Kwaliteit in zorg voor jeugd
Project decentralisatie jeugdzorg regio Alkmaar Deelproject Cliënt en Kwaliteit Inventarisatie, analyse en advies November 2013
1
Inhoudsopgave Inleiding
pag. 3
1. Verkenning wettelijke kwaliteitseisen concept Jeugdwet 1.1. Waarborging kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen 1.2. Toezicht op wettelijke kwaliteitseisen 1.3. Conclusies en Adviezen
pag. 4 pag. 4 pag. 5 pag. 5
2. Verkenning aanvullende kwaliteitseisen 2.1. Conclusies en Adviezen m.b.t. HKZ-certificering 2.2. Conclusies en Adviezen m.b.t. bijeenkomst met jongeren, (pleeg)ouders, cliëntvertegenwoordigers en ambtenaren
pag. 9 pag. 10 pag. 13
3. Verkenning structurele cliëntparticipatie 3.1. Verkenning toekomstbestendige jeudwet-participatie 3.2. Advies voor een structurele jeugdwet-participatie
pag. 14 pag. 14 pag. 16
4. Verkenning onafhankelijk vertrouwenspersoon 4.1. Verkenning onafhankelijk vertrouwenspersoon 4.2 Advies over de vertrouwenspersoon
pag. 18 pag. 18 pag. 18
5. Conclusies en aanbevelingen
pag. 20
Bijlagen: Bijlage 1. Verslag bijeenkomst “Cliënt en kwaliteit” 25 september 2013 Bijlage 2. Overzicht verkenning wettelijke kwaliteitseisen concept Jeugdwet Bijlage 3. Aandachtspunten artikelen concept Jeugdwet Bijlage 4. Projectorganisatie
2
Inleiding Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdzorg. Het overhevelen van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden c.q. taken wordt ook wel de transitie genoemd. Ook dient het stelsel vernieuwd te worden (transformatie). De gemeenten staan voor deze opdracht waarbij een korting wordt doorgevoerd van 15% op de budgetten voor jeugdzorg. De transitie moet op 1 januari 2015 gereed zijn. De transformatie vergt een langer traject. In 2013 is het Werkplan Decentralisatie Jeugdzorg vastgesteld door de gemeenten in de regio Alkmaar. Dit zijn de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heiloo, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer. In dit werkplan is gekozen voor 4 hoofdthema’s: 1) 2) 3) 4)
Analyse en inventarisatie Visie en kaders Toegang tot zorg (signalering en toeleiding) Sturing en Financiën
De thema’s worden in 2013 uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Alle deelprojecten hebben de opdracht om niet alleen te denken vanuit de overheveling (transitie), maar ook om gericht te kijken naar gewenste vernieuwing (transformatie). De nota ‘Kwaliteit in zorg voor jeugd’ is het eindresultaat van het deelproject “Cliënt en Kwaliteit” (werkgroep 3 uit het Werkplan Decentralisatie Jeugdzorg 2013 Regio Alkmaar, onderdeel van het thema Analyse en inventarisatie). Bij aanvang zijn de verwachtingen als volgt geformuleerd. - de wettelijke kwaliteitseisen zijn vertaald naar de praktijk; - het is duidelijk “wat” kwaliteit is in de ogen van de cliënt en het gezin (wanneer is men tevreden m.b.t. de hulp?); - eventuele aanvullende kwaliteitscriteria zijn geformuleerd en geconcretiseerd; - het is duidelijk hoe de vertrouwenspersoon wordt geregeld; - er wordt een advies uitgebracht over de klachtenregeling; - cliënten zijn betrokken tijdens dit gehele proces; - ook na 01 januari 2015 is de cliënteninbreng gewaarborgd. Hierbij is aangegeven dat het deelproject niet voorziet in de afstemming met de regiogemeenten, de implementatie van de adviezen en het schrijven van een verordening cliëntenparticipatie. De nota ‘Kwaliteit in zorg voor jeugd’ is het resultaat van een samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders, cliëntvertegenwoordigers en cliënten. De startbijeenkomst in mei 2013 heeft geleidt tot de samenstelling van vier werkgroepen. Werkgroep 1 heeft de wettelijke kwaliteitseisen geïnventariseerd. Werkgroep 2 heeft zich gebogen over eventuele aanvullende kwaliteitseisen. De derde werkgroep onderzocht de mogelijkheden voor structurele cliëntparticipatie en de vierde werkgroep had als taak een advies te geven over de onafhankelijke vertrouwenspersoon. De adviezen van de werkgroepen staan in respectievelijk hoofdstuk 1, 2, 3 en 4 van deze nota. De samenstelling van de werkgroepen is te vinden in bijlage 4. De nota is bedoeld voor intern gebruik. Om die reden is ervoor gekozen niet alle begrippen en afkortingen toe te lichten. De conceptversie van de nota is besproken op een gezamenlijke bijeenkomst van de vier werkgroepen. Na instemming door de projectgroep decentralisatie jeugdzorg regio Alkmaar, is de nota ‘Kwaliteit in zorg voor jeugd’ aangeboden aan de opdrachtgever. De nota ‘Kwaliteit in zorg voor jeugd’ biedt een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van het beleidskader. De regiogemeenten stellen het beleidskader vast in het eerste kwartaal 2014.
3
1. Verkenning wettelijke kwaliteitseisen concept Jeugdwet Subwerkgroep 1 heeft zich bezig gehouden met het verkennen van de kwaliteitseisen binnen de concept Jeugdwet (versie juli 2013). Deze verkenning heeft geresulteerd in een apart overzicht (bijlage 2). Hierbij is o.a. gebruik gemaakt van de Memorie van Toelichting. Het overzicht bevat niet alleen de meest relevante wetsartikelen, maar maakt tegelijkertijd de vertaalslag naar de praktijk. Wat betekent het desbetreffende wetsartikel c.q. kwaliteitseis concreet voor de gemeente? Waar dient men rekening mee te houden? Daarnaast heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van overige kwaliteitseisen waar jeugdhulpaanbieders in de huidige situatie reeds aan dienen te voldoen. Deze eisen kennen hun oorsprong in overige wetgeving (zoals BIG of BOPZ) of zijn (aanvullende) eisen die de huidige financier van de jeugdzorgaanbieder stelt. Ook zijn er binnen dit overzicht specifieke aandachtspunten en mogelijke risico’s opgenomen die de deskundigen vanuit deze subwerkgroep signaleren die betrekking hebben op de kwaliteit van hulpverlening. Het overzicht inclusief de aandachtspunten is een praktisch hulpmiddel voor de regionale projectgroep Transitie Jeugdzorg Regio Alkmaar, maar geeft ook input voor de werkgroep “Inkoop”.Voor de volledigheid is het van belang om te vermelden dat de deskundigen een gedeelte van het brede jeugddomein vertegenwoordigen en de aandachtspunten in het overzicht in die zin geen volledig beeld geven. Zie Bijlage 2: Overzicht verkenning wettelijke kwaliteitseisen 1.1. Waarborging kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen Gemeenten worden verantwoordelijk voor de kwaliteit en uitvoering van alle vormen van jeugdhulp. De gemeenten beschikken over verschillende instrumenten om een kwalitatief goed aanbod van jeugdhulp te organiseren. Zo kunnen gemeenten bijvoorbeeld middels (inkoop)contracten kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Ook kan er gebruik gemaakt worden van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. In de wet zelf zijn een achttal uniforme kwaliteitseisen geregeld omdat het rijk deze fundamenteel acht. Zie hoofdstuk 4 concept Jeugdwet. Deze eisen gelden dan ook voor alle vormen van jeugdhulp: jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen én het AMHK. Uniforme kwaliteitseisen: • Norm van “verantwoorde hulp”; (zie artikel 4.1.1) • Gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; • Systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder; • Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; • Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; • Meldplicht calamiteiten en geweld; • Verplichting jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. Positie van jeugdigen en ouders. Naast de bovengenoemde uniforme kwaliteitseisen, wordt door een aantal bepalingen binnen de concept Jeugdwet de rechtspositie van jeugdigen en ouders geregeld. Ook deze eisen gelden voor zowel jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK. Deze eisen hebben betrekking op: • • • •
De verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen hulp; Het toestemmingsvereiste; Een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling; Medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders (cliëntenraad)
Verder gelden in de concept Jeugdwet specifieke eisen voor pleegzorg en gesloten jeugdhulp. In de nieuwe Jeugdwet wordt niet specifiek gesproken over de specifieke eisen die betrekking hebben op de BOPZ (Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen). Gedwongen opnamen als ook behandelingen binnen de jeugd GGZ, blijven nog steeds onder de BOPZ vallen. Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering mogen alleen worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. Een aangewezen instelling geeft een certificaat af is tevens bevoegd om een
4
certificaat te schorsen of in te trekken. De aanvullende kwaliteitseis van certificering heeft als doel het garanderen van een minimum kwaliteitsniveau van organisaties die werken met de meest kwetsbare en complexe gezinnen en jeugdigen. Ter aanvulling: gedwongen GGZ behandelingen in het kader van de BOPZ mogen alleen door een IGZ (Inspectie Gezondheidszorg) aangemerkte instelling worden verricht. Hiervoor gelden aparte kwaliteitsnormen – en eisen. 1.2 Toezicht op wettelijke kwaliteitseisen In de concept Jeugdwet heeft, net als in de huidige situatie, de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) de taak het onderzoeken van kwaliteit van de jeugdhulp. Daarnaast houdt zij samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op de naleving van de wet door de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen. De handhaving gaat plaatsvinden op en vergelijkbare wijze als de IGZ nu handhaaft. In de nieuwe Jeugdwet zal de Inspectie Veiligheid en Justitie toezicht uitvoeren op de tenuitvoerlegging van strafrechterlijke beslissingen. 1.3 Conclusies en Adviezen Op basis van de verkenning zijn een aantal conclusies getrokken en is er tevens per conclusie een advies uitgebracht. A) Huidige situatie: breed kwaliteitskader De werkgroep is van mening dat er op dit moment onder de huidige wetgeving voldoende kwaliteitsgaranties zijn voor de hulpverlening. Dit blijkt uit de wettelijke (minimale) kwaliteitseisen in de huidige Jeugdwet, maar ook uit overige kwaliteitseisen die voor bepaalde vormen van jeugdhulp gelden (voor de jeugd GGZ bijvoorbeeld WGBO, BOPZ en BIG). Overige behandelaars zoals vrijgevestigde psychologen en psychiaters zijn aangesloten bij specifieke beroepsverenigingen waarbij men moet voldoen aan specifieke normen en eisen. Ook vallen zij onder de WGBO (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) en zijn zij opgenomen in het BIG register waarbij behandelaren ook tuchtrechterlijk aansprakelijk zijn voor hun handelen. Onlangs is de nieuwe wet “Professioneel werken in de Jeugdzorg” aangenomen waarbij de regering de kwaliteit van jeugdhulp verder wil borgen. Met deze nieuwe wet wordt werken in de jeugdzorg op een kwalitatief hoger niveau gebracht. De wet verplicht instellingen om te werken met geregistreerde jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers. Doorlopende bijscholing is een voorwaarde om geregistreerd te blijven. De huidige financiers van jeugdzorg stellen op dit moment, naast de wettelijke eisen, vaak nog aanvullende kwaliteitseisen. Zo stelt de provincie dat instellingen voor J&O HKZ gecertificeerd dienen te zijn. De werkgroep heeft geen inventarisatie kunnen maken van alle aanvullende eisen en voorwaarden die verwerkt zijn in de huidige inkoopcontracten. Voor de volledigheid zou dit nader onderzocht dienen te worden.
Advies: Zie hiervoor in hoofdstuk 2 het advies “Aanvullende kwaliteitseis: HKZ certificering toegevoegde waarde” ( pag. ) als ook het advies “Aanvullende kwaliteitseis: verplichting klanttevredenheidsonderzoek” (pag. )
B) Klachtenregeling De wettelijke kwaliteitseisen ten aanzien van een klachtenregeling zijn helder. Alle jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het AMHK dienen hier aan te voldoen. De wet biedt voldoende duidelijkheid op welke wijze het klachtrecht vorm te geven en te implementeren. Vrijwel alle instellingen zijn hiermee bekend. Ook dienen zij in het jaarlijks “verslag” ter verantwoording c.q. naleving van de jeugdwet specifiek in te gaan op de klachtenregeling. Zie artikel 4.2.1 concept Jeugdwet. De werkgroep ziet dan ook geen noodzaak om de klachtenregeling verder te verduidelijken, ook niet m.b.t. implementatie. Er kunnen uiteraard ook klachten zijn die betrekking hebben op het gedrag van een gemeenteambtenaar. Gemeenten dienen op dit vlak de klachtenregeling zelf vorm te geven en bekend te maken. Als aanvulling op de klachtenregeling bestaat er de mogelijkheid voor burgers om in bezwaar en beroep te gaan ten aanzien van beslissingen die het college heeft genomen m.b.t. jeugdhulp. In de beschikking is altijd opgenomen hoe
5
en op welke manier belanghebbende bezwaar kan maken.
Advies 1 : Werken met verklaring en steekproefsgewijze controle De gemeente wenst inzicht te krijgen in welke jeugdhulpaanbieders de klachtenregeling goed geregeld hebben. Dit kan praktisch vormgegeven worden door aanbieders een “verklaring” te laten tekenen. Jaarlijks kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden of aanbieders hier ook aan voldoen. Hierbij dient nagedacht te worden over de mogelijke gevolgen c.q. consequenties op het moment dat een aanbieder zich op dit vlak niet kan verantwoorden. Deze werkwijze en mogelijke consequenties dienen vooraf gecommuniceerd te worden (onderdeel verklaring). Waar klachten een gemeenteambtenaar betreffen, dient duidelijk te zijn waar burgers terecht kunnen met hun klachten en hoe de formele klachtenprocedure vormgegeven is. Dit dient duidelijk gecommuniceerd te worden, bijvoorbeeld op de website van de gemeente, folders, etc.
C) Risico: Waarborging van passende en kwalitatief goede jeugdhulp start met deskundigheid bij de toegang / toeleiding tot jeugdhulp Het tijdig onderkennen van (kinderpsychiatrische) problematiek vereist specifieke deskundigheid. Zonder deze deskundigheid, lees: een nauwkeurige screening, loopt men het risico bepaalde problemen niet of niet tijdig te onderkennen. Daarnaast bepaalt dit aspect in grote mate welke vorm van hulp ingezet dient te worden. Het is overbodig om te vermelden dat dit grote invloed kan hebben op de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening. Doordat kinderpsychiatrische aandoeningen bij een relatief klein deel van de kinderen en jongeren optreden, is het te kostbaar om hoogopgeleid professionals in alle CJG’s of wijkteams in te zetten (er vanuit gaande dat de “toegang tot jeugdzorg” op deze manier wordt ingericht). Medewerkers binnen deze teams m.b.t. de toegang / toeleiding moeten kunnen screenen op psychiatrische problematiek en vervolgens snel consultatie van professionals kunnen aanvragen. Daarnaast is het essentieel dat medische professionals zoals huisartsen, kinder-, jeugd- en schoolartsen kunnen blijven verwijzen naar de kinderpsychiatrie.
