen zowel positief als negatief uitpakken. Dit wordt aangeduid als positief dan wel negatief sociaal kapitaal. Om positief sociaal kapitaal te stimuleren moet bewust het juiste klimaat worden gecreëerd bij sportactiviteiten. De 'vreedzaam methodiek' draagt hier sterk aan bij en dat is dan ook de reden om zoveel mogelijk sportverenigingen en sportprofessionals te trainen in dit concept. Sport kan dan, naast dat het leuk en gezond is, een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale vaardigheden, de talentontwikkeling en het zelfvertrouwen van kinderen. Via de Stichting Harten voor Sport wordt de sportdeelname van vooral de jeugd in de krachtwijken gestimuleerd. De aanpak van de medewerkers is gelijk aan die van de sociaal makelaars in het vernieuwend welzijn. Ouders en vrijwilligers krijgen ondersteuning bij het organiseren van sportactiviteiten voor de jeugd, onder andere via het opzetten van buurtsportverenigingen en het inzetten van 'Krajicek Scholarshippers': wijkbewoners die een studiebeurs krijgen in ruil voor vrijwillige inzet op de playgrounds in de wijk. Samenwerking De samenwerking met het onderwijs vindt plaats via de combinatiefuncties en de inzet vanuit Harten voor Sport. Het sportaanbod onder en na schooltijd laat kinderen kennis maken met verschillende takken van sport en van daaruit worden zij toegeleid naar de sportvereniging. Harten voor Sport en de Sociaal makelaarorganisaties werken ook nauw samen. Een voorbeeld van partnerschap in Utrecht is het Convenant Utrecht 2016, tussen de gemeente, KNVB, VSU, FC Utrecht en alle 35 voetbalverenigingen in Utrecht. Daarin staan afspraken over thema's zoals Sportiviteit & Respect en de maatschappelijke rol van de voetbalvereniging. Door op deze wijze het opvoedingsklimaat binnen de georganiseerde sport te versterken kan juist ook aan kwetsbare kinderen en hun ouders een veilige plek geboden worden waar zij zich kunnen ontwikkelen.
3.5 Samenwerking verdiepen rond de kernthema's De bovengenoemde ontwikkelingen zjn belangrijk om de gezamenlijke ambitie in het Gewoon Opvoeden te realiseren. Het stelt de partners in staat om het eigen werk nog beter te doen en dat leidt ertoe dat ouders en kinderen goed worden ondersteund in het dagelijks leven. Met het oog op de transformatie van de Zorg voor Jeugd liggen er kansen om de onderlinge samenwerking op een hoger plan te brengen. Daarbij gaat het in essentie om de eerder genoemde gedeelde thema's: een heldere pedagogische visie, competente professionals, handelingsgericht werken en ouderbetrokkenheid. In de komende periode zijn dit de thema's die (per wijk en uiteindelijk in de hele stad ) samen met de partners verder zullen worden uitgewerkt. Het Gewoon Opvoeden is een terrein waarin veel vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties actief zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor sportverenigingen, speeltuinverenigingen maar ook veel andere vrije tijdsactiviteiten gericht op gezinnen. De inzet van al deze vrijwilligers is cruciaal voor een sterke samenleving. De opgave voor de gemeente is om dit mogelijk te maken en zo goed mogelijk te ondersteunen. In de nieuwe vrijwilligersnota wordt uitgewerkt hoe de gemeente dat doet.
24
4. Steun waar nodig: basiszorg via het buurtteam 4.1 Kadernota 4.1.1 Doelstelling Het hoofddoel van de basiszorg voor Jeugd via de buurtteams is om een stabiele gezinssituatie of een duurzame verbetering te organiseren. Ook stimuleren ze de ontwikkeling van kinderen. Dit wordt gedaan door versterking van de eigen kracht, inzet op de regie bij het gezin en inzet van het sociale netwerk. Met de gezinswerkers van het buurtteam beogen we een verschuiving van het helpen van alleen kinderen of alleen ouders naar het versterken van het gehele gezin. Bij dit alles blijft de veiligheid van het kind voorop staan en vormt dit altijd de ondergrens. Naast het begeleiden van eenvoudige tot complexe gezinsproblematiek hebben de professionals van het buurtteam ook een signalerende en verwijzende functie. Het principe is nieuw voor oud. We tuigen dus geen nieuw systeem op naast het bestaande, maar in plaats van het oude 11 . De teams worden gevormd door deskundige professionals uit zowel de huidige lokale preventieve zorg als uit de (met name) ambulante tak van de geïndiceerde jeugdzorg (nu nog Provinciaal en via de AWBZ en zorgverzekeringswet gefinancierd). Daarmee organiseren we een bundeling van zorg: verschillende expertises samengesmeed tot één generalistisch buurtteam, dichtbij de gezinnen, snel beschikbaar en zonder lange indicatieprocedures.
4.1.2 Uitbreiding in 2014 Op basis van het bij de kadernota genomen besluit is de doorontwikkeling van de buurtteams in volle gang. In het najaar van 2013 zijn er drie nieuwe buurtteams gestart en begin 2014 is dit verder uitgebreid naar een totaal van zes teams. Er zijn dan teams actief in Overvecht (2), Noordwest (2), Kanaleneiland (1) en Leidsche Rijn (1). Verder vindt in samenwerking met het MBO Utrecht en Achmea de pilot plaats die zich richt op het toepassen van de buurtteamwerkwijze voor de doelgroep 16-23 jaar. Met deze uitbreiding zetten we in op het verder leren en ontwikkelen in de praktijk. In 2014 vindt de aansturing van de buurtteams nog plaats onder directe regie van de gemeente in samenspraak met alle betrokken aanbieders. Dit om de opgedane kennis en ervaring maximaal tussen de nieuwe teams te kunnen uitwisselen (zodat ze elkaar versterken) en snel te kunnen vertalen naar het beleidsnivo. Vanaf 2015 -als de nieuwe jeugdwet een feit is- stappen we hier vanaf omdat er dan een stadsbreed functionerend systeem van basiszorg voor Jeugd moet zijn. Zie hierover ook de paragraaf over het startjaar 2015.
4.2 Positionering van de buurteams in de Zorg voor Jeugd In het geheel van de Zorg voor Jeugd zullen de buurtteams basiszorg leveren aan gezinnen. Zij overzien de leefgebieden van het gezin en geven hen vervolgens deskundige zorg en begeleiding op basis van het gezinsplan. Zij gaan samen met het gezin op zoek naar een duurzame oplossing en schakelen, indien nodig, aanvullende zorg in. In deze opgave vervullen de medewerkers van het buurtteam dan ook een spilfunctie tussen het Gewoon Opvoeden, de Aanvullende zorg en de Jeugdbescherming nieuwe stijl.
4.2,1 Laagdrempelig bereikbaar, maar niet zomaar overnemen Het is belangrijk dat buurtbewoners weten dat het buurtteam bestaat én dat ze erop af durven stappen. De buurtteams zorgen er daarom voor dat de drempel laag is en dat er geen negatieve associatie is met het stellen van (hulp)vragen. Buurtbewoners moeten durven aankloppen bij het buurtteam en een vraag kunnen stellen, zonder dat men het gevoel heeft dat er meteen een melding wordt gedaan. Dit vergt een specifieke opstelling van de professionals (toegankelijk, transparant en respectvol) en een goede positionering van de Buurtteams ten opzichte van het Gewoon Opvoeden. Daar hebben we immers het Centrum voor Jeugd en Gezin voor informatie en advies, tegelijkertijd is het buurtteam wel actief en zichtbaar op plaatsen waar kinderen en ouders van nature komen. Het buurtteam is niet alleen gemakkelijk vindbaar voor inwoners van Utrecht, maar moet ook makkelijk vindbaar en
11
In het werkkader van de buurtteams (bijlage bij de kadernota Zorg voor Jeugd) en de bijbehorende brief aan de
Commissie Mens en Samenleving dd...staat uitgebreider omschreven welke functies binnen de Zorg voor Jeugd door het buurtteam worden vervuld.
25
benaderbaar zijn voor professionals van andere organisaties en instellingen. Als zij bepaalde signalen krijgen, weten zij dat ze bij het buurtteam moeten zijn. Het buurtteam pakt zo'n vraag of signaal gelijk op en komt snel in actie. Dit is iets anders dan zomaar overnemen. In het gesprek zal altijd aan de orde komen welke stappen zelf kunnen worden genomen (door de gezinsleden, maar ook door betrokken professionals uit bijvoorbeeld onderwijs of jongerenwerk) om signalen bespreekbaar te maken en de gezinssituatie te stabiliseren. Het buurtteam kan hierbij ondersteunen. Anderzijds: als een gezinswerker zich zorgen maakt over de veiligheid van een kind dan grijpt de gezinswerker in. De gezinswerker stelt grenzen die nodig zijn voor de veiligheid. Een belangrijk nevendoel van de Buurtteams is ‘ontzorgen’. Bij ontzorgen gaat het er enerzijds om dat relatief simpele opvoedvragen in het domein van het ‘Gewoon Opvoeden’ opgevangen kunnen worden. Anderzijds betekent ontzorgen ook het terugdringen van de vraag naar gespecialiseerde jeugdhulp binnen individuele voorzieningen. Het gaat er daarbij om dat het aantal gezinnen waarvoor door de buurtteams aanvullende zorg ingeschakeld wordt niet meer is dan noodzakelijk. Een belangrijke plek waar kinderen en hun ouders zijn en waar het buurtteam is gepositioneerd is het primair onderwijs. Het buurtteam vervult als onderdeel van de taken ook de rol van school maatschappelijk werker op de scholen in hun buurt. Voor het Voortgezet Onderwijs bespreken we de mogelijkheid en wenselijkheid van een soortgelijke constructie, gezien de stedelijke functie van het voortgezet onderwijs vraagt de koppeling aan een buurtteam een andere benadering. In de basis is de samenwerkingsconstructie met het onderwijs veelbelovend omdat we hiermee een stevige verbinding realiseren tussen de transformatie Zorg voor Jeugd en de ontwikkeling van het Passend Onderwijs 12 en daarmee samenhangend het handelingsgericht werken. De buurtteams hebben expliciet de opdracht om ook de school als leefgemeenschap mee te nemen in haar handelen. Enerzijds door adviseur te zijn over de inrichting van de zorgstructuur op school, en anderzijds om op het niveau van de leerling naast begeleiding en gezinsondersteuning – ook aandacht te hebben voor handelingsadviezen in de klas. Over de praktische uitwerking is er nauw contact met de schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden omdat deze verandering direct van invloed zijn op het primair proces in de scholen. Waar het gaat om de begeleiding van jongeren is het van belang dat vanuit de Zorg voor Jeugd (en specifiek de buurtteams) goed wordt aangesloten op het werkgelegenheidsbeleid. Ook in die aansluiting speelt de samenwerking met het onderwijs een cruciale rol: of het nu gaat om de aanpak vroegtijdig schoolverlaten, de gevolgen van het invoeren van entreeopleidingen in het MBO of de interne begeleidingsstructuur in het onderwijs. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar jongeren die op meerdere gebieden kwetsbaar zijn en begeleiding nodig hebben om ofwel de weg terug naar school te vinden, ofwel werkervaring op te doen. Zo wordt voor risicojongeren specifiek dagbestedingsaanbod ingekocht en loopt er een pilot om deze jongeren naar opleiding of werk te begeleiden. Daarnaast is de verbinding tussen loopbaanbegeleiding, onderwijs en zorg voor jeugd een belangrijk ontwikkelpunt in de pilot met jeugdteam op het MBO (die vanaf november 2013 wordt uitgevoerd).
4.2.2 Centrale verwijsrol richting andere vormen van jeugdhulp Binnen de Zorg voor Jeugd krijgen de medewerkers van het buurtteam een centrale verwijsrol naar andere vormen van jeugdhulp. De buurtteams zijn daarmee verantwoordelijk voor de tijdige signalering en het op tijd en op maat inschakelen van de gespecialiseerde zorg. Dit is nodig wanneer de problematiek zo ernstig/complex is dat het de expertise/handelingsbekwaamheid van het buurtteam overstijgt. Dit betekent dat er door het Buurtteam voortdurend een complexe afweging gemaakt moet worden of bepaalde problematiek nog in het Buurtteam opgevangen kan worden of dat aanvullende zorg nodig is. Uitgangspunt in deze afweging is dat altijd wordt getracht om pas door te verwijzen naar intensieve en specialistische vormen als dit echt nodig is, zonder hiermee in die gevallen waar het nodig is te lang mee te wachten. Hiervoor moet voldoende inhoudelijke expertise in de buurtteamorganisaties geborgd zijn (zie ook paragraaf 4.3.2). In het hoofdstuk over de Aanvullende zorg wordt uitgebreid ingegaan op de vraag wie wanneer aan zet is op het grensvlak van het werk van de buurtteams en aanvullende zorg. De in dat hoofdstuk geschetste richting biedt het vertrekpunt om hier in 2014 structureel vorm aan te geven en afspraken over te maken met alle betrokken partijen. Op veel van de expertisegebieden is in de huidige pilots al geëxperimenteerd. Bijvoorbeeld tussen de buurtteams en de SAVE-teams (jeugdbescherming) zijn er al concretere afspraken gemaakt over de werkprocessen en de
12
In het OOGO (op overeenstemming gerichte overleg) tussen de gemeente en de onderwijsbesturen is de
aansluitingsopgave tussen de Zorg voor Jeugd en het Passend Onderwijs vastgelegd. Deze is opgenomen in bijlage 6.
26
rolverdeling. Een ander voorbeeld is de samenwerking met het onderwijs, rondom de preventieve inzet door het buurtteam en de rol van handhaver die leerplicht invult als er sprake is van verzuim op school. Leerplicht stelt bodemeisen als het gaat om verzuim, en grijpt indien als niet wordt voldaan aan deze bodemeisen. Naast het buurtteam kunnen ook een aantal andere professionals (op grond van de Jeugdwet) rechtstreeks jeugdhulp inschakelen. Met de jeugdarts, huisarts, medisch specialist en met gecertificeerde instellingen dienen goede samenwerkingsafspraken gemaakt te worden. Met de huisartsen en jeugdartsen maken wij momenteel deze aanvullende afspraken. Vrijwel iedere inwoner van Utrecht heeft een huisarts, ieder kind wordt gezin door de jeugdarts. Het beroep dat mensen doen op hun arts verschilt van persoon tot persoon. De één bezoekt zijn huisarts alleen met medische vragen, de ander legt ook vragen van meer psychosociale aard aan zijn huisarts voor. Vaak lopen medische en psychosociale problematiek ook door elkaar en beïnvloeden ze elkaar, zeker in gezinnen waar sprake is van multiproblematiek. Huisartsen hebben een belangrijke rol in de basiszorg. Zij hebben ook een signaleringsfunctie en hebben vaak een vertrouwensrelatie opgebouwd met gezinnen. Soms vervullen ze letterlijk een spilfunctie in de zorg rondom een gezin. Het is daarom van groot belang dat huisartsen, jeugdartsen en Buurtteams nauw met elkaar samen werken bij de invulling van de basiszorg in de buurt/wijk. Nauwe samenwerking, houdt in dat jeugdarts, huisarts en Buurtteam van elkaar op de hoogte zijn dat ze bij een gezin betrokken zijn. Het vraagt aandacht van Buurtteammedewerkers voor de rol van de huisarts en andersom vraagt het aandacht van de huisarts en jeugdarts voor de rol die een Buurtteam kan vervullen bij de begeleiding van en zorg voor een gezin. We geven die samenwerking nu in de praktijk vorm en maken gezamenlijk met huisartsen en jeugdartsen stedelijke afspraken over hoe we elkaar op welke momenten betrekken. Een vervolg hierop omvat ook afspraken over doorverwijzing naar de aanvullende zorg. De afspraken over de samenwerking tussen de medische basiszorg en de sociale basiszorg maken onderdeel uit van het nieuwe samenwerkingsconvenant tussen de gemeente en Achmea 13 .
4.2.3 Buurtteamorganisatie wordt versterkt met expertisefunctie De spilfunctie in de Zorg voor Jeugd én de verwijsrol naar aanvullende zorg (zonder apart indicatieorgaan) vragen nogal wat van de medewerkers van het buurtteam en de organisatie die hier verantwoordelijk voor is. Ze moeten voldoende toegerust zijn (en blijven!) om als generalist deze rol te kunnen vervullen. Daarom willen wij de buurtteamorganisatie versterken met een expertisefunctie die: - Actuele kennis en expertise borgt op de benodigde expertisegebieden (bijvoorbeeld complexe gedragsproblematiek of psychische problematiek). - Voor de medewerkers van het buurtteam dichtbij ter beschikking staat voor consultatie en advies. - Per buurtteamorganisatie bestaat uit enkele fte's. De expertisefunctie maakt onderdeel uit van de buurtteamorganisatie en vervult geen formele rol in de toegang en verwijzing naar de aanvullende zorg (die rol wordt door de buurtteammedewerker zelf vervuld). Het is bedoeld om met name bij complexe vraagstukken of bij toetsing van een vraagstuk de medewerkers te adviseren. Verder heeft deze functie tot doel om voldoende kennis over de benodigde expertisegebieden (en bijbehorende interventies en methodieken) binnen de buurtteams te bewaken. In 2014 willen -we samen met de bij het buurtteam betrokken jeugdzorgaanbieders- dit voorstel verder vormgeven en hier (gekoppeld aan de uitbreiding) al mee experimenteren.
4.3 Toegankelijkheid en bereikbaarheid De basiszorg door het buurtteam is laagdrempelig bereikbaar en bewoners en professionals kunnen er zonder indicatie terecht. In de buurt werken de buurtteams outreachend en komen zij in contact met cliënten (ouders en kinderen) via huisartsen, het CJG/JGZ, woningcorporaties, de politie, scholen, consultatiebureaus etc. Zoals ook al in het hoofdstuk over Gewoon Opvoeden is aangegeven is het zeer belangrijk dat deze verbinding sterk is. Zo kan er maximaal gebruikt worden gemaakt van de (voor ouders en kinderen) logische plekken en collectieve voorzieningen en kan geborgd worden dat er korte lijntjes met de buurtteammedewerkers bestaan. Om tijdig te kunnen signaleren, maar ook om preventief te werken en zo te voorkomen dat er onnodig een beroep wordt gedaan op jeugdhulp.
13
In het Uitvoeringsplan van Meedoen naar Vermogen staan de hoofdpunten van het convenant met Achmea in z'n
geheel opgenomen.
27
4.3.1 Een herkenbare ingang, samen met Sociaal: het buurtteam De buurtteams werken outreachend. Daarnaast komt er één ingang in de buurt voor alle inwoners die begeleiding willen van het buurtteam. Die ingang is fysiek, maar ook telefonisch en digitaal. Uiteraard is de ingang goed (fysiek) toegankelijk voor alle inwoners. Bij die ingang komt de inwoner in contact met een gekwalificeerde professional (=buurtteammedewerker) die een kort ontvangstgesprek met hem voert. Belangrijkste onderwerp van het ontvangstgesprek is het scherp krijgen van de vraag. Ook bij de huidige uitbreiding van de buurtteams wordt deze ene ingang nu al vormgegeven. Volwassenen met meervoudige problematiek komen via het ontvangstgesprek in contact met de professsionals van het team Sociaal 14 . Wanneer er ook sprake is van kinderen met problemen wordt men in contact gebracht met de professionals van Jeugd en Gezin. Dit gehele aanbod op buurtniveau wordt aan de inwoners gepresenteerd onder de noemer Buurtteam. De teams Sociaal en Jeugd en Gezin zijn gezamenlijk toegerust om de (aan) vragen van alle inwoners op te pakken. Zij werken met korte (digitale, telefonische) lijnen en stemmen waar nodig onderling snel en slagvaardig af. Naar buiten toe is er één Buurtteam waarbij inwoners, de omgeving of het netwerk kunnen aankloppen.
