Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein Veranderingen in werk, zorg, jeugd en passend onderwijs
www.littenseradiel.nl
www.sudwestfryslan.nl
Inhoudsopgave 1. Inleiding
5
6 8 8 8 8
1.1. Welke keuzes zijn gemaakt? 1.2. Wie zijn betrokken geweest bij het opstellen van de nota’s? 1.3. Inspraak 1.4. Aanpassingen van dit plan 1.5 Leeswijzer
2. Huidige situatie
9
9 10 10
2.1. Hoe staat het met de inwoners in onze gemeenten? 2.2. Hoe is de weg naar zorg nu geregeld? 2.3. Garanties voor een specifieke zorgbehoefte
3. Integrale werkwijze
11
11 11 11 11 12 13 13 14 14 15 16 16 16 17 17 17 17
3.1. Hoe gebruiken we het subsidiebeleid om te komen tot samenhang? 3.2. Hoe ondersteunen we eigen kracht en sociale samenhang? 3.3. Welke algemene voorzieningen willen de gemeenten versterken en hoe? 3.4. Hoe geven de gemeenten invulling aan voorkomen en vroegsignalering? 3.5. Hoe voorkomen, signaleren en bestrijden we huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling? 3.6. Hoe krijgen inwoners zorg en ondersteuning? 3.7. Hoe regelen we de cliëntenparticipatie? 3.8. Wat te doen in geval van incidenten en calamiteiten? 3.9. Welke afspraken zijn er over uitvoering van onafhankelijke cliëntondersteuning? 3.10. Welke kwaliteitscriteria gelden voor de dienstverlening? 3.11. Hoe bewaken we de kwaliteit van de dienstverlening? 3.12. Hoe wordt monitoring, evaluatieuitgevoerd ten behoeve van bijsturen? 3.13. Waar kunnen inwoners terecht met klachten? 3.14 Hoe is de rechtspositie geregeld? 3.15. Hoe bewaken we de privacy van cliënten en inwoners? 3.16. Toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking 3.17. Hoe organiseren we de communicatie?
4. Gebiedsgericht werken
18
4.1. Hoe lopen de lijnen naar de adviespool? 18 4.2. Hoe lopen de lijnen naar de huisartsen, medisch specialisten, wijkverpleegkundigen, jeugdgezondheidszorg? 19 4.3. Hoe lopen de lijnen naar de lokale instellingen op gebied van sport en welzijnswerk? 19 4.4. Wat is de relatie vrijwilligers met gebiedsteam? 19 4.5. Hoe zetten we de verwijsindex in? 20 4.6. Afbouw rol sociaal team 20 4.7. Welke kwaliteitscriteria gelden voor de dienstverlening door de gebiedsteams? 20
5. Samenwerking
21
21 21 23
5.1. Welke samenwerking regelen we op regionale schaal? 5.2. Welke taken organiseren we provinciale schaal? 5.3. Welke taken organiseren we op landelijke schaal? 5.4. Welke afspraken hebben de gemeenten gemaakt met professionals en zorgaanbieders over het uitvoeren en volgen van de resultaten van ondersteuning? 5.5. Wat zijn samenwerkingspartners en -structuren binnen onderwijs voor de gemeenten? 5.6. Hoe stemmen we af met Passend Onderwijs?
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
23 24 24
2
6. Specifieke beleidsuitgangspunten
25
25 25 26 26 26
6.1. Hoe gaan we om met eigen bijdragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen? 6.2. Hoe gaan we om met persoonsgebonden budgetten? 6.3. Hoe vullen we de beleidskeuzes Participatiewet in? 6.4. Hoe wordt invulling gegeven aan de provinciale jeugdvoorzieningen? 6.5. Hoe wordt de cliëntenparticipatie passend vernieuwd?
Afkortingenlijst 27 Bijlagen 28 I. Koersbesluiten II. Wetten in het kort III. Onderdelen transities IV. Indeling producten provinciaal/subregionaal – lokaal V. Omvormingsplan Jeugd VI. Beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
29 31 33 35 37 47
3
Beleidsplan in het kort: beslispunten en schema Op 1 januari 2015 krijgen de gemeenten er taken bij op het gebied van werk, zorg en jeugd. Deze nieuwe verdeling van taken is het moment om te kijken hoe we de zorg op een andere manier kunnen aanbieden. De gemeenten SúdwestFryslân en Littenseradiel gaan de ondersteuning aan inwoners anders doen, zodat we de zorg slimmer en goedkoper kunnen aanbieden.
Uitvoering 1. Gebruik te maken van de ruimte om eigen bijdragen te vragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen.
Eigen bijdragen § 6.1
2. T e gaan werken met een 2D-brede PGB-regeling (Wmo en Jeugdzorg).
Persoonsgebonden budgetten § 6.2
3. I n te stemmen met het beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel.
Beleidskeuzes Participatiewet § 6.3
4. In te stemmen met het omvormingsplan.
Jeugdzorgvoorzieningen § 6.4
Inspraak
Inspraak
5. V ooralsnog de huidige structuur met de cliëntenraad WWB, WSW-raad, het Wmo-platform en lokale Wmo-raden en de CIG te handhaven. 6. M et de adviesraden regelmatig te evalueren om toe te werken naar een brede en innovatieve advisering voor het gehele sociaal domein.
Cliëntenparticipatie § 6.5
Beleidsvorming met adviesraden en cliëntenparticipatie
§ 3.7 en 6.5
In dit beleidsplan geven we aan hoe we de taken en verplichtingen gaan regelen en uitvoeren. Ook is dit plan het uitgangspunt voor de nadere regels en het uitvoeringsbeleid. Hiernaast staat een overzicht van de beslissingen uit het beleidsplan. Daarna volgt een schema met daarin de verschillende onderdelen die we in dit beleidsplan beschrijven. Bij ieder onderdeel staan de hoofdstukken en paragrafen die erbij horen.
Communicatie over transformatie
Klachten, bezwaar en beroep, rechtspositie en privacy § 3.13, 3.14 en 3.15
INWONER
met (ondersteunings-) vraag
Voorliggend veld
Gebiedsteams Hoofdstuk 4
Zorg en ondersteuning leveren op basis van ondersteuningsplan § 3.6
Hoofdstuk 2
Subsidiebeleid § 3.1
Incidenten en calamiteiten § 3.8
Eigen kracht § 3.2
Cliëntondersteuning § 3.9
Algemene voorzieningen § 3.3
Kwaliteit en monitoring § 3.10, 3.11 en 3.12 Producten Bijlage IV
Zorgprofessionals § 5.4
(Passend) Onderwijs § 5.5 en 5.6
Eigen bijdragen § 6.1 Persoonsgebonden budgetten § 6.2 Beschut werk § 6.3 Jeugdzorgvoorzieningen § 6.4
BESLISPUNTEN
Uitvoering
Preventie en vroegsignalering § 3.4 en 3.5
Samenwerking
§ 3.16
Cliëntenparticipatie § 6.5
Regionaal
§ 5.1
Provinciaal
§ 5.2
Landelijk
§ 5.3
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
4
1. Inleiding De gemeenten bereiden zich voor op nieuwe taken in het sociale domein op het gebied van de Wmo, jeugdzorg en participatie. En vanaf het schooljaar 2014/2015 gaat de Wet Passend Onderwijs in. Deze veranderingen noemen we ook wel de transities of decentralisaties en leiden tot grote veranderingen in het bestaande systeem. De gemeenten krijgen per 1 januari 2015 via de nieuwe wetten de Wmo 20151 , de Jeugdwet en Participatiewet een brede verantwoordelijkheid voor het sociale domein. De kern van de decentralisaties bestaat uit ondersteuning van inwoners, gericht op zelfredzaamheid (‘eigen kracht’) en participatie (‘meedoen’). We regelen de ondersteuning aan onze inwoners op nieuwe manieren. Deze sluiten aan bij de veranderende kijk op meer zelfredzaamheid en de betere samenhang en samenwerking die we willen. Bovendien moeten de gemeenten meer taken uitvoeren met minder geld. Er is sprake van een transitie (overgang) én een transformatie (verandering).
1
Hierna noemen wij de Wmo 2015: de (nieuwe) Wmo.
Transitieopgave Wij moeten op 1 januari 2015 klaar zijn om onze nieuwe opdracht te kunnen uitvoeren. Deze opdracht noemen we de transitieopgave. Deze transitieopgave houdt in dat we voor 1 januari 2015 keuzes maken over: • Hoe regelen we de ondersteuning aan inwoners; • Hoe verdelen en besteden we het geld; • Hoe betalen en sturen we de ondersteuning. Transformatieopgave Tegelijk willen wij de manier van ondersteunen veranderen. Wij moedigen onze inwoners aan om hun eigen mogelijkheden te gebruiken. En gebruik te maken van de mogelijkheden die hun omgeving biedt. Dit noemen we ‘samenredzaamheid’. Beroepskrachten helpen bij het verhogen van deze samenredzaamheid en bieden andere hulp. Deze opgave noemen wij de transformatieopgave. Zo willen we zware zorg naar lichtere zorg verschuiven. We gaan daarbij uit van de vraag vanuit het gezin. Om meer te doen aan het voorkomen van zware zorg, verwachten wij dat er in de toekomst minder vraag naar zware zorg is. Deze opgave is een enorme klus die niet in korte tijd uit te voeren is. Het vraagt iets anders van het gezin, de gemeente, de maatschappelijke partners, de zorgaanbieders en het onderwijs. Deze vernieuwingen zullen een aantal jaren duren voordat we een brede integrale aanpak van zorg hebben. We moeten monitoren, evalueren en bijsturen.
Coöperatie Pingjum ‘Iedereen kan wel iets voor een ander betekenen’ “Het hangt in de lucht. Bij steeds meer mensen groeit het besef dat je als gemeenschap de handen uit de mouwen moet steken. We zijn verantwoordelijk voor elkaar. We moeten meer zorg en aandacht voor de mensen om ons heen hebben. Je merkt dat mensen hier behoefte aan hebben en graag mee willen doen. Samen zaken op kleine schaal organiseren heeft een grote toegevoegde waarde voor een dorpsgemeenschap. De bereidheid om elkaar te helpen en zelf een bijdrage te leveren is groot. Iedereen kan wel iets voor een ander betekenen. Hoe klein dat soms ook lijkt.” Klaas Koornstra uit Pingjum, één van de initiatiefnemers van de Coöperatie Pingjum. Meer informatie: www.dorppingjum.nl
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
5
Doel beleidsplan Eén van de verplichtingen die het Rijk de gemeenten oplegt is het vaststellen van een beleidsplan voor de Wmo en de Jeugdwet. In dit beleidsplan moeten de gemeenten aangeven hoe zij de nieuwe taken en verplichtingen gaan vormgeven, organiseren en uitvoeren. De gemeenten Súdwest-Fryslân en Littenseradiel hebben dit beleidsplan gemaakt voor beide opgaven, transitie en transformatie. Dit nieuwe beleid gaat samen met het bestaande beleid binnen het sociaal domein, zoals peuteropvang, jongerenwerkouderenwerk en gezondheid. Gezamenlijk moet dit beleid vernieuwing van het totale aanbod realiseren. Dit beleidsplan is óók het uitgangspunt voor de nadere regels en het uitvoeringsbeleid.
1.1. Welke keuzes zijn gemaakt? Tot nu toe hebben de gemeenten een aantal keuzes gemaakt. In onderstaande figuur A staat welke beleidsstukken er nu zijn. In bijlage I staan de beslissingen per beleidsstuk. Gezamenlijke visie op het sociaal domein In 2013 zijn we begonnen met de voorbereidingen op de nieuwe verdeling van taken. We hebben de gezamenlijke visie op het sociaal domein Naar een Veerkrachtig sociaal Domein! geschreven. Deze visie bestaat uit de volgende 10 principes: 1. Eén huishouden, één plan, één ondersteuner; 2. Investeren in eigen kracht, het eigen netwerk en de sociale gemeenschap; 3. Een brede toegang - ‘springplank’’; 4. Een vangnet voor kwetsbaren; 5. Iedereen heeft mogelijkheden en talent - leefvermogen, groeivermogen, werkvermogen; 6. Bij gevaar of (ernstige) bedreiging van ontwikkeling snel ingrijpen - er op af;
7. Voorkomen en ondersteunen gaan voor op hulpverlenen; 8. Afstemmen van ondersteuning op de vraag: van eenvoudig naar complex; 9. Omgevings- en systeemgericht; 10. Vertrouwen waar mogelijk, procedures waar noodzakelijk. Koersnota Veerkracht in het sociale domein In januari 2014 hebben de raden van de gemeenten SúdwestFryslân en Littenseradiel de koersnota Veerkracht in het sociale domein vastgesteld. Hierin staan de uitgangspunten voor de nieuwe werkwijze. Dit zijn: • Voorkomen van overlap (één huishouden, één plan, één regisseur); • Minder doorverwijzen naar specialistische zorg; • Nieuw ondersteuningsaanbod: hierbij staan voorkomen/ preventie, goede basisvoorzieningen en gebiedsteams als eerste aanspreekpunt voor inwoners centraal. In de Koersnota staan 24 besluiten. Deze staan in bijlage I. Deze Koersbesluiten zijn verder uitgewerkt in dit beleidsplan. Beleidsnota Sturing, Inkoop en Financiering In mei en juni 2014 is de beleidsnota Sturing, Inkoop en Financiering door de gemeenteraden vastgesteld. In bijlage I staan de beslissingen uit deze beleidsnota. In deze nota staat ook hoe onze inwoners zo weinig mogelijk last hebben van de nieuwe regels. Zo werken we nu met één budget voor de vier categorieën van zorg: voorliggend veld (dat wat inwoners zelf met de mensen om hen heen kunnen doen), gebiedsteams, lichte ondersteuning en specialistische ondersteuning. Zo kunnen we per categorie besparen. Dit kan bijvoorbeeld door slimmer zorg in te kopen, minder aanbod en doelmatiger werken. In de tabel A staan maatregelen die kunnen helpen bij de besparingen.
Figuur A
januari 2014 •Gezamenlijke visie op het sociaal domein
januari 2013
•Koersnota
november 2014 •Nota Sturing, Inkoop en Financiering
•Beleidsplan •Verordeningen
mei/juni 2014
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
6
Tabel A Beslispunten per thema
Voorliggend veld
Meer voorkomen
X
Verbeteren subsidiering
X
Grotere inzet vrijwilligers
X
Versterken eigen kracht
X
Doelmatiger werken
X
Gebiedsteams
Lichte Lichte ondersteuning ondersteuning
X
X
X
Bemoedigen gebruik van goedkopere zorg
X
X
Inkoopvoordelen
X
X
Eén plan-gedachte
X
Beter zicht op ondersteuningsbehoefte van gebied
X
Betere afstemming van het zorgaanbod
X
Meer zelf doen door gebiedsteams
X
Vernieuwing van het aanbod (productinnovatie)
X
Verminderen van het aanbod (bijvoorbeeld minder huishoudelijke hulp, dagbesteding, begeleiding, enzovoort)
X
Opnieuw bepalen hoeveel zorg nodig is
X
X
Inkomensondersteunende maatregelen (bijvoorbeeld verhoging eigen bijdragen, zie ook paragraaf 6.1)
X
X
X
X
Bewust kiezen tussen ‘van maatwerk naar algemene voorziening’ en ‘van algemene voorziening naar maatwerk’
X
X
X
X
Programmabegroting 2015 De transitie/transformatie heeft een forse invloed op de inhoud van de begroting. Bij de voorbereiding van de nieuwe Programmabegroting 2015 is door beide gemeenten nadrukkelijk aandacht gegeven aan dit onderdeel. Een verdere aanpak rond de doorwerking is aangekondigd. Rond de financiële aanpak is nog veel onzeker. Vooralsnog is bij de opzet van de begroting uitgegaan van een flinke korting op budgetten. In 2015 is er ten opzichte van de uit te voeren taken sprake van minder budget: • Súdwest-Fryslân: € 4,2 miljoen minder budget, waarvan € 3,6 miljoen direct gerelateerd aan de transitie/transformatie. • Littenseradiel: € 0,4 miljoen minder budget, waarvan € 0,4 miljoen direct gerelateerd aan de transitie/transformatie. Binnen de opzet van de begrotingen gaan we er vooralsnog vanuit dat we de forse taakstelling kunnen realiseren (periode 2015-2018). De gemeenten beschouwen 2015 als een overgangs
Beschikbare budgetten Súdwest-Fryslân Deel transitie/transformatie
jaar. We houden rekening met een zekere frictieperiode. Bijvoorbeeld voor wat betreft het inregelen van het gebiedsgericht werken met gebiedsteams. In de begrotingen is rekening gehouden met mogelijkheden voor financiële flexibiliteit. Súdwest-Fryslân heeft eerder in de Perspectiefnota extra geld beschikbaar gesteld voor de transitie/transformatie. Naast Invoeringsgeld (2014) zijn er middelen beschikbaar voor een Sociaal Ontwikkelfonds (deels structureel/deels incidenteel). Littenseradiel heeft de door haar ontvangen transitie-/invoeringsgelden overgedragen aan SúdwestFryslân. De financiële aanpak en de daarbij te voeren discussies vormen geen onderdeel van het Beleidsplan. De aanpak is verwerkt in de Programmabegroting 2015, waar we hier kortheids halve naar verwijzen. In de begroting is ook een route vermeld om in de periode oktober-december 2014 tot een vervolg aanpak te komen, om vervolgens vanaf begin 2015 zaken meer definitief in te regelen.
2015: x € milj. 109,7
2016: x € milj. 110,1
2017: x € milj. 109,1
2018: x € milj. 109,2
Deel overige (restanten Programma 0, 1 en 2)
14.6
14.7
14.3
14.0
Totaal
124,3
124,8
123,4
123,2
Beschikbare budgetten Littenseradiel
2015: x € milj.
2016: x € milj.
2017: x € milj.
2018: x € milj.
Deel transitie/transformatie
8,0
8,0
8,0
8,0
Deel overige (restanten Programma 0, 1 en 2)
0,4
0,4
0,4
0,3
Totaal
8,4
8,4
8,4
8,3
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
7
1.2. Wie zijn betrokken geweest bij het opstellen van de nota’s? Zoals in de visie- en koersnota staat, willen de gemeenten de invulling en voorbereiding van de transities samen met inwoners, cliënten en maatschappelijke partners doen. In de afgelopen tijd hebben we met inwoners, cliënten en maatschappelijke partners gesproken. De visie- en koersnota vormden het uitgangspunt voor deze gesprekken over de uitwerking en voorbereiding naar 1 januari 2015. We hebben tien Mei-inoar-bijeenkomsten georganiseerd, waarvoor we alle inwoners uitnodigden. Op 25 juni 2014 en 27 augustus 2014 zijn bijeenkomsten geweest voor Wmo- en WWB-raden, Seniorenplatform, Schoolbesturen leden Lokale educatieve agenda (LEA) en Regionale educatieve agenda (REA) en Expertteams. Expertteams zijn projectteams, die bestaan uit aanbieders van zorg en leden van adviesraden die werken in Littenseradiel, De Friese Meren en Súdwest-Fryslân. Expertteams adviseren de gemeenten. Bij de Mei-inoar-bijeenkomsten vroegen we naar meningen om zo informatie voor het beleidsplan te verzamelen. In de tweede serie bijeenkomsten hebben we het beleidsplan toegelicht. Deze bijeenkomsten waren tijdens de inspraakperiode. Iedereen kon een reacties geven op het conceptbeleidsplan. Op 25 juni was er een bijeenkomst voor de commissie Boarger en Mienskip van Súdwest-Fryslân en gemeenteraad van Littenseradiel. Op 26 september 2014 hebben de gemeenten een Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) gevoerd met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs over dit beleidsplan.
1.3. Inspraak Dit plan is de uitwerking van de gezamenlijke visie en de koersnota (zie figuur in § 1.1). De uitgangspunten uit deze plannen hebben ter inspraak gelegen. In hoofdstuk 6 beschrijven wij de beslissingen waarvoor wij een reactie vragen van inwoners en professionals.
1.4. Aanpassingen van dit plan De vernieuwing van het sociaal domein gaat verder dan de invoering van de nieuwe wettelijke taken. Het is een grote verandering, waarbij we kansen zien om te verbeteren. We gaan hierbij zorgvuldig om met het geven van zorg voor inwoners die het nodig hebben. Dit beleidsplan is gemaakt toen de wet- en regelgeving nog maar net waren vastgesteld. Het is een moeilijk proces met veel ontwikkelingen. Aantallen over het huidige gebruik en beschikbare budgetten waren laat bekend. Daarom gaan we dit beleidsplan en de uitvoering ervan na een jaar beoordelen. Als het nodig is, gaan we het beleid aanpassen.
1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 1benoemen we de keuzes die al gemaakt zijn. Vervolgens benoemen we de huidige situatie van de inwoners op grond van de sociale index en de wijze waarop de toeleiding naar zorg nu georganiseerd is (hoofdstuk 2). Daarna beschrijven we de integrale werkwijze (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 lichten we de aanpak van het gebiedsgericht werken toe. In hoofdstuk 5 benoemen we welke taken op provinciale en landelijke schaal georganiseerd worden en met welke samenwerkingspartners we te maken hebben. Tot slot benoemen we in hoofdstuk 6 per wet de specifieke beleidsuitgangspunten. Als bijlagen zijn onder andere het Omvormingsplan Zorg voor Jeugd Friesland opgenomen en het beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel.
Inwoners van Súdwest-Fryslân en Littenseradiel tijdens Mei-inoar bijeenkomsten in februari en maart 2014: “Gemeenten, heb oog voor mensen, niet voor systemen en processen. Kijk eens naar wat er allemaal al gebeurt in de dorpen en wijken. Sluit hierbij aan en vind niet opnieuw het wiel uit. Laat het initiatief over aan de inwoners en ondersteun dit. Organiseer zorg, ondersteuning en vrijwilligerswerk lokaal. Zorg dat je vrijwilligers goed ondersteunt en niet overbelast.”
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
8
2. Huidige situatie De veranderingen in het sociaal domein hebben gevolgen voor onze inwoners. Met 80% van de inwoners gaat het goed, zij zijn prima in staat ‘zichzelf te redden’. Zij weten waar ze zorg en ondersteuning kunnen krijgen als dat nodig is en maken hier soms gebruik van. 15% van onze inwoners is kwetsbaar en heeft zo nu en dan of vaak hulp nodig. 5% van onze inwoners hebben problemen op meerdere gebieden.
2.1. Hoe staat het met de inwoners in onze gemeenten? Om er achter te komen hoe het staat met onze inwoners hebben we per cluster (gebied) een sociale index gemaakt. De sociale index is openbaar. Hij bestaat uit drie delen: • Kenmerken van de inwoners; • Aantal inwoners dat gebruik maakt van voorzieningen via Participatie, Wmo 2015 en Jeugdwet; • Totale gebruik van voorzieningen. Er zijn elf clusters: Scharnegoutum (Sch), Sneek (Sn), Platteland rondom Sneek (Pl Sn), Bolsward (Bo), Platteland rondom Bolsward (Pl Bo), Witmarsum-Arum (Wi-Ar), Makkum (Ma), Workum-Hindeloopen (Wo-Hi), Koudum-Stavoren (Ko-St) en Heeg-Woudsend (He-Wo) en de gemeente Littenseradiel. Zie figuur 1.
Figuur 1: Clusters van de gemeente Súdwest-Fryslân en de gemeente Littenseradiel.
De sociale index heeft een aantal doelen: • Inzicht krijgen in de samenstelling van de bevolking en de zorg die de inwoners krijgen, zodat we het beleid kunnen verwoorden en bijsturen; • Bepalen hoe we de gebiedsteams en specialistische hulp per cluster kunnen inzetten; • Meten van de uitkomsten van de hulp en ondersteuning die we inzetten. Daarmee wordt de sociale index een belangrijk graadmeter voor de uitwerkingen van het beleid. Ook gaan we meten hoe de nieuwe aanpak kan helpen bij het opmerken en aanpakken van problemen die we nog niet kenden. Volgens onderzoek van de elf sociale indexen op dit moment blijkt dat: • Ongeveer de helft van de inwoners op het platteland woont en de andere helft in Sneek en Bolsward. • In Sneek inwoners drie keer en in Bolsward twee keer zoveel gebruik maken van ondersteuning dan op het platteland. Dezelfde verhouding geldt voor werkloosheid en het aantal inwoners met een minimum inkomen. • Inwoners van het plattelands over het algemeen zelf redzamer zijn en minder gebruik maken van ondersteuning dan inwoners in de steden. Dit komt omdat inwoners die ondersteuning nodig hebben, vaak ergens (gaan) wonen waar veel voorzieningen zijn. Tussen plattelandsclusters bestaan ook verschillen. Bij de plattelandsclusters Witmarsum-Arum, Makkum, KoudumHindeloopen en Koudum-Stavoren hebben inwoners meer ondersteuning nodig dan in andere plattelandscluster. Maar wel weer minder dan in Sneek en Bolsward. Het gaat om inwoners met een minimum inkomen, werkeloosheid, gebruik van bijstand en gebruik van Wmo. Het gebruik van Wmo komt grotendeels door de hogere gemiddelde leeftijd van de inwoners in deze clusters. In de gemeente Littenseradiel is de gemiddelde leeftijd laag, er woont veel jeugd en er wonen veel gezinnen met kinderen. De werkloosheid en het gebruik van een bijstandsuitkering zijn laag. Het percentage inwoners in de schuldhulpverlening is acht keer lager dan in de gemeente Súdwest-Fryslân. Het Wmo-gebruik is te vergelijken met de andere plattelandsclusters. De vraag naar zorg en ondersteuning is in de stedelijke gebieden dus het grootst. Hier zullen gebiedsteams meer gaan werken. Hier is ook meer lichte en zware ondersteuning nodig. Het aanmoedigen van de zelfredzaamheid en sociale samenhang zal hier anders gaan dan in landelijke clusters.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
9
2.2. Hoe is de weg naar zorg nu geregeld? Als inwoners zorg en ondersteuning nodig hebben, gaat dat op verschillende manieren: • www.werk.nl vragen over inkomens • Wmo-loket aanvraag voor Wmo • PING-loket vragen over schulden • CIZ aanwijzingen voor de AWBZvoorzieningen • Bureau Jeugdzorg aanwijzingen voor jeugdzorg • Huisarts verwijzen naar specialistische zorg over jeugdzorg en AWBZ-zorg In hoofdstuk 3 en 4 beschrijven wij de nieuwe organisatie van de weg naar voorzieningen.
2.3. Garanties voor een specifieke zorgbehoefte Een kleine groep inwoners heeft via de Jeugdwet en/of de Wmo bijzondere ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld gesloten jeugdzorg en zorg voor mensen met een zintuigelijke beperking. Deze inwoners houden deze bijzondere ondersteuning, totdat de beschikking is verlopen of een herindicatie is geweest. In de Jeugdwet staat dat alle kinderen die op 31 december 2014 jeugdhulp krijgen of daarvoor op de wachtlijst staan, in 2015 die zorg houden van de aanbieder die zij nu hebben. De wettelijke overgangsregels gelden tot 1 januari 2016. Behalve voor pleegzorg, dit verandert niet. Inwoners met een AWBZ-indicatie of een indicatie volgens de Jeugdwet houden deze indicatie tot uiterlijk eind 2015. Als de indicaties eerder aflopen, gaan we nieuwe indicaties stellen en uitvoeren. De colleges van burgemeester en wethouders kunnen besluiten eerder te beginnen met het instellen en uitvoeren van nieuwe indicaties. Maar de inwoner bepaalt of hij of zij met het nieuwe voorstel wil instemmen.
Marja Reijndorp, wethouder Littenseradiel “In Littenseradiel is de kracht van de ‘mienskip’ groot. Inwoners van dorpen weten elkaar goed te vinden. Én te helpen als dat nodig is. Dat is gewoon hoe we zijn. Hier bestaan nog sterke sociale netwerken. Huisgenoten, familie, buren, vrijwilligers en mantelzorgers, de buurtvereniging tot en met de dorps belangen. Allemaal hebben ze hun eigen specifieke kennis en kunde. Dit moeten we ook nu ten volle blijven benutten”!
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
10
3. Integrale werkwijze Omdat we er nieuwe taken bij krijgen, vinden de gemeentebesturen van Súdwest-Fryslân en Littenseradiel dit een goed moment om de regels in het sociale domein te vernieuwen. Dit gaan we doen door nieuwe en bestaande taken zoveel mogelijk samen te voegen. In de volgende twee hoofdstukken beschrijven we de twee pijlers van de nieuwe manier van werken; integraal en gebiedsgericht werken. De komende twee jaar gaan we deze manier van werken verder ontwikkelen. Daarna besluiten we hoe het gebiedsgericht werken (juridisch gezien) doorgaat. We kunnen zo eerst ervaring opdoen, voordat we definitieve keuzes maken.
3.1. Hoe gebruiken we het subsidiebeleid om te komen tot samenhang? Door het subsidiebeleid kunnen we zorg en ondersteuning beter op elkaar af stemmen en zo voorzieningen in het voorliggend veld verbeteren. In 2015 en 2016 kijken we of de doelen en resultaten van de subsidies passen bij de visie die we hebben op het sociale domein.
3.2. Hoe ondersteunen we eigen kracht en sociale samenhang? De eigen kracht en de sociale samenhang in Súdwest-Fryslân en Littenseradiel zijn goed. We richten ons daarom vooral op verbinden en ondersteunen. Er zijn verschillende (digitale) hulpmiddelen met het doel de eigen kracht en sociale samenhang van inwoners te versterken. De bekendste zijn de EigenKrachtWijzer en de sociale kaart. De gemeenten maken per cluster een sociale kaart. Door deze onder de aandacht te brengen van de inwoners versterk je de eigen kracht en sociale samenhang van de inwoners. Het is onbegonnen werk om van tevoren alle kleinschalige initiatieven in kaart te brengen. Deze informatie willen we verzamelen via plaatselijke sleutelfiguren. Deze mensen zijn vrijwillige verbinders die de inwoners van dorp/wijk/buurt goed kennen. Het gaat om leden van dorpsbelangen, wijkverenigingen, lokale cliëntenraden, sportverenigingen, ouderen bonden, kerken en vrijwilligersorganisaties. Dit netwerk is van belang voor de medewerkers van de gebiedsteams.