Advies 2: toeleiding / toegang jeugdhulp door ervaren professionals op het gebied van kinder- en jeugdhulpverlening- en psychiatrie Medewerkers die gaan over de toegang tot jeugdhulp (o.a. screening), dienen deskundig en daartoe opgeleid te zijn. Met name het aspect “ervaring” binnen kinder- en jeugdpsychiatrie is hierbij bepalend. Er valt te denken aan een zeer ervaren psycholoog, gedragswetenschapper, SPV ‘er (sociaal psychiatrisch verpleegkundige) met een ruime “klinische” blik. In (crisis-)situaties is het van belang dat professionals zelf kunnen doorverwijzen naar kinderpsychiatrie en dat dit niet via de gemeente hoeft te gaan. Er moeten nog verdere afspraken gemaakt worden over wie de gemeenten dan informeert, de verwijzer of de zorgverlener. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de privacywet.
D) Aandacht voor privacy Zorgaanbieders geven aan dat de concept Jeugdwet een ander kader voorschrijft voor het hanteren van de privacy in de hulpverleningsrelatie, dan de huidige en andere wetgeving. Dit belemmert bijvoorbeeld het gebruik van de verwijsindex. Hiermee is nog maar in beperkte mate ervaring opgedaan. De “nieuwe” werkwijze vraagt om een omslag in het denken van de meeste zorgprofessionals. Het risico bestaat dat jongeren en ouders afzien van hulpverlening vanwege de minder goed gewaarborgde privacy in de toekomstige wet.
6
Advies 3: Samen met partners “privacybeleid” nader vormgeven Privacy is en blijft een belangrijk aandachtspunt. Het advies is om, een half jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet, het privacybeleid nader in te vullen samen met partners binnen het brede werkveld van jeugdzorg.
E) Aandacht voor rechtsbescherming klanten en kwaliteitsborging binnen het gemeentelijk proces De gemeente is straks verantwoordelijk voor het treffen van een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp als ouders en het netwerk het probleem zelf niet kunnen oplossen. Dit is vergelijkbaar met de Wmo (Kanteling). Ook zal de gemeente deskundige toeleiding naar hulp moeten garanderen en zal zij moeten bepalen welke jeugdhulp nodig c.q. passend is. Binnen dit proces wordt een goed registratiesysteem zeer belangrijk (meldingen). Hierbij behoeft ook de rechtsbescherming van klanten de nodige aandacht. Dit is het afgelopen jaar gebleken bij het inrichten van het proces aan de voorkant bij de “gekantelde werkwijze Wmo” (gemeente Alkmaar). Omdat een melding niet automatisch leidt tot een “aanvraag” en een consulent van mening kan zijn dat klant het probleem op eigen kracht kan oplossen, heeft de klant in dit voortraject weinig tot geen rechtsbescherming. Dit aspect dient voor klanten voldoende gewaarborgd te worden. De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is hierbij van toepassing. Inmiddels is het Wmo proces bij de gemeente Alkmaar dusdanig ingericht dat de rechtsbescherming vanaf datum melding van klanten goed gewaarborgd is. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn verplicht te voldoen aan systematische kwaliteitsbewaking, beheersing en verbetering. Het college is straks verantwoordelijk voor het verstrekken van een eventuele individuele “voorziening” op het gebied van jeugdhulp. De hulp dient passend te zijn en de juiste procedures dienen doorlopen te worden als het gaat om een toekenning/afwijzing, wijziging of beëindiging van een voorziening. Om zicht te krijgen op een rechtmatige en doelmatige uitvoering, is het wenselijk dat er interne kwaliteitscontroles worden uitgevoerd.
Advies 4: Wmo als voorbeeld gebruiken bij inrichting werkprocessen en verrichten interne kwaliteitsmetingen Bij de inrichting van de voorkant van het proces, vanaf meldingsdatum klant, kan de gekantelde werkwijze Wmo c.q. proces van de gemeente Alkmaar als voorbeeld dienen. Er wordt geadviseerd om binnen het vormgeven van dit proces de uitvoerende afdelingen, de desbetreffende beleidsmedewerker, medewerker bezwaar en juridisch kwaliteitsmedewerker gezamenlijk op te laten trekken. Dit heeft als voordeel dat vanuit verschillende invalshoeken het proces zo goed en zo volledig mogelijk wordt ingericht. De rechtsbescherming van klanten blijft een belangrijk aandachtspunt. Het betrekken van een kwaliteitsmedewerker vóóraf heeft als voordeel dat bij de implementatie van de werkprocessen, preventief getoetst wordt of de processen, formulieren en beschikkingen voldoen aan de wettelijke kwaliteitsnormen c.q. wet- en regelgeving (o.a. Algemene Wet Bestuursrecht). Dit is uiteraard beter dan “achteraf” te constateren dat het proces niet goed is ingericht en er herstelacties plaats dienen te vinden. Dit heeft voor klanten ook nadelige gevolgen. In het werkproces zal de verbinding met advies 2 moeten worden vastgelegd. Daarnaast kan ook gedacht worden aan het betrekken van de doelgroep bij het opstellen van formulieren, beschikkingen e.d. in het kader van leesbaarheid en klantvriendelijkheid. De gemeente Alkmaar maakt gebruik van het kwaliteitsborgingsysteem KiC Professional (kwaliteit in controle) van Stimulansz. Met dit systeem hanteert de gemeente Alkmaar de door het Ministerie SZW gecertificeerde kwaliteitsmethode van Stimulansz. Wekelijks worden –met behulp van deze applicatiekwaliteitsmetingen verricht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wettelijke regelingen. Het systeem wordt met name gebruikt ter gemeentelijke verantwoording aan het Rijk (SiSA) over de Wsw, Wwb, Wpb, IOAW, IOAZ en Bbz. Naast de vereisten voor de verantwoording aan het ministerie van bovenstaande wetten wordt het kwaliteitsborgingsysteem gebruikt voor de interne verantwoording van de Wet
7
Maatschappelijke Ondersteuning en de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Over de resultaten van de kwaliteitsmetingen wordt ieder kwartaal gerapporteerd en naar aanleiding van de resultaten wordt er door de afdelingsleiding een verbeteragenda opgesteld. Op deze manier is er volledig zicht op rechtmatige uitvoering van de diverse wettelijke regelingen, kunnen er structurele tekortkomingen gesignaleerd worden en daar gericht actie op ondernomen worden om vervolgens weer te meten in hoeverre deze actie tot kwaliteitsverbetering heeft geleid. Er wordt geadviseerd om, indien dit niet door het rijk verplicht wordt gesteld, om kwaliteitsmetingen te verrichten op het gemeentelijk proces. Stimulansz heeft reeds aangegeven dat men bezig is met het ontwikkelen van specifieke kwaliteitsnormen voor gemeenten in het kader van de nieuwe Jeugdwet.