4,3,2 Algemene voorziening op grond van de Jeugdwet Alle vormen van begeleiding en zorg worden in de nieuwe Jeugdwet als jeugdhulp gekwalificeerd. Hierbinnen worden algemene en individuele voorzieningen voor jeugdhulp onderscheiden. Deze begrippen hebben betrekking op de toegankelijkheid van de hulp. Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk en dus zonder indiacatie in te schakelen. In Utrecht zullen de buurtteams op grond van de jeugdwet dus gaan fungeren als vrij in te schakelen vorm van jeugdhulp (en als algemene voorziening). De basiszorg via de buurtteams is zowel vrij toegankelijk voor cliënten als voor andere professionals. Er komt geen formele toegangstoets en er is geen beschikking nodig om bij het buurtteam binnen te komen.
4.4 Kwaliteit, professionaliteit en privacy In de Jeugdwet wordt een aantal landelijke kwaliteitseisen benoemd voor alle vormen van jeugdhulp. Deze eisen gelden dus ook voor de buurtteamorganisatie en de professionals die daarin werken. Een aantal voorbeelden van dergelijke eisen zijn het verlenen van verantwoorde hulp en de verplichting om zo nodig geregistreerde professionals in te zetten, het verplicht gebruik van een hulpverleningsplan, het toepassen van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten, het voorzien in een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling, en medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad). Daarnaast zijn er voorschriften voor toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. En de jeugdhulpaanbieder dient een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen om zijn taak uit te oefenen. De kwaliteit van zorg en begeleiding door de buurtteams wordt getoetst en gehandhaafd door de Inspecties voor Jeugdhulpverlening en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Naast de landelijke kwaliteitseisen stellen wij als gemeente Utrecht ook eisen aan de professionals in de teams. De buurtteam-aanpak legt veel verantwoordelijkheid bij de gezinswerkers. Zij zijn generalisten die met veel verschillende vraagstukken in een gezin overweg moeten kunnen. De vereisten voor een medewerker zijn daarom dat zij ervaren professionals zijn met vakmanschap, kennis, vaardigheden, methodieken en competenties op het gebied van ambulante hulpverlening in en met gezinnen. Van belang is dat de buurtteammedewerker een basishouding heeft waarin ze de jeugdige en opvoeder centraal stellen en de eigen kracht versterken. Daarnaast dienen de buurtteammedewerkers hun specialistische achtergrondkennis te onderhouden zodat deze binnen de buurtteamorganisatie geborgd blijft. Ook wordt verwacht dat alle medewerkers zijn geschoold in Signs of Safety en de competenties hebben om cultuursensitief te werken. Keuzevrijheid voor de cliënt wordt geborgd door direct te zoeken naar een goede match tussen buurtteammedewerker en gezin. Is deze match er niet dan bestaat de mogelijkheid om te kiezen voor een andere medewerker uit het desbetreffende buurtteam of uiteindelijk de buurtteamorganisatie.
14
In het plan van Meedoen naar Vermogen wordt dit punt nog verder uitgewerkt irt de functies van
Informatievoorziening en Cliëntondersteuning (nu uitgevoerd door U Centraal) en bijv. de aanvragen voor individuele WMO-verstrekkingen.
28
Privacy In de samenwerking tussen gezinswerkers en professionals van andere organisaties is het van belang om de privacy van cliënten goed te borgen. De bescherming van persoonsgegevens is geregeld binnen de wettelijke kaders die van toepassing zijn voor de maatschappelijke organisaties die nu participeren in de buurtteams. Aanvullend heeft de gemeente met deze organisaties afspraken gemaakt over de wijze waarop persoonsgegevens worden geregistreerd. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van technisch beveiligde verbindingen. Het is overigens uitdrukkelijk niet zo dat gegevens over één gezin automatisch bekend zijn bij alle organisaties die zijn aangesloten bij het buurtteam; alleen die buurtteam medewerker die betrokken is bij het gezin beschikt over de benodigde gegevens. In de basishouding van de medewerkers van de buurteams ligt besloten dat de eigen regie van gezinnen zoveel mogelijk wordt behouden en versterkt. Om dit mogelijk te maken is het belangrijk dat gezinnen kunnen deelnemen aan gesprekken en overleggen die betrekking hebben op de begeleiding en/of behandeling van het gezin. Dat betekent dat de gezinswerkers niet met professionals van andere organisaties overleggen zonder dat het gezin aanwezig is. Zij zullen een gesprek organiseren waarbij het gezin of gezinsleden aanwezig zijn. Het betekent bijvoorbeeld ook dat gezinswerkers niet zelf bellen en overleggen met andere professionals, maar dat het gezin zoveel mogelijk zelf belt. Buurtteam medewerkers zijn bovendien niet gelegitimeerd om informatie te verstrekken aan derden, zonder dat zij daarvoor uitdrukkelijke toestemming hebben gekregen van het gezin of een specifiek gezinslid. Enige uitzondering hierop is een situatie waarin er zorgen bestaan over de veiligheid of ontwikkelingskansen van één of meer kinderen/ gezinsleden. De Wet Bescherming Persoonsgegevens zegt hierover dat het in die gevallen ook toegestaan is (of zelfs verplicht) om informatie te delen. Overigens zal een buurtteam zelfs in die uitzonderingssituatie toch transparant zijn en het gezin in ieder geval informeren dat informatie gedeeld wordt met andere organisaties en het gezin waar mogelijk hierin betrekken. Vanaf 1 januari 2015 worden de buurtteams aangestuurd door de nieuwe uitvoeringsorganisaties die vallen onder nieuwe wettelijk kaders: de Jeugdwet en/of de nieuwe WMO. Wij overleggen met de maatschappelijke organisaties die in de buurtteams participeren en de Inspecties over de totstandkoming van een nieuw privacyprotocol dat specifiek is toegesneden op de werkwijze van de buurtteams binnen deze nieuwe wettelijke kaders. Privacybescherming, proportionele gegevensuitwisseling en het principe dat gezinnen eigenaar zijn van hun eigen gegevens zijn daarbij het uitgangspunt. Of dit uiteindelijk heb best gevangen kan worden in één privacyprotocol, laten wij afhangen van de uitkomsten van het overleg met de betrokken organisaties én de bevindingen van het landelijke traject dat de VNG heeft ingezet op het thema privacybescherming. Binnen de Jeugdwet is de privacybescherming afdoende geregeld. Voor het bredere sociale domein worden deze kaders – aanvullend op de nieuwe wetgeving – verder ontwikkeld in nauw overleg tussen het ministerie van BZK en de VNG.
4.5 Startjaar 2015 en verder 4,5,1 Stedelijke stelsel voor jeugdhulp noodzakelijk Per 1 januari 2015 zal er in Utrecht op basis van de Jeugdwet een stedelijk stelsel moeten zijn voor jeugdhulp. Het is niet opportuun (duur, inefficiënt, onhelder voor de inwoners) en gegeven het nieuwe wettelijke kader onmogelijk om in 2015 twee systemen naast elkaar in de lucht te houden. Gegeven de behoefte aan een 'zachte landing' in het nieuwe stelsel en een zorgvuldige overgang voor zowel cliënten als organisaties zijn afspraken gemaakt via de Regionale Transitie Arrangementen. Deze zijn voor Utrecht op hoofdlijnen gereed en positief beoordeeld door de landelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Als het gaat om de Aanvullende zorg en de Jeugdbescherming nieuwe stijl biedt het RTA voldoende houvast om deze uit te werken naar individuele afspraken met de betrokken aanbieders. Dit geldt niet voor de basiszorg via de buurtteams omdat deze er in het oude systeem simpelweg nog niet waren. Inhoudelijk wordt de beweging door alle partijen gedeeld (zo blijkt ook uit het RTA) maar de overgangsregelingen en de afspraken daarover stellen ook juist grenzen aan de (financiële en organisatorische) vrije ruimte die we vanaf 2015 hebben om de basiszorg via buurtteams vorm te geven. Daarnaast is er op dit moment vanuit het Rijk nog geen helderheid over de definitieve budgettaire kaders en het bedrag dat overkomt.
4.5.2 Raming benodige stedelijke capaciteit voor basiszorg Om een voorstel te kunnen doen voor de wijze waarop de basiszorg via buurtteams vanaf 2015 kan worden
29
ingericht en georganiseerd is helderheid nodig over de globale omvang van de benodigde capaciteit en de verdeling over de stad. De afgelopen periode is hiervan een inschatting gemaakt op basis van de volgende gegevens: - Aantal Huishoudens met kinderen - De historische vraag naar Jeugdzorg in Utrecht op basis van het onderzoek van de B&A groep (2012) - De gemiddelde caseload van de huidige buurtteams. - Opleidingsnivo - Percentage huishoudens met bijstandsuitkering - Percentages sociaal isolement Op basis van deze berekening komen we op een stedelijke benodigde omvang van ca. 220 buurtteammedewerkers voor Zorg voor Jeugd (excl. management). Nog belangrijker is de eerste gewogen verdeling van de behoefte per wijk die hiermee kan worden gemaakt (dit is opgenomen in de tabel hieronder). Deze inschatting kan bij uitwerking naar een ontwikkelgerichte uitvraag (zie de volgende paragraaf) als basis worden gebruikt voor de bepaling van de werkgebieden in de stad en de omvang per team. NB: uiteraard moeten de geraamde omvang en de onderstaande weging naar wijken niet te exact worden genomen. Ook moet het niet gezien worden als opdracht naar de uitvoerende organisaties of toetssteen voor de kwaliteit van de te leveren zorg. Ze zijn bedoeld om een beeld te krijgen van de verdeling van de vraag en die is gebaseerd op een aantal aannames: bijvoorbeeld rond de verhouding buurtteammedewerkers ten opzichte van de grootte en de problematiek van het verzorgingsgebied (caesload). Tegelijkertijd bieden de uitkomsten voldoende houvast om volgende stappen te kunnen zetten.
Wijken
Aantal buurtteammedewerkers (fte)
West
16
Noordwest
28
Overvecht
34
Noordoost
22
Oost
13
Binnenstad
5
Zuid
20
Zuidwest
26
Leidsche Rijn
22
Vleuten de Meern
37
4.5.3 Voorstel voor proces richting stedelijk stelsel in 2015 Doelstelling De doelstellingen voor het startjaar 2015 zijn de volgende: - Het realiseren van een stedelijk stelsel van basiszorg op basis van het buurtteamconcept voor Zorg voor Jeugd en Meedoen naar Vermogen; - Het bieden van voldoende helderheid en zekerheid voor inwoners/cliënten, personeel en betrokken organisaties; - Het creëren van voldoende flexibiliteit om als gemeente en in gezamenlijkheid met de partners volop door te kunnen gaan met de transformatie en tegelijkertijd in te kunnen spelen op de overgangsafspraken en de nu nog onzekere factoren zoals het definitieve budget. Dit draagt ook bij aan het beperken van de frictiekosten. Geen 'big bang', wel zelfstandige organisatie(s) Het is (zowel voor ZvJ als MnV) noodzakelijk om in 2015 toe te groeien naar een stadsbrede invoering van de basiszorg via het concept en werkwijze van de buurtteams. Een 'big bang' via een klassieke uitvraag per 2015 is op basis van bovenstaande factoren onmogelijk (in tijd en financieel niet haalbaar) en ook ongewenst (niet zorgvuldig naar cliënten en organisaties). Het is daarbij van belangrijk om zorgcontinuïteit te kunnen bieden. Tegelijkertijd vinden wij het belangrijk dat vanaf 2015 zelfstandige organisaties verantwoordelijk en aanspreekbaar worden voor de basiszorg. Het is ons inziens essentieel is dat deze buurtteamorganisatie(s) onafhankelijk zijn van het aanbod dat is ondergebracht in de andere twee pijlers van het Utrechtse model.
30
Naar een ontwikkeluitvraag Als eerste stap gaan we de komende maanden met alle betrokken partijen in gesprek over het te volgen proces. We hebben vertrouwen in onze partners en veel geïnvesteerd in de samenwerking. Zij zijn intensief betrokken bij het vernieuwingsproces. Vervolgens wordt in het eerste kwartaal van 2014 op basis van een subsidie een aantal (nog te bepalen) zelfstandige organisaties uitgevraagd die de meerjarige opdracht krijgt om: - Een veranderproces vorm te geven dat moet leiden tot een goed functionerend stad breed stelsel van basiszorg via de buurtteams. - Dit veranderproces samen met bestaande aanbieders vorm te geven. - Dit veranderproces in samenhang met het veranderproces voor Meedoen naar Vermogen (teams Sociaal) vorm te geven. - In 2015 inzetten op een stadsbrede basiszorg via buurtteams en de teams stapsgewijs uit te breiden tot volledige sterkte: we vragen in eerste instantie het management en een deel van de professionals uit (financieel gezien minimaal de omvang van de bestaande buurtteams). Deze kern wordt tot de benodigde stedelijke capaciteit verstrekt door de personele bijdrage die de bestaande jeugdzorgaanbieders leveren. Bij Zorg voor Jeugd kunnen deze afspraken de komende periode worden verbonden aan de uitwerking van de inhoudelijke en financiële afspraken in het Regionale Transitie Arrangement (RTA) - Maatwerk te bieden in wat nodig is: bij de opbouw van de buurtteams aandacht te hebben voor de verwachte vraag en de omvang van de problematiek in de verschillende buurten, met dien verstande dat iedereen toegang heeft tot de buurtteams. Het is van belang dat de organisaties: - Een zelfstandige positie innemen t.o.v. de andere pijlers van het Utrechtse model. Dat betekent dat ze alleen maar verantwoordelijk is voor de buurtteams. - In staat zijn het beoogde veranderproces vorm te geven. - In staat zijn om verandering in samenwerking met bestaande aanbieders vorm te geven; - Wortels hebben in de Utrechtse samenleving; - Geleid worden door een persoon/personen die zich bewezen hebben als samenwerkingspartner; - De ruimte krijgen om het concept in een aantal jaren kwalitatief goed neer te zetten met in achtneming van alle afspraken rond overgangsrecht, het beperken van frictiekosten en de wens de overgang zorgvuldig vorm te geven. - Voldoende aandacht besteden aan de opleiding/scholing van medewerkers. Op basis van de nu bekende gegevens is er in het startjaar 2015 voldoende financiële ruimte om –vanuit het geschetste groeimodel- met bovenstaand proces te starten (zie ook paragraaf 7.2 over het financiële kader). Dit zal stapsgewijs toenemen naarmate de bestaande organisaties hun activiteiten afbouwen (richting de basiszorg) en de budgetgaranties van het RTA komen te vervallen. Vervolgproces De komende periode zal een voorstel worden uitgewerkt voor een ontwikkelgerichte uitvraag op op basis van bovenstaande lijn en denkrichting. Dit zal worden gedaan in de vorm van een brief aan de raadscommissie Mens & Samenleving die in de gemeenteraad kan worden betrokken bij de besluitvorming over dit plan. Hierin kan nader worden ingegaan op de inhoudelijke vereisten, maar ook op de optimale gebiedsindeling. Ter verfijning van de indicatoren in paragraaf 4.5.2 kan bijvoorbeeld nog worden gekeken naar kinderen/jongeren in bepaalde leeftijdscategorieën. De geografische indeling voor Zorg voor Jeugd en Meedoen naar Vermogen dient in ieder geval synchroon te lopen (in werkgebied, niet in volume dat verschilt op basis van de vraag). We streven een organisatieschaal na die enerzijds het uitgangspunt van maatwerk en een buurtgerichte aanpak overeind houdt en tegelijkertijd waarborgen in zich heeft voor een voldoende herkenbare en vergelijkbare aanpak door de hele stad. Om deze reden gaat onze voorkeur uit naar het beleggen van deze taak binnen Zorg voor Jeugd bij twee organisaties. Op die manier is er voldoende massa, expertise en schaalgrootte, maar is er ook genoeg flexibiliteit om medewerkers te kunnen inzetten op basis van een veranderende vraag tussen de buurten.
31
5. Speciaal waar het moet: Aanvullende Zorg 5.1 Kadernota Zoals in de Kadernota beschreven is ons streven om de gespecialiseerde zorg (en opvang) echt te organiseren als aanvulling op het Gewoon Opvoeden en de Basiszorg via de buurtteams. Het doel van aanvullende zorg is te voorzien in de meer gespecialiseerde jeugdhulp op een aantal expertisegebieden (zie hieronder). De aanvullende zorg heeft een kwalitatief, effectief en zo efficiënt mogelijk georganiseerd aanbod voor vragen waarin de basiszorg niet (geheel) kan voorzien. De visie op aanvullende zorg en de positionering in het Utrechtse Model waren in de Kadernota nog niet uitgewerkt. Dat gebeurt in dit hoofdstuk, gekoppeld aan het beschrijven van de vervolgopgave over hoe deze nader is in te richten. Daaraan voorafgaand wordt in het kader enige (landelijke) achtergrondinformatie gegeven op een aantal onderdelen.
GGZ-zorg Conform het Regeerakkoord 2012 wordt ook de jeugd-ggz overgeheveld naar gemeenten. Binnen dit palet van zorg vallen onder andere de preventieve GGZ-zorg (bijvoorbeeld het zorgaanbod voor kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblematiek (KOPP/KVO) dat nu nog onder de Wmo valt en geïndiceerde preventie). En gaat het om participatie in zorgadviesteams, diagnose, behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie tussen 7 en 12 jaar, gesprekstherapie bij een psycholoog, psychiatrische gezinsbegeleiding, verslavingszorg, e-health, acute psychiatrie en de multidisciplinaire zorg vanuit de ggz, waarvan het klinische deel soms ook in (academische) psychiatrische ziekenhuizen of vroegkinderlijke traumabehandeling wordt geleverd. Het kan hierbij ook gaan om gedwongen opnamen op grond van de Wet Bopz (die nog wordt vervangen door de Wet verplichte ggz). Een aantal van deze aandoeningen is zo specifiek en/of zeldzaam dat de aanpak ervan bovenregionaal, of in sommige gevallen landelijk moet worden georganiseerd. Omdat psychische en somatische klachten sterk kunnen samenhangen, is in het nieuwe jeugdstelsel extra aandacht nodig voor de samenhang met de somatische zorg en in algemene zin met de Zorgverzekeringswet, waaronder ook de ggz-zorg voor volwassenen, extramurale psychofarmaca, de huisarts en de praktijkondersteuner-ggz blijven vallen. Goede (keten-) afspraken en richtlijnen zijn hierbij van groot belang. Deze punten worden momenteel in een werkagenda van het Rijk, VNG/gemeenten en veldpartijen opgepakt. De jeugd GGZ wordt in het huidige systeem gefinancierd vanuit de zorgverzekeraars. Het is de intentie om tot goede afspraken te komen tussen de gemeenten (VNG) en de zorgverzekeraars om zo een zorgvuldige overdracht van taken te bewerkstelligen. De Gemeenten (VNG) hebben een voorstel geformuleerd om de overdracht in 3 jaar te realiseren, waarbij de gemeente steeds explicieter in de opdrachtgeverrol komt.