In onze gemeenten zijn veel mantelzorgers en vrijwilligers. Zij zijn van groot belang. Dat geldt ook voor de grote groep mantelzorgers die niet bij ons bekend zijn. Het is daarom belangrijk deze mensen te verbinden aan georganiseerde (in) formele netwerken, zodat ze hier –als dit nodig is- op terug kunnen vallen. Een goede afstemming met de formele zorg (indien aanwezig) is belangrijk. Met een aantal maatregelen willen wij vrijwilligers en mantelzorgers zo goed mogelijk helpen. We voeren de wettelijke verplichte waardering aan mantelzorgers uit, waarbij de behoefte van de mantelzorger het belangrijkst is. Dit doen we onder andere door de activiteiten rond de ´Dag van de mantelzorg` te organiseren. In de Wmo 2015 is de positie van de mantelzorger wettelijk vastgelegd. Als het mogelijk is, is de mantelzorger aanwezig bij het keukentafelgesprek 3 . De professionals in de gebiedsteams houden bij het opstellen van een ondersteuningsplan rekening met de inzet en de behoeften van de mantelzorger.
3.3. Welke algemene voorzieningen willen de gemeenten versterken en hoe? De algemene voorzieningen zijn een belangrijk onderdeel van het hele aanbod. Ze helpen bij de ‘samenredzaamheid’ en het meedoen van inwoners die ondersteuning nodig hebben. We streven er naar dat alle inwoners de algemene voorzieningen kunnen gebruiken. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn kinderopvang, maaltijdservice, scholen, sportverenigingen, klussendienst, inloopvoorzieningen en bibliotheek. Deze voorzieningen zijn relatief goedkoop en eenvoudig te krijgen. Maar sluiten niet altijd goed aan op een individuele (hulp)vraag. De aandacht ligt op het verschuiven van maatwerkvoorzieningen 4 naar algemene voorzieningen Samen met inwoners (co-creatie) Algemene voorzieningen zijn van groot belang voor de eigen kracht en sociale samenhang van inwoners. In overleg met de inwoners bepalen we de komende tijd welke voorzieningen we moeten versterken. We streven naar een evenwichtige en logische spreiding van algemene voorzieningen. Om dit te bereiken en te houden, blijven we in gesprek met inwoners.
3.4. Hoe geven de gemeenten invulling aan voorkomen en vroegsignalering?
Vrijwilligers en mantelzorgers2 Ondersteuning van het vrijwilligerswerk is een speerpunt in de collegeprogramma’s van onze gemeenten. Het college van Súdwest-Fryslân geeft hier extra geld en middelen aan uit.
Voorkomen en vroegsignalering horen al jaren tot de kern activiteiten van onze gemeenten. In de vernieuwing van het sociaal domein (transformatie) is voorkomen belangrijk. Het bestaande beleid voor bijvoorbeeld ouderen, dementerenden, verslavingsproblematiek, gezondheid etc. brengen
2 In de huidige Wmo is mantelzorg als volgt gedefinieerd: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
3 Het keukentafelgesprek verwijst vooral naar een manier van werken: uitgangspunt is de inwoner en zijn directe omgeving. Zo’n gesprek kan ook gevoerd worden op een andere locatie (bijvoorbeeld kantoor). De locatie is altijd in overleg met de hulpvrager afgesproken. 4 Een maatwerkvoorziening is een voorziening, die niet vrij-toegankelijk is en op de individuele ondersteuningsbehoefte toegesneden.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
11
Sjoerd Tolsma, wethouder Súdwest-Fryslân “Wat mij opvalt is de enorme bereidheid van onze inwoners om de schouders er onder te zetten. Ze denken positief mee over oplossingen en passen dat in hun eigen omgeving ook al toe. In hun eigen dorp of buurt zijn er al allemaal bijzondere initiatieven om de mensen die dat nodig hebben te ondersteunen. Van een boodschappenbus tot een maatjesproject in verpleeghuizen, van samen koken en eten tot intensieve samenwerking met de kerken. We weten met z’n allen dat niet meer alles kan en dat we samen verantwoordelijk zijn voor elkaar. Het geeft me veel vertrouwen dat we het mei-inoar voor elkaar krijgen. De belangrijkste boodschap die ik meegekregen heb: ‘Gemeente ondersteun onze eigen initiatieven en verder redden we ons er wel mee’. Die ondersteuning kan voor elke wijk of elk dorp net even anders zijn. De gebiedsteams die straks in de gemeente aan de slag gaan, kunnen en moeten hier op inspelen.”
we in 2015 in kaart. We kijken of dit beleid past in het beleid rondom het sociale domein. Waar nodig gaan we dit beleid herzien en vernieuwen. We willen de activiteiten zoveel mogelijk in samenhang verbinden en tot een logisch geheel brengen. We doen dit langs twee lijnen: leegtes en overlap eruit halen en regievoeren op samenwerking. Het is belangrijk om te houden wat goed is en aan te vullen waar verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn. Bij de invoering van de verwijsindex, de meldcode kindermishandeling en het Centrum voor Jeugd en Gezin is uitgebreid geïnvesteerd in scholing, signalering en voorkomen. Alle (jeugd)professionals hebben hier aan meegedaan. Dit beleid zetten we voort. In het omvormingsplan Jeugdzorg (zie §6.4 en bijlage V) zeggen we dat we gezamenlijk verantwoordelijk zijn om steeds te investeren in het voorkomen. Alle professionals in het werkveld, zoals buurtsportcoaches, wijken- en dorpencoördinatoren, welzijnswerkers, opbouwwerkers en jongerenwerkers hebben hierin een belangrijke rol. Zij kennen onze gemeenten door en door en hebben onderling contact. Ook het voorliggend veld heeft een belangrijke rol bij het zoveel mogelijk voorkomen dat inwoners aangewezen zijn op zorg en ondersteuning. Het voorliggend veld bestaat uit eigen kracht, sociale samenhang en algemene voorzieningen (zie §3.2 en §3.3).
3.5. Hoe voorkomen, signaleren en bestrijden we huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling? Op basis van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij hebben de opdracht gekregen om vanaf 2015 in Fryslân-verband afspraken te maken over de besteding van het geld dat het Rijk geeft aan de centrumgemeenten (de gemeente die een aantal taken uitvoert voor alle gemeenten in de regio). Deze afspraken staan in de Regiovisie Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. AMHK Gemeenten hebben ook de opdracht om een bovenlokaal Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) in te stellen. Zo komt er één meldpunt voor alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, en meer samenhang in de aanpak ervan. Het doel van het AMHK is een duurzaam veilig thuis voor alle inwoners van Fryslân, jong en oud. Om dit te bereiken is het belangrijk meer in te zetten op voorkomen en vroegsignalering. Hiervoor moet het AMHK samen werken met de lokale gebiedsteams. Het AMHK zorgt voor een snelle begeleiding naar de juiste hulpverlening, duidelijke afspraken over wie verantwoordelijk is en als het nodig is verhogen van de bescherming, dwang en korte lijnen met justitiële samenwerkingspartners. Wij werken aan een geïntegreerde Friese gecertificeerde instelling (GI) voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en kindermishandeling. Het AMHK maakt onderdeel uit van deze gecertificeerde instelling. Het Veiligheidshuis Het Veiligheidshuis Fryslân is een netwerksamenwerking tussen justitiële partners (politie, openbaar ministerie (OM),
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
12
reclassering), zorgpartners (GGZ, verslavingszorg, jeugdzorg, raad van de kinderbescherming etc.) en gemeenten. Het Veiligheidshuis richt zich op personen en gezinnen waarbij sprake is van meervoudige complexe problematiek. Het gaat om mensen die zich schuldig maken aan strafbare feiten, gewelddadig zijn, overlast veroorzaken, voor maatschappelijke onrust zorgen of de (openbare orde en) veiligheid verstoren. Bij de aanpak van die problemen is in veel gevallen (gedwongen) ingrijpen nodig, gecombineerd met zorg. Bij criminele jeugd of voor plegers van huiselijk geweld is het Veiligheidshuis de schakel tussen het gebiedsteam en de daadwerkelijke ingreep. Na advies of ingrijpen door medewerkers van het Veiligheidshuis nemen gebiedsteams het zo snel mogelijk weer over. Het Veiligheidshuis is in onze provincie nog volop in ontwikkeling. We zoeken naar een goede aansluiting van het Veiligheidshuis bij bestaande instellingen in de regio, zoals de gebiedsteams, het AMHK en de gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming en Jeugdreclassering JB/JR). Crisisdienst Fryslân Gemeenten hebben de wettelijke verplichting een 24-uurs crisisdienst te regelen. Voor de jeugd is er de crisisdienst Spoed4jeugdFryslân. Deze dienst werkt goed. Maar er zijn meer mogelijkheden, zoals Geestelijke Gezondheidszorg en Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ). Na 2015 moeten deze organisaties met een voorstel komen voor een integrale 24-uurs crisisdienst, met verschillende deskundigheden en vormen van behandeling. SAVE werkwijze In Fryslân voeren we de SAVE werkwijze in (zie ook het Omvormingsplan bijlage V). SAVE is een geïntegreerde werkwijze van ‘dwang-en-drang’ en AMHK-onderzoek. Bij gezinnen waar een melding bij de Raad voor de Kinder bescherming dreigt, werken gezinsvoogden al op deze manier. Zo proberen gezinsvoogden een gedwongen maatregel te voorkomen. Bureau Jeugdzorg, de William Schikkergroep (WSG), het Leger des Heils (LJ&R), de Raad voor de Kinderbescherming en het Veiligheidshuis ontwikkelen deze manier van werken. Zo kan het gebiedsteam in elke beschermingszaak werken vanuit het principe ‘één gezin, één plan, één aanspreekpunt’. We streven er naar dat De SAVE-aanpak in 2017 leidt tot 20% minder ondertoezichtstellingen en tot een afname met 20% van uithuisplaatsingen ten opzichte van 2013. Als we toch een kind uit huis moeten plaatsen, dan bij voorkeur in een (netwerk)pleeggezin. We verwachten dat de hulp bij drang (beschermingsregie) zal stijgen, en de hulp bij dwang (kinderbeschermingsmaatregel) zal afnemen.
3.6. Hoe krijgen inwoners zorg en ondersteuning? Het gebiedsteam speelt een centrale rol in de weg naar zorg en ondersteuning voor alle inwoners (zie hoofdstuk 4). Inwoners hebben een zekere mate van keuzevrijheid in de uitvoering van zorg en zorgaanbieders. Via zorg in natura is ook keuzevrijheid, maatwerk en kleinschaligheid mogelijk. Inwoner en medewerker gebiedsteam voeren samen de regie op het ondersteuningsplan. Zo bepaalt de inwoners groten-
deels zelf hoe de ondersteuning er uit ziet (zie hoofdstuk 4). Gekwalificeerde aanbieders leveren de zorg in natura. Een inwoner kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget (PGB), zie ook § 6.2. In bijlage IV staat een uitgewerkt overzicht, waarin voor alle vormen van jeugdhulp, Wmo- en Participatievoorzieningen staat of ze vrij toegankelijk of niet vrij toegankelijk zijn. Het gaat over maatwerkvoorzieningen die via het gebiedsteam lopen.
3.7. Hoe regelen we de cliëntenparticipatie? De veranderingen in het sociaal domein zijn groot. Het gaat over een groot aantal inwoners, waarbij de gevolgen van de veranderingen groot kunnen zijn. Het is daarom belangrijk onze inwoners te betrekken. Er zijn vier onafhankelijke adviesraden in het Sociaal Domein. De gemeenten stellen hiervoor faciliteiten beschikbaar. Het betreft: • Cliëntenraad WWB, voor de doelgroep uitkerings gerechtigden • Wmo-platform en vier Wmo-adviesraden, voor de doelgroep Wmo-cliënten • Cliëntenparticipatie Integraal Gehandicaptenbeleid, voor de doelgroep mensen met een fysieke of zintuiglijke beperking • SW-raad, voor de doelgroep sociale werkvoorziening De SW-raad geeft advies aan de directie en bestuur van Empatec. De andere adviesraden geven advies aan het college en/of de gemeenteraad. De eerste drie adviesraden willen voorlopig zelfstandig blijven en vinden samenvoeging nu niet wenselijk. De adviesraden functioneren goed en er zijn goede onderlinge contacten die de raden willen verbeteren. De drie adviesraden zullen waar nodig gezamenlijk advies uitbrengen over de onderwerpen Wmo, jeugd en participatie. Het Wmoplatform wil ook jeugd, mensen met een verstandelijke beperking en mantelzorgers gaan vertegenwoordigen. De raden en betrokken hulpverleningsinstellingen gaan nog overleggen hoe ze andere -moeilijk bereikbare- cliëntgroepen zoals verslaafden, dak- en thuislozen en zorgmijders kunnen betrekken. Het Wmo-platform communiceert op drie niveaus: 1. Formele adviezen (gevraagd en ongevraagd) voor het gemeentebestuur. 2. Periodiek overleg tussen het dagelijks bestuur en wet houders Wmo en Jeugd. 3. De zes lokale raden zijn gesprekspartners voor de gebiedsteams. Zij kunnen signalen over de uitvoering opvangen en bemiddelen, en hebben daarover overleg. Dit krijgt in de komende maanden verdere uitwerking met een startconferentie (4-11-14) met alle betrokkenen. Het is een groeiproces. Met deze aanpak willen de gemeenten en het Wmo-platform optimaal aanspreekbaar zijn voor de inwoners met een zorgvraag over de veranderingen in het sociaal domein. Afhankelijk van de nadere uitwerking zal de gemeente deze organisatie faciliteren. De CIG heeft een onafhankelijke adviesfunctie (gevraagd en ongevraagd) op het gebied van toegankelijkheid van
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
13
gebouwen en voorzieningen en neemt deel aan de structuur van het Wmo-platform (zie hiervoor). De WWB-cliëntenraad communiceert ook op drie niveaus: 1. Formele adviezen (gevraagd en ongevraagd) over het beleid gericht op mensen met een uitkering of mensen die op een andere manier financiële ondersteuning krijgen (bijvoorbeeld via het gemeentelijk minimabeleid). 2. Periodiek overleg tussen de cliëntenraad en de wethouders Participatie. 3. Achterbanbijeenkomsten (2 tot 3 keer per jaar). De komende beleidsperiode zal de invulling van deze raad met inwoners vorm krijgen. Vanwege alle ontwikkelingen hebben we met de adviesraden afgesproken om de huidige structuur met cliëntenraad WWB, WSW-raad, Wmoplatform en onderliggende adviesraden en CIG te houden. Na een jaar gaan we dit evalueren (zie §6.5).
3.8. Wat te doen in geval van incidenten en calamiteiten? Ondanks de goede voorbereidingen, de enorme inzet van professionals en waarschuwingen vanuit het veelzijdige netwerk rondom inwoners zullen zich ook na 1 januari 2015 incidenten en calamiteiten voordoen. Wmo Op grond van de Wmo moet de gemeente vastleggen hoe te handelen en reageren bij incidenten en calamiteiten. Jeugd De Jeugdwet kent een aantal waarborgen, die gericht zijn op de veiligheid van kinderen die jeugdhulp ontvangen. Eén van die waarborgen is de meldplicht van jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen (uitvoerders van kinderbeschermings maatregelen of jeugdreclassering) en AMHK om calamiteiten te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Dit gaat via een daarvoor aangestelde medewerker van het gebiedsteam. Het gaat om: • Iedere calamiteit die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft plaatsgevonden; • Geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Voor Wmo en jeugd geldt dat we hiervoor een integrale werkwijze ontwikkelen.
3.9. Welke afspraken zijn er over uitvoering van onafhankelijke cliëntondersteuning? Definitie De Wmo 2015 regelt cliëntondersteuning 5 voor het sociale domein en andere levensdomeinen. Volgens de definitie in de wet is cliëntondersteuning onderdeel van de werkzaamheden van het gebiedsteam. Het gaat om informatie en advies. En om het in kaart brengen van de totale situatie van
de inwoner om duidelijk te krijgen waar hij of zij behoefte aan heeft. Zo komen we tot oplossingen die passen bij de leefomstandigheden van de inwoners. Het gaat om onafhankelijke ondersteuning van de cliënt in zijn/haar zoektocht naar een passend antwoord op een zorgvraag en de verdere uitwerking daarvan in de praktijk. Clientondersteuning is een gratis algemene (vrij toegankelijke) voorziening. Het kan ook onderdeel zijn van de passende oplossing in de vorm van lichte ondersteuning, vastgelegd in het ondersteuningsplan. Hieraan kunnen diverse doelen ten grondslag liggen (diepgaandere vraagverheldering op onderdelen, het activeren van de eigen kracht en het sociale netwerk gericht op vergroting van de zelfredzaamheid). Ook dit behoort tot de algemene taken van het gebiedsteam. Nu vervullen de Mee-consulenten en de ouderenadviseurs een centrale rol als onafhankelijk cliëntondersteuner voor kwetsbare groepen. Deze medewerkers maken straks deel uit van het gebiedsteam. Voor 2015 beleggen de gemeenten de onafhankelijke cliëntondersteuning bij deze groep ervaren medewerkers. Voor 2016 zal dit opnieuw worden bekeken op basis van de ervaringen. De beschikbaarheid en een evenwichtige spreiding zijn belangrijke randvoorwaarden. Onafhankelijk De setting waarbinnen deze medewerkers werken verandert binnen een gebiedsteam, maar deze professionals houden de vrijheid om invulling te geven aan de onafhankelijke cliënt ondersteuning zoals ze gewend zijn. De onafhankelijkheid van deze medewerkers zal de gemeente garanderen door: Het belang van de hulpvrager(s) leidend te maken, ook bij het opstellen van het ondersteuningsplan. De ondersteuning te richten op het bijstaan van de cliënt en de besluitvorming over de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of PGB bij de backoffice neer te leggen. Er is sprake van een nieuwe situatie waarin onafhankelijke cliëntondersteuning invulling krijgt. De gebiedsteams houden de uitvoering nauwlettend in de gaten, samen met de lokale adviesraden, waarbij de ervaringen van de inwoners centraal staan. De uitvoering van deze cliëntondersteuning is onderwerp van regelmatig gestructureerd overleg met de advies-/ cliëntenraden. Onderzoek naar rol lokale adviesraden Het Wmo-platform ziet een rol voor de zes lokale raden. Zij kunnen vorm en inhoud geven aan een onafhankelijk meldpunt/aanspreekpunt voor die cliënt die om cliënt ondersteuning vraagt. De gemeenten zien lokale raden als de natuurlijke gesprekspartner van de gebiedsteams en aanspreekpunt voor inwoners, waarbij de concrete invulling gaandeweg vorm zal krijgen (‘groeimodel’). Het aanbod van het Wmo-platform en lokale raden om nader vorm en inhoud te geven aan cliëntondersteuning is positief ontvangen door de gemeenten. Dit aanbod vraagt in de komende tijd nadere bestudering als onderdeel van het groeimodel.
5 Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (definitie Wmo 2015).
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
14
Peter du Bois, beleidsadviseur GGD Fryslân: “De gemeenten zijn vanaf januari verantwoordelijk voor een heel aantal nieuwe taken. Ze moeten die verantwoordelijkheid ook pakken in moeilijke tijden. Nu zie je vaak dat instanties elkaar de Zwarte Piet toeschuiven als er iets fout gaat. Daar moeten we van af. Het gaat om goede, veerkrachtige samenwerking.”
Andere vormen van cliëntondersteuning Inwoners kunnen zelf kiezen voor informele cliëntondersteuning (bijv. familielid, vertegenwoordiger, vrijwilliger). Er zijn diverse collectieve vormen van cliëntondersteuning (bv. steunpunt mensen met autisme, steunpunt GGZ) waarin de gemeente een faciliterende rol kan vervullen. Het aanbieden van gerichte informatie op de gemeentelijke website, bijvoorbeeld ‘de meest gestelde vragen’ bij Mei-inoar, is een voorbeeld. Op basis van ervarings- en behoefte gegevens van Klant Contact Centrum, gebiedsteams, advies- en cliëntenraden en andere organisaties gaan we dit verder uitbreiden.
3.10. Welke kwaliteitscriteria gelden voor de dienstverlening? Gemeenten worden verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van alle vormen van ondersteuning die ze bieden. De gemeenten stellen via (inkoop-)contracten kwaliteits eisen aan de te leveren diensten. Ook kan er gebruik worden gemaakt van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar cliëntervaring. Aanbieders moeten in ieder geval aan de kwaliteitseisen voldoen die in de Jeugdwet en in de Wmo 2015 staan. Deze kwaliteitseisen komen grotendeels overeen. De participatiewet stelt geen kwaliteitseisen aan de aanbieders. De volgende kwaliteitseisen staan in beide wetten: • Norm van “verantwoorde hulp”; • Systematische kwaliteitsbewaking door de zorgaanbieder; • Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers; • Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; • Meldplicht calamiteiten en geweld; • Een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling; • Regeling voor medezeggenschap van cliënten.
Specifiek voor jeugd gelden daarnaast de volgende kwaliteits eisen: • Gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp; • Jeugdhulpaanbieders zijn verplicht om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen; • Verplichte informatie aan jeugdigen en ouders over de te verlenen hulp; • Het toestemmingsvereiste (hulpverleners moeten toestemming hebben om een onderzoek te doen of een behandeling te starten). Deze eisen gelden voor alle vormen van jeugdhulp: jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen én het AMHK maar niet voor preventie. Naast bovenstaande kwaliteitseisen zijn er voor de instellingen die jeugdbescherming en jeugdreclassering uitvoeren certificeringeisen. In de Wmo-verordening en de verdere regels staan welke eisen we stellen aan de kwaliteit van voorzieningen en de eisen voor de deskundigheid van beroepskrachten. Dit is ook onderdeel van het inkooptraject. PGB-hulp die professionals moeten uitvoeren en Zorg in Natura hebben dezelfde kwaliteitseisen. Voor een nietgekwalificeerde uitvoerder gelden deze eisen niet, maar zij moeten de afgesproken resultaten van de ondersteuning kunnen realiseren. In het ondersteuningsplan en de PGBbeschikking die erbij hoort staan - naast te behalen resultaten van de ondersteuning - zo nodig specifieke kwaliteitseisen. In het uitvoeringsbeleid werken we dit onderwerp verder uit.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
15
3.11. Hoe bewaken we de kwaliteit van de dienstverlening? Cliënten spelen zelf een belangrijke rol in het bewaken van de kwaliteit. Zij maken gebruik van de ondersteuning en kunnen waardevolle informatie geven over de kwaliteit van de ondersteuning en de mate waarin de ondersteuning aansluit op hun ondersteuningsvraag. Cliëntervaringsonderzoek Gemeenten zijn wettelijk verplicht om jaarlijks Cliëntervarings onderzoek uit te voeren op het sociale domein en de resultaten daarvan bekend te maken. Hiervoor worden landelijk formats ontwikkeld, maar een gemeente kan deze aanvullen. Dit is een ontwikkeltraject dat in de eerste helft van 2015 klaar moet zijn. We zetten het Cliëntervaringsonderzoek in om de prestaties en kwaliteit van de zorg en ondersteuning te meten. Zo houden wij zicht op de kwaliteit van de zorg en kunnen wij waar nodig bijsturen en verbeteren. De samenwerkende gemeenten kunnen zelf opdracht geven onderzoek te laten doen om na te gaan of de kwaliteit gewaarborgd is. Ook kunnen we interviews, enquêtes, panelof chatbijeenkomsten houden om te onderzoeken hoe de cliënten de geboden hulp hebben ervaren. Wachtlijsten De gemeenten hebben een zorgplicht. Om aan deze zorgplicht uitvoering te kunnen geven, maken we met de zorgaanbieders afspraken om wachtlijsten te voorkomen. Dit is een belangrijk onderdeel van het sturingsmodel, dat we verder ontwikkelen. De gemeenten zullen actief moeten sturen om te voorkomen dat kinderen en gezinnen niet op tijd de juiste hulp en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Zo nodig moet tijdelijk alternatieve ondersteuning worden geboden. De gemeenten zullen, als toekomstig opdrachtgever, aanbieders financieel aanmoedigen om wachtlijsten te voorkomen of te verkorten. Om wachtlijsten te voorkomen is het belangrijk dat we weten hoeveel mensen gebruik maken van ondersteuning. En hoe de vraag hiernaar zich ontwikkelt. Toezicht De Wmo en de Jeugdwet leggen gemeenten op om toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering. De uitvoering van de Jeugdwet is ondergebracht bij een landelijke inspectie. Voor uitvoering van de Participatiewet en de Wmo is geen landelijk toezicht op de kwaliteit van de uitvoering. Het toezicht daarvan ligt bij het college van burgemeesters en wethouders. In de Wmo 2015 staat dat de gemeente verantwoordelijk voor het toezicht is. Wij willen dit zo veel mogelijk integraal invullen. Dat betekent dat we toezicht houden op de doelmatigheid, de kwaliteit, de rechtmatigheid en het te bereiken resultaat van de verstrekte voorzieningen. De Inspectie Jeugdzorg (IJZ) voert per 1 januari 2015 het toezicht uit op de kwaliteit van de jeugdhulp. Het toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen doet de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVJ). Het
toezicht op de instellingen voor jeugdhulp heeft verband met het kwaliteitsregime dat wordt opgenomen in de Jeugdwet. De Inspectie Jeugdzorg (IJZ), de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVJ), de Inspectie voor Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken stemmen het toezicht op integrale jeugdhulp zoveel mogelijk af in het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ).
3.12. Hoe wordt monitoring, evaluatie uitgevoerd ten behoeve van bijsturen? Wij trekken meerdere jaren uit om de transformatie uit te realiseren, om uiteindelijk een brede integrale aanpak van zorg te realiseren en de vernieuwingen te borgen. Dat vraagt op diverse momenten monitoren, evalueren en bijsturen. We zorgen voor samenhang in de diverse rapportages. Het is belangrijk dat we zorg inkopen op basis van inzicht in de zorgvraag en de (te verwachten) wenselijke ontwik kelingen in de zorg. Hiervoor moeten we inzicht in de zorgbehoefte hebben. Door monitoring houden we periodiek bij hoe de ondersteuningsbehoefte ervoor staat, welke zorg we in bepaald cluster verlenen en hoe de vraag naar zorg zich ontwikkelt. Door het bereik en de voortgang te meten en te bewaken, krijgen we inzicht in mogelijke knelpunten in beleid of uitvoering. We meten ontwikkelingen op basis van kwalitatieve, kwantitatieve en financiële prestatie-indicatoren. In verband met een provinciaal inkooptraject werken de Friese gemeenten op het gebied van jeugd samen aan een gemeenschappelijk systeem voor beleids- en sturings informatie. Daarbij sluiten we aan bij de opdracht die de VNG aan KING (Kwaliteits Instituut Nederlandse Gemeenten) heeft gegeven voor het ontwikkelen van een landelijke basisset. De provincie Fryslân wil de Friese gemeenten (financieel en beleidsinhoudelijk) faciliteren bij het opzetten van dit systeem.
3.13. Waar kunnen inwoners terecht met klachten? Inwoners die niet tevreden zijn over de dienstverlening door het gebiedsteam of door zorgaanbieders melden dit bij het gebiedsteam. Als een gesprek niet een bevredigende oplossing biedt, kunnen inwoners een klacht indienen 6. Gebiedsteam De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een centrale klachtenregeling, waarbij we aansluiten. De klachtencoördinator van de gemeente neemt klachten over medewerkers van de gebiedsteams in behandeling. We maken met de organisaties die deelnemen in de gebiedsteams afspraken over de afhandeling van de klacht. Bijvoorbeeld als het een klacht is over een medewerker die onder aansturing staat van de gemeente, maar in dienst is van een deelnemende organisatie. Het gebiedsteam Littenseradiel stemt af met en koppelt het resultaat terug aan de gemeente Littenseradiel. We betrekken de cliëntenraden bij de manier waarop we omgaan met de signalen die via klachten ontvangen zijn.
6
Inwoners kunnen formeel rechtstreeks een klacht indienen.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
16
Aanbieders voor specialistische zorg Aanbieders moeten een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling hebben voor cliënten. De afspraken die gemeenten maken met de instellingen sluiten aan bij de wettelijke vereisten voor een klachtencommissie. Dat gaat onder andere over de termijn waarbinnen een klacht moet worden behandeld, het reglement van een klachten commissie en de wijze van registreren en rapporteren. Deze afspraken leggen we vast bij het afsluiten van het contract.
Bij de aanschaf en inrichting van een softwarepakket, waarin onder andere door het gebiedsteam een ondersteuningsplan kan worden opgesteld, is het belangrijk rekening te houden met het privacyvraagstuk: aan wie en hoe worden de gegevens beschikbaar gesteld. Uitgangspunt is dat inwoners zelf inzicht hebben in hun ondersteuningsplan.
3.14 Hoe is de rechtspositie geregeld?
Door ervoor te zorgen dat voorzieningen, diensten en ruimten toegankelijk zijn voor iedereen, krijgt iedereen de mogelijkheid om zelfstandig mee te doen. Dit sluit aan bij het VN-verdrag over de rechten van mensen met een handicap. In Súdwest-Fryslân is de CIG actief. Dit is een commissie met ervaringsdeskundigen die (on)gevraagd advies geeft over toegankelijkheid. De CIG heeft een toetsingsinstrument ontwikkeld voor de toegankelijkheid van openbare gebouwen. In 2013/2014 is gestart met screening van de gemeentelijke gebouwen en grotere sport accommodaties. Aanvragers van omgevingsvergunningen die te maken hebben met openbare gebouwen krijgen automatisch informatie over het belang van toegankelijkheid met verwijzing naar het CIG instrumentarium. Dit traject gaan we de komende jaren uitrollen over meerdere categorieën voorzieningen, diensten, openbare ruimte etc..
Voor de niet vrij-toegankelijke ondersteuning (maatwerkvoorzieningen) moet de gemeente een beschikking afgeven. Dit gebeurt op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en de behoeften van de cliënt. In het ondersteunings plan staat de beoordeling van de persoonlijke situatie en de behoeften van het gezin. Dit ondersteuningsplan is de basis voor de beschikking. Als een belanghebbende het niet eens is met een besluit, moet hij/zij bezwaar maken bij de gemeente (artikel 7:1 Awb). Daarna kan hij/zij eventueel in beroep gaan. Voor de Wmo en de Participatiewet gebeurt dat bij de bestuursrechter. Voor de Jeugdwet gebeurt dat bij de kinderrechter, die optreedt als bestuursrechter. De kinderrechter toetst op dezelfde wijze als een bestuursrechter en kan de beschikking alleen in stand houden of vernietigen. Tegen een uitspraak van de rechter kan men in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep (Awb, bijlage 2, hoofdstuk 4, artikel 10).