8
2. Verkenning aanvullende kwaliteitseisen Subwerkgroep 2 heeft zich bezig gehouden met de verkenning en uitwerking van eventuele aanvullende kwaliteitseisen. Gemeenten mogen straks, als de nieuwe Jeugdwet is vastgesteld, middels (inkoop)contracten aanvullende kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Ook kan er gebruik gemaakt worden van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De werkgroep, bestaande uit cliëntvertegenwoordigers en een aantal jeugdzorgaanbieders, heeft zich hier over gebogen. Dit was in eerste instantie geen eenvoudige opdracht. Uit de eerste verkenning is gebleken dat er landelijk al veel informatie beschikbaar is omtrent zaken die momenteel niet goed lopen in de jeugdzorg. Het zijn vaak dezelfde aspecten die terugkeren. Niet zo zeer de informatie ontbreekt op het vlak van wat er beter / anders moet in de ogen van cliënten, maar wel: “hoe zorg je er voor dat de eisen en wensen vanuit cliëntperspectief ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden? De inbreng van cliënten (zie 2.2 en bijlage 1) komt voor een belangrijk deel overeen met de tien, door Tom van Yperen en Annemiek van Woudenberg geformuleerde, kwaliteitseisen voor de nieuwe jeugdzorg. Dit zijn: 1. De jeugdige en de opvoeder centraal. 2. Eigen kracht versterkend. 3. Uitnodigend voor informele en sociale steun. 4. Vroegtijdig inzetten van ondersteuning. 5. Vasthoudend waarborging van veiligheid. 6. Effectief en efficiënt inzet van hulp. 7. Samenwerkend volgens één gezin, één plan. 8. Gemotiveerde en competente werkers. 9. Bestuurlijk draagvlak voor nieuwe inrichting stelsel. 10. Lerende organisatie om kwaliteit van de processen en resultaten te verbeteren. (bron: Handreiking functioneel ontwerp Zorg voor jeugd, www.voordejeugd.nl) Uit de aanwezige informatie van de zorgaanbieders is gebleken dat er, in de huidige situatie, al veel gedaan wordt op het vlak van klanttevredenheidsonderzoeken en cliëntparticipatie. Dit wordt vaak al als “aanvullende eis” gesteld vanuit de desbetreffende jeugdzorg financierder. Gezien de beperkte tijd en capaciteit van de werkgroep, was het onhaalbaar om al deze aanvullende eisen per financieringsvorm nader te onderzoeken. In dit kader, wordt, net als in hoofdstuk 1, geadviseerd dat een werkgroep “Inkoop”, de huidige inkoopcontracten inclusief aanvullende eisen, nader onder de loep neemt. De werkgroep heeft na de hierboven beschreven oriëntatie twee concrete acties uitgevoerd, te weten: 1) Verkenning HKZ – certificering vanuit cliëntperspectief De kwaliteitsmedewerker van Parlan heeft op verzoek van de cliëntvertegenwoordigers vanuit de werkgroep en de deelprojectleider, een presentatie gegeven over de Harmonisatiemodel Kwaliteit Zorginstellingen certificering (hierna: HKZ). Reden: voor Parlan, net als overige provinciale J&O instellingen, wordt deze certificering verplicht gesteld. Parlan is erg te spreken over de HKZ werkwijze, juist omdat binnen het model veel aandacht wordt besteed aan cliëntervaringen en verbeterpunten die hier uit voortkomen. Aan de cliëntvertegenwoordigers is gevraagd om te beoordelen of dit “keurmerk” overgenomen dient te worden als “aanvullende kwaliteitseis”. 2) Het organiseren van een bijeenkomst met jongeren, (pleeg)ouders en cliëntvertegenwoordigers specifiek omtrent het onderwerp “kwaliteit van hulpverlening Op woensdagavond 25 september 2013 heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden in wijkcentrum “De Oever”. Deze regionale bijeenkomst was een eerste aanzet om jongeren, (pleeg) ouders en cliëntvertegenwoordigers te betrekken bij het toekomstige jeugdzorgbeleid. Ook waren er diverse ambtenaren aanwezig vanuit de projectgroep Transitie Jeugdzorg Regio Alkmaar. De doelgroep zal de komende tijd vaker actief benaderd worden om mee te praten over specifieke beleidsonderwerpen. De input zal gebruikt worden om het beleidsplan te kunnen opstellen. Het thema van de avond was specifiek toegespitst op “kwaliteit” van hulpverlening. De huidige jeugdzorg is te versnipperd en te bureaucratisch. Het moet anders. Om te weten hoe de jeugdzorg in de toekomst anders en beter ingericht moet worden, zullen de regiogemeenten in gesprek moeten gaan en blijven (!) met de mensen waar het om gaat. De gebruikers kunnen het beste aangeven waar zij tegen aan lopen en wat hun specifieke wensen en behoeften zijn. Deze informatie is nodig om te kunnen bepalen wanneer cliënten de hulp als “goed” en “effectief” ervaren.
9
In subgroepen, welke begeleid werden door professionele gespreksleiders van ZorgBelang, konden deelnemers hun concrete ervaringen vertellen. Deelnemers kregen de opdracht om een top-5 te maken van zaken die goed gaan in de jeugdzorg en een top-5 van aandachtspunten c.q. zaken die niet goed lopen. Hierbij is ook gekeken naar de “gewenste” situatie: hoe zou het anders kunnen? Zie bijlage 1: verslag bijeenkomst Cliënt en kwaliteit 2. 1 Conclusies en Adviezen m.b.t. HKZ - certificering Op basis van presentatie zijn de volgende conclusies getrokken en is er tevens per conclusie een advies uitgebracht. A) HKZ certificering heeft toegevoegde waarde De cliëntvertegenwoordigers zijn het er over eens dat de HKZ certificering duidelijk een meerwaarde heeft vanuit cliëntperspectief. Het HKZ certificeringschema omvat zowel Jeugdzorg, Jeugdzorg Plus en Pleegzorg. Het schema is opgesteld in samenwerking met Pleegzorg Nederland, Jeugdzorg Plus, LCJF, Defence for Children, Quality4Children, Bureau Jeugdzorg, Landelijke Overleg Pleegouderraden, Nederlandse Vereniging voor Pleegzorg, Interprovinciaal overleg (IPO), Jeugdzorg Nederland en GGZ. Daarnaast is de certificering vastgesteld door de Raad van Accreditatie. HKZ is een pakket van eisen en normen waarmee zorginstellingen hun processen kunnen inrichten om zo optimaal mogelijk kwaliteit te leveren. Het “continue verbeterproces” (plan – do – check & act) , maar ook cliëntveiligheid en cliëntervaringen staan hierbij centraal. Er vinden zowel interne als externe (onafhankelijke) audits plaats. Er worden audits gedaan op alle vormen van jeugdhulp binnen een periode van 3 jaar. De resultaten van de metingen kunnen leiden tot concrete verbeteracties en / of bijstelling van het bestaande beleid van de instelling. Kritische verbeterpunten dienen altijd direct opgelost te worden. De externe auditcommissie ziet er op toe dat deze kritische verbeterpunten snel worden uitgevoerd. De deelprojectleider heeft het HKZ certificeringschema (versie 2010) doorgenomen. Hieruit blijkt ook dat bij een groot deel van de normen de organisatie zal moeten verantwoorden op welke wijze eisen, behoeften en verwachtingen van cliënten zijn meegenomen. De cliëntenraad, informatie van cliëntenorganisaties en cliëntenevaluaties worden hierbij betrokken. Ook zijn er specifieke normen ten aanzien van ervaringen van pleegouders en ketenpartners.
Advies 5: Aanvullende kwaliteitseis: certificering verplicht stellen voor instellingen Vanuit de werkgroep wordt geadviseerd dat alle grote jeugdhulpaanbieders (instellingen) in het bezit zijn van een keurmerk c.q. certificering. Dit kan een HKZ of ISO 9001 certificering zijn. De voorkeur gaat uit naar de HKZ certificering omdat dit specifiek toegespitst en ontwikkeld is voor (jeugd)zorginstellingen. Dit maakt het ook eenvoudiger om instellingen onderling te kunnen vergelijken. In de meeste situaties zullen de huidige jeugdzorginstellingen reeds in het bezit zijn van een dergelijk keurmerk. Jeugdbescherming en jeugdreclassering moeten worden uitgevoerd door instellingen die voldoen aan een landelijk normenkader. Hoe om te gaan met kleine jeugdhulpaanbieders? De werkgroep is van mening dat feitelijk ook kleine aanbieders in het bezit dienen te zijn van een certificering. Reden: de certificering dwingt kleine aanbieders om na te denken over het continu verbeterproces binnen de hulpverlening. De werkgroep denkt dat dit aspect bij veel kleine aanbieders nog onvoldoende ontwikkeld en ingebed is. Beroepsgroepen werken volgens een beroepscode en met kwaliteitsvisitaties van de eigen beroepsvereniging. Er is een HKZ certificeringschema beschikbaar voor kleine organisaties (maximaal 10 werknemers). Dit schema is minder uitgebreid dan de versie voor grote instellingen. Hiermee kunnen ook kleine organisaties hun kwaliteit en veiligheid m.b.t. hulpverlening transparant maken.