Proviniciale jeugdzorg Het landelijke kader wat nu voor de provinciale jeugdzorg wordt gehanteerd is de Wet op de Jeugdzorg. De huidige financiering loopt via de provincie(s). De volledige overheveling van de provinciale jeugdzorg naar de gemeente staat al langere tijd niet meer ter discussie. De samenwerking tussen de gmeente Utrecht, provinciale jeugdzorginstellingen en de provincie is stevig en heeft gersulteerd in afspraken die het mogleijk maken om te experimenteren. In de buurtteams wordt al voluit geparticipeerd door provinciale jeugdzorgzorginstellingen. In 2014 heeft de provincie gemeente de mogelijkheid gegeven om het beschikbare budget voor 100% in te zetten voor experimenten. Ook residentiële zorg en pleegzorg maken onderdeel uit van de provinciaal gefinancierde jeugdzorg.
32
AWBZ-functies Alle functies uit de AWBZ op de grondslag verstandelijke beperking voor jeugdigen tot 18 jaar worden naar de Jeugdwet overgeheveld. Het betreft onder andere de zorg voor lichtverstandelijk beperkte jeugdigen met gedragsproblemen zoals Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) die bieden en de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen met een psychische stoornis door Multifunctionele Centra (MFC’s). Aangezien gedragsproblemen bij jeugd-vb’ers vaak samenhangen met psychiatrische problematiek is er veel samenhang met jeugd-ggz. Voor deze vorm van jeugdhulp geldt dat een aantal van deze aandoeningen zo specifiek en/of zeldzaam kan zijn, dat deze bovenregionaal of in sommige gevallen landelijk moeten worden georganiseerd. Daarnaast kan bij (licht) verstandelijk beperkte jeugdigen een diversiteit aan zowel zorg- als gedragsproblematiek aan de orde zijn, die op voorhand niet eenvoudig te duiden is. Dat vraagt om een integrale aanpak, vroegtijdige signalering en een nauwe samenhang met onder andere het onderwijs als toegangspoort. Deze punten zijn – samen met andere punten die gedurende de transitieperiode moeten worden opgepakt voor deze groep - opgenomen in een werkagenda jeugd-vb en worden door het Rijk, VNG/gemeenten en veldpartijen in een werkgroepvb opgepakt. Jeugdigen bij wie al voor het 18e levensjaar duidelijk is dat zij op grond van een verstandelijke beperking hun verdere leven intensieve verblijfszorg nodig hebben zoals de AWBZ biedt, houden aanspraak op de AWBZ. Dit leidt tot een situatie waar in principe integrale jeugdhulp op lokaal niveau wordt vormgegeven voor deze doelgroep, behalve wanneer duidelijk is dat een jongere zijn hele leven intensieve verblijfszorg nodig heeft. In dat geval is de jeugdige erbij gebaat dat deze intensieve verblijfszorg onder een wettelijke kader zonder leeftijdsgrens valt, waarvoor de AWBZ met de focus op langdurige zorg bij uitstek geschikt is. Naast de zorg voor kinderen met een verstandelijke beperking en psychische problemen wordt ook de begeleiding voor alle grondslagen uit de AWBZ overgeheveld naarde Jeugdwet. Dit betekent dat wanneer een kind bijvoorbeeld begeleiding nodig heeft omdat het doof of blind is of een somatische ziekte heeft, de gemeente hiervoor verantwoordelijk is. Ook kan een gemeente ertoe besluiten dat kortdurende verblijf van kind of ouder buiten het gezin -zoals de AWBZ dat nu kent- noodzakelijk is in verband met ontlasting van een verzorger die belast is met permanent toezicht. Daarnaast kan de gemeente bepalen dat het nodig is om vervoer te bieden van en naar de locatie (binnen of buiten de gemeente) waar jeugdhulp wordt geboden, in verband met medische noodzaak en een gebrek aan zelfredzaamheid waardoor de jeugdige niet zelfstandig van en naar de locatie kan gaan.
5.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd 5.2.1 Aanvullend op de buurtteams via 3 scenario's Onze visie op Zorg voor Jeugd omvat onder andere het uitgangspunt dat de regie van de inzet van zorg bij het gezin of de cliënt ligt. We willen de aanvullende zorg dan ook zo simpel mogelijk organiseren en zo dicht mogelijk bij de cliënt. Op basis daarvan onderscheiden we in de toekomst 3 scenario's voor de inzet vanuit de aanvullende zorg. De drie scenario's zijn van toepassing op de regievraag "Wie is aan zet?". De scenario's zullen bij het vervolg van de transformatie richtinggevend zijn en als kapstok dienen voor de verdere inrichting van de Aanvullende zorg: Scenario 1: Buurtteam is aan zet, aanvullende zorg ondersteunt Scenario 2: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam ondersteunt Scenario 3: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam speelt geen rol Scenario 1: Buurtteam is aan zet, aanvullende zorg ondersteunt Situatie: Er is sprake van kindspecifieke problematiek die sterk is verweven met problematiek in het gezin 15 . Werkwijze: Het buurtteam stelt met het gezin een gezinsplan op. Onderdeel van dit plan is inzet vanuit de aanvullende zorg (het behandelplan). Het gezinsplan is leidend, de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het behandelplan ligt bij de aanvullende zorg. Voorbeeld: Vader is werkloos, moeder is overspannen en beide ouders zijn
15
Voor de eenduidigheid wordt hier gesproken over 'het gezin'. In meer algemene zin wordt in de jeugdhulp vaak
gesproken over het 'cliëntsysteem'. Dat kan een gezin betreffen, maar ook breder het kind of de jongeren in z'n directe omgeving.
33
beperkt in opvoedvaardigheden. Zoon is autistisch. Buurtteam stelt een gezinsplan op voor het hele gezin, onderdeel daarvan is het behandelplan voor de zoon dat wordt opgesteld en uitgevoerd door de aanvullende zorg met expertise op het gebied van jeugd-GGZ. Scenario 2: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam ondersteunt Situatie: Kindspecifieke problematiek belast onevenredig de gezinssituatie. Of gezinsproblematiek overstijgt expertise van het buurtteam. Werkwijze: Vanuit de aanvullende zorg wordt er een behandelplan opgesteld. Onderdeel van dit plan is inzet vanuit het Buurtteam (gezinsplan). Het behandelplan is leidend, de invulling van het gezinsplan is onder verantwoordelijkheid van het Buurtteam. Voorbeeld: Zoon is autistisch. Met vader en moeder gaat het goed, maar ze hebben wel moeite met het brengen van structuur in het gezin. De aanvullende zorg stelt een behandelplan op voor de zoon en werkt samen met gezin en buurtteam aan een gezinsplan, zodat het gezin zelf – ná de inzet van aanvullende zorg – indien nodig met nog ondersteuning van het buurtteam, zelfstandig verder kan. Scenario 3: Aanvullende zorg is aan zet, Buurtteam speelt geen rol Situatie: A) kindspecifieke problematiek, die het gezin niet onevenredig belast, maar wel (zeer) specialistische kennis vergt om te behandelen. B) Complexe kind- én gezinsproblematiek, die expertise buurtteam overstijgt en waarbij een permanent vervangende gezinssituatie nodig is. Werkwijze: De aanvullende zorg stelt een behandelplan op. Voorbeeld bij A): Zoon is autistisch. Ouders hebben genoeg in huis om hier op een goede manier mee om te gaan. Aanvullende zorg is verantwoordelijk voor een behandelplan voor de zoon. Voorbeeld bij B): Kind is uit huis geplaatst omdat ouders verslaafd zijn aan harddrugs (geen uitzicht op herstel). Kind wordt binnen de aanvullende zorg opgevangen om zo snel mogelijk een meer structurele vervangende gezinsplek te krijgen in bijvoorbeeld een pleeggezin of gezinshuis.
5.2.3 Inhoudelijk specialisme: drie expertisegebieden Voor wat betreft de inhoudelijke specialismen werken we op basis van de bovengenoemde regiescenario's uit wanneer bepaalde vormen van zorg noodzakelijk zijn. Hiervoor onderscheiden we drie expertisegebieden: Jeugd-Geestelijke Gezondheidszorg (J-GGZ) Bij J-GGZ betreft het jeugdigen die problemen hebben in het psychosociaal functioneren. De zorg en behandeling hiervoor wordt aangeboden door GGZ-instellingen. Kinderen met een Beperking (KMB) Bij KmB gaat het om jeugdigen die beperkingen hebben op fysiek, zintuiglijk en/of cognitief gebied. (L)VBinstellingen bieden zorg en behandeling aan jeugdigen met een cognitieve beperking, jeugdigen met een zintuiglijke en/of fysieke beperking worden verzorgd en behandeld door andere hierop gespecialiseerde instellingen. Zeer complexe gezinsproblematiek en/of gedragsproblematiek Wanneer er binnen gezinnen sprake is van zeer complexe problemen bij de ontwikkeling van kinderen of met opvoeden en/of opgroeien die niet (alleen) door het buurtteam kunnen worden opgelost, spreken we van systeemproblemtiek. In de huidige situatie wordt de zorg en behandeling hiervoor geboden door provinciale jeugdzorgaanbieders. De uitwerking binnen deze expertisegebieden bepaalt uiteindelijk welke vormen van zorg door de gemeente zal worden gecontracteerd per expertisegebied. Onder de verschillende vormen van zorg verstaan we bijvoorbeld ambulante of residentiële zorg (en pleegzorg) en consultatie, diagnose, behandeling en stut & steun (nazorg).
5.2.4 Verder inrichten in 2014 en 2015 De afgelopen periode zijn de bovenstaande inrichtingsprincipes (3 scenario's in combinatie met de expertisegebieden) getoetst en besproken met alle betrokken partijen, onder andere tijdens het Bestuurlijk Platform
34
Zorg voor Jeugd en één van de kenniscafé's. Er bestaat breed draagvlak om deze principes als vertrekpunt te nemen voor de nadere uitwerking en afspraken. In lijn met de meerjarige veranderstrategie trekken we in 2014 bij de verdere inrichting van de Aanvullende zorg gezamenlijk op met aanbieders van jeugdhulp. Dit willen we (onder andere) doen door het organiseren van ontwikkeltafels. Deze ontwikkeltafels hebben een tweeledig doel: a) Ten eerste zal het inhoudelijke concept nog nader uitgewerkt en ingevuld moeten worden aan de hand van de vraag hoe we de aanvullende zorg optimaal aan kunnen laten sluiten bij de buurtteams. Welke zorgvormen en producten zijn noodzakelijk om aanvullend op de buurtteams in te zetten (en voor de gemeente te contracteren)? Dit vergt een een stapsgewijze maar wel fundamentele ombuiging van de inrichting van de huidige aanvullende zorg (in termen van producten/diensten) én de sturing daarop. Ook hier zal sprake zijn van een meerjarig proces: omdat de knop niet zomaar om kan en om recht te doen aan de overgangsafspraken. Zo is in het kader van de JGGZ de verwachting dat er landelijke transitieafspraken worden gemaakt met een termijn van zo'n 3 jaar. b) Ten tweede moeten afspraken gemaakt worden over de inkoop en financiering van de Zorg voor Jeugd in 2015. De reeds vastgelegde afspraken in het Regionale Transitie Arrangement (RTA) vormen hiervoor de basis. Inbreng van de huidige kennis en kunde in bovenstaande opgave is wezenlijk. Daarnaast horen bij dit proces natuurlijk helderheid over de omvang van het huidige gebruik en beschikbare budgetten voor de aanvullende zorg. We wachten daarvoor nog op betrouwbare landelijke cijfers die we kunnen verbinden aan de uitgebreide informatie van de individuele aanbieders die in de zomer van 2013 is verzameld ten behoeven van het RTA. Een belangrijk houvast voor de definitieve inrichting van de aanvullende zorg zijn tenslotte de ervaringen die we nu al in de praktijk opdoen met de buurtteams en de noodzaak van het inzetten van aanvullende zorg. Op basis van de uitkomsten van bovenstaand traject kan de gemeente haar sturing- en bekostigingmodel voor de aanvullende zorg (voor de langere termijn) vormgeven dat aansluit bij de visie zoals die in het functioneel ontwerp is geschetst.
5.3 Toegankelijkheid jeugdhulp in de aanvullende zorg Alle vormen van begeleiding en zorg worden in de nieuwe Jeugdwet als jeugdhulp gekwalificeerd. Hierbinnen worden algemene en individuele voorzieningen voor jeugdhulp onderscheiden. Zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven zullen in Utrecht de buurtteams gaan fungeren als vrij in te schakelen vorm van jeugdhulp (en als algemene voorziening). Individuele voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk voor de cliënt. Voor deze vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige (en/of zijn ouders) deze hulp nodig hebben. Hiervoor is een beschikking nodig op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften. Wij beschouwen in Utrecht de aanvullende zorg als een individuele voorziening en dus niet als vrij toegankelijk voor cliënten. Waar mogelijk is de aanvullende zorg wel vrij inzetbaar door de medewerkers van de buurtteams: er is dus geen apart indicatieorgaan dat de noodzaak vaststelt.
5.3.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 Een belangrijk punt voor verdere inhoudelijke uitwerking voor de inzet van (en toegang naar) de aanvullende zorg is het maken van afspraken tussen de generalisten van het buurtteam en de andere (wettelijk bevoegde) verwijzers zoals de huisarts, de jeugdarts, de medisch specialist en de gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming. Zoals in het hoofdstuk over de buurtteams beschreven is hiervoor reeds een traject gestart in samenspraak met de Utrechtse Huisartsenvereniging, de jeugdartsen en Achmea. En ook de samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn een belangrijke partner in de integrale toewijzing van onderwijs/zorgarrangementen. Uitgangspunt is dat gezinnen/kinderen zo snel mogelijk de juiste zorg krijgen. Professionele autonomie en expertise staan hierin centraal in combinatie met de gezamenlijke ambitie om te kunnen sturen op de jeugdhulp volgens het principe van één gezin, één plan, één hulpverlener. Voor het afgeven van de beschikkingen (en de bijbehorende mogelijkheid van bezwaar en beroep) zal in 2014 een verordening worden opgesteld. Het transitiebureau van de VNG werkt momenteel aan een modelverordening op dit terrein die begin 2014 zal verschijnen en daarbij als handvat kan dienen. Ook zal de administratieve afhandeling van dit proces tijdig organisatorisch moeten worden belegd. Rond de zomer van 2014 dient hier een keuze in te zijn gemaakt.
35
5.3.2 Samen inrichten met Passend Onderwijs De samenwerking met passend onderwijs is zeker bij doorverwijzing naar dure specialistische zorg een punt van aandacht. Ook in het onderwijs worden leerlingen met een zeer specifieke ondersteuningsbehoefte doorverwezen naar zeer specialistische onderwijsvoorzieningen. In het bijzonder voor leerlingen met een zware ondersteuningsbehoeften in combinatie met een specialistische zorgvraag is het de uitdaging om hierin samen op te trekken en vorm te geven aan integrale toewijzing van een onderwijs-zorg-arrangement. Voorbeelden van zeer specialistische onderwijsvoorzieningen zijn scholen die het onderwijs verzorgen aan leerlingen met psychiatrische problematiek. Er is bijvoorbeeld een nauwe samenwerking tussen het UMC Utrecht en de Fritz Redlschool, waarin psychiatrische behandeling en het onderwijsprogramma nauw op elkaar zijn afgestemd. Leerlingen krijgen onderwijs in kleine klassen en er is veel aandacht voor de specifieke behoeften van de leerlingen. Bijkomend punt van aandacht bij het afstemmen en vormgeven van deze specialistische arrangementen, is het schaalniveau waarop deze specialistische voorzieningen zijn ingericht. Zowel in de Zorg voor Jeugd als in het speciaal onderwijs overtreft dit de schaal van de gemeente, en is het van belang om dit zowel lokaal als bovenlokaal (regionaal) vorm te geven in samenspraak met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de regiogemeenten.
5.4 Kwaliteit: landelijke kaders in combinatie met regionale en lokale accenten De Jeugdwet bepaalt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van kwalitatief goede jeugdhulp. Het is daarom van belang dat gemeenten (al dan niet in samenwerking met het Rijk) investeren in richtlijnontwikkeling, onderzoek en innovatie en daarover op landelijk niveau afspraken maken. Daarnaast is het kwaliteitsregime van de Jeugdwet analoog aan de wetgeving die geldt voor de gezondheidszorg (Wet BIG, WGBO, KWZ, WKCZ, WMCZ en in de toekomst mogelijk de WCZ 16 ). Toetsing van de kwaliteit vindt plaats door de Inspectie Jeugdhulpverlening (IJH) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het waarborgen van de kwaliteit van Zorg voor Jeugd heeft Utrecht hoog in het vaandel staan, ook voor de Aanvullende zorg. Om deze kwaliteit te kunnen garanderen gaan we voor de korte termijn uit van de huidige kwaliteitssystemen in de verschillende sectoren (bijv. de GGZ). Op langere termijn zullen de betrokken aanbieders van jeugdhulp het kwaliteitssysteem zo moeten doorontwikkelen dat het aansluit op onze visie en de nieuwe inrichting van de aanvullende zorg. Hierbij kan worden aangesloten op het professionaliseringstraject dat momenteel landelijk wordt ontwikkeld door de VNG en het Rijk in samenspraak met de beroepsverenigingen. Dit moet niet leiden tot bureaucratie en overregulering, maar dient vooral gericht te zijn op goede kwaliteit van zorg en bejegening van cliënten. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de relatie tussen cliënten en professionals bepalend is voor de kwaliteit van zorg. Het is dan ook belangrijk dat kwaliteitssystemen deze relatie optimaal ondersteunen.
5.5 Belangrijke verbindingen bij inrichting van de Aanvullende zorg Bij de nadere inrichting en ontwikkeling van de aanvullende zorg zal de aandacht vanaf de start uit moeten gaan naar het leggen van een aantal verbindingen: - De verbinding met het gedwongen kader behoeft aandacht binnen de aanvullende zorg. We hanteren daarvoor het concept zoals is dat is geschetst in het volgende hoofdstuk 'Jeugdbescherming nieuwe stijl'. - De aanvullende zorg moet heldere verbindingen leggen met de volwassenenzorg. Het gaat dan enerzijds om 16+ jongeren (oa zwerfjongeren en aanpak jonge ouders), anderzijds om volwassenenzorg daar waar problematiek van ouders effect heeft op de kinderen (bijv GGZ zorg voor volwassenen). De samenhang met de transformatie in de langdurige zorg (Meedoen naar Vermogen) en de afspraken met Achmea in het nieuwe samenwerkingsconvenant bieden hiervoor een goede basis. Specifiek rond de aanpak van zwerfjongeren zijn binnen de gemeente afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in de notitie 'Aanpak zwerfjongeren nieuwe stijl'. Die zijn in bijlage 7 opgenomen. - Een laatste aandachtspunt is ook in de kadernota al benoemd: het leggen van een verbinding met het (passend) onderwijs. De opgave is om –met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs- een integrale toewijzing voor specialistische ondersteuning en zorg uit te werken in de vorm van passende onderwijs/zorgarrangementen. Dit heeft als doel een efficiënte inzet van middelen en voorkomen van dubbele diagnostiek en bureaucratie. 16
Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg, Wet geneeskundige behandelovereenkomst, Kwaliteitswet
zorginstellingen, Wet klachtrecht cliënten zorgsector, Wet medezeggenschap cliënten zorgsector, Wet cliënten zorgsector.