3.15. Hoe bewaken we de privacy van cliënten en inwoners? De privacy van inwoner en het gezin regelen we in een privacy-protocol. Dit protocol stellen we op voor het hele sociale domein. In de samenwerking tussen medewerkers van het gebiedsteams en professionals van andere organisaties is het belangrijk de privacy van cliënten te waarborgen. Een goede samenwerking vanuit één huishouden, één plan, één regisseur is alleen mogelijk als we op een efficiënte manier informatie met elkaar kunnen delen. Veel organisaties en professionals gebruiken nu nog niet alle mogelijkheden van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van gegevensuitwisseling. Dit leidt in de praktijk tot verschillen. Om dit te verbeteren doet Fryslân mee aan een landelijke leertuin ‘Zorg en Veiligheid’. Het doel van deze leertuin is te zorgen voor een eenduidige opvatting van de wet- en regelgeving en betere informatie-uitwisseling binnen de drie wetten. Vanuit de leertuin is een algemeen juridisch kader ontwikkeld. Zo kunnen professionals cliëntgegevens op eenduidige wijze uitwisselen en delen. Dit leidt tot betere zorg en interventies.
3.16. Toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking
3.17. Hoe organiseren we de communicatie? Wij zien communicatie als een belangrijk en effectief middel om onze inwoners te betrekken bij en te informeren over de ontwikkelingen, nu en de komende jaren. De communicatieinzet richt zich tot 1 januari 2015 vooral op de transitie en de gevolgen die deze heeft voor alle doelgroepen. In de bredere, algemene campagne die in de herfst 2014 start, komt een aantal elementen die in de transformatie centraal staan (meer zelfredzaamheid, eigen kracht) al aan de orde. Vanaf het najaar van 2014 werken we de communicatie-aanpak voor de periode van de transformatie verder uit. Dit doen we in nauwe samenwerking met de gebiedsteams die dan ingericht zijn. Ook betrekken we dan de rest van de gemeentelijke organisatie, de adviesraden, aanbieders en andere doelgroepen. Op gebiedsniveau zijn de lokale adviesraden het aanspreekpunt voor de inwoners en de natuurlijke gesprekspartner voor de gebiedsteams. Deze aanpak zal zich richten op het maken van de echte omschakeling in denken en doen door de medewerkers van de gemeente en de gebiedsteams en de inwoners. We kijken kritisch naar de manier waarop we communiceren met onze inwoners en op welke momenten we dat in het Fries doen.
Voor het vervolg is het belangrijk dat we de leertuin invoeren. Dit houdt in dat betrokken professionals scholing krijgen in de toepassingen van het privacy-kader en de manier van dossiervorming. De bevindingen van het landelijke traject dat de VNG heeft ingezet op het thema privacybescherming zullen uiteindelijk bepalen of het privacy-kader dat ontwikkeld is de beste waarborg voor privacybescherming is.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
17
4. Gebiedsgericht werken De gebiedsteams zijn de toegangspoort voor alle zorg en ondersteuning in het sociale domein. Vanuit het principe ‘één huishouden, één plan, één regisseur’ regelen we ondersteuning zo dicht mogelijk bij de inwoners. Het gebiedsteam stelt een ondersteuningsplan op en houdt rekening met de inzet van algemene en informele voorzieningen. Het gebiedsteam verzorgt zelf lichte, kortdurende ondersteuning aan kwetsbare inwoners. De gebiedsteams zijn medewerkers van de gemeente, Bureau Jeugdzorg, MEE, Timpaan, Cedin en Stichting Ouderenwerk Bolsward. Per 1 januari 2015 werken zes gebiedsteams in de clusters in Súdwest-Fryslân (tien clusters) en Littenseradiel (één cluster). Eén van deze gebiedsteams werkt alleen voor het cluster Littenseradiel. Met uitzonde-
ring van het team in Littenseradiel werkt één gebiedsteam dus in meerdere clusters. Dit is noodzakelijk om teams van voldoende grootte te krijgen, die goede kwaliteit en voortgang kunnen bieden. De samenstelling en grootte van de teams zijn op de maat van de problemen van het gebied afgestemd. Zo zal er in de stedelijke gebieden bijvoorbeeld meer expertise op het gebied van de jeugdzorg in de teams komen. Omdat problemen met jeugd in de steden vaker voorkomt dan op het platteland. Tijdens de twee ontwikkeljaren blijven alle medewerkers van de gebiedsteams in dienst van hun ‘moederorganisatie’. Deze organisaties lenen hen uit aan de gebiedsteams. Gebiedsteams werken met een duidelijke taakafbakening en volgens een eenduidige basiswerkwijze. Dit biedt medewerkers van de gebiedsteams houvast in het contact met de inwoner en biedt de inwoner houvast in het contact met het gebiedsteam. De gebiedsteams stellen in hun werk de inwoner centraal. We redeneren altijd vanuit de inwoner en niet vanuit het aanbod. De mogelijkheden die de inwoner zelf heeft staan centraal. Dit doen we op basis van bijvoorbeeld de Zelfredzaamheidsmatrix. Deze geeft een objectief beeld van de situatie van de inwoner. De eenduidige werkwijze is geen vast gegeven, maar een startpunt voor de gebiedsteams. Met ervaringen in de praktijk ontwikkelen we de werkwijze verder.
4.1. Hoe lopen de lijnen naar de adviespool? Het gebiedsteam verzorgt zelf lichte, kortdurende ondersteuning. De professionals in het gebiedsteam kunnen gebruik maken van een adviespool voor lichte en specialistische ondersteuning, advisering, coaching en second opinion. De gebiedsteams kunnen overleg hebben met de adviespool over aanvragen van duurdere specialistische vormen van zorg. De adviespool is een onafhankelijke pool van professionals. Zij zijn op afroep beschikbaar. Wat betreft de samenstelling denken we aan: • Arbo-deskundige (voor bepalen arbeidscapaciteit met bijvoorbeeld arbeidskundig onderzoek); • Arts, bijvoorbeeld jeugdarts, kinderarts, psychiater, geriater; • Gedragswetenschapper, bijvoorbeeld een orthopedagoog of psycholoog; • Verslavingsdeskundige. De adviespool Jeugd wordt provinciaal met 24 gemeenten georganiseerd, de adviespool Wmo en Participatie lokaal.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
18
Jetske Santema, teamleider gebiedsteams (nu nog teammanager algemeen Maatschappelijk werk bij Timpaan Welzijn) “Het is bijzonder om na een periode van voorbereiding mee te mogen werken aan de daadwerkelijke uitvoering van de gebiedsteams. Voor inwoners goede zorg te behouden, kwaliteit te verbeteren en duidelijkheid te verstrekken door een multidisciplinair gebiedsteam. Mei-inoar stean wy sterk!”
4.3. Hoe lopen de lijnen naar de lokale instellingen op gebied van sport en welzijnswerk?
4.2. Hoe lopen de lijnen naar de huisartsen, medisch specialisten, wijkverpleeg kundigen, jeugdgezondheidszorg? Naast de adviespool is er een groot aantal samenwerkingspartners voor de gebiedsteams: wijkverpleegkundigen, huisartsen, UWV, ouderenwerk, jongerenwerk, wijkagenten, wijkraden, GGZ en LVB instellingen, scholen etc.. Met elk van deze partijen maken we afspraken over de samenwerking met gebiedsteams. De wijkverpleegkundige nieuwe stijl (met regietaak) gaat onderdeel uitmaken van het gebiedsteam. Er is sprake van een groeimodel. In 2015 starten we met één gebiedsteam waar de wijkverpleegkundige deel van uitmaakt. We maken verdere afspraken over hoe de onafhankelijkheid kan worden gegarandeerd. De huisarts is een belangrijke speler en toegangspoort voor alle vormen van zorg. Op provinciaal, regionaal en lokaal niveau worden afspraken gemaakt over de samenwerking van huisartsen met de gebiedsteams. Met huisartsen maken we afspraken over het principe ‘één gezin, één kind en één plan’ en de verwijzing naar specialistische zorg. Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen van de JGZ mogen volgens de Jeugdwet rechtstreeks aanvullende ondersteuning inschakelen. Bij inkoop van onder andere jeugd-GGZ en andere vormen van specialistische ondersteuning maken we met contractpartijen afspraken over het wederzijds informeren en het betrekken van gebiedsteams. Huisartsen en jeugdartsen krijgen periodiek informatie over de ontwikkeling van de uitgaven met betrekking tot lichte en specialistische jeugdzorg in hun werkgebied of cluster. We betrekken hen bij de beïnvloeding van de uitgaven van specialistische zorg. Bij de samenwerking met huisartsen en medisch specialisten ligt de nadruk op het preventieve: door in een vroeg stadium te signaleren en met elkaar te overleggen, kunnen we zwaardere hulp voorkomen of verkorten.
Medewerkers van de gebiedsteams werken samen met lokale instellingen, dorp- en wijkcoördinatoren, buurtsportcoaches, vrijwilligers (georganiseerd en niet-georganiseerd 7) en sportverenigingen. Daarom moeten de gebiedsteams weten welke organisaties en vrijwilligers in de gebieden actief zijn en wat zij doen. Het omgekeerde geldt ook. De lijnen moeten over en weer kort zijn met als doel betere vroegsignalering en preventie. Professionals en vrijwilligers die actief zijn in het verenigingsleven en bij welzijnsinstellingen zien vaak veel, maar weten niet altijd wat zij met hun signalen moeten doen. In het ondersteuningsplan dat we na het keukentafelgesprek maken, is aandacht voor hun rol en bijdrage. Dit geldt ook voor de rol van en ondersteuning voor de mantelzorger. De gebiedsteams zullen voortdurend investeren in hun bekendheid in het gebied. Dat kan door meer algemene communicatie over wat een gebiedsteam doet, voor wie en wie er in zitten. Maar ook door korte lijnen met cliëntenraden, gerichte kennismakingsbezoeken, het bijwonen van evenementen van organisaties en sleutelfiguren.
4.4. Wat is de relatie vrijwilligers met gebiedsteam? De vrijwilligers en in het verlengde hiervan de vele vrijwilligersorganisaties en vrijwilligersinitiatieven spelen een belangrijke rol in het ‘nieuwe’ sociale denken. Wij sluiten aan bij een beweging van onderop en stimuleren plaatselijke informele netwerken en vrijwilligersinitiatieven. Via een netwerk van sleutelfiguren in iedere kern willen wij dit waarmaken. Het gebiedsteam legt deze contacten en onderhoudt deze (relatiebeheer). De dorp- en wijkcoördinatoren, leden van de cliëntenraden en de buurtsportcoaches kunnen een rol spelen bij het aanjagen, opbouwen en onderhouden van deze contacten.
7 Definitie ongeorganiseerde vrijwilliger: het gaat hier om individuele vrijwilligers die op eigen initiatief vrijwilligerswerk doen zonder dat dit gecoördineerd of begeleid wordt door een organisatie. Definitie georganiseerde vrijwilliger: deze vrijwilligers hebben een organisatie achter zich; kan een vrijwilligersorganisatie zijn of een professionele organisatie (bijv. de Zonnebloem of Humanitas).
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
19
4.5. Hoe zetten we de verwijsindex in? De verwijsindex is een digitaal instrument om de samenwerking tussen professionals te verbeteren als deze betrokken zijn bij kinderen die zorg krijgen. De 24 Friese gemeenten zetten sterk in om het gebruik van de verwijsindex binnen alle domeinen te bevorderen. We streven er naar om voor 2015 de verwijsindex uit te breiden voor alle gezinsleden met het matchen op adres en niet op persoon. Volgens de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijkheid voor het invoeren van de Verwijsindex. Het beheer van de verwijsindex ligt bij Partoer, het inhoudelijk beheer ligt bij de gemeente.
4.6. Afbouw rol sociaal team Het sociaal team is een netwerkorganisatie van onder andere maatschappelijk werk, politie, woningcorporaties, GGZ, verslavingszorg, sociale zaken en maatschappelijke opvang. We zetten het sociaal team zetten we in bij mensen die veel problemen tegelijk hebben. Combinaties van bijvoorbeeld schulden, psychische/psychiatrische klachten, verslaving, niet goed voor zichzelf kunnen zorgen en dreigende uithuiszetting. De omgeving van deze mensen heeft last van de manier waarop ze leven. Reguliere hulpverlening komt niet binnen of een systeem dat een oplossing heeft, wil niet meewerken (dwang en drang). De sociale teams hebben een coördinerende functie, zij maken afspraken over de acties, stemmen af en stellen een plan van aanpak op om de problematiek aan te pakken.
Dorpen en wijken-coörd. Adviesraden
4.7. Welke kwaliteitscriteria gelden voor de dienstverlening door de gebiedsteams? De gebiedsteams zijn de toegangspoort in het sociaal domein en vallen onder de verantwoordelijkheid en aansturing van de gemeenten. We omschrijven de kwaliteit van de dienstverlening zo goed mogelijk, zodat inwoners weten wat ze van het gebiedsteam mogen verwachten. Bijvoorbeeld de snelheid waarmee we vragen, brieven, mails beantwoorden. Inwoners en bestuurders kunnen de gebiedsteams hierop aanspreken en feedback geven. Gebiedsteams hebben dezelfde bereikbaarheid als de gemeente. In acute noodsituaties blijven bestaande noodnummers (bijvoorbeeld het meldpunt voor kindermishandeling) bestaan.
Peuter Speelzalen/ Kinderopvang
* Gebiedsteam:
Wijkverpleegkundige
Gebiedsgericht team* Sociaal Netwerk
Factteam
Bij goed functioneren van de gebiedsteams is het sociaal team als netwerkorganisatie niet meer nodig. Door de integrale werkwijze van de gebiedsteams kunnen deze ook de coördinerende rol uitvoeren. In de gebiedsteams 2015 zit een deel van de huidige deelnemers van het sociaal team. De regisseur van het gebiedsteam zal contact zoeken met andere leden van het gebiedsteam en met bijvoorbeeld politie, GGZ, VNN, woningcorporaties en maatschappelijke opvang om acties af te stemmen en een ondersteuningsplan op te stellen. Omdat het hier om zeer kwetsbare mensen gaat, met vaak hoog-urgente problemen, kiezen we er voor om het sociaal team in eerst instantie naast het gebiedsteam te laten bestaan, totdat in de praktijk is aangetoond dat het gebiedsteam het takenpakket voldoende heeft overgenomen. Deze overgangstermijn duurt een half jaar.
- Algemeen Maatschappelijk werker/School Maatschappelijk Werker
Adviespool: - Indicatiesteller/ specialist - Arbodeskundige - Medicus - Gedragswetenschapper
Huisartsen
Gezin
- Generalist/specialist op het terrein van ouderen
Backoffice gemeente
Kerken
Woningbouwcorp. Scholen Wijkverenigingen/ Dorpsbelangen
Wijkagent
- Provinciale taken: - Advies- en Meldpunt Kindermishandeling - Reclassering - Kinderbescherming - Crisisopvang
Aanbieders specialistische zorg: - Re-integratie - Wmo-voorzieningen (begeleiding persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp) - Gezinsbegeleiding - Dagbesteding - Psychiatrische begeleiding
- Generalist/specialist op het terrein van verstandelijk beperkten - Generalist/specialist op het terrein van de pedagogische begeleiding - Generalist/specialist inkomen, participatie, Wmo, Jeugd (medewerker(s) gemeente). - Generalist op het terrein van de verslavingszorg** - Generalist/specialist op het terrein van psychologie/ psychiatrie**
** Niet standaard in het gebiedsteam. Afhankelijk van de zwaarte van de problematiek in de wijk toevoegen aan het gebiedsteam of kiezen voor intensieve samenwerking met gebiedsteam.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
20
5. Samenwerking Het uitgangspunt is dat de gemeenten lokaal doen wat zij zelf kunnen. Voor een aantal zorgvormen op het gebied van jeugdzorg geldt een landelijke verplichting om regionaal samen te werken. Daarnaast zijn er taken die zeer specialistisch zijn en/of voor een zeer kleine groep zodat samenwerking op lokaal niveau niet voor de hand ligt. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de samenwerking met andere gemeenten en dan op de samenwerking met verschillende partijen, waaronder ook de zorgverzekeraars en schoolbesturen. Zij hebben net als de gemeenten wettelijke verantwoordelijkheden op het terrein van zorg, jeugd en/of passend onderwijs.
5.1. Welke samenwerking regelen we op regionale schaal? Beschut werk De Participatiewet 8 verplicht de gemeenten tot het opstellen van een aantal verordeningen. De belangrijkste verordening is de Participatie of re-integratieverordening. Eén van de belangrijkste onderwerpen in die verordening is het maken van afspraken over het scheppen, organiseren en ontwikkelen van beschutte werkplekken. De Participatiewet noemt in ieder geval drie eigenschappen bij beschut werken: • Vastleggen van normen voor toegang tot beschutte werkplekken; • Vastleggen van subsidievoorwaarden, inclusief monitoring en handhaving; • Bepalen van de inzet van begeleiding, ondersteuning en herbeoordeling van de doelgroep. In Fryslân West is NV Empatec/GR Fryslân West de bestaande SW-organisatie (sociale werkplaats). Empatec is aangewezen als uitvoerder van beschut werk (zie § 6.3) omdat we de continuïteit in dienstverlening en handhaving van de bestaande infrastructuur belangrijk vinden.
5.2. Welke taken organiseren we provinciale schaal? Samenwerking met de zorgverzekeraar In 2014 is gestart met het project Sociale- en Medische eerste lijn. Binnen dit project werken de volgende partijen samen: de Friesland Zorgverzekeraar, provincie Fryslân, de Landelijke Huisartsenvereniging en de Vereniging Friese Gemeenten. Het doel van dit project is om de ondersteuning en zorg op elkaar af te stemmen. Hiervoor is een aantal thema’s benoemd:
• • • • •
De rol van de wijkverpleegkundige; De samenwerking; Het loket; De inkoop; De communicatie.
Maatschappelijke opvang en beschermd wonen Op grond van de Wmo 2015 zijn de gemeenten verplicht om maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen te bieden. De VNG en het Rijk hebben afgesproken om deze manier van opvang te houden. Dit betekent dat de centrumgemeente Leeuwarden deze taken gaat uitvoeren. De gemeenten kunnen wel invloed uitoefenen op het beleid. Hierover worden nog nadere afspraken gemaakt met de gemeente Leeuwarden. Er is een provinciale werkgroep samengesteld voor het onderdeel beschermd wonen. Súdwest-Fryslân doet mee in deze werkgroep. Voor eind 2014 pakt deze werkgroep een aantal onderwerpen op, zodat de invoer van beschermd wonen op 1 januari 2015 klaar is. Veiligheidsrisico’s, geweld, mishandeling, misbruik of een acute crisis Gezinnen en jeugdigen kunnen op diverse manieren in aan raking komen met een onveilige thuissituatie of ontwikkeling. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van huiselijk geweld of van kindermishandeling. De gebiedsteams spelen een belangrijke rol bij het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook kan het zijn dat een jongere met politie en justitie in aanraking komt. Op dat moment kan het nodig zijn om via ’drang-en-dwang’ de situatie rond het kind veilig te stellen of jongeren uit de criminaliteit te halen. In het gedwongen kader is er sprake van een uitspraak en maatregel van de rechter. Gemeenten hebben de plicht deze op te volgen en uit te voeren. Het gaat hier om specialistische, soms ingrijpende en dure vormen van zorg. De aanvullende provinciale aanpak (uitvoering door centrum gemeente; zie hieronder) is gericht op het herstellen van de veiligheid voor de slachtoffers. We moeten de taakverdeling, lokaal en provinciaal, bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling goed op elkaar afstemmen. De samenhang met de justitiële keten is ook belangrijk. Door een doelmatige mix van bestuurlijke en justitiële maatregelen voor daders en hulp voor de slachtoffers te organiseren, is het mogelijk om een samenhangende aanpak te realiseren. Het ontwikkelen van een goede samenwerking en afstemming tussen het AMHK en de justitiële ketenpartners wordt zoveel mogelijk in noordelijk verband (Groningen, Friesland en Drenthe) opgepakt.
8 Voor meer informatie over de Participatiewet bijlage II.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
21
De samenwerking richt zich op: • AMHK (jeugd en volwassenen) • Jeugdbescherming en Jeugdreclassering • Veiligheidshuis • Crisisdienst • Provinciale Adviespool Jeugd Solidariteit en risicospreiding jeugdzorg Voor een aantal vormen van zorg van jeugdzorg geldt een landelijke verplichting om regionaal samen te werken. Fryslân is één regio voor jeugdzorg. Dit betekent voor Fryslân samenwerking op provinciaal niveau. Voor andere jeugdhulpvormen geldt dat vrijwillige samenwerking op provinciaal niveau voor de hand ligt omdat deze: • Specialistisch zijn; • Een bepaalde schaalgrootte vragen; • Een bepaalde expertise vragen; • Om inkoopmacht en efficiëntie te organiseren. In bijlage IV is een overzicht opgenomen van de te onderscheiden vormen van jeugdhulp. Per onderdeel hebben de 24 gemeenten afgesproken of ze het lokaal of provinciaal inkopen. Uitgangspunt in de nieuwe wetten is dat iedere gemeente verantwoordelijk is voor de eigen inwoners. De kosten voor de hulp die is verleend zijn voor de gemeente waar de cliënt woont. Of in geval van uithuisplaatsing, waar de cliënt vandaan kom. In sommige gevallen gaat het om dure specialistische jeugdzorg en langdurige zorg of zorg in een instelling. Het is niet voorspelbaar hoeveel mensen uit welke gemeenten hier gebruik van maken. Daarom willen verschillende gemeenten een vorm van solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten ontwikkelen. Daarmee voorkomen we dat grote schommelingen zich voordoen wanneer inwoners meer of minder gebruik maken van dure hulpvormen. Er zijn verschillende
manieren om tot een onderlinge verdeelsleutel te komen. In de VFG-vergadering van 5 juni 2014 hebben de 24 wethouders ingestemd met het uitwerken van een model van solidariteit en risicospreiding. In het najaar van 2014 komt een voorstel hiervoor naar de 24 gemeentebesturen. Het Werkbedrijf Met de komst van een Werkbedrijf moeten de gemeenten afwegen of ze re-integratietaken lokaal of regionaal invullen. Dit komt uit het Sociaal Akkoord, dat verwerkt is in de Participatiewet: werkgevers, werknemers en gemeenten moeten afspraken maken over arbeidsmarktbeleid. Voor onze gemeenten geldt daarnaast dat we beleidsmatig samenwerken in Fryslân West, het werkgebied van Empatec. Vanuit het regionale Werkbedrijf verwachten we bij een aantal keuzes ook een regionale samenhang. Dit betreft vooral werk en participatie. Belangrijke opgave is om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen. Dit vraagt om een helder regionaal systeem waarin we mensen op vacatures weten te plaatsen. Dit is de belangrijkste opgave binnen de netwerkstructuur van het op provinciale schaal georganiseerde werkbedrijf. De regio Fryslân West kiest ervoor om op een aantal onderdelen provinciaal arbeidsmarktbeleid te formuleren maar met ruimte voor de lokale situatie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de benadering van werkgevers waarmee in het samenwerkings verband Pastiel goede ervaringen zijn opgedaan. Het centraal stellen van de werkgever is één van de uitgangspunten voor de vernieuwde regionale samenwerking. Een tweede uitgangspunt richt zich op een inclusieve arbeidsmarkt: de arbeidsmarkt biedt plaats aan iedereen die kan werken. Iedereen doet mee naar vermogen, dit vergt een omslag in denken. De vernieuwde regionale samenwerking krijgt in het najaar van 2014 vorm.
Gea Akkerman, wethouder Súdwest-Fryslân “Eén van de taken waar we verantwoordelijk voor worden is de jeugdzorg. We vinden allemaal dat een kind onbezorgd op moet kunnen groeien. Toch is dit niet altijd het geval. Als er dan problemen zijn, dan wil je dit tijdig signaleren. Door de gebiedsteams kunnen we de zorg dichtbij organiseren en het grote voordeel hiervan is dat we problemen ook sneller kunnen signaleren. Vooral in de steden krijgen we meer experts op het gebied van de jeugdzorg in de teams”.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
22
Centrumgemeente-constructie Op meerdere gebieden werken we nauw samen met de andere Friese gemeenten en met (centrum)gemeente Leeuwarden. Ten aanzien van een aantal taken (voormalige provinciale taken in de Jeugdwet: Residentiële zorg inclusief gesloten zorg, Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, Spoedeisende zorg, Jeugd GGZ, deel Jeugd AWBZ en pleegzorg) speelt de wens deze op provinciaal niveau te blijven organiseren. Het betreft hier relatief kleine doelgroepen, waarvoor een beperkt aanbod beschikbaar is. Vaak gaat het om dure vormen van zorg, of is hiervoor specifieke kennis nodig van de inkopende partij. Door gezamenlijk op te trekken wordt het mogelijk krachten te bundelen en efficiënter en effectiever in te kopen en de relatie met zorgaanbieders en werkgevers in te vullen. Voor aantal bestaande taken is Leeuwarden al centrumgemeente en lopen de geldstromen nog enkele jaren via Leeuwarden: de Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang. Daarnaast is het voor enkele nieuwe taken die voortvloeien uit de 3 decentralisaties wettelijk verplicht om die samen met andere Friese Gemeenten uit te voeren (bijvoorbeeld AMHK en het Werkbedrijf). De Friese gemeenten achten het – in ieder geval voorlopig – opportuun deze taken waar het betreft de beleidsvoorbereiding en inkoop van zorg via samenwerking op te pakken. In dat licht hebben de colleges van de 24 Friese gemeenten besloten om in te gaan op het aanbod van de gemeente Leeuwarden om de dienstverlener in de vorm van een centrumgemeenteconstructie te zijn voor de uitvoering van bovengenoemde taken. Een dergelijke constructie wordt momenteel verder onderzocht: wat willen we provinciaal en wat willen we lokaal regelen. Bijvoorbeeld als het gaat om regionale voorzieningen, de inkoop en het contractbeheer daarvan. Voor alle voorzieningen moet duidelijk zijn waar het contractbeheer komt te liggen: bij de centrumgemeente of lokaal. Centrale inkoop op provinciaal niveau betekent niet automatisch dat het contractbeheer bij de centrumgemeente ligt. Uitgangspunt blijft ook hier: wat lokaal kan willen we zoveel mogelijk ook lokaal regelen. Een uitgewerkt voorstel met betrekking tot de taken, inhoud en bevoegdheden van de centrumgemeenteconstructie wordt in het najaar ter besluitvorming voorgelegd aan alle gemeentebesturen van de Friese Gemeenten.
5.3. Welke taken organiseren we op landelijke schaal? De gemeenten krijgen op grond van artikel 2.2.4. Wmo 2015 per 2015 de opdracht om ‘op ieder moment van de dag telefonisch, elektronisch en anoniem een luisterend oor te bieden’. De organisatie Sensoor is de enige landelijke organisatie die landelijk 24 uur per dag en 365 dagen per jaar hulp op afstand aanbiedt door professioneel opgeleide vrijwilligers. Over dit onderwerp worden landelijk afspraken gemaakt. Daarnaast wordt de VNG namens alle gemeenten opdrachtgever van een aantal landelijke voorzieningen dat overgaat naar de nieuwe stelsels voor Jeugdwet, Wmo en Participatiewet. De leden hebben ingestemd met financiering ervan uit het gemeentefonds. Het gaat in de meeste gevallen om voorzieningen waarvan de Tweede Kamer of het kabinet heeft uitgesproken dat ze in een decentraal stelsel landelijk beschikbaar moeten blijven.
Het gaat om de volgende voorzieningen: • Kindertelefoon (Jeugdwet): opdracht aan de Stichting Kindertelefoon in oprichting; • Vertrouwenswerk (Jeugdwet): opdracht aan het Adviesen Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) als hoofdaannemer die het werk uitvoert met onderaannemers die het AKJ zelf selecteert. • Adoptie, onderdeel nazorg (Jeugdwet): opdracht aan Stichting Adoptievoorzieningen; • Garanderen van betrouwbare informatieverstrekking van opvoed- en opgroei-informatie (Jeugdwet): opdracht aan Stichting Opvoeden.nl; • Meeneembare voorzieningen (Participatiewet): per cliënt aanbieden van een specifieke voorziening: opdracht aan UWV om dit uit te voeren; • Doventolk leefdomein (Wmo) en werkdomein (Participatie wet); opdracht aan Menzis en UWV. Bemiddelaar tussen tolk en tolkbehoevende: opdracht aan Tolknet.
5.4. Welke afspraken hebben de gemeenten gemaakt met professionals en zorg aanbieders over het uitvoeren en volgen van de resultaten van ondersteuning? Ondersteuning door de gebiedsteams Met de partnerorganisaties, die medewerkers leveren aan de gebiedsteams, is een overeenkomst opgesteld waarin afspraken staan over de uitvoering van de toegang. Het gaat om afspraken die de gedeelde visie op de toegang bevestigen. Participatie en zelfredzaamheid zijn het doel. Eigen kracht van inwoners en hun omgeving vormen het vertrekpunt. Partijen streven naar ontschotting en vermindering van administratieve lasten en zoeken naar de samenhang tussen de Wmo, Jeugdzorg, Passend Onderwijs en de Participatiewet. Lichte en specialistische ondersteuning door gecontracteerde aanbieders Onze gemeenten hebben, voor de Wmo en de Participatiewet en een deel voor de Jeugdwet, gekozen voor bestuurlijk aanbesteden. Een van de eerste stappen in het proces was het vaststellen van de relationele overeenkomst in juli 2014. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het proces, de communicatie en de besluitvorming. Indien een aanbieder de relationele overeenkomst heeft afgesloten, kan er ook een deelovereenkomst worden afgesloten. In de deelovereenkomst staan afspraken over de prestaties, de financiering, de wijze van monitoring en de innovatie. De deelovereenkomsten gelden vijf jaar met een jaarlijkse mogelijkheid om de prijzen aan te passen. Daarnaast blijven de zorg aanbieders en de gemeenten gedurende deze vijf jaar met elkaar in gesprek over de inhoud van het contract. Dit kan er toe leiden dat er aanpassingen plaatsvinden in de contracten. De jeugdzorg kent diverse voorzieningen op lokaal, regionaal, provinciaal en landelijk niveau. Om te bepalen wie welke jeugdzorgproducten contracteert is een uitgangspunten notitie Zorg voor jeugd opgesteld. Deze notitie is door het college vastgesteld. Onze regionale inkoopwerkgroep regelt zoveel mogelijk de contractering van de lokale jeugdzorg. De provinciale inkoop van de jeugdzorg voor 2015 gaat via
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
23
13 tot en met 16), overbodig worden. Regelmatig evalueren we of de verbinding van de zorgstructuur, van het onderwijs met het gebiedsgericht werken, goed verloopt. Zo nodig sturen we bij.
5.6. Hoe stemmen we af met Passend Onderwijs? Sinds 1 augustus 2014 moeten scholen een passende onderwijsplek geven aan ieder kind, ongeacht de onderwijsondersteuning die het kind nodig heeft. Wanneer een school de ondersteuning niet kan bieden moet de school met de ouders zoeken naar een school die de ondersteuning wel kan bieden. Scholen moeten hiervoor per regio samenwerken in samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs. meervoudig onderhands aanbesteden. Dit doen de 24 gemeenten gezamenlijk. Een deel van de provinciale jeugdzorg wordt gesubsidieerd. Een beperkt aantal landelijke jeugdzorgvoorzieningen blijft het rijk contracteren.