10
Kanttekening: Binnen de werkgroep wordt aangeven dat het verplicht stellen van de HKZ certificering kleine organisaties op kosten jaagt en dat het certificeringproces veel tijd in beslag neemt. Ten aanzien van het eerste punt: de kosten zijn globaal genomen €4.000,- genomen over een periode van 3 jaar. (bron: www.hkz.nl). Wat betreft tijdsinvestering: in de beginfase zal de implementatie de nodige tijd kosten. Anderzijds: een aantal cliëntvertegenwoordigers denkt dat kleine aanbieders veel zaken al goed op orde hebben en dat dit niet zal leiden tot veel extra werk. Nadien is het een kwestie van “onderhoud”. Als laatste wordt gesteld dat de verplichting tot certificering voor kleine aanbieders nadelig zou kunnen uitwerken voor bepaalde cliënten. Indien kleine aanbieders de kosten of het werk ten aanzien van een certificering niet overzien, kan dit een reden zijn om bepaalde vormen van kleinschalige zorg helemaal niet (meer) aan te bieden. Dit kan een nadelige uitwerking hebben omdat sommige cliënten juist meer baat hebben bij de specifieke, kleinschalige hulpverlening die de kleine aanbieder aanbiedt. Mogelijk alternatief voor kleine aanbieders: in eerste instantie geen verplichting tot certificering, wel stimulering Gezien de kanttekeningen die geplaatst zijn, zou er vanuit dit perspectief, gekeken kunnen worden of er een tussenoplossing mogelijk is. Er kan gedacht worden aan de mogelijkheid tot subsidieverlening vanuit de regiogemeenten ten aanzien van de opstartkosten voor kleine aanbieders m.b.t. certificering. Dit zou de kosten enigszins kunnen beperken. Ook kan met het organiseren van een bijeenkomst voor kleine aanbieders met een HKZ vertegenwoordiger, bereikt worden dat drempels weggenomen worden en aanbieders precies weten hoe zij, binnen een zo kort mogelijk tijdbestek, zaken op orde kunnen hebben zodat zij in aanmerking komen voor de certificering. Daarbij zouden kleine aanbieders die er voor zorgen dat zij snel (bijvoorbeeld binnen 1,5 jaar) gecertificeerd zijn, als beloning een extra financiële bijdrage ontvangen van de gemeente. Op deze manier worden de kosten voor de kleine aanbieder verder geminimaliseerd. Let wel: dit is slecht een advies. Het hangt er uiteraard ook van af of de regiogemeenten, gezien het toekomstige budget (gekort), financiële ruimte hebben om dit advies te implementeren. Na verloop van tijd (bv. na periode van 2 jaar) kan opnieuw bekeken worden of de certificering voor kleine aanbieders verplicht wordt gesteld en/of zij zelf volledig in deze kosten dien te voorzien.
B) Klanttevredenheid belangrijke graadmeter kwaliteit hulpverlening Cliëntvertegenwoordigers vanuit de werkgroep geven aan dat een verplichte invoering van bijvoorbeeld de Q4C kwaliteitsstandaarden (eisen volledige opgesteld vanuit cliëntperspectief) of de JIJ-meter (digitale, onafhankelijke enquête voor jongeren en ouders m.b.t. ervaring hulpverlening) door jeugdzorginstellingen voor nu geen extra meerwaarde oplevert. De cliëntvertegenwoordigers geven aan dat jeugdhulpaanbieders aan moeten kunnen tonen wat zij doen op het vlak van klanttevredenheidonderzoeken. Welk instrument zij hier voor gebruiken, is minder van belang. Dit mag de jeugdhulpaanbieder zelf bepalen.
Advies 6: Aanvullende kwaliteitseis: verplichting klanttevredenheidonderzoek Jeugdhulpaanbieders moeten de kwaliteit van jeugdhulp kunnen verantwoorden. Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dienen jaarlijks een openbaar verslag (art. 4.2.10 concept Jeugdwet) te maken omtrent de kwaliteit van de uitvoering van taken, het klachtrecht en de medezeggenschap. Dit verslag is een belangrijke informatiebron omtrent de kwaliteit van jeugdhulp en de werking van cliëntenrechten. Daarnaast is het advies dat jeugdzorginstellingen periodiek hun eigen klanttevredenheidonderzoeken laten uitvoeren en de uitkomsten gebruiken voor verbeteringen. De kosten hiervan komen voor rekening van instelling. De meeste grote jeugdzorginstellingen doen dit al en/of dit is onderdeel van de HKZ of ISO certificering. Kleine jeugdhulpaanbieders kunnen dit in principe ook op deze manier vormgeven of kenbaar maken wat zij
11
periodiek doen om de wensen, behoeften en tevredenheid van jongeren en ouders in kaart te brengen en hoe de hulp samen met de cliënt wordt geëvalueerd. Het advies is om dit aspect standaard mee te nemen in de inkoopcontracten. C) Overige aanvullende kwaliteitseisen: vooralsnog niet te bepalen Zowel werkgroep 1 als 2 zijn van mening dat met de huidige kwaliteitseisen, aangevuld met de aanvullende certificeringseis en de aandacht voor klanttevredenheidonderzoeken, het kwaliteitskader binnen de jeugdzorg voor alsnog voldoende gegarandeerd is. De regiogemeenten zullen in eerste instantie hun handen vol hebben aan de overheveling van taken en het garanderen van de zorgcontinuïteit. Daarnaast zullen de regiogemeenten in de beginfase nog geen volledig beeld hebben m.b.t. overige aanvullende kwaliteitseisen. Het is denkbaar dat gaandeweg het proces er zich situaties voordoen die vragen om specifieke aandacht en het opstellen van nieuwe, aanvullende kwaliteitseisen.
Advies 7: Eerst taken en verantwoordelijkheden overhevelen (transitie) en daarna kijken of extra, aanvullende kwaliteitseisen noodzakelijk zijn. De regiogemeenten dienen vanaf 1 januari 2015 alert te zijn op signalen vanuit het werkveld en vanuit de doelgroep ten aanzien van jeugdhulp die de nodige aandacht vragen. Hierbij kan gedacht worden aan (regionale) gesprekken die gevoerd worden met ketenpartners maar ook door gesprekken aan te gaan met jongeren, (pleeg)ouders en cliëntvertegenwoordigers ten aanzien van de kwaliteit van hulpverlening. Zie ook “cliëntparticipatie na 1 januari 2015”. Deze input kan aanleiding geven om extra aanvullende kwaliteitseisen op te stellen.
2. 2 Conclusies en Adviezen m.b.t. bijeenkomst met jongeren, (pleeg)ouders, cliëntvertegenwoordigers en ambtenaren De opkomst van het aantal jongeren, (pleeg)ouders en cliëntvertegenwoordigers was groot. Al met al hebben veertig mensen deelgenomen aan de startbijeenkomst. Hiermee is de doelgroep nog niet goed vertegenwoordigd, veel partijen ontbreken nog. Het netwerk dient opgebouwd te worden en dit vraagt tijd. Wel kan geconcludeerd worden dat de doelgroep graag betrokken wil worden bij het beleidsproces en wil “meepraten en meedenken”. Er is veel waardevolle informatie verzameld vanuit de gesprekken met de deelnemers in de subgroepen. Momenteel gaan er veel dingen goed in de jeugdhulpverlening, maar er is op de bijeenkomst ook geconstateerd dat er toch ook veel zaken zijn die “echt anders moeten”. Wat cliënten belangrijk vinden is onder meer: - Ouder en kind voelen zich gehoord, hulpaanbod sluit aan bij behoeften; - Continuïteit en klik met hulpverlener; - Vermindering van bureaucratie en administratieve lasten; - Bereikbaarheid van hulpverleners buiten kantoortijden en 24 uur crisisdienst; - Een brede multidisciplinaire benadering; - Aandacht voor nazorg, zowel na trajecten als nadat een kind 18 jaar is geworden. Er zijn goede ervaringen met ‘1 gezin 1 plan’. Een negatieve ervaring was er met jeugdzorg die zich in verschillende provincies afspeelde. De decentralisatie naar gemeenten vergroot het aantal ‘grenzen’. Meer inbreng van cliënten is te vinden in het bijgevoegde verslag van de bijeenkomst (bijlage 1).