36
6. Jeugdbescherming nieuwe stijl 6.1 Kadernota In de kadernota is vastgelegd dat de veiligheid van het kind altijd de ondergrens vormt. Daarmee bedoelen we dat als de veiligheid of gezondheid van het kind in het geding is en ouders onwillig of niet bij machte zijn om de situatie te verbeteren, dat we onze verantwoordelijkheid als overheid nemen om in te grijpen om de veiligheid van het kind te waarborgen. Naast het oogpunt van veiligheid, grijpt de overheid ook in als er sprake is van delinquent gedrag bij kinderen en jongeren. Vanuit het jeugdstrafrecht bestaat dan de mogelijkheid om jeugdreclassering in te zetten. Leerplicht grijpt in als er sprake is van verzuim op school. Tenslotte stimuleert de gemeente ook de vroegsignalering en aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor de financiering en positionering van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering nadrukkelijk bij de gemeenten. In de Jeugdwet wordt ook gesteld dat AMK en SHG samen moet worden gevoegd tot het AMHK, (Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) en wordt de financiering en positionering eveneens nadrukkelijk bij gemeenten gelegd. Dit biedt ons de gelegenheid om de uitvoering van de genoemde taken in te passen in onze structuur van de Zorg voor Jeugd: een Jeugdbescherming nieuwe stijl. Voorafgaand daaraan wordt in onderstaande kaders de huidige situatie op hoofdlijnen geschetst.
Huidige situatie. Op dit moment zijn er een aantal belangrijke spelers die in aktie komen als de veiligheid van het kind in het geding is of als er sprake is van delinquent gedrag. De Raad voor de Kinderbescherming speelt een centrale rol bij zowel het inzetten van Jeugdbescherming als Jeugdreclassering. Op basis van haar advies kan een kinderrechter een jeugdbeschermingsmaatregel of een jeugdreclasseringmaatregel opleggen. Op dit moment voeren de Bureau's jeugdzorg en de door hen gemandateerde instellingen, de maatregelen vanuit jeugdbescherming en jeugdreclassering uit. Bijvoorbeeld de William Schrikker Groep (wanneer er sprake is van een beperking bij kind of ouders), SGJ gezinsvoogdij (Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming), het Leger des Heils of Stichting Nidos (wanneer het gaat om vluchtelingen en asielzoekers). Deze landelijk werkende organisaties voeren de maatregelen uit, onder mandaat van Bureau Jeugdzorg. De overheid zet tevens in op vroegtijdig signaleren en aanpakken van kindermishandeling en huiselijk geweld. Op dit moment zijn er de Advies en Meldpunten Kindermishandeling en de Steunpunten Huiselijk Geweld. Huidige financiering en sturing. De uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen worden door het ministerie van Veiligheid en Justitie bekostigd. De uitvoering van de taken het AMK en het SHG door het ministerie van VWS. De provincies treden op als opdrachtgevende financiers van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling). De aanpak van huiselijk geweld valt onder de uitvoering van de WMO, waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn.
Jeugdreclassering Jeugdreclassering is in principe bedoeld voor jongeren (12-18 jaar, met uitzonderingen tot 21 jaar) die in aanraking zijn gekomen met Justitie en voor wie een lichte straf –zoals een Halt-afdoening of taakstraf – niet (meer) volstaat. Jeugdreclassering kan worden opgelegd door de kinderrechter en in een aantal gevallen ook door de officier van justitie (OM-afdoening). Ook bij een voorwaardelijke straf of een Gedrag Beïnvloedende Maatregel (GBM), kan JR worden opgelegd door kinderrechter of OM. JR is dan de toezichthouder op de uitvoering van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf en/of toezichthouder op de uitvoering van de gedragsbeïnvloedende maatregel. Deze gedragsbeïnvloedende maatregel wordt door de rechter opgelegd en bevat een intensief programma om het gedrag van de jongere te beïnvloeden. Het programma van de gedragsbeïnvloedende maatregel wordt voorafgaand aan de zitting door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering opgesteld. Ook kan JR worden ingezet bij nazorg na verblijf in een justitiële inrichting of op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. In het laatste geval gaat het om JR op vrijwillige basis (begeleiding in de periode tot de strafzitting).
37
Jeugdbescherming Waneer de veiligheid voor het kind in het geding is, kan een kinderrechter besluiten tot het opleggen van een Jeugdbeschermingsmaatregel. De maatregel wordt opgelegd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Er zijn drie jeugdbeschermingsmaatregelen die de rechter kan opleggen: een OTS of onder toezichtstelling (veruit de meest voorkomende jeugdbeschermingsmaatregel), ontzetting uit de ouderlijke macht of ontheffing uit de ouderlijke macht. Binnen de maatregel worden jongeren/gezinnen begeleidt, totdat de veiligheid van het kind niet meer in het geding is. Soms woont een kind daarbij tijdelijk niet meer thuis. De Jeugdbeschermingsmaatregelen worden op dit moment uitgevoerd door Bureau's Jeugdzorg en door hen gemandateerde partijen. Als aanvullend op de maatregel vrijwillige jeugdzorg nodig is, dan zorgt Bureau Jeugdzorg dat deze door haar geïndiceerde hulp wordt ingezet.
6.2 Positionering in de Zorg voor Jeugd Utrecht zet volop in op het ontwikkelen van een Jeugdbescherming nieuwe stijl. Met Jeugdbescherming Nieuwe stijl bedoelen we het geheel van de uitvoering van de volgende drie taken: - Jeugd Bescherming (civiel recht) - Jeugd Reclassering (jeugdstrafrecht) - AMHK. De uitvoering van de taken vindt plaats vanuit één team van generalisten. De Jeugdbescherming nieuwe stijl krijgt op dit moment al vorm via de ontwikkeling van de SAVE-teams. In het functioneel ontwerp positioneren we de jeugdbescherming nieuwe stijl in een losstaande gecertificeerde organisatie (zie hieronder bij kwaliteitskader) dicht naast het buurtteam. Op deze manier transformeren we ook de jeugdbescherming volgens de centrale uitgangspunten, één gezin, één plan en zoveel mogelijk één hulpverlener. Tot voor kort werden jeugdbescherming en jeugdreclassering pas ingezet als er een procedure was gestart om tot een maatregel te komen of als er een maatregel werd opgelegd. Op basis van de huidige samenwerking van de buurtteams en de SAVE teams zien we echter dat het vroegtijdig betrekken van deze jeugdbeschermers 'nieuwe stijl' kan voorkomen dat er maatregelen worden opgelegd én tegelijkertijd de ondergrens van veiligheid bewaakt wordt. En dat sluit goed aan bij de leidende principes van de kadernota. Concreet betekent dit dat op dit moment SAVE medewerkers op verzoek van buurtteam medewerkers al mee naar gezinnen gaan waar de bodemeisen van veiligheid in zicht komen. Daar kunnen ze gezamenlijk met de gezinnen bespreken wat de zorgen en hulpverleningsmogelijkheden zijn, maar ook, welke consequenties er aan verbonden worden als de situatie niet verbeterd. SAVE komt in beeld: - In eerste instantie voor informatie en advies. - Als de veiligheid van het kind gevaar loopt dan hebben de betrokken jeugdbeschermers (in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming) de taak ervoor te zorgen dat er een traject in gang wordt gezet voor het opleggen van een beschermingsmaatregel. SAVE kan ook in actie komen n.a.v. een melding bij het AMHK. - Als een maatregel is uitgesproken hebben de medewerkers de taak de maatregel te handhaven. In alle gevallen is (blijft) het buurtteam verantwoordelijk voor de hulpverlening aan het gezin, waarbij de regie (wel met in acht neming van de maatregel) bij het gezin zelf ligt. Als een kind of jongere overlast veroorzaakt of crimineel gedrag vertoont, dan komt eveneens de Jeugdbescherming Nieuwe stijl in beeld. Zowel voor het bieden van informatie en advies gericht op het beperken van de overlast en het voorkomen van crimineel gedrag, maar ook gericht op het uitvoeren van opgelegde Jeugdreclasseringmaatregelen. De uitvoering van de benodigde begeleiding en hulpverlening zal zo veel mogelijk door het buurtteam Jeugd en Gezin plaatsvinden, zonodig met inzet vanuit Aanvullende zorg. Voordeel van deze aanpak is: - Continuïteit in zorg, één gezicht voor de hulpverlening, ook als er een maatregel is. - Heldere rollen: jeugdhulpverlener (buurtteam en/of aanvullende zorg) ondersteunt het gezinsplan, de vertrouwensband met de jeugdhulpverlener wordt niet vertroebeld door rol als handhaver/bewaker van maatregel. - Veiligheid is scherp en onafhankelijk belegd en kan daarmee goed bewaakt worden. - Duidelijke toegang tot aanvullende (zwaardere) zorg: Het Buurtteam is als uitvoerder van de hulpverlening de partij die in overleg met SAVE zorgt voor toegang tot zwaardere vormen van hulp. - Nauwe samenwerking tussen buurtteam en SAVE voorkomt versnippering van de regie op de hulp aan gezinnen.
38
6.2.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 - In 2014 willen we de jeugdbescherming al zo veel mogelijk transformeren naar de SAVE-aanpak. Ook het voornemen van Bureau Jeugdzorg is om het aantal SAVE teams uit te breiden in de regio Utrecht Stad en in de andere regio's in Utrecht. Dit in nauw overleg met de provincie, aanbieders en de andere regiogemeenten. De (inkoop)afspraken hierover voor 2015 baseren we op het het Regionale Transitie Arrangement (RTA) en de daarop te maken concrete afspraken met het huidige Bureau Jeugdzorg. Onze intentie is om hierover meerjarige afspraken te maken. Zeer waarschijnlijk in bovenregionaal verband. - In samenwerking met VNG, ministerie van V&J, Landelijke Raad voor de kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland en enkele andere steden hebben we intensief samengewerkt bij het opstellen van een landelijke handreiking waarin alle aspecten beschreven staan voor sluitende afspraken met de toekomstige gecertificeerde instellingen (zie ook hieronder bij kwaliteit). Tevens ligt er een format klaar waarin de afspraken kunnen worden vastgelegd. In 2014 stellen we een samenwerkingsprotocol op met de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen die wij gaan inkopen.
6.3 Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) Vanuit het Rijk is aangegeven dat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) samengevoegd dienen te worden in het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). In het kader daarvan en met het oog op de drie decentralisaties is in G4 verband een visie ontwikkeld op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Per 1 januari 2015 dient het AMHK geïmplementeerd te zijn. Daarbij trekt Utrecht intensief op met Amersfoort en uitvoerende instanties als Bureau Jeugdzorg en Moviera om richting te geven aan de organisatie en de uitvoering van het AMHK. De richting is om het AMHK bovenregionaal (met de zes Utrechtse regio's) te organiseren en de uitvoering ervan te verbinden aan de ontwikkeling van de SAVE-teams. Het meldpunt blijft net als de huidige AMK's en het SHG laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk: voor burgers, huisartsen en ook voor instellingen als ziekenhuizen, scholen etc. In aansluiting op deze ontwikkeling werken binnen het project multidisciplinaire samenwerking kindermishandeling en seksueel geweld (MSKS) met andere ketenpartners (politie, OM, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Forensische zorg) om de samenwerking bij vermoedens van kindermishandeling verder te verbeteren.
6.3.1 Verder inrichten in 2014 en 2015 We doen in 2014, verbonden aan de ontwikkeling van SAVE, een voorstel voor de inrichting van een Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK – werktitel) met als onderdelen in ieder geval: - takenpakket en bijbehorende deskundigheden - werkgebied - openingstijden - organisatievorm - verbinding met de lokale infrastructuur voor zorg en welzijn, waaronder buurtteams in gemeenten waar deze bestaan of worden ontwikkeld - verbinding met de veiligheidsketen/het veiligheidshuis - de verbinding met SAVE - communicatie en naamgeving - middelen Huiselijk geweld heeft grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties. Het werk van de SHG’s en het AMK is nu onderdeel van drie organisaties. Zowel de SHG’s als het AMK hebben niet alleen een consulterende rol, maar ook een taak om toe te leiden naar hulp en in te grijpen bij acute dreiging. Continuïteit van deze taken is van wezenlijk belang voor de veiligheid van mensen die te maken hebben met kindermishandeling en huiselijk geweld.
6.4 Kwaliteit: landelijk kwaliteitskader en certificering In de Jeugdwet is opgenomen dat slechts gecertificeerde instellingen uitvoering mogen geven aan de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gekoppeld aan de inhoudelijke ontwikkeling van SAVE zal het huidige Bureau Jeugdzorg zich dus moeten omvormen tot gecertificeerde instelling.
39
Deze certificering gaat in 2014 plaatsvinden op basis van een door het ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld normenkader. Dit normenkader is/wordt als Ministeriële Regeling opgenomen in de Jeugdwet en heeft tot doel om de kwaliteit van de uitvoerende organisaties te borgen. Daarnaast borgt het de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor jeugdigen en gezinnen bij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten, gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming moeten een samenwerkingsprotocol opstellen, waarin expliciet wordt beschreven hoe de drie partijen invulling geven aan hun verschillende verantwoordelijkheden. In de Jeugdwet staat verder dat gecertificeerde instellingen geen jeugdhulp aan mogen bieden. Dat past bij het Utrechtse Model: het borgt enerzijds de vertrouwenspositie van de jeugdhulpverlener in een gezin (vanuit het buurtteam of de aanvullende zorg) en borgt anderzijds de rolvastheid van de jeugdbeschermer nieuwe stijl. Gecertificeerde instellingen hebben wettelijk gezien de positie om aan te geven welke jeugdhulp in specifieke gevallen ingezet moet zetten. Ook Kinderrechters, het Openbaar Ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van een justitiële jeugdinrichting (JJI) hebben deze in de wet verankerde positie. In de opmaat naar 2015 zullen we met deze partijen afspraken maken over de toepassing van hun bij wet geregelde mogelijkheden. Samengevat betekent het landelijk kader dat ook in het nieuwe systeem de functies van Jeugdbescherming en Jeugdreclassering vrij scherp zijn vastgelegd. De ruimte voor de gemeente voor de uitvoering van deze taken betreft dan ook voornamelijk de positionering van deze taken in het brede palet van de Zorg voor jeugd.
6.5 Zorg voor Jeugd in verbinding met het (lokale) veiligheidsbeleid We sturen nu al op de samenhang tussen de Zorg voor Jeugd en de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid (aanpak jeugdgroepen, extreem overlastgevende gezinnen, terugkeer na detentie). Hiermee beogen we -via de betrokkenheid van bijvoorbeeld het jongerenwerk, buurtteams en SAVE, Raad voor de Kinderbescherming, leerplicht- de effectiviteit te vergroten en efficiencywinst boeken. In het geval er een maatregel wordt opgelegd en/of als er gekozen wordt voor een interventie vanuit het (lokale) veiligheidsbeleid, dan worden deze richting jongeren of gezinnen ten uitvoer gelegd in nauwe samenwerking met het buurtteam en/of SAVE. In 2014 willen we als onderdeel van de transformatie deze verbinding verder ontwikkelen en intensiveren. Een opbrengst hiervan kan zijn dat we zorgen voor een vermindering van het aantal casusoverleggen rond jeugd en veiligheid. Specifiek aandachtspunt is de informatievoorziening in het kader van strafrechtelijke procedures. In Utrecht wordt bij de beoordeling van strafzaken op het Politiebureau, informatie vanuit de Raad voor de Kinderbescherming betrokken. Het totale veld van Zorg voor de Jeugd is echter (veel) breder dan hetgeen vanuit de Raad in beeld is. We zullen in overleg met het Openbaar Ministerie, de Politie, de Raad en jeugdhulppartijen onderzoeken in hoeverre het zinvol is om binnen de kaders van de privacywetgeving, in een vroeg stadium informatie te betrekken bij de beoordeling van strafzaken op het Politiebureau.
40
7. Financieel kader 7.1 Inleiding Het financieel kader waarbinnen de Jeugwet moet worden uitgevoerd is nog onzeker. In deze paragraaf gaan we in op wat we al weten en welke conclusies we daaruit kunnen trekken. Achtereenvolgens komen aan bod: - de herkomst en omvang van de beschikbare budgetten voor zover bekend - de inzet van de budgetten op basis van gedane inschattingen - de (financiële) onzekerheden
7.2 Herkomst budgetten Voor het bepalen van de omvang van de beschikbare budgetten voor de Zorg voor Jeugd beperken we ons vooralsnog tot de middelen die beschikbaar zijn voor de Basiszorg via de buurtteams, en de Aanvullende zorg (inhoudelijk en jeugdbescherming nieuwe stijl). De beschikbare budgetten komen uit de bestaande meerjarenbegroting, aangevuld met de middelen die het rijk overhevelt. In budgettaire zin laten we de middelen die omgaan in het Gewoon Opvoeden hier buiten beschouwing. Slechts een beperkt deel hiervan behoort in de programmabegroting tot Jeugd en daarbinnen een nog veel kleiner deel tot het toekomstige domein van de Jeugdwet.
7.3 Bestaande meerjarenbegroting Binnen het programma Welzijn, Jeugd en Volksgezondheid zijn voor de basiszorg in ieder geval de budgetten beschikbaar die nu worden ingezet voor de jeugdhulp die uitgevoerd wordt door JES030, voor het huidige Jeugdadviesteam (JAT) en de structurele middelen die worden ingezet voor de huidige experimenten met de buurtteams 17 . In totaal tellen deze budgetten op tot ca. 5,0 miljoen euro structureel.
7.4 Nieuwe middelen In de meicirculaire 2013 heeft het Rijk een eerste aankondiging gedaan van de budgetten per gemeente op basis van een historisch verdeelmodel. Voor Utrecht is het bedrag in de meicirculaire 57,8 miljoen euro. Op deze berekening heeft inmiddels (5 december jl.) een bijstelling plaatsgevonden door het Rijk. Voor Utrecht komt de herberekening uit op vrijwel hetzelfde bedrag, namelijk 57,9 miljoen euro. De belangrijkste wijzigingen in berekening hebben betrekking op: - een herverdeelcorrectie vanwege rijksgefinancierde jeugdzorg+ die niet goed in het verdeelmodel is meegenomen - een toevoeging voor het ouderaandeel in trajecten die samenhangen met jeugd GGZ-behandelingen en die bij de samenstelling van het macrobudget buiten beschouwing zijn gelaten (landelijk ca. 150 miljoen euro macrobudget) - een andere verdeling van het budget tussen gemeenten op basis van herziening in de Jeugdwet van het woonplaatsbeginsel. In geval van een voogdijmaatregel wordt die gemeente (financieel) verantwoordelijk waar de betrokken jeugdige op dat moment verblijft. Vaak is dat een pleeggezin of een residentiële instelling. Met name de laatste aanpassing (van de wet en de herberekening) lijkt voor Utrecht behoorlijke gevolgen te hebben omdat veel kinderen uit Utrechtse gezinnen die onder voogdij staan niet in Utrecht verblijven. Op dit punt is in de herberekening het bedrag voor Utrecht verlaagd, maar de gemeente draagt ook niet de kosten voor deze jeugdhulp.