5.5. Wat zijn samenwerkingspartners en -structuren binnen onderwijs voor de gemeenten? Op dit moment kunnen de school samen met Schoolmaat schappelijk werk (SMW), leerplichtambtenaar en Jeugd gezondheidszorg (JGZ) ongeveer 80% van de hulp- en ondersteuningsvragen oplossen. De andere 20% heeft meer nodig dan de school kan bieden. In de huidige situatie neemt de mentor, schoolmaatschappelijk werker of JGZ contact op met diverse instanties en hulpverleners. Vanaf 1 januari 2015 kunnen ze contact opnemen met een gebiedsteam. In de voorschoolse periode (peuterspeelzaal, kinderopvang) is de jeugdverpleegkundige van de JGZ de verbinding met het gebiedsteam. Voor het basisonderwijs is de samenwerking met een gebiedsteam te realiseren door de inzet van het schoolmaatschappelijk werk, dat nu al met een vaste schoolmaatschappelijk werker aan de scholen is verbonden. Schoolmaatschappelijk werkers zijn een onderdeel van het gebiedsteam in het gebied waar de school staat. Hierdoor ontstaat een goede samenwerking tussen de school als basisvoorziening en het gebiedsteam. Het voortgezet onderwijs, speciaal (basis) onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs hebben een regionale functie en de kinderen komen uit meerdere gebieden. De samenwerking met de gebiedsteams is te realiseren door de vaste schoolmaatschappelijk werker (SMW-er) die verbonden is aan de school, de verbinding te laten zijn met het gebiedsteam waar jongere woont. Deze SMW-ers werken op de vindplaatsen: de scholen, maar zijn onderdeel van één gebiedsteam, waarschijnlijk Sneek of Bolsward. Gebiedsgericht werken is een ontwikkeltraject. Zo is de verwachting dat op termijn niet meer twee zorgstructuren naast elkaar nodig zijn. Wanneer het gebiedsteam goed draait zal bijvoorbeeld het huidige Zorg-adviesteam van Fultura, waar veelal dezelfde hulpverleners in zitten als in het gebiedsteam en de adviespool (zie bijlage I, koersbesluiten
Met de stelselwijzigingen Passend Onderwijs en Transitie Jeugdzorg komt de verantwoordelijkheid voor hulp aan kinderen en gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben bij schoolbesturen en gemeente te liggen. Dit biedt een kader om de ondersteuning in en buiten de scholen integraal op te pakken. Samenwerking tussen onderwijs, jeugdhulp instellingen en overige ketenpartners is aan de orde om problemen die zich openbaren in de driehoek school, thuis en vrije tijd aan te pakken. Ook bij deze samenwerking geldt ‘één huishouden, één plan, één regisseur’, zodat op school het onderwijsproces weer voortgang kan hebben en zorg gedragen wordt voor een veilige en stimulerende leefomgeving. De wederzijdse afstemming vindt plaats via het zogenoemde Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO). Gemeenten en schoolbesturen hebben afgesproken de volgende onderwerpen, waarvoor ze gezamenlijk verantwoordelijk zijn, in 2014 en 2015 nader uit te werken: • Vroegtijdige aanpak schoolverlaten (VSV); • Aanpak thuiszitters en; • Een samenhangende onderwijs en zorgstructuur voor de jeugd. Samenhang met Wmo 2015 en Participatiewet Passend Onderwijs heeft ook relatie met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding naar de Wmo. Een deel van de leerlingen ontvangt individuele begeleiding bekostigd uit de AWBZ. Vanaf 2015 organiseert de gemeente een deel van deze begeleiding, het andere deel valt onder de Wet Langdurige Zorg. Ook is er een relatie met de Participatiewet: een belangrijke aandachtsgroep wordt gevormd door de 16en 17 jarige jongeren uit speciaal onderwijs en praktijkonderwijs zonder startkwalificatie, die niet meer naar school gaan of kunnen maar ook geen plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Dit is onderdeel van de aanpak thuiszitters die met het onderwijs in 2014 en 2015 wordt opgesteld. De ESF 9aanvraag ‘Kansrijk uitstromen’ voorziet in de benodigde financiering van deze aanpak. 9 ESF staat voor Europees Sociaal Fonds en is een Europese subsidie die via het Rijk ter beschikking wordt gesteld bijvoorbeeld voor de re-integratie van bijzondere doelgroepen zoals jongeren.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
24
6. Specifieke beleids uitgangspunten In dit hoofdstuk staan vijf beleidsuitgangspunten en zes beslispunten. Deze beleidsuitgangspunten volgen op de beleidsstukken waar de gemeenteraden al een besluit hebben genomen. Deze stukken staan in de figuur hieronder.
inspraak •Gezamenlijke visie op het sociaal domein
•Koersnota
inspraak •Nota Sturing, Inkoop en Financiering
•Beleidsplan
inspraak
6.1. Hoe gaan we om met eigen bijdragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen? De gemeenten hebben op grond van de Wmo de vrijheid om voor de verschillende voorzieningen eigen bijdragen te heffen. Dit geldt zowel voor zorg in natura als bij een PGB. Maximale eigen bijdrage (vast bedrag) bij een bepaald minimuminkomen is bijvoorbeeld landelijk geregeld. In de verordeningen en het uitvoeringsbeleid staat wat de hoogte van de eigen bijdragen voor een maatwerkvoorziening is. Dit is onder andere afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn of haar partner. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast en int deze. Het CAK houdt ook rekening met mogelijke samenloop (cumulatie) van alle eigen bijdragen binnen één huishouden. In de Jeugdwet staat dat voor jeugdhulp geen eigen bijdrage kan worden gevraagd. Er kan bij jeugdhulp buiten de thuissituatie wel een ouderbijdrage gevraagd worden, omdat ouders dan minder kosten voor die kinderen hebben.
Beslispunt eigen bijdragen
1.
Gebruik te maken van de ruimte om eigen bijdragen te vragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen.
6.2. Hoe gaan we om met persoons gebonden budgetten? Voor het krijgen van een PGB gelden drie wettelijke voorwaarden: • Het college vindt dat de aanvrager (met hulp uit zijn sociale netwerk) in staat is de aan het budget verbonden taken en verplichtingen op een verantwoorde wijze uit te voeren; • De aanvrager motiveert waarom de maatwerkvoorziening van een aanbieder niet passend is; • De diensten die de inwoner via het PGB krijgt, zijn naar het oordeel van het college van goede kwaliteit. Het gebiedsteam zal hier in nauw overleg met de inwoner aandacht aan besteden in het ondersteuningsplan. Zij zullen cliënten adequaat informeren over de vormen van ondersteuning en over de voor- en nadelen van een PGB. Het PGB is, net als zorg in natura, een maatwerkvoorziening. Het stelt inwoners in de gelegenheid om zelf regie te houden over de oplossing van problemen. Een PGB biedt de mogelijkheid om mensen uit het eigen sociale netwerk in te zetten. Het PGB wordt verder uitgewerkt in de verordeningen en het uitvoeringsbeleid. Trekkingsrecht De inwoner krijgt het geld niet op de eigen rekening om zelf de zorg te betalen. Dit om misstanden te voorkomen en er voor te zorgen dat het geld niet voor andere dingen wordt gebruikt. Dit is wettelijk vastgelegd. De gemeente stelt geld beschikbaar. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) kan betalingen doen aan degenen die de inwoner heeft ingeschakeld. Dit heet trekkingsrecht. PGB en Participatiewet Bovenstaande geldt momenteel nog niet voor de Participatie wet. In de Participatiewet is de mogelijkheid van een PGB namelijk niet opgenomen. Het is de opdracht aan de gemeente om te zorgen voor passende ondersteuning. Het toewijzen van een PGB waarbij de inwoner zelf de mogelijkheid passende scholing of een andere vorm van ondersteuning kan inkopen, is een nieuwe ontwikkeling. Een ontwikkeling die past binnen de Eigen Kracht-gedachte en voortborduurt op de in 2014 ingezette mogelijkheid, waarbij consulenten Participatie een eigen budget hebben voor passende individuele ondersteuning. Deze mogelijkheid komt in het Uitvoeringsplan re-integratie 2015 waarin we alle vormen van ondersteuning in 2015 uitwerken en we een budget per vorm toewijzen.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
25
Tarief PGB-hulp is vaak goedkoper dan zorg in natura, vooral vanwege het ontbreken van overheadkosten van zorginstellingen. In de verordeningen en uitvoeringsbeleid staan de PGB-normen en –voorwaarden. We gaan daarbij uit van zo weinig mogelijk bureaucratie voor de inwoner.
Beslispunten PGB
2.
Te gaan werken met een 2D-brede PGB-regeling (Wmo en Jeugdzorg).
6.3. Hoe vullen we de beleidskeuzes Participatiewet in? Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Deze wet volgt de Wet werk en bijstand (WWB) op en net zoals bij de WWB is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering. Die uitvoering ligt deels vast, deels moeten we op onderdelen beleidskeuzes maken. In het beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel, oktober 2014, hebben we die beleidskeuzes nader uitgewerkt. Naast deze uitwerking hebben we onderdelen verder toegelicht. Het gaat om onderdelen waarop geen eigen beleid mogelijk is, maar die nieuw zijn ten opzichte van de WWB. Voor de uitvoering werken we samen in subregionaal verband (Fryslân West) en regionaal verband (provincie Fryslân). Het beleidsplan biedt een overzicht van alle beleidskeuzes, zowel lokaal als subregionaal. Waar het van toepassing is, hebben we aangegeven welke beleidskeuzes subregionaal en regionaal zijn uitgewerkt. Het beleidsplan Participatiewet is in bijlage VI van dit beleidsplan opgenomen.
Beslispunt Beleidsplan Participatiewet SúdwestFryslân en Littenseradiel
3.
In te stemmen met het beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel.
6.4. Hoe wordt invulling gegeven aan de provinciale jeugdvoorzieningen? In het visiedocument ‘het Kompas’ (vastgesteld door de 24 gemeenteraden) is de gemeentelijke beleidsopgave en visie geschetst op de zorg voor jeugd. Vertrekpunt is het recht van een kind om veilig en evenwichtig op te groeien in de eigen sociale context. De nadere uitwerking van de provinciale jeugdvoorzieningen is door de 24 samenwerkende gemeenten vastgelegd in het omvormingsplan. Het omvormingsplan benoemt de innovatiedoelen van de zorg voor jeugd en de resultaten die gemeenten en zorgaanbieders willen behalen ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Het omvormingsplan is opgesteld met de grote zorgaanbieders. Het omvormingsplan staat in bijlage V van dit beleidsplan.
Beslispunt omvormingsplan
4.
In te stemmen met het omvormingsplan.
6.5. Hoe wordt de cliëntenparticipatie passend vernieuwd? Het is belangrijk cliëntenparticipatie voor diverse doelgroepen deels te vernieuwen door vorm en inhoud ook te transformeren. In de praktijk wordt cliëntenparticipatie vaak ingevuld als vorm van inspraak, door de doelgroep te laten participeren in een platform of anderszins. Echt transformeren door inwoners te activeren in rol van co-producent of initiatiefnemer van een activiteit, vergt een andere manier van benaderen die aansluit bij de directe leefwereld van inwoners in de dorpen en wijken. De gemeente wil in samenwerking met de instellingen in het voorliggend veld nieuwe wegen vinden om cliënten- en inwonersparticipatie vanuit het principe ‘voor en door de inwoners’ verder in te vullen. Social media, apps, themadagen, ondersteuning van lokale initiatieven kunnen hierbij een belangrijke rol gaan spelen.
Beslispunten cliëntenparticipatie
5. 6.
Vooralsnog de huidige structuur met de cliëntenraad WWB, WSW-raad, het Wmo-platform en lokale Wmo-raden en de CIG te handhaven. Met de adviesraden regelmatig te evalueren om toe te werken naar een brede en innovatieve advisering voor het gehele sociaal domein.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
26
Afkortingenlijst AMHK Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling Awb Algemene wet bestuursrecht BJZ Bureau Jeugdzorg BOPZ Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen CAK Centraal Administratie Kantoor CIG Commissie Integratie Gehandicapten Beleid CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg CJG Centrum voor Jeugd en Gezin DHHG Directe Hulp bij Huiselijk Geweld GGZ Geestelijke Gezondheidszorg GR Fryslân West Gemeenschappelijke regeling IGZ Inspectie voor de Gezondheidszorg IJZ Inspectie Jeugdzorg JGZ Jeugdgezondheidszorg JVZ Juridische en Veiligheidszaken LVB Licht verstandelijk beperkt MDC-K Multidisciplinair Centrum voor Kindermishandeling OOGO Op overeenstemming gericht overleg PGB Persoonsgebonden Budget SMW(-er) Schoolmaatschappelijk Werk(er) SVB Sociale Verzekeringsbank STJ Samenwerkend Toezicht Jeugd SW Sociale Werkvoorziening UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen VNG Vereniging voor Nederlandse Gemeenten Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning WSW Wet sociale werkvoorziening WWB Wet werk en bijstand ZIN Zorg In Natura
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
27
Bijlagen
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
28
I. Koersbesluiten 1. De rol van de gemeenten is die van vertrouwen, loslaten, ruimte geven en waar nodig faciliteren 2. Een andere houding bij ambtenaren en professionals is nodig: luisteren, doorvragen, minder overnemen/hulpverlenen. 3. Transformatie-effecten: Speerpunt 1: stimuleren eigen kracht en versterken van de basis • De zelfredzaamheid en de samenredzaamheid nemen toe; • De sociale cohesie neemt toe; • De ondersteuning door het sociale netwerk en/of informele organisaties neemt toe ten opzichte van de inzet van professionele organisaties; • De initiatieven van onze inwoners ten behoeve van hun wijk of dorp en hun medebewoners nemen toe. Speerpunt 2: Gebiedsgericht werken en toeleiding • De toegang tot ondersteuning is laagdrempelig; • Het gebiedsteam wordt de belangrijkste toegangspoort voor alle vormen van ondersteuning voor inwoners; • Goede afstemming tussen ondersteuners die betrokken zijn bij één huishouden, via het principe één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school; • Meer lokaal oppakken en waar mogelijk minder doorverwijzingen naar de specialistische ondersteuning. Speerpunt 3: Vernieuwing van het ondersteuningsaanbod • Het zelforganiserend vermogen en zelfoplossend vermogen van de inwoner en de samenleving wordt maximaal en optimaal ingezet bij de ondersteuningsplannen; • De ondersteuning wordt zo dicht mogelijk bij de inwoner georganiseerd en aangeboden; • De inhoud van het ondersteuningsplan is samenhangend en integraal; • Het ondersteuningsaanbod wordt daar waar nodig vernieuwd, zodat het efficiënter is en aansluit bij de wensen en behoeften van de inwoners. Sturing, financiering en verantwoording • Er is een integraal en samenhangend systeem van bekostiging van de ondersteuning met prikkels die het behalen van de doelstellingen bevorderen; • Resultaatsturing is het uitgangpunt voor de langere termijn; • Verantwoording vindt plaats naar inwoners, raadsleden en samenwerkingspartners. 4. Inwoners zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de oplossing van hun probleem; 5. Er wordt aangesloten bij de eigen kracht van inwoners en hun omgeving; 6. Er wordt ingezet op preventie, vroegsignalering en maatwerk; 7. Er wordt geleidelijk toegewerkt naar een basisinfrastructuur per cluster van algemene en collectieve voorzieningen. Die kan per cluster verschillen en wordt samen met de inwoners vastgesteld; 8. In ieder geval wordt er een goede digitale infrastructuur ontwikkeld, waarmee inwoners een antwoord krijgen op hun vraag, of waar zij met andere inwoners in contact komen die ondersteuning kunnen bieden; 9. Algemene en collectieve voorzieningen krijgen voorrang op individuele voorzieningen; 10. Gebiedsgericht werken is een ontwikkeltraject. Werkende weg kunnen zaken worden aangepast. Er wordt gekozen voor de in de koersnota genoemde uitgangspunten, functies, samenstelling en werkwijze; 11. Het gebiedsteam werkt onder leiding van een teamleider van één van de deelnemende instellingen; 12. Bij de start van de gebiedsteams wordt gekozen voor samenwerkingsafspraken en nog niet voor een nieuwe juridische entiteit. De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst. De afspraken worden gemaakt over wederzijdse inzet, rollen, taken, middelen en verantwoordelijkheden; 13. Er komt een onafhankelijke adviespool voor advisering, ondersteuning en coaching van de gebiedsteams en voor een onafhankelijke consultatie van specialistische zorg. Bij voorkeur wordt dit een regionale adviespool (samen met De Friese Meren); 14. De gemeenten sluiten een raamovereenkomst met een aantal instellingen (groot en klein) voor specialistische zorg. Bij de wijze van inkoop staat de keuzevrijheid van de inwoner centraal; 15. Er komt een gemeentelijke backoffice voor de beleidsvorming/bijstelling (waaronder het preventieve beleid), beoordeling, administratieve verwerking, uitbetaling, controle, monitoring, toezicht en handhaving; 16. De volgende huidige netwerken/loketten worden gefaseerd geïntegreerd in de gebiedsteams en/of adviespool: CJG, VTO-team, Sociaal Team, gemeentelijke Wmo en inkomensloketten, Algemeen maatschappelijk werk loket en de toegang MEE;
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
29
17. Onder ondersteuningsplannen verstaan wij een samenhangend pakket van ondersteuning, zorg en hulpverlening op het gehele sociale domein; 18. In de nieuwe sociale infrastructuur starten we met een integrale beoordeling van de situatie en het maken van één plan per huishouden. Het plan bestaat waar mogelijk uit zelfredzaamheid en/of samenredzaamheid, uit algemene voor zieningen, collectieve voorzieningen en waar nodig uit individuele voorzieningen. De ondersteuning wordt zo dicht mogelijk bij de inwoner georganiseerd en aangeboden; 19. Het ondersteuningsaanbod wordt waar nodig vernieuwd zodat het efficiënter is en aansluit aan bij de wensen en behoeften van de inwoner. De kwaliteitseisen worden voor een belangrijk deel bepaald door wet- en regelgeving. Daarnaast kunnen er lokale kwaliteitseisen worden opgesteld; 20. Onze gemeenten werken stapsgewijs toe naar resultaatgerichte bekostiging uitgezonderd een aantal specifieke vormen van zorg die op lokaal/regionaal niveau niet te realiseren zijn; 21. Gebiedsteams krijgen via subsidie een eigen budget tot hun beschikking (middels convenantsamenwerking); 22. Voor het specialistische aanbod wordt gekozen voor inkoop middels raamcontracten; 23. Er is een aantal provinciale voorzieningen dat op provinciaal niveau wordt ingekocht. Er wordt gewerkt met een bonusmalus systeem; 24. Onze gemeenten kiezen voor een zorgvuldige verantwoording met ruimte aan de voorkant, inzicht in de bestedingen en controle aan de achterkant.
Nota Sturing, inkoop en financiering Ter voorbereiding op het inkoopproces hebben de raden in mei 2014 12 besluiten genomen over inkoop, sturing en financiering. Onderstaand zijn deze besluiten per onderdeel opgesomd: Inkoop • Inkoopafspraken maken met voorliggend veld op basis van subsidiëring; • Inkoopafspraken maken met gebiedsteams op basis van subsidiëring; • Inkoopafspraken maken met zorgaanbieders van lichte ondersteuning op basis van subsidiëring en contractering; • Inkoopafspraken maken met zorgaanbieders van specialistische ondersteuning op basis van subsidiëring en contractering. Sturing • De sturing gefaseerd door ontwikkelen van functioneel naar resultaatgerichte sturing; • Monitoren op indicatoren zoals doorstroom en uitstroom en verwijspatronen; • Het ontwikkelen van 3D prestatie-indicatoren volgens de vier zorgzwaartecategorieën: voorliggend veld, gebiedsteam, lichte ondersteuning en specialistische ondersteuning; • Verantwoording via kwartaalrapportages.
Financiering • • • •
Verzilveringsstrategie als uitgangspunt voor transities sociaal domein; Het budget is taakstellend; De budgetten zijn ontschot en registratie vindt nog per onderdeel plaats; Begroting 2015 volgens oude methodiek met onderdeel voor drie transities en passend onderwijs.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
30
II. Wetten in het kort Jeugdwet Doel van de komst van deze wet is het vereenvoudigen, maar ook efficiënter en effectiever maken van het jeugdstelsel. Eén van de manieren om dit te realiseren is het samenvoegen van de financieringsstromen. De nieuwe wet omvat: • De jeugdzorg die nu onder verantwoordelijkheid valt van de provincie; • De gesloten jeugdzorg onder regie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; • De jeugd-GGZ die onder de ZorgverzekeringsWet valt; • De zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte jongeren op basis van de AWBZ en; • De jeugdbescherming en jeugdreclassering momenteel onder verantwoordelijk van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De beschreven wettelijke taken zijn het bieden van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Tevens staat beschreven dat deze taken gericht zijn op: • Het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; • Het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, gebieden, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen; • Het bevorderen van de opvoedvaardigheden van de ouders, opdat zij in staat zijn hun verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en het opgroeien van de jeugdigen; • Het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren, waarbij voor zover mogelijk wordt uitgegaan van hun eigen inbreng; • Het bevorderen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit en integrale hulp bieden aan de jeugdige en zijn ouders, indien sprake is van multi-problematiek; • Het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen en het verlenen van hulp op basis van deze plannen.
Wmo Op 1 januari 2007 in de Wet maatschappelijke ondersteuning in werking getreden. Deze wet geeft gemeenten de opdracht maatschappelijke ondersteuning te bieden aan mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn om te kunnen participeren in de samenleving. Deze ondersteuning bestaat uit: • Ondersteuning in het dagelijks leven: bijvoorbeeld woningaanpassingen om zelfstandig te kunnen blijven wonen; • Ondersteuning van mensen die zich inzetten voor hun medemens of buurt, zoals mantelzorgers en vrijwilligers; • Stimuleren van activiteiten die de onderlinge betrokkenheid in buurten en wijken vergroten; • Voorkomen dat mensen later zwaardere vormen van hulp nodig hebben: voorbeeld is activiteiten tegen eenzaamheid. De nieuwe Wmo kent een aantal nieuwe taken. Deze zogeheten functies vanuit de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden gedecentraliseerd naar de Wmo 2015: • Individuele begeleiding; • Groepsbegeleiding (dagbesteding) inclusief vervoer; • Kortdurend verblijf voor cliënten die niet in een instelling verblijven; • Extramurale zorg; • Beschermd wonen gericht op participatie. Op deze manier wordt de AWBZ teruggebracht, zoals ook oorspronkelijk bedoeld, tot een volksverzekering bedoeld voor mensen die langdurige en complexe zorg nodig hebben vanwege een ziekte en/of een beperking.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
31
Het doel van de wet is het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te blijven wonen en te participeren en geeft gemeenten de taak hierbij de maatschappelijke ondersteuning te organiseren, de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen te bewaken. In de wet zijn de volgende taken beschreven: • De sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeenten te bevorderen, alsmede huiselijk geweld voorkomen en bestrijden; • Mantelzorgers en andere vrijwilligers te ondersteunen; • Vroegtijdig vaststellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven; • Voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zijn; • Algemene voorzieningen bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven; • Maatwerkvoorzieningen bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeenten die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende toe in staat zijn; • Maatwerkvoorzieningen bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
Participatiewet De Participatiewet is een ingrijpende wijziging van de huidige Wet werk en bijstand. De Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet Jonggehandicapten (WAJONG) worden samengevoegd in de Participatiewet. Hiermee beoogt het Kabinet te komen tot één regeling voor iedereen die in staat is om te werken en waarbij een groot deel van de uitvoeringstaken wordt gedelegeerd aan de gemeenten. In tegenstelling tot de Jeugdwet en de Wmo werd de WWB uitgevoerd door de gemeente en wordt ook de Participatiewet uitgevoerd door de gemeente. Er is dus niet echt sprake van een decentralisatie van taken, eerder moeten taken meer centraal en regionaal worden ingevuld. Doel van de wet is mensen met arbeidsvermogen naar (bij voorkeur regulier) werk toe te leiden. Deze wet draagt op deze manier bij aan de ambitie om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de maatschappij. Voor mensen die niet kunnen werken, blijft een sociaal vangnet bestaan in de vorm van een (bijstands)uitkering. In de wet staat beschreven dat gemeenten de volgende opdracht krijgen: • Vergroten arbeidsparticipatie/inzet werkdienstverlening; • Uitkeringsverstrekking en handhaving.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
32
III. Onderdelen transities Individuele vormen van ondersteuning Er zijn verschillende vormen van ondersteuning mogelijk. Voor de lichte- en specialistische ondersteuning is een indicatie door het gebiedsteam nodig. Op basis van een gesprek met het gebiedsteam of de huisarts kunnen we deze vormen van ondersteuning inzetten. De inwoner bepaalt samen met de medewerker van het gebiedsteam of hij de zorg in natura of PGB wil ontvangen. Als het gebiedsteam de lichte ondersteuning zelf gaat uitvoeren dan heeft de inwoner geen keuze uit zorg in natura of PGB. Voorbeelden van lichte ondersteuning zijn: ondersteuning bij het huishouden, begeleiding in de thuissituatie, dagbesteding, kortdurende ambulante ondersteuning, en de voorzieningen zoals bijvoorbeeld de rolstoelen en de vervoersvoorzieningen. Voorbeelden van specialistische ondersteuning: specialistische of zeer intensieve begeleiding in de thuissituatie, behandeling Jeugd, residentiële zorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming pleegzorg en crisisopvang. Specialistische ondersteuning vergt een bepaalde schaal voor beheer en uitvoering. Er is daarom voor gekozen om dit op provinciaal niveau in te kopen. Er is een voorstel in voorbereiding om het beheer van de specialistische zorg onder te brengen bij een vrijwillige centrumgemeentefunctie (zie § 5.2).
Lichte ondersteuning Het gebiedsteam en de gecontracteerde aanbieders kunnen de lichte ondersteuning geven. Het gebiedsteam voert de kortdurende ondersteuning uit. Het is aan het gebiedsteam om te bepalen of zij deze korte ondersteuning uit gaan voeren of meteen overdragen aan de aanbieders. Gecontracteerde aanbieders voeren de langdurige lichte ondersteuning uit op basis van een maatwerkadvies/besluit. Door het in beeld brengen van de eigen kracht en het netwerk kunnen we inschatten wanneer we de ondersteuning (gedeeltelijk) kunnen afbouwen. Hierover maken de inwoner en de medewerker van het gebiedsteam afspraken in het ondersteuningsplan. De gebiedswerker voert regie en bewaakt of het ondersteuningsplan op de juiste wijze wordt gerealiseerd.
Cliëntenparticipatie Doel van de cliëntenparticipatie is het creëren van draagvlak en kwaliteitsverbetering. Cliëntenparticipatie in de Wmo komt terug in de verordening die per 1 januari 2015 moet gelden. Voor de Participatiewet geldt dat op grond van het overgangsrecht WWB de gewijzigde verordening uiterlijk 1 juli 2015 moet zijn aangepast1. De Jeugdwet spreekt niet over cliëntenparticipatie. Hiervoor geldt specifiek dat de gemeente vanaf 2015 verantwoordelijk is voor de organisatie en financiering van de cliëntvertrouwenspersoon. De cliëntvertrouwenspersoon heeft in het speelveld van zorgaanbieders, instellingen, en AMHK een onafhankelijke positie. De eisen die de Jeugdwet stelt, zoals het hebben van een cliëntenraad, een vertrouwenspersoon, en een klachtenregeling, vormen een onderdeel van de contractering van zorgaanbieders.
Persoonsgebonden budget Het persoonsgebonden budget (PGB) is een maatwerkvoorziening als alternatief voor zorg in natura (ZIN). We stellen een persoonsgebonden budget per situatie/cliënt vast op basis van een ondersteuningsplan. Wij zien het PGB als een goed en passend middel, waarmee inwoners met specifieke of complexe ondersteuningsvragen regie over het eigen leven kunnen voeren. Het PGB kan echter ook voor lichte vormen van ondersteuning een goed instrument zijn. Het vaste aanbod in natura is niet altijd geschikt voor een flexibele vorm van zorg en ondersteuning.
Inkomensondersteuning (inkomensondersteunende maatregelen) Het kabinet heeft een aantal landelijke regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft. Een deel van het geld dat ze hiermee besparen gaat naar de gemeenten. Gemeenten kunnen hiermee chronisch zieken en gehandicapten compenseren voor extra kosten van ondersteuning. Het gaat om ondersteuning op maat, passend bij de individuele behoeften en mogelijkheden en gericht op zelfredzaamheid en participatie, ondersteuning te bieden.
1
Artikel 78 z, lid 7
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
33
De belangrijkste instrumenten in de nieuwe Participatiewet zijn beschut werk en loonkostensubsidie. Deze instrumenten werken we hieronder uit.
Beschut werk De Werkbedrijven worden verantwoordelijk voor de organisatie van de beschut werken plaatsen. Gemeenten zullen optreden als werkgever voor mensen die structureel niet in staat zijn tot het verrichten van volledig loonvormende arbeid en aan gewezen zijn op een beschutte werkplek. Op voordracht van de gemeente geeft het UWV een indicatie. Uit die indicatie moet de mate van begeleiding blijken. Om het systeem betaalbaar te houden dragen CAO partijen zorg voor voldoende passende loonschalen. Uitgangspunt is dat werknemers op basis van een CAO een dienst verband krijgen tegen 100% van het wettelijk minimumloon. Na verloop van tijd kan het loon licht stijgen. CAO partijen moeten hierover en over de andere arbeidsvoorwaarden afspraken maken. Per plek is een subsidie beschikbaar van 70% van het wettelijk minimum loon. De plekken mogen overal gecreëerd worden, dus ook bij reguliere werkgevers of maatschappelijke organisaties. Van oudsher hebben gemeenten veel ervaring met de organisatie van beschutte werkplaatsen binnen het verband van de WSW. Met de vorming van capaciteit voor beschut werk ontstaat er ruimte om nieuwe concepten, ook buiten de oude SW, te ontwikkelen en opnieuw te kijken naar de bekostiging. Het betreft hier echter wel plekken voor een kwetsbare doelgroep, hetgeen eisen stelt aan het niveau van de begeleiding en de omgeving. In de verkenning over de invulling van deze werkplekken kan mogelijk de verbinding gezocht worden met werkzaamheden die verband houden met het lokale welzijn en Wmo beleid. Binnen het kader van het Werkbedrijf moeten we hier nadere afspraken over maken.