Advies 8: in gesprek blijven met doelgroep en professionals De bijeenkomst heeft veel waardevolle informatie opgeleverd die als input kan dienen voor het beleidsplan. De signalen dienen serieus genomen te worden en de regionale project zal zich moeten buigen over de gesignaleerde problematiek.
12
Verder wordt geadviseerd om in gesprek te blijven met de doelgroep om hier een vervolg aan te geven, ook wat betreft het onderwerp “Kwaliteit”. Hierbij kan uitsluiting gezocht worden bij de werkwijze zoals geadviseerd m.b.t. structurele cliëntenparticipatie na 01/01/2015. Op basis van op te vragen stukken c.q. documenten (bv. jaarlijks verslag aanbieder, klanttevredenheidonderzoek, etc.) kan een beeld gevormd worden omtrent de kwaliteit van de hulpverlening. Daarnaast blijven signalen van jongeren, (pleeg)ouders en cliëntvertegenwoordigers onmisbaar om zicht te blijven houden op de kwaliteit van hulpverlening. Het zijn de concrete ervaringen die tellen. Op basis van deze informatie kan de gemeente niet alleen bepalen dat er eventueel aanvullende kwaliteitseisen mogelijk nodig zijn, het kan invloed hebben op het bestaande (inkoop)beleid. Uiteraard kan deze informatie er ook toe leiden dat er gesprekken gevoerd worden omtrent de gesignaleerde problematiek met aanbieders. Ook is het belangrijk dat professionals vanuit de diverse regiogemeenten betrokken worden bij de kwaliteitsbewaking. Professionals kunnen vanuit hun eigen professie zaken signaleren die de aandacht behoeven of nadelig zijn voor (bepaalde groepen) klanten. Om die reden wordt geadviseerd dat ook zij betrokken worden bij het onderwerp “kwaliteit van jeugdhulp”. Dit hoeft niet gelijktijdig plaats te vinden met de doelgroep, maar kan apart vormgegeven c.q. georganiseerd worden.
13
3. Verkenning structurele cliëntparticipatie De werkgroep had als taak advies te geven over de manier waarop cliëntenparticipatie structureel, dus na 01/01/2015 vormgegeven kan worden. Deze input is nodig om een verordening cliëntenparticipatie te kunnen schrijven. In de concept Jeugdwet staat in Artikel 2.9 dat artikel 9, eerste lid, onderdeel a en de artikelen 11 en 12 van de Wet maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn voor cliëntenparticipatie. (Zie bijlage 2) De werkgroep gaat uit van onderstaande definities. Clientparticipatie gaat om het betrekken van de gebruikers van de zorg-, hulp en dienstverlening waarop ze een beroep doen. Burgerparticipatie gaat om het betrekken van burgers bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van overheidsbeleid. Jeugdwet-participatie gaat om “de invloed die jeugdigen, ouders en ontvangers van jeugdhulp, jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering hebben op de ontwikkeling en invulling van het huidige en toekomstige beleid”. Beleid: De strategische opvattingen over de te realiseren doelstellingen, in combinatie met de in de tijd uitgezette acties en de daarvoor benodigde middelen om de doelstellingen te realiseren. De strategische opvattingen komen naar voren in de volgende gemeentelijke beleidsdocumenten: beleidsplannen (visie + activiteiten), verordeningen en beleidsregels. Concreet: bij het voorbereiden, opstellen en evalueren van deze documenten wordt om het advies van de participanten gevraagd. Dit laat onverlet dat de participanten ook ongevraagd kunnen adviseren. 3.1. Verkenning ten behoeve van een toekomstbestendige jeudwet-participatie Om te komen tot een advies voor een toekomstbestendige jeugdwet-participatie heeft de werkgroep met behulp van de handreiking “Modellen voor lokale participatie” ( Koepel Wmo raden, Movisie, Zorgbelang Noord Holland, maart 2013) een aantal vragen beantwoord. Schematisch staan hieronder links de vragen met keuzemogelijkheden en rechts de door de werkgroep gemaakte keuze. Deze keuzes liggen ten grondslag aan het advies in paragraaf 3.2.
Welke uitgangspunten voor participatie wil de regio Alkmaar hanteren? A. Wat is het lokale doel van de participatie? 1. Draagvlak, legitimiteit en kwaliteit van het gemeentelijk beleid vergroten, door het beleid beter te laten aansluiten bij de behoeften en knelpunten die burgers/cliënten ervaren in hun dagelijks leven. 2. Een bijdrage leveren aan het gemeentelijk beleid, opdat iedereen volwaardig kan participeren in de samenleving en er adequate ondersteuning/voorzieningen zijn met het oog op kwaliteit van leven voor iedereen. 3. De kracht van de civil society aanboren door ruimte voor burgerparticipatie en burgerkracht te creëren. 4. De kloof tussen burger en gemeente verkleinen door de gemeente en het gemeentelijk beleid zichtbaarder en toegankelijker te maken voor burgers. 5. De inbreng van een brede groep burgers garanderen. 6. Een effectieve samenwerkingsrelatie met de gemeente realiseren. 7. Creatieve, frisse en kritische inbreng van burgers/cliënten leveren. 8. Als brug tussen gemeente en burgers functioneren. B. Komt de focus te liggen op alle burgers of vooral cliënten? - alle burgers, zonder uitzondering en zonder onderscheid, hun stem moeten kunnen laten
Keuze werkgroep
1. Draagvlak, legitimiteit en kwaliteit van het gemeentelijk beleid vergroten, door het beleid beter te laten aansluiten bij de behoeften en knelpunten die burgers/cliënten ervaren in hun dagelijks leven. 7. Creatieve, frisse en kritische inbreng van burgers/cliënten leveren.
Vooral cliënten, ook burgers De wetgever wil de participatie van ingezetenen en dan met name jeugdigen en hun ouders, instellingen en organisaties bij het beleid stimuleren.
14
Welke uitgangspunten voor participatie wil de regio Alkmaar hanteren? horen aan de gemeente; - of dat vooral cliënten en betrokkenen hun stem moeten kunnen laten horen aan de gemeente.