7.5 Inzet budgetten Ondanks de nog bestaande onzekerheden rond de precieze beschikbare middelen kunnen we wel een eerste inschatting maken: vooral om te bepalen of het verantwoord is om de basizorg via de buurtteams in 2015 verder te implementeren in Utrecht. Hierbij nemen we de nodige voorzichtigheid en voorbehouden in acht, o.a. door gebruik te maken van bekende, en daarmee vaststaande, bedragen. In oktober hebben wij, in samenspraak met de Utrechtse regiogemeenten, het Regionale Transitie Arrangement (RTA) opgesteld. Aanleiding hiervoor is de afspraak tussen Rijk, provincies en gemeenten om gedurende het startjaar 2015 de zorgcontinuïteit voor cliënten te garanderen de daarvoor benodigde zorginfrastructuur (via de huidige aanbieders) te waarborgen.
17
Onderdeel van Programma Welzijn, Jeugd en Volksgezondheid, subdoelstelling 2.2
41
Voor het RTA hebben wij samen met de andere Utrechtse regio's in de provincie een inventarisatie uitgevoerd bij bestaande zorgaanbieders over de door hun geleverde zorg in 2012. Op basis van deze inventarisatie is een inschatting gemaakt van de aard van de zorg en de daarbij af te geven budgetgarantie in percentages. Hieruit volgt dat van het beschikbare budget ca. 25% beschikbaar is voor de basiszorg en ca. 75% voor aanvullende zorg. Omdat we op gemeentelijk niveau nog geen inzicht hebben in de verdeling van de kosten over de verschillende soorten zorg, houden we voor deze nota deze provinciale verdeling aan. Kanttekening hierbij is dat het niet aannemelijk is dat budgetten voor zorgtaken die deels of volledig op kunnen gaan in de buurtteams in 2015 ook al volledig beschikbaar zijn. De percentages in het RTA zijn afgesproken per werksoort, maar voor het preventieve en generalistische deel zijn helemaal geen garanties zijn afgegeven. Omdat de meeste zorgaanbieders meerdere werksoorten aanbieden, dus ook een deel preventief en generalistisch, kan het zijn dat instellingen, alsnog in de financiële problemen komen. Om deze reden zullen wij, zodra de budgetten bekend zijn met elke instelling afzonderlijk nagaan hoe het arrangement voor hen uitpakt en welke aanvullende afspraken eventueel met hen gemaakt moeten worden om de zorgcontinuïteit te garanderen in 2015. Uiteraard moeten deze afspraken goed afgestemd worden met de andere regio's, om ongewenste effecten te voorkomen. Daar staat tegenover dat aan de zorgaanbieders die een budgetgarantie krijgen wel gevraagd wordt om een bijdrage (in menskracht) te leveren aan de buurtteams en op die manier bij te dragen aan de gewenste transformatie. Uitgaande van het bedrag van 57,9 miljoen euro (berichtgeving Rijk in december), en rekening houdend met een post onvoorzien van 10%, blijft er een bedrag over van 52 miljoen euro waarop we de percentages van 25% en 75% kunnen toepassen. Dit betekent dat er voor de basiszorg via de buurtteams uit de rijksmiddelen ca. 13 miljoen euro beschikbaar kan komen. Aangevuld met de 5,0 miljoen euro uit de meerjarenbegroting levert dit een voorlopig totaalbudget op van ca. 18,0 miljoen euro voor de basiszorg. In de meest conservatieve variant bedraagt dit bedrag in 2015 al ca 12 miljoen euro. Dit bedrag lijkt in dit stadium voldoende om verantwoord verder te gaan met de uitbreiding van de basiszorg in de vorm van een ontwikkeluitvraag (zie paragraaf 4.5.3).
7.6 Onzekerheden en risico's Zoals gezegd is het financiële kader nog behoorlijk onzeker. Uitgangspunt blijft altijd dat de taken in alle gevallen uitgevoerd worden binnen de bestaande budgetten en de middelen die overkomen van het Rijk. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de uiteindelijke omvang van de basiszorg. Dat maakt het des te belangrijker om in de Zorg voor Jeugd de inhoudelijke beweging naar de 'voorkant' (naar meer generalistische zorg en preventie) voldoende te realiseren. De onderstaande onzekerheden en/of risico's hebben wij in beeld, proberen we te beheersen en waar mogelijk op te sturen: - De verdeling van kosten naar zorgsoort op gemeentelijk niveau wijkt af van de verdeling op provinciaal niveau. Zo moeten de precieze consequenties van de wijziging van het woonplaatsbeginsel (voor kinderen met voogdijmaatregel) nog in kaart worden gebracht. Een eerste analyse van de Rijksgegevens van december 2013 wijst erop dat hierdoor (binnen het totaalbudget) het budget voor de basiszorg toeneemt. - Het definitieve bedrag voor Utrecht dat bekend wordt gemaakt via de meicirculaire 2014. De Rijksberekeningen van mei en december 2013 zijn gebaseerd op productieafspraken, de meicirculaire 2014 zal zich baseren op gerealiseerde bedragen. - Een risico is dat de budgetten onvoldoende zijn voor de huidige zorgaanbieders om de continuïteit in de aanvullende zorg te blijven leveren en tegelijkertijd te werken aan de noodzakelijke vernieuwing. Hier zullen we goede afspraken met de aanbieders over moeten maken. - De effectiviteit van de werking van de basiszorg via de buurtteams op de doorstroom naar de aanvullende zorg is doorslaggevend voor de financiële haalbaarheid. - De rijksmiddelen zullen in de komende jaren verder afnemen doordat de korting stapsgewijs wordt ingevoerd tot en met 2017. Hierdoor is het vorige punt nog meer van belang én de noodzakelijke vernieuwing binnen de aanvullende zorg zelf. - De huidige verdeling van de rijksmiddelen is gebaseerd op historisch gebruik. Binnen enkele jaren zal een objectief verdeelmodel worden ingevoerd, waarvan de consequenties nog niet precies zijn in te schatten. We verwachten voor Utrecht echter een positief effect omdat het historische gebruik (i.v.m. vergelijkbare gemeenten) laag ligt. - Binnen de bestaande meerjarenbegroting zijn mogelijk meer budgetten beschikbaar van waaruit een bijdrage aan de Basiszorg via de buurtteams geleverd kan worden. Bijvoorbeeld binnen het programma Onderwijs (middelen voor schoolmaatschappelijk werk in het VO). Deze zijn nu nog niet meegenomen.
42
7.7 Voorjaarsnota 2014 en Programmabegroting 2015 Bij de voorjaarsnota 2014 komen wij met een meer gedetailleerd uitgewerkt financieel kader gebaseerd op de dan beschikbare informatie. Daarin zullen wij ook terugkomen op bovenstaande punten. Uiteindelijk wordt het budgettaire kader vastgesteld in de programmabegroting 2015. De nieuwe (financiële) verantwoordelijkheden van de gemeente in het jeugddomein vragen ook om een nieuwe programmaindeling op dit punt.
43
8. Belangrijke randvoorwaarden 8.1 Participatie van ouders en jongeren 8.1.1 Betrokkenheid op alle nivo's In de kadernota is vastgelegd dat een belangrijke rol in ons streven naar kwaliteit is weggelegd voor de cliënt. Niet alleen de ouders/opvoeders, maar ook de kinderen moeten hierin een stem hebben. De belangrijkste vernieuwing op dit terrein ligt in de transformatie van de zorg- en begeleidingstraject zelf. De cliënt heeft samen met de jeugdhulpverlener (vanuit de basiszorg of de aanvullende zorg) de regie over het gezinsplan. Door hen nadrukkelijk de lead te geven, hebben gezinnen directe invloed op de aard en omvang van zorg. Als het gaat om het betrekken van cliënten bij de Zorg voor Jeugd maken we in de uitwerking onderscheid in drie nivo's, namelijk: 1. De cliënt heeft (uitzonderingen daargelaten) de regie in het eigen hulpverleningstraject. Dit sluit aan bij de leidende principes van het Utrechtse model en de werkwijze die momenteel al in in de werkwijze van de buurtteams wordt toegepast. 2. De cliënt heeft invloed op het beleid van de instellingen die jeugdhulp verlenen. Deze rechtspositie van de cliënt is in de Jeugdwet stevig verankerd. Bijvoorbeeld de vereisten aan organisaties voor het hebben van een cliëntenraad (en de samenstelling daarvan), een vertrouwenspersoon, een vertrouwenscommissie is en de organisaties van een goede klachtregeling. Als gemeente sturen we hierop door deze vereisten vanaf 2015 (vanuit onze opdrachtgeversrol) op te nemen in de inkoop- en subsidieafspraken. 3. De cliënt heeft invloed op het gemeentelijk beleid. Dit laatste nivo betreft de rol van cliënten op het gemeentelijk beleid rond (de kwaliteit van) Zorg voor Jeugd. Als gemeente sturen wij hierop door bijvoorbeeld cliënttevredenheid op te nemen als belangrijke indicator in de toekomstige opdrachten en monitoring van de resultaten. Daarnaast zijn en worden (vertegenwoordigers van) cliënten nu al betrokken bij het transformatieproces zelf. Daarover hieronder meer.
8,1.2 Betrokkenheid bij de verdere inrichting van de Zorg voor Jeugd De gemeente benut nieuwe ingangen om bij de inrichting van de Zorg voor Jeugd de inbreng van ouders en jongeren zelf goed te borgen. - Bij de totstandkoming van het Utrechtse model worden zowel cliënten/ouders (via het ouderennetwerk van ouders in de jeugdzorg) als belangenorganisaties intensief betrokken, bijvoorbeeld via de kenniscafé's en het diner pensant. - Ook met de jongeren zelf in gesprek te gaan over de ontwikkelingen die gaande zijn en de richting die Utrecht inslaat. Begin 2014 vindt een startbijeenkomst plaats met een divers samengestelde groep jongeren. We maken hierbij gebruik van de contacten die er al zijn met diverse jongeren, zoals het Jeugdwelzijnsberaad, JoU Utrecht, Jes030, U-2bheard en JiJ Utrecht. Met deze jongeren wisselen we van gedachten over de visie van de gemeente op de Zorg voor Jeugd en hoe we de vertaling maken naar de leefwereld van jongeren. - We maken met de jongeren afspraken over hoe we hier vanaf 2015 een goede, structurele vorm aan kunnen geven. Het gaat dan om de dialoog van de cliënten met de aanbieders van jeugdhulp, maar ook de laagdrempelige participatie van jongeren in het gemeentelijke beleid van de Zorg voor Jeugd. - We willen in deze dialoog niet op voorhand duiken in vaste overlegstructuren. Belangrijk is te zoeken naar vormen die aanspreken, bijvoorbeeld via de toepassing van het gebruik van social media.
8.2 Verwijsindex De Verwijsindex is een digitaal instrument om samenwerking tussen professionals te bevorderen, indien zij zijn betrokken bij kinderen waar enige vorm van zorg bij is. De verantwoordelijkheid voor de uitrol en implementatie van de Verwijsindex is via de Jeugdwet belegd bij de gemeente. In Utrecht wordt sterk ingezet om de verwijsindex binnen alle domeinen aan te sluiten en het gebruik te bevorderen. Inmiddels zijn 145 organisaties aangesloten en hebben 1667 professionals toegang tot de verwijsindex Utrecht. Er zit een stijgende lijn in het aantal signalen dat wordt afgegeven. Doordat er veel nieuwe organisaties aangesloten worden stijgt het aantal matches met ‘waarde’ waarop geacteerd kan worden.
44
Er wordt vanuit de gemeente gemonitord of er na een match afstemming plaatsvindt en coördinatie van zorg wordt opgepakt. De verwijsindex ondersteunt hiermee het tot stand komen van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. De buurtteams registreren de kinderen waar ze bij betrokken zijn in de verwijsindex. Zo is voor alle betrokkenen duidelijk is dat er een medewerker van het buurtteam bij het gezin betrokken is. In 2014 zal de focus liggen op een aantal domeinen: - Onderwijs. De verwijsindex wordt nog onvoldoende benut binnen het onderwijs (PO & VO) via de samenwerkingsverbanden wordt de verwijsindex weer onder de aandacht gebracht en de verwijsindex krijgt een rol binnen het Passend Onderwijs. - Ook de zorgconsulenten in de voor- en vroegschoolse educatie worden komend jaar getraind. - Buurtteams. De nieuw te starten buurtteams zullen worden aangesloten op de verwijsindex - Interregionale organisaties. Om GGZ en bestaande jeugdzorginstellingen aan te sluiten, wordt samengewerkt met alle verwijsindex regio’s binnen de provincie Utrecht. Hier is al een start mee gemaakt in 2013 en in 2014 wordt deze samenwerking voortgezet. - Huisartsen. De eerste huisartsen worden nu getraind en aangesloten op de verwijsindex. Het doel is om in 2014 steeds meer praktijken aan te sluiten. - Werk&inkomen. Team jongeren, het dak- en thuislozen team en schuldhulpverlening worden komend jaar getraind en aangesloten. Een actueel overzicht van aangesloten organisaties staat op www.utrecht.nl/verwijsindex
8.3 Leren van incidenten: naar een andere 'reflex' Geen enkel systeem kan risico's helemaal voorkomen en uitsluiten; ook de nieuwe Jeugdwet of de Zorg voor Jeugd niet. Er zullen zich dus in Nederland ook na 1 januari 2015 tragische incidenten voordoen met kinderen of in gezinnen die al dan niet in contact zijn (geweest) met de jeugdhulp. Deze incidenten variëren enorm in omvang en impact en iedere zaak is uniek. Zoals in de kadernota aangegeven kent Utrecht al een opschalingsmodel en heeft in de toepassing daarvan ook een organisatiestructuur met verantwoordelijkheden opgesteld. Met de nieuwe verantwoordelijkheden per 2015 is in 2014 een herziening en actualisatie nodig. De buurtteams, het nieuw te vormen AMHK en de Jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE) zullen hier een belangrijke rol in spelen. Na vrijwel ieder incident volgt de roep om extra maatregelen, vaak in de vorm aanvullende regelgeving, protocollen of registratie. Zeker in de jeugdzorg is dat de afgelopen jaren zo gegaan en treedt deze 'risico-regelreflex' bijna automatisch in werking. Uiteraard blijft het van groot belang om ieder incident zorgvuldig te onderzoeken, maar we willen daarbij toewerken naar een cultuur die meer gericht is op leren en reflecteren dan het te snel invoeren van aanvullende regelgeving en procedures. Hiervoor is zowel bij de betrokken uitvoerders als bestuurlijk lef en moed nodig. De eerste concrete stap voor deze vernieuwing is dat we eind november jl. op basis van reële casuïstiek een oefensessie hebben doorlopen met betrokkenen op uitvoerend, management en bestuurlijk nivo. Voor de zomer van 2014 willen we minimaal nog één vergelijkbare bijeenkomst houden. Hierbij is het doel om het gezamenlijk inzicht te vergroten in het functioneren van de crisisbeheersingsorganisatie en beter inzicht te krijgen in de (effecten van) de eigen rol en handelen tijdens en na een incident. Met als uiteindelijk doel om te leren voor de toekomst. Deze ervaringen en conclusies willen we in 2014 benutten voor het vernieuwen van het opschalingsmodel. Ook de landelijke kennisontwikkeling op dit terrein benutten we bij het verder vormgeven van een gedegen en zorgvuldige werkwijze.
8.4 Uitgangspunten voor communicatie Tijdige en zorgvuldige communicatie met bewoners, ouders, gezinnen en het maatschappelijke partners is een belangrijke randvoorwaarde voor een zorgvuldige transformatie in de Zorg voor Jeugd. Omdat de veranderingen in 2014 steeds concreter zichtbaar zullen worden, zal het belang van communicatie de komende periode toenemen. Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten voor communicatie alvast benoemd: - Voor elke communicatieopgave wordt een duidelijke (en onderling afgestemde) boodschap vastgesteld waar in heldere taal het belang en de richting van de verandering, de nieuwe rol van de gemeente en de samenhang met andere ontwikkelingen in het sociale domein duidelijk wordt. - Bij de uitwerking van communicatieplannen maken we gebruik van bewonersonderzoek naar de
45
informatiebehoefte. - Er wordt een duidelijk herkenbaar en eenduidig gezicht gegeven aan de buurtteams in de stad. - Bij de introductie en positionering van de basiszorg voor Jeugd de buurteams maken we gebruik van wijk en buurtgesprekken op voor bewoners aansprekende thema's. Bijvoorbeeld in samenwerking met het CJG of scholen in de wijk. Zo efficiënt en effectief mogelijk communiceren door: •
In de communicatie met de buurt gebruik te maken van de ervaring opgedaan door de buurtteams in Ondiep en Overvecht.
•
In de communicatie zoveel mogelijk de logische ontmoetingsplaatsen en intermediars voor ouders en kinderen te benutten.
•
Aan te sluiten bij bestaande media van zorg/onderwijs en welzijnsinstellingen, zoals bijvoorbeeld
•
Maatschappelijke instellingen en professionals in de wijk (van huisarts tot woningcorporatie, van
nieuwsbrieven van scholen en de veel geraadpleegde website van het CJG basischool tot wijkagent ) tijdig betrekken bij de introductie van de buurtteams. - Extra aandacht voor cultuursensitieve communicatie, inschakeling van social media met name voor communicatie met jongeren en aandacht voor visualisatie t.b.v. communicatie met laaggeletterden - Tijdens de overgangsfase -via instellingen- maken we zoveel mogelijk gebruik van gepersonaliseerde communicatie naar huidige cliëntgroepen. - Benutten van interactieve communicatiemiddelen, om snel en adequaat vragen van bewoners en professionals te beantwoorden. - Bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van cliëntparticipatie (zie paragraaf 8.1) toegesneden op de Zorg voor Jeugd. - Partners (zorg en hulpverleningsinstellingen, zelfstandig gevestigde professionals, regionale partijen) blijven informeren en betrekken bij de ontwikkel- en uitvoeringsopgave van het nieuwe jeugdhulpmodel. Zorginstellingen en zelfstandige professionals waar nodig faciliteren om tijdens de overgangsfase cliënten in lopende hulpverlenings- en zorgtrajecten tijdig en zorgvuldig te informeren. Gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en zorginstellingen In de komende periode wordt op basis van de bovenstaande uitgangspunten een communicatieplan uitgewerkt voor de fase voorafgaand én de eerste fase na de invoering van de Jeugdwet. De gemeente wil in dit communicatietraject nauw samenwerken met de betrokken aanbieders van jeugdhulp en cliëntenorganisaties en heeft een kaderstellende en coördinerende rol. Het gaat om brede publiekscommunicatie, communicatie met specifieke bewonersgroepen, met alle betrokkenen - organisaties, instellingen, professionals, regionale partners-, en de communicatie over de Zorg voor Jeugd richting de media. Gedurende de transitiefase blijven jeugdhulpprofessionals en zorginstellingen primair verantwoordelijk voor de communicatie met hun bestaande cliënten (ouders en kinderen).