Loonkostensubsidie en loonwaardebepaling Voor de plaatsing van mensen met een arbeidshandicap krijgen gemeenten in het algemeen het instrument loonkosten subsidie ter beschikking. Het geld hiervoor komt bij het budget Inkomensdeel. Dit betekent dat gemeenten die op dit moment het instrument loonkostensubsidie toepassen vanuit het participatiebudget dit voort kunnen zetten. Een punt van afweging hierbij is de transparantie, eenduidigheid en uniformiteit naar werkgevers. Daarom wordt in Fryslân gezamenlijk beleid gemaakt over inzet en doelgroep van de loonkostensubsidie. Voor we de loonkostensubsidie kunnen inzetten, moeten we vaststellen of iemand tot de doelgroep behoort. De gemeente vraagt hiervoor een indicatie bij het UWV. Het UWV bepaalt of iemand het wettelijk minimumloon kan verdienen en welke mate van begeleiding noodzakelijk is. Eveneens zal een vaststelling van de loonwaarde moeten plaatsvinden. Die loonwaarde bepaalt de hoogte van de subsidie. Dit moeten we jaarlijks herbeoordelen en driejaarlijks voor de doelgroep beschut werk. Belangrijkste uitgangspunten zijn: • Hier moet individueel maatwerk worden geleverd; • Daarbij zijn motivatie en perspectief van de persoon leidende criteria; • Vastleggen en bewaken van de subsidievoorwaarden met werkgevers; • Cyclisch herbeoordelen van de loonwaarde; • Investeren in deskundigheid van het eigen personeel; • Herbeoordeling van reeds bestaand subsidiebeleid.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
34
IV. Indeling producten provinciaal/subregionaal – lokaal Indeling producten Lokaal Regionaal Provinciaal Bovenprovinciaal
Samenwerkingsverband Súdwest-Fryslân en Littenseradiel Fryslân West (GR Empatec) 24 Friese gemeenten 3 noordelijke provincies Friesland, Groningen, Drenthe
WMO Producten
Keuze schaalniveau Inkoop
Keuze schaalniveau Uitvoering/beheer
Vrij toegankelijk, niet vrij toegankelijk
Preventie en signalering algemeen
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Preventie overig (campagnes/acties)
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Toegang en Toeleiding en lichte generalistische ambulante ondersteuning (gebiedsteams)
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
(Dag)besteding en vervoer
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Diagnostiek/Consultatie en Advies
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Individuele begeleiding
Lokaal
Lokaal
Niet vrij
Kortdurend verblijf
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Persoonlijke verzorging
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Hulp bij het Huishouden
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
Provinciaal
Provinciaal
Vrij toegankelijk
Beschermd wonen
Provinciaal
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Eerder ingekochte producten Wmo Producten
Keuze schaalniveau Inkoop
Keuze schaalniveau Uitvoering/beheer
Vrij toegankelijk, niet vrij toegankelijk
Wmo-vervoer
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Hulpmiddelen
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Trapliften
Lokaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Subregionaal
Subregionaal
Vrij toegankelijk
Nvt
Subregionaal
Niet vrij toegankelijk
Schuldhulpverlening Beschut Werk Loonkostensubsidie
Nvt
Subregionaal
Niet vrij toegankelijk
Ondersteuning
Subregionaal
Subregionaal of lokaal
Niet vrij toegankelijk
Ondersteuning niet uitkeringsontvanger (NUO)
Subregionaal
Subregionaal of lokaal
In beginsel vrij, maar slechts bereikbaar voor specifieke groep
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
35
Jeugdzorg Producten
Keuze schaalniveau Inkoop
Keuze schaalniveau Uitvoering/beheer
Vrij toegankelijk, niet vrij toegankelijk
Preventie en signalering algemeen
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Preventie en signalering jeugd GGZ
Provinciaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Preventie overig (campagnes/acties)
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Toegang en Toeleiding en lichte generalistische ambulante ondersteuning(gebiedsteams)
Lokaal
Lokaal
Vrij toegankelijk
Nvt
Subregionaal
Niet vrij toegankelijk
(gezinscoaches)
Provinciaal
Lokaal of provinciaal
Inzetbaar door gebiedsteam zonder inschakeling expertpool
(Dag)behandeling
Provinciaal
Lokaal of provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Diagnostiek/Consultatie en Advies
Provinciaal
Lokaal
Niet vrij toegankelijk
Pleegzorg/tijdelijke gezinsvervanging
Provinciaal
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Crisisopvang - spoed4jeugd (toegang) - ambulant - 24 uurs opvang
Provinciaal
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Residentiële hulp
Provinciaal
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Gesloten jeugdzorg/jeugdzorg plus
Provinciaal
Provinciaal of bovenprovinciaal
Niet vrij toegankelijk
BJZ
Provinciaal
Lokaal of provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Provinciaal
Provinciaal. Afspraken over
Gespecialiseerde ambulante hulp
AMHK routes met wijkteams vv.
Vrij toegankelijk
Jeugdbescherming
Provinciaal
Provinciaal. Afspraken over routes met wijkteams vv.
Niet vrij toegankelijk
Jeugdreclassering
Provinciaal
Provinciaal. Afspraken over routes met wijkteams vv.
Niet vrij toegankelijk
Lokaal *
Lokaal *
Niet vrij toegankelijk
Provinciaal
Lokaal of provinciaal
Niet vrij toegankelijk
JAWBZ extramuraal - ind. begeleiding - dagbesteding - kortdurend verblijf - pers. verzorging JAWBZ Behandeling +vervoer JAWBZ intramuraal Generalistische JGGZ
Provinciaal
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Provinciaal i.s.m. zorgverzekeraar De Friesland
Lokaal of provinciaal
Inzetbaar door o.a. huisarts zonder inschakeling expertpool
Provinciaal i.s.m. Zorgverzekeraar De Friesland
Provinciaal
Niet vrij toegankelijk
Landelijk
Landelijk
Niet vrij toegankelijk
Specialistische JGGZ
Landelijke aanbieders
* Op verzoek van individuele gemeenten kan Jeugd-AWBZ extramuraal provinciaal worden ingekocht.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
36
V. Omvormingsplan Jeugd Omvormingplan zorg voor jeugd Friesland Informatie voor Gemeenteraden Bespreekversie BVO 26 juni 2014
INHOUD Inleiding 38 Visie en opdracht transformatie 38 Friesland werkt aan vernieuwing van Zorg voor Jeugd 38 Visie op het kind en het gezin 39 Gezond gedrag versus probleem gedrag 39 Kansen voor inhoudelijke vernieuwing (transformatie jeugd) gerelateerd aan de doelen van de Jeugdwet 40 Bouwstenen transformatie 41 Toelichting op de bouwstenen 41 10 Actiepunten van concrete vernieuwing/transformatie in de praktijk: 41 1. Rol professional; meer loslaten en sneller doorpakken (regie bij de cliënt / eigen kracht) 42 2. Werken volgens principe van ‘erbij halen en afschalen’ 42 3. Werkwijze van SAVE (SAmenwerken aan VEiligheid) 42 4. Kinderen groeien thuis op 43 5. Meerdere (specialistische) professionals (zorgaanbieders) ; samenwerking en ontschotting van budgetten 43 6. AMHK is ‘spin in het web’; staat in verbinding met alle netwerkpartners en werkt systeemgericht 43 7. Soepele overgang als jongere 18 jaar wordt en nog is aangewezen op hulp 44 8. Van beheersing naar ruimte voor vernieuwing en niet in de logische valkuil trappen van de risico-regel-reflex 44 9. Blijvend investeren in preventie 44 10. Eenvoudige monitoring op bovenstaande resultaten 45 Vervolg 45 Bijlage: Gezond gedrag versus probleem gedrag 45
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
37
Inleiding De gemeenten in Friesland, Zorgbelang, zorgaanbieders (Jeugdhulp Friesland, Fier Fryslân, REIK, GGD Fryslân, Welzijn Centraal, GGZ Friesland en allerlei kleine vrijgevestigden) en Bureau Jeugdzorg Friesland trekken gezamenlijk op, ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid, bij het vormgeven van de transitie en transformatie van de jeugdzorg die vanaf 2015 een feit is. Ook de provincie en zorgverzekeraar is nauw betrokken om de overdracht van taken naar de gemeenten zorgvuldig te laten verlopen. Een forse operatie die als belangrijkste doel heeft om een bijdrage te leveren aan het gezond en veilig opgroeien van kinderen in Friesland. Naast een zorgvuldige overdracht, kinderen en ouders mogen hier geen last van hebben (zorg continuïteit) is het noodzakelijk om te werken aan de transformatie. We willen de ondersteuning verbeteren - er eerder bij zijn, meer maatwerk, meer integraliteit en werken vanuit de meest passende oplossing – dit alles met minder middelen. Deze notitie heeft als doel om de gemeenteraden te informeren over de wijze waarop met alle betrokkenen gewerkt wordt aan de transformatie van de jeugdzorg. In het regionaal visiedocument ‘het Kompas’ (vastgesteld door de gemeenteraden) is de gemeentelijke beleidsopgave en visie geschetst. Vertrekpunt is het recht van een kind om veilig en evenwichtig op te groeien in de eigen sociale context ( (Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind). Dit omvormingsplan is voor alle werkgroepen de overkoepelende paraplu waaronder zij werken. Het omvormingsplan benoemt de innovatiedoelen van de zorg voor jeugd en de resultaten die gemeenten en zorgaanbieders willen behalen ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid. De resultaten gaan we jaarlijks monitoren en vormen onderwerp van gesprek tussen gemeenten, zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen?
Visie en opdracht transformatie Deze visie relateren we aan de doelen van de nieuwe Jeugdwet. Wat betekenen deze doelen van de Jeugdwet nu concreet voor het anders, vernieuwend gaan werken in de dagelijkse praktijk voor de zorgaanbieders en de gecertificeerde instellingen (voorheen JB en JR van BJZ F, WSG en LdH)? Wat betekenen deze vernieuwingen voor jeugdigen en hun ouders, voor de leerkracht, de sportleraar, de buurvrouw, de professional, de manager, bestuurder en toezichthouder? Welke kansen voor innovatie (transformatie jeugd) zijn te benoemen waardoor zij:2 - Bijdragen aan de inhoudelijke doelen van de Jeugdwet - Bijdragen aan behalen van resultaten in de zin van de bezuinigingen (2015: 3%; 2016: 10% en 2017:15%) Een opdracht die zeker een aantal jaren in beslag zal nemen. Een opdracht ook die erom vraagt om regelmatig stil te staan met elkaar bij de vraag wat er (al) goed gaat en wat nog beter kan. Vanzelfsprekend spannen betrokkenen zich maximaal in om alles in het werk te stellen de overgang voor huidige cliënten soepel te laten verlopen en nieuwe cliënten maximaal te laten profiteren van de vernieuwende werkwijze. We weten inmiddels ook dat er onvermijdelijk zeer tragische incidenten kunnen gebeuren met kinderen in een omgeving die hen juist geborgenheid zou moeten bieden. Van professionals en hun organisaties mag verwacht worden dat zij royale verantwoording afleggen over de wijze waarop zij hun werk doen. Van bestuurders mag verwacht worden dat zij professionals ruggensteun geven. Vanaf 2015 zullen gemeenten en professionals met inbreng van de stem van cliënten zelf (via onder andere Zorgbelang) periodiek bij elkaar komen om de transitie en transformatie te volgen. Niet om elkaar de maat te nemen maar om elkaar aan te spreken vanuit een gemeenschappelijk gevoelde verantwoordelijkheid voor onze jeugd in Friesland. Wat kunnen we leren van de actuele ontwikkelingen? Waar kunnen we verbeteringen aanbrengen? We gaan dit doen in zogenaamde leer-reflectiebijeenkomsten die we een keer per maand organiseren op verschillende plaatsen in Friesland.
Friesland werkt aan vernieuwing van Zorg voor Jeugd Om de transitie van de jeugdzorg te kunnen duiden is het goed te realiseren dat deze transitie niet op zichzelf staat. Naast de jeugdzorg zijn ook het onderwijs, de langdurige zorg en de arbeidsmarkt in transitie. Met de invoering van de Jeugdwet, de wet passend onderwijs, de participatiewet en de overheveling van de functie begeleiding uit de AWBZ en de Wmo krijgen de Friese gemeenten er veel taken en bevoegdheden bij. De wet passend onderwijs is overigens niet de verantwoordelijkheid van de gemeente. De wet passend onderwijs en jeugdwet verplichten wel samenwerking tussen onderwijs en gemeenten. Daar zijn vooral ook mogelijkheden om daar waar nodig integraal ondersteuning te bieden. Deze overheveling gaat tegelijkertijd gepaard met stevige bezuinigingen. Dit betekent dat de Friese gemeenten, zorgaanbieders en inwoners voor een aantal stevige uitdagingen staan: eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht, zorg voor elkaar en normaliseren zijn oplossingsrichtingen om anders met ondersteuning omdenken) om te gaan. De transitie is tegelijkertijd een uitgelezen kans om de inrichting van het zorgstelsel in Friesland te ontschotten en te ontdoen van onnodige bureaucratie; verschillende financieringssystemen, kwaliteitssystemen en verantwoordingssystemen kunnen worden ‘ontregeld’ omdat na 1 januari 2015 er nog maar één stelselverantwoordelijke is. Door middel van innoveren, verminderen van regeldruk en samenwerken, krijgen de Friese gemeenten een unieke kans ‘het stelsel’ van ondersteuning en hulp meer (inwoner) gericht neer te zetten.
2
Hier worden primair de huidige zorgaanbieders bedoeld.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
38
Visie op het kind en het gezin De transitie van de jeugdzorg begint in onze optiek bij de mensvisie, welke logischerwijs ook de visie op het kind omvat. De mens toont zich op allerlei verschillende manieren. De wijze waarop is terug te herleiden naar vier met elkaar samenhangende levensdomeinen. Met de Jeugdwet wordt afscheid genomen van het zorg- en ondersteuningssysteem waarin het plakken van een etiket (lees indicatie of diagnose) toegang geeft tot de daarbij horende ondersteuning of zorg. De Jeugdwet maakt het mogelijk om de verschillende levensdomeinen waarin het kind en gezin zich bewegen in samenhang te bekijken en daar waar nodig aan elkaar te verbinden. Onderstaande opsomming – niet uitputtend - geeft een beeld van wat we concreet onder de domeinen verstaan: Biologisch / materieel domein
somatische gezondheid, lichamelijke ontwikkeling, motorische vaardigheden, voeding, onderdak, financiële ruimte, goederen, middelen, luxe, etc.
Psychologisch domein
mentale ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, probleemoplossend vermogen, affectieve functies, etc.
Sociaal/maatschappelijk domein
veilige leefomgeving, interactie, communicatie, cultuur, autonomie, talent, etc.
Zingeving domein
welbevinden, betekenisgeving, motivatie, bewustwording, geschiedenis, toekomst, etc.
Ter illustratie: Een kind dat erg druk gedrag vertoont krijgt vandaag de dag al snel ‘het stempel’ ADHD. Het is echter maar zeer de vraag hoe dit drukke gedrag geduid kan/moet worden en of dit stempel wel terecht is: komt het drukke gedrag voort uit het biologische domein (een genetische aanwijsbare aandoening), het psychologische domein (het kind wordt continu overvraagd op school), het sociaal domein (thuis is het een rommeltje, er is geen structuur en veel ruzie) of uit het zingevingsdomein (verveling), of een combinatie van deze domeinen. We hebben in de afgelopen decennia ons (zorg en ondersteunings-)systeem deels ingericht op bovenstaande domeinen vanuit te onderscheiden systemen: somatische gezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugd- en opvoedhulp, onderwijs en/of maatschappelijke zorg. In de transities en specifiek de transitie van de jeugdzorg willen we deze domeinen onder verantwoordelijkheid van de gemeenten aan elkaar verbinden met behoud van de opgedane expertise en kwaliteit. We zien het als onze gezamenlijke transformatie opdracht om de huidige onderscheiden systemen: somatisch, geestelijk, jeugd en opvoeding met elkaar te verbinden met borging van opgedane expertise en kwaliteit. Kinderen groeien op tot volwassen Friese burgers en blijven zich hun hele leven lang ontwikkelen op bovenstaande domeinen. Wanneer er sprake is van een evenwichtig opgroeien, spreken we van een gezonde ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling niet vanzelfsprekend gaat, kan er sprake zijn van een tijdelijke of chronische tekortkoming, een probleem of dilemma. Zorg, ongeacht door wie die wordt gegeven, is altijd gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid of het verminderen van de afhankelijkheid van het kind en/of het gezin.
Gezond gedrag versus probleem gedrag De transformatie heeft als primaire doelstelling; het aanspreken van het gezonde gedrag van kinderen en gezinnen. We gaan uit van het eigen oplossend vermogen en de eigen regie van kinderen en gezinnen, als ook van de bereidheid van de Friese samenleving om er voor elkaar te willen zijn, elkaar als familie, wijk en buurt te ondersteunen in de ontwikkeling van het individu/het kind. Om de ontwikkeling van het kind/de mens te kunnen duiden in termen van gezond of problematisch - is aanspraak op eigen verantwoordelijkheid nog mogelijk of dient professionele zorg te worden ingezet - is in Friesland een ordeningsprincipe ontwikkeld. Dit ordeningsprincipe gaat uit van de draagkracht – draaglast verhoudingen (zelfredzaamheid) bij het individu en/of het gezin. Hiermee wordt gesteld dat niet een ziekte of tekortkoming bepalend is voor de inzet van extra ondersteuning of zorg, maar de draagkracht – draaglast van het gezin bepalend is voor de eventuele inzet van professionele zorg. Ter illustratie: Het kind uit het vorige voorbeeld heeft toch een diagnose ADHD gekregen. Omdat zowel ouders en het kind goed weten hoe hiermee om te gaan is de draagkracht – draaglastverhouding in balans en geen inzet van professionele zorg nodig. Een ander kind woonachtig in dezelfde wijk laat op school al langere tijd dezelfde gedragingen zien. Wanneer er vanuit het contact met de ouders blijkt dat er thuis grote problemen zijn; financieel, relatieproblemen en opvoedingsproblemen waarbij de draagkracht – draaglastverhoudingen ernstig verstoord zijn, wordt niet alleen de diagnose ADHD gesteld, maar wordt ook gezinshulp en opvoedondersteuning ingezet omdat ouders aangeven ‘nood’ te ervaren. De transformatie biedt de mogelijkheid om nieuw gedrag en nieuwe perspectieven aan te leren: niet langer kijken vanuit problemen, maar kijken vanuit mogelijkheden. Het kind is niet een ziekte (stempel) of een probleem, maar een totaalplaatje vanuit een integrale mensvisie, waarbij niet de stoornis of het probleem bepaalt of en welke zorg ingezet wordt, maar de draagkracht – draaglast verhouding sturend is, op wat er nodig is. Deze verhouding wordt aangegeven door het kind/het gezin zelf vanuit de eigen regie die ook bij hen belegd is (eigen kracht en eigen oplossend vermogen aanspreken in het kader van zelfredzaamheid). In situaties van ‘drang’ en gedwongen hulp wordt eveneens vanuit deze principes gewerkt.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
39
Ook verschuift het perspectief van cure en care naar preventie. Natuurlijk, waar nodig wordt snel en de juiste hulp geboden, maar ook wordt meer gekeken hoe problemen voorkomen kunnen worden. Bijvoorbeeld met preventie op het terrein van leefstijl en opvoeding of heel gericht voor groepen gezinnen en kinderen die grotere risico’s lopen.
Kansen voor inhoudelijke vernieuwing (transformatie jeugd) gerelateerd aan de doelen van de Jeugdwet 3: 1. Preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk; 2. Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen; 3. Eerder de juiste hulp op maat te bieden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen; 4. Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’; door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor betere samenwerking en innovaties in ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen; 5. Meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk; betrokken professionals die sociale netwerken in de omgeving van het gezin weten in te schakelen en die kunnen samenwerken met vrijwilligers en familieleden en hun kracht weten te benutten.
KIND, GEZIN & NETWERK
Doel 1: eigen verantwoordelijkheid
4 4
1
SAMENWERKING INTERN
3
3
SAMENWERKING EXTERN
1
2
PROFESSIONAL
3
1
5
6
Doel 2: ontzorgen en normaliseren
9
Doel 3: eerder de juiste hulp, inzet specialistische hulp verminderen
2
9
6
5
Doel 4: integrale hulp, 1G1P1R
Doel 5: meer ruimte voor professionals
76
8
66
86
3 Jeugdwet. (regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. 17 oktober 2013.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
40
Bouwstenen transformatie Kind, gezin & netwerk 1. Samenwerken met kind en ouders 2. Samenwerken met kind, ouders en eigen netwerk 3. Veiligheid versterken 4. Specifieke rol kind in het traject Samenwerking intern 5. Intern ontschotten Samenwerking extern (één kind, één gezin, één plan) 6. Samenwerken met professioneel netwerk rondom het gezin 7. Samenwerken met professioneel netwerk inclusief wijkteam en andere leefdomeinen Professional 8. Rol, ruimte en reflectie professional
Toelichting op de bouwstenen Kind, gezin en netwerk De werkwijze is gericht op het samenwerken met ouders en jeugdigen waarbij de eigen regie en eigen kracht versterkt wordt. Hierbij is de samenwerking mede gericht op het eigen netwerk van het gezin of, bij afwezigheid van een netwerk, wordt gewerkt aan het opbouwen hiervan. De rode draad is expliciete aandacht voor de ontwikkeling van het kind. In sommige situaties is die aandacht bijzonder expliciet. Denk aan vechtscheidingen. Methoden sluiten aan op versterking van gezin en netwerk. Gedurende de verschillende fases (‘van vrijwillig tot en met voogdij’) is veiligheid van het kind cruciaal. Deze dient dan ook altijd voldoende geborgd te zijn, waarbij het netwerk kan aandragen hoe zij dat willen doen. Bij hulp in het kader van ‘drang en dwang’ is veiligheid altijd een issue. Samenwerking intern Ouders en jeugdigen hebben geen last van extra schakels en overdracht van hulpverleners. Er is sprake van continuïteit in de hulpverlening. Samenwerking extern Ouders en jeugdigen hebben recht op passende ondersteuning (‘matched care’). Indien gewenst trekken professionals uit ‘het voorveld’ (sociale wijkteams, jeugdteams, CJG e.d.) en/of andere leefdomeinen (onderwijs, wonen, schuldhulpverlening), specialistische jeugdzorgaanbieders en Gecertificeerde Instelling samen op. Het aantal verschillende gezichten beperken is hierbij een belangrijk uitgangspunt en het werken vanuit één plan voor het gezin. In de vernieuwde jeugdbescherming (zoals SAVE en VERVE) wordt gewerkt vanuit een “brede jeugdbescherming”; één primair proces voor het gezin van zorgmelding, raadsonderzoek, drangaanpak tot uitvoering kinderbeschermingsmaatregel. Rol professional De kennis, competenties en ervaring van de professional is cruciaal in het vernieuwde stelsel. Weten wanneer je los kunt laten (en dat ook doet) en weten wanneer je door moet pakken. We weten dat een van de belangrijkste werkzame factoren in de relatie cliënt-professional bepaald wordt door de vraag of er een ‘fit’ of ‘klik’ is tussen cliënt en hulpverlener. Elementen die een belangrijke rol spelen voor de professional zijn hierbij ‘engageren en positioneren’. Een ander punt is dat professionals ruimte dienen te krijgen voor meer direct cliëntcontact door vermindering van regeldruk. Het afleggen van rekenschap en verantwoording behoren bij het krijgen van ruimte. De professionals hebben tijd nodig bepaalde vernieuwingselementen zich eigen te maken via leerbijeenkomsten die bijdragen aan verankering van het geleerde. Bij voorkeur vindt deskundigheids bevordering gemeenschappelijk plaats met professionals uit wijkteams, specialistische zorg, gecertificeerde instellingen, AMHK e.d.