C. Wordt er vooral rechtstreeks of via vertegenwoordigers geadviseerd? - burgers, cliënten, betrokkenen altijd zelf direct, in rechtsreeks contact, hun stem moeten kunnen laten horen aan de gemeente; - burgers, cliënten, betrokkenen beter hun stem via georganiseerde verbanden aan de gemeente kunnen laten horen; - of dat burgers, cliënten, betrokkenen beter hun stem via deskundigen aan de gemeente kunnen laten horen. D. Volgens vaste patronen of divers? - burgers, cliënten, betrokkenen via geïnstitutionaliseerde en geformaliseerde vormen van inspraak hun stem moeten kunnen laten horen; - of dat burgers, cliënten, betrokkenen vooral via vrije en creatieve vormen van meedenken en cocreatie hun stem moeten kunnen laten horen. E. Vooral integraal of juist per specifieke doelgroep? - burgers, cliënten, betrokkenen vooral per specifieke doelgroep en specifiek belang hun stem moeten kunnen laten horen aan de gemeente; - of dat burgers, cliënten, betrokkenen altijd via één organisatie, en dus integraal, hun stem moeten kunnen laten horen aan de gemeente. F. Meer ervaringsdeskundig of meer beleidsdeskundig? - er vooral ervaringsdeskundigheid nodig is om de stem van burgers, cliënten, betrokkenen te kunnen laten horen; - of dat er vooral beleidsdeskundigheid nodig is om de stem van burgers, cliënten, betrokkenen te kunnen laten horen. G. Voorkeur voor theoretisch model? - Meer representatief meedenken: alle burgers – via vertegenwoordigers – formeel – integraal – ervaringsdeskundig - Meer vertrouwen op experts: alle burgers – via vertegenwoordigers – formeel – integraal – beleidsdeskundig. - Meer de belangen centraal stellen: vooral
Keuze werkgroep Wel legt de wet ook een relatie met preventie, pedagogische civil society en positief jeugdbeleid (paragraaf 1.3 MvT). In het beleidsplan moet hier ook aandacht aan worden geschonken. Bij dit “deel” van de gemeentelijke taak zijn alle burgers betrokken. Oprechtheid, consequent zijn en transparantie zijn hierbij belangrijk. De overheid moet laten zien wat zij met burgerparticipatie wil en doet. Dit laatste kan de overheid doen door bijvoorbeeld alle adviesvragen en collegereactie daarop te publiceren in lokaalhuis-aan-huis-blad en site. Rechtstreeks /gestructureerd De wet is gebaseerd op de cultuuromslag (eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht). Dit betekent niet meer praten over, maar met jeugdigen en ouders. Dit moet centraal staan in de participatie. Maar het is voor gemeenten ondoenlijk als dit altijd en overal plaatsvindt. Dus hierin moet een structuur aangebracht worden.
Divers De wetgever stelt jongeren en hun ouders centraal. Vooral om jongeren te kunnen bereiken zijn er alternatieve en creatieve vormen voor nodig die passen bij de doelgroep.
Specifieke doelgroep De wetgever wil een zo representatieve participatie. Daarom is het college verplicht advies te vragen bij het vormgeven van het beleid over jeugdhulp, JB en JR aan de (toekomstige) gebruikers en ook kleine minderheidsgroepen mee te nemen. Ervaringsdeskundig De wetgever stelt de (toekomstige) hulpvragers (jeugdigen en ouders) centraal en wil dat zij meer invloed kunnen uitoefenen. Hierom moet de ervaring van de hulpvragers centraal staan. Maar ook omdat een beleidsmatige niveau niet voor alle hulpvragers haalbaar is, dit itt het ervaringsniveau. Meer de belangen centraal stellen De wetgever stelt de hulpvragers (jeugdigen en ouders) centraal en wil dat zij meer invloed kunnen uitoefenen. In het participatiemodel moeten de belangen van jeugdigen en hun ouders ook centraal staan
15
Welke uitgangspunten voor participatie wil de regio Alkmaar hanteren? cliënten – via vertegenwoordigers – formeel – per specifieke doelgroep –ervaringsdeskundig - Meer creatieve en verbindende burgerkracht: alle burgers – rechtstreeks – informeel – integraal – ervaringsdeskundig H. Positie van de jeugdwet-participatie? - Zelfstandige vorm kiezen - Samenvoegen met de Wmo-raad - Samenvoegen met het volledige sociale domein
Keuze werkgroep
Zelfstandig een vorm kiezen Vooralsnog (zeg voor een periode van 2 jaar) wordt geadviseerd een zelfstandige vorm te nemen. De jeugdwet is veelomvattend en nieuw. Om de structurele participatie goed op te kunnen pakken is het goed als er voldoende aandacht is voor deze taak. Samenvoegen met andere beleidsterreinen of cliënt -en burgerraden kan in indien gewenst in een later stadium. Dan is het belangrijk dat de cliënten van de jeugdwet goed vertegenwoordigd zijn (minstens de helft).
3.2. Advies voor een structurele jeugdwet-participatie Overwegende de bevindingen uit de verkenning, met name dat - De wetgever jeugdigen en hun ouders centraal stelt; - De Eigen Verantwoordelijkheid, Eigen kracht en Pedagogische Civil Society essentieel zijn; - Meeweten, meedenken en meewerken regionaal het gewenste participatieniveau is; - De decentralisatie jeugdzorg (boven)regionaal wordt vormgegeven; - De jeugdhulp –en gecertificeerde instellingen cliëntenraden (voor jeugdigen en ouders) hebben; - Gemeenten bij het voorbereiden, ontwikkelen en evalueren van het beleid (beleidsplannen, verordeningen en beleidsregels) om advies vragen aan jeugdigen, hun ouders en instellingen; - Jeugdigen, hun ouders en instellingen gemeenten ook ongevraagd mogen adviseren; - Het doel van de participatie als volgt geformuleerd is: het vergroten van het draagvlak, legitimiteit en de kwaliteit van het beleid doordat het beleid aansluit bij de behoeften van de hulpvragers. We hierbij de frisse, kritische en creatieve inbreng van de participanten nodig hebben; - We gesteld hebben dat de participatie eerst gericht is op specifieke cliënten, hun ervaringen en belangen en in tweede instantie op burgers in het algemeen. We hierbij kiezen voorlopig voor een zelfstandige participatiemodel bestaande uit diverse werkvormen binnen een eenduidige structuur.
Is advies 9: structurele cliëntenparticipatie: -
Maak een (boven)regionale digitale cloud voor participatie. De cloud (internetsite) fungeert als algemene structuur. Deze is verbonden met alle cliëntenraden van de instellingen/organisaties, ook individuele burgers kunnen zich hierbij aansluiten. - De cloud wordt beheerd door een (boven)regionaal aangestelde participatiedeskundige die in nauw contact staat met alle beleidsmedewerkers van de aangesloten gemeenten. Via de cloud: - kunnen jeugdigen, hun ouders, instellingen en burgers vragen aan afzonderlijke gemeenten stellen (de participatiemedewerker leidt deze vragen door naar de desbetreffende beleidsmedewerker en bewaakt de afhandeling ervan); - kunnen gemeenten digitale participatie realiseren; - kunnen gemeenten een oproep doen om medewerking als zij een (lokale) adviesvraag hebben. Dit sluit aan bij flexibel vrijwilligerswerk (tijdelijk en kortstondig is mogelijk). De medewerking kan afhankelijk van de vraag en de lokale situatie vervolgens digitaal of face-to-face opgepakt worden. Belangrijk is dat er transparantie is en dat gemeenten aangeven wat er gedaan wordt met adviesvragen over beleidsplannen, verordeningen en beleidsregels. - Adviesvragen worden gepubliceerd zowel op de site als in het lokale huis-aan-huis-blad.
16
-
De participatiedeskundige adviseert de beleidsmedewerkers over manieren om niet digitaal georiënteerde mensen erbij te kunnen betrekken. Na een vooraf bepaalde termijn wordt deze werkwijze geëvalueerd.