46
Bijlage 1. Een denkraam voor sturing in de transformaties Algemeen denkraam: kijken we door dezelfde bril? Zoals aangegeven is in de aanloop naar dit Uitvoeringsplan 1e fase in breed verband (Meedoen naar Vermogen, Zorg voor Jeugd en Vernieuwend Welzijn) nagedacht over sturing in het sociale domein. Met het begrip sturing doelen we op de manier waarop de relatie tussen gemeente en maatschappelijke organisaties (en burgers) is vormgegeven en de wijze waarop wij daar als gemeente vanuit onze verantwoordelijkheid invulling aan geven. Hiervoor is een denkraam ontwikkeld dat als handvat kan worden gebruikt om door 'dezelfde bril' te kijken naar de vraagstukken rond sturing, bekostiging en inkoop van de verschillende producten en diensten die in het kader van de transformaties (in het bijzonder Zorg voor Jeugd en Meedoen naar Vermogen) door de gemeente kunnen worden ingezet.
Toelichting op het denkraam Vertrekpunt zijn de beoogde maatschappelijke effecten, maar er zijn geen causale relaties Kern van het denkraam is dat beoogd wordt om bepaalde maatschappelijke effecten te bereiken of beter gezegd te beïnvloeden. Bij Jeugd bijv…..Hierbij is het van belang te onderkennen dat deze maatschappelijke effecten worden beïnvloedt door het gemeentelijk beleid, maar evenzeer (en soms zelfs voornamelijk) door externe factoren. Het gaat bij dit type effecten dus nooit om een lineaire, causale effectrelatie. Sterker nog: onderzoek en ervaring hebben geleerd dat het op deze manier benaderen en invullen van de sturingsrol van de gemeente tot de verkeerde prikkels (en rolverdelingen) kan leiden. Niet voor niets is in de Kadernota's vastgelegd dat de beoogde transformatie in het sociale domein om nieuwe sturingsconcepten vraagt. Van leidende principes (via kadernota's) naar sturing op 3 nivo's Op basis van de algemene landelijke en gemeentelijke beleidskaders (collegeprogramma en programmabegroting) zijn in de kadernota’s Jeugd en Meedoen naar vermogen de leidende principes van de transformatie beschreven in combinatie met het model op hoofdlijnen. In dit document wordt dit model waar mogelijk verder verfijnd in een functioneel ontwerp voor Zorg voor Jeugd. De leidende principes vormen het gezamenlijk fundament die een toetssteen zijn voor het handelen van alle betrokken partners (beleid en uitvoering) en daarmee voor de meer concrete invulling van de sturingskeuzes die
47
vervolgens gemaakt worden. Met de betrokken partners worden op 3 nivo's (samenwerkings)afspraken gemaakt die passen binnen de leidende principes en waarvan de verwachting is dat ze bijdragen aan het beoogde maatschappelijke effect op lange termijn. Deze drie lagen (in het denkraam aangeduid met Romeinse cijfers) zijn voorwaardelijk voor elkaar en moeten met elkaar samenhangen. Afhankelijk van de fase van transformatie zal het accent op één van de lagen liggen. - Op niveau I gaat het om samenwerking en gezamenlijk leren en ontwikkelen (van nieuwe werkwijzen en instrumenten) op basis van de uitgangspunten en leidende principes van de transformatie. De vorming en opzet van de basiszorg (via buurtteams) en de jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE-teams) zijn hiervan bijv Jeugd belangrijke voorbeelden. - Op niveau II gaat het om keuzes en afspraken die gaan over de wijze van bekostiging, de financiële aspecten, zoals het budgettaire kader, en de wijze van opdrachtgeverschap (subsidie- of aanbestedingsprocedure; meerjarig of korte termijn). - Op niveau III gaat het om sturing in de vorm prestatieafspraken zoals vastgelegd in uitvragen en daarop gebaseerde subsidies en contracten. Het gaat daarbij om de kwantiteit en kwaliteit van instrumenten, voorzieningen, producten, etc. Gemeentelijke rollen Bij deze sturingsniveaus horen ook verschillende rollen van de gemeente. Naast de rol van kadersteller, heeft de gemeente de rollen van opdrachtgever, controleur, partner en evaluator. Deze vijf rollen zijn altijd aan de orde, maar waarop het accent ligt verschilt. De rollen van opdrachtgever en controleur passen met name bij het tweede en derde niveau van sturing. Daarnaast staan de rollen van partner en evaluator. Deze rol vraagt wederzijds committment en afspraken op de (middel)langere termijn over de bijdrage aan het monitoren van de beoogde maatschappelijke effecten. Daarbij is het van belang dat de rollen en bijbehorende afspraken en opdrachten elkaar versterken en in samenhang worden uitgevoerd. Verbinding en monitoring De transformaties ZvJ en MnV zijn bij uitstek processen waarin de leidende principes, de sturingsnivo's en de verschillende rollen goed aan elkaar verbonden moeten worden. Het zal zeker in de eerste jaren eerder regel dan uitzondering zijn dat de afspraken tussen gemeente en aanbieders betrekking hebben op zowel innovatie en strategisch partnerschap (irt de transformatie) als op concrete producten en diensten op het gebied van zorg en begeleiding. Het sturingsmodel is een continue proces (zoals de plan-do-check-act cyclus). Dit kan leiden tot bijstelling, zowel van bijstelling van de kaders of de geformuleerde maatschappelijke effecten, van de in te zetten instrumenten of van de uitvoering. Bij de verschillende sturingslagen en rollen passen dus ook verschillende vormen van monitoring en bijbehorende termijnen. Een voorbeeld: het is niet zinvol om maatschappelijke effecten jaarlijks bij te stellen of daarop afrekenbare doelen te formuleren. Daar past een meerjarige monitoring bij om trends en ontwikkelingen te volgen. Bepaalde financiële en prestatieafspraken kunnen (en moeten) wel op de korte termijn worden gevolgd. anneer het de rol van controleur betreft gaat het om het monitoren van de budgetten en de geleverde diensten en prestaties. Wanneer het de rol van evaluator betreft gaat de monitoring veel meer om de dialoog tussen gemeente en aanbieder om te komen tot verbetering van de aanpak. Wanneer het gaat om trajecten waarin leren en ontwikkelen een belangrijk element vormen (zoals in de eerste fase na de decentralisatie) is het waarschijnlijk nog niet goed mogelijk om hard af te rekenen op de effecten. Bovendien is in veel gevallen nog helemaal niet duidelijk waarop gestuurd moet gaan worden. In dat geval kan het zinvol zijn om zeker de eerste jaren vooral te monitoren op aantallen, doorstroom en proceskenmerken. Hiermee krijgen gemeente en partners grip op het proces en inzicht in mogelijke indicatoren. Op een later moment kunnen dan vervolgens op basis daarvan hardere resultaat- en budgetafspraken gemaakt worden waarmee sturing gegeven kan worden. Een hier aan gekoppelde mogelijkheid is om gebruik te maken van de systematiek van benchmarking (bijvoorbeeld tussen de resultaten van de buurtteams in de verschillende gebieden) om vervolgens een gesprek aan te gaan over de resultaten.
48
Bijlage 2. Planning transformatie Zorg voor Jeugd Mijlpalenplanning transformatie Zorg voor Jeugd (november 2013) is separaat bijgevoegd.
49
Bijlage 3. Factsheet hoofdlijnen Jeugdwet
Hoofdlijnen wetsvoorstel
Jeugdwet September 2013
50
Op 1 juli 2013 hebben de staatssecretarissen van ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie het voorstel voor de Jeugdwet aangeboden aan de Tweede 1 Kamer. Dit is een belangrijke kaderstellende stap in de overgang naar een nieuw jeugdstelsel. Het wetsvoorstel behelst het onderbrengen van alle jeugdhulp bij gemeenten. De planning is dat deze in werking treedt per 1 januari 2015. In deze factsheet zijn de kernelementen van het wetsvoorstel op een rij gezet.
Visie Het stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Deze inzet vloeit ook voort uit het VN-Verdrag over de rechten van het kind (Kinderrechtenverdrag). Omdat het huidige jeugdstelsel verschillende tekortkomingen laat zien, is een omslag (transformatie) nodig die leidt tot: • preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk; • minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren; • eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen; • integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur; • meer ruimte voor jeugdprofessionals en vermindering van regeldruk. De nieuwe Jeugdwet maakt gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat om - afgestemd op
Jeugdhulp Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke 2
verzorging bij een beperking . Preventie en de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vallen niet onder het begrip jeugdhulp. Niettemin is de gemeente daar in het nieuwe stelsel wel verantwoordelijk voor en dient zij daar in het beleidsplan ook aandacht aan te besteden.
Leeftijdsgrens In het wetsvoorstel voor Jeugdwet is de leeftijdsgrens van 18 jaar het uitgangspunt voor jeugdhulp en de uitvoering van
kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen ste tot maximaal het 23 levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits voldaan wordt 3 aan de voorwaarden. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van de Jeugdwet geen leeftijdsgrens.
Verantwoordelijkheid gemeenten In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van gemeenten omvat: • het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod; • het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen
de lokale situatie – maatwerk te leveren en verbinding te leggen
en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid. Door ontschotting van budgetten wordt betere samenwerking rond gezinnen mogelijk.
• het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de compensatieplicht Wmo), als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden; • de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; • het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling; • de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid;
2
3
1
Kamerstukken II 2012/13, 33 684
Voor de complete begripsomschrijving van jeugdhulp zie artikel 1.1 van het wetsvoorstel. Uit de definitie van “jeugdige” in artikel 1.1 van het wetsvoorstel volgt dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor jeugdhulp waarvan nog vóór de achttiende verjaardag was bepaald dat die noodzakelijk is, die al vóór dat moment was aangevangen of waarvan noodzakelijk is deze te hervatten binnen een half jaar nadat de jeugdige achttien is geworden. Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet | 3
51
• het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners. Gemeenten baseren hun beleid op de volgende uitgangspunten: a. preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; b. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen; c. bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders; d. inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht); e. waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit; f. integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.
Regionale samenwerking In de Jeugdwet staat dat gemeenten op bovenlokaal niveau samenwerken, indien dat noodzakelijk is. Dit geldt voor een aantal taken, zoals de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bepaalde specialistische vormen van zorg en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Het betreft hier relatief kleine doel-groepen, waarvoor een beperkt aanbod beschikbaar is. Vaak gaat het ook om dure vormen van zorg, of is hiervoor specifieke kennis nodig van de inkopende partij. Om die redenen is het zowel inhoudelijk als vanwege het financiële risico opportuun dat gemeenten deze taken via samenwerking oppakken. Dit geldt ook voor het instellen van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Het spreekt voor zich dat gemeenten bij samenwerkingsafspraken rekening houden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden, kiezen voor een passend schaalniveau en afspraken maken over financiering van het aanbod in de regio.
Toegang tot jeugdhulp De verantwoordelijkheid van gemeenten voor de toegang tot jeugdhulp omvat: • organiseren van herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp; • waarborgen dat passende hulp tijdig wordt ingezet en dat de juiste expertise beschikbaar is; • voorzien in een consultatiefunctie voor professionals die werken met jeugdigen; • mogelijk maken van directe interventie in crisissituaties; • bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp inschakelen of een verzoek tot onderzoek door de raad bij de kinderbescherming overwegen; • kosteloos en anoniem advies beschikbaar stellen voor jeugdigen met vragen over opgroeien en opvoeden (kindertelefoon). Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. De uitgangspunten van eigen kracht en één gezin, één plan, één regisseur staan hierbij centraal. Het centrum voor jeugd en gezin (CJG) is een mogelijke vorm om de gemeentelijke toegangsfunctie vorm te geven, maar dit kan ook in een andere vorm, bijvoorbeeld via een (multidisciplinair) wijkteam. Welke vorm het meest geschikt is, hangt af van de lokale situatie. De huisarts behoudt zijn rol als doorverwijzer naar jeugdhulp, evenals de medisch specialist en de jeugdarts. Gemeenten maken op landelijk en lokaal niveau afspraken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over inzet van deze artsen en doorverwijzing naar jeugdhulp. In een gesprek met de jongere, de ouders en het sociale netwerk zal in beeld gebracht worden wat de hulpvraag is en of en op welke manier de eigen kracht van de jeugdige, het gezin en het sociale netwerk kan worden ingezet. Als zij het probleem niet zelf kunnen oplossen, wordt bekeken welke jeugdhulp het meest passend is. Dit gebeurt door zorgvuldig het gesprek met de betrokkenen te voeren en de juiste deskundigheid op het juiste moment bij dit gesprek te betrekken. Het kind en zijn ouders zijn daarbij uitgangspunt. De professional dient de afweging te kunnen maken
Eind mei 2013 heeft de VNG geïnventariseerd welke taken
of de hulpvraag van het gezin voldoende is om de veiligheid van
gemeenten lokaal, regionaal of landelijk niveau willen vormgeven.
het kind te garanderen.
Gemeenten zijn in dat kader op 41 formele regio’s uitgekomen voor de nieuwe Jeugdwet, maar bepaalde taken worden op
De gemeente bepaalt zelf welk deel van de voorzieningen vrij
bovenregionaal niveau opgepakt. Al deze regio’s zijn vanuit inhoud
toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen
tot stand gekomen: gemeenten hebben gekeken welke taken zij zelf
van jeugdhulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of
kunnen uitvoeren en voor welke taken zij moeten samenwerken om
diens ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
hun inwoners goed te kunnen ondersteunen. Zo organiseren
Wanneer het kind en de ouders niet tevreden zijn met de uitkomsten
gemeenten bijvoorbeeld de eerstelijnstaken in de eigen gemeente.
van het gesprek, dan is er een procedure voor bezwaar (gemeente)
Ambulante hulp wordt soms lokaal en soms in de regio’s opgepakt
en beroep (rechter). De competenties die nodig zijn voor de bepaling
en specifieke jeugdhulp wordt vooral in de regio’s opgepakt. Voor de
van welke jeugdhulp nodig is, worden uitgewerkt met relevante
uitvoering van kinderbeschermings-maatregelen, jeugdreclassering
partijen, zoals de beroepsgroepen, opleidingen en wetenschappers.
en andere complexe taken gaan alle gemeenten regionaal of
Daarnaast komen er regels ten aanzien van de deskundigheid
bovenregionaal samenwerken. Gesloten jeugdhulp wordt
waarover de gemeente ten behoeve van de toeleiding, advisering en
voornamelijk bovenregionaal ingericht.
bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp en de consultatiefunctie moet beschikken.
4 | Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet
52
Advies- en Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Gemeenten worden verantwoordelijk om op bovenlokaal niveau een
jeugdreclassering zijn twee bijzondere taken. Het doel van een
Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) te organiseren. In het AMHK worden het huidige
kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging
Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt
betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van de jeugdige en
Huiselijk Geweld (SHG) geïntegreerd. Het doel van de integratie
zijn ouders. Dit ingrijpen dient met waarborgen omkleed te zijn. Die
is een betere samenhang in de aanpak van huiselijk geweld en
waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid,
kindermishandeling. Hierdoor zal een integrale en systeemge-
verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. Deze
richte aanpak voor het gezin worden bevorderd.
beginselen gelden ook voor de uitvoering van de jeugdreclassering.
De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van
voor de veilige ontwikkeling van het kind. Het opleggen daarvan
Het doel van begeleiding door de jeugd-reclassering is het Het AMHK wordt wettelijk verankerd in de Wmo. Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet zal voor dit punt de Wmo worden gewijzigd.
voorkomen van recidive en het realiseren van een gedragsverandering bij de jongere. Het jeugdstrafrecht houdt daarbij rekening met de eigen aard en ontwikkeling van de jeugdige.
Het AMHK kent de wettelijke functies van: 1. advies over vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling 2. een meldfunctie bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling 3. onderzoek bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling
Alleen de kinderrechter kan besluiten tot een kinderbeschermingsmaatregel, na zorgvuldig onderzoek en advisering door de raad voor de kinderbescherming. Als aan de gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, draagt de kinderrechter de uitvoering van de maatregel op aan een door de gemeente gecontracteerde gecertificeerde instelling. Er is gekozen voor
Daarnaast heeft het AMHK de taak om indien nodig de raad voor de kinderbescherming en/of de politie in te schakelen en indien
certificeren om de gerealiseerde kwaliteitsverbetering in de werk-
gewenst passende hulp te regelen. Bij amvb zullen er nadere regels gesteld worden over de deskundigheidseisen en de werkwijze (doorlooptijden) van het AMHK, die met inbreng van de
te behouden en de kwaliteit verder te verbeteren.
veldpartijen worden opgesteld. De kwaliteitsparagraaf (voor zover relevant) en het toezichtsregime van de Jeugdwet zijn van overeenkomstige toepassing op het AMHK. Gemeenten hebben het voortouw om het bovenlokale niveau van de AMHK’s te bepalen. Gemeenten krijgen de vrijheid om het operationele proces van het AMHK en de integratie van het AMHK in de jeugd-en volwassenenketen vorm te geven. Het is van belang
dat vanuit perspectief van de burger het AMHK opereert als één organisatie, die de functies in samenhang aanbiedt. Voor de positionering is het van belang dat het AMHK een belangrijke schakelrol vervult voor zowel de jeugdketen als voor de aanpak van geweld in huiselijke kring voor volwassenen, waarbij zowel de toeleiding naar vrijwillige hulp als de doorgeleiding naar het gedwongen kader cruciaal is.
wijze van gezinsvoogdij en jeugdreclassering van de afgelopen jaren
Door de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij de gemeente te beleggen, krijgt één bestuurslaag de regie op de hele zorg: van vroeghulp, gedwongen kader tot passende nazorg. Integrale zorg, casusgericht afgestemd op de jeugdige en diens omgeving, komt daardoor gemakkelijker tot stand. Bovendien ligt in deze opzet voor de gemeente de prikkel besloten om extra te investeren in preventie, vroeghulp en hulp tot zelfhulp. Dit alles komt de continuïteit en coördinatie van hulp aan kwetsbare gezinnen ten goede, en brengt het uiteindelijke doel van dit voorstel dichterbij: het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het probleemoplossend vermogen van gezin en sociale omgeving.
Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet | 5
53
Positie van ouders en jeugdigen Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen worden betrokken bij hun eigen hulpverleningsproces en dat wordt uitgegaan van hun mogelijkheden om regie te voeren over hun eigen leven. De rechtspositie van jeugdigen en ouders wordt in de concept Jeugdwet vorm gegeven door bepalingen over: • de verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen jeugdhulp; • het toestemmingsvereiste; • een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling; • medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad).
d. een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; e. de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; f. de meldplicht calamiteiten en geweld; g. de verplichting aan de jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Deze kwaliteitseisen gelden, net als de hierboven genoemde eisen rond de positie van ouders en jeugdigen, voor alle jeugdhulpaan-
Het is de verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om aan deze eisen te voldoen.
bieders, alle gecertificeerde instellingen en voor het AMHK.