10 Actiepunten van concrete vernieuwing/transformatie in de praktijk: (Deze actiepunten staan in directe relatie tot een of meer doelen uit de Jeugdwet en zijn niet uitputtend!) In voorgaand kleurenschema zijn bouwstenen benoemd voor de transformatie. Deze bouwstenen zijn gebaseerd op de doelen van de Jeugdwet. Het werken vanuit deze bouwstenen biedt kansen om de transformatie in de praktijk tot een succes te maken. In onderstaande actiepunten worden steeds de belangrijkste drie bouwstenen steeds genoemd. Per actie zijn de ‘dominante’ bouwstenen opgenomen in het kleurenschema.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
41
1. Rol professional; meer loslaten en sneller doorpakken (regie bij de cliënt / eigen kracht) Jeugdzorgprofessionals en organisaties nemen gezamenlijk de verantwoordelijkheid kinderen en gezinnen zoveel mogelijk thuis te ondersteunen, te behandelen, te begeleiden gericht op het herstel van de draagkracht-draaglastverhouding, de eigen regie en eigen kracht. Daartoe worden professionals (periodiek) geschoold in methoden die hieraan een bijdrage leveren. Professionals werken primair aan het herstel van de draagkracht – draaglastverhouding van het kind/gezin, ook wanneer zij als ‘expert’ of voor consult worden ingeroepen. Het ondersteuningsplan (bij voorkeur familiegroepsplan) is altijd eigendom van het gezin, de ouders en het kind. De deelplannen vanuit de specialistische zorg zijn onderdeel van dit basis ondersteuningsplan. In geval van beschermingsregie, een ondertoezichtstelling of jeugdreclasseringsmaatregel blijft gewerkt worden vanuit dit plan met de noodzakelijke voorwaarden vanuit de eventuele maatregel om de veiligheid te herstellen, te beschermen en participatie te bevorderen naast het begrenzen en bewaken. Professionals zijn vakkundig in het kunnen schakelen tussen ‘engageren en positioneren’. Bouwstenen: 2, 7 en 8 Beoogd resultaat Alle professionals in Friesland werken op 1 januari 2017 op basis van herstel van draagkracht-draaglastverhouding van het gezin en zijn geschoold in een aantal basismethodieken. Belangrijk is eenduidig begrippenkader te hanteren en gebruik te maken van methodieken die een beroep doen op het versterken van zelfredzaamheid en eigen regie. 2. Werken volgens principe van ‘erbij halen en afschalen’ Provinciaal tuigen we via gezamenlijk inkoop een bepaald voorzieningen niveau op. Daar zit mogelijk een solidariteitsvraagstuk ingebakken. Wil je daar aan meedoen dan wordt verwacht dat je als gemeente aan een aantal eisen voldoet. De professionals in de lokale wijkteams zijn binnen twee jaar voldoende toegerust om – volgens het principe van ‘erbij halen’ – een taxatie te maken van de draagkracht en draaglast van gezinnen. Lichte ondersteuningsvragen worden door het wijkteam zelf opgepakt. Dit is een belangrijke verbetering. In veel gevallen hebben ouders en het kind voldoende aan enkele gesprekken waarna zij zelf weer verder kunnen. Burgers (jong en oud) zijn altijd aan het juiste adres (via de zogenaamde vindplaatsen als scholen, peuterspeelzalen is directe verbinding met het wijkteam). Het wijkteam werkt samen met huisartsen, jeugdartsen , onderwijs, opvang en sport/cultuurverenigingen. In het geval specialistische kennis nodig is, wordt deze volgens het principe van ‘erbij halen’ toegevoegd aan het voorliggend veld zoals de gebiedsteams en ook de basisvoorzieningen (kinderopvang, sportclubs, onderwijs e.d.). Een voorbeeld betreft bijvoorbeeld het toevoegen van kennis en handelingsrepertoire over ‘vechtscheidingen’. Het is altijd duidelijk welke professional contactpersoon is voor het gezin of de regie voert over de geboden hulp in het geval het gezin hier zelf onvoldoende in slaagt. Beoogd resultaat Van de 20% van de jeugdigen komt 5% nu in aanraking met jeugdzorg op het gebied van ondersteuningsnood of ondersteuningscrisis. We verwachten dat dit percentage begin 2018 vooralsnog op 5% blijft. Dit heeft te maken met de verwachting dat in de komende jaren betere signalering plaatsvindt van problematiek. De laatste jaren is deze stijging al aan de gang. De ambitie is dat vanaf 2018 een trendbreuk plaatsvindt en dat er een daling op gaat treden van kinderen die te maken hebben met opvoedingsnood of ondersteuningscrisis. Bouwstenen: 1, 6 en 7 3. Werkwijze van SAVE (SAmenwerken aan VEiligheid) De SAVE specialisten werken ‘achter’ de gebiedsteams en zijn interdisciplinair samengesteld. Deze SAVE teams functioneren als ‘specialist ongevraagde jeugdzorg’ en vanaf 2015 sluiten deze teams fasegewijs aan op de lokale/subregionale wijkteams die kunnen verschillen in samenstelling en werkwijze. Het interdisciplinaire karakter betekent dat er medewerkers met verschillende expertise binnen het team zo gaan samenwerken dat gezinnen zoveel mogelijk dezelfde medewerker kunnen houden ongeacht de werksoort die nodig is. Inhoudelijk is SAVE van start gegaan met de in Overijssel ontwikkelde werkwijze VERVE(Veiligheid en Regie voor elk). Vervolgens is SAVE in de praktijk in de provincie Utrecht doorontwikkeld in 2013 en 2014. Bij de ontwikkeling en invoering van SAVE ondersteunt de Eigen Kracht Centrale de instellingen. SAVE is een werkwijze waarin medewerkers vanuit het huidige Bureau jeugdzorg, waaronder het AMK, in regionale teams samen werken met raadsmedewerkers en medewerkers van de William Schrikker Groep (WSG). De raadsonderzoeker en het raadsonderzoek maakt deel uit van SAVE, maar hebben daarbinnen een eigen positie en taak. De gebiedsgebonden SAVE-teams hebben als functie advies, onderzoek, crisisinterventie, uitvoering maatregelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering; en SAVE werkt ook als er nog geen maatregel is (beschermingsregie) of te wel jeugdbescherming in brede zin. Advies en onderzoek wordt door de SAVE teams uitgevoerd, voor zover hiervoor niet de bevoegdheden of de specifieke expertise van het AMHK of de Raad voor de Kinderbescherming nodig zijn. Vanuit het uitgangspunt dat de zorg verleend wordt door de wijkteams vult het SAVE team alleen aan daar waar jeugd bescherming in brede zin nodig is. Het SAVE concept gaat enerzijds over het voorkomen van dwang. Dwang wordt voorkomen door aan te sluiten bij het wijkteam en vroegtijdig het gezin in beeld te hebben of aan tafel te zitten bij het gezin. De hulpverlener van SAVE kan vroegtijdig invoegen om een maatregel te voorkomen door het stellen van bodemeisen betreffende
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
42
de veiligheid van het kind of jongere. Mocht een maatregel toch noodzakelijk zijn om veranderingen te bewerkstellingen in het gezin (dwang) dan kan dezelfde SAVE medewerker in het gezin blijven (tenzij dit niet effectief is vanuit het cliënt perspectief). Andersom kan ook, na opheffen maatregel kan de SAVE medewerker (tijdelijk) aanwezig blijven om voortgang te volgen. Beoogd resultaat In 2017 20% minder ondertoezichtstellingen en een afname van 20% minder uithuisplaatsingen ten opzichte van 2013. Als een uithuisplaatsing toch aan de orde is dan wordt een kind bij voorkeur in een (netwerk)pleeggezin geplaatst. De verwachting is dat het aantal kinderen waarvoor zogenaamde hulp in het kader van ‘drang’ (‘beschermingsregie’) noodzakelijk is, zal stijgen ten koste van hulp in het kader van ‘dwang’ (kinderbeschermingsmaatregel). De trends in de resultaten van de verschillende vernieuwingsprojecten jeugdbescherming in het land zijn een indicatie dat deze percentages haalbaar kunnen zijn. Bouwstenen: 1, 2, 3 en 5 4. Kinderen groeien thuis op De zorgaanbieders nemen het initiatief om een kritische analyse te maken van hun huidige zorgaanbod. Daarbij wordt gewerkt aan het ombouwen van residentiele capaciteit naar meer ambulante capaciteit en pleegzorgcapaciteit kritisch bezien op mogelijkheden om kinderen in de thuissituatie hulp te bieden. Uiteraard staat veiligheid en een onbedreigde ontwikkeling van het kind voorop. Ambulante hulp dient ‘state of the art’ te zijn. Uitgangspunt is dat kinderen zoveel mogelijk thuis opgroeien Beoogd resultaat In 2017 is 20% van de residentiele capaciteit omgebouwd naar ambulante capaciteit en vanaf 2015 wordt verantwoord gewerkt aan het verminderen van de capaciteit pleegzorg ten faveure van ambulante hulp. Bouwstenen: 1, 2 en 4 5. Meerdere (specialistische) professionals (zorgaanbieders) ; samenwerking en ontschotting van budgetten De specialistische professionals krijgen de ruimte om hun expertise naar voren te brengen ten behoeve van advies en consultatie aan professionals in wijkteams, in het (passend) onderwijs en ook huisartsen. De samenstelling en werkwijze van een zogenaamde ‘expertpool’ wordt nog uitgewerkt. De organisaties werken samen ten behoeve van het gezinssysteem met zoveel als mogelijk één gezicht en vanuit een familieplan. Het organisatiebelang of schotten tussen onderwijs en jeugdhulp zijn bij voorkeur ondergeschikt aan de zorg voor het kind/gezin. Dit punt hoort thuis in de besprekingen (OOGO) tussen gemeenten en onderwijs. De samenwerkende organisaties nemen gezamenlijk de verantwoordelijkheid om kinderen/gezinnen in nood/crisis altijd in zorg te nemen. Hiervoor worden de nu nog verschillende financiële- en verantwoordingsschotten opgeheven. Rechtstreekse doorverwijzing via de huisarts naar niet-vrij toegankelijke hulp (zoals jeugd-GGZ) is mogelijk. Als ouders in staat zijn om zelf regie te voeren is de inzet vanuit de wijkteams niet nodig. Wel is het van belang dat de gemeente ic de wijkteams op de hoogte zijn van het feit dat er sprake is van inzet van niet-vrij toegankelijke hulp. Huisarts en wijkteams informeren elkaar hierover met respect voor de wettelijke kaders. De afspraken hierover worden nog nader uitgewerkt. Beoogd resultaat Er is altijd maar één familieplan voor het gezin. Eventuele deelplannen maken onderdeel uit van dit ene plan. Bouwstenen: 6, 7 en 8 6. AMHK is ‘spin in het web’; staat in verbinding met alle netwerkpartners en werkt systeemgericht Het uiteindelijke doel van het AMHK is te komen tot een duurzaam veilig thuis voor alle burgers in Friesland jong en oud. Dit wordt bereikt door meer in te zetten op preventie en vroegsignalering (samenwerking met lokale teams is hiervoor noodzakelijk) om uiteindelijk te bereiken dat het aantal herhalingsmeldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling afneemt (10% per jaar). Dit betekent concreet dat er één laagdrempelige toegang en adviesfunctie voor al het geweld in afhankelijkheidsrelaties is; er een snelle en deskundige triage van de meldingen plaatsvindt; een snelle doorgeleiding naar de juiste hulpverlening; een nauwe samenwerking tussen het AMHK en het lokale veld; duidelijke afspraken zijn over de casusregie; een adequate afhandeling van crisismeldingen; inzet van expertise waar nodig; indien noodzakelijk opschalen naar ‘beschermingsregie’ en dwang en korte lijnen met justitiële samenwerkingspartners. Voor de realisatie van de vernieuwde werkwijze van het nieuw te vormen AMHK is het op orde zijn van de deskundigheid in de gebiedsteams een belangrijke voorwaarde. Bouwstenen: 1, 3, 5 en 8
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
43
Beoogd resultaat De hulp die wordt ingezet is effectief. Een belangrijke indicator hiervoor is dat er geen herhaling optreedt van het huiselijk geweld of kindermishandeling. In sommige (afgewogen) situaties houdt het AMHK een vinger aan de pols. Verminderen van gezinnen die te snel worden losgelaten!!! 7. Soepele overgang als jongere 18 jaar wordt en nog is aangewezen op hulp In het huidige stelsel verloopt de overgang voor een 18 jarige die nog is aangewezen op (vrijwillige) hulp niet altijd soepel. Andere financiers, een woud aan regelingen, andere en nieuwe eisen aan de jongvolwassene maken dat deze overgang vaak hobbels kent. In het nieuwe jeugdstelsel zien zowel de Friese gemeenten als de (Friese) zorgaanbieders het als hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om geen (financiële of andere) obstakels op te werpen bij aanvang van 18 jaar. Dit betekent overigens dat ruim voor het 18e jaar in nauwe samenwerking met de jongere zelf en zijn ouders/verzorgers/netwerk gewerkt wordt aan vervolgopleiding en/of werk, het opbouwen van of herstellen van een (vrienden) netwerk, vrijetijdsbesteding, woonruimte e.d. Belangrijke verbetering in het nieuwe jeugdstelsel is dat al ruim voor de jongere 18 jaar wordt, duidelijk is wie (opnieuw) zijn contactpersoon wordt uit het sociale team in zijn (toekomstige)woonplaats. Het gaat hier om het maken van levensloopbestendig beleid. Van sommige kinderen is al duidelijk (denk aan kinderen met een Licht Verstandelijke Beperking) dat zij hun hele leven gebruik zullen maken van enige vorm van ondersteuning. De gemeentelijke inzet zou gericht moeten zijn op een zo optimaal mogelijke zelfredzaamheid. Beoogd resultaat Op 1 januari 2016 is er voor 100% van de jongeren die 18 jaar worden en nog zijn aangewezen op hulp een ‘overgangsplan’. Bouwstenen: 6, 7 en 8 8. Van beheersing naar ruimte voor vernieuwing en niet in de logische valkuil trappen van de risico-regel-reflex Een onderwerp van een andere orde, maar niet minder relevant, is de wijze waarop gemeenten en samenwerkingspartners omgaan met ernstige incidenten. Hierbij putten we uit een toespraak van Jacques Wallage gehouden tijdens het landelijk congres huiselijk geweld en kindermishandeling (18 november 2013) in Nieuwegein. (…) “De kans is groot dat na een ernstig incident de risico-regel-reflex in werking treedt. De bestuurders van (gemeenten) tonen hun betrokkenheid bij de ernstige feiten door op even hoge toon als het publiek opheldering te eisen om vervolgens met nieuwe regels en protocollen burgers het signaal te geven dat zij - diep van binnen - graag willen horen, n.l. dat zoiets verschrikkelijks niet weer zal gebeuren. Maar de bittere werkelijkheid is: niemand kan dat garanderen. De beste bijdrage die lokale bestuurders kunnen leveren aan het leren van ernstig incidenten is dat ‘willen leren’ centraal te stellen en niet zelf mee te doen aan de jacht op “schuldigen”. Voor de echte schuldige(n) hebben we politie en justitie. Voor het zo effectief en zorgvuldig mogelijk werken achter de voordeur moeten professionals en bestuurders elkaars verantwoordelijkheid respecteren. Uiteindelijk gaat het er om hulp en bescherming te bieden. Die zorg om potentiële slachtoffers is niet gediend met een afreken cultuur, die vooral op zoek is naar schuldigen. De raadszaal is gediend met de feiten en de zoektocht naar verbetering. De beoordeling van schuld hoort in de rechtszaal thuis” (…). Bouwstenen: 3 en 8 Beoogd resultaat We werken gezamenlijk aan een calamiteitenprotocol. Daarnaast organiseren we minimaal 2 keer per jaar een regionale leer- en reflectiebijeenkomst los van het feit of zich een ernstig incident heeft voorgedaan en de afloop hiervan. We vinden het belangrijk dat uitvoering, beleid en politiek (college en gemeenteraad) periodiek in dialoog gaan met elkaar. Een (regionaal) calamiteitenprotocol moet voor 1 januari 2015 klaar zijn. 9. Blijvend investeren in preventie Nu de gemeenten dagelijks in beslag worden genomen door de nieuwe taken op het gebied van jeugdhulp waarvoor zij vanaf 2015 verantwoordelijk zijn, is het zinvol (en tegelijkertijd een open deur) om nogmaals te benadrukken dat preventie een sleutelwoord blijft om ernstiger leed te voorkomen (normaliseren) Ook in de vernieuwing/transformatie is preventie cruciaal. Preventie behoort al sinds jaren tot de kernactiviteiten van gemeenten. Het blijven investeren in de (pedagogische) civil society (onderwijs, muziek, sport, speelplekken, veilige schoolroutes, gezondheidszorg; kortom meedoen) is een belangrijke investering om duurdere specialistische hulp te voorkomen. Ook zijn deze onderdelen in het dagelijks leven van kinderen die toch zijn aangewezen op een vorm van specialistische hulp, onontbeerlijk. Deze activiteiten kunnen ook bijdragen bij aan ‘normaliseren’ en ‘ontzorgen’. Beoogd resultaat Alle gemeenten hebben in samenspraak met het veld beleid ontwikkeld voor preventie in 2016 en bezien dit op samenhang. Daarbij ligt de focus op het monitoren van resultaten die mede de basis vormen voor het maken van jaarlijkse plannen voorzien van randvoorwaarden. Het doel is immers dat de 80% inwoners jong en oud in percentage groeit!. Bouwstenen: 1, 2, 4 en 7
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
44
10. Eenvoudige monitoring op bovenstaande resultaten Dit actiepunt beoogd het monitoren, analyseren en bespreken met betrokkenen van de werking van het stelsel. Welke trends zijn waarneembaar, welke afhankelijkheden en samenhang tussen elementen zien we? Beoogd resultaat Zicht krijgen en houden op de beoogde resultaten van de transformatie van de zorg voor jeugd.
Vervolg - De actiepunten worden in 2014 zoveel als mogelijk al ingang gezet in de vorm van het opnemen hiervan in de inkoop bestekken (programma van eisen) van de verschillende aanbieders en de gecertificeerde instellingen. - De voortgang van het Omvormingsplan wordt geëvalueerd zoals afgesproken in het RTA. (monitoring).
Bijlage: Gezond gedrag versus probleem gedrag De transitie heeft als primaire doelstelling; het aanspreken van het gezonde gedrag van kinderen en gezinnen. We gaan uit van het eigen oplossend vermogen en de eigen regie van kinderen en gezinnen, als ook van de bereidheid van de Friese samenleving om er voor elkaar te willen zijn, elkaar als familie, wijk en buurt te ondersteunen in de ontwikkeling van het individu/het kind. Om de ontwikkeling van het kind/de mens te kunnen duiden in termen van gezond of problematisch - is aanspraak op eigen verantwoordelijkheid nog mogelijk of dient professionele zorg te worden ingezet - is in Friesland het ordeningsprincipe ontwikkeld. Het ordeningsprincipe gaat uit van de draagkracht – draaglast verhoudingen (zelfredzaamheid) bij het individu en/of het gezin. Hiermee wordt gesteld dat niet een ziekte of tekortkoming bepalend is voor de inzet van extra ondersteuning of zorg, maar de draagkracht – draaglast van het gezin bepalend is voor de eventuele inzet van professionele zorg. Ter illustratie: Het kind uit het vorige voorbeeld heeft toch een diagnose ADHD gekregen. Omdat zowel ouders en het kind goed weten hoe hiermee om te gaan is de draagkracht – draaglastverhouding in balans en geen inzet van professionele zorg nodig. Een ander kind woonachtig in dezelfde wijk laat op school al langere tijd dezelfde gedragingen zien. Wanneer er vanuit het contact met de ouders blijkt dat er thuis grote problemen zijn; financieel, relatieproblemen en opvoedingsproblemen waarbij de draagkracht – draaglastverhoudingen ernstig verstoord zijn, wordt niet de diagnose ADHD gesteld, maar wordt gezinshulp en opvoedondersteuning ingezet omdat ouders aangeven ‘nood’ te ervaren.
Het kwadrant gaat uit van ondersteuningsvragen, ondersteuningsspanning, ondersteuningscrisis en ondersteuningsnood (in december 2013 is door Frieslab het advies gegeven ook een kwadrant ondersteuning totaal toe te voegen). Ruim 80% van de Friese bevolking doet nooit een beroep op specialistische zorg 4 of behandeling. Wanneer deze groep een vraag heeft of een licht probleem ervaart , stelt ze deze primair in het eigen netwerk (familie, buren en vrienden) of bij algemene voorzieningen (die voor 100% van de Friese bevolking toegankelijk is) zoals het consultatiebureau, de GGD, het onderwijs en de peuterspeelzalen, maar ook sportverenigingen, buurtverenigingen en steeds vaker; het internet. Deze ‘groep’ valt in het kwadrant ondersteuningsvragen. 15% van de Friese bevolking wordt incidenteel geconfronteerd met ondersteuningsspanning. De draagkracht – draaglastverhouding is tijdelijk uit balans of er is een vraag die niet alleen vanuit het eigen netwerk kan worden opgelost. De weg naar het sociaal wijkteam, de huisarts, jeugdarts, en bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werk wordt dan ingezet met de vraag naar oplossingen. In deze situaties is de regie volledig in handen van de ouders/het gezin, wordt soms tijdelijk professionele hulp (wat ook specialistisch enkelvoudige zorg kan zijn, bijvoorbeeld gedragstherapie voor een angststoornis) ingezet met als doel de draagkracht – draaglast verhouding weer in balans te brengen en de eigen kracht en het eigen oplossend vermogen van het gezin weer in balans te brengen. 4
Onder specialistische zorg verstaan we de bestaande expertisegebieden: jLVB, jGGZ, verslavingszorg, jeugd- en opvoedhulp en jeugdzorg+.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
45
3,5% en 1% van de Friese bevolking wordt geconfronteerd met ondersteuningsnood en/of ondersteuningscrisis. De draagkracht – draaglastverhouding voor het individu en/of gezin is in ernstige mate verstoord, vaak al voor een langere periode, of acuut (crisis). Het ontbreken aan oplossend vermogen en gebrek aan eigen kracht maken dat professionele en vaak specialistische zorg ingezet wordt om de draagkracht – draaglast verhouding weer in balans te brengen. 0.5% van de Friese bevolking doet een beroep op ondersteuningstotaal: vanwege een beperking is thuis wonen niet mogelijk en is er ook geen perspectief meer op thuis wonen, of in situaties van pleegzorg (opvoedingsvariant) waarbij ouders niet meer in staat worden geacht de opvoeding van hun kind nog vorm te geven. De transitie biedt de mogelijkheid om nieuw gedrag en nieuwe perspectieven aan te leren: niet langer kijken vanuit problemen, maar kijken vanuit mogelijkheden. Het kind is niet een ziekte (stempel) of een probleem, maar een totaalplaatje vanuit een integrale mensvisie, waarbij niet de stoornis of het probleem bepaalt of en welke zorg ingezet wordt, maar de draagkracht – draaglast verhouding sturend is, op wat er nodig is. Deze verhouding wordt aangegeven door het kind/het gezin zelf vanuit de eigen regie die ook bij hen belegd is (eigen kracht en eigen oplossend vermogen aanspreken in het kader van zelfredzaamheid). In situaties van ‘dwang en drang’ en gedwongen hulp wordt eveneens vanuit deze principes gewerkt. Ook verschuift het perspectief van cure en care naar preventie. Natuurlijk, waar nodig wordt snel en de juiste hulp geboden, maar ook wordt meer gekeken hoe problemen voorkomen kunnen worden. Bijvoorbeeld met preventie op het terrein van leefstijl en opvoeding of heel gericht voor groepen gezinnen en kinderen die grotere risico’s lopen.
Beleidsplan Veerkracht in het Sociaal Domein
46
VI.Beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân en Littenseradiel
Beleidsplan Participatiewet Súdwest-Fryslân & Littenseradiel
www.littenseradiel.nl
www.sudwestfryslan.nl
Beleidsplan Participatiewet Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Achtergrond en doel 3. Samenhang met overige transities 4. Flexibiliteit 5. Keuzes, lokaal, sub regionaal en regionaal 6. Algemene uitgangspunten arbeidsmarktregio Friesland 7. Onderscheid in de begeleiding en re-integratie 8. Beschut werk en loonkostensubsidie 9. Tegenprestatie 10. Flexibilisering tijdelijk en deeltijd werk 11. Kostendelersnorm en verlagingen 12. Individuele inkomenstoeslag 13. Studietoeslag 14. Individuele en categoriale bijzondere bijstand 15. Handhaving 16. Terugvordering en verhaal 17. Werkgeversdienstverlening 18. Cliëntenparticipatie 19. Tenslotte Bijlagen: 1. Het bestand in cijfers 2013 - 2014 2. De kostendelersnorm uitgewerkt en een voorbeeld
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
2
1. Inleiding Op 1 juli 2014 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wetsvoorstellen Invoeringswet Participatiewet (in het vervolg P wet genoemd) en Wet maatregelen WWB en aanverwante wetten. Op 24 juni had de Eerste Kamer al ingestemd met het wetsvoorstel Wet hervorming kindregelingen. Hiermede is een proces van 6 jaar, vanaf het rapport van de commissie de Vries in 2008, afgerond. Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Deze wet is de gewijzigde Wet werk en bijstand van 1 januari 2004 waarin de genoemde wetsvoorstellen zijn verwerkt. Het implementatieproces bij gemeenten kan nu beginnen, beter gezegd worden afgerond, zo ook in Fryslân West. Er is sprake van afronding aangezien er sprake is geweest van een goede voorbereiding in goed overleg met gemeenten en organisaties en met de arbeidsmarktregio. De gemeenten zijn ook na 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het huidige bestand. De gemeente wordt ook verantwoordelijk voor diegenen die voor 1 januari 2015 aanspraak konden maken op de WSW of Wajong. Uiteraard voor zover er geen sprake is van duurzame of structurele arbeidsongeschiktheid. Diegenen die op 31 december 2014 een Wajong uitkering hebben, behouden die uitkering en blijven bij het UWV. Voor aanspraken vanaf 1 januari 2015 en er is sprake van een duurzame of structurele arbeidsongeschiktheid wordt het UWV het aanspreekpunt. De instroom in de Wsw wordt afgesloten, diegenen met een Wsw dienstverband behouden dat dienstverband met alle rechten en plichten. Tegelijkertijd met het afsluiten van de Wsw wordt er begonnen met de opbouw van beschut werk. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Met de voorziening beschut werk kan de gemeente deze mensen toch in een dienstbetrekking laten werken. De gemeente kan deze dienstbetrekking organiseren bij een reguliere werkgever die deze begeleiding en aanpassingen wel (met ondersteuning door een gemeente) kan aanbieden. Deze mensen krijgen een dienstverband, gekoppeld aan een cao, waarvoor de gemeente de rol van werkgever vervult. De beloning begint op wettelijk minimumloon. De gemeente kan voor deze werknemers loonkostensubsidie verstrekken. Het UWV zal een rol krijgen bij de vaststelling of iemand in staat is om WML te verdienen en of iemand zoveel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Doelstelling van de P wet was destijds om te komen tot één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt en om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt voor iedereen ongeacht een eventuele beperking. In Europees verband wordt bij subsidieaanvragen standaard gevraagd of interventielogica is toegepast. Dit betekent, levert de interventie tot veranderingen ook het gewenste resultaat op. Te vertalen naar de P wet, is er inderdaad nu sprake van één regeling en is er sprake van een inclusieve arbeidsmarkt. In de loop van het proces bleek de visie van één regeling niet in stand te kunnen worden gehouden en is door de economische crisis de werkloosheid de laatste jaren toegenomen en zal het zeker voor de doelgroep van de gemeenten lastiger worden om een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven en te behouden. 1
In het Sociaal Akkoord hebben het kabinet en werkgevers afgesproken dat ze extra banen gaan creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. In totaal gaat het om 125.000 extra banen die in 2026 gerealiseerd moeten zijn; 100.000 in de marktsector en 25.000 bij de overheid. De eerste jaren hebben de mensen met een WSW indicatie en de Wajongers prioriteit bij plaatsing voor deze banen. Het UWV krijgt een rol bij de beoordeling, het Werkbedrijf een rol bij de bemiddeling.
1
Akkoord tussen kabinet, werkgever en werknemers van april 2013
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
3
2. Achtergrond en doel De P wet kent op een aantal gebieden weinig beleidsruimte voor gemeenten en vraagt veel regionalisatie en concentratie van taken. Met het sluiten van het Sociaal Akkoord is de invoering van de P wet uitgesteld tot 1 januari 2015. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat sociale partners en gemeenten 35 regionale Werkbedrijven gaan vormen om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers of via beschut werk. Voor de gemeenten Súdwest-Fryslân en 2 Littenseradiel is het werkterrein van het Werkbedrijf de provinsje Fryslân. De Werkbedrijven hebben onder andere als doel om werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen te ‘ontzorgen’. Gemeenten hebben de lead bij de vorming van de Werkbedrijven en werken daarbij nauw samen met de sociale partners en het UWV. Het voornaamste doel van de wet is het bevorderen van arbeidsdeelname aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De gemeenten werken aan een inclusieve arbeidsmarkt waaraan mensen op basis van hun loonwaarde deelnemen. Dit wordt bereikt door: 1. Het bieden van ondersteuning naar werk. 2. Samenwerken bij vraag en aanbod onderkant van de arbeidsmarkt in het regionaal werkbedrijf. 3. Het bieden van ondersteuning bij participatie. 4. Het bieden van een inkomenssluitstuk van sociale zekerheid (het vangnet). Het laatste mag in dit verband niet worden vergeten. De bijstand is in 1964 begonnen als het vangnet, dit vangnet blijft met het verschuiven van de focus naar werk en ondersteuning uiteraard overeind. 3. Samenhang met de overige transities Voor gemeenten in het algemeen zijn er, behalve de invoering van de P wet, nog andere ingrijpende veranderingen op komst. Er zijn drie transities, de Jeugdwet, de Wmo / AWBZ 2015 en de P wet. Eigenlijk nog een vierde als ook passend onderwijs wordt meegerekend. Tussen de decentralisaties zijn verschillen maar ook overeenkomsten, zeker bij de het proces van implementatie. De gemeente heeft gekozen voor een integrale aanpak van de drie decentralisaties (3 D aanpak). De mogelijke verbindingen zijn: 1. Participatie als hefboom: effect individueel, buurt en samenleving> minder beroep op voorzieningen. 2. Gezamenlijke diagnose en aanpak voor mensen met een meervoudige problematiek (toegang). 3. Een (groter) beroep op eigen kracht en mensen netwerken laten opbouwen. 4. Overlap in de doelgroepen arbeidsmatige AWBZ dagbesteding en beschut werk. 5. Mensen met uitkering inzetten t.b.v. vrijwilliger in welzijns- en zorgsector. 6. Maatwerkinkomensvoorziening i.r.t. bijzondere bijstand: één vraag met meerdere ingangen. 3 7. Aanbieders van zorg- en welzijnsactiviteiten beoordelen op SROI . In de geest van de drie decentralisaties moet in de ondersteuning individueel maatwerk voorop staan; dat kan, omdat de burger van dichtbij ondersteund wordt. Dit uit zich enerzijds in de beleidsvoorstellen waarin zo weinig mogelijk algemeen doelgroepenbeleid wordt geadviseerd, en anderzijds in de vorming en werking van gebiedsteams.
2 3
Hierna te noemen de gemeenten Social return on investment
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
4
4. Flexibiliteit Voor de implementatie van de P wet gaan we er van uit dat een complete transitie en transformatie niet in 2015 is gerealiseerd. De transitie (de implementatie van wet en beleid) kan in 2015 zijn bereikt, de transformatie (ook organisatorisch en cultureel aangepast zijn aan de nieuwe wetgeving) zal een langer proces vergen, dat enkele jaren zal beslaan. Tevens is te verwachten dat zich nog wetswijzigingen dan wel –aanpassingen zullen aandienen die nu nog niet bekend zijn. Beleid en uitvoering zullen hierop aangepast moeten worden. Een uitgangspunt moet dan ook zijn dat het beleid en de organisatorische vormgeving van de uitvoering een grote mate van flexibiliteit moet bezitten. 5. Keuzes, lokaal, sub regionaal en regionaal 4
Het betreft zoals aangegeven een ingrijpende wijziging van de huidige Wet werk en bijstand . In 5 tegenstelling tot de Jeugdwet en de AWBZ werd de WWB uitgevoerd door de gemeente en wordt ook de P wet uitgevoerd door de gemeente. Er is dus niet echt sprake van een decentralisatie van taken, eerder moeten taken meer centraal en regionaal worden ingevuld. De gemeenten moeten om de wijzigingen als gevolg van de drie wetsvoorstellen te implementeren, nog een aantal overige beleidskeuzes formuleren. In dit beleidsplan worden die beleidskeuzes (lokaal en subregionaal) uitgewerkt, dat zijn: - Hanteren van een onderscheid in werkzoekenden (subregionaal); - Positionering Beschut Werk (subregionaal); - Toepassen loonkostensubsidie (subregionaal); - Keuze voor wel of geen tegenprestatie (lokaal); - Flexibilisering tijdelijk en deeltijd werk (subregionaal); - Mogelijkheden tot verlaging van de uitkering lokaal); - Uitvoering invullen van de individuele inkomenstoeslag (lokaal); - Uitvoering invullen van de studietoeslag (lokaal); - Handhaving (subregionaal en lokaal); - Terugvordering en verhaal (lokaal); - Werkgeversdienstverlening (subregionaal); - Cliëntenparticipatie (subregionaal en lokaal). Tenslotte zijn voor de volledigheid in dit plan twee onderdelen uitgewerkt waarop geen eigen beleid, zowel lokaal als (sub)regionaal, mogelijk is. Dit betreffen: - Kostendelersregeling; - Vervallen alleenstaande oudernorm. Op deze laatste twee onderdelen zijn er mogelijkheden van overgangsrecht. Ook hierin is geen beleidsvrijheid. Bij de bespreking van de wet hervorming kindregelingen is door de regering toegezegd dat alleenstaande ouders zich gedurende zes maanden kunnen voorbereiden op de nieuwe situatie. Om deze toezegging te effectueren diende de gemeente voor 1 juli een brief te sturen aan alle alleenstaande ouders om ze te informeren en juist het aanspraak kunnen maken op het overgangsrecht te voorkomen. Die aanschrijving heeft in deze gemeenten tijdig plaatsgevonden.