17
4. Verkenning onafhankelijk vertrouwenspersoon De werkgroep had als taak een te geven advies over de wijze waarop (hoe) de verplichte gemeentelijke, onafhankelijke vertrouwenspersoon wordt geregeld. Aspecten die meegenomen zijn, zijn o.a.: welke aanbieders zijn er (keuze), kostenaspecten, maar ook overige zaken zoals doorlooptijden, etc. Welke contractuele afspraken zijn er nu gemaakt door de provincie? 4.1. Verkenning onafhankelijk vertrouwenspersoon Van toepassing zijn Artikel 2.5, 1e lid onderdeel f en Artikel 2.5, 2e lid uit de concept Jeugdwet. (Zie bijlage 2) De gemeente krijgt, net als nu de provincie, de taak om ervoor zorg te dragen dat jeugdigen, hun ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. De gemeente is derhalve verantwoordelijk voor de financiering van deze vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon dient op grond van het tweede lid van dit artikel werkzaam te zijn bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk van het college en de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het AMHK en van personen in dienst van het college of de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het adviesen meldpunt opereert. Gezien de grote afhankelijkheid van de jeugdige van de gemeente, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en het AMHK, is het nodig een vertrouwenspersoon, waarop jeugdigen en hun ouders kunnen terugvallen als zij problemen hebben met één van deze instanties, verplicht te stellen. Het is de taak van de vertrouwenspersoon de jeugdige te ondersteunen. Dit gaat niet zover dat de vertrouwenspersoon op eigen initiatief namens de jeugdige kan optreden. Over taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon en de bijbehorende verplichtingen van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zullen bij Amvb regels worden gesteld. Stand van zaken In opdracht van het Transitiebureau Jeugd heeft BMC (een landelijk bureau voor onderzoek en advies) onderzoeksbureau een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de gewenste inrichting van het vertrouwenswerk waarop jeugdigen, ouders, pleegouders, netwerkpleegouders straks een beroep kunnen doen op basis van de toekomstige jeugdwet. BMC stelt het volgende vast: Naast argumenten die te maken hebben met de omvang van de doelgroep, beschikbaarheid en bereikbaarheid, schaal waarop organisaties voor vertrouwenswerk georganiseerd zijn, frequentie van de vraag naar vertrouwenswerk door cliënten en de benodigde expertise, zijn er twee doorslaggevende argumenten voor de keuze van de toekomstige organisatie en financiering van het vertrouwenswerk: 1. Het vertrouwenswerk is een randvoorwaarde (geen jeugdhulp) om het stelsel goed te laten functioneren, voorzien van eenduidige rechtswaarborgen, kwaliteit en onafhankelijkheid die voor alle denkbare scenario’s (uitvoering en inkoop) gelden. 2. De harmonisatie van het vertrouwenswerk voor gedwongen hulp aan jeugdigen én het toewerken naar een onafhankelijk en professioneel kader voor alle nu nog afzonderlijke sectoren pleit voor vooralsnog landelijke financiering. BMC concludeert: Om het vertrouwenswerk te kunnen borgen voor cliënten is de kern van het advies om het vertrouwenswerk vooralsnog landelijk te organiseren en te financieren, maar dicht bij de cliënt (zoveel als mogelijk lokaal) uit te voeren. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal haar ledenvergadering op 29 november 2013 voorstellen de vertrouwenspersoon voorlopig landelijk te ontwikkelen en te financieren. 4.2 Advies over de vertrouwenspersoon Overwegende dat - De materie erg complex is, en vanwege de juridische component de deskundigheid van de werkgroep en regioambtenaren niet toereikend is; - nog niet duidelijk is wat het ministerie zal doen, maar de verwachting is dat het vertrouwenswerk (voorlopig) landelijk georganiseerd gaat worden; - hierover meer duidelijkheid komt aan het einde van het jaar 2013;
18
is advies 10. over de onafhankelijke vertrouwenspersoon Eerst af te wachten wat er landelijk bepaald wordt. Mocht de functie landelijk (centraal) opgepakt worden dan is er geen of een beperkte ontwikkeling- of implementatietaak voor de regio. Als het wel regionaal (decentraal) opgepakt moet worden, dan wordt geadviseerd hiervoor expertise in te huren die de juridische aspecten verder onderzoekt en de regio adviseert. De deelprojectgroep Cliënt en kwaliteit kan hier dan alsnog over meedenken/adviseren.
19
5. Conclusies en aanbevelingen De nota Kwaliteit in zorg voor jeugd is het eindresultaat van het deelproject Cliënt en Kwaliteit. De nota Kwaliteit in zorg voor jeugd voldoet aan vooraf geformuleerde verwachtingen, te weten: - de wettelijke kwaliteitseisen zijn vertaald naar de praktijk; - het is duidelijk “wat” kwaliteit is in de ogen van de cliënt en het gezin (wanneer is men tevreden m.b.t. de hulp?); - eventuele aanvullende kwaliteitscriteria zijn geformuleerd en geconcretiseerd; - er wordt een advies uitgebracht over de klachtenregeling; - cliënten zijn betrokken tijdens dit gehele proces; - ook na 01 januari 2015 is de cliënteninbreng gewaarborgd. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de vertrouwenspersoon wordt geregeld. De verwachting is dat eind november 2013 wordt besloten om de functie van de onafhankelijke vertrouwenspersoon landelijk in te richten. Vooraf is aangegeven dat het deelproject niet voorziet in de afstemming met de regiogemeenten, de implementatie van de adviezen en het schrijven van een verordening cliëntenparticipatie. De tien adviezen uit deze nota zijn bedoeld als input voor het beleidskader jeugdhulp van de regio Alkmaar. Beknopt weergegeven zijn de adviezen van de deelprojectgroep Cliënt en Kwaliteit: 1. Zorgaanbieders en gemeente hebben een klachtenregeling. Zorgaanbieders verklaren dit schriftelijk. Gemeenten controleren steeksproefgewijs de klachtenregeling van de aanbieders. 2. De toeleiding naar/ toegang tot jeugdhulp wordt gedaan door ervaren professionals op het gebied van kinder- en jeugdhulpverlening- en psychiatrie. 3. Gemeenten en partners in het brede werkveld van de jeugdzorg vullen het privacybeleid in, een half jaar na de inwerkingtreding van de wet. 4. De uitvoering van de Wmo (Alkmaar) als voorbeeld gebruiken bij de inrichting van werkprocessen en interne kwaliteitsmetingen. In het werkproces de verbinding met advies 2 opnemen. 5. Certificering (voorkeur voor HKZ) verplicht stellen voor instellingen. Kleine aanbieders een overgangsperiode bieden. Instellingen voor Jeugdreclassering en Jeugdbescherming moeten voldoen aan een landelijk normenkader. 6. Jeugdzorginstellingen houden periodiek een klanttevredenheidonderzoek en gebruiken de uitkomsten voor verbeteringen. 7. Eerst de taken en verantwoordelijkheden overhevelen en daarna kijken of er aanvullende kwaliteitseisen nodig zijn. 8. Gemeenten blijven in gesprek met de doelgroep en de professionals. 9. Gemeenten bieden in (boven-)regionaal verband een digitale interactieve vorm voor structurele cliëntenparticipatie. 10. Voor de onafhankelijke vertrouwenspersoon aansluiten bij de landelijke ontwikkelingen. Een nadere uitwerking van de adviezen staat in de grijze kaders in voorliggende hoofdstukken. Naast de bovenstaande adviezen heeft de projectgroep aangegeven dat het voor de inkoop van jeugdhulp van belang is om de kwaliteitseisen van de huidige financierders te inventariseren. Dit viel buiten de opdracht en de mogelijkheden van het deelproject Cliënt en Kwaliteit, maar zal een plek moeten krijgen in de verdere voorbereiding op de decentralisatie jeugdzorg. De geboden adviezen leveren een belangrijke en deels vernieuwende bijdrage aan het nieuwe jeugdstelsel. De werkwijze in dit deelproject kan vernieuwend genoemd worden omdat in een vroeg stadium is samengewerkt door cliënten, cliëntvertegenwoordigers, zorgaanbieders en gemeenten. De samenwerking werd aanvankelijk ervaren als een zoektocht. Met begrip voor elkaars achtergrond en dankzij een brede inzet van deskundigheid en betrokkenheid is het resultaat in een beperkte tijd tot stand gekomen.
20