De Jeugdwet geeft gemeenten daarnaast de opdracht:
‘medezeggenschap’ en ‘systematische kwaliteitsbewaking’ is de
• ervoor te zorgen dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; • rekening te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond; • waar mogelijk keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de voorzieningen; • alle inwoners, met name jeugdigen en hun ouders, een rol te
uitvoering afgestemd op de aard en intensiteit van de jeugdhulp en
geven bij de voorbereiding van beleid inzake jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
Waarborgen kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Voor de eisen ‘verantwoorde hulp’, ‘(hulpverlenings)plan’,
de omvang van de instelling. Hierdoor blijven de administra-tieve lasten van het kwaliteitsregime binnen de perken, zonder af te doen aan het belang van deze wettelijke kwaliteitseisen. Het hulpverleningsplan kan mondeling worden overeengekomen, maar als de jeugdige of zijn ouders daarom vragen, wordt het hulpverleningsplan binnen veertien dagen op schrift gesteld
Certificering Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door instellingen die gecertificeerd
Het uitgangspunt van de stelselherziening jeugd is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan
zijn voor één van deze of voor beide taken. Gekozen is voor
worden. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering ervan. Daarnaast beschikken ze over verschillende instrumenten om een kwalitatief goed aanbod van jeugdhulp te
de persoonlijke levenssfeer van het kind en het gezin.
organiseren. Zo kunnen gemeenten bijvoorbeeld via af te sluiten contracten kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder dienen ze gebruik te maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De regering acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform worden geregeld. Hiermee worden de veiligheid, gezondheid en rechtspositie van de jeugdige beter beschermd en wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van het Kinderrechtenverdrag ‘de Staat heeft de verplichting een kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn’. In de Jeugdwet worden de volgende kwaliteitseisen gesteld aan alle vormen van jeugdhulp: a. de norm van “verantwoorde hulp”; b. gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; c. de systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;
certificering vanwege de aard van de activiteit: het ingrijpen in
Certificering geschiedt door een daarvoor aangewezen instelling. De certificerende instelling verleent een certificaat aan een organisatie wanneer deze voldoet aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in een normenkader. Dit certificaat is twee of
vijf jaar geldig, afhankelijk van de ervaring van de instelling met het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Een certificaat kan naar aanleiding van een tussentijdse audit door de certificerende instelling worden geschorst of worden ingetrokken. De normen zijn aanvullend op de kwaliteitseisen die in de Jeugdwet zelf zijn opgenomen. Het doel van certificering als aanvullende kwaliteitseis, is het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren en die werken met de meest kwetsbare en complexe gezinnen en jeugdigen. De normenkaders worden opgesteld in nauwe samenwerking tussen Rijk, veldpartijen en gemeenten en worden vastgesteld in een ministeriële regeling.
6 | Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet
54
Professionalisering Vooruitlopend op de invoering van de Jeugdwet wordt professionalisering van de beroepsbeoefenaren in de provinciale jeugdzorgsector gestimuleerd. Daartoe is een afzonderlijk 4
wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. De gekozen aanpak om de professionalisering van twee beroepen in de jeugdzorg van de grond te krijgen, wordt door de veldpartijen breed gedragen. Hun betrokkenheid maakt het mogelijk het genoemde wetsvoor-stel vorm te geven en waarborgt de brede implementatie ervan in de praktijk. Een en ander leidt tot de verdere professionalisering van de sector en de vakbekwaamheid van professionals werkzaam in de jeugdzorg. Hiermee wordt een forse kwaliteitsimpuls gegeven. De norm van de verantwoorde werktoedeling en daarmee de verplichting om geregistreerde jeugdprofessionals in te zetten, is de afgelopen jaren ontwikkeld met partijen in de context van de provinciale jeugdzorg. In de nieuwe Jeugdwet zal deze een bredere werking krijgen. Een onderzoek (zomer 2013) zal zicht geven op de noodzaak en (financiële) consequenties van het van toepassing laten zijn van deze norm voor kwaliteitsborging op de (deels) andere beroepsgroepen en andere sectoren met hun eigen professionaliseringstrajecten. De uitkomsten van dit onderzoek geven input aan beroepsbeoefenaren, aanbieders en gemeenten om te bezien hoe zij invulling kunnen gaan geven aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Consequentie van het onderzoek kan zijn dat in de amvb bij de Jeugdwet wordt voorzien in een overgangsregeling, teneinde alle sectoren de kans te geven om zich voor te bereiden op deze werkwijze. Ook zal worden bezien of de uitkomst van dit onderzoek consequenties heeft voor de toepassing van de norm in het nieuwe jeugdstelsel.
Hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen Conform het Regeerakkoord 2012 wordt ook de jeugd-ggz overgeheveld naar gemeenten. Binnen dit palet van zorg vallen onder andere de preventieve zorg (bijvoorbeeld het zorgaanbod voor kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblematiek (KOPP/KVO) dat nu nog onder de Wmo valt
en geïndiceerde preventie). En gaat het om participatie in zorgadviesteams, diagnose, behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie tussen 7 en 12 jaar, gesprekstherapie bij een psycholoog, psychiatrische gezinsbegeleiding, verslavingszorg, e-health, acute psychiatrie en de multidisciplinaire zorg vanuit de ggz, waarvan het klinische deel soms ook in (academische) psychiatrische ziekenhuizen of vroegkinderlijke trauma-behandeling wordt geleverd. Het kan hierbij ook gaan om gedwongen opnamen op grond van de Wet Bopz (die nog wordt vervangen door de Wet verplichte ggz). Een aantal van deze aandoeningen is zo specifiek en/of zeldzaam dat de aanpak ervan bovenregionaal, of in sommige gevallen landelijk moet worden georganiseerd. Omdat psychische en somatische klachten sterk kunnen samenhangen, is in het nieuwe jeugdstelsel extra aandacht nodig voor de samenhang met de somatische zorg en in algemene zin met de Zorgverzekeringswet, waaronder ook de ggz-zorg voor volwassenen, extramurale psychofarmaca, de huisarts en de praktijkondersteuner-ggz blijven vallen. Goede (keten-) afspraken en richtlijnen zijn hierbij van groot belang. Deze punten worden in een werkagenda van het Rijk, VNG/gemeenten en veldpartijen opgepakt. In het rapport ‘Gemeenten aan zet; Twee wegen naar de ggz voor zorggezinnen’ (Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 245), wordt een zestal maatregelen voorgesteld bij het overhevelen van de jeugd-ggz naar gemeenten. Mede naar aanleiding van dit rapport wordt in de Jeugdwet bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van kwalitatief goede jeugdhulp. Het is daarom van belang dat gemeenten – al dan niet in samenwerking met het Rijk – investeren in richtlijnontwikkeling, onderzoek en innovatie en op landelijk niveau afspraken maken. Daarnaast is het kwaliteitsregime van de concept Jeugdwet analoog aan de wetgeving die geldt voor de gezondheidszorg (Wet BIG, Wgbo, Kwzi, Wkcz, Wmcz en in de toekomst mogelijk de Wcz). In de Jeugdwet is vastgelegd dat de medisch specialist direct mag doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp, inclusief jeugd-ggz. Uitgangspunt is dat kinderen zo snel mogelijk de juiste zorg krijgen. Over de uitwerking van de positie van de huisarts en medisch specialist in het nieuwe jeugdstelsel vindt nog overleg plaats met de betrokken partijen. Immers gemeenten moeten ook kunnen sturen op de jeugdhulp volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur.
4
Kamerstukken II 2012/13, 33619
Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet | 7
55
Hulp voor jeugdigen met een beperking
Toezicht Voor het toezichtregime wordt aangesloten bij het vereen-voudigde
Verstandelijke beperking Alle functies uit de AWBZ op de grondslag verstandelijke beperking
kwaliteitsregime. In de Jeugdwet heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ)
voor jeugdigen tot 18 jaar worden naar de Jeugdwet overgeheveld.
algemene zin. Daarnaast houdt zij met de Inspectie voor de
Het betreft onder andere de zorg voor licht verstandelijk beperkte
Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op de naleving van de wet door de
jeugdigen met gedragsproblemen zoals Orthopedagogische
jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De
Behandelcentra (OBC’s) die bieden en de zorg voor verstandelijk
handhaving gaat plaatsvinden op een vergelijkbare wijze als nu de
beperkte jeugdigen met een psychische stoornis door
IGZ handhaaft. De inspecties voeren namens de ministers van VWS
Multifunctionele Centra (MFC’s). Aangezien gedragsproblemen bij
en VenJ een handhavende taak uit. Deze taak is gekoppeld aan het
jeugd-vb’ers vaak samenhangen met psychiatrische problematiek
toezicht op de naleving en heeft betrekking op jeugdhulpaanbieder
is er veel samenhang met jeugd-ggz.
en gecertificeerde instellingen. Handhaving gaat over de
als taak het onderzoeken van de kwaliteit van de jeugdhulp in
maatregelen die de inspectie treft als de kwaliteit van jeugdhulp en
Voor deze vorm van jeugdhulp geldt dat een aantal van deze aandoeningen zo specifiek en/of zeldzaam kan zijn, dat deze bovenregionaal of in sommige gevallen landelijk moeten worden georganiseerd. Daarnaast kan bij (licht) verstandelijk beperkte jeugdigen een diversiteit aan zowel zorg- als gedragsproblematiek aan de orde zijn, die op voorhand niet eenvoudig te duiden is. Dat vraagt om een integrale aanpak, vroegtijdige signalering en een nauwe samenhang met onder andere het onderwijs als toegangspoort. Deze punten zijn – samen met andere punten die gedurende de transitieperiode moeten worden opgepakt voor deze groep - opgenomen in een werkagenda jeugd-vb en worden door het Rijk, VNG/gemeenten en veldpartijen in een werkgroep-vb opgepakt. e
Jeugdigen bij wie al voor het 18 levensjaar duidelijk is dat zij op grond van een verstandelijke beperking hun verdere leven intensieve verblijfszorg nodig hebben zoals de AWBZ biedt, houden aanspraak op de AWBZ. Dit leidt tot een situatie waar in principe integrale jeugdhulp op lokaal niveau wordt vormgegeven voor deze doelgroep, behalve wanneer duidelijk is dat een jongere zijn hele leven intensieve verblijfszorg nodig heeft. In dat geval is de jeugdige
de veiligheid van een jongere in het geding zijn. Het handhavingsbeleid is erop gericht om onmiddellijk en adequaat op te treden. Daarnaast wordt in de Jeugdwet een rol voor de Inspectie Veiligheid en Justitie opgenomen voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
Gegevensverwerking en beleidsinformatie De Jeugdwet bevat op een aantal punten bijzondere regels over de verwerking van persoonsgegevens. Deze bijzondere regels betreffen: de verwijsindex, het gebruik van het burgerservicenummer en de regels rond het verzamelen en bewerken van gegevens voor beleidsinformatie. Ten aanzien van beleidsinformatie bepaalt het wetsvoorstel dat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt ten behoeve van de beoordeling van doelmatigheid (output) en doeltreffendheid (outcome) van het beleid betreffende de toegang tot jeugdhulp, AMHK en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
erbij gebaat dat deze intensieve verblijfszorg onder een wettelijke kader zonder leeftijdsgrens valt, waarvoor de AWBZ met de focus op langdurige zorg bij uitstek geschikt is. Andere beperkingen uit de AWBZ Naast de zorg voor kinderen met een verstandelijke beperking en psychische problemen wordt ook de begeleiding en persoonlijke verzorging voor alle grondslagen uit de AWBZ overgeheveld naar de Jeugdwet. Dit betekent dat wanneer een kind bijvoorbeeld begeleiding nodig heeft omdat het doof of blind is of een somatische ziekte heeft, de gemeente hiervoor verantwoordelijk is. Ook kan een gemeente ertoe besluiten dat kortdurende verblijf van kind of ouder buiten het gezin -zoals de AWBZ dat nu
kent- noodzakelijk is in verband met ontlasting van een verzorger die belast is met permanent toezicht. Daarnaast kan de gemeente bepalen dat het nodig is om vervoer te bieden van en naar de locatie (binnen of buiten de gemeente) waar jeugdhulp wordt geboden, in verband met medische noodzaak en een gebrek aan zelfredzaamheid waardoor de jeugdige niet zelfstandig van en naar de locatie kan gaan. 8 | Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet
56
Financiële aspecten
Transitie en implementatie
In het nieuwe stelsel ontvangen gemeenten een decentralisatieuitkering in het gemeentefonds. Hiervoor wordt een verdeelmodel
De implementatie van de Jeugdwet is een complexe operatie. Het gaat niet alleen om een bestuurlijke overgang (transitie) van taken en verantwoordelijkheden naar gemeenten, maar er is ook een omslag (transformatie) nodig in organisatie en werkwijze naar meer preventie en eerdere ondersteuning, uitgaan van de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders, problemen minder snel medicaliseren, alsmede betere samenwerking rond gezinnen en jeugdhulp op maat.
ontwikkeld, met als uitgangspunt de kostenoriëntatie, waardoor het gemeentefonds aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan de maatschappelijke opgaven te voldoen. Dit betekent dat de gemeente ook voor jeugdigen van wie de hulpverlening in een andere gemeente plaatsvindt, de kosten moet dragen zolang het gezin, waaruit de jeugdige afkomstig is en vermoedelijk weer naar terugkeert, binnen deze gemeente blijft wonen. In de wettekst is, conform de Wmo, opgenomen dat de gemeente kan besluiten om een PGB (Persoonsgebonden Budget) te verstrekken, behalve voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp. Voor jeugdhulp zijn, net als in de Wmo, de gemeenten vrij in de keuze voor een subsidie aan of een overeenkomst met jeugdhulpaanbieders. De huidige regeling in de Wet op de jeugdzorg voor het heffen van een ouderbijdrage is overgenomen in het wetsvoorstel. In de meicirculaire gemeentefonds 2013 zijn gemeenten geïnformeerd over het macrobudget en de bijbehorende verdeling 5
over gemeenten. Volgens de berekening voor de meicirculaire 2013 bedraagt het totaalbedrag voor de opvoed-en opgroeiondersteuning aan jeugdigen op jaarbasis € 3,3 miljard (exclusief het bedrag dat gemeenten al ontvangen voor de Centra voor Jeugd en Gezin van circa € 0,4 miljard en overige bedragen die eerder aan het gemeentefonds zijn toegevoegd).
6
In het Transitieplan Jeugd zijn de noodzakelijke stappen opgenomen die het Rijk, de VNG, gemeenten en het IPO in samenwerking met zorgverzekeraars en veldpartijen moeten zetten om de decentralisatie te laten slagen. Het Transitieplan Jeugd is als gezamenlijk afsprakenkader van Rijk, VNG en IPO een belangrijk sturingsinstrument voor de stelselwijziging jeugd.
Het plan biedt inzicht in de belangrijkste activiteiten, inclusief mijlpalen en verantwoordelijkheidsverdeling, ten behoeve van een succesvolle transitie. Conform de aanbevelingen van de Transitiecommissie wordt in het transitieplan ingegaan op de procesplanning, de programmastructuur, de wijze van sturing, de verantwoordelijkheidsverdeling en de implementatie. In het Transitieplan komen ook aan de orde: voortgang van wetgeving, overgangsmaatregelen, beleidsinformatie, kwaliteit en toezicht, regionale samenwerking, landelijke afspraken en ondersteuning. Ook de landelijke veldpartijen zijn intensief betrokken bij de transitie en transformatie. Op bestuurlijk niveau bespreken de staatssecretarissen van VWS en VenJ periodiek de voor de stelselwijziging relevante thema’s met veldpartijen. Daarnaast participeren veldpartijen op ambtelijk niveau in gezamenlijke werkgroepen om de voor de transitie relevante thema’s voor te bereiden en uit te werken. Onderdeel van de transitieaanpak is een ondersteuningsprogramma voor gemeenten en andere partijen om de implementatie die vooral op gemeentelijk en regionaal niveau moet plaatsvinden, te faciliteren. Hiertoe hebben VWS, VenJ en VNG gezamenlijk een Transitiebureau Jeugd (T-bureau) ingericht. Rijk, VNG en IPO hebben gezamenlijk een Transitiecommissie ingesteld, die als taak heeft om de voortgang van de transitie te monitoren. De Transitiecommissie is in september 2012 gestart met haar werkzaamheden. De commissie toetst de voorgang van het transitieproces, koppelt de stand van zaken terug aan de opdrachtgevers, signaleert knelpunten en ontwikkelingen, voert aan de hand van de voortgang gesprekken in de regio en bij gemeenten. Daarnaast voert de Transitiecommissie kwalitatief onderzoek uit om zicht te krijgen en te houden op de voortgang
en eventuele knelpunten. De Transitiecommissie besteedt bij haar taak extra aandacht aan de uitvoering van kinderbeschermings-maatregelen en jeugdreclassering. De bevindingen van deze commissie kunnen aanleiding zijn tot meer gerichte ondersteuning van gemeenten via het T-bureau. 5
Zie bijlage 16 bij meicirculaire gemeentefonds 2013, ministerie BZK.
6
Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 290 (bijlage). Hoofdlijnen wetsvoorstel Jeugdwet | 9
57
Continuïteit van zorg in de overgangsfase
Planning
Invoering van het wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2015. De
Cliënten, professionals, jeugdzorgaanbieders en bestuurders zijn
regering heeft met alle betrokken partijen afspraken gemaakt over
in 2012 geconsulteerd over een concept van de Jeugdwet. Naar
een zorgvuldige overgang naar het nieuwe stelsel. Het is belangrijk
aanleiding van de consultatie is het wetsvoorstel ingrijpend
dat in de overgangsperiode de hulpverlening aan jeugdigen en hun
gewijzigd op het punt van de verantwoordelijkheid van gemeenten,
ouders is geborgd. Uitgangspunt is dat gemeenten vanaf de
het kwaliteitsregime en het toezicht. Het voorstel voor de
inwerkingtreding van deze wet verantwoordelijk zijn voor alle
Jeugdwet is 1 juli 2013 ingediend bij de Tweede Kamer. Invoering
jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Er is
van de Jeugdwet is voorzien per 1 januari 2015.
gekozen voor een overgangsjaar met betrekking tot jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding reeds een verwijzing in de zin van de Zvw of een indicatiebesluit in de zin van
Nota Bene
de AWBZ of de Wjz hebben. Deze verwijzingen en indicatiebeslui-
Deze factsheet is gebaseerd op het wetsvoorstel voor de
ten blijven nog een jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet
Jeugdwet zoals ingediend bij de Tweede Kamer op 1 juli 2013.
gelden, met dien verstande dat de gemeente vanaf het moment van
Gedurende de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer kan de tekst van de wet nog wijzigen door amendementen of nota’s van wijzigingen.
inwerkingtreding de (financieel) verantwoordelijke partij wordt. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 10 van de Jeugdwet. Bestuurlijk is afgesproken dat in regionale transitiearrangementen door de gemeente wordt aangegeven hoe de continuïteit van zorg, de continuïteit van de hiervoor benodigde infrastructuur en de beperking van frictiekosten worden gerealiseerd. Gemeenten stellen na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders het arrangement op. Deze transitiearrangementen dienen uiterlijk 31 oktober 2013 te zijn opgesteld.