4 5
WWB, vanaf 1 januari 2004 Betreft transitie Wmo / AWBZ maar ook de Wmo wordt al door de gemeente uitgevoerd
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
5
Een aantal beleidskeuzes worden uitgevoerd in gezamenlijkheid en in goed overleg met de gemeente De Friese Meren en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Dit betreffen beleidskeuzes waarbij ook de NV Empatec en Pastiel een rol spelen. De Raad heeft inmiddels kennis genomen van de eindevaluatie Pastiel, momenteel wordt gewerkt aan een implementatieplan voor Pastiel. 6. Algemene uitgangspunten arbeidsmarktregio Fryslân Met de komst van het Werkbedrijf moeten de gemeenten een afweging maken of taken lokaal of regionaal kunnen of moeten worden ingevuld. Voor deze gemeenten geldt daarnaast dat beleidsmatig wordt samengewerkt in Fryslân West, het gebied wat overeenkomt met de Empatec regio. Vanuit het regionale Werkbedrijf wordt bij een aantal keuzes ook een regionale samenhang verwacht, deze richten zich veelal op werk en participatie. Om zoveel mogelijk mensen richting de arbeidsmarkt te bewegen is de belangrijkste opgave om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Dit vraagt dus om een helder regionaal systeem waarin we mensen op vacatures weten te plaatsen. Dit zal de belangrijkste opgave worden binnen de netwerkstructuur van het regionale werkbedrijf. Om te komen tot een goed functionerende arbeidsmarktregio Fryslân waarin de samenwerking op een hoog niveau wordt ingezet en voortgezet, heeft het regionaal arbeidsmarktoverleg, het toekomstige Werkbedrijf, een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd. De werkgever centraal: Uitgangspunt voor de regionale samenwerking is dat de vraag van de werkgever centraal staat. Een inclusieve arbeidsmarkt: De arbeidsmarkt biedt plaats voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder een beperking: iedereen doet mee naar vermogen c.q. loonwaarde. Een regeling voor mensen met arbeidsvermogen: De doelgroep van de wet bestaat uit mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op, al dan niet tijdelijke, ondersteuning om in hun bestaan te voorzien en/of op ondersteuning om aan het werk te komen. Voor iedereen uit deze doelgroep gaan dezelfde rechten en plichten gelden. Samen met anderen: De (te maken) afspraken – ook met de gemeenten – moeten vallen binnen de kaders van het Sociaal Akkoord. Met het Sociaal Akkoord is er draagvlak bij de sociale partners voor de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Efficiënt en zorgvuldig: De gemeenten krijgen meer instrumenten tot hun beschikking. De gemeenten hebben voldoende beleidsruimte en slagkracht nodig en onnodige bureaucratie moet daarbij worden voorkomen. Met de P wet komt er 1 gebundeld budget voor de gemeenten. Realistisch en in samenhang: Het is effectiever om een samenhangende aanpak van de participatie binnen het sociaal domein te formuleren. Dit kunnen de gemeenten vastleggen in het periodieke plan dat in het kader van de uitvoering van de WMO wordt opgesteld. In dit plan leggen gemeenten hun beleid voor maatschappelijk ondersteuning vast. In het plan geven zij onder andere bijzondere aandacht aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Omslag in denken: Het (laten) participeren naar vermogen en het vormen van een integrale visie over participatie voor de verschillende beleidsterreinen in het sociaal domein zal van de gemeenten, uitvoeringsorganisaties en inwoners een omslag in de denken vragen.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
6
7. Onderscheid in de begeleiding en re-integratie 7.1 Uitgangspunten De P wet is gericht op activering van belanghebbenden die onder de doelgroepen van deze wet vallen. Het systeem van toeleiding en begeleiding is derhalve gericht op het actief meedoen van belanghebbenden in plaats van passief afwachten. Bij bemiddeling naar werk hangt het succes in grote mate af van de motivatie van de belanghebbende en de wijze waarop hij/zij het werkritme oppakt. De begeleiding bij re-integratie is derhalve gericht op deze punten en daarbij past de keuze dat potentiele werknemers in een tijdelijke werksituatie geplaatst worden en vanuit die positie worden begeleid naar een definitieve werksituatie. De gemeenten worden ook verantwoordelijk voor diegenen die voor 1 januari 2015 aanspraak konden maken op Wajong. Uiteraard voor zover er geen sprake is van duurzame of structurele arbeidsongeschiktheid. Dit is voor de gemeenten een nieuwe doelgroep. Daarnaast blijven de gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van de klassieke doelgroep, die groep die aanspraak kan doen op een uitkering en de groep zonder uitkering waarvoor de gemeenten wel ondersteuning in het zoeken naar werk bieden. Zoals verwacht, krijgen de gemeenten minder geld voor het bieden van die ondersteuning. Dit vergt een scherper selectiebeleid vanuit de gemeenten, voor wie wordt de ondersteuning geboden en welke ondersteuning wordt geboden. 7.2 Onderscheid in werkzoekenden Alvorens het onderscheid te maken wordt in het keukentafelgesprek in het gebiedsteam beoordeeld of 6 begeleiding naar arbeid nodig is . Hier wordt door het gebiedsteam individueel maatwerk verricht. Voor alle werkzoekenden waarbij enige of meerdere mate van begeleiding noodzakelijk wordt geacht, worden passende trajecten gevolgd, waarbij Pastiel één van de mogelijkheden is. Daarna worden in hetzelfde gesprek drie groepen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gemaakt op basis van de loonwaarde. De loonwaarde moet een beeld geven van de productiviteit op de werkplek. Dat beeld is ook van belang voor het vaststellen van de loonkostensubsidie. Er worden regionaal minimale eisen geformuleerd waaraan de loonwaardebepaling moet voldoen. Het onderscheid wordt gemaakt tijdens het keukentafelgesprek in het gebiedsteam. De groepen: A. Werkzoekenden met een loonwaarde van meer dan 80%: Van deze werkzoekenden mag worden vertrouwd op de eigen kracht om terug te keren naar de arbeidsmarkt dan wel passende scholing te vinden. Hierbij kan een korte ondersteuning passen in de vorm van samenwerken met uitzendbureaus, een sollicitatietraining of een kort gesprek om de mogelijkheden te inventariseren. Die ondersteuning kan worden geboden door diverse bedrijven of organisaties. Dit vindt plaats via het traject “bestuurlijk aanbesteden”. B. Werkzoekenden met een loonwaarde van 40 tot 80%: Bij minder dan 80% is er meer nodig om de situatie te doorgronden, problemen te analyseren en adequaat te handelen. Deze werkzoekenden zullen overwegend worden doorverwezen naar Pastiel. C. Werkzoekenden met een loonwaarde van minder dan 40%: Naar gelang de oplopende mate van loonwaarde geldt voor deze werkzoekenden dat er sprake is van zorgbehoevendheid, het aangewezen zijn op een beschutte werkomgeving dan wel het werken met en onder begeleiding. De vormen van dienstverlening zijn dan respectievelijk dagbesteding, arbeidsmatige dagbesteding, interne werkplek en beschut werk. De ondersteuning bestaat dan uit een zorgtraject of een vorm van beschut werk. De eerste trajecten worden ingekocht, voor beschut werk wordt verwezen naar hoofdstuk 8.
6
Deze werkwijze geldt voor dienst Noardwest Fryslân en de gemeente Súdwest-Fryslân.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
7
Beleidskeuze: 1. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie groepen werkzoekenden met per groep een verschillend traject: - de groep met een loonwaarde van 0 tot 40 %, betreft een groep zorg waarvoor de verantwoording ligt en blijft bij het gebiedsteam; - de groep met een loonwaarde van 40 – 80%, deze groep wordt doorverwezen naar Pastiel, tenzij een ander traject voor deze klant meer geëigend is; - de groep met een loonwaarde van meer dan 80%, van deze groep wordt verwacht dat ze op eigen kracht zullen uitstromen naar werk en/of scholing. 2. De gemeenten bepalen tot welke doelgroep betrokkene behoort. 3. Zoals eerder gesteld is het van belang flexibel te zijn en daarom het re-integratiesysteem per jaar te evalueren en zonodig aan te passen. 8. Beschut werk en loonkostensubsidie De belangrijkste instrumenten in de nieuwe P wet zijn beschut werk en loonkostensubsidie. Deze instrumenten worden hieronder nader uitgewerkt. 8.1 Beschut werk De Werkbedrijven worden verantwoordelijk voor de organisatie van de beschut werken plaatsen. Gemeenten zullen optreden als werkgever voor mensen die structureel niet in staat zijn tot het verrichten van volledig loonvormende arbeid en aangewezen zijn op een beschutte werkplek. 7 Op voordracht van de gemeente zal het UWV een indicatie afgeven . Uit die indicatie moet de mate van begeleiding blijken. Om het systeem betaalbaar te houden dragen CAO partijen zorg voor voldoende passende loonschalen. Uitgangspunt is dat werknemers op basis van een CAO een dienstverband krijgen tegen 100% van het wettelijk minimumloon. Na verloop van tijd kan het loon licht stijgen. CAO partijen zullen hierover en over de andere arbeidsvoorwaarden afspraken moeten maken. De plekken mogen overal gecreëerd worden, dus ook bij reguliere werkgevers of maatschappelijke organisaties. Van oudsher hebben gemeenten veel ervaring met de organisatie van beschutte werkplaatsen binnen het verband van de WSW. Met de vorming van capaciteit voor beschut werk ontstaat er ruimte om nieuwe concepten, ook buiten de oude SW, te ontwikkelen en opnieuw te kijken naar de bekostiging. Het betreft hier echter wel plekken voor een kwetsbare doelgroep, hetgeen eisen stelt aan het niveau van de begeleiding en de omgeving. In de verkenning over de invulling van deze werkplekken kan mogelijk de verbinding gezocht worden met werkzaamheden die verbandhouden met het lokale welzijn en Wmo beleid. Binnen het kader van het Werkbedrijf zullen hier nadere afspraken over gemaakt moeten worden. Belangrijkste aandachtspunten in de Participatieverordening zullen zijn: • • • •
7
vastleggen van criteria voor toegang tot beschut werkplekken; afspraken over het creëren, organiseren en ontwikkelen van beschut werkplekken; vastleggen van subsidievoorwaarden inclusief monitoring en handhaving; bepalen van de inzet van begeleiding, ondersteuning en herbeoordeling van de doelgroep.
Vastgelegd in de P wet, uitgewerkt in besluit advisering beschut werk
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
8
In de toelichting op de P wet wordt aangegeven dat de gemeente een keuze heeft uit drie mogelijkheden: • aansluiten bij de huidige, in casu SW, situatie; • een nieuwe organisatie beschut werk oprichten; • beschut werk realiseren bij reguliere werkgevers. In Fryslân West is de NV Empatec / GR Fryslân West de bestaande SW organisatie met als rechtsvorm de gemeenschappelijke regeling. Gezien het belang van continuïteit in dienstverlening en handhaving van de bestaande infrastructuur zal Empatec worden aangewezen als uitvoerder beschut werk. Dit is in de lijn met het besluit van het Algemeen Bestuur van NV Empatec / GR Fryslân West van 2 juli 2014. Beleidskeuze: De NV Empatec / GR Fryslân West aanwijzen als uitvoerder beschut werk. 8.2 Loonkostensubsidie en loonwaardebepaling Voor de uitplaatsing van mensen met een arbeidshandicap krijgen gemeenten in het algemeen het instrument loonkostensubsidie ter beschikking. De financiële middelen hiervoor worden toegevoegd aan het budget Inkomensdeel. Dit betekent dat gemeenten die op dit moment het instrument loonkostensubsidie toepassen vanuit het participatiebudget dit voort kunnen zetten. Een punt van afweging hierbij is de transparantie, eenduidigheid en uniformiteit naar werkgevers. Daarom wordt in Fryslân gezamenlijk beleid gemaakt over inzet en doelgroep van de loonkostensubsidie. Alvorens de loonkostensubsidie kan worden ingezet, zal vastgesteld moeten worden of iemand tot de doelgroep behoort. Die beoordeling ligt bij de gemeenten. Iemand die denkt tot de doelgroep te behoren, kan hier ook eenmaal per twaalf maanden zelf een schriftelijke aanvraag voor indienen. Indien een werkgever het voornemen heeft om iemand in dienst te nemen die behoort tot de doelgroep, wordt de loonwaarde bepaald. De loonwaarde wordt op de werkplek vastgesteld en toegekend als hij of zij daadwerkelijk aan de slag gaat. Dit zal jaarlijks moeten worden herbeoordeeld en driejaarlijks voor de doelgroep beschut werk. Het bepalen van de loonwaarde, de loonwaardemeting, zal worden uitgevoerd door een nog aan te wijzen organisatie. Die aanwijzing gebeurt op provinciaal niveau. Belangrijkste uitgangspunten zijn: • ook hier moet individueel maatwerk worden geleverd • daarbij zijn motivatie en perspectief van de persoon leidende criteria • vastleggen en bewaken van de subsidievoorwaarden met werkgevers • cyclisch herbeoordelen van de loonwaarde • investeren in deskundigheid van het eigen personeel • herbeoordeling van reeds bestaand subsidiebeleid 9. Tegenprestatie In de P wet is opgenomen dat de gemeente opdracht kan geven tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, tot het verrichten van een tegenprestatie. Het wel of niet opleggen van een tegenprestatie moet worden vastgelegd in een verordening. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid legt deze bepaling zo uit, dat elke gemeente in ieder geval een minimale tegenprestatie moet opleggen. In de verordening moet naar de mening van het ministerie hoe minimaal ook, de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie worden vermeld.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
9
De gemeenten Súdwest-Fryslân en Littenseradiel willen sterk inzetten op het behoud en uitbouwen van het vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk is juist de kracht van deze gemeenten. De gemeenten zien vrijwilligerswerk meer als mogelijkheid van dagbesteding voor diegenen met de laagste loonwaarde en als opstap naar werk. In tegenstelling tot de tegenprestatie, dus juist wel als mogelijkheid van re-integratie. Daarnaast laten de gemeenten het aanbod over aan vrijwilligersorganisaties en de eigen kracht van de klant om vrijwilligerswerk te vinden. Het opleggen van een tegenprestatie is dan overbodig. Vrijwilligerswerk mag echter niet leiden naar verdringing van (betaalde) werkzaamheden. Voor het melden van vrijwilligerswerk is in samenwerking met de Vereniging Friese Gemeenten (VFG) en het Fries samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (FSU) in februari 2014 de richtlijn Gezond Verstand opgesteld. Immers op basis van gezond verstand en vertrouwen wordt door zowel de sociale dienst als de cliënt omgegaan met het melden van vrijwilligerswerk. Hiermede moet verdringing worden voorkomen. Deze richtlijn zal ook bij het aanbod van vrijwilligerswerk worden nageleefd om ook bij het aanbieden verdringing te voorkomen. Initiatieven creëren vanuit de dorpen en wijken waar mensen zich bij aan kunnen sluiten (zoals zwerfvuil verzamelen voor een beter leefomgeving) geniet de voorkeur. Wel kan er voor gekozen worden om een sleutelfiguur uit het dorp of de wijk als aanspreekpunt te benoemen voor het initiatief. Het opleggen van dergelijke werkzaamheden in de vorm van een tegenprestatie komt het werken in en met de dorpen en wijken niet ten goede. Conclusie De gemeente Súdwest-Fryslân en Littenseradiel maken geen gebruik van de “kan-bepaling” en e nemen in de verordening als bedoeld in artikel 8a 1 lid onder b op dat geen invulling wordt gegeven aan de tegenprestatie. Beleidskeuze: - Geen invulling geven aan het begrip tegenprestatie. 10. Flexibilisering tijdelijk en deeltijd werk 10.1
Inleidend
Met de invoering van de P wet wordt beoogd dat iedereen kan deelnemen aan de samenleving. Om dit te stimuleren kunnen er op inkomensgebied maatregelen of voorzieningen getroffen worden. Dit hoofdstuk bespreekt de mogelijkheden en keuzes. 10.2 Mogelijkheden De volgende mogelijkheden zijn er op grond van de P wet: 1. Ter bevordering van de uitstroom kunnen per kalenderjaar door het college premies verstrekt worden (maximaal 2). De maximale premie bedraagt € 2.305,00. Te denken valt aan een uitstroompremie, parttimewerk premie, participatiepremie e.a. 2. Er is een wettelijk verplichting om per bijstandsperiode voor iedere bijstandsgerechtigde de inkomsten uit arbeid voor 25% vrij te laten tot een maximum bedrag van € 193,00 per maand voor de duur van zes aaneengesloten maanden, mits dit werk volgens het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. 3. Er is een wettelijk verplichting om per bijstandsperiode voor iedere alleenstaande ouder met kinderen onder de 12 jaar de inkomsten uit arbeid voor 12,5% vrij te laten tot een maximum bedrag van € 120,89 per maand voor de duur van dertig aaneengesloten maanden, mits de vrijlating van 6 maanden eerder is toegepast en dit werk volgens het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
10
4. Er is een wettelijke verplichting om per bijstandsperiode de inkomsten uit arbeid van een persoon die medisch urenbeperkt is tot 15% vrij te laten met een maximum van € 124,00 per maand, mits de vorige twee vrijlatingen niet toegepast kunnen worden. Voordelen voor de klant en de (duurzame) uitstroom: - De premie is onbelast en heeft dus geen invloed op bijvoorbeeld de hoogte van de huurtoeslag en zorgtoeslag. - De premie kan ieder kalenderjaar weer verstrekt worden; - De premie of vrijlating kan duurzame uitstroom naar arbeid bevorderen. Voordelen voor de uitvoering: - Voor de gemeente is de premie makkelijk in de uitvoering. - De gemeente heeft een ruime beleidsvrijheid in de keuze voor de premie. - De gemeente heeft beleidsvrijheid voor de keuze wat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Nadelen voor de klant en de duurzame uitstroom: - De vrijlating is belast en kan dus invloed hebben op de hoogte van de huurtoeslag en zorgtoeslag. - De vrijstelling kan maar eenmaal per bijstandsperiode worden toegepast. - De premie en vrijlating is van invloed op de armoedeval. - Cumulatie van premie en vrijlating hebben een grote invloed op de armoedeval. Nadelen voor de uitvoering: - Voor de gemeente is de vrijlating arbeidsintensiever in de uitvoering. - Veel voorwaarden hechten aan de beleidskeuze “wat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling” maakt de uitvoering arbeidsintensiever. 8 - De invloed van de beleidskeuzes op de IAU en MAU kan nog niet worden ingeschat. Beleidskeuze: Gelezen de mogelijkheden en de voor –en nadelen hiervan luidt het voorstel als volgt: De vrijlating toepassen (keuze 2, 3, en 4) nu dit een wettelijke verplichting is. De beleidskeuze “wat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling” eenvoudig toepassen, zodat deze makkelijk te toetsen is en voor een eenduidige werkwijze zorgt. Geen premie verstrekken voor tijdelijk of deeltijd werk (keuze 1). Temeer omdat cumulatie van premie en vrijlating een grote invloed heeft op de armoedeval en dus de uitstroom. Bovendien kan een te ruime toepassing van invloed zijn op de IAU en MAU. Als uitgangspunt voor “wat bijdraagt aan arbeidsinschakeling”: De gemeenten kiezen als uitgangspunt dat al het inkomen uit arbeid bijdraagt aan arbeidsinschakeling.
11. Kostendelersnorm en verlagingen 11.1 Inleiding Op 1 januari 2015 wordt de wetswijziging ‘Maatregelen WWB’ ingevoerd. Deze wetswijziging wordt tegelijkertijd met de Invoeringswet P wet en Wet hervorming kindregelingen ingevoerd en zal hier integraal onderdeel van uitmaken. Op 1 juli 2014 heeft de Eerste Kamer ingestemd met zowel de wet Maatregelen als de Invoeringswet en is daarmede het besluitvormingsproces afgerond.
8
Incidentele of meerjarige aanvullende uitkering van het ministerie SZW aan te vragen bij een dreigend tekort van meer dan 10% op het toegewezen budget voor uitkeringen levensonderhoud Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
11
De wetswijziging ‘maatregelen WWB’ is het laatste deel van een tweeluik rondom aanscherping van de wetgeving rondom de bijstand. Op 1 januari 2013 werd met de wetswijziging ‘aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW’, ook wel de ‘fraudewet’ genoemd, vormgegeven aan het eerste deel van het tweeluik. Het ging in deze wetswijziging met name om aanscherpingen rondom misbruik van bijstandsgelden. De wetswijziging ‘maatregelen WWB’ is het tweede deel van de aanscherping van de bijstand en gaat in op het re-integratiebeleid van de bijstand, maar voorziet ook in maatregelen rondom het inkomensbeleid. Onderdeel van de wetswijziging is de introductie van de kostendelersregeling en het verdwijnen van de toeslagen en verlagingen. Deze notitie betreft de invoering van de kostendelersnorm en de verlagingen op grond van artikelen 27 en 28 van de P wet. 11.2 Introductie kostendelersnorm Om een opeenstapeling van uitkeringen binnen een huishouden te beperken wordt de kostendelersnorm (KDN) geïntroduceerd. In deze systematiek wordt, meer dan voorheen, rekening gehouden met de voordelen van het delen van de kosten binnen één huishouden. Lagere kosten door “samenwonen” blijven niet beperkt tot een tweepersoonshuishouden. Ook huishoudens van drie personen of meer delen kosten, zoals de kosten van huur, gas, water, licht etc. Hierdoor zijn per persoon de kosten van levensonderhoud lager. De wetgever gaat er vanuit dat de kosten met 30% stijgen wanneer in een huishouden een meerderjarig persoon tot het huishouden toetreedt. De KDN zorgt er voor dat de bijstandsnorm voor meerpersoonshuishoudens in overeenstemming wordt gebracht met de lagere bestaanskosten. Hierbij blijft ieder een individueel recht op bijstand behouden, zodat werken lonend is voor de betrokkene en dit geen negatief effect heeft op andere gezinsleden. De KDN gaat gelden voor elke bijstandsgerechtigde die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen ouder dan 20 jaar bestaat, ongeacht of het om familieleden of derden gaat. De bijstandsnorm wordt berekend aan de hand van onderstaande formule: (40% + A x 30%) x B A Hierbij is: A: het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. B: de rekennorm = de bijstandsnorm voor een gezamenlijke huishouding inclusief vakantietoeslag
Uit de tabel in bijlage 2 blijkt dat ten opzichte van de huidige situatie de hoogte van de uitkering behoorlijk lager wordt naarmate er meer meerderjarige (> 18 jaar) personen in een huishouden verblijven. Het doet er niet toe of deze meerderjarige personen al dan niet bijstandsbehoeftig zijn. Uitzonderingen In de volgende situaties worden personen niet meegerekend als kostendeler: - Jongmeerderjarigen 18 tot 21 jarigen; - Studerenden die recht hebben op WSF of WTOS of de BBL volgen; - Niet zijnde bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad die inwoont en een commerciële prijs betaalt.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
12
Gemeenten hebben geen beleidsvrijheid bij de invoering van de KDN. De uitvoering van de KDN kost extra capaciteit - met name bij de invoering, maar ook in structurele zin - door een toename van mutaties, maar ook door de fraudegevoeligheid van de maatregelen. Daarnaast grijpt de KDN in op het terugvorderingsbeleid en maakt het de vaststelling van de beslagvrije voet ingewikkelder. Kostendelersnorm binnen de IOAW en IOAZ Binnen de IOAW en de IOAZ wordt ook een vorm van kostendelersnorm ingevoerd. In de huidige situatie ontvangen betrokkenen maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Met dit wetsvoorstel zal de norm voor uitkeringsgerechtigden in twee- of meerpersoonshuishoudens worden aangepast naar 50% van het wettelijk minimumloon per persoon (‘kostendelersnorm’). Het percentage wordt niet verder afgebouwd naarmate er meer meerderjarige personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning zoals in de P wet. Evenals bij de P wet is bij studerenden en (onder)huurders, (onder)verhuurders, kostgangers en kostgevers die een commerciële prijs betalen de kostendelersnorm niet van toepassing. 11.3 Afschaffen van het toeslagenbeleid In de situatie vóór 1 januari 2015 wordt een uitkering opgebouwd uit een vaste uitkeringsnorm op basis van gezinssamenstelling en een toeslag of verlaging die past bij de woon- / leefsituatie. De gemeente heeft de plicht om de toeslagen en verlagingen in de verordening op te nemen en heeft beleidsvrijheid bij invulling daarvan. Met de wetswijziging ‘maatregelen WWB’ gaat dit veranderen. De verplichting voor gemeenten om toeslagen en verlagingen op te nemen in de verordening komt te vervallen en wordt vervangen door een normensystematiek met drie opties: - alleenstaandennorm – 70% wettelijk minimum loon - echtparennorm – 100% wettelijk minimum loon - de kostendelersnorm – norm afhankelijk van het aantal kostendelers 11.4 Alleenstaande ouders De alleenstaande oudernorm komt als gevolg van de wet hervorming kindregelingen volledig te vervallen, de alleenstaande ouder krijgt de alleenstaande norm. Dit betekent over het algemeen een terugval van 90% naar 70% van de echtparennorm. In praktijk is dat netto ongeveer € 3.200 minder bijstandsuitkering per jaar, dit is netto ongeveer € 267 per maand. Deze inkomensterugval wordt (grotendeels) gecompenseerd door toekenning van de alleenstaande ouderkop als toevoeging op het kindgebonden budget. Dit budget en de toevoeging ontvangt de alleenstaande ouder van de Belastingdienst. De alleenstaande ouder is over deze wijziging geïnformeerd waarmee rekening is gehouden met de toezegging door het kabinet aan de Eerste Kamer om een termijn van zes maanden in acht te nemen. Co-ouderschap Aangezien de Belastingdienst nu het verschil alleenstaande en alleenstaande ouder compenseert, er geen sprake is meer van een norm alleenstaande ouder, hoeft er ook geen aparte norm meer te worden berekend wanneer er sprake is van co-ouderschap. Alleen wanneer een alleenstaande ouder 9 onder één van de twee overgangsregelingen valt, zal de co-ouderschapsnorm nog worden toegepast.
9
Geen aanspraak op de alleenstaande ouderkop en te maken krijgen met de kostendelersnorm en geen aanspraak door formeel partnerbegrip Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
13
11.5 Verlaging van de uitkering Met deze wijziging komt de gemeentelijke invloed op de hoogte van de uitkering vrijwel volledig te vervallen. De wetgever beoogt hiermee de inkomensongelijkheid voor bijstandsgerechtigden weg te nemen. De oude en nieuwe wetgeving biedt gemeenten de ruimte invulling te geven aan een tweetal verlagingen. Artikel 27. Woonsituatie Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Artikel 28. Schoolverlaters Het college kan voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Verlaging in verband met de woonsituatie Op grond van het huidige WWB kan de norm worden verlaagd wanneer de bijstandsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn/haar woonsituatie. In de praktijk gaat het hier bijvoorbeeld om krakers, 10 bij kraakbescherming en adres- en thuislozen. In de Toeslagenverordening voor Súdwest-Fryslân is dit als volgt in artikel 5 opgenomen: Artikel 5 - Verlaging woonsituatie De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of aan de eigen woning gerelateerde kosten verbonden zijn. De verlaging bij het ontbreken van woonkosten in combinatie met de kostendelersnorm kan een ongewenste cumulatie van verlagingen teweeg brengen, waardoor het inkomen van de betrokken bijstandsgerechtigde onevenredig hard getroffen wordt. In dergelijke gevallen is het aan te raden om de verlaging evenredig aan het aantal kostendelers toe te passen. Commerciële prijs Voor de toepassing van de verlaging in het kader van het ontbreken van woonkosten wordt de ‘commerciële prijs’ genoemd als criteria op basis waarvan de verlaging kan worden toegepast. Voor de uitvoerbaarheid van de regeling wordt gemeenten aangeraden ervan uit te gaan dat de prijs commercieel is wanneer de verhuurder een commercieel bedrijf is. De definitiebepaling voor de ‘commerciële prijs’ kan door gemeenten worden opgenomen in de beleidsregels.
10
Citeertitel Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Súdwest Fryslân, vastgesteld 3 januari 2011 en gewijzigd 26 januari 2012 Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
14
11.6 Schoolverlatersverlaging Op grond van het huidige artikel 28 WWB kan de bijstandsnorm gedurende 6 maanden na beëindiging van de studie worden verlaagd. Diverse gemeenten maken gebruik van deze bevoegdheid en hebben gekozen voor een vast verlagingspercentage. Argument voor deze verlaging is het voorkomen van een financieel aanzuigende werking van de bijstandsuitkering ten opzichte van het lagere inkomen uit studiefinanciering of tegemoetkoming in de studiekosten. Overeenkomstig de geldende jurisprudentie dient hierbij wel rekening worden gehouden met het gegeven dat de bijstand na aftrek van de schoolverlatersverlaging nooit lager mag zijn dan het bedrag waar betrokkene recht op had toen hij/zij nog studiefinanciering ontving. Nu door de kostendelersnorm de bijstand lager wordt vastgesteld zal het steeds vaker voorkomen dat de schoolverlatersverlaging slechts gedeeltelijk of helemaal niet kan worden toegepast. In de Toeslagenverordening voor Súdwest-Fryslân is dit als volgt in artikel 6 c opgenomen: Artikel 6-c – Intrekking WIJ 1. In afwijking van artikel 2 zijn de bepalingen van deze verordening vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. 2. In afwijking van artikel 3 wordt aan een alleenstaande van 21 jaar geen toeslag toegekend in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van kosten, bedoeld in artikel 25 van de wet. 3. In afwijking van artikel 3 wordt aan een alleenstaande van 22 jaar een toeslag toegekend van 10% van de gehuwdennorm in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van kosten, bedoeld in artikel 25 van de wet. 4. Aan het bepaalde in het derde lid wordt geen toepassing gegeven in de periode dat een verlaging in verband met schoolverlating wordt toegepast als bedoeld in artikel 28 van de wet. De ruimte om een jongere een extra prikkel te geven zich extra in te zetten om aan de slag te komen dan wel terug naar school te gaan, is sinds enige jaren veel groter dan naar de rest van de uitkeringsgerechtigden.
Beleidskeuze: De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Súdwest Fryslân intrekken en het huidige artikel 5 omzetten als beleidsregel met dien verstande dat de verlaging wegens het ontbreken van woonlasten wordt toegepast evenredig het aantal kostendelers. Gelet op het feit dat de kosten van levensonderhoud voor alleenwonende schoolverlaters even hoog zijn als voor ieder ander en het gegeven dat kosten delende schoolverlaters al een lagere uitkering ontvangen, wordt voorgesteld om af te zien van toepassing van een verlaging voor schoolverlaters. 12. Individuele inkomenstoeslag 12.1 Aanleiding Met de invoering van de P wet word de langdurigheidstoeslag in de bijstand vervangen door een individuele toeslag voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder dat zij zicht hebben op verbetering van dat inkomen. Voor de individuele inkomenstoeslag moeten individuele omstandigheden worden betrokken in de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag. Omdat deze toeslag zodoende wordt geïndividualiseerd, is de centrale inkomensnorm van 110% van het toepasselijke sociaal minimum komen te vervallen.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
15
12.2 Mogelijkheden Om vorm te geven aan de individuele inkomenstoeslag hebben de gemeenten dus diverse opties: a. Langdurig: De gemeente mag aangeven wat zij verstaat onder ‘langdurig’, met andere woorden welke periode koppelt zij aan de term langdurig. b. Laag inkomen: De wetgever heeft aangegeven dat de inkomensnorm , gekoppeld aan het begrip laag inkomen, is komen te vervallen. c. Individuele omstandigheden: Gemeenten moeten de individuele omstandigheden van een belanghebbende meenemen in de overweging wel of niet een individuele inkomenstoeslag toe te kennen. De individuele omstandigheden betreffen: de ‘krachten en bekwaamheden’ van de desbetreffende persoon; de ‘inspanningen’ die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. d. Hoogte toeslag: Gemeenten kunnen zelf de hoogte van de toeslag bepalen. e. De individuele inkomenstoeslag is een zogenoemde “kan-bepaling”. Wel dient de gemeenteraad in een verordening regels vast te stellen ten aanzien van de hoogte van de toeslag en de invulling van de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. 12.3 Keuzes Voorgesteld wordt om met betrekking tot de diverse opties waar mogelijk de volgende keuzes te maken: Ad a. Langdurig: De gemeenten kiezen voor een referteperiode van drie jaar. Die sluit aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is namelijk 21 jaar. Een belanghebbende heeft normaal gesproken vanaf zijn 18e een zelfstandig recht op bijstand (21 -18 = 3). Ad b. Laag inkomen: Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het hoger vaststellen van de grens van het begrip laag inkomen is niet wenselijk. De reden hiervoor is dat het niet strookt (en ongewenste discriminatoire effecten sorteert) met de wettelijke uitsluiting voor deze inkomenstoeslag van personen van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder. Laatstgenoemden zijn uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het verschil is echter maar 5% tot 9%, afhankelijk van 11 het feit of iemand alleenstaand, alleenstaande ouder en een gehuwde is. Het hanteren van een grens van 110% zou daarom betekenen, dat de uitsluiting van pensioengerechtigden in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie (artikel 26 Internationaal Verdrag betreffende Burgerrechten en Politieke rechten). De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van een maximaal inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ad c. Individuele omstandigheden: De gemeente kan hier vooral kijken naar klanten waarbij mogelijkheden voor inkomensverbetering blijken. Er kunnen vragen worden gesteld als “kan betrokkene werken?”, of “is hij/zij klaar voor de arbeidsmarkt? (afgerond traject, voldoende kwalificatie voor alle soorten van algemeen geaccepteerde arbeid), of “zijn er met in achtneming van de arbeidsverplichtingen banen beschikbaar?” Ten aanzien van de beoordeling of iemand voldoende zijn krachten en bekwaamheden benut en zich voldoende inspant om inkomensverbetering te krijgen is een splitsing gemaakt tussen de groepen 0 – 40% loonwaarde (zorg), 40 – 80% loonwaarde (ondersteuning) en > 80% loonwaarde (eigen kracht of zelfredzaam).
11
Deze norm vervalt per 1 januari 2015 maar er is in 2015 nog wel sprake van overgangsrecht (zie hoofdstuk 12.4) Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
16
Voor iemand waarvan is vastgesteld dat hij behoort tot de groep zorg geldt dat er niet snel zicht zal zijn op inkomensverbetering door werkaanvaarding. Veel meer valt te denken aan het aanspreken van rechten op alimentatie of iets dergelijks. Desondanks wordt van de persoon in kwestie wel verwacht dat deze participeert en daarmee een bijdrage levert aan de maatschappij door bijvoorbeeld mee te doen aan vrijwilligersactiviteiten. Anders is het met de groep ondersteuning. Van hen wordt naast een actieve houding ten aanzien van re-integratie en participatie verwacht dat ook daadwerkelijk door middel van sollicitaties naar vermogen wordt geprobeerd arbeid in dienstbetrekking te krijgen. Dit moet door de belanghebbende worden aangetoond en kan door het gebiedsteam worden geverifieerd. Het eenvoudig vaststellen dat er geen maatregel is toegepast en daaruit concluderen dat er voldoende inspanningen richting inkomensverbetering zijn verricht is in dit verband onvoldoende. Voor iemand waarvan is vastgesteld dat hij behoort tot de groep zelfredzaam, geldt dat er wel snel zicht zal zijn op inkomensverbetering door werkaanvaarding. Voor deze groep ontstaat er dus om deze reden geen recht op individuele inkomenstoeslag. Daarnaast is de verwachting dat deze groep in de meeste gevallen ook niet voldoen aan de criteria “langdurig” en “laag” inkomen. 12
Ook studerenden, die een aanspraak kunnen maken op WSF of WTOS , worden geacht zelfredzaam te zijn en is er geen recht op de individuele inkomenstoeslag. Ad d. Gemeenten kunnen zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, alleenstaande ouder, en gehuwden. Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op de individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 Participatiewet voldoen. Voldoet één van hen niet deze voorwaarden, dan bestaat er slechts voor één van de partners recht op de individuele inkomenstoeslag. Het advies is om de individuele inkomenstoeslag te bepalen op 40% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bij de toekenning van deze toeslag wordt geen rekening gehouden met de woonsituatie. Ad e. De gemeenten bieden de klanten de mogelijkheid om een individuele inkomenstoeslag aan te vragen en leggen de criteria vast in een verordening als bedoeld in artikel 8 eerste lid onder b. Beleidskeuze: Met betrekking tot de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 P wet) de volgende keuzes te maken: - Referteperiode is drie jaar; - Het inkomen bedraagt niet meer dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm; - Uitgangspunt individuele omstandigheden afhankelijk stellen van de ondersteuningsbehoefte en hiervoor nadere beleidsregels opstellen; - Studerenden hebben geen recht op de individuele inkomenstoeslag; - De hoogte bedraagt 40% van de toepasselijke bijstandsnorm exclusief kostendelersnorm. - Criteria vastleggen in verordening als bedoeld in artikel 8 eerste lid onder b.
12
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
17
13. Studietoeslag De P wet introduceert een studieregeling in de vorm van bijzondere bijstand, de individuele studietoeslag. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een arbeidshandicap die een extra (financieel) steuntje in de rug nodig hebben om te gaan studeren omdat studie en werk lastig te combineren zijn. Verwacht wordt dat zij geen bijbaan naast hun studie kunnen hebben. Om in aanmerking te komen voor de toeslag moet een student aan de volgende voorwaarden 13 voldoen : - Minimaal 18 jaar oud zijn; - Recht hebben op studiefinanciering of WTOS; - Geen in aanmerking te nemen vermogen hebben; - Niet in staat zijn om met arbeid het minimumloon te verdienen. Gemeenten, zo ook deze gemeenten, moeten in een verordening vastleggen hoe om te gaan met de studieregeling. In de verordening moet de hoogte en de frequentie (maand, kwartaal of jaarlijks) worden opgenomen. Het aantal aanvragen wordt op basis van landelijke schattingen geschat op een 15 tal per jaar. Gezien dit aantal wordt voorgesteld om qua uitvoering aan te sluiten bij de individuele inkomenstoeslag en de frequentie vast te stellen op jaarlijks. Daarnaast wordt voorgesteld om, gezien het aantal, niet te handhaven. De voorwaarde “niet in staat zijn” is dezelfde voorwaarde als de voor de doelgroepbepaling voor loonkostensubsidie. Voor de beoordeling “niet in staat zijn” zal overleg worden gevoerd met het UWV. Het UWV heeft ervaring met deze regeling aangezien deze regeling is afgeleid uit de ‘nieuwe’ Wajong (instroom na 2010). Het vereiste “niet in staat zijn” brengt met zich mee dat deze regeling niet toegankelijk is voor studenten met een medische urenbeperking. Bij de behandeling van de Invoeringswet P wet in de Eerste Kamer is toegezegd dat de wet wordt aangepast zodat ook deze studenten aanspraak kunnen maken op de regeling. Vanaf 1 januari 2015 kunnen de studenten zich melden voor een aanvraag. In het najaar zal de regeling worden uitgewerkt, de verordening worden opgesteld, het aanvraagproces in beeld worden gebracht, overleg worden gevoerd met het UWV en de nodige informatie zowel extern als intern worden opgesteld. Voor de hoogte van de studietoeslag wordt aangesloten bij de individuele inkomenstoeslag en bedraagt de toeslag € 500,00 per jaar. Deze toeslag wordt in één bedrag jaarlijks uitbetaald. De studietoeslag wordt niet uitbetaald in de vorm van een lening of als voorschot. Beleidskeuze: - Studietoeslag vaststellen op € 500,00 per jaar, in één en jaarlijks uit te betalen. 14. Individuele en categoriale bijzondere bijstand 14
De bijzondere bijstand blijft in grote lijn ongewijzigd. Er wordt een onderscheid gemaakt in individuele en categoriale bijzondere bijstand. Aan de toets voor individuele bijzondere bijstand is toegevoegd dat behalve uit de toepasselijke bijstandsnorm ook moet worden beoordeeld of de kosten niet kunnen worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag (zie hoofdstuk 13) of de individuele studietoeslag (zie hoofdstuk 14). De mogelijkheid van categoriale bijzondere bijstand wordt beperkt tot een collectieve aanvullende zorgverzekering dan wel een tegemoetkoming in de kosten van een dergelijke verzekering. 13 14
Artikel 36b Participatiewet Hoofdstuk 4.1 artikel 35
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
18
15
Om uitvoering te geven aan het huidige gemeentelijk minimabeleid kennen de gemeenten een drietal regelingen in de vorm van categoriale bijstandsverlening. Het college stelt deze regelingen jaarlijks vast, te weten: Regeling categoriale bijstandsverlening duurzame gebruiksgoederen voor gepensioneerden 2014; 16 Regeling collectieve ziektekostenverzekering AV Frieso 2014 ; Regeling categoriale bijstandsverlening chronisch zieken en langdurig gehandicapten 2014. De mogelijkheden voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand in de vorm van de CZM worden verruimd doordat de inkomensgrens van maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm komt te vervallen. Er zal wordt onderzocht wat dit betekent om deze norm te verschuiven naar 105%, handhaven op 110% of zelfs te verhogen naar bijv. 120%. Ook wordt onderzocht of de CZM via een speciaal uitgebreid aanvullend pakket interessant is voor chronisch zieken en gehandicapten met hoge zorgkosten. Verder zullen de huidige beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeenten zo nodig moeten worden aangepast door het vervallen van de categoriale bijstandsverlening gebruiksgoederen voor gepensioneerden en chronisch zieken en gehandicapten. 15. Handhaving Handhaving moet een onlosmakelijk en logisch onderdeel van de dienstverlening van de gemeente zijn. De kern van handhaven is, dat naleving van de dienstverleningsvoorwaarden wordt gestimuleerd of desnoods afgedwongen. Als handhaving een vanzelfsprekende plek krijgt in de dienstverlening van het sociale domein, dan kunnen participatie- en re-integratie doelstellingen (nog) beter worden gerealiseerd en blijft de kortste weg naar werk in beeld. De medewerker die niet fraude-alert is, zadelt de organisatie op met onnodige kosten (onterechte uitkering, controle en opsporing, terugvordering). Het uiteindelijke doel van handhaven is de participatie van de klant te versterken en daarmee de bestaanszekerheid te vergroten. Tegelijkertijd is handhaving belangrijk om het maatschappelijk draagvlak voor het stelsel van collectieve sociale voorzieningen als vangnet te behouden. Als klanten hun plichten en afspraken nakomen moet dat winst opleveren in de vorm van werk, waardevolle participatie of een opleiding. Het niet nakomen van afspraken moet onaantrekkelijk blijven en ontmoedigd worden door goede voorlichting, een hoge pakkans en het stellen van voorbeelden. Daarom moet de nadruk veel meer liggen op preventie (nalevingscommunicatie en optimalisering van de dienstverlening) dan op repressie (vroegtijdige detectie en daadwerkelijk sanctioneren). Dit vraagt om een preventiemodel waarin bepaalde aspecten goed zijn georganiseerd, zoals heldere, begrijpelijke, makkelijk toegankelijke en, indien nodig, herhaalde informatie over rechten en plichten, voldoende mogelijkheden voor de klant om in contact te komen met de verantwoordelijke medewerker en een volledig (digitaal) klantdossier met registratie van deze contactmomenten. Dit sluitende preventiemodel rechtvaardigt de in sommige gevallen toch noodzakelijk geachte repressie. Immers, er is alles aan gedaan om de klant op het rechte spoor te houden. De klant weet en erkent dit ook en de organisatie kan onomstotelijk bewijzen dat alle preventieve middelen uit de kast zijn gehaald. De repressie kan en mag dan ook lik-op-stuk en streng zijn. De visie op handhaving is gestoeld op vier pijlers: Preventief: 1. Het beter en vroegtijdiger informeren van cliënten over rechten, plichten en handhaving. 2. Het optimaliseren van de dienstverlening, zodat de spontane naleving vergroot wordt. 15 16
op grond van artikel 35 WWB Collectieve zorgverzekering minima (CZM)
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
19
Repressief: 3. Het vroegtijdig detecteren en afhandelen van fraudesignalen. 4. Bij constatering van fraude, het feitelijk sanctioneren middels de oplegging van een boete en terugvordering van de ten onrechte verstrekte betaling. Op basis van deze breed gedeelde visie kan elke gemeente / dienst nader (uitvoerings)beleid uitwerken en vaststellen. Op deze wijze wordt rekening gehouden onderlinge verschillen, bijvoorbeeld in bedrijfsprocessen en verschillen in afspraken met externen / contractpartners. 16. Terugvordering en verhaal De wijzigingen op de onderdelen terugvordering en verhaal zijn op het oog niet ingrijpend. De verwachting, ook bij deskundigen, is dat het effect van de implementatie van de P wet pas na 1 januari 2015 goed zichtbaar wordt. De zichtbare veranderingen: - Artikel 58, lid 4, uitbreiding mogelijkheid tot verrekening van drie naar zes maanden; - Artikel 59, lid 3 en 4, bij schending van de informatieplicht kan bij de terugvordering ook met middelen van de gezinsleden rekening worden gehouden en er is sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid; - Artikel 60 a, verrekening met andere uitkeringen, de naamgeving van de Wajong is gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De niet zichtbare wijziging komt uit de Wet Burgerlijke rechtsvordering, de beslagvrije voet (artikel 475). Het vervallen van de alleenstaande oudernorm en de invoering van de kostendelersnorm hebben gevolgen voor de berekening van die beslagvrije voet. Gevolgen die niet standaard kunnen worden aangenomen aangezien er sprake kan zijn van overgangsrecht en bij het toepassen van de kostendelersnorm sprake is van wisselende hoogte van de uitkering. De hoogte van de uitkering wordt afhankelijk van het aantal personen waarmede de woning wordt gedeeld. De artikelen met betrekking tot de onderhoudsplicht blijven ongewijzigd. Echter ook hier zullen de wijzigingen invloed kunnen hebben op het te verhalen bedrag. Juist op dit onderdeel worden een aantal juridische discussies verwacht. In hoeverre kan kinderalimentatie bijvoorbeeld tot de middelen worden gerekend indien de kinderen niet langer onder de van toepassing zijnde norm vallen. Beleidskeuze: - Kennis nemen van de zichtbare veranderingen; - Gevolgen wijziging voor berekening beslag vrije voet weergeven in een beleidsnotitie, planning december 2014.
17. Werkgeversdienstverlening De begeleiding naar werk heeft een actieve benadering van potentiële werknemers nodig, een goede werkgeversdienstverlening. In de samenwerking Fryslân-West is deze vorm gegeven in het project Pastiel. De benadering van Pastiel is gekoppeld aan de regionale benadering. De basis van de dienstverlening is de vraag van de werkgever. Het doel van de dienstverlening is deze vraag naar tevredenheid in te vullen. Wanneer blijkt dat de invulling niet lukt met werkzoekenden in de eigen bestanden, dient de vraag binnen korte tijd opgeschaald te worden naar de arbeidsregio. Uitgangspunt bij de werkgeversdienstverlening is dat binnen deze dienstverlening aan de werkgever de taal van de ondernemer wordt gesproken. De primaire bezoeken aan werkgevers worden afgelegd door accountmanagers die dat kunnen. Uit de evaluatie van de pilot is gebleken, dat de werkgevers erg positief zijn over de Pastiel aanpak en daar nu ook op reageren met het plaatsen van vacatures.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
20
De naamsbekendheid van Pastiel kan nog sterk verbeterd worden en dat zal meer vacatures gaan opleveren. De conclusie kan worden getrokken dat de werkgeversdienstverlening van Pastiel doeltreffend is vorm gegeven en goed aansluit bij de behoefte van de werkgevers. De koppeling met de arbeidsregio biedt mogelijkheden voor moeilijk in te vullen vacatures. Beleidskeuze: - De werkgeversdienstverlening via Pastiel vorm blijven geven in het gebied Fryslân-West met een koppeling naar de Friese arbeidsregio voor het vervullen van de moeilijke vacatures.
18. Cliëntenparticipatie De opdracht om de doelgroepen dan wel vertegenwoordigers van de doelgroepen te betrekken bij de uitvoering vindt zijn oorsprong in artikel 47 van de P wet. Dit artikel is terecht ongewijzigd gebleven, het betrekken en het vormgeven van participatie is van oudsher een onlosmakelijk onderdeel van de uitvoering. Op dit moment zijn er vier formele adviesraden actief in de gemeenten op het gebied van het Sociaal Domein, dus breder dan alleen uitvoering P wet. Het betreft: 18.1
Cliëntenraad WWB
Een adviesraad met ong. 12 leden, met leden uit de doelgroep van uitkeringsgerechtigden. Kan binnen 10 dgn. een advies uitbrengen. Taak: gevraagd en ongevraagd adviseren van de raad en het college van de gemeente over alle onderwerpen, die de voorbereiding, de vaststelling, de uitvoering, de controle en de evaluatie van het beleid betreffen ten aanzien van alle door de gemeente uit te voeren wetten en regelingen ( WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz) 18.2
Wmo-platform
Een platform met circa 15 leden met daarin een vertegenwoordiging van daaronder thans 4 lokale Wmo-raden met in totaal 30 ‘andere’ leden en CIG (zie hieronder). Taak: Het Wmo platform SWF brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan het college en/of gemeenteraad over het bestaande en het te ontwikkelen beleid en de uitvoering op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en treedt in dezen op als belangenbehartiger van alle cliënten in de gemeente. De gemeente betrekt het Wmo-platform door hen te informeren, raadplegen en om advies vragen m.b.t. alle 9 prestatievelden van de Wmo waarbij de nadruk ligt op de prestatievelden 3, 4, 5, en 6. De lokale Wmo raden SWF zijn extra ogen en oren in de maatschappij en voeden het Wmo platform SWF met lokale signalen en informatie over de uitvoering van de Wmo. In de verordening staat dat er minimaal 6x per jaar informatie-uitwisseling (informatie en advies) plaatsvindt tussen de lokale Wmo raden SWF en het Wmo platform SWF (in principe in de vergaderingen van het AB). In de huidige praktijk leveren de lokale raden input voor de (gevraagde en ongevraagde) adviezen van het Wmoplatform. De (korte) reactietermijn van beleidsstukken levert regelmatig problemen op. 18.3
Cliëntenparticipatie Integraal Gehandicaptenbeleid (CIG)
Een adviesraad met ongeveer 10 leden, waaronder leden uit de doelgroep mensen met een fysieke beperking. Kan binnen een maand advies uitbrengen. Taak: gevraagd en ongevraagd adviseren van het college over de uitvoering van integraal gehandicaptenbeleid, op het gebied van prestatieveld 5 en 6 en in het bijzonder toegankelijkheid
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
21
(d.w.z. de mate waarin producten, diensten, gebouwen en openbare ruimten toegankelijk respectievelijk bruikbaar zijn voor iedereen en voor gehandicapten en chronisch zieken in het bijzonder met het oogmerk naar vermogen en in zo breed mogelijke zin deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer). De betrokkenheid van de CIG bij het Wmo-beleid krijgt vorm via vertegenwoordiging in het Wmo-platform (zo vastgelegd in het besluit). In de praktijk betekent dit dat voor wat betreft adviezen over Wmo-beleidsstukken de CIG een bijdrage levert aan het Wmoplatform. De gemeente betrekt de CIG rechtstreeks bij plannen aangaande de openbare ruimte, openbare gebouwen etc. in verband met advisering over de toegankelijkheid voor gehandicapten. 18.4
SW raad
Er is nog een vierde adviesraad, de SW raad vallend onder Empatec. Met de komst van de P wet per 1 januari 2015 vallen de WSW dienstverbanden maar ook de nieuwe doelgroep Beschut Werken onder de werking van artikel 47, cliëntenparticipatie. Empatec is een GR voor Fryslân West, een samenwerking met dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân en de gemeente De Friese Meren. Deze huidige verordening moet worden aangepast. Deze aanpassing dient uiterlijk 1 januari 2015 te zijn gerealiseerd, maar er wordt gebruik gemaakt van het overgangsrecht WWB. Op grond van het overgangsrecht dient de gewijzigde verordening op grond van artikel 47 uiterlijk 1 juli 2015 te worden aangepast. Dit geeft de mogelijkheid om te kijken naar nieuwe ontwikkelingen. Beleidskeuze: Na informatie te hebben ingewonnen bij CLIP / Stimulansz is het advies om in september / oktober bijeenkomsten te organiseren en daarbij alle hierboven genoemde cliëntenraden uit te nodigen om bij elkaar in de keuken te kijken, hoe werkt men, wat zijn de speer- en aandachtspunten.
19. Tenslotte De invoering van de P wet vergt nieuwe en gewijzigde verordeningen en beleidsregels. Bij het aanbieden van een gewijzigde of nieuwe verordening zal de gemaakte keuze worden gemotiveerd en toegelicht. Daarnaast zal worden aangegeven of de keuze lokaal, subregionaal of regionaal (eigenlijk provinciaal) wordt gemaakt. Het zal voor deze gemeenten behoudens wettelijke belemmeringen altijd mogelijk zijn om waar nodig een eigen invulling te geven, een eigen couleur locale in te vullen. Met andere woorden en ook zoals in hoofdstuk 4 al aangegeven, het straatje wordt gelegd maar is nog lang niet af!
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
22
Bijlage 1 Het bestand in cijfers 2013 – 2014 Súdwest-Fryslân 2013 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Waarvan BASIS PERSONEN < 21 BASIS PERSONEN 21 - 64 IOAZ KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN =>65 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW
Jan 1769 91 43 1817
Feb 1817 80 42 1855
Mrt 1855 65 50 1870
Apr 1870 63 53 1880
Mei 1880 60 58 1882
Jun 1882 45 44 1883
30 1628 12 9 1 33 5 13 86
31 1662 12 9 1 34 5 14 87
25 1683 12 9 0 33 4 14 90
29 1690 12 8 0 34 3 15 89
33 1686 12 9 0 34 3 16 89
31 1691 12 9 0 34 3 14 89
2013 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Waarvan BASIS PERSONEN < 21 BASIS PERSONEN 21 - 64 IOAZ KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN =>65 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW
Jul 1883 69 58 1894
Aug 1894 73 70 1897
Sep 1897 84 53 1928
Okt 1928 92 35 1985
Nov 1985 66 46 2005
Dec 2005 76 39 2042
24 1707 11 9 0 34 4 14 91
26 1707 11 8 0 32 4 15 94
26 1734 11 9 0 34 4 14 96
27 1787 11 10 0 35 3 15 97
29 1807 10 10 0 35 2 14 98
32 1840 10 10 0 38 2 11 99
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
23
2014 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Volume eind BASIS PERSONEN =>65 BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS IOAZ BASIS PERSONEN < 21 BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW KREDIETHYPOTHEEK
Jan 2042 107 45 2104 Jan 0 1896 39 1 10 33 14 102 9
Feb 2104 65 39 2130 Feb 0 1918 38 3 10 35 12 105 9
2014 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Volume eind BASIS PERSONEN =>65 BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS IOAZ BASIS PERSONEN < 21 BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW KREDIETHYPOTHEEK
Jul 2252 22 10 2264 Jul 0 2037 37 3 9 40 12 118 8
Aug 2264 2 9 2257 Aug 0 2037 37 2 9 39 7 118 8
Mrt 2130 77 49 2158 Mrt 0 1945 36 4 9 36 13 107 8
Apr 2158 76 43 2191 Apr 0 1973 36 4 9 39 15 108 7
Mei 2191 70 27 2234 Mei 0 2008 36 5 9 40 17 112 7
Jun 2234 39 21 2252 Jun 0 2022 36 5 9 41 14 118 7
Jul 9 65 2 0
Aantal aanvragen 2013 2013 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Jan 16 110 4 0
Feb 11 106 3 1
Mrt 13 88 3 1
Apr 12 86 2 0
Mei 13 77 3 0
Jun 8 67 2 0
2013 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Aug 11 86 5 0
Sep 7 108 2 0
Okt 10 110 7 1
Nov 8 83 2 1
Dec 10 63 4 1
Totaal 128 1049 39 5
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
24
Aantal aanvragen 2014 2014 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Jan 9 139 3 0
Feb 6 75 6 0
Mrt 8 93 4 0
Apr 13 81 7 0
Mei 9 70 4 1
Jun 7 67 3 1
Jul 9 56 3 0
Totaal 61 581 30 2 Littenseradiel 2013 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Waarvan IOAW KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN < 21 BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS BBZ STARTEND RENTELOOS IOAZ
Jan 100 8 3 105
Feb 105 5 1 109
Mrt 109 4 2 111
Apr 111 8 4 115
Mei 115 0 2 113
Jun 113 7 4 116
7 2 1 91 1
7 2 1 95 1
7 2 1 96 1
8 2 1 99 1
8 2 1 97 1
10 2 1 99 1
1 1 1
1 1 1
1 2 1
1 2 1
1 2 1
1 1 1
2013 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Waarvan IOAW KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN < 21 BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ PRE-STARTERS BBZ STARTEND RENTELOOS IOAZ
Jul 116 5 4 117
Aug 117 4 4 117
Sep 117 6 7 116
Okt 116 10 5 121
Nov 121 6 5 122
Dec 122 5 7 120
10 2 2 99 1
11 2 1 99 1
10 2 1 99 1
11 2 0 105 1
12 2
12 2
105 1
105 0
1 1 1
1 1 1
1 1 1
0 1 1
0 1 1
0 0 1
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
25
2014 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Volume eind BASIS PERSONEN < 21 BBZ PRE-STARTERS KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW IOAZ
Jan 120 6 6 120 Jan 0 0 2 104 0
Feb 120 6 4 122 Feb 0 0 2 105 0
Mrt 122 4 3 123 Mrt 0 0 2 106 0
Apr 123 5 3 125 Apr 0 0 2 110 0
Mei 125 3 1 127 Mei 0 0 2 112 0
Jun 127 0 0 127 Jun 0 0 2 112 0
0 12 2
1 12 2
1 12 2
0 11 2
0 11 2
0 11 2
2014 Volume begin Instroom Uitstroom Volume eind Volume eind BASIS PERSONEN < 21 BBZ PRE-STARTERS KREDIETHYPOTHEEK BASIS PERSONEN 21 - 64 BASIS PERSONEN IN INRICHTING BBZ STARTEND RENTELOOS IOAW IOAZ
Jul 127 4 0 131 Jul 0 0 2 116 0
Aug 131 2 0 133 Aug 0 0 2 117 0
0 11 2
0 12 2
Aantal aanvragen 2013 2013 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Jan 0 6 2 0
Feb 0 6 0 0
Mrt 2 8 0 0
Apr 0 7 1 0
Mei 0 3 3 0
Jun 0 4 1 0
2013 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Aug 0 10 0 0
Sep 0 4 1 0
Okt 1 7 2 0
Nov 0 6 0 0
Dec 1 6 0 0
Totaal 4 75 10 1
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
Jul 0 8 0 1
26
Aantal aanvragen 2014 2014 Aanvraag Bbz Aanvraag Inkomen Aanvraag Ioaw Aanvraag Ioaz
Jan 2 7 0 0
Feb 0 4 0 0
Mrt 1 6 0 0
WWB
IOAZ
IOAW
Apr 2 6 0 0
Mei 0 4 0 0
Jun 0 2 0 1
Jul 0 10 1 0
Bestand naar leeftijd Súdwest-Fryslân jan-13 BBZ
< 27
210
0
0
0
27 -55
1154
0
6
37
55-65 jr
314
11
76
16
WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
240
0
0
1
27 -55
1242
0
10
34
55-65 jr
300
12
79
16
WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
292
0
0
0
27 -55
1361
0
12
26
55-65 jr
292
10
88
14
WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
363
0
0
1
27 -55
1469
0
19
24
55-65 jr
285
9
99
12
jul-13
jan-14
jul-14
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
27
Totaal 5 39 1 1
Littenseradiel jan-13 WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
9
0
0
0
27 -55
62
0
0
4
55-65 jr
23
1
6
3
jul-13 WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
12
0
0
0
27 -55
73
0
1
4
55-65 jr
21
1
9
2
WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
13
0
0
0
27 -55
76
0
2
1
55-65 jr
18
2
10
2
WWB
IOAZ
IOAW
BBZ
< 27
17
0
0
0
27 -55
78
0
2
1
55-65 jr
20
2
10
1
jan-14
jul-14
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
28
Bestand naar leefvorm Súdwest-Fryslân 1 7 2014 IOAW Alleenst. Alleenst. Oud. Gezin
IOAZ 84 1 33
WWB
Alleenst.
5
Alleenst.
1382
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
408
Gezin
4
Gezin
322
1 1 2014 IOAW Alleenst. Alleenst. Oud. Gezin
IOAZ 72 1 27
WWB
Alleenst.
5
Alleenst.
1286
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
377
Gezin
5
Gezin
292
1 7 2013 IOAW Alleenst. Alleenst. Oud. Gezin
IOAZ 64 1 24
WWB
Alleenst.
5
Alleenst.
1186
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
349
Gezin
7
Gezin
247
1 1 2013 IOAW Alleenst. Alleenst. Oud. Gezin
IOAZ 56 0 26
WWB
Alleenst.
6
Alleenst.
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
338
Gezin
5
Gezin
232
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
1108
29
Littenseradiel 1 7 2014 IOAW
IOAZ
WWB
Alleenst.
4
Alleenst.
1
Alleenst.
69
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
28
Gezin
8
Gezin
1
Gezin
18
1 1 2014 IOAW
IOAZ
WWB
Alleenst.
4
Alleenst.
1
Alleenst.
61
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
27
Gezin
8
Gezin
1
Gezin
19
1 7 2013 IOAW
IOAZ
WWB
Alleenst.
4
Alleenst.
1
Alleenst.
63
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
25
Gezin
6
Gezin
0
Gezin
18
1 1 2013 IOAW
IOAZ
WWB
Alleenst.
1
Alleenst.
1
Alleenst.
55
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
0
Alleenst. Oud.
24
Gezin
5
Gezin
0
Gezin
15
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
30
Bijlage 2 Kostendelersnorm huishouden
percentage
percentage
totale bedrag aan bijstand
totale bedrag aan bijstand
m.i.v. 1-1-2015 tot 1-1-2015
m.i.v. 1-1-2015
tot 1-1-2015
1 persoon
1 x 70 = 70
70
70% x € 1354,54 = € 948,48
70% x € 1354,54 = € 948,48
2 personen
2 x 50 = 100
100
100% x € 1354,54 = € 1354,54
100% x € 1354,54 = € 1354,54
3 personen
3 x 43,33 = 130
160
130% x € 1354,54 = € 1760,90
160% x € 1354,54 = € 2167,26
4 personen
4 x 40 = 160
240
160% x € 1354,54 = € 2167,26
220% x € 1354,54 = € 2979,99
5 personen
5 x 38 = 190
280
190% x € 1354,54 = € 2573,63
280% x € 1354,54 = € 3792,71
6 personen
6 x 36,66 = 220
340
220% x € 1354,54 = € 2979,99
340% x € 1354,54 = € 4605,44
De vermelde bedragen zijn overeenkomstig de bijstandsnormen zoals deze gelden op 1-1-2014. Ter illustratie, het volgende voorbeeld: Een huishouden bestaat uit 5 meerderjarige personen, te weten vader en moeder en 3 meerderjarige zonen. Vader heeft een netto inkomen van € 2.000,00 per maand. Moeder heeft geen inkomen. Eén van de zonen werkt en verdient € 1.000,00 netto per maand. Eén zoon studeert en heeft een studiebeurs. De derde zoon doet beroep op een bijstandsuitkering. Omdat de studerende zoon niet meetelt als kostendeler, heeft de zoon die beroep doet op bijstand recht op (40% + 4 x 30%) x € 1.354,54 = € 541,82 inclusief vakantietoeslag per maand. 4 Wanneer de werkende zoon verhuist heeft dit direct invloed op de hoogte van de uitkering van de bijstandsgerechtigde zoon, omdat het huishouden voor de KDN dan nog maar uit 3 personen bestaat, te weten de vader, moeder en de bijstandsbehoeftige zoon. De laatste ontvangt dan (40% + 3 x 30%) 3 x € 1.354,54 = € 586,52 per maand.
Beleidsplan Participatiewet SWF&Littenseradiel 31 oktober 2014
31
www.littenseradiel.nl
www.sudwestfryslan.nl