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd beoordeelt deze vervolgens op het realiseren van de criteria van continuïteit van zorg, van continuïteit van de hiervoor benodigde infrastructuur en van beperking van de frictiekosten die zijn opgenomen in artikel 12.4 van dit wetsvoorstel. De gemeenten zullen hier tijdens de transitiefase aan moeten voldoen. Als uit het oordeel van de transitiecommissie volgt dat het transitiearrangement niet voldoet aan de eisen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de gemeenten in de betreffende regio.
58
Dit is een gezamenlijke uitgave van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Veiligheid en Justitie www.voordejeugd.nl September 2013
Bijlage 4. Artikel persoonsgebonden budget, concept Jeugdwet Wat staat in de Jeugdwet over het Persoonsgebonden Budget? Artikel 8.1.1 1. Indien de jeugdige en zijn ouder dit wensen, verstrekt het college hen een budget, waaruit het college betalingen doet voor de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, die van derden betrokken wordt. 2. Het eerste lid geldt niet voor: a. een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft opgelegd gekregen, en b. een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6 van deze wet. 3. Bij verordening kan om redenen van doelmatigheid worden bepaald: a. dat, onverminderd het tweede lid, voor daarbij aan te wijzen vormen van jeugdhulp die tot een individuele voorziening behoren, in afwijking van het eerste lid, geen budget wordt verstrekt, en b. in welke gevallen en onder welke voorwaarden de persoon aan wie een budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om de jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep levert. 4. Een budget wordt slechts verstrekt, indien: a. de jeugdige en zijn ouder naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b. de jeugdige en zijn ouder zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet wensen geleverd te krijgen door een door het college voorgestelde jeugdhulpaanbieder, en c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouder van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
60
Bijlage 5. Welke organisaties zijn (geschoold in) Vreedzaam? Stand van zaken November 2013 - Wijk & Co, Doenja, Me’kaar, Welzaam, Vooruit, Al Amal - Stichting JoU, JES 030 (in ontwikkeling), Home Start, U-Centraal (in ontwikkeling) - Stichting Spelenderwijs - Gemeente: GG&GD (JGZ), Afd. facilitair dienst Vastgoed en Organisatie Gemeente Utrecht, Wijkbureaus in Vreedzame Wijken. - Zwembaden: den Hommel, de Kwakel, Fletiomare, - Brede Scholen: Hart van Noord, Ondiep, Zuilen, Overvecht, Hoograven, Waterwin, Vleuterweide - Brede School Akademie - Alle aanbieders in de Verlengde School Dag (VSD) op het gebied van kunst, cultuur en sport - In totaal is 70% van alle basisscholen Vreedzaam, zie ook de website: http://www.devreedzameschool.net/home/overzicht - ROC Midden Nederland, afd zorg en welzijn - De Utrechtse Vreedzame Kinderraad - St Vrede van Utrecht - Utrechts Centrum voor de Kunsten - Wijkteams politie in Vreedzame Wijken (Wijkteam Zuid (Toaufik Elfalah) dubbel getraind) - Sportverenigingen: Kampong, Phoenix en diverse andere verenigingen - Alle aanbieders en medewerkers in het jaarlijks zomerspektakel van Kanaleneiland - Kinderopvang organisaties: Ludens, Saartje, de Klimboom, de Kameleon en diverse kinderopvangorganisaties in Vreedzame Wijken, SKON kinderopvang (in Vreedzame Wijken) - BSO Leidsche Rijn - Tussenschoolse opvang op Vreedzame Scholen - Bibliotheek Utrecht (alle 17 vestigingen) - Buurtpastoraat - Stadsboerderijen (3)
Wat is 'Vreedzaam'? Vreedzaam is met de vreedzame school gestart binnen het onderwijs: kinderen leren om op school op een positieve en zorgzame manier met elkaar om te gaan, conflicten constructief op te lossen, op een democratische manier besluiten te nemen en meer verantwoordelijkheid te nemen. De invloed van de Vreedzame school is zichtbaar in het gedrag van kinderen, ook buiten de school. Dit is voor veel andere organisaties die met ouders en kinderen werken (buurthuis, speeltuinen, (sport)verenigingen) de prikkel geweest om de principes van Vreedzaam te omarmen en deze te gaan hanteren. Zo ontstaat een omgeving, waarin alle ‘opvoeders’ één taal spreken en vanuit een eenduidige pedagogische aanpak handelen. Dit is uitgegroeid tot een programma Vreedzaam, waaraan ook een component voor ouders is toegevoegd. Doel is hen te stimuleren om met elkaar over opvoeden te praten, op plekken waar zij toch al vaak komen. Op die manier versterkt het programma ook de sociale netwerken rondom gezinnen en kinderen. Zo schept het beschermende omstandigheden, die de opvoeding en de ontwikkeling ondersteunen en die risico’s op problemen daarin verkleinen.
- Vreedzame Veilige Publieke Taak - Buurtbemiddeling - Buurtteams Overvecht en Ondiep - Betrokken organisaties (niet getraind, wel voorlichtingsbijeenkomsten): Moskee Overvecht, Woningcorporatie Mitros, Woningcorporatie Portaal, Woningcorporatie Bo-Ex, diverse afdelingen Gemeente Utrecht (o.a. accounthouders welzijn en sport gemeente Utrecht, afd. natuur en milieu gemeente Utrecht, Maatshcappelijke Ontwikkeling) - Vreedzame Wijken in Utrecht: Overvecht, Kanaleneiland/Transwijk, Noordwest: Ondiep, Zuilen, Pijlsweerd, Hoograven, Rivieren/Dichterswijk, Lombok (invoering net gestart), Terwijde, Vleuterweide (Vleuten-de Meern), Sterrenwijk/Abstede
61
Bijlage 6. Aansluitingsagenda Zorg voor Jeugd en Passend Onderwijs De gemeente Utrecht is per 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor de jeugd en de samenwerkingsverbanden per augustus 2014 (het SWV VO per augustus 2013) verantwoordelijk voor passend onderwijs (passende ondersteuning). Gemeenten en samenwerkingsverbanden PO en VO bereiden zich daar gezamenlijk op voor. Dit gebeurt vanuit de gezamenlijke visie: Sterke Basis, Steun waar nodig, Speciaal als het moet. De intentie van gezamenlijkheid en afstemming maakt het mogelijk om in deze situatie waarin de kaders nog niet volledig zijn vastgelegd, in openheid en rekening houdend met de verschillende planningen, en snelheden, zorg en ondersteuning te organiseren die aan de gezamenlijke uitgangspunten voldoen. Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) In de wet passend onderwijs en de (voorlopige) jeugdwet is opgenomen dat gemeenten en schoolbesturen op overeenstemming gericht overleg voeren over de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden en de beleidsnota's zorg voor de jeugd van de gemeenten. In Utrecht heeft op 10 april 2013 een eerste OOGO plaatsgevonden over het ondersteuningsplan van het SWV Sterk VO en zijn de aansluitingsopgaven bestuurlijk vastgesteld. Op 24 juni 2013 vond het tweede OOGO plaats, ter bespreking van de kadernota zorg voor de jeugd. Tevens zijn er tijdens dit OOGO nog een aantal onderwerpen besproken die aandacht vragen bij de aansluiting. De aansluitingsagenda Met betrekking tot Sterke basis Preventie en signalering Onderwijs heeft een belangrijke functie in het vroegtijdig signaleren van problemen. Hoe eerder problemen worden gesignaleerd, hoe groter de kans dat de problemen met de goede hulp en ondersteuning niet uit de hand hoeven te lopen en kinderen en gezinnen eerder en beter worden ondersteund. Dat geldt ook voor de Centra voor Jeugd en Gezin (incl. de Jeugdgezondheidszorg). Voor gemeenten is het van belang dat professionals (zoals smw en buurtteams) in en om de school en het gezin zijn geschoold in de preventieve en signalerende taken en in handelingsgericht werken. In het onderwijs is dit een onderdeel van de standaard voor de basisondersteuning. Doorgaande schoolloopbanen: goed voorbereide en goed begeleide overgangen van voorschools, naar primair onderwijs, naar voortgezet onderwijs, naar MBO. Gemeente en samenwerkingsverbanden geven samen vorm aan een systeem dat zorgt voor een goede (warme) overdracht van leerlingen en effectieve uitwisseling van relevante onderwijs- en hulpverleningsgegevens.
Er is tijdens het OOGO aandacht gevraagd voor de overgang van VO naar MBO. Specifiek gaat het over de overdracht van het zorgdossier van het VO naar het MBO, en de rol die het buurtteam/jeugdteam MBO hierin neemt. Met betrekking tot Steun waar nodig Integrale samenwerking tussen ondersteuners in de school en zorgpartners buiten de school Zowel in de school als in de buurtteams wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een sluitend systeem, waarin vroegtijdig uitwisseling is over zorgen, en afspraken worden gemaakt over wie, welke hulp en/of ondersteuning biedt. De komende periode zal in de proeftuinen verder vorm worden gegeven in het organiseren van lichte ondersteuning van jongeren en hun ouders op vrijwillige basis, en gericht op het versterken van de competenties. Daarbij dient ook aandacht te zijn voor de aansluiting van stedelijk werkende scholen met de wijkgerichte inrichting van de zorgstructuur in de buurtteams. Specifiek moet er - om de doelstelling 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur te realiseren - nader uitwerking worden gegeven aan samenwerking en afstemming tussen: onderwijsadviseurs/IB-er (handelingsgericht werken) in het PO en de buurtteams behoud SMW taken in het PO door buurtteams schoolteam VO (kernpartners) en de buurtteams jeugdteam MBO en buurtteams buurtteams, SAVE-teams en onderwijs indien er dwang en drang nodig is Met betrekking tot Speciaal als het moet
62
Integrale toewijzing naar specialistische ondersteuning en zorg Voor sommige leerlingen is de ondersteuningsbehoefte dusdanig complex dat inzet van gespecialiseerde vormen van hulpverlening nodig is. Ambitie is om arrangementen waarin onderwijs en specialistische zorg worden gecombineerd met zo min mogelijk bureaucratie te organiseren. Dubbele diagnostiek moet worden voorkomen. (Voorkomen ) thuiszitten Voorkomen dat leerlingen niet naar school gaan. Voor leerlingen met een complexe ondersteuningsbehoefte is het soms lastig om een passende plek in het onderwijs te vinden. Alleen door samenwerking tussen onderwijs, gemeenten en jeugdzorgpartners kan voor deze leerlingen een integraal onderwijs- en ondersteuningsplan worden gemaakt en onderwijs en ondersteuning op maat worden geboden. Samenhang met Participatiewet en Meedoen naar vermogen Voor jongeren die de aansluiting maken naar werk en/of dagbesteding komen ook in beeld binnen de nieuwe wettelijke kaders Participatiewet en Meedoen naar vermogen. Ook bij het vormgeven van deze decentralisaties is het van belang om tot afstemming te komen met de wet passend onderwijs. Het betreft dan onderwerpen als overgang naar dagbesteding, stagevervoer, AWBZ ondersteuning (WMO), ondersteuning bij een beperking. Tijdens het OOGO is specifiek aandacht gevraagd voor: Hoe geeft de gemeente de transities in samenhang vorm? En op welke wijze ook de samenhang met passend onderwijs wordt gezocht? Ten aanzien van de groep jongeren (van 18 jaar of ouder die niet de aansluiting kunnen maken naar de arbeidsmarkt) die vanuit het VSO de overgang moet maken naar zinvolle dagbesteding, waarvoor de gemeente verantwoordelijkheid draagt. Concreet is afgesproken om deze groep in beeld te brengen, en samen op te trekken rondom deze groep. Met betrekking tot overige gemeentelijke taken Consequenties passend onderwijs voor leerlingenvervoer en de onderwijshuisvesting en aandacht voor dekkend aanbod Het rapport van Oberon ‘voorzieningen en leerlingstromen (V)SO RMC regio 19’ wordt gehanteerd als vertrekpunt om afspraken te maken over een dekkend onderwijsaanbod in de RMC regio 19. Als de uitwerking hiervan in een volgend stadium is, dan zal ook meer duidelijkheid gegeven kunnen worden over de mogelijke consequenties voor het leerlingenvervoer.
63
Bijlage 7. Aanpak Zwerfjongeren binnen Zorg voor Jeugd Kadernota In de kadernota hebben wij gesteld dat wij vanuit de aanvullende zorg specifieke aandacht hebben voor 16+ problematiek. Daarnaast dat we zonodig aanvullende hulp of ondersteuning organiseren vanuit een ander domein dan hetgeen onder de nieuwe Jeugdwet valt. De aanpak van zwerfjongeren richt zich op 16+ jongeren. Het overgrote deel van de jongeren die uiteindelijk gaan zwerven en in de opvang belanden, zijn ouder zijn dan 18 jaar. Het meest passend bij de inhoudelijk problematiek van deze zwerfjongeren zijn de hulp en zorg vanuit de netwerken rondom Zorg voor Jeugd, en minder die vanuit de maatschappelijke opvang en begeleiding van volwassenen. Daarom hebben we er in Utrecht voor gekozen om de doorontwikkeling van de aanpak zwerfjongeren mee te nemen in de transformatie van de Zorg voor Jeugd. Dat betekent ook dat we vanuit een ander domein (de transformatie van de langdurige zorg) middelen zullen gaan inzetten om 18+ zwerfjongeren vanuit de netwerken van zorg voor jeugd hulp te bieden. Het liefst willen we natuurlijk voorkomen dat jongeren uiteindelijk gaan zwerven. We zien goede kansen om vanuit de nieuwe sturingsmogelijkheden op het jeugddomein vanuit 2015, beter te kunnen voorkomen dat jongeren gaan zwerven. De doorontwikkeling die wij beogen is gebaseerd op de uitgangspunten uit de kadernota Zorg voor Jeugd: maximaal gebruik van eigen mogelijkheden/eigen kracht, maximaal gebruik van sociaal netwerk en normaliseren. Op basis van de uitgangspunten komen we tot de volgende vernieuwingen. Deze punten worden hieronder toegelicht: - Versterken van preventie - Eenduidige toegang en korte lijnen - Effectieve opvang en begeleiding Versterken preventie - Op basis van signalen uit de wijk (jongerenwerk en andere partijen) vroegtijdig ingrijpen en escalatie van problemen voorkomen. - Het gat dichten tussen de huidige jeugdzorg ( binnen vrijwillig en gedwongen kader) en de gemeentelijke inzet op jeugd en volwassenen. - We willen de preventie versterken vanuit een intensieve samenwerking van de buurtteams Jeugdbescherming nieuwe stijl (SAVE) en het brede gedwongen (veiligdheids)kader. Eenduidige toegang en korte lijnen Als jongeren ondanks de preventieve inzet toch dreigen om dakloos te raken, dan zijn er twee routes: óf herstel van en binnen het sociale netwerk en onderdak vinden binnen dit sociale netwerk, óf (als er geen perspectief is binnen het sociale netwerk) de route naar opvang en zo spoedig mogelijk zelfstandig wonen met ambulante begeleiding. Op het moment dat een jongere toch dakloos dreigt te raken, is het buurtteam. In eerste instantie om het sociale netwerk te activeren. Vanuit het buurtteam kan indien nodig ook aanvullende zorg worden ingezet, eventueel in combinatie met tijdelijke opvang. Mogelijk dat vanuit de buurtteam organisatie nog wijkoverstijgende inzet zou moeten worden gepleegd op jongeren die geen binding meer hebben met een lokaal sociaal netwerk. Dat willen we onderzoeken in 2014. Effectievere opvang en begeleiding Als inzet van de buurtteams alleen niet (meer) een optie is en het sociale netwerk geen onderdak kan bieden, zullen we een opvangmogelijkheid moeten hebben voor zwerfjongeren. We denken dan aan één centrale crisisopvang voor jongeren (18-23) waar in 3 maanden (bij hoge uitzondering te verlengen) stabilisatie plaatsvindt. Van daaruit wordt een hulpverleningsplan met de jongere gemaakt en wordt toegewerkt naar óf kamerbewoning met ambulante begeleiding en dagbesteding, óf toch nog terugplaatsing binnen het sociaal netwerk om van dááruit te werken naar zelfstandig wonen en realiseren van dagbesteding. De (dure) groepsopvang en begeleiding van zwerfjongeren gaan we afbouwen en tegelijkertijd meer inzetten op zelfstandig wonen met ambulante begeleiding. Deze beweging past goed bij de bredere beweging in de langdurige opvang en zorg. Het concept van Room First sluit hier bijvoorbeeld goed bij aan. Voor LVG en ernstige GGZ problematiek kan eventueel beschermd wonen of een woongroepconstructie worden ingezet. Wat zeer dringend nodig is en een kritische succesfactor om deze beweging te laten slagen: voldoende huisvesting voor jongeren. Zo vraagt Room First vraagt om meer woonruimte dan nu beschikbaar is. We willen inzetten op nieuwe oplossingen voor huisvestingsproblematiek.
64
Verdeling van middelen Op dit moment subsidiëren we als gemeente een crisisopvang voor zwerfjongeren (Zandbergen-De Dijk) en trajectmanagement (Stade Back-up) daarnaast financieren we Singelzicht bij een gedeelte van de AWBZ opvangplekken waar (nog) geen intramurale indicatie voor is afgegeven. Tevens financieren we ook een deel van de trajecten begeleid wonen van bijvoorbeeld Singelzicht maar ook door Stade back-up en Zandbergen. (in totaal een bedrag van ongeveer 2 miljoen euro) Een aanzienlijk deel echter van de financiering van opvangplekken en begeleiding van zwerfjongeren vindt plaats vanuit de AWBZ (volwassenen). Bijvoorbeeld opvangplekken bij Enkeltje Zelfstandig van Leger des Heils. Deze AWBZ financiering komt over naar de gemeente en willen we dus inzetten tbv bovenstaande aanpak. Momenteel hebben als gemeente nog onvoldoende zicht op de precieze omvang van de AWBZ middelen die op dit moment op zwerfjongeren wordt ingezet. We gaan op korte termijn inventariseren hoe groot het budget is, zodat we kunnen berekenen wat straks ons totale budget is voor de aanpak zwerfjongeren. Samengevat Als het gaat om de aanpak zwerfjongeren brengen we verbeteringen aan in de preventie en sturen op de ontwikkeling van nieuwe, inhoudelijk sterkere en goedkopere zorgvormen. We beogen de huidige gemeentelijke middelen voor zwerfjongeren en AWBZ middelen te bundelen en te verdelen over de preventieve inzet, crisisopvang en de nieuw te ontwikkelen ambulante hulp en zorg vormen. Als eerste stap gaan we de komende maanden met alle betrokken partijen in gesprek over het te volgen proces. We hebben vertrouwen in onze partners en veel geïnvesteerd in de samenwerking. Zij worden intensief betrokken bij het vernieuwingsproces. Dit moet niet alleen leiden tot betere maar ook goedkopere zorg, doordat we in plaats van dure opvangplekken, goedkopere ambulante begeleiding bieden bij zelfstandig wonen. Daarmee willen we de deels de kortingen op de AWBZ opvangen. Met uitvoerende partijen bereiden we een verschuiving voor van opvang, naar ambulante begeleiding bij zelfstandig wonen.